Public Finance
Cover
DEEL_1_Consument_en_Producent_H1_H2_H3.pptx
Summary
# Inleiding tot economische principes en concepten
Het bestuderen van economische principes is essentieel om zowel persoonlijke als professionele beslissingen te verbeteren en mondiale problemen beter te begrijpen.
## 1. Inleiding tot economische principes en concepten
### 1.1 Het doel van de economische wetenschap
Economie wordt gedefinieerd als de studie van menselijk streven naar bevrediging van behoeften met behulp van schaarse middelen. De oorsprong van het woord ligt in het Grieks, waar het 'iemand die een huishouden leidt' betekende. Het centrale concept is het **keuzeprobleem**: omdat middelen beperkt zijn, moeten individuen, gezinnen, bedrijven en overheden voortdurend keuzes maken om hun behoeften zo goed mogelijk te bevredigen met de beschikbare middelen. Dit wordt ook wel het **economisch principe** genoemd: met de beschikbare middelen maximale behoeftebevrediging nastreven.
* **Homo economicus hypothese:** Dit gaat uit van de rationeel denkende en handelende mens die de voor- en nadelen, kosten en baten van verschillende opties afweegt om zo tot de beste beslissing te komen.
Praktijkvoorbeelden van dit keuzeprobleem omvatten:
* Hoe een student omgaat met zijn zakgeld.
* Hoe een gezin zijn inkomen beheert.
* Hoe een ondernemer beslissingen neemt over aanwervingen, investeringen en prijzen.
* Welke prioriteiten de overheid stelt (werkgelegenheid, onderwijs, veiligheid, mobiliteit).
* Hoe om te gaan met vrije tijd en schaarse energiebronnen tijdens een energiecrisis.
#### 1.1.1 Behoeften
Een **behoefte** kan worden omschreven als het aanvoelen van een tekort en het streven om dit tekort te bevredigen. Behoeften zijn veelvuldig en kunnen op verschillende manieren worden gecategoriseerd:
* **Primaire behoeften (elementaire goederen):** Levensnoodzakelijke goederen zoals voedsel, onderdak en veiligheid.
* **Niet-primaire behoeften (secundaire behoeften):** Niet-noodzakelijke behoeften, zoals luxegoederen en reizen.
* **Materiële behoeften (stoffelijke goederen):** Tastbare goederen zoals voedsel, auto's en meubilair.
* **Immateriële behoeften (onstoffelijke):** Dienstverlening en ervaringen.
* **Individuele behoeften:** Behoeften die door commerciële bedrijven worden voorzien om de eigen behoeften van de consument te vervullen.
* **Collectieve behoeften:** Behoeften die iedereen deelt en die meestal door de overheid worden voorzien, zoals veiligheid, rechtspraak, infrastructuur (wegen) en onderwijs.
De definitie van een behoefte is het menselijk verlangen waaraan voldaan wordt door de beschikking over schaarse goederen en diensten. Behoeften zijn oneindig, maar de bevrediging ervan wordt geremd door het beschikbare inkomen.
#### 1.1.2 Schaarse middelen
**Schaarse middelen** zijn goederen en diensten waarvan de verlangde hoeveelheid groter zou zijn dan de beschikbare hoeveelheid als ze gratis ter beschikking zouden staan. Schaarste verwijst niet zozeer naar de absolute hoeveelheid van goederen en diensten, maar eerder naar de beperktheid van ons inkomen en andere middelen om die goederen en diensten te verkrijgen. Schaarse middelen zijn **schaars en nuttig**.
* **Alternatieve aanwendbaarheid:** Schaarse middelen kunnen voor verschillende doeleinden worden gebruikt, wat leidt tot keuzes. Een consument kan bijvoorbeeld vakantiegeld gebruiken voor een reis of voor een nieuwe fiets. Een bedrijf kan kiezen voor meer personeel of automatisering. De overheid kan investeren in landbouw of informatietechnologie.
Het **keuzeprobleem** ontstaat dus door de combinatie van oneindige behoeften en schaarse middelen.
### 1.2 Welvaart en welzijn
* **Welvaart:** De mate waarin mensen met schaarse middelen in hun behoeften kunnen voorzien. Een stijging van de welvaart betekent dat de schaarste afneemt. In ontwikkelingslanden is de welvaart vaak minimaal omdat elementaire behoeften zoals voedsel niet worden voorzien.
* **Welzijn:** Het gevoel van welbehagen, dat niet uitsluitend bepaald wordt door schaarse middelen. Dit omvat factoren als persoonlijke geluksgevoelens, goed in je vel zitten en goede relaties met anderen.
Er is een verband tussen welzijn en welvaart: naarmate de welvaart toeneemt, neemt het welzijn toe, maar dit effect wordt kleiner naarmate men al over meer welvaart beschikt. Voor iemand die arm is, zal een toename van welvaart snel leiden tot meer geluk. Iemand die al veel bezit, zal door een extra toename van welvaart weinig tot niet gelukkiger worden. De correlatie tussen welvaart en welzijn is daarom in westerse landen vaak zwak. Welzijn wordt gebouwd op welvaart, en de economie is de motor hiervan.
### 1.3 De ceteris paribus-clausule
De **ceteris paribus-clausule**, wat "overige omstandigheden gelijkblijvend" betekent, is een fundamenteel concept in de economie. Het houdt in dat bij het bestuderen van een bepaald economisch verschijnsel, men zich richt op de invloed van één variabele, terwijl alle andere relevante factoren constant worden verondersteld.
* **Voorbeeld:** Bij het onderzoeken van de relatie tussen de prijs van een product en de gevraagde hoeveelheid, worden andere factoren zoals de prijs van andere producten, individuele voorkeuren en het inkomen constant gehouden.
Deze clausule is essentieel om de specifieke impact van één factor te isoleren en te analyseren.
### 1.4 Economische principes
Economische principes kunnen worden ingedeeld in drie hoofdcategorieën:
#### 1.4.1 Vier principes van individuele beslissingen
1. **Mensen moeten keuzes maken:** Door de schaarste van middelen moeten individuen constant keuzes maken.
2. **De kosten van iets zijn wat je opgeeft om het te verkrijgen (opportuniteitskosten):** Bij elke keuze moet men de kosten en opbrengsten afwegen. De **opportuniteitskost** is de waarde van de best mogelijke alternatieve keuze die men opgeeft.
3. **Rationele mensen denken marginaal:** Rationele mensen nemen beslissingen door marginale kosten en marginale voordelen te vergelijken. Dit betekent dat kleine aanpassingen aan een plan worden geëvalueerd.
4. **Mensen reageren op prikkels:** Als kosten of opbrengsten veranderen, veranderen ook de beslissingen van mensen. Bijvoorbeeld, een verandering in de kosten van kinderopvang kan bepalen of iemand ervoor kiest om te werken of thuis te blijven.
#### 1.4.2 Drie principes van hoe mensen met elkaar omgaan
1. **Handel kan in ieders belang zijn:** Door handel kunnen mensen zich specialiseren in wat ze het beste kunnen, wat leidt tot hogere productie en welvaart voor iedereen.
2. **Markten zijn meestal een goede manier om economische activiteit te organiseren (de "onzichtbare hand"):** Adam Smith's concept van de "onzichtbare hand" suggereert dat individuele rationele beslissingen, gedreven door eigenbelang, vaak leiden tot efficiënte marktresultaten. De overheid hoeft niet alle prijzen te coördineren.
3. **Overheden kunnen de resultaten van de markt soms verbeteren:** Hoewel markten vaak efficiënt zijn, kunnen ze leiden tot **marktfalen**, waarbij de markt er niet in slaagt om beschikbare middelen efficiënt te verdelen. In dergelijke gevallen kan overheidsbeleid, zoals regelgeving, bescherming van eigendomsrechten, of een meer rechtvaardige inkomensverdeling via belastingen en sociale zekerheid, de marktresultaten verbeteren.
#### 1.4.3 Drie principes van hoe de economie als geheel werkt
1. **De productiviteit van een land is de belangrijkste bron van levensstandaard:** **Productiviteit** is de hoeveelheid producten en diensten die een arbeider per uur kan leveren. Een hogere productiviteit leidt tot een hogere levensstandaard.
2. **Prijzen stijgen als de overheid teveel geld drukt (inflatie):** **Inflatie** is een stijging van het algemene prijsniveau in de economie. Dit gebeurt wanneer de hoeveelheid geld in omloop toeneemt, waardoor de waarde van het geld daalt.
3. **De samenleving staat voor een korte termijn afweging tussen inflatie en werkloosheid (de Philips curve):** Er bestaat een kortetermijnrelatie waarbij een lagere werkloosheid gepaard kan gaan met hogere inflatie, en vice versa. Deze relatie, weergegeven door de **Philips curve**, kan door de overheid worden beïnvloed met monetair en fiscaal beleid.
---
# De rol van de overheid en markteconomie
Dit deel behandelt de interactie tussen de overheid en de markt, verkent hoe overheidsbeleid de marktresultaten kan verbeteren, en introduceert concepten als marktfalen en de principes van hoe economieën als geheel werken.
### 2.1 Economische principes
Economie is de studie van menselijk streven naar bevrediging van behoeften met behulp van schaarse middelen. Dit leidt tot een fundamenteel keuzeprobleem voor individuen, gezinnen, bedrijven en overheden. De economische wetenschap richt zich op het begrijpen en oplossen van deze keuzeproblemen, met als doel met gegeven middelen maximale behoeftebevrediging te bereiken (het economisch principe).
#### 2.1.1 Het keuzeprobleem en schaarste
* **Behoefte:** Een subjectief aanvoelen van een tekort en het streven dit te bevredigen. Behoeften kunnen primair (levensnoodzakelijk) of niet-primair zijn, materieel (tastbaar) of immaterieel, en individueel of collectief. Ze zijn oneindig en kunnen door inkomen beperkt worden.
* **Schaarse middelen:** Middelen waarvan de verlangde hoeveelheid de beschikbare hoeveelheid zou overtreffen als ze gratis beschikbaar waren. Schaarste verwijst niet zozeer naar de hoeveelheid, maar naar de beperktheid van ons inkomen in relatie tot onze behoeften. Middelen zijn schaars wanneer ze zowel nuttig als niet onbeperkt beschikbaar zijn.
#### 2.1.2 Welvaart en welzijn
* **Welvaart:** De mate waarin mensen met schaarse middelen in hun behoeften kunnen voorzien. Stijgende welvaart betekent een afname van schaarste.
* **Welzijn:** Een gevoel van welbehagen, dat niet uitsluitend bepaald wordt door schaarse middelen. Hoewel welvaart kan bijdragen aan welzijn, neemt het effect van welvaart op welzijn af naarmate de welvaart toeneemt.
#### 2.1.3 De ceteris paribus-clausule
Dit principe houdt in dat bij het bestuderen van een specifiek economisch verschijnsel, slechts één variabele wordt beschouwd, terwijl alle andere factoren constant worden verondersteld. Dit helpt om de samenhang tussen specifieke economische grootheden helder te krijgen.
#### 2.1.4 Principes van economische besluitvorming en werking
De economie wordt gevormd door vier principes van individuele beslissingen, drie principes van hoe mensen met elkaar omgaan, en drie principes van hoe de economie als geheel werkt.
##### 2.1.4.1 Principes van individuele beslissingen
1. **Keuzes maken:** Mensen moeten keuzes maken omdat middelen schaars zijn.
2. **Opportuniteitskosten:** Elke keuze heeft een opportuniteitskost, de waarde van het beste alternatief dat men opgeeft.
* **Voorbeeld:** De opportuniteitskost van studeren kan het loon zijn dat men misloopt door niet te werken.
3. **Marginale analyse:** Rationele beslissingen worden genomen door marginale kosten en marginale voordelen te vergelijken.
4. **Reactie op prikkels:** Mensen reageren op veranderingen in kosten en opbrengsten; als deze veranderen, veranderen ook de beslissingen.
##### 2.1.4.2 Principes van hoe mensen met elkaar omgaan
1. **Handel kan in ieders belang zijn:** Handel stelt mensen in staat zich te specialiseren en zo meer te verkrijgen dan wanneer ze alles zelf zouden produceren.
2. **Markteconomie en de "onzichtbare hand":** In een markteconomie leiden huishoudens en bedrijven, geleid door eigenbelang (de "onzichtbare hand" van Adam Smith), tot gewenste marktresultaten zonder centrale coördinatie van prijzen. Overheidsingrijpen via belastingen of prijscontroles kan dit verstoren.
3. **Overheden kunnen marktresultaten soms verbeteren:** De overheid kan markteconomieën verbeteren door efficiëntie en rechtvaardigheid te bevorderen via regels en wetten.
##### 2.1.4.3 Principes van hoe de economie als geheel werkt
1. **Productiviteit:** De hoeveelheid producten en diensten die een arbeider per uur kan leveren, is bepalend voor de welvaart.
2. **Inflatie:** Prijzen stijgen wanneer de overheid te veel geld drukt, wat leidt tot een daling van de waarde van het geld.
3. **De kortetermijnafweging tussen inflatie en werkloosheid:** In de economie bestaat er op korte termijn een afruil tussen inflatie en werkloosheid (weergegeven door de Phillips curve). Het overheidsbeleid (monetair en fiscaal) kan deze relatie beïnvloeden door de geldhoeveelheid, belastingen en overheidsuitgaven aan te passen.
### 2.2 De rol van de overheid in de markteconomie
Hoewel markteconomieën efficiënt kunnen zijn, zijn er situaties waarin overheidsingrijpen noodzakelijk of wenselijk is.
#### 2.2.1 Marktfalen
Marktfalen treedt op wanneer de markt er niet in slaagt beschikbare middelen efficiënt te verdelen. Dit kan verschillende oorzaken hebben, zoals:
* **Externe effecten:** Kosten of baten die niet in de marktprijs zijn verwerkt (bv. milieuvervuiling).
* **Publieke goederen:** Goederen die niet-uitsluitbaar en niet-rivaliserend zijn en die de markt vaak onderproduceert (bv. landsverdediging).
* **Marktmacht:** Situaties waarin één of enkele partijen te veel invloed hebben op de prijzen (bv. monopolies).
* **Informatieasymmetrie:** Situaties waarin één partij meer informatie heeft dan de andere.
#### 2.2.2 Overheidsbeleid ter verbetering van marktresultaten
De overheid kan op verschillende manieren ingrijpen om marktfalen te corrigeren en de marktresultaten te verbeteren:
* **Regels en wetten:** Het vaststellen van regels ter bescherming van consumenten, werknemers en het milieu, en ter bevordering van eerlijke concurrentie.
* **Efficiëntie en rechtvaardigheid:** De overheid kan streven naar een efficiënte allocatie van middelen en een rechtvaardige verdeling van inkomen en welvaart.
* **Herverdeling van inkomsten:** Via belastingen en sociale zekerheid kan de overheid zorgen voor een gelijkere verdeling van inkomens en middelen.
* **Voorbeeld:** Progressieve inkomstenbelastingen en sociale uitkeringen.
* **Prijsinterventies:** Hoewel controversieel, kan de overheid soms interventies overwegen zoals minimumprijzen of maximumprijzen, of het reguleren van huurprijzen, met het oog op specifieke maatschappelijke doelen.
> **Tip:** Begrijp de mechanismen van marktfalen om te kunnen evalueren wanneer en hoe overheidsingrijpen gerechtvaardigd is. De focus ligt hierbij op het verbeteren van zowel efficiëntie als rechtvaardigheid.
#### 2.2.3 Gevolgen van overheidsbeleid
Overheidsbeleid, zoals belastingen en subsidies, heeft directe gevolgen voor de prijzen en de beschikbaarheid van goederen en diensten. Deze interventies kunnen de marktresultaten in de beoogde richting sturen, maar kunnen ook onbedoelde neveneffecten hebben.
* **Belastingen:** Verhoging van belastingen kan leiden tot hogere prijzen en minder consumptie, maar levert inkomsten op voor de overheid die gebruikt kunnen worden voor publieke diensten of herverdeling.
* **Subsidies:** Subsidies kunnen de productie of consumptie van bepaalde goederen stimuleren, maar kunnen ook marktverstoringen veroorzaken of kostbaar zijn voor de overheid.
> **Voorbeeld:** Een overheidsbeslissing om de BTW op energie te verlagen kan huishoudens financieel ontlasten, maar leidt tot lagere inkomsten voor de overheid. Het verlengen van sociale tarieven voor energie kan ook de uitgaven van de overheid verhogen.
Door de principes van economie te begrijpen, kunnen zowel individuen als de overheid betere beslissingen nemen om de welvaart en het welzijn te verhogen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Keuzeprobleem | Het fundamentele economische probleem dat ontstaat doordat menselijke behoeften oneindig zijn, terwijl de beschikbare middelen om deze behoeften te bevredigen schaars zijn. Dit dwingt individuen, gezinnen, bedrijven en overheden om keuzes te maken over hoe ze hun middelen toewijzen. |
| Welvaart | De mate waarin mensen met schaarse middelen in hun behoeften kunnen voorzien. Een stijging van de welvaart betekent dat er meer middelen beschikbaar zijn of dat de schaarste afneemt, waardoor behoeften beter kunnen worden bevredigd. |
| Welzijn | Een gevoel van welbehagen dat niet direct bepaald wordt door de beschikbaarheid van schaarse middelen. Het omvat aspecten zoals persoonlijk geluk, mentale gezondheid en tevredenheid met het leven, die deels onafhankelijk zijn van economische welvaart. |
| Ceteris paribus-clausule | Een aanname in de economie waarbij één economisch verschijnsel wordt bestudeerd door aan te nemen dat alle andere relevante factoren constant blijven. Dit helpt bij het isoleren van het effect van specifieke variabelen op een bepaald economisch fenomeen. |
| Economische principes | Fundamentele uitspraken over hoe economische agenten (individuen, bedrijven, overheden) beslissingen nemen, hoe ze met elkaar omgaan en hoe de economie als geheel functioneert. Deze principes bieden een kader voor het analyseren van economische gebeurtenissen. |
| Behoefte | Het subjectieve aanvoelen van een tekort en het streven om dit tekort te bevredigen. Behoeften kunnen primair (levensnoodzakelijk) of niet-primair (luxegoederen), materieel (tastbaar) of immaterieel (dienstverlening) zijn. |
| Schaarse middelen | Middelen waarvan de verlangde hoeveelheid de beschikbare hoeveelheid zou overtreffen als ze gratis ter beschikking zouden staan. Schaarste ontstaat door de beperktheid van inkomen en tijd, niet noodzakelijk door een tekort aan de goederen zelf. |
| Marktfalen | Een situatie waarin een markt er niet in slaagt om beschikbare middelen efficiënt te verdelen, wat resulteert in suboptimale uitkomsten voor de samenleving. Dit kan diverse oorzaken hebben, zoals externe effecten of asymmetrische informatie. |
| Invisible hand | Een metafoor geïntroduceerd door Adam Smith die beschrijft hoe individuele, eigenbelang gedreven economische activiteiten in een vrije markt kunnen leiden tot collectief welzijn, zonder dat dit expliciet wordt gecoördineerd door een centrale instantie. |
| Opportuniteitskosten | De waarde van de best mogelijke alternatieve keuze die wordt opgeofferd bij het nemen van een beslissing. Bijvoorbeeld, de opportuniteitskosten van het besteden van tijd aan studeren zijn de inkomsten die men had kunnen verdienen door te werken. |
| Marginale kosten | De extra kosten die ontstaan door de productie van één extra eenheid van een goed of dienst. Rationele beslissers wegen marginale kosten af tegen marginale baten om de meest efficiënte beslissing te nemen. |
| Inflatie | Een algemene stijging van het prijsniveau van goederen en diensten in een economie over een bepaalde periode, wat leidt tot een daling van de koopkracht van geld. Dit kan veroorzaakt worden door een toename van de geldhoeveelheid. |
| Werkloosheid | Een situatie waarin actieve personen die op zoek zijn naar werk, dit niet kunnen vinden. Het percentage werklozen in de beroepsbevolking is een belangrijke indicator van de economische gezondheid van een land. |
Cover
Deel II Slides PB 2025-2026.pptx
Summary
# De personenbelasting en haar indeling
Dit onderwerp behandelt de basisstructuur van de personenbelasting, inclusief de verschillende inkomstensoorten en de algemene principes van de belastingheffing in België.
## 1. De personenbelasting: basisprincipes
De personenbelasting wordt geheven op het globale inkomen van de Belgische rijksinwoner, ongeacht of dit inkomen in België of in het buitenland is behaald. De belastingdruk neemt toe met het inkomen door de progressieve tarieven, maar dit wordt gemilderd door afzonderlijke aanslagvoeten, bevrijdende roerende voorheffing, en de mogelijkheid om bepaalde inkomsten over meerdere jaren te spreiden.
### 1.1 Indeling van inkomsten
De personenbelasting kent vier hoofdcategorieën van inkomsten:
* Onroerende inkomsten
* Roerende inkomsten
* Beroepsinkomsten
* Diverse inkomsten
Voor elke categorie gelden specifieke regels voor de berekening van de belastbare grondslag.
### 1.2 Progressieve tarieven en afzonderlijke aanslagvoeten
Inkomsten die onderworpen zijn aan een afzonderlijke en eenvormige aanslagvoet worden hiermee belast, op voorwaarde dat de toepassing van de progressieve tarieven op het totale inkomen niet tot een lagere belasting zou leiden.
### 1.3 Spreiding van inkomsten
Een andere methode om de belastingdruk te temperen, is door de opname van inkomsten in de belastbare grondslag te spreiden over meerdere jaren in plaats van ze integraal in het jaar van ontvangst te belasten.
## 2. Gemeenschappelijke aanslag
In principe worden belastingplichtigen belast als alleenstaanden, tenzij een gemeenschappelijke aanslag vereist is.
### 2.1 Gehuwden en wettelijk samenwonenden
* Vanaf aanslagjaar (AJ) 2005 worden wettelijk samenwonenden fiscaal gelijkgesteld met gehuwden en wordt er een gemeenschappelijke aanslag gevestigd. Alle bepalingen die van toepassing zijn op gehuwden, gelden nu ook voor wettelijk samenwonenden.
* Personen die in het buitenland een gelijkwaardige samenlevingsvorm hebben afgesloten, worden eveneens gelijkgesteld indien hun samenlevingsvorm voldoet aan de Belgische voorwaarden.
### 2.2 Belasting als alleenstaande
Personen die niet gehuwd zijn en (vanaf AJ 2005) ook niet wettelijk samenwonen, worden belast als alleenstaanden, zelfs indien ze feitelijk samenwonen.
### 2.3 Uitzonderingen op de gemeenschappelijke aanslag (Belasting als alleenstaande)
Gehuwden en wettelijk samenwonenden kunnen in de volgende gevallen fiscaal als alleenstaande worden belast:
* **Jaar van huwelijk of wettelijke samenwoning:**
* Voor het jaar van het huwelijk of de verklaring van wettelijke samenwoning.
* Een uitzondering geldt wanneer wettelijk samenwonenden in hetzelfde jaar trouwen: er wordt een gemeenschappelijke aanslag gevestigd, tenzij de verklaring van wettelijke samenwoning in hetzelfde jaar werd afgelegd.
* **Jaar van ontbinding van het huwelijk of beëindiging van wettelijke samenwoning:**
* Dit geldt bij overlijden of echtscheiding.
* **Jaar van scheiding van tafel en bed:**
* Wordt belast zoals in het jaar van de scheiding van tafel en bed.
* **Vanaf het jaar dat volgt op het jaar van feitelijke scheiding:**
* Dit geldt op voorwaarde dat de scheiding in het belastbare tijdperk niet ongedaan is gemaakt.
* **Wanneer een echtgenoot of wettelijk samenwonende partner beroepsinkomsten heeft van meer dan 6.700 euro die bij overeenkomst zijn vrijgesteld en waarvoor geen progressievoorbehoud geldt.**
#### 2.3.1 Specifieke gevallen van echtscheiding
De datum van overschrijving van de echtscheiding in de bevolkingsregisters (sinds 31 maart 2019 de melding op de huwelijksakte) is bepalend voor de fiscale administratie voor het al dan niet vestigen van een gemeenschappelijke aanslag.
#### 2.3.2 Overlijden van een echtgenoot of wettelijk samenwonende partner
* In principe worden er twee afzonderlijke aanslagen gevestigd voor het jaar van overlijden.
* Vanaf AJ 2002 (en AJ 2005 voor wettelijk samenwonenden) kan echter gekozen worden voor een gemeenschappelijke aanslag om de toepassing van het huwelijksquotiënt (HQ) of de toekenning aan de meewerkende echtgenoot/wettelijk samenwonende partner mogelijk te houden. Deze keuze ligt bij de langstlevende of, bij gelijktijdig overlijden, bij de erfgenamen.
* Deze keuze voor een gemeenschappelijke aanslag is niet mogelijk wanneer de echtgenoten om andere redenen als alleenstaanden moeten worden belast (bv. jaar van huwelijk valt samen met jaar van overlijden).
### 2.4 Uitzonderingen op de gemeenschappelijke aanslag voor gehuwden/wettelijk samenwonenden die belast worden zoals alleenstaanden
* **Jaar van huwelijk/verklaring van wettelijke samenwoning:** Hierbij geldt een afzonderlijke belasting.
* **Jaar van ontbinding van het huwelijk of beëindiging wettelijke samenwoning:** Dit geldt bij echtscheiding, scheiding van tafel en bed, of overlijden. Bij overlijden kan er wel gekozen worden voor een gemeenschappelijke aanslag.
* **Vanaf het jaar dat volgt op het jaar van feitelijke scheiding (FS):** Dit geldt mits de scheiding niet ongedaan werd gemaakt in het daaropvolgende belastbare tijdperk. Voor het jaar van de feitelijke scheiding zelf worden ze nog gezamenlijk belast, hoewel de fiscale administratie om praktische redenen vaak een afzonderlijke aangifte toelaat. Feitelijke scheiding ontstaat wanneer de echtgenoten hun plicht tot samenwonen niet meer nakomen en er sprake is van een onomkeerbare breuk.
* **Wanneer een echtgenoot/wettelijk samenwonende partner beroepsinkomsten heeft van meer dan 6.700 euro die bij overeenkomst zijn vrijgesteld en waarvoor geen progressievoorbehoud geldt.**
* Hierbij wordt het belastingkrediet voor kinderen ten laste niet toegepast voor de belastingplichtige met de vrijgestelde inkomsten.
* Indien het inkomen lager is dan 6.700 euro, worden ze gemeenschappelijk belast en komt de echtgenoot wel in aanmerking voor het belastingkrediet.
* Indien het inkomen hoger is dan 6.700 euro, worden ze afzonderlijk belast, en komt de EU-ambtenaar (als voorbeeld van een vrijgesteld inkomen zonder progressievoorbehoud) niet in aanmerking voor het belastingkrediet, maar de echtgenoot wel.
## 3. Decumul bij een gemeenschappelijke aanslag
De decumul is een mechanisme dat de progressieve tarieven minder zwaar laat doorwegen bij een gemeenschappelijke aanslag.
### 3.1 Evolutie van de decumul
* **Tot AJ 1989:** De inkomsten van beide echtgenoten werden samengeteld. Gehuwden waren hierdoor zwaarder belast dan samenwonenden.
* **Vanaf AJ 1990:** Het laagste beroepsinkomen van de echtgenoot werd apart gehouden voor de toepassing van de aanslagvoeten. Dit verlichtte de belastingdruk enigszins.
* **Vanaf AJ 2005:** Er is een volledige afstap van de principiële samenvoeging van de inkomsten. Het belastbaar inkomen van elke echtgenoot wordt afzonderlijk vastgesteld. Dit geldt zowel voor beroepsinkomsten als voor andere inkomsten. De volledige decumul bij wettelijk samenwonenden werd vanaf AJ 2005 ingevoerd.
### 3.2 Gevolgen van de decumul
De volledige decumul heeft tot doel de discriminatie ten opzichte van samenwonenden weg te werken.
## 4. Winsten en baten van een vorige beroepswerkzaamheid (Stopzettingsmeerwaarden)
Dit betreft meerwaarden die worden verkregen of vastgesteld bij de volledige en definitieve stopzetting van een onderneming, vrij beroep, ambt, post of winstgevende bezigheid.
### 4.1 Onderdelen van stopzettingsmeerwaarden
Volgens artikel 28 WIB omvatten deze:
1. **Meerwaarden op activa:** Behaald of vastgesteld uit hoofde of naar aanleiding van de volledige en definitieve stopzetting, voortkomend uit meerwaarden op (onlichamelijke of lichamelijke) activa die voor de beroepsactiviteit werden gebruikt. Dit zijn de zogenaamde stopzettingsmeerwaarden.
2. **Nawinsten en nabaten:** Inkomsten behaald of vastgesteld na de stopzetting die voortkomen uit de vorige beroepswerkzaamheid.
3. **Compensatievergoedingen:** Vergoedingen van alle aard verkregen na de stopzetting ter compensatie van of naar aanleiding van handelingen die de activiteit, winst of baten verminderen of zouden kunnen verminderen, of tot herstel van een tijdelijke derving van winst of baten.
### 4.2 Definitie van activa die voor de beroepswerkzaamheid worden gebruikt
* **Vaste activa:**
* Geboekt als activabestanddeel in een dubbele boekhouding.
* Waarvoor fiscaal afschrijvingen of waardeverminderingen zijn aangenomen (bij vereenvoudigde boekhouding of geen boekhoudplicht).
* **Immateriële activa:** Die tijdens de beroepswerkzaamheid tot stand zijn gekomen, ongeacht of ze als activabestanddeel zijn geboekt.
* **Vlottende activa:** De beoordeling of deze voor de uitoefening van het beroep worden gebruikt, gebeurt op basis van feitelijke gegevens.
* **Beroepsgebruik alleen is niet voldoende:** Er moet een intentie zijn om het goed als actiefbestanddeel in de onderneming te investeren.
* **Onderscheid tussen privé- en beroepsvermogen:** Een privé-onroerend goed kan worden ingebracht in het beroepsvermogen (verminderingen/afschrijvingen) of ter beschikking worden gesteld (geen opname in balans/afschrijvingen).
### 4.3 Gedeeltelijk beroepsgebruik en de fiscale behandeling
* Wanneer vaste activa of gedeelten ervan fiscaal zijn afgeschreven of werden onderworpen aan waardeverminderingen, worden deze als bedrijfsactief beschouwd.
* Bij gedeeltelijk beroepsgebruik wordt enkel het deel van het gebouw dat beroepsmatig werd gebruikt en waarvoor afschrijvingen zijn genomen, als bedrijfsactief beschouwd.
* Enkel de meerwaarde die betrekking heeft op het gebouwgedeelte (en niet op de grond bij vereenvoudigde boekhouding zonder afschrijvingen op de grond) wordt belast als stopzettingsmeerwaarde.
* Aftrek van interesten of kosten van onderhoud en herstelling volstaan niet om een actief als bedrijfsactief te beschouwen.
### 4.4 Gedeeltelijke stopzetting
Een gedeeltelijke en definitieve stopzetting komt in aanmerking indien het stopgezette deel samenvalt met één of meerdere bedrijfsafdelingen of takken van werkzaamheid. Een bedrijfsafdeling/tak van werkzaamheid is een organisatorisch zelfstandig functionerende eenheid.
### 4.5 Vaststelling van de meerwaarde
* **Verkregen meerwaarden:** Gerealiseerde meerwaarden waarbij de verkoopprijs zeker en vaststaand is. Verkoop onder opschortende voorwaarde leidt pas tot realisatie na vervulling van de voorwaarde. Overdracht tegen variabele prijs leidt pas tot realisatie naarmate de schuldvordering zeker en vaststaand wordt.
* **Vastgestelde meerwaarden:** Niet-gerealiseerde meerwaarden die uitgedrukt zijn in een akte (bv. aangifte nalatenschap, schenkingsakte). De belastbaarheid is gebaseerd op de datum van de akte.
### 4.6 Tarieven voor stopzettingsmeerwaarden
* **Immateriële vaste activa:** 33%, tenzij lager dan de gemiddelde nettowinst van de vier voorgaande jaren, dan geldt het tarief van 16,5% of 10% onder specifieke voorwaarden (vanaf 60 jaar, overlijden, gedwongen stopzetting).
* **Materiële vaste activa, financiële vaste activa en aandelen:** 16,5%, tenzij globalisatie voordeliger uitvalt of de voorwaarden voor 10% zijn vervuld.
* **Andere activa:** Progressieve tarieven, tenzij de voorwaarden voor 10% zijn vervuld.
* **10% Tarief:** Is van toepassing vanaf 60 jaar, bij overlijden, gedwongen stopzetting (bv. schadegeval, onteigening) of handicap.
### 4.7 Tijdelijke vrijstelling van stopzettingsmeerwaarden (Artikel 46 WIB)
* **Voortzetting door echtgenoot, erfgenamen of erfgerechtigden in rechte lijn:** Er geldt een tijdelijke vrijstelling, waarbij de boekwaarde van de ingebrachte bestanddelen wordt behouden.
* **Inbreng in een vennootschap:** Mits de vergoeding uitsluitend in aandelen is en de verkrijgende vennootschap in de EU is gevestigd en voldoet aan bepaalde voorwaarden (bv. geen belastingontwijking als hoofddoel).
## 5. Onderhoudsgelden
Onderhoudsuitkeringen die regelmatig worden betaald aan personen die geen deel uitmaken van het gezin zijn aftrekbaar van het totale netto-inkomen.
### 5.1 Aftrekbaarheid
* **80% van de uitkeringen** is aftrekbaar (dit percentage wordt stapsgewijs verminderd naar 70%, 60% en 50% vanaf respectievelijk 2025, 2026 en 2027).
* Kapitalen die dergelijke uitkeringen vervangen, zijn eveneens voor 80% aftrekbaar.
* **Voorwaarden:**
* Betaald ter uitvoering van een verplichting op grond van het Burgerlijk of Gerechtelijk Wetboek of een gelijkaardige buitenlandse wetgeving.
* Regelmatig betaald: binnen de drie maanden van de maand waarop het onderhoudsgeld betrekking heeft.
* Uitkeringen betaald met terugwerkende kracht worden onderworpen aan specifieke regels inzake aftrekbaarheid.
### 5.2 Uitzonderingen op de aftrekbaarheid
* Uitkeringen betaald voor kinderen waarvoor in een vorig aanslagjaar een belastingvermindering voor kinderen ten laste werd toegepast, zijn niet aftrekbaar.
* Onderhoudsuitkeringen betaald aan personen die op het moment van betaling deel uitmaken van het gezin (bv. bij verblijfsco-ouderschap) zijn niet aftrekbaar.
## 6. Buitenlandse inkomsten
Buitenlandse inkomsten die vrijgesteld zijn, kunnen nog steeds een invloed hebben op de belastbare basis van andere Belgische inkomsten (progressievoorbehoud).
### 6.1 Progressievoorbehoud
* De vrijgestelde buitenlandse inkomsten worden meegerekend om het tarief te bepalen dat van toepassing is op de in België belastbare inkomsten.
* Dit kan leiden tot een hogere belastingdruk op de Belgische inkomsten.
### 6.2 Belastingvermindering voor buitenlandse inkomsten
* Een belastingvermindering kan worden toegepast om het negatieve effect van het progressievoorbehoud te compenseren. De omvang van deze vermindering is afhankelijk van de verhouding tussen de buitenlandse inkomsten en het totale inkomen.
### 6.3 Gelijkheidsbeginsel en buitenlandse inkomsten
* De bepalingen inzake persoons- en gezinsgebonden tegemoetkomingen in de personenbelasting (bv. belastingvermindering voor kinderen ten laste) mogen niet leiden tot een verlies van deze voordelen wanneer buitenlandse inkomsten met progressievoorbehoud worden vrijgesteld.
* Rechtspraak van het Hof van Justitie en het Grondwettelijk Hof heeft bepaald dat de woonstaat geen voordelen mag weigeren of verminderen louter omdat de werkstaat gelijkaardige voordelen toekent, en omgekeerd.
## 7. Gewestelijke personenbelasting
De gewesten hebben bevoegdheden inzake de personenbelasting, waaronder belastingverminderingen en -kredieten.
### 7.1 Soorten gewestelijke bevoegdheden
* **Belastingvermeerderingen:** Deze worden proportioneel toegepast en houden rekening met de progressiviteit van de personenbelasting.
* **Belastingverminderingen en -kredieten:** Kunnen proportioneel of forfaitair worden toegepast.
* **Kortingen:** Forfaitaire kortingen die van toepassing zijn op alle belastingplichtigen die personenbelasting verschuldigd zijn in het gewest.
### 7.2 Specifieke gewestelijke bevoegdheden
* **Eigen woning:** Uitgaven voor het verwerven of behouden van de eigen woning die zelf wordt betrokken (bv. hypothecaire leningen, erfpacht- en opstalvergoedingen) komen in aanmerking voor een gewestelijke belastingvermindering.
* **Woonbonus:** Dit systeem is geleidelijk afgebouwd en vervangen door de geïntegreerde woonbonus en de belastingvermindering langetermijnsparen.
### 7.3 Berekening van de belastingvermindering
* De berekening houdt rekening met een basisbedrag, eventuele verhogingen (bv. voor kinderen ten laste) en de duur van de lening.
* Bij een gemeenschappelijke aanslag worden de belastingverminderingen verdeeld volgens de verhouding van de belastbare inkomsten.
## 8. Federale personenbelasting (Federale belastingverminderingen en -kredieten)
Naast de gewestelijke bevoegdheden, blijven er ook tal van federale belastingverminderingen en -kredieten bestaan.
### 8.1 Belangrijke federale bepalingen
* **Belastingkrediet voor kinderen ten laste en werkende alleenstaande met kinderlast:** Dit is een tegemoetkoming die de belastingdruk vermindert.
* **Belastingkrediet voor kinderoppas:** Van toepassing op kosten voor kinderopvang, met een progressief tarief afhankelijk van het inkomen.
* **Belastingkrediet voor investeringen eigen middelen:** Stimuleert investeringen in vennootschappen door een belastingkrediet toe te kennen.
* **Belastingkrediet voor lage activiteitsinkomsten:** Een tegemoetkoming voor belastingplichtigen met een laag activiteitsinkomen.
* **Belastingkrediet voor overwerk:** Een vermindering van de belasting op bezoldigingen die voortvloeien uit wettelijk overwerk.
### 8.2 Belastingvermindering voor aanvullende pensioenen (2e pijler)
Dit omvat belastingverminderingen voor bijdragen aan aanvullende pensioenen (zoals VAPZ, POZ, collectieve pensioentoezeggingen) en individuele levensverzekeringen. De berekening houdt rekening met de gepresteerde jaren, het referentie-inkomen en specifieke wettelijke voorwaarden.
### 8.3 Belastingvermindering voor kapitaalaflossingen (hypothecaire lening)
Dit geldt voor kapitaalaflossingen op leningen aangegaan voor het bouwen, verwerven of verbouwen van woningen in de EER (niet zijnde de eigen woning). Er zijn maximumgrenzen en beperkingen afhankelijk van het inkomen en de duur van de lening.
### 8.4 Belastingvermindering voor giften
Een belastingvermindering van 45% is voorzien voor giften aan erkende instellingen, met een maximum op het bedrag van de gift en het te verkrijgen belastingkrediet.
### 8.5 Belastingvermindering voor pensioensparen
Dit geldt voor bijdragen aan pensioenspaarproducten (individuele levensverzekeringen, spaarrekeningen) met een belastingvermindering van 30% of 25%, afhankelijk van de voorwaarden.
## 9. Gevolgen van buitenlandse inkomsten op bepaalde belastingverminderingen
De toekenning van bepaalde persoons- en gezinsgebonden tegemoetkomingen in België kan negatief worden beïnvloed wanneer buitenlandse inkomsten met progressievoorbehoud worden belast, wat tot een verlies van deze voordelen kan leiden. Dit is echter, onder bepaalde voorwaarden, niet steeds een schending van het vrij verkeer van werknemers.
---
# Gemeenschappelijke aanslag en situaties als alleenstaande
Dit gedeelte van de studiegids behandelt de principes van de gemeenschappelijke aanslag voor gehuwden en wettelijk samenwonenden, alsook de uitzonderingen waarbij zij als alleenstaanden worden belast in de personenbelasting.
### 2.1 Principes van de gemeenschappelijke aanslag
In de personenbelasting worden belastingplichtigen in beginsel als alleenstaanden belast. Echter, in gevallen van huwelijk of wettelijke samenwoning wordt een gemeenschappelijke aanslag gevestigd.
* **Historische context:** Tot en met aanslagjaar 2004 werd een gemeenschappelijke aanslag enkel gevestigd bij gehuwde personen.
* **Huwelijk personen van hetzelfde geslacht:** Sinds 1 juni 2003 is het huwelijk ook mogelijk tussen personen van hetzelfde geslacht.
* **Wettelijk samenwonenden:** Vanaf aanslagjaar 2005 worden wettelijk samenwonenden in het kader van de personenbelasting gelijkgeschakeld met gehuwden. De wettelijk samenwonende partner wordt beschouwd als een echtgenoot, en er wordt een gemeenschappelijke aanslag gevestigd. Alle bepalingen die van toepassing zijn op gehuwden, gelden ook voor wettelijk samenwonenden, tenzij expliciet anders bepaald. De wettelijke samenwoning wordt geregeld in artikel 1475 e.v. van het Burgerlijk Wetboek.
* **Samenlevingsvormen in het buitenland:** Voor personen die in het buitenland een samenlevingsvorm hebben afgesloten, geldt de gelijkstelling eveneens indien deze samenlevingsvorm voldoet aan dezelfde voorwaarden als die in het Belgische recht.
### 2.2 Belasting als alleenstaande
Personen die niet gehuwd zijn en (vanaf aanslagjaar 2005) ook niet wettelijk samenwonen, worden in de personenbelasting belast als alleenstaanden, zelfs wanneer zij feitelijk samenwonen.
### 2.3 Uitzonderingen: gehuwden en wettelijk samenwonenden belast als alleenstaanden
In een aantal specifieke gevallen worden gehuwden en wettelijk samenwonenden fiscaal behandeld als alleenstaanden. Deze afwijkingen, die voorheen enkel voor gehuwden bestonden, werden uitgebreid naar wettelijk samenwonenden vanaf aanslagjaar 2005.
#### 2.3.1 Jaar van het huwelijk of van de verklaring van wettelijke samenwoning
* Voor het jaar waarin het huwelijk of de verklaring van wettelijke samenwoning plaatsvindt, worden de echtgenoten/wettelijk samenwonenden als alleenstaanden belast.
* **Specifieke regel:** Indien wettelijk samenwonenden tijdens hetzelfde jaar met elkaar in het huwelijk treden, wordt er wel een gemeenschappelijke aanslag gevestigd, tenzij de verklaring van wettelijke samenwoning tijdens datzelfde jaar is afgelegd.
#### 2.3.2 Jaar van ontbinding van het huwelijk of beëindiging van de wettelijke samenwoning
* **Ontbinding door overlijden of echtscheiding:** Voor het jaar waarin het huwelijk wordt ontbonden (door overlijden of echtscheiding) of de wettelijke samenwoning wordt beëindigd, worden de betrokkenen als alleenstaanden belast.
* **Datum van echtscheiding:** Vanaf aanslagjaar 2005 is de datum van de overschrijving van de echtscheiding in de bevolkingsregisters bepalend voor de fiscale administratie. Voorheen was de datum van de uitspraak van het vonnis bepalend, mits tijdige overschrijving. Sinds 31 maart 2019 wordt de definitieve echtscheiding gemeld op de huwelijksakte in plaats van overgeschreven in de bevolkingsregisters.
* **Overlijden van een echtgenoot/wettelijk samenwonende:** Voor het jaar van ontbinding door overlijden worden in principe twee afzonderlijke aanslagen gevestigd. Vanaf aanslagjaar 2002 kan er echter gekozen worden voor een gemeenschappelijke aanslag, wat de toepassing van het huwelijksquotiënt (HQ) of de toekenning aan de meewerkende echtgenoot mogelijk blijft maken. Vanaf aanslagjaar 2005 bestaat deze keuzemogelijkheid ook voor het jaar van ontbinding van de wettelijke samenwoning door overlijden. De keuze ligt bij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende partner. Indien beide echtgenoten/wettelijk samenwonenden tijdens hetzelfde jaar overlijden, ligt de keuze bij de erfgenamen of begiftigden van de laatst overledene.
* **Geen keuze mogelijk:** De keuze voor een gemeenschappelijke aanslag is niet mogelijk wanneer de echtgenoten/wettelijk samenwonenden om een andere reden als alleenstaanden belast moeten worden (bv. jaar van overlijden valt samen met jaar van huwelijk of verklaring van wettelijke samenwoning).
#### 2.3.3 Jaar van scheiding van tafel en bed
* Voor het jaar waarin de scheiding van tafel en bed plaatsvindt, worden de echtgenoten/wettelijk samenwonenden als alleenstaanden belast. De datum van de overschrijving van de scheiding van tafel en bed op de huwelijksakte is bepalend.
#### 2.3.4 Vanaf het jaar dat volgt op het jaar van feitelijke scheiding
* Echtgenoten en wettelijk samenwonenden worden fiscaal behandeld als alleenstaanden vanaf het jaar dat volgt op het jaar waarin de feitelijke scheiding (FS) ontstond, op voorwaarde dat de scheiding in de loop van het belastbare tijdperk niet ongedaan is gemaakt.
* Voor het jaar zelf van de FS worden de echtgenoten/wettelijk samenwonenden nog gezamenlijk belast en moeten zij in principe nog gezamenlijk een aangifte indienen. Echter, om praktische problemen te vermijden, aanvaardt de fiscale administratie dat iedere belastingplichtige afzonderlijk een aangifte indient.
* **Definitie feitelijke scheiding:** Echtgenoten worden als feitelijk gescheiden beschouwd wanneer zij hun plicht tot samenwonen niet meer nakomen. Een tijdelijke verwijdering uit de gezinswoning, zelfs voor langere duur, is geen feitelijke scheiding indien er geen sprake is van een onomkeerbare breuk in het gezinsleven.
* **Bewijslast:** De belastingplichtige die afzonderlijke taxatie vraagt, moet het bewijs van de FS leveren (aanvangsdatum, werkelijkheid, duurzaam en ononderbroken karakter). Dit kan blijken uit inschrijvingen in het bevolkingsregister of andere documenten.
* **Rechtspraak:** Een echtgenoot die in een woonzorgcentrum verblijft, kan als feitelijk gescheiden worden beschouwd indien dit duurzaam is. Ook bij vluchtelingen uit Oekraïne die naar België komen, waarbij één van de echtgenoten in Oekraïne blijft, is er sprake van feitelijke scheiding.
* **Ongedaan maken van de FS:** Indien een feitelijke scheiding ongedaan wordt gemaakt in de loop van het belastbare tijdperk dat volgt op het belastbare tijdperk van de FS, blijft er een gemeenschappelijke aanslag van kracht.
#### 2.3.5 Echtgenoot/wettelijk samenwonende met bepaalde beroepsinkomsten
Gehuwden en wettelijk samenwonenden worden als alleenstaande belast wanneer een echtgenoot of wettelijk samenwonende partner beroepsinkomsten heeft van meer dan een bepaald bedrag, die bij overeenkomst zijn vrijgesteld en niet in aanmerking komen voor de berekening van de belasting op zijn andere inkomsten (vrijgesteld zonder progressievoorbehoud).
* **Bedrag:** meer dan 6.700 euro (bedrag kan indexeren).
* **Vrijgesteld zonder progressievoorbehoud:** Dit impliceert dat deze inkomsten niet meetellen voor de bepaling van het belastingtarief op de overige inkomsten. Dit is bijvoorbeeld van toepassing op de bezoldigingen van EU-ambtenaren.
* **Discriminatie:** Volgens het Grondwettelijk Hof is er sprake van discriminatie wanneer een echtgenoot naast vrijgestelde inkomsten een in België belastbaar beroepsinkomen heeft waarvan, bij een gemeenschappelijke aanslag, een deel aan de andere echtgenoot zou worden toegekend.
* **Gevolgen:** Wanneer een echtgenoot van een EU-ambtenaar geen inkomsten heeft, en de EU-ambtenaar wel buitenlandse inkomsten heeft die vrijgesteld zijn zonder progressievoorbehoud, kan het huwelijksquotiënt (HQ) worden geschonden. In dergelijke gevallen worden zij gemeenschappelijk belast.
* **Belastingkrediet voor kinderen ten laste:** Bij belastingplichtigen met dergelijke vrijgestelde beroepsinkomsten en een gemeenschappelijke aanslag, komt de echtgenoot die geen dergelijke inkomsten heeft wel in aanmerking voor het belastingkrediet voor kinderen ten laste, terwijl de andere echtgenoot dit niet krijgt. Indien het inkomen hoger is dan 6.700 euro, worden zij afzonderlijk belast, en komt noch de ene, noch de andere echtgenoot in aanmerking voor dit krediet.
### 2.4 Gevolgen van de status als alleenstaande
Wanneer gehuwden of wettelijk samenwonenden als alleenstaanden worden belast, heeft dit specifieke fiscale consequenties:
* **Geen huwelijksquotiënt (HQ):** Het huwelijksquotiënt, dat de progressieve belastingdruk kan milderen, kan niet worden toegepast.
* **Geen toekenning aan meewerkende echtgenoot/wettelijk samenwonende:** De toekenning van een deel van de belastingvrije som aan de meewerkende echtgenoot of wettelijk samenwonende partner (bedoeld in artikel 86 WIB) is niet mogelijk.
* **Belastingvrije som:** Bij een belastbare basis die niet de helft van de belastingvrije som overschrijdt, kan de belastingvrije som die anders aan een meewerkende echtgenoot of bij co-ouderschap toegekend zou worden, mogelijk niet volledig worden benut of toegewezen.
### 2.5 Decumul bij een gemeenschappelijke aanslag
De progressieve tarieven kunnen de belastingdruk verhogen wanneer de inkomsten van meerdere personen worden samengevoegd.
* **Vanaf AJ 1990:** Bij een gemeenschappelijke aanslag werden de beroepsinkomsten van de echtgenoot met het laagste inkomen apart gehouden voor de toepassing van de aanslagvoeten. Dit verminderde de belastingdruk enigszins.
* **Vanaf AJ 2005:** Er wordt volledig afgestapt van de principiële samenvoeging van inkomsten bij een gemeenschappelijke aanslag. Het belastbaar inkomen van elke echtgenoot wordt afzonderlijk vastgesteld. Dit geldt niet alleen voor beroepsinkomsten, maar voor alle inkomsten die werkelijk aan een echtgenoot toekomen. Deze volledige decumul heeft als doel de discriminatie ten opzichte van samenwonenden weg te werken. Bij wettelijk samenwonenden geldt eveneens de volledige decumul.
### 2.6 Belastingvrije som en verhogingen bij bijzondere gezinssituaties
In specifieke situaties, zoals het jaar van huwelijk of verklaring van wettelijke samenwoning, waarbij men als alleenstaanden belast wordt, zijn er aanpassingen aan de belastingvrije som en mogelijke verhogingen.
* Wanneer echtgenoten/wettelijk samenwonenden als alleenstaanden worden belast, is de toepassing van de verhoging van de belastingvrije som voor een echtgenoot/wettelijk samenwonende partner die als alleenstaande wordt belast, beperkt.
* Wanneer een echtgenoot/wettelijk samenwonende partner een inkomen heeft dat gelijk is aan of lager is dan 1.800 euro netto bestaansmiddelen, kan dit invloed hebben op de toekenning van de belastingvrije som.
> **Tip:** Bij een gemeenschappelijke aanslag is het cruciaal om na te gaan hoe de belastingvrije sommen en verhogingen worden verdeeld, vooral in situaties met kinderen ten laste of co-ouderschap. Dit kan aanzienlijke verschillen in de uiteindelijke belastingdruk met zich meebrengen.
### 2.7 Specifieke situaties en interpretaties
* **Gedeeltelijke stopzetting van een activiteit:** Het regime van artikel 28 WIB is van toepassing indien het stopgezette deel samenvalt met één of meerdere bedrijfsafdelingen of takken van werkzaamheid, die organisatorisch een onafhankelijke exploitatie vormen.
* **Inbreng in een vennootschap:** Bij inbreng van een eenmanszaak in een vennootschap, wordt de activiteit in persoonlijke naam stopgezet. Indien de vennootschap retroactief wordt opgericht, moet de retroactiviteitsclausule overeenstemmen met de werkelijkheid, een korte periode betreffen, en de toepassing van de belastingwetgeving niet belemmeren.
* **Activa gebruikt voor beroepswerkzaamheid:** Artikel 41 WIB definieert wanneer vaste activa geacht worden voor de beroepswerkzaamheid te zijn gebruikt, dit omvat activa die als activabestanddeel zijn geboekt (dubbele boekhouding) of waarvoor fiscale afschrijvingen of waardeverminderingen zijn genomen (vereenvoudigde boekhouding of geen boekhoudplicht).
* **Beroepsgebruik is niet altijd voldoende:** Het loutere gebruik van een goed voor de beroepsactiviteit is niet altijd voldoende om het als een bedrijfsactief te beschouwen voor stopzettingsmeerwaarden. Het moet geïnvesteerd zijn in het beroepsvermogen, d.w.z. dat waardeschommelingen het resultaat van de onderneming beïnvloeden.
* **Privévermogen versus beroepsvermogen:** Het inbrengen van een privé-onroerend goed in het beroepsvermogen (met intentie tot investering, aangetoond via balansboeking of fiscale afschrijvingen) is anders dan het louter ter beschikking stellen ervan.
* **Onderscheid gebouw en grond:** Rechtspraak heeft bepaald dat bij vereenvoudigde boekhouding enkel het deel van de meerwaarde gerelateerd aan het gebouw belastbaar is als stopzettingsmeerwaarde, en niet de meerwaarde gerelateerd aan de onderliggende grond, indien voor de grond geen fiscale waardeverminderingen werden aangenomen. Bij dubbele boekhouding is de volledige meerwaarde (gebouw + grond) wel een stopzettingsmeerwaarde.
* **Gedeeltelijk beroepsgebruik:** Bij gedeeltelijk beroepsgebruik wordt slechts het deel van het gebouw dat beroepsmatig werd gebruikt, belast als stopzettingsmeerwaarde.
* **Rentenaftrek en onderhoudskosten volstaan niet:** Aftrek van interesten of kosten van onderhoud en herstelling zijn op zich niet voldoende om een actief als een bedrijfsactief te beschouwen voor de stopzettingsmeerwaarden.
* **Gemeenschappelijke of onverdeelde eigendom:** Bij gemeenschappelijk onroerend goed wordt de afschrijfbare waarde bepaald door het percentage beroepsgebruik door één echtgenoot, wat kan leiden tot kritiek in de rechtsleer bij scheiding van goederen.
* **Immateriële activa:** Cliënteel, zelfs indien niet op de balans geboekt, wordt steeds als een bedrijfsactief beschouwd, en een vergoeding hiervoor bij stopzetting is een stopzettingsmeerwaarde.
* **Verkregen of vastgestelde meerwaarden:** Meerwaarden kunnen zowel 'verkregen' (gerealiseerd) zijn als 'vastgesteld' (niet-gerealiseerd, vastgelegd in een akte).
* **Verkoop onder opschortende voorwaarde:** De realisatie van de meerwaarde vindt plaats op het moment dat de opschortende voorwaarde is vervuld, wat belangrijk is voor de aanslagtermijnen.
* **Prijsstijging na stopzetting:** Prijsstijgingen die totaal vreemd zijn aan de stopzetting, worden buiten beschouwing gelaten bij het bepalen van de belastbare grondslag van de stopzettingsmeerwaarde.
* **Tarief voor stopzettingsmeerwaarden:** De tarieven variëren afhankelijk van het actief waarop de meerwaarde betrekking heeft (33%, 16,5%, of 10% onder specifieke voorwaarden zoals leeftijd, overlijden of gedwongen stopzetting).
* **Tijdelijke vrijstelling:** Bij voortzetting van de activiteit door echtgenoot, erfgenamen of erfgerechtigden in rechte lijn, of bij inbreng in een vennootschap, kan een tijdelijke vrijstelling van stopzettingsmeerwaarden van toepassing zijn.
* **Nawinsten/nabaten en compensatievergoedingen:** Deze inkomsten die voortkomen uit een vroegere beroepswerkzaamheid na stopzetting, worden doorgaans belast aan een gemiddelde aanslagvoet van het laatste voorgaande jaar met twaalf maanden belastbare beroepsinkomsten.
* **Beroepskosten na stopzetting:** Werkelijke beroepskosten die gemaakt zijn met het oog op het verkrijgen of behouden van de (voormalige) beroepsinkomsten, zijn aftrekbaar.
* **Pensioenen:** Diverse soorten pensioenen (wettelijke, extralegale, aanvullende) hebben specifieke tarieven en voorwaarden voor belastingheffing, vaak progressief met een belastingvermindering.
* **Kinderen ten laste en de belastingvrije som:** Bij een gemeenschappelijke aanslag worden de verhogingen van de belastingvrije som voor kinderen ten laste bij de echtgenoot met het hoogste belastbaar inkomen gevoegd, tenzij de toevoeging bij de echtgenoot met het laagste inkomen voordeliger is voor het gezin als geheel.
Dit overzicht biedt een gestructureerd kader om de complexe regels rond de gemeenschappelijke aanslag en de situaties waarin belastingplichtigen als alleenstaanden worden belast, te begrijpen en toe te passen.
---
# Winsten en baten van een vorige beroepswerkzaamheid
Dit onderwerp gaat dieper in op de specifieke regels en tarieven die van toepassing zijn op meerwaarden, nawinsten, nabaten en compensatievergoedingen na de stopzetting van een zelfstandige activiteit.
### 3.1 Inkomsten uit een vorige beroepswerkzaamheid
Inkomsten die voortvloeien uit een stopgezette zelfstandige activiteit, maar nog verband houden met die activiteit, worden specifiek belast. Dit omvat stopzettingsmeerwaarden, nawinsten en nabaten, en compensatievergoedingen.
#### 3.1.1 Stopzettingsmeerwaarden
Stopzettingsmeerwaarden zijn meerwaarden die worden gerealiseerd op activa die voorheen gebruikt werden in de zelfstandige beroepsactiviteit, en die voortkomen uit of verband houden met de volledige en definitieve stopzetting van de onderneming, een vrij beroep, een ambt, een post of een winstgevende bezigheid.
##### 3.1.1.1 Definitie en Toepassingsgebied
* **Volledige en definitieve stopzetting:** Het regime van artikel 28 WIB is in beginsel enkel van toepassing bij een algehele stopzetting. Een voortzetting op een andere locatie na een korte onderbreking kan onder dit regime vallen indien de nieuwe activiteit duidelijk gescheiden is en er een nieuw cliënteel moet worden opgebouwd.
* **Gedeeltelijke stopzetting:** Een gedeeltelijke stopzetting is belastbaar indien het stopgezette deel samenvalt met één of meerdere bedrijfsafdelingen of takken van werkzaamheid. Een bedrijfsafdeling of tak van werkzaamheid wordt gedefinieerd als een organisatorisch onafhankelijk functionerend geheel binnen een onderneming.
* **Activa die voor de beroepswerkzaamheid zijn gebruikt:**
* **Vaste activa:** Deze worden geacht voor de beroepswerkzaamheid te zijn gebruikt indien ze als activabestanddeel zijn geboekt (dubbele boekhouding) of indien er fiscaal afschrijvingen of waardeverminderingen voor zijn aangenomen (vereenvoudigde boekhouding of geen boekhoudplicht). Louter beroepsmatig gebruik is niet voldoende; er moet een intentie tot investering in het beroepsvermogen zijn.
* **Immateriële activa:** Immateriële activa die tijdens de beroepswerkzaamheid tot stand zijn gekomen, worden belast, ongeacht of ze als activabestanddeel zijn geboekt. Dit omvat bijvoorbeeld opgebouwd cliënteel.
* **Meerwaarden verkregen of vastgesteld:**
* **Verkregen meerwaarden:** Dit zijn gerealiseerde meerwaarden, waarbij een zekere en vaststaande vordering op de koper bestaat. Bij verkoop onder opschortende voorwaarde is de meerwaarde belastbaar zodra de voorwaarde is vervuld. Bij overdrachten tegen een variabele prijs is de meerwaarde belastbaar vanaf het moment dat de overdrager een zekere en vaststaande schuldvordering verkrijgt. Bij overdracht tegen lijfrente is de meerwaarde belastbaar in het jaar van overdracht, naast een jaarlijks belastbaar roerend inkomen van 3% van het afgestane kapitaal.
* **Vastgestelde meerwaarden:** Dit zijn niet-gerealiseerde meerwaarden die worden uitgedrukt in een akte of geschrift, zoals een nalatensaangifte, verdelingsakte, huurcontract met optie tot aankoop, etc. De meerwaarde is belastbaar op de datum van deze akte.
* **De impact van de stopzetting (uit hoofde of naar aanleiding van):** De meerwaarde moet verkregen zijn in het kader van of als gevolg van de stopzetting. Dit omvat meerwaarden die op het moment van stopzetting, kort ervoor of erna worden gerealiseerd, en die voortkomen uit de vervreemding van activa in aanloop naar de stopzetting. Tijd die verstrijkt na de stopzetting kan het verband met de vroegere beroepsactiviteit doen vervagen, waardoor het activum overgaat naar het privévermogen (desaffectatie) en de meerwaarde niet langer belastbaar is als stopzettingsmeerwaarde.
##### 3.1.1.2 Belastbaar Bedrag
Het belastbaar bedrag van de stopzettingsmeerwaarde wordt berekend als het verschil tussen de vergoeding of verkoopwaarde (verminderd met vervreemdingskosten) en de fiscale waarde van het verkochte actief. De fiscale waarde is de aanschaffings-, vervaardigings- of inbrengwaarde, verminderd met de reeds aangenomen waardeverminderingen of afschrijvingen. In het jaar van stopzetting kan nog een pro rata afschrijving als beroepskost worden afgetrokken voor het gedeelte van het jaar vóór de stopzetting. Prijsstijgingen na de stopzetting die vreemd zijn aan de stopzetting zelf, worden buiten beschouwing gelaten bij de berekening van de belastbare grondslag.
##### 3.1.1.3 Tarief
De tarieven voor stopzettingsmeerwaarden variëren naargelang het type actief:
* **Immateriële vaste activa:** 33%, tenzij de globalisatie voordeliger is. Vanaf aanslagjaar 2019 wordt het tarief 10% bij stopzetting vanaf 60 jaar, na overlijden, of bij gedwongen definitieve stopzetting.
* **Materiële vaste activa, financiële vaste activa en aandelen:** 16,5%, tenzij de globalisatie voordeliger uitvalt. Vanaf aanslagjaar 2019 wordt het tarief 10% onder dezelfde voorwaarden als hierboven genoemd.
* **Andere activa:** In principe belastbaar tegen progressieve tarieven, tenzij de gunstige tarieven van 10% van toepassing zijn.
Een tarief van 10% is mogelijk bij:
* Stopzetting vanaf 60 jaar.
* Stopzetting ingevolge overlijden.
* Gedwongen definitieve stopzetting (bv. schadegeval, onteigening, opeising, handicap).
Het tarief van 10% is niet van toepassing op het deel van de meerwaarde dat uitstijgt boven bepaalde grenzen, wat belastbaar blijft tegen het progressieve tarief.
##### 3.1.1.4 Tijdelijke Vrijstelling
Een tijdelijke vrijstelling van stopzettingsmeerwaarden is mogelijk wanneer de activiteit wordt voortgezet door de echtgenoot, erfgenamen of erfgerechtigden in rechte lijn, of bij inbreng in een vennootschap. In deze gevallen wordt de belasting uitgesteld, en de meerwaarden worden belast bij de nieuwe belastingplichtige op het moment van een latere vervreemding, alsof de activa niet van eigenaar zijn veranderd. Dit geldt echter niet in gevallen waar artikel 90, eerste lid, 8° WIB wordt toegepast.
#### 3.1.2 Nawinsten en Nabaten
Nawinsten en nabaten zijn inkomsten die, na de volledige en definitieve stopzetting van de activiteit, voortkomen uit die vroegere beroepswerkzaamheid. Deze inkomsten worden belast tegen het gemiddelde aanslagvoet van het laatste vorige jaar waarin de belastingplichtige twaalf maanden belastbare beroepsinkomsten heeft gehad.
#### 3.1.3 Compensatievergoedingen
Compensatievergoedingen van alle aard die na de stopzetting worden verkregen, zijn belastbaar indien ze dienen ter compensatie of naar aanleiding van handelingen die een vermindering van werkzaamheid, winst of baten veroorzaken, of ter volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van winst of baten.
* **Vergoedingen voor verminderde activiteit/winst/baten:** Deze worden belast tegen het gemiddelde aanslagvoet van het laatste vorige jaar met twaalf maanden belastbare beroepsinkomsten.
* **Herstel van tijdelijke derving van winst/baten:** Deze worden belast tegen het progressieve tarief, met toepassing van een belastingvermindering voor vervangingsinkomsten.
#### 3.1.4 Beroepskosten na Stopzetting
Werkelijke beroepskosten die na de stopzetting worden gemaakt om inkomsten te verkrijgen of te behouden, zijn aftrekbaar indien ze verband houden met de vroegere beroepswerkzaamheid en geen privé-bestemming hebben gekregen. Dit kan betrekking hebben op facturen die na de stopzetting worden ontvangen, bijdragen, interesten, of verliezen op schuldvorderingen. Forfaitaire beroepskosten zijn niet aftrekbaar na stopzetting.
---
# Pensioenen en individuele levensverzekeringen
Dit document behandelt de fiscale aspecten van pensioenen en individuele levensverzekeringen binnen de personenbelasting, met aandacht voor de impact op het belastbaar inkomen, belastingverminderingen en specifieke tarieven.
## 4. Pensioenen en individuele levensverzekeringen
### 4.1 Inleiding tot pensioenen in de personenbelasting
Pensioenen worden fiscaal behandeld op basis van artikel 34 WIB en kunnen worden onderverdeeld in wettelijke en extralegale pensioenen. Wettelijke pensioenen vallen onder sociale beschermingsregelingen, terwijl extralegale pensioenen verband houden met een beroepsactiviteit.
#### 4.1.1 Wettelijke en extralegale pensioenen
* **Wettelijke pensioenen:** Dit omvat uitkeringen uit wettelijke sociale beschermingsregelingen, zoals de AOW-uitkering.
* **Extralegale pensioenen:** Deze zijn onderverdeeld in:
* **Onderhandse pensioenbelofte:** Dit betreft pensioenen die rechtstreeks of onrechtstreeks voortkomen uit een beroepsactiviteit, al dan niet via een voorziening of verzekering.
* **Aanvullende pensioenen:** Dit zijn pensioenen gevormd door persoonlijke bijdragen, werkgeversbijdragen of bijdragen voor een aanvullend pensioen zoals geregeld in de wet van 28 april 2003. Dit omvat ook individuele voortzettingen van pensioentoezeggingen (afgesloten vóór 27 maart 2019) en vrij aanvullend pensioen voor werknemers (VAPW) (vanaf 27 maart 2019).
* **Vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen (VAPZ)** en **Pensioenovereenkomst voor zelfstandigen (POZ)**.
#### 4.1.2 Tarieven en belastingverminderingen voor pensioenen
De uitkering van pensioenkapitalen kan onderworpen zijn aan verschillende tarieven, afhankelijk van de omstandigheden en de leeftijd van de begunstigde.
* **Omzetting van kapitaal in fictieve rente:**
* **Voorwaarden:** Kapitalen die worden uitgekeerd bij pensioen op normale datum, binnen de vijf jaar voor normale pensioendatum, of bij overlijden. De begunstigde moet tot aan de pensioenleeftijd actief zijn gebleven.
* **Omzetting op 80% van het kapitaal:** Dit geldt wanneer de uitkering plaatsvindt bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd of de leeftijd voor een volledige loopbaan, en de begunstigde tot dan actief is gebleven.
* **Vaststelling van de omzettingswaarde:** Deze wordt belast in de personenbelasting vanaf de dag van uitkering en wordt gedurende een bepaalde periode (10 of 13 jaar) gespreid, of tot het overlijden van de verkrijger.
* **Specifieke regeling voor de eerste schijf van 50.000 euro:** Bij voorschotten opgenomen of gebruikt als waarborg voor een hypothecaire lening voor de eigen woning, wordt de omzetting op 80% van het kapitaal toegepast.
* **Afzonderlijke aanslagvoeten voor niet-omgezette kapitalen:**
* **Kapitalen gevormd door persoonlijke bijdragen (art. 145 1, 1° WIB):**
* Uitkering vanaf 60 jaar, pensioen of overlijden: diverse tarieven afhankelijk van de leeftijd en de vormingsbron (10%, 16,5%, 18%, 20%).
* Uitkering op eerder tijdstip: 33% (art. 171, 1°, d) WIB).
* **Kapitalen gevormd door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming:**
* Bedrijfsleider (art. 171, 4°, g) WIB): 16,5%.
* Andere begunstigde (art. 171, 1°, h) WIB): 33%.
* **VAPW (art. 34, § 1, 2°, lid 1, c/1) WIB):**
* Uitkering vanaf de leeftijd waarop aan de voorwaarden voor vervroegd rustpensioen is voldaan of bij overlijden: 10% (art. 171, 2°, c) WIB).
* Uitkering op eerder tijdstip: 33% (art. 171, 1°, j) WIB).
* **VAPZ en POZ:** De tarieven en regels zijn vergelijkbaar met die voor aanvullende pensioenen.
* **Kapitaal omgezet in een rente:**
* Lijfrentes die worden aangelegd tegen de afstand van een kapitaal gevormd met pensioenbijdragen, worden niet als pensioen beschouwd maar als roerend inkomen. Het belastbaar inkomen bedraagt 3% van het afgestane kapitaal, belast tegen het progressieve tarief met belastingvermindering.
### 4.2 Individuele levensverzekeringen
Individuele levensverzekeringen kunnen fiscaal voordelig zijn, afhankelijk van hoe ze zijn gevormd en de voorwaarden van de uitkering.
#### 4.2.1 Fiscale behandeling van individuele levensverzekeringen
* **Vorming van de levensverzekering (art. 34 WIB):**
* **Gevormd door bijdragen voor federale belastingvermindering:** Dit geldt voor bijdragen betaald voor een aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood die voldoen aan de voorwaarden van artikel 145 1, 2° WIB.
* **Gevormd door bijdragen met gewestelijke belastingvermindering:** Bijdragen waarvoor een gewestelijke belastingvermindering of krediet werd verleend.
* **Vrijstelling (art. 39, § 2, 2°, a) WIB):** Levensverzekeringen zijn vrijgesteld indien er geen federale of gewestelijke belastingvermindering werd toegepast en de verzekering is afgesloten vóór 1 januari 1993.
#### 4.2.2 Tarieven en belastingverminderingen voor individuele levensverzekeringen
* **Omzetting van kapitaal in fictieve rente:**
* Vergelijkbaar met aanvullende pensioenen, waarbij de uitkering bij normaal verstrijken van het contract, binnen de vijf jaar daarvoor, of bij overlijden, kan leiden tot een omzetting in een fictieve rente die progressief belastbaar is.
* De regels voor de 80%-regel, de tarieven van 1% tot 5% en de spreiding over 10 of 13 jaar zijn van toepassing.
* **Afzonderlijke aanslagvoeten voor niet-omgezette kapitalen:**
* **Uitkering bij normaal verstrijken van contract, binnen vijf jaar daarvoor, of bij overlijden:**
* 60 jaar (voor vrouwen, contracten vóór 1 januari 2002): 16,5% (oud art. 171, 4°, f)bis WIB).
* 65 jaar: 10% (art. 171, 2°, d) WIB).
* **Uitkering op eerder tijdstip:** 33% (art. 171, 1°, f) WIB).
* **Taks op het langetermijnsparen:**
* Levensverzekeringen die hiervoor in aanmerking kwamen, zijn vrijgesteld van personenbelasting na een bepaalde leeftijd (bv. 60 of 65 jaar) of een specifieke datum (bv. 10 januari 2025).
* Voordelen ten opzichte van de personenbelasting zijn een belastingvermindering na 60 jaar en een niet-belastbare opbrengst.
* Een anticipatieve heffing van 6,5% op de afkoopwaarde op 1 januari 2012 van het gedeelte gevormd met premies vóór 1 januari 1993 kan van toepassing zijn.
#### 4.2.3 Uitzonderingen en specifieke bepalingen
* **Uitsluiting van de vrijstelling:** Levensverzekeringen die dienen tot waarborg of wedersamenstelling van een hypothecaire lening vallen soms buiten de vrijstelling van de taks op het langetermijnsparen.
### 4.3 Pensioensparen
Pensioensparen, via een spaarrekening of spaarverzekering, biedt specifieke fiscale voordelen.
#### 4.3.1 Fiscale behandeling van pensioensparen
* **Inkomsten uit pensioensparen (art. 34, § 1, 3° WIB):** Deze komen in aanmerking voor federale belastingvermindering (art. 145 1, 5° WIB).
* **Vrijstelling (art. 39, § 2, 3° WIB):** Pensioensparen is vrijgesteld indien er geen belastingvermindering werd genoten en de spaarrekening of -verzekering voldoet aan de voorwaarden.
#### 4.3.2 Tarieven en belastingverminderingen voor pensioensparen
* **Afzonderlijke aanslagvoeten voor kapitaaluitkeringen:**
* Uitkering bij pensioen op normale datum, vijf jaar voor normale datum, of bij overlijden: 16,5% (oud tarief) of 10%.
* Uitkering op een eerder tijdstip: progressief tarief of 33%.
* **Taks op het langetermijnsparen:** Net als bij levensverzekeringen kan pensioensparen, indien het onderworpen is aan de taks op langetermijnsparen, na een bepaalde leeftijd of datum vrijgesteld zijn van personenbelasting.
* **Belastingvermindering:**
* 30% voor bedragen die voldoen aan de voorwaarden, met een maximum van € 625 per jaar (niet-geïndexeerd). Dit maximum kan verhoogd worden tot € 800 onder specifieke voorwaarden.
* 25% voor pensioensparen met een contract dat minder dan 10 jaar loopt of indien de storting definitief gebeurt in een lidstaat van de EER.
### 4.4 Pensioensparen via de tweede pijler
De fiscale voordelen voor bijdragen aan aanvullende pensioenen (tweede pijler) zijn gestructureerd om pensioenopbouw te stimuleren.
#### 4.4.1 Belastingvermindering voor bijdragen (art. 145 1, 1° WIB)
* **Belastingvermindering van 30%:** Toegepast op de werkelijk betaalde bijdragen, met specifieke voorwaarden.
* **Voorwaarden:**
* Definitieve storting in de EER.
* Uitzonderingen voor voorschotten, waarborg of wedersamenstelling van hypothecaire leningen voor onroerende goederen in de EER.
* De 80%-regel is van toepassing, waarbij het referentie-inkomen wordt bepaald op basis van de laatste normale bruto-bezoldiging of het gemiddelde van de winsten/baten van de voorgaande drie jaar.
* De berekening van de belastingvermindering houdt rekening met de gepresteerde en nog te presteren jaren tot een loopbaan van 40 jaar.
#### 4.4.2 Specifieke regelingen voor VAPZ en POZ
* **VAPZ (Vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen):** De regels zijn vergelijkbaar met die voor de tweede pijler, met een 80%-regel gebaseerd op het gemiddelde van de winsten, baten of bezoldigingen van de meewerkende echtgenoot van de drie voorgaande jaren.
* **POZ (Pensioenovereenkomst voor zelfstandigen):** De omzetting van kapitaal in een fictieve rente en de afzonderlijke aanslagvoeten voor niet-omgezette kapitalen volgen grotendeels dezelfde principes als voor andere aanvullende pensioenen.
### 4.5 Vergoedingen en voordelen van alle aard
Dit onderdeel bespreekt de fiscale behandeling van verschillende soorten inkomsten die niet onder de traditionele pensioen- of levensverzekeringscategorieën vallen.
#### 4.5.1 Vergoedingen die de aard van een pensioen hebben
* **Kapitalen die de aard hebben van een vergoeding tot geheel of gedeeltelijk herstel van een bestendige derving van beroepsinkomsten (art. 169, § 1, lid 1, 1° WIB):** Deze kapitalen worden omgezet in een fictieve rente die progressief belastbaar is, met toepassingen van de 1%-5% regel en de spreiding over 10 of 13 jaar.
#### 4.5.2 Vergoedingen en uitkeringen voor arbeidsongevallen en beroepsziekten
* **Vrijstelling (art. 39, § 1 WIB):** Uitkeringen uit wetgeving inzake arbeidsongevallen en beroepsziekten zijn vrijgesteld, tenzij ze dienen tot herstel van een bestendige derving van winst, bezoldigingen of baten.
* **Aftrekbare premies werknemer:** Premies voor een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid betaald door de werknemer zijn aftrekbaar als beroepskosten.
#### 4.5.3 Aanvulling van wettelijke uitkeringen
* **Art. 34, § 1, 2°, b) WIB:** Kapitalen die de wettelijke uitkeringen bij overlijden of arbeidsongeschiktheid aanvullen, kunnen fiscaal voordelig zijn.
### 4.6 Pensioensparen en individuele levensverzekeringen in het buitenland
De fiscale behandeling van pensioensparen en levensverzekeringen die in het buitenland zijn afgesloten, hangt af van internationale overeenkomsten en de specifieke regels van de lidstaten van de EER.
#### 4.6.1 Bijdragen en premies betaald in de EER
* **Federale belastingvermindering:** Bijdragen en premies voor pensioensparen en individuele levensverzekeringen, definitief betaald in een lidstaat van de EER, komen in aanmerking voor federale belastingverminderingen, mits aan de voorwaarden is voldaan.
#### 4.6.2 Tarieven en beperkingen
* **Omzetting van kapitaal in fictieve rente:** De regels voor omzetting en de toepassing van de 80%-regel zijn van toepassing, rekening houdend met de pensioenleeftijd en loopbaanvoorwaarden.
* **Afzonderlijke aanslagvoeten:** Diverse tarieven (10%, 16,5%, 33%) zijn van toepassing op niet-omgezette kapitalen, afhankelijk van de uitkeringsdatum en de vormingsbron.
* **Taks op het langetermijnsparen:** Levensverzekeringen en pensioensparen die aan deze taks zijn onderworpen, kunnen na een bepaalde leeftijd of datum vrijgesteld zijn van personenbelasting.
#### 4.6.3 Uitzonderingen en specifieke bepalingen
* **Geen federale of gewestelijke belastingvermindering:** Levensverzekeringen waarvoor geen federale of gewestelijke belastingvermindering werd toegekend, kunnen onder specifieke voorwaarden vrijgesteld zijn.
* **Hypothecaire leningen in de EER:** Bijdragen voor individuele levensverzekeringen die dienen als waarborg of wedersamenstelling van hypothecaire leningen voor onroerende goederen in de EER, kunnen in aanmerking komen voor belastingverminderingen.
### 4.7 Pensioenen en levensverzekeringen in het buitenland (algemeen)
De fiscale behandeling van buitenlandse pensioenen en levensverzekeringen is complex en vereist aandacht voor dubbelbelastingverdragen en de specifieke regels van het woonland en het werkland.
#### 4.7.1 Vrijstelling met progressievoorbehoud
* Buitenlandse inkomsten, waaronder pensioenen, worden vaak vrijgesteld van Belgische belasting maar tellen wel mee voor de bepaling van het belastingtarief op de overige Belgische inkomsten.
#### 4.7.2 Impact op belastingverminderingen
* De vrijstelling van buitenlandse inkomsten met progressievoorbehoud kan leiden tot een verlies of vermindering van persoonlijke en gezinsgebonden tegemoetkomingen en belastingverminderingen in België.
* Rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Belgische Grondwettelijk Hof heeft geprobeerd deze problematiek van het vrij verkeer van werknemers en het gelijkheidsbeginsel aan te pakken.
#### 4.7.3 Specifieke bepalingen
* **Eurocontrol-ambtenaren:** Hoewel hun inkomen in België niet belastbaar is, kan de vrijstelling met progressievoorbehoud impact hebben op de belastingverminderingen.
* **Vergoedingen voor schadegevallen of derving van inkomsten:** Deze kunnen onder specifieke voorwaarden een apart tarief genieten.
### 4.8 Fiscaal regime van winsten, baten en bezoldigingen van meewerkende echtgenoten
Hoewel dit geen direct onderdeel is van pensioenen en levensverzekeringen, heeft de behandeling van winsten, baten en bezoldigingen van meewerkende echtgenoten invloed op het totale belastbaar inkomen en de daaruit voortvloeiende belastingdruk.
#### 4.8.1 Winsten en baten van een vorige beroepswerkzaamheid
* Dit omvat stopzettingsmeerwaarden, nawinsten/nabaten en compensatievergoedingen die voortkomen uit de stopzetting van een activiteit. Deze worden onderworpen aan specifieke tarieven.
#### 4.8.2 Bezoldigingen van meewerkende echtgenoten
* Deze bezoldigingen worden beschouwd als beroepsinkomsten en zijn belastbaar onder de normale regels. Ze kunnen ook invloed hebben op de toekenning van bepaalde belastingverminderingen en kredieten.
### 4.9 Fiscaal regime van onderhoudsgelden
Onderhoudsuitkeringen aan personen die geen deel uitmaken van het gezin, zoals kinderen na meerderjarigheid of aan een gewezen echtgenoot, kunnen onder bepaalde voorwaarden in aftrek worden gebracht van het totale netto-inkomen.
#### 4.9.1 Voorwaarden voor aftrek
* **Regelmatige betaling:** De uitkeringen moeten regelmatig betaald zijn.
* **Verplichting:** Ze moeten betaald zijn ter uitvoering van een wettelijke verplichting (Burgerlijk Wetboek, Gerechtelijk Wetboek of gelijkaardige buitenlandse wetgeving).
* **Bestemming:** De uitkeringen mogen niet bestemd zijn voor personen die deel uitmaken van het gezin, met uitzondering van bepaalde specifieke gevallen zoals studerende kinderen.
* **Tariefvermindering:** In plaats van aftrek kan men soms opteren voor een afzonderlijke aanslagvoet wanneer dit voordeliger is.
* **Geleidelijke afschaffing van het aftrekpercentage:** Het aftrekpercentage van 80% wordt geleidelijk verminderd naar 70%, 60%, en 50% voor uitkeringen die vanaf bepaalde data worden betaald.
#### 4.9.2 Specifieke situaties
* **Terugwerkende kracht:** Uitkeringen die met terugwerkende kracht worden vastgesteld of verhoogd, zijn aftrekbaar, maar onder voorwaarden en met beperkingen.
* **Gezamenlijke aanslag:** Bij een gemeenschappelijke aanslag worden de onderhoudsuitkeringen evenredig verdeeld volgens het netto-inkomen van elke echtgenoot.
* **Belast als alleenstaande:** Indien echtgenoten als alleenstaanden worden belast, is elke echtgenoot verantwoordelijk voor de helft van de onderhoudsuitkering, tenzij anders overeengekomen.
### 4.10 Fiscaal regime van buitenlandse inkomsten
Buitenlandse inkomsten die in België worden vrijgesteld met progressievoorbehoud, kunnen een negatieve impact hebben op de toekenning van persoonlijke en gezinsgebonden tegemoetkomingen en belastingverminderingen.
#### 4.10.1 Verlies van belastingverminderingen
* **Impact op persoonsgebonden tegemoetkomingen:** Belastingverminderingen voor bijvoorbeeld energiebesparende uitgaven, giften, of langetermijnsparen kunnen geheel of gedeeltelijk verloren gaan wanneer de vrijstelling met progressievoorbehoud van buitenlandse inkomsten de Belgische belastbare basis verlaagt.
* **Rechtspraak:** Verschillende uitspraken van het Hof van Justitie van de EU en het Grondwettelijk Hof hebben getracht deze problematiek te verduidelijken, met nadruk op het principe van het vrij verkeer van werknemers en het gelijkheidsbeginsel.
#### 4.10.2 Toepassing van de belastingvermindering voor kinderen ten laste
* Bij een gemeenschappelijke aanslag kunnen de verhogingen van de belastingvrije som voor kinderen ten laste worden toegevoegd aan het inkomen van de echtgenoot met het hoogste of laagste belastbare inkomen, afhankelijk van wat voordeliger is voor het gezin.
### 4.11 Gewestelijke personenbelasting
De gewesten hebben eigen bevoegdheden op het gebied van personenbelasting, wat leidt tot specifieke belastingverminderingen en -kredieten.
#### 4.11.1 Belastingverminderingen en -kredieten
* **Proportionele en forfaitaire kortingen:** Gewestelijke kortingen kunnen proportioneel of forfaitair zijn, maar moeten de progressiviteit van de personenbelasting respecteren.
* **Belastingvermindering eigen woning:** Dit is een exclusieve bevoegdheid van de gewesten en is afhankelijk van het type lening, het tijdstip van afsluiten, en de woning zelf.
* **Geïntegreerde woonbonus:** Deze bonus combineert federale en gewestelijke voordelen voor hypothecaire leningen.
* **Winsten, baten, bezoldigingen van meewerkende echtgenoten:** Deze inkomsten worden afzonderlijk behandeld en kunnen onderworpen zijn aan specifieke tarieven.
* **Belastingverminderingen voor pensioenen en levensverzekeringen:** Deze verminderingen kunnen variëren afhankelijk van het gewest en de specifieke voorwaarden van het product.
#### 4.11.2 Specifieke gewestelijke bevoegdheden
* **Eigen woning:** De definitie van "eigen woning" en de voorwaarden voor de belastingvermindering eigen woning worden door de gewesten bepaald.
* **Zorgwonen:** Specifieke fiscale voordelen voor zorgwoningen kunnen door de gewesten worden toegekend.
* **Winwinlening en Vriendenaandeel:** Dit zijn gewestelijke belastingkredieten die bedoeld zijn om investeringen in startende en groeibedrijven te stimuleren.
### 4.12 Federale personenbelasting
De federale overheid behoudt een reeks belastingverminderingen en -kredieten die van toepassing zijn op de personenbelasting.
#### 4.12.1 Belastingverminderingen
* **Belastingvermindering voor tweede pijler pensioenen:** Dit geldt voor bijdragen aan aanvullende pensioenen, met een tarief van 30% en een maximum dat afhangt van de pensioenleeftijd en loopbaan.
* **Belastingvermindering voor individuele levensverzekeringen:** Toepasbaar op premies die voldoen aan specifieke voorwaarden, met een tarief van 30% en een maximum begrenzing.
* **Belastingvermindering voor kapitaalaflossingen van hypothecaire leningen:** Dit geldt voor leningen aangegaan voor woningen in de EER, met een tarief van 30% en begrenzingen afhankelijk van het geleende bedrag en het netto belastbaar inkomen.
* **Belastingvermindering voor giften:** Een belastingvermindering van 45% op giften aan erkende instellingen, met een maximum van 10% van het netto belastbaar inkomen.
* **Belastingvermindering voor kinderopvang:** Dit krediet bedraagt 45% van de werkelijke kosten, met een maximum per kind en een beperking op basis van het inkomen.
* **Belastingvermindering voor overwerk:** Stimuleert overwerk door een belastingvermindering toe te kennen op het brutobedrag van de bezoldigingen.
* **Belastingvermindering voor werkgeversaandelen:** Stimuleert werknemers om aandelen van hun werkgever te verwerven, met een tarief van 30% en een maximumbedrag.
* **Belastingvermindering voor pensioensparen:** Een belastingvermindering van 30% (of 25% onder specifieke voorwaarden) op de gestorte bedragen, met een maximum.
* **Belastingvermindering voor startende en groeiende bedrijven:** Stimuleert investeringen in startende en groeiende ondernemingen via een belastingvermindering, met tarieven van 30% of 25% en diverse voorwaarden.
#### 4.12.2 Belastingkredieten
* **Belastingkrediet voor kinderen ten laste en alleenstaanden met kinderlast:** Een krediet dat de fiscale druk verlicht.
* **Belastingkrediet voor kinderopvang:** Een aanvullend krediet voor kinderopvangkosten.
* **Belastingkrediet voor investeringen eigen middelen:** Stimuleert netto-investeringen door ondernemers.
* **Belastingkrediet voor lage activiteitsinkomsten:** Een krediet voor belastingplichtigen met lagere activiteitsinkomsten.
### 4.13 Indexering en beperkingen
De bedragen van belastingverminderingen, kredieten en vrijgestelde inkomsten worden jaarlijks geïndexeerd, behalve in specifieke gevallen. Er zijn ook proportionaliteitsregels en afrondingen van toepassing.
---
# Onderhoudsgelden en buitenlandse inkomsten
Dit onderwerp behandelt de fiscale implicaties van onderhoudsgelden, de aftrekbaarheid ervan en de specifieke regels voor de belasting van buitenlandse inkomsten, inclusief de impact van het progressievoorbehoud en regionale verschillen in de belastingdruk.
## 5. Onderhoudsgelden en buitenlandse inkomsten
### 5.1 Onderhoudsgelden
Onderhoudsgelden die een belastingplichtige regelmatig heeft betaald aan personen die geen deel uitmaken van zijn gezin, zijn aftrekbaar van het totale netto-inkomen. Dit geldt wanneer de betalingen voortvloeien uit een wettelijke verplichting krachtens het Burgerlijk of Gerechtelijk Wetboek, of een gelijkaardige buitenlandse wettelijke verplichting. Van deze betaalde onderhoudsuitkeringen of van de kapitalen die deze uitkeringen vervangen, is 80% aftrekbaar.
> **Tip:** Het is cruciaal dat de betalingen "regelmatig" gebeuren, wat betekent dat ze binnen de drie maanden van de maand waarop het onderhoudsgeld betrekking heeft, betaald moeten worden.
Vanaf 1 januari 2025 wordt het aftrekbaar percentage geleidelijk verlaagd naar 70%, vervolgens naar 60% (vanaf 1 januari 2026) en uiteindelijk naar 50% (vanaf 1 januari 2027). Voor betalingen aan inwoners van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte of Zwitserland geldt een specifiekere regelgeving vanaf de laatste dag van de maand waarin de nieuwe wet wordt bekendgemaakt.
#### 5.1.1 Wettelijke verplichtingen en aftrekbaarheid
De aftrekbaarheid is gebaseerd op verplichtingen voortvloeiend uit:
* **Burgerlijk Wetboek (BW) / Gerechtelijk Wetboek (Ger.W.):** Echtgenoten zijn elkaar hulp en bijstand verschuldigd (art. 213 BW). De verplichting tot levensonderhoud ten aanzien van kinderen (art. 203, § 1 BW) loopt door na de meerderjarigheid indien de opleiding nog niet voltooid is. Verder kan er een verplichting zijn ten aanzien van kinderen van een vooroverleden wettelijk samenwonende partner.
* **Gerechtelijke beslissingen:** Uitkeringen die na het belastbaar tijdperk waarop ze betrekking hebben, betaald worden ter uitvoering van een gerechtelijke beslissing waarbij het bedrag met terugwerkende kracht wordt vastgesteld of verhoogd, zijn ook aftrekbaar. Hierbij is 80% van de uitkering aftrekbaar. Echter, uitkeringen betaald voor kinderen waarvoor in een vorig aanslagjaar de belastingvrije som verhoogd werd, zijn niet aftrekbaar.
> **Let op:** Een verbrekingsvergoeding die vrijwillig wordt overeengekomen, zonder wettelijke verplichting, is niet aftrekbaar.
#### 5.1.2 Buitenlandse onderhoudsuitkeringen en speciale regelingen
Wanneer onderhoudsuitkeringen betaald worden aan personen die geen deel uitmaken van het gezin, kan dit leiden tot een interessante fiscale situatie in combinatie met andere belastingvoordelen, zoals de verhoging van de belastingvrije som voor kinderen ten laste.
* **Geen aftrek bij toepassing van art. 132bis WIB:** Indien een verhoging van de belastingvrije som voor kinderen ten laste reeds is toegepast op basis van artikel 132bis WIB in een vorig aanslagjaar, zijn de uitkeringen die daarna betaald worden voor die kinderen niet aftrekbaar conform artikel 104, 2° WIB.
* **Aftrekbaar bedrag bij gemeenschappelijke aanslag:** Bij een gemeenschappelijke aanslag, waarbij onderhoudsuitkeringen door beide echtgenoten/wettelijk samenwonenden verschuldigd zijn, wordt het aftrekbare bedrag evenredig verdeeld op basis van hun totale netto-inkomen. Als de uitkering door één belastingplichtige verschuldigd is, is deze bij die persoon aftrekbaar. Een eventueel overschot kan, indien het inkomen van de belastbare aldus op nul komt, worden verschoven naar de andere echtgenoot/wettelijk samenwonende. Bij een belasting als alleenstaande wordt het bedrag gelijk verdeeld.
#### 5.1.3 Buitenlandse inkomsten en progressievoorbehoud
Buitenlandse inkomsten worden in België in principe vrijgesteld, maar deze vrijstelling kan gepaard gaan met een **progressievoorbehoud**. Dit betekent dat deze vrijgestelde inkomsten wel meetellen bij de bepaling van het belastingtarief dat van toepassing is op de overige, in België belastbare inkomsten. Dit kan leiden tot een hogere belastingdruk op de Belgische inkomsten.
* **Progressievoorbehoud (PV):** Inkomsten die volgens een dubbelbelastingverdrag (DBV) in het buitenland zijn vrijgesteld, worden toch in aanmerking genomen om de progressieve tarieven op de in België belastbare inkomsten te bepalen. Dit is met name relevant voor bezoldigingen van bepaalde internationale ambtenaren (bv. Eurocontrol) of Europese parlementsleden.
* **Afzonderlijke aanslagvoet:** Soms worden specifieke inkomsten belast tegen een afzonderlijke, eenvormige aanslagvoet (bv. 0% voor bepaalde internationale tribunalen). In dat geval is er geen progressievoorbehoud en heeft dit geen invloed op de belastingdruk op de andere inkomsten.
> **Voorbeeld:** Een Belgische rijksinwoner verdient 30.000 euro in het buitenland en 20.000 euro in België. Als het buitenlandse inkomen met progressievoorbehoud is vrijgesteld, telt de 30.000 euro mee voor de berekening van het tarief op de 20.000 euro, wat resulteert in een hogere belastingdruk op die 20.000 euro dan wanneer er geen progressievoorbehoud zou zijn.
Het correct toepassen van het progressievoorbehoud is cruciaal om de juiste belastingvermindering voor buitenlandse inkomsten te berekenen.
#### 5.1.4 Impact van persoons- en gezinsgebonden tegemoetkomingen
Woonstaat- en gezinsgebonden tegemoetkomingen (zoals belastingverminderingen voor kinderen ten laste) kunnen (deels) verloren gaan wanneer buitenlandse inkomsten met progressievoorbehoud worden vrijgesteld. Dit komt omdat de totale belastbare basis stijgt, waardoor het effectieve tarief op de Belgische inkomsten toeneemt, maar de tegemoetkomingen niet noodzakelijk mee stijgen.
Rechtspraak van het Hof van Justitie en het Grondwettelijk Hof heeft hierover uitspraken gedaan. Het principe is dat een werkstaat die fiscale voordelen toekent, geen belemmering mag vormen voor het vrij verkeer van werknemers. Wanneer deze voordelen in de woonstaat verloren gaan door de toepassing van progressievoorbehoud, kan dit als een belemmering worden beschouwd.
* **Bijkomende belastingvermindering (EER):** Om dit te compenseren, kan er, onder strikte voorwaarden, een bijkomende belastingvermindering worden toegekend voor inkomsten uit de EER.
* **Gelijkheidsbeginsel:** Het Grondwettelijk Hof heeft geoordeeld dat het niet altijd een schending van het gelijkheidsbeginsel inhoudt wanneer persoonsgebonden tegemoetkomingen verloren gaan, met name wanneer deze specifiek aan één echtgenoot worden toegekend.
#### 5.1.5 Gemeenschappelijke aanslag en buitenlandse inkomsten
Bij een gemeenschappelijke aanslag worden de verhogingen van de belastingvrije som voor kinderen en personen ten laste doorgaans toegevoegd aan het basisbedrag van de echtgenoot met het hoogste belastbare inkomen. Echter, als de belastingstaat voor beide echtgenoten samen wordt verlaagd door deze toeslagen toe te voegen aan het inkomen van de echtgenoot met het laagste inkomen, dan wordt die laatste optie gevolgd. Dit is om te garanderen dat de voordelen voor personen ten laste niet verloren gaan door de toepassing van het progressievoorbehoud op buitenlandse inkomsten.
### 5.2 Buitenlandse inkomsten en hun fiscale behandeling
De fiscale behandeling van buitenlandse inkomsten is complex en hangt af van de aard van de inkomsten, de specifieke bepalingen in dubbelbelastingverdragen (DBV) en de Belgische wetgeving.
#### 5.2.1 Vrijstelling met progressievoorbehoud
Dit is de meest voorkomende regeling voor buitenlandse beroepsinkomsten. De inkomsten zelf zijn vrijgesteld van Belgische belasting, maar ze worden meegeteld voor de berekening van het belastingtarief op de overige, in België belastbare inkomsten. De netto-belasting die hierdoor op de Belgische inkomsten verschuldigd is, wordt dan verminderd met een belastingvermindering die overeenkomt met de belasting die op de vrijgestelde buitenlandse inkomsten zou zijn verschuldigd, indien deze ook in België belastbaar waren geweest.
> **Tip:** Het is essentieel om de correcte berekening van de belastingvermindering voor buitenlandse inkomsten te begrijpen. Deze vermindering is gelijk aan de belasting die verschuldigd zou zijn op de vrijgestelde inkomsten, indien deze progressief belast zouden worden, aangepast aan het tarief dat van toepassing is op de Belgische inkomsten.
#### 5.2.2 Verschillende situaties en rechtspraak
* **Gelijke behandeling met Belgische werknemers:** Het Hof van Justitie streeft naar gelijke behandeling. Wanneer de woonstaat persoons- en gezinsgebonden tegemoetkomingen toekent die in de werkstaat niet (volledig) worden toegekend, kan dit leiden tot een belemmering van het vrij verkeer van werknemers. Dit kan leiden tot de toekenning van bijkomende belastingverminderingen.
* **Verlies van voordelen:** De rechtspraak heeft echter ook aangegeven dat het niet altijd mogelijk is om voordelen verleend in de werkstaat te compenseren in de woonstaat, vooral wanneer deze specifiek gericht zijn op de fiscale draagkracht van de belastingplichtige.
* **Eurocontrol ambtenaren:** Ambtenaren van Eurocontrol (met hoofdkantoor in België) die in het buitenland werken, worden doorgaans vrijgesteld met progressievoorbehoud, wat geen schending van het gelijkheidsbeginsel inhoudt volgens het Grondwettelijk Hof, omdat de vrijstelling met progressievoorbehoud een neutraal effect op de belastingdruk heeft wanneer de aanrekening gebeurt op het inkomen van een alleenstaande werknemer.
#### 5.2.3 Regionale verschillen in de belastingdruk
Sinds de regionalisering van de personenbelasting (vanaf aanslagjaar 2015) kennen de gewesten bevoegdheden toe op het gebied van belastingverminderingen en belastingkredieten. Deze worden toegepast op de gewestelijke opcentiemen en belastingvermeerderingen.
* **Proportionele versus forfaitaire kortingen:** Gewestelijke kortingen kunnen proportioneel of forfaitair zijn. Proportionele kortingen respecteren de progressiviteit van de personenbelasting, terwijl forfaitaire kortingen dit niet altijd doen.
* **Exclusieve bevoegdheden van de gewesten:** De gewesten zijn exclusief bevoegd voor uitgaven gerelateerd aan de eigen woning, zoals kapitaalaflossingen, interesten en premies voor individuele levensverzekeringen die dienen ter waarborg of wedersamenstelling van hypothecaire leningen. De regels en de aftrekbaarheid hiervan zijn echter complex en evolueren, met belangrijke overgangen naar regionale bevoegdheden en specifieke regels voor leningen aangegaan in verschillende periodes.
* **Volgorde van aanrekening:** Belastingverminderingen en -kredieten worden eerst aangerekend op de gewestelijke personenbelasting. Een eventueel overschot kan dan worden aangerekend op de federale personenbelasting (overflow).
#### 5.2.4 Belastingvermindering voor investeringen in startende en groeiende ondernemingen
Er bestaan specifieke federale en gewestelijke belastingverminderingen voor investeringen in aandelen van startende en groeiende ondernemingen. Deze verminderingen zijn onderworpen aan tal van voorwaarden met betrekking tot de aard van de aandelen, de hoedanigheid van de vennootschap en de belegger, en de termijn waarbinnen de aandelen niet mogen worden overgedragen. Deze regelingen zijn bedoeld om investeringen in de reële economie te stimuleren.
#### 5.2.5 Diverse federale en gewestelijke belastingkredieten
Naast de hierboven genoemde specifieke bepalingen, zijn er nog diverse federale en gewestelijke belastingkredieten die de belastingdruk kunnen verlagen, zoals:
* Belastingkrediet voor kinderen ten laste en alleenstaande met kinderlast.
* Belastingkrediet voor kinderoppas.
* Belastingkrediet voor investeringen in eigen middelen.
* Belastingkrediet voor lage activiteitsinkomsten.
* Belastingkrediet voor werkgeversaandelen.
* Belastingkrediet voor pensioensparen.
* Winwinlening en Vriendenaandeel (gewestelijk).
De precieze berekening en de toepassingsvoorwaarden van deze kredieten zijn gedetailleerd en variëren naargelang de specifieke wetgeving en het aanslagjaar.
---
# Gewestelijke en federale personenbelasting en belastingkredieten
Dit onderdeel van de studiehandleiding focust op de structuur van de gewestelijke en federale personenbelasting, inclusief de diverse belastingverminderingen en belastingkredieten, en de regels voor hun aanrekening en toepassing.
## 6 Gewestelijke en federale personenbelasting en belastingkredieten
### 6.1 Structuur van de personenbelasting
De personenbelasting is opgebouwd rond vier hoofdinkomstensoorten: onroerende inkomsten, roerende inkomsten, beroepsinkomsten en diverse inkomsten. De berekening van de belastbare grondslag voor elke categorie volgt specifieke regels. In principe wordt de Belgische rijksinwoner belast op zijn globaal inkomen, ongeacht de herkomst ervan. De progressieve aanslagvoeten zorgen ervoor dat de belastingdruk stijgt met het inkomen, maar dit wordt gemilderd door afzonderlijke aanslagvoeten voor bepaalde inkomsten of door de bevrijdende roerende voorheffing. Inkomsten die tegen een afzonderlijke aanslagvoet belast worden, kunnen ook onder de progressieve tarieven vallen indien dit leidt tot een lagere belasting. De spreiding van inkomsten over meerdere jaren kan ook de belastingdruk temperen.
### 6.2 Gemeenschappelijke aanslag
#### 6.2.1 Principes van de gemeenschappelijke aanslag
* **Gehuwden en wettelijk samenwonenden:** Sinds AJ 2005 worden wettelijk samenwonenden fiscaal gelijkgesteld met gehuwden. Een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, tenzij specifieke uitzonderingen van toepassing zijn. Alle bepalingen die gelden voor gehuwden, zijn ook van toepassing op wettelijk samenwonenden.
* **Alleenstaanden:** Personen die niet gehuwd of wettelijk samenwonend zijn, worden belast als alleenstaanden, zelfs indien zij feitelijk samenwonen.
#### 6.2.2 Uitzonderingen op de gemeenschappelijke aanslag: Belasting als alleenstaande
Gehuwden en wettelijk samenwonenden worden belast als alleenstaanden in de volgende gevallen:
* **Jaar van huwelijk of verklaring van wettelijke samenwoning:** Voor het jaar waarin het huwelijk of de wettelijke samenwoning plaatsvindt, wordt men belast als alleenstaande. Een uitzondering hierop is wanneer het huwelijk en de verklaring van wettelijke samenwoning in hetzelfde jaar plaatsvinden; dan geldt de gemeenschappelijke aanslag, tenzij de verklaring van wettelijke samenwoning later in het jaar is afgelegd.
* **Jaar van ontbinding van het huwelijk of beëindiging wettelijke samenwoning:** Dit geldt voor ontbinding door overlijden of echtscheiding.
* **Jaar van scheiding van tafel en bed:** Voor het jaar waarin de scheiding plaatsvindt, blijft de gemeenschappelijke aanslag van kracht. Vanaf het jaar dat volgt op het jaar van feitelijke scheiding, worden zij belast als alleenstaanden, mits de scheiding niet ongedaan is gemaakt.
* **Echtgenoot/wettelijk samenwonende met vrijgestelde beroepsinkomsten:** Indien één van de echtgenoten of wettelijk samenwonenden beroepsinkomsten heeft van meer dan 6.700 euro die bij overeenkomst zijn vrijgesteld en waarvoor geen progressievoorbehoud geldt, worden zij fiscaal als alleenstaanden behandeld. Dit is om discriminatie te voorkomen, waarbij een deel van het inkomen anders aan de andere echtgenoot zou worden toegekend.
* **Gevolgen van belasting als alleenstaande:** Bij belasting als alleenstaande kan het Hoog Kv (HQ) niet worden toegepast en kan er geen toekenning gebeuren aan de meewerkende echtgenoot/wettelijk samenwonende.
#### 6.2.3 Specifieke situaties bij echtscheiding en overlijden
* **Echtscheiding:** Vanaf AJ 2005 is de datum van inschrijving van de echtscheiding in de bevolkingsregisters (of melding op de huwelijksakte na 31 maart 2019) bepalend voor de fiscale administratie. Dit is om praktische redenen.
* **Overlijden:** Voor het jaar van overlijden van een echtgenoot of wettelijk samenwonende partner worden in principe twee afzonderlijke aanslagen gevestigd. Vanaf AJ 2002 (en AJ 2005 voor wettelijk samenwonenden) kan er echter gekozen worden voor een gemeenschappelijke aanslag, waardoor de toepassing van het HQ of de toekenning aan de meewerkende echtgenoot mogelijk blijft. Deze keuze ligt bij de langstlevende of, bij overlijden van beiden in hetzelfde jaar, bij de erfgenamen. De keuze voor een gemeenschappelijke aanslag is niet mogelijk indien de echtgenoten om andere redenen als alleenstaanden worden belast (bv. jaar van huwelijk valt samen met jaar van overlijden).
#### 6.2.4 Feitelijke scheiding
Echtgenoten en wettelijk samenwonenden worden fiscaal behandeld als alleenstaanden vanaf het jaar dat volgt op het jaar waarin de feitelijke scheiding (FS) is ontstaan. Voor het jaar zelf van de FS worden zij nog gezamenlijk belast, maar de administratie aanvaardt dat zij afzonderlijk aangifte doen. Feitelijke scheiding impliceert het niet meer nakomen van de plicht tot samenwonen, met een onomkeerbare breuk in het gezinsleven. Het bewijs van de FS (aanvangsdatum, werkelijkheid, duurzaam en ononderbroken karakter) moet geleverd worden. Een verblijf in een woonzorgcentrum of een tijdelijke verwijdering kan onder bepaalde voorwaarden als feitelijke scheiding worden beschouwd.
#### 6.2.5 Vrijgestelde beroepsinkomsten zonder progressievoorbehoud
Indien een echtgenoot of wettelijk samenwonende partner beroepsinkomsten heeft van meer dan 6.700 euro die bij overeenkomst zijn vrijgesteld zonder progressievoorbehoud (bv. EU-ambtenaren met specifieke protocollen), worden zij fiscaal als alleenstaande belast.
* **Inkomen ≤ 6.700 euro:** Gemeenschappelijke aanslag; de EU-ambtenaar geniet geen belastingkrediet voor kinderen, maar de echtgenoot wel.
* **Inkomen > 6.700 euro:** Afzonderlijke aanslag; de EU-ambtenaar geniet geen belastingkrediet, noch de echtgenoot.
#### 6.2.6 Decumul bij een gemeenschappelijke aanslag
* **Vóór AJ 1990:** Bij een gemeenschappelijke aanslag werden alle inkomsten van echtgenoten samengevoegd, wat leidde tot een hogere belastingdruk dan voor samenwonenden die afzonderlijk werden belast.
* **Vanaf AJ 1990:** Het laagste beroepsinkomen werd apart gehouden voor de toepassing van de aanslagvoeten, wat de belastingdruk verlichtte.
* **Vanaf AJ 2005:** De volledige decumul wordt ingevoerd. De inkomsten van echtgenoten worden afzonderlijk vastgesteld, wat leidt tot een gelijkstelling met samenwonenden en de eerdere discriminatie wegwerkt. Dit geldt ook voor wettelijk samenwonenden.
#### 6.2.7 Belastingvrije som en verhogingen bij bijzondere gezinssituaties
* **Jaar van huwelijk/wettelijke samenwoning:** Wanneer echtgenoten/wettelijk samenwonenden als alleenstaande worden belast, en de netto bestaansmiddelen van de echtgenoot/wettelijk samenwonende niet meer bedragen dan 1.800 euro, wordt de belastingvrije som verhoogd met 870 euro. Dit geldt echter niet wanneer er ook andere redenen zijn om als alleenstaande belast te worden.
* **Belastingkrediet voor kinderen ten laste:** Dit wordt niet toegepast voor belastingplichtigen met in het buitenland vrijgestelde inkomsten zonder progressievoorbehoud.
### 6.3 Winsten en baten van een vorige beroepswerkzaamheid
Dit betreft inkomsten die voortvloeien uit een stopgezette beroepsactiviteit. De belastbare bestanddelen omvatten:
* **Stopzettingsmeerwaarden (art. 28, lid 1, 1° WIB):** Meerwaarden verkregen of vastgesteld naar aanleiding van de volledige en definitieve stopzetting van de onderneming, een vrij beroep, ambt, post of winstgevende bezigheid, of één of meer bedrijfsafdelingen/takken van werkzaamheid. Deze meerwaarden moeten betrekking hebben op activa die voor de beroepswerkzaamheid zijn gebruikt.
* **Definitie van bedrijfsactief:** Vaste activa die als activabestanddeel zijn geboekt (dubbele boekhouding) of waarvoor fiscale afschrijvingen of waardeverminderingen zijn aangenomen (vereenvoudigde boekhouding of geen boekhoudplicht). Immateriële activa die tijdens de beroepswerkzaamheid zijn ontstaan, worden ook als zodanig beschouwd, ongeacht boeking. Het loutere beroepsgebruik is niet voldoende; er moet sprake zijn van investering in het beroepsvermogen.
* **Gedeeltelijk beroepsgebruik:** Enkel het deel van de meerwaarde dat betrekking heeft op het beroepsmatig gebruikte gedeelte van een actief (bv. het gebouw, maar niet de grond indien daar geen afschrijvingen op gebeurden) wordt als stopzettingsmeerwaarde belast.
* **Meerwaarden verkregen of vastgesteld:** Dit kan gebeuren op het moment van de stopzetting zelf of kort ervoor/erna. De meerwaarde moet voortkomen uit de (vroegere) beroepsactiviteit van de belastingplichtige. Vastgestelde meerwaarden vereisen een uitdrukking in een akte (bv. aangifte nalatenschap).
* **Belastbaar bedrag (art. 43 WIB):** Het verschil tussen de vergoeding/verkoopwaarde min kosten van vervreemding, en de fiscale waarde van het actief.
* **Tarief:** Verschilt naargelang het actief (bv. 33% op immateriële activa, 16,5% op materiële vaste activa, financiële activa en aandelen). Een tarief van 10% is mogelijk onder bepaalde voorwaarden (bv. vanaf 60 jaar, overlijden, gedwongen stopzetting).
* **Nawinsten/nabaten (art. 28, lid 1, 2° WIB):** Inkomsten verkregen na de stopzetting die voortkomen uit de vorige beroepswerkzaamheid. Deze worden belast tegen het gemiddelde tarief van het laatste jaar waarin twaalf maanden belastbare beroepsinkomsten werden genoten.
* **Compensatievergoedingen (art. 28, lid 1, 3° WIB):** Vergoedingen verkregen na stopzetting, ter compensatie van een vermindering van activiteit/winst/baten, of ter herstel van tijdelijke derving van winst/baten. Deze worden belast tegen het gemiddelde tarief van het laatste jaar met twaalf maanden belastbare beroepsinkomsten, of progressief voor herstel van tijdelijke derving van bezoldigingen.
* **Beroepskosten na stopzetting:** Werkelijke beroepskosten die verband houden met de vorige beroepswerkzaamheid zijn aftrekbaar, mits ze niet voor privédoeleinden werden aangewend.
#### 6.3.1 Tijdelijke vrijstelling van stopzettingsmeerwaarden (art. 46 WIB)
Stopzettingsmeerwaarden kunnen tijdelijk worden vrijgesteld bij voortzetting door de echtgenoot, erfgenamen of erfgerechtigden in rechte lijn, of bij inbreng in een vennootschap. De vrijstelling kan worden geweigerd indien de voortzetting of inbreng geen zakelijke overwegingen heeft of tot belastingontwijking leidt.
### 6.4 Pensioenen
Pensioenen, gevormd door wettelijke of aanvullende bijdragen, kunnen onderworpen zijn aan specifieke tarieven of belastingverminderingen.
* **Onderhandse pensioenbelofte:** Kapitalen uitgekeerd aan een bedrijfsleider vanaf pensionering of bij overlijden kunnen aan 16,5% (bedrijfsleider) of 33% (andere begunstigde) belast worden, tenzij ze gevormd zijn met voorafgaande stortingen.
* **Pensioenen gevormd door persoonlijke bijdragen of bijdragen voor aanvullend pensioen:** Deze kunnen aan afzonderlijke tarieven belast worden (bv. 10%, 16,5%, 20%, 33%), afhankelijk van de leeftijd van uitkering, de samenstelling van de bijdragen en de voorwaarden van de wetgeving.
* **Omzetting van kapitaal in een fictieve rente (art. 169 WIB):** Kapitalen die niet kunnen worden omgezet in een fictieve rente, worden belast. Er gelden specifieke regels voor de berekening van de rente, de beperking tot 80% van het kapitaal onder bepaalde voorwaarden, en de duur van de belasting.
* **Vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen (VAPZ) en Pensioenovereenkomst voor zelfstandigen (POZ):** Deze inkomsten vallen onder specifieke tarieven en voorwaarden voor omzetting en belasting.
* **Individuele levensverzekering:** Kapitalen uit individuele levensverzekeringen kunnen aan afzonderlijke tarieven belast worden, met specifieke voorwaarden voor de begunstigde, de looptijd en de bestemming van de gelden.
* **Pensioensparen:** Inkomsten uit pensioensparen die in aanmerking komen voor federale belastingvermindering zijn vrijgesteld indien ze het voorwerp zijn geweest van een taks op het langetermijnsparen. Er zijn specifieke tarieven voor uitkeringen bij pensioen en op eerdere tijdstippen.
* **Inkomsten uit arbeidsongevallen en beroepsziekten:** Deze zijn in principe vrijgesteld, tenzij ze dienen tot herstel van een bestendige derving van inkomsten.
### 6.5 Inkomsten van kinderen
* **Ouderlijk gezag en genot:** Ouders hebben tot aan de meerderjarigheid of ontvoogding van hun kinderen het genot van hun goederen, behalve goederen verworven door eigen arbeid of specifiek geschonken/vermaakt zonder genot voor de ouders.
* **Samengevoegde inkomsten:** De inkomsten van kinderen worden, onder bepaalde voorwaarden, samengevoegd met die van de ouders (art. 126, § 4 WIB). Dit geldt niet voor goederen verworven door eigen arbeid of door schenking/testament.
* **Onderhoudsgelden:**
* **Aftrekbaarheid (art. 104 WIB):** 80% (vanaf 2025 geleidelijk afbouwend naar 50%) van regelmatig betaalde onderhoudsuitkeringen aan personen die geen deel uitmaken van het gezin, zijn aftrekbaar van het totale netto-inkomen. Dit geldt ook voor kapitalen die zulke uitkeringen vervangen.
* **Verplichting:** De uitkeringen moeten voortvloeien uit een verplichting onder het Burgerlijk of Gerechtelijk Wetboek of een gelijkaardige buitenlandse wetgeving (bv. hulp en bijstand tussen echtgenoten, onderhoudsverplichting ten aanzien van kinderen).
* **Met terugwerkende kracht vastgestelde of verhoogde uitkeringen (art. 104, 2° WIB):** Aftrekbaar indien ze na het belastbaar tijdperk betaald worden ter uitvoering van een gerechtelijke beslissing waarbij het bedrag met terugwerkende kracht wordt vastgesteld of verhoogd, en indien ze betaald zijn binnen de drie maanden na het vonnis (of later, afhankelijk van de specifieke regels).
* **Gezamenlijke aanslag:** Bij een gemeenschappelijke aanslag zijn de onderhoudsuitkeringen evenredig aftrekbaar volgens het netto-inkomen van elke echtgenoot.
* **Belasting als alleenstaande:** Elk betaalt de helft van de aftrekbare onderhoudsuitkering.
### 6.6 Buitenlandse inkomsten
* **Progressievoorbehoud:** Vrijgestelde buitenlandse inkomsten (bv. EU-ambtenaren, Europarlementsleden) kunnen toch de belastingdruk op de Belgische inkomsten verhogen. De belastingvermindering voor buitenlandse inkomsten compenseert dit effect proportioneel.
* **Vrijstelling zonder progressievoorbehoud:** Bepaalde inkomsten worden volledig vrijgesteld, zonder invloed op de belastbare basis van andere inkomsten.
* **Belastingvermindering voor kinderen ten laste:** De verdeling van deze verhogingen kan, bij een gemeenschappelijke aanslag, gebeuren bij de echtgenoot met het hoogste of, indien voordeliger, het laagste belastbaar inkomen.
* **Verlies van persoons- en gezinsgebonden tegemoetkomingen:** De vrijstelling van buitenlandse inkomsten met progressievoorbehoud kan leiden tot het (gedeeltelijk) verlies van bepaalde federale belastingverminderingen. Het Hof van Justitie en het Grondwettelijk Hof hebben hierover uitspraken gedaan, waarbij de interpretatie verschilt naargelang de aard van de tegemoetkoming en de toepassing van de vrij verkeersregels.
### 6.7 Gewestelijke personenbelasting
Vanaf aanslagjaar 2015 zijn de gewesten bevoegd voor bepaalde aspecten van de personenbelasting:
* **Kortingen, belastingverminderingen en belastingkredieten:** Deze kunnen proportioneel of forfaitair worden toegekend, maar de toepassing ervan mag de progressiviteit van de federale personenbelasting niet verminderen.
* **Belastingvermindering eigen woning (art. 5/5, § 4 BFW):** Gewesten zijn exclusief bevoegd voor uitgaven gerelateerd aan de eigen woning, zoals kapitaalaflossingen, interesten, premies levensverzekering ter waarborg van hypothecaire leningen, en erfpacht-/opstalvergoedingen.
* **Berekening:** De belastingvermindering is 40% van de korf, met basisbedragen en verhogingen voor kinderen ten laste.
* **Integratie met federale woonbonus:** Er is een overlap en substitutie tussen federale en gewestelijke woonbonusregelingen, afhankelijk van het moment waarop de lening werd aangegaan en de aard van de uitgaven.
* **Zorgwonen:** Specifieke regels gelden voor uitgaven voor het verwerven of behouden van een zorgwoning, waarbij federale voordelen (interesten, kapitaalaflossingen, premies LV) niet kunnen worden gecombineerd met de gewestelijke belastingvermindering.
* **Volgorde van aanrekening:** Gewestelijke belastingverminderingen worden aangerekend op de gewestelijke personenbelasting, met een mogelijke overdracht naar de federale personenbelasting (overflow).
### 6.8 Federale personenbelasting en belastingkredieten
De federale personenbelasting omvat diverse belastingverminderingen en belastingkredieten die de belastingdruk kunnen verlagen. Vanaf AJ 2026 worden diverse federale belastingverminderingen opgeheven, met mogelijke terugval op andere regelingen (bv. langetermijnsparen).
#### 6.8.1 Belastingverminderingen
* **2de pijler pensioenopbouw (art. 145 1, 1° WIB):** Persoonlijke bijdragen en premies voor aanvullende pensioenen komen in aanmerking voor een belastingvermindering van 30%, onder voorwaarden zoals definitieve storting en de 80%-regel.
* **Kapitaalaflossingen hypothecaire lening (art. 145 1, 3° WIB):** Leningen aangegaan vóór 31 december 2023 voor de bouw, verwerving of verbouwing van woningen (niet de eigen woning) komen in aanmerking voor een belastingvermindering van 30%, begrensd door het geleende bedrag en het netto belastbaar inkomen.
* **Giften (art. 145 33 WIB):** Giften aan erkende instellingen geven recht op een belastingvermindering van 45%, begrensd door 10% van het netto belastbaar inkomen en een maximumbedrag.
* **Kinderoppas (art. 145 35 WIB):** Kosten voor kinderopvang in België of de EER, voor kinderen jonger dan 14 jaar (of 21 jaar bij zware handicap), geven recht op een belastingvermindering van 45% of 30%, afhankelijk van het belastbaar inkomen.
* **Overwerk (art. 154bis WIB):** Overwerk dat recht geeft op een wettelijke toeslag kan leiden tot een belastingvermindering op het brutobedrag van de bezoldigingen.
* **Individuele levensverzekering (art. 145 1, 2° WIB):** Premies voor individuele levensverzekeringen die niet dienen voor waarborgen of wedersamenstellen van leningen na 31 december 2023 komen in aanmerking voor een belastingvermindering van 30%, met specifieke voorwaarden voor de begunstigde en de looptijd.
* **Werkgeversaandelen (art. 145 1, 4° WIB):** Nieuw uitgegeven aandelen door de werkgever of een groepsvennootschap kunnen recht geven op een belastingvermindering van 30%, onder voorwaarden rond de participatie, de looptijd en de hoedanigheid van de vennootschap en de belegger.
* **Pensioensparen (art. 145 1, 5° WIB):** Bijdragen voor pensioensparen komen in aanmerking voor een belastingvermindering van 30% of 25%, met specifieke begrenzingen en voorwaarden rond de leeftijd en looptijd.
* **Langetermijnsparen (art. 145 1 WIB):** Dit omvat diverse regelingen zoals pensioenopbouw via de tweede pijler, individuele levensverzekeringen, kapitaalaflossingen, werkgeversaandelen en pensioensparen.
* **Startende/groeiende ondernemingen (art. 145 26 en 27 WIB):** Investeringen in nieuwe aandelen van startende of groeiende ondernemingen kunnen leiden tot een belastingvermindering van 30% (startende) of 25% (groeiende), met maximale bedragen en voorwaarden rond de participatie en de hoedanigheid van de vennootschap en belegger.
#### 6.8.2 Belastingkredieten
* **Belastingkrediet kinderen ten laste en werkende alleenstaande met kinderlast:** Dit krediet verhoogt de belastingvrije som of de toekenning aan de echtgenoot met het laagste inkomen.
* **Belastingkrediet kinderoppas (30%):** Een belastingkrediet van 30% voor de kosten van kinderopvang.
* **Belastingkrediet investeringen eigen middelen (art. 289bis WIB):** Een krediet van 10% (vanaf AJ 2026 20%) op de stijging van de netto-investering, met maximale bedragen.
* **Belastingkrediet voor lage activiteitsinkomsten (art. 289ter WIB):** Een krediet voor belastingplichtigen met een laag activiteitsinkomen, met maximale bedragen die variëren naargelang de soort inkomsten en de status van de belastingplichtige.
* **Belastingkrediet voor lage activiteitsinkomsten (art. 289ter/1 WIB):** Dit krediet is gebaseerd op de sociale werkbonus en heeft een maximaal bedrag.
#### 6.8.3 Federale belastingvermeerdering
Dit betreft specifieke situaties waarbij een belastingvermeerdering kan worden verkregen, zoals bij overdracht van aandelen binnen een bepaalde termijn, het niet naleven van investeringsverplichtingen, of het verkrijgen van een uitgesloten hoedanigheid binnen een bepaalde periode.
### 6.9 Indexering en evenredige beperking
* **Indexering:** Bedragen gerelateerd aan de personenbelasting worden jaarlijks geïndexeerd, tenzij specifieke uitzonderingen gelden.
* **Evenredige beperking van bedragen:** Indien het belastbaar tijdperk niet overeenstemt met een kalenderjaar (bv. bij verhuis naar het buitenland of België), worden bedragen evenredig beperkt volgens het aantal maanden.
### 6.10 Aanvullende gemeentebelasting
De aanvullende gemeentebelasting wordt berekend op de totale personenbelasting (federaal + gewestelijk), met uitzondering van bepaalde roerende inkomsten en buitenlandse beroepsinkomsten die vrijgesteld zijn. Het percentage wordt door de gemeente bepaald.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Personenbelasting | De personenbelasting is een directe belasting die wordt geheven op het globale inkomen van Belgische rijksinwoners, ongeacht of dit inkomen in België of in het buitenland is behaald. De belastingdruk neemt toe met het inkomen door de toepassing van progressieve aanslagvoeten. |
| Onroerende inkomsten | Dit zijn inkomsten die voortvloeien uit eigendom of het vruchtgebruik van onroerende goederen, zoals huurinkomsten of huurwaarde van de eigen woning. De specifieke regels voor de berekening van de belastbare grondslag verschillen per type onroerend inkomen. |
| Roerende inkomsten | Roerende inkomsten omvatten inkomsten zoals dividenden, rente-inkomsten en huurinkomsten uit onroerende goederen die als roerend worden beschouwd. Deze worden vaak belast tegen een afzonderlijke en eenvormige aanslagvoet, of kunnen genieten van een bevrijdende roerende voorheffing. |
| Beroepsinkomsten | Dit zijn inkomsten die worden verkregen uit een zelfstandige of niet-zelfstandige beroepsactiviteit. Binnen deze categorie vallen winsten, baten, wedden, lonen, pensioenen en diverse andere vergoedingen die verband houden met arbeid of een dienstverlening. |
| Diverse inkomsten | Diverse inkomsten vormen een restcategorie die inkomsten omvat die niet onder de andere categorieën vallen, zoals bepaalde vermeerderingen van de meerwaarde of specifieke vergoedingen. De specifieke regels voor de belastingheffing hangen af van de aard van deze inkomsten. |
| Globale inkomen | Het globale inkomen is de som van alle verschillende soorten inkomsten (onroerende, roerende, beroepsinkomsten en diverse inkomsten) die een belastingplichtige heeft verkregen gedurende het belastbare tijdperk. Dit totale bedrag vormt de basis voor de progressieve berekening van de personenbelasting. |
| Progressieve aanslagvoeten | Dit zijn belastingtarieven die stijgen naarmate het belastbare inkomen toeneemt. Het doel hiervan is om een progressieve belastingdruk te realiseren, waarbij hogere inkomens een groter relatief deel van hun inkomen aan belastingen betalen. |
| Afzonderlijke en eenvormige aanslagvoet | Inkomsten die tegen een afzonderlijke en eenvormige aanslagvoet worden belast, worden tegen een vast tarief belast, ongeacht het totale inkomen van de belastingplichtige. Dit wordt toegepast om de belastingdruk te milderen en kan bijvoorbeeld gelden voor bepaalde roerende inkomsten. |
| Bevrijdende roerende voorheffing | De bevrijdende roerende voorheffing is een voorheffing op roerende inkomsten die de belastingplichtige volledig bevrijdt van verdere personenbelasting op die specifieke inkomsten. Dit betekent dat de inkomsten niet meer moeten worden opgenomen in de totale belastbare basis. |
| Gemeenschappelijke aanslag | Een gemeenschappelijke aanslag is een belastingberekening die wordt toegepast op het gecombineerde inkomen van gehuwden of wettelijk samenwonenden. Tot en met aanslagjaar 2004 werd dit enkel toegepast bij gehuwden, maar vanaf AJ 2005 is dit uitgebreid naar wettelijk samenwonenden. |
| Wettelijk samenwonenden | Personen die wettelijk samenwonen worden in het kader van de personenbelasting gelijkgesteld met gehuwden. Vanaf aanslagjaar 2005 wordt een gemeenschappelijke aanslag gevestigd, en de meeste bepalingen die van toepassing zijn op gehuwden, gelden ook voor hen. |
| Alleenstaande | Personen die niet gehuwd zijn en ook niet wettelijk samenwonen, worden in de personenbelasting belast als alleenstaanden. Dit geldt zelfs indien zij feitelijk samenwonen. |
| Jaar van huwelijk/verklaring wettelijke samenwoning | Voor het jaar waarin een huwelijk of een verklaring van wettelijke samenwoning wordt afgesloten, worden de betrokkenen in principe als alleenstaanden belast. Er is echter een uitzondering wanneer wettelijk samenwonenden met elkaar trouwen; dan wordt er een gemeenschappelijke aanslag gevestigd, tenzij de verklaring van wettelijke samenwoning in hetzelfde jaar is afgelegd. |
| Jaar van ontbinding van het huwelijk/beëindiging wettelijke samenwoning | In het jaar waarin een huwelijk of wettelijke samenwoning wordt ontbonden (door overlijden of echtscheiding), worden de betrokkenen fiscaal behandeld als alleenstaanden. Dit geldt ook voor de beëindiging van een wettelijke samenwoning. |
| Scheiding van tafel en bed | Een scheiding van tafel en bed zorgt ervoor dat de echtgenoten fiscaal als alleenstaanden worden behandeld vanaf het jaar dat volgt op het jaar waarin de feitelijke scheiding is ontstaan. Voor het jaar van de scheiding zelf worden ze nog gezamenlijk belast. |
| Feitelijke scheiding | Echtgenoten of wettelijk samenwonenden worden als feitelijk gescheiden beschouwd wanneer zij hun plicht tot samenwonen niet meer nakomen. Dit wordt fiscaal behandeld als alleenstaanden vanaf het jaar volgend op het jaar waarin de feitelijke scheiding ontstond, op voorwaarde dat de scheiding niet ongedaan is gemaakt. |
| Stopzettingsmeerwaarden | Dit zijn meerwaarden die worden behaald of vastgesteld op activa die voor de beroepswerkzaamheid werden gebruikt, ten gevolge van de volledige en definitieve stopzetting van een onderneming of een vrij beroep. Ze zijn belastbaar onder specifieke voorwaarden. |
| Nawinsten en nabaten | Dit zijn inkomsten die worden verkregen of vastgesteld na de volledige en definitieve stopzetting van een beroepswerkzaamheid en die voortkomen uit die vroegere activiteit. Deze worden fiscaal behandeld onder specifieke regels. |
| Compensatievergoedingen | Vergoedingen van alle aard die na de stopzetting van een beroepswerkzaamheid worden ontvangen ter compensatie van, of naar aanleiding van, een vermindering van activiteit, winst of baten, of ter herstel van een derving van winst of baten. |
| Beroepsvermogen | Het beroepsvermogen omvat alle activa die specifiek worden gebruikt voor de uitoefening van een beroepsactiviteit. Dit kan zowel materiële als immateriële activa omvatten die essentieel zijn voor de bedrijfsvoering. |
| Privévermogen | Het privévermogen omvat alle goederen en activa die niet direct gerelateerd zijn aan de beroepsactiviteit van de belastingplichtige en hoofdzakelijk voor persoonlijke doeleinden worden gebruikt. |
| Desaffectatie | Desaffectatie verwijst naar het proces waarbij een bedrijfsactief opnieuw overgaat naar het privévermogen van de belastingplichtige. Dit gebeurt wanneer het actief duurzaam uitsluitend voor niet-beroepsdoeleinden wordt aangewend door de eigenaar. |
| Verkochte onder opschortende voorwaarde | Dit is een verkoopsituatie waarbij de verkoop pas definitief wordt en de eigendom overgaat wanneer een specifieke voorwaarde is vervuld. De realisatie van de meerwaarde voor fiscale doeleinden is pas mogelijk na het vervullen van deze voorwaarde. |
| Vastgestelde meerwaarden | Vastgestelde meerwaarden zijn waardevermeerderingen van een actiefbestanddeel die worden uitgedrukt in een akte of geschrift, maar nog niet noodzakelijk zijn gerealiseerd door een verkoop. De waarde wordt vastgesteld in een document zoals een aangifte van nalatenschap of een huurcontract. |
| Roerend inkomen | Dit zijn inkomsten die afkomstig zijn uit roerende goederen of rechten, zoals interesten, dividenden of lijfrentes. Deze inkomsten worden op een specifieke manier belast, vaak met een afzonderlijke aanslagvoet. |
| Onderhoudsgelden | Dit zijn betalingen die worden gedaan ter ondersteuning van personen die geen deel uitmaken van het gezin van de belastingplichtige, zoals onderhoudsuitkeringen aan kinderen of gewezen echtgenoten. Deze uitkeringen kunnen onder bepaalde voorwaarden aftrekbaar zijn. |
| Progressief belastbaar inkomen | Dit is het deel van het inkomen dat wordt belast volgens de progressieve tariefschalen van de personenbelasting. Het houdt rekening met het totale inkomen na aftrek van bepaalde uitgaven en voorheen reeds belastbare inkomsten. |
| Belastingvermindering | Een belastingvermindering is een bedrag dat van de berekende verschuldigde belasting kan worden afgetrokken. Dit kan betrekking hebben op specifieke uitgaven, gezinsgebonden tegemoetkomingen of investeringen. |
| Belastingkrediet | Een belastingkrediet is een bedrag dat rechtstreeks van de belastingschuld wordt afgetrokken. Het is vergelijkbaar met een belastingvermindering, maar kan soms terugbetaald worden indien het de belastingschuld overschrijdt. |
| Gewestelijke personenbelasting | Dit zijn belastingen die door de gewesten worden geheven en die betrekking hebben op specifieke materies die onder de gewestelijke bevoegdheid vallen, zoals huisvesting of tewerkstelling. Ze kunnen leiden tot kortingen, verminderingen of kredieten op de federale personenbelasting. |
| Eigen woning | De eigen woning is de woning die door de belastingplichtige zelf wordt betrokken. Uitgaven met betrekking tot deze woning kunnen recht geven op bepaalde gewestelijke belastingverminderingen. |
| Hypothecaire lening | Een hypothecaire lening is een lening die wordt aangegaan voor de aankoop, bouw of verbouwing van een onroerend goed en die gedekt is door een hypotheek op dat goed. De betaalde kapitaalaflossingen en interesten kunnen onder voorwaarden fiscaal voordeel opleveren. |
| Langetermijnsparen | Langetermijnsparen verwijst naar financiële producten die gericht zijn op lange termijnopbouw van vermogen, vaak met een fiscaal voordeel, zoals individuele levensverzekeringen of bepaalde pensioenproducten. |
| Pensioensparen | Pensioensparen betreft regelingen die gericht zijn op het opbouwen van een aanvullend pensioenkapitaal. De bijdragen en uitkeringen hiervan vallen onder specifieke fiscale regels. |
| Vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen (VAPZ) | Dit is een pensioenproduct specifiek voor zelfstandigen, dat hen in staat stelt een aanvullend pensioen op te bouwen met fiscale voordelen. De bijdragen zijn onderworpen aan specifieke aftrekregels. |
| Pensioenovereenkomst voor zelfstandigen (POZ) | Een Pensioenovereenkomst voor Zelfstandigen (POZ) is een ander type aanvullend pensioenproduct voor zelfstandigen, dat ook onderworpen is aan specifieke fiscale regels en voordelen. |
| Individuele levensverzekering | Een individuele levensverzekering is een verzekeringscontract dat bedoeld is om een kapitaal of rente uit te keren bij leven of overlijden. Bepaalde bijdragen kunnen recht geven op fiscale voordelen. |
| Werkgeversaandelen | Werkgeversaandelen zijn aandelen die door een werkgever aan zijn werknemers worden toegekend. De verwerving of het bezit hiervan kan onder bepaalde voorwaarden leiden tot een belastingvermindering. |
| Belastingkrediet voor kinderen ten laste | Dit is een fiscaal voordeel dat bedoeld is om gezinnen met kinderen te ondersteunen door een korting op de verschuldigde belasting toe te staan. |
| Belastingkrediet kinderoppas | Dit krediet is bedoeld om de kosten voor kinderopvang te verlichten en kan worden verkregen voor uitgaven die zijn gedaan voor de opvang van jonge kinderen. |
| Belastingvermindering voor overwerk | Een belastingvermindering die kan worden verkregen voor werknemers die overwerk verrichten. Dit is bedoeld om prestaties buiten de normale werktijden te stimuleren. |
| Bedrijfsleidersbezoldigingen | Dit zijn de bezoldigingen die worden betaald aan bedrijfsleiders, zoals bestuurders of zaakvoerders, voor hun managementactiviteiten binnen een vennootschap. |
| Bezoldigingen van werknemers | Dit zijn de lonen en salarissen die worden betaald aan werknemers voor hun arbeidsprestaties. Deze vormen een belangrijk deel van de beroepsinkomsten. |
| Bezoldigingen meewerkende echtgenoten | Dit zijn de vergoedingen die worden betaald aan echtgenoten die actief meewerken in de onderneming van hun partner. Deze worden fiscaal behandeld als beroepsinkomsten. |
| Winsten en baten | Winsten en baten zijn inkomsten die voortvloeien uit de uitoefening van een zelfstandige beroepsactiviteit. Winsten zijn doorgaans zeker en vaststaand, terwijl baten worden belast op het moment van ontvangst. |
| Belastbare grondslag | De belastbare grondslag is het bedrag van het inkomen waarop de belasting daadwerkelijk wordt berekend, na aftrek van alle toelaatbare kosten en toevallige lasten. |
| Fiscale administratie | De fiscale administratie is de overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor de inning van belastingen en de naleving van de belastingwetgeving. Zij interpreteert en handhaaft de wetten. |
| Wettelijk pensioen | Het wettelijk pensioen is het pensioen dat wordt toegekend op basis van wettelijke regelingen, gebaseerd op de loopbaan en bijdragen van de werknemer. |
| Aanvullend pensioen | Een aanvullend pensioen is een pensioen dat bovenop het wettelijk pensioen wordt opgebouwd, vaak via werkgeversregelingen of individuele contracten. |
| Werkstaat | De werkstaat is het land waar een werknemer zijn arbeidsprestaties verricht, wat relevant is voor de bronbelasting en fiscale voordelen. |
| Woonstaat | De woonstaat is het land waar een werknemer fiscaal inwoner is en waar zijn wereldwijde inkomen, onderhevig aan internationale overeenkomsten, wordt belast. |
| Belastingvermindering voor energiebesparende uitgaven | Dit is een fiscaal voordeel dat wordt toegekend voor uitgaven die zijn gedaan om de energiezuinigheid van een woning te verbeteren, zoals isolatiewerken. |
| Belastingvermindering voor uitgaven ter beveiliging tegen inbraak of brand | Een fiscaal voordeel voor investeringen die de beveiliging van een woning verbeteren, zoals de installatie van alarmsystemen of branddetectoren. |
| Belastingvermindering voor giften | Dit voordeel is bedoeld om de fiscale last te verlichten voor belastingplichtigen die giften doen aan erkende goede doelen of instellingen. |
| Belastingkrediet voor werkloosheidsuitkeringen | Dit is een krediet dat bedoeld is om de belastingdruk te verminderen voor personen die afhankelijk zijn van werkloosheidsuitkeringen, wat een vorm van sociale bescherming is. |
| Belastingkrediet voor investeringen eigen middelen | Een krediet dat bedoeld is om investeringen door particulieren in hun eigen onderneming te stimuleren, door een deel van de investeringskosten fiscaal te compenseren. |
| Belastingkrediet voor lage activiteitsinkomsten | Dit krediet is gericht op personen met lage inkomsten uit arbeid, om hun fiscale last te verlagen en werkgelegenheid te bevorderen. |
| Belastingkrediet voor kinderopvang in de EER | Dit krediet vergemakkelijkt de toegang tot kinderopvang door een deel van de kosten te compenseren, met een uitbreiding van de geografische dekking naar de gehele Europese Economische Ruimte. |
| Winwinlening | Een financieringsinstrument dat particulieren aanmoedigt om te investeren in kmo's (kleine en middelgrote ondernemingen) door middel van een lening, met een fiscaal voordeel als tegenprestatie. |
| Vriendenaandeel | Dit is een financieringsinstrument waarbij particulieren aandelen kopen in startende of groeiende ondernemingen, met als doel investeringen in het ondernemingsklimaat te stimuleren, gekoppeld aan een fiscaal voordeel. |
| Aanvullende gemeentebelasting | Een lokale belasting die wordt geheven door gemeenten op de personenbelasting. Het tarief en de grondslag hiervan kunnen per gemeente verschillen. |
| Roerende voorheffing | Een voorheffing die wordt ingehouden op roerende inkomsten, zoals dividenden en interesten, aan de bron. Deze voorheffing kan bevrijdend werken of als voorschot op de personenbelasting dienen. |
| Indexering | Indexering is het proces waarbij fiscale bedragen, zoals de belastingvrije som of belastingtarieven, worden aangepast aan de inflatie om de koopkracht te behouden. |
| Belastbaar inkomen | Het belastbare inkomen is het gedeelte van het totale inkomen waarop de belasting daadwerkelijk wordt geheven, na aftrek van alle toegestane uitgaven en verminderingen. |
| Fiscale verlies | Een fiscaal verlies ontstaat wanneer de aftrekbare kosten en uitgaven hoger zijn dan de inkomsten in een bepaald belastbaar tijdperk. Dit verlies kan onder bepaalde voorwaarden worden overgedragen naar volgende jaren. |
| Investeringsaftrek | De investeringsaftrek is een fiscaal voordeel dat de aftrek van bepaalde investeringen in activa toestaat van het belastbare inkomen, om investeringen te stimuleren. |
| Belastingvermindering voor kapitaalaflossingen | Dit is een vermindering op de verschuldigde belasting voor kapitaalaflossingen op hypothecaire leningen, vaak gerelateerd aan de aankoop of verbetering van een woning. |
| Belastingvermindering voor individuele levensverzekering | Een fiscale tegemoetkoming voor premies betaald voor individuele levensverzekeringen, bedoeld om spaargedrag en financiële planning te stimuleren. |
| Belastingvermindering startende/groeiende ondernemingen | Dit is een fiscaal voordeel dat de verwerving van aandelen in startende of groeiende ondernemingen aanmoedigt, om de financiering van deze bedrijven te ondersteunen. |
| Belastingvermindering voor werkgeversaandelen | Een fiscaal voordeel dat de verwerving van aandelen door werknemers in hun eigen onderneming bevordert, wat werknemersbetrokkenheid kan vergroten. |
| Belastingkrediet voor pensioensparen | Dit krediet moedigt individuen aan om te sparen voor hun pensioen door een deel van de betaalde bijdragen als een directe vermindering op de belastingschuld toe te staan. |
| Belastingvermindering voor het lange termijnsparen | Een algemene fiscale stimuleringsmaatregel voor langetermijnsparen, die verschillende vormen van spaarproducten kan omvatten en een vermindering op de belasting biedt. |
| Belasting als alleenstaande | Personen die niet gehuwd zijn en, vanaf aanslagjaar 2005, ook niet wettelijk samenwonen, worden in de personenbelasting belast als alleenstaanden. Dit geldt zelfs indien zij feitelijk samenwonen. Verschillende situaties, zoals het jaar van het huwelijk of van de scheiding, kunnen ertoe leiden dat gehuwden of wettelijk samenwonenden toch als alleenstaanden worden belast. |
| Jaar van huwelijk of verklaring van wettelijke samenwoning | Voor het jaar waarin het huwelijk wordt voltrokken of de verklaring van wettelijke samenwoning wordt afgelegd, worden gehuwden of wettelijk samenwonenden fiscaal als alleenstaanden behandeld. Een uitzondering hierop is wanneer gehuwden met elkaar wettelijk samenwonen en deze verklaring in hetzelfde jaar afleggen als het huwelijk, in welk geval een gemeenschappelijke aanslag kan gevestigd worden. |
| Jaar van ontbinding van het huwelijk of beëindiging van wettelijke samenwoning | Het jaar waarin een huwelijk wordt ontbonden (door overlijden of echtscheiding) of een wettelijke samenwoning wordt beëindigd, wordt men fiscaal behandeld als een alleenstaande. Dit geldt ook voor het jaar van scheiding van tafel en bed. |
| Echtgenoot met beroepsinkomsten > € 6.700 die bij overeenkomst zijn vrijgesteld | In specifieke gevallen, wanneer een echtgenoot of wettelijk samenwonende beroepsinkomsten heeft van meer dan € 6.700 die bij overeenkomst zijn vrijgesteld en niet meetellen voor de berekening van de belasting op zijn andere inkomsten (vrijgesteld zonder progressievoorbehoud), worden zij als alleenstaanden belast. Dit is bedoeld om discriminatie te voorkomen wanneer een deel van deze inkomsten anders aan de andere echtgenoot zou worden toegekend. |
| Progressievoorbehoud | Dit principe houdt in dat inkomsten die fiscaal vrijgesteld zijn in België, toch meetellen voor de bepaling van het belastingtarief op de overige, wel belastbare inkomsten. Hierdoor kan de totale belastingdruk stijgen naarmate het inkomen stijgt, zelfs met vrijgestelde buitenlandse inkomsten. |
| Decumul | De decumul, geïntroduceerd vanaf aanslagjaar 1990 en volledig vanaf aanslagjaar 2005, houdt in dat bij een gemeenschappelijke aanslag de inkomsten van de echtgenoten of wettelijk samenwonenden niet langer integraal worden samengevoegd. In plaats daarvan worden bepaalde inkomsten, zoals het laagste beroepsinkomen, apart gehouden voor de berekening van de aanslagvoeten, wat de belastingdruk verlicht. |
| Belastingvrije som | Dit is een bedrag aan inkomen dat vrijgesteld is van belastingen. De hoogte ervan kan variëren afhankelijk van de persoonlijke en gezinssituatie van de belastingplichtige, zoals het hebben van kinderen ten laste. |
| Bezoldigingen van bedrijfsleiders | Specifieke inkomsten die worden toegekend aan personen die een leidende functie bekleden binnen een onderneming, vaak in de hoedanigheid van bestuurder of zaakvoerder, en die een vergoeding ontvangen voor hun managementtaken. |
| Bezoldigingen van meewerkende echtgenoten | Inkomsten die een echtgenoot of wettelijk samenwonende partner ontvangt voor de hulp en bijstand die hij of zij verleent bij de zelfstandige activiteit van de andere partner. Deze bezoldigingen worden fiscaal behandeld als beroepsinkomsten. |
| Nawinsten / Nabaten | Inkomsten die na de volledige en definitieve stopzetting van een zelfstandige activiteit worden verkregen en die voortkomen uit de vroegere beroepswerkzaamheid. Dit zijn dus opbrengsten die alsnog voortvloeien uit de reeds gestopte activiteit. |
| Pensioenen | Uitkeringen die worden toegekend in het kader van een wettelijke sociale beschermingsregeling of die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een vroegere beroepswerkzaamheid. Dit omvat zowel wettelijke als extralegale pensioenregelingen. |
| Stopzetting | Het volledig en definitief beëindigen van een zelfstandige activiteit, een vrij beroep, een ambt, een post of een winstgevende bezigheid. Dit kan ook betrekking hebben op de stopzetting van één of meerdere bedrijfsafdelingen of takken van werkzaamheid. |
| Winsten | Opbrengsten uit een zelfstandige activiteit die belastbaar zijn op het moment dat er een zekere en vaststaande vordering op de klant bestaat. Dit impliceert dat de inkomsten reeds zijn verworven en dat de klant tot betaling is gehouden. |
| Winsten en baten van een vorige beroepswerkzaamheid | Een verzamelnaam voor inkomsten die voortvloeien uit een zelfstandige activiteit die reeds is stopgezet. Dit omvat specifiek stopzettingsmeerwaarden, nawinsten/nabaten en compensatievergoedingen. |
| **Algemene Ouderdomswet (AOW)** | Een wettelijke regeling die voorziet in een ouderdomsuitkering voor burgers. Het is een basispensioen dat deel uitmaakt van de sociale bescherming. |
| **Aanvullend pensioen** | Een pensioen dat bovenop het wettelijke pensioen wordt opgebouwd, vaak via een werkgever (bedrijfspensioen) of individueel (individueel aanvullend pensioen). Dit kan bestaan uit bijdragen van de werkgever, persoonlijke bijdragen, of een combinatie daarvan. |
| **Afzonderlijke aanslagvoet** | Een specifiek belastingtarief dat van toepassing is op bepaalde inkomsten, zoals kapitaaluitkeringen uit aanvullende pensioenen of individuele levensverzekeringen. Dit tarief is vaak lager dan de progressieve tarieven die op het totale inkomen van toepassing zijn. |
| **Bedrijfsleider** | Een persoon die een leidinggevende functie bekleedt in een vennootschap, vaak met een statuut van zelfstandige. Bezoldigingen en pensioenuitkeringen aan bedrijfsleiders kunnen specifieke fiscale regels hebben. |
| **Bevrijdende roerende voorheffing** | Een vorm van belasting op roerende inkomsten waarbij de ingehouden belasting definitief is en geen verdere aangifte vereist is op het globale inkomen. Dit kan de belastingdruk verlagen voor specifieke inkomsten. |
| **Decumul** | Fiscaal mechanisme waarbij de inkomsten van echtgenoten of wettelijk samenwonenden die een gemeenschappelijke aanslag hebben, niet langer volledig worden samengevoegd voor de berekening van de belastingdruk, wat leidt tot een lagere belastingdruk. |
| **Gedwongen definitieve stopzetting** | Een stopzetting van een zelfstandige activiteit die het gevolg is van externe omstandigheden zoals een schadegeval, onteigening, of een beslissing van de overheid. Dit kan fiscale voordelen met zich meebrengen, zoals een lager tarief op stopzettingsmeerwaarden. |
| **Individuele levensverzekering** | Een verzekeringscontract dat voorziet in de uitkering van een kapitaal of rente bij leven of bij overlijden, vaak gevormd door persoonlijke bijdragen. Deze bijdragen kunnen recht geven op een federale of gewestelijke belastingvermindering. |
| **Kapitaaluitkering** | Een eenmalige uitkering van een som geld, bijvoorbeeld uit een individuele levensverzekering of een aanvullend pensioen. De fiscale behandeling hangt af van de oorsprong en de timing van de uitkering. |
| **Langetermijnsparen** | Een spaarvorm waarbij bijdragen fiscaal worden gestimuleerd, vaak via een belastingvermindering, met de bedoeling om op lange termijn een kapitaal op te bouwen voor pensioen of andere specifieke doeleinden. |
| **Progressieve aanslagvoeten** | Belastingtarieven die stijgen naarmate het inkomen toeneemt. Dit betekent dat een hoger inkomen relatief zwaarder wordt belast dan een lager inkomen. |
| **Progressievoorbehoud** | Een fiscaal principe waarbij bepaalde vrijgestelde buitenlandse inkomsten toch meetellen voor de bepaling van het belastingtarief op de overige, in België belastbare inkomsten. Dit verhoogt de totale belastingdruk. |
| **Pensioenovereenkomst voor zelfstandigen (POZ)** | Een individuele pensioenopbouwformule speciaal voor zelfstandigen, die fiscaal voordelig kan zijn. De bijdragen kunnen leiden tot een belastingvermindering en de uitkeringen kennen specifieke tarieven. |
| **Pensioensparen** | Een fiscaal gestimuleerde vorm van sparen die gericht is op het opbouwen van een aanvullend inkomen na pensionering. Bijdragen komen in aanmerking voor een belastingvermindering. |
| **Stopzettingsmeerwaarde** | Een meerwaarde die wordt gerealiseerd bij de verkoop of overdracht van activa die zijn gebruikt voor de beroepswerkzaamheid, als gevolg van de volledige en definitieve stopzetting van die activiteit. Deze meerwaarden kunnen onderworpen zijn aan een afzonderlijke, vaak gunstige, aanslagvoet. |
| **Vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen (VAPZ)** | Een individuele pensioenopbouw voor zelfstandigen, vergelijkbaar met de POZ, met specifieke fiscale regels voor bijdragen en uitkeringen. |
| **Vrij aanvullend pensioen voor werknemers (VAPW)** | Een aanvullend pensioensysteem voor werknemers, gebaseerd op collectieve arbeidsovereenkomsten of individuele toezeggingen, met specifieke fiscale voordelen. |
| Buitenlandse inkomsten | Dit zijn inkomsten die worden verkregen of behaald buiten België. Deze inkomsten worden in principe belast in België bij Belgische rijksinwoners, maar vaak genieten ze van een vrijstelling met progressievoorbehoud. Dit betekent dat de inkomsten niet apart worden belast, maar wel meetellen voor de bepaling van het belastingtarief op de overige Belgische inkomsten, waardoor de totale belastingdruk kan stijgen. |
| Nawinsten/nabaten | Dit zijn inkomsten die worden verkregen of vastgesteld ná de volledige en definitieve stopzetting van een onderneming, vrij beroep, bedrijfsafdeling of tak van werkzaamheid, en die voortkomen uit de vroegere beroepswerkzaamheid. Deze inkomsten worden belast tegen het gemiddelde aanslagvoet van het laatste vorige jaar waarin de belastingplichtige twaalf maanden belastbare beroepsinkomsten had. |
| Afzonderlijke aanslagvoet | Een specifiek belastingtarief dat van toepassing is op bepaalde inkomsten, zoals bijvoorbeeld stopzettingsmeerwaarden of pensioenen, in plaats van de progressieve tarieven die gelden voor het algemene inkomen. Deze afzonderlijke tarieven zijn vaak lager dan de progressieve tarieven voor hogere inkomensschijven. |
| Wettelijke samenwoning | Een juridische status die tussen twee personen wordt gevestigd en die, vanaf aanslagjaar 2005, in de personenbelasting gelijkgeschakeld wordt met het huwelijk. Wettelijk samenwonenden worden doorgaans gezamenlijk belast onder een gemeenschappelijke aanslag, tenzij specifieke uitzonderingen van toepassing zijn. |
| Aftrekbare beroepskosten | Kosten die een belastingplichtige mag aftrekken van zijn of haar belastbare beroepsinkomsten om de belastbare grondslag te verminderen. Deze kosten moeten direct verband houden met het verkrijgen of behouden van de beroepsinkomsten en kunnen ook na de stopzetting van een activiteit nog aftrekbaar zijn onder bepaalde voorwaarden. |
| Vrijstelling met progressievoorbehoud | Een specifieke vorm van vrijstelling waarbij buitenlandse inkomsten niet direct worden belast in België, maar wel worden meegerekend bij de bepaling van het belastingtarief op de overige inkomsten. Dit kan de totale belastingdruk verhogen, ondanks de vrijstelling van het buitenlandse inkomen zelf. |
| :------------------------------------------------------- | :--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| **Belastingkrediet voor kinderen ten laste** | Een fiscaal voordeel dat bedoeld is om de financiële last van het hebben van kinderen te verlichten. Dit kan worden toegepast als een vermindering op de verschuldigde belasting en houdt rekening met de specifieke gezinssituatie, zoals het aantal kinderen ten laste. |
| **Belastingvermindering eigen woning** | Een fiscale maatregel die de kosten voor het verwerven of behouden van de eigen woning, zoals hypothecaire aflossingen, intresten en bepaalde levensverzekeringspremies, deels compenseert. Dit is een bevoegdheid van de gewesten en de toepassing ervan hangt af van de datum van de lening of het contract. |
| **Decumul (van inkomsten)** | Het principe waarbij, bij een gemeenschappelijke aanslag, de inkomsten van de echtgenoten of wettelijk samenwonenden niet langer volledig worden samengevoegd, maar afzonderlijk worden belast. Dit heeft tot doel de progressieve tarieven op lagere, afzonderlijke grondslagen toe te passen en zo de belastingdruk te verlichten. |
| **Gemeenschappelijke aanslag** | De fiscale berekening waarbij de inkomsten van gehuwden of wettelijk samenwonenden gezamenlijk worden belast. Dit is de standaardregel, tenzij specifieke uitzonderingen van toepassing zijn, zoals bij een feitelijke scheiding of tijdens het jaar van huwelijk of wettelijke samenwoning. |
| **Gewestelijke personenbelasting** | Het deel van de personenbelasting dat door de gewesten wordt geïnd en beheerd. De gewesten zijn bevoegd voor specifieke uitgaven zoals huisvesting en tewerkstelling, en passen hierop kortingen, belastingverminderingen of -kredieten toe die proportioneel of forfaitair kunnen zijn, zonder de progressiviteit van de federale personenbelasting te verminderen. |
| **Stopzettingsmeerwaarden** | Meerwaarden die worden gerealiseerd bij de volledige en definitieve stopzetting van een onderneming of een zelfstandige activiteit. Deze meerwaarden ontstaan op activa die voor de beroepswerkzaamheid werden gebruikt en zijn onderworpen aan specifieke, vaak gunstigere, belastingtarieven dan normale meerwaarden. |
| **Vrijstelling met progressievoorbehoud** | Een fiscale regeling waarbij bepaalde inkomsten, die bijvoorbeeld uit het buitenland afkomstig zijn, niet worden belast in België, maar wel meetellen voor de bepaling van het tarief dat van toepassing is op de overige Belgische inkomsten. Dit mechanisme kan leiden tot een hogere totale belastingdruk op de belastbare inkomsten. |
| **Winsten en baten van een vorige beroepswerkzaamheid** | Inkomsten die worden verkregen na de stopzetting van een onderneming of een vrij beroep. Dit omvat onder meer stopzettingsmeerwaarden, nawinsten en nabaten, en compensatievergoedingen die voortvloeien uit de vroegere beroepsactiviteit en die aan specifieke fiscale regels en tarieven zijn onderworpen. |
| **Woonbonus (geïntegreerd)** | Een vroegere fiscale maatregel die de fiscale last van het aangaan van een hypothecaire lening voor de verwerving of behoud van de eigen woning verminderde. De geïntegreerde woonbonus verving de eerdere woonbonus en omvatte de aftrek van kapitaalaflossingen, interesten en levensverzekeringspremies, met specifieke voorwaarden en tarieven die afhankelijk waren van de datum van de lening. |
| **Zorgwoning** | Een specifieke woonvorm die wordt beschouwd als deel uitmakend van het gezin, zelfs indien de bewoner niet de volle eigenaar is. Uitgaven gerelateerd aan een zorgwoning, zoals kapitaalaflossingen of interesten, kunnen in aanmerking komen voor een gewestelijke belastingvermindering, onder bepaalde voorwaarden en met uitsluiting van federale voordelen. |
Cover
H7 - les 8 (210-233)
Summary
# Begrippen en principes van de overheidsbegroting
Dit gedeelte introduceert de fundamentele beginselen die ten grondslag liggen aan de opstelling en het beheer van de overheidsbegroting, evenals de definitie en classificatie van belastingen.
### 1.1 De overheidsbegroting: definitie en principes
De overheidsbegroting wordt gedefinieerd als een systematisch overzicht van toekomstige en geschatte uitgaven en inkomsten van de staat gedurende een bepaalde periode. Deze begroting kent vijf kernprincipes [1](#page=1):
#### 1.1.1 Annaliteit
Dit principe stelt dat ontvangsten en uitgaven betrekking hebben op een periode van één jaar [1](#page=1).
#### 1.1.2 Universaliteit
Alle ontvangsten en uitgaven moeten integraal worden opgenomen in de begroting [1](#page=1).
#### 1.1.3 Eenheid
De begroting dient als één enkel document te worden opgesteld, wat impliceert dat deze als één geheel wordt beschouwd [1](#page=1).
#### 1.1.4 Specialiteit
Elke uitgave moet worden toegewezen aan een specifiek, vooraf bepaald doel [1](#page=1).
#### 1.1.5 Openbaarheid
De begroting moet voor iedereen inzichtelijk zijn [1](#page=1).
### 1.2 Wat zijn belastingen?
Belastingen worden gedefinieerd als verplichte betalingen aan de overheid, waarbij geen direct verband bestaat tussen de mate waarin een huishouden gebruik maakt van de dienstverlening van de overheid en het te betalen bedrag. Dit betekent dat het profijtbeginsel hierbij niet van toepassing is. De economische agent die een belasting betaalt, koopt hiermee geen specifieke dienst of goed van de overheid, zoals op een markt het geval zou zijn. Wie dus meer of minder belastingen betaalt, heeft geen grotere of kleinere aanspraak op publieke goederen die door de overheid worden voorzien [1](#page=1).
#### 1.2.1 Classificatie van belastingen
Belastingen kunnen worden onderverdeeld in:
* **Directe belastingen:** Hierbij is het bedrag duidelijker zichtbaar en draagt de persoon de belasting direct af. De overheid kent de identiteit van de belastingbetaler. Voorbeelden hiervan zijn inkomstenbelasting en onroerende voorheffing [1](#page=1) [3](#page=3).
* **Indirecte belastingen:** Dit zijn belastingen op goederen, waarbij de overheid niet direct weet wie de belasting heeft betaald. Voorbeelden hiervan zijn BTW en accijnzen. Landen met een laag Bruto Binnenlands Product (BBP) per capita hanteren doorgaans meer indirecte belastingen, terwijl bij stijgend BBP per capita de voorkeur meer uitgaat naar directe belastingen [1](#page=1) [3](#page=3).
#### 1.2.2 Contributies en retributies
Naast belastingen zijn er ook contributies en retributies, die gedefinieerd worden als verplichte betalingen aan de overheid voor een verleende dienst. Hierbij is wel sprake van het profijtbeginsel [1](#page=1) [2](#page=2).
* **Retributie:** Dit betreft een betaling voor een individueel verleende dienst. Voorbeelden zijn paspoortaanvragen, identiteitskaarten, huisvuilzakken of parkeergeld [1](#page=1).
* **Contributie:** Dit is een betaling voor collectieve kosten [2](#page=2).
### 1.3 Overheidsontvangsten en overheidsuitgaven
De overheidsbegroting omvat een overzicht van zowel ontvangsten als uitgaven [2](#page=2).
#### 1.3.1 Overheidsontvangsten
De belangrijkste bronnen van overheidsontvangsten zijn [2](#page=2):
* **Belastingen:** Zoals reeds gedefinieerd, met directe en indirecte varianten. Ook lump sum belastingen kunnen hieronder vallen [2](#page=2).
* **Contributies en retributies:** Verplichte betalingen voor specifieke diensten [2](#page=2).
* **Leningen:** Aangegaan bij een tekort op de begroting of voor de financiering van investeringen, wat leidt tot staatsschuld [2](#page=2).
* **Inkomsten van andere overheden:** Overdrachten of bijdragen van andere overheidsniveaus [2](#page=2).
#### 1.3.2 Overheidsuitgaven
De overheidsuitgaven omvatten onder andere [2](#page=2):
* **Overheidsconsumptie:** Betrekking hebbend op collectieve voorzieningen, beleid en kosten voor personeel en materiaal [2](#page=2).
* **Overheidsinvesteringen:** Uitgaven aan infrastructuur of andere kapitaalgoederen [2](#page=2).
* **Subsidies:** Financiële steun aan sectoren, bedrijven of huishoudens [2](#page=2).
* **Transfers:** Uitkeringen zoals OCMW-steun of werkloosheidsuitkeringen [2](#page=2).
* **Financiering van andere overheden:** Financiële bijdragen aan lagere of hogere overheden [2](#page=2).
* **Rentelasten:** De kosten van rentebetalingen op de uitstaande staatsschuld [2](#page=2).
---
# Gevolgen van beleidsinstrumenten op de welvaart
Dit deel onderzoekt de welvaartsgevolgen van overheidsingrijpen zoals indirecte belastingen, subsidies, prijsinterventies en quota, met nadruk op het concept van welvaartsverlies.
### 2.1 Inleiding tot beleidsinstrumenten en welvaartsverlies
Overheidsinterventies in de markt, zoals indirecte belastingen, subsidies, prijsinterventies en quota, creëren een welvaartsverlies, ook wel bekend als 'deadweight loss' (DWL). Dit welvaartsverlies ontstaat door de afwijking van het marktevenwicht als gevolg van marktbeperkingen, wat resulteert in een verlies van totaal surplus ten opzichte van het maximale mogelijke surplus. Het doel van de overheid is vaak om belastingen te innen met een zo laag mogelijk welvaartsverlies [4](#page=4).
### 2.2 Indirecte belastingen en subsidies
Indirecte belastingen worden opgelegd zonder directe band tussen de economische agent die betaalt en de overheid; de belasting wordt door een derde aan de belastingdienst overgedragen. Voorbeelden zijn BTW en accijnzen. Subsidies, zoals die op zonnepanelen, werken omgekeerd [4](#page=4).
#### 2.2.1 Prijs voor consument en producent
Het onderscheid tussen de prijs die de consument betaalt ($P_c$) en de prijs die de producent ontvangt ($P_p$) is cruciaal [5](#page=5).
* **Belasting op aanbod/producent:** De producent draagt de belastinglast.
* **Belasting op vraag/consument:** De consument draagt de belastinglast.
* **Subsidie aan aanbod/producent:** De producent ontvangt een hogere prijs dan de consument betaalt.
* **Subsidie aan vraag/consument:** De consument betaalt een lagere prijs dan de producent ontvangt.
#### 2.2.2 Belasting op het aanbod
Bij een belasting op het aanbod verschuift de aanbodcurve naar boven met het bedrag van de belasting (in euro's of procenten). De consumentenprijs ($P_c$) bevindt zich op het nieuwe snijpunt met de vraagcurve, terwijl de producentenprijs ($P_p$) lager ligt (consumentenprijs min de belasting) of op de oorspronkelijke aanbodcurve. Het verschil tussen $P_c$ en $P_p$ zijn de belastinginkomsten voor de overheid. Een welvaartsverlies (weergegeven als een driehoek) ontstaat. Het is niet zo dat een belasting van twee euro leidt tot een prijsstijging van twee euro; de producent draagt ook een deel van de last [6](#page=6).
Het welvaartsverlies kan berekend worden op basis van de geometrische oppervlakten van surplusverlies. Accijnzen worden niet altijd geïndexeerd, wat ze minder efficiënt maakt dan BTW, hoewel accijnzen meer gedifferentieerd kunnen worden per product. Het belangrijkste is het inzicht in de gevolgen voor $P_c$ en $P_p$ [7](#page=7).
##### 2.2.2.1 Prijselasticiteit en de verdeling van de belastinglast
De prijselasticiteit van de vraag en het aanbod bepaalt hoe de belastinglast wordt verdeeld [11](#page=11) [8](#page=8) [9](#page=9).
* **Hoge prijselasticiteit:** Een kleine prijsverandering leidt tot een grote verandering in de gevraagde of aangeboden hoeveelheid. Bij een elastische vraag of aanbod wordt de last minder gedragen door de groep met de hogere elasticiteit [8](#page=8) [9](#page=9).
* **Lage prijselasticiteit (inelastisch):** De groep met de lagere prijselasticiteit draagt een groter deel van de belastinglast [11](#page=11) [9](#page=9).
* **Perfect elastische vraag (horizontaal):** De producent draagt de volledige belastinglast [10](#page=10).
* **Perfect inelastische vraag (verticaal):** De consument draagt de volledige belastinglast [11](#page=11).
Om welvaartsverlies te minimaliseren, belast de overheid goederen met een inelastische vraag en/of aanbod [9](#page=9).
#### 2.2.3 Belasting op de vraag
Bij een belasting op de vraag verschuift de vraagcurve naar beneden met het bedrag van de belasting. De consument betaalt een hogere totale prijs, waarvan een deel naar de overheid gaat. De producent ontvangt een lagere prijs. Dit leidt tot dezelfde economische gevolgen als een belasting op het aanbod. Administratief is een belasting op het aanbod (bijvoorbeeld BTW) vaak makkelijker te controleren dan een belasting op de vraag, omdat het aantal transacties bij producenten lager is [10](#page=10) [9](#page=9).
#### 2.2.4 Gevolgen van indirecte belastingen
Indirecte belastingen leiden over het algemeen tot:
* Een daling van de verhandelde hoeveelheid ($Q$) [10](#page=10).
* Een hogere consumentenprijs ($P_c$) [10](#page=10).
* Een lagere producentenprijs ($P_p$) [10](#page=10).
* Een daling van het consumentensurplus (CS) en producentensurplus (PS) [10](#page=10).
* Belastinginkomsten voor de overheid [10](#page=10).
* Welvaartsverlies (tenzij vraag of aanbod perfect (in)elastisch is) [10](#page=10).
#### 2.2.5 Subsidies
Subsidies zijn financiële ondersteuningen door de overheid om bepaald gedrag te beïnvloeden. Een subsidie aan de producent zorgt ervoor dat de aanbodcurve naar beneden verschuift, waardoor de consumentenprijs ($P_c$) daalt en de producentenprijs ($P_p$) stijgt. De overheid betaalt het verschil tussen $P_p$ en $P_c$ [14](#page=14).
* CS en PS nemen toe, wat leidt tot extra welvaart [14](#page=14) [15](#page=15).
* De overheid betaalt echter meer subsidie dan de gerealiseerde extra welvaart, wat resulteert in een welvaartsverlies (weergegeven als een driehoek). Het welvaartsverlies is de 'verloren' subsidie die niet leidt tot extra surplus [14](#page=14) [15](#page=15).
#### 2.2.6 De Laffercurve
De Laffercurve illustreert het verband tussen het belastingtarief en belastingontvangsten. Bij lage tarieven leidt een stijging tot hogere ontvangsten, maar vanaf een bepaald punt beginnen de ontvangsten te dalen omdat de belastinggrondslag krimpt (minder consumptie of werk) of ontduiking toeneemt. Verhoging van belastingtarieven leidt dus niet altijd tot hogere belastinginkomsten en kan aanzienlijke welvaartsverliezen veroorzaken [12](#page=12).
### 2.3 Prijsinterventie
Prijsinterventie houdt in dat de overheid maximum- of minimumprijzen oplegt.
#### 2.3.1 Maximumprijs (prijsplafond)
Een maximumprijs is de hoogst toegelaten prijs voor een goed of dienst, lager dan de marktprijs, om consumenten te beschermen. Dit leidt tot een vraagoverschot, omdat de gevraagde hoeveelheid groter is dan de aangeboden hoeveelheid bij die prijs [16](#page=16).
* PS daalt, CS stijgt [16](#page=16).
* Er ontstaat een welvaartsverlies [16](#page=16).
* De overheid kan proberen het vraagoverschot op te vangen door zelf producten te voorzien of aan te kopen, wat extra kosten met zich meebrengt. Het welvaartsverlies bestaat uit de allocatieve kost (niet-efficiënte productie) en mogelijke distributieve voordelen [16](#page=16) [17](#page=17).
#### 2.3.2 Minimumprijs (prijsbodem)
Een minimumprijs is de minimaal toegelaten prijs, hoger dan de marktprijs, om producenten te beschermen. Dit leidt tot een aanbodoverschot, omdat producenten meer willen aanbieden dan consumenten willen kopen tegen die hogere prijs [16](#page=16) [18](#page=18).
* CS daalt, PS stijgt [18](#page=18).
* De overheid moet het overschot opkopen, wat kostbaar is [18](#page=18).
* Het welvaartsverlies omvat inefficiënte productie en de kosten voor de overheid om het overschot op te vangen [18](#page=18).
### 2.4 Quota
Quota beperken de hoeveelheid die geproduceerd of verhandeld mag worden [19](#page=19).
* **Maximumhoeveelheid:** Opgelegd om negatieve gevolgen van consumptie of productie te vermijden (bv. visserijquota, melkquota). Dit leidt tot een hogere prijs dan consumenten bereid zouden zijn te betalen en een welvaartsverlies [19](#page=19).
* **Minimumhoeveelheid:** Opgelegd om positieve gevolgen te stimuleren (bv. leerplicht) [19](#page=19).
Bij een maximumquotum (bv. 40 eenheden) stijgt de prijs. Het CS bestaat uit vlakken A en B, en het PS uit vlakken D en F. Het totale surplus is de som van CS en PS. Er is een welvaartsverlies van C en E [19](#page=19).
---
# Optimale belastingsystemen
Het ontwerpen van een optimaal belastingsysteem vereist een balans tussen economische efficiëntie en sociale rechtvaardigheid, waarbij rekening wordt gehouden met zowel directe als indirecte belastingen.
### 3.1 Principes van een optimaal belastingsysteem
De zoektocht naar een optimaal belastingsysteem richt zich op het creëren van een belastingstructuur die efficiëntie maximaliseert (minimalisatie van welvaartsverlies) en tegelijkertijd bijdraagt aan een gewenste inkomensverdeling (distributie of sociale correcties). Dit houdt in dat er zowel directe als indirecte belastingen overwogen kunnen worden [20](#page=20).
Er is een debat onder economen of indirecte belastingen wel noodzakelijk zijn. Een argument is dat een direct belastingsysteem makkelijker te controleren is en progressief kan worden toegepast, terwijl indirecte belastingen het gevaar lopen regressief te zijn [20](#page=20).
#### 3.1.1 Instrumenten voor optimale belastingheffing
Er zijn verschillende benaderingen voor het optimaliseren van een belastingsysteem:
* **Belasten van overwinsten**: Dit omvat het belasten van monopolie- of oligopoliewinsten, bijvoorbeeld door veilingen voor toegang tot netwerken, zoals in de mobiele telefonie. Dit leidt niet tot welvaartsverlies [20](#page=20).
* **Pigouviaanse belastingen**: Het instellen van belastingen die de welvaart verhogen door marktfalen, zoals externaliteiten of demerite/meritegoederen, te corrigeren. De belastingvoet wordt gelijkgesteld aan de maatschappelijke marginale kost (MEK). Voorbeelden hiervan zijn een carbon tax of rekeningrijden, hoewel deze complex kunnen zijn om in te voeren. Deze belastingen dragen bij aan efficiëntie [20](#page=20).
* **Algemene optimale belastingen**: Dit combineert efficiëntie (minimalisatie van welvaartsverlies) met distributie (sociale correcties) [20](#page=20).
#### 3.1.2 Intuïties over optimale belastingen
Er zijn twee belangrijke intuïties met betrekking tot optimale belastingen:
1. **Indirecte belastingen**:
* Voor enkel efficiëntie wordt verwezen naar de Ramsey Rule of de "inverse elasticity rule" [21](#page=21).
* Voor efficiëntie en distributie wordt voorgesteld om hogere tarieven toe te passen op goederen die relatief meer door mensen met een hoog inkomen worden geconsumeerd [21](#page=21).
2. **Directe belastingen**: De overheid wil eigenlijk 'ability' (zoals talent) belasten. Inkomen wordt gezien als een betere benadering van 'talent' dan indirecte belastingen [21](#page=21).
### 3.2 Indirecte belastingen en de Inverse Elasticity Rule (Ramsey)
De analyse van optimale indirecte belastingen begint met een simpel model:
* **Aannames**: Passief (horizontaal) aanbod, analyse beperkt tot indirecte belastingen, de overheid wil een bepaald inkomsten niveau bereiken, identieke huishoudens (geen distributieve problemen in het basismodel), twee goederen, en geen kruiselingse prijselasticiteit [21](#page=21).
* **Welvaartsverlies**: Een belasting op een goed verschuift de aanbodscurve omhoog, wat leidt tot een daling van de gevraagde hoeveelheid en een welvaartsverlies dat kan worden weergegeven door een kleine driehoek. De grootte van dit welvaartsverlies is evenredig met de belastingvoet (t) en de rico van de vraagcurve. Een hogere belasting leidt tot een hoger welvaartsverlies [21](#page=21) [22](#page=22).
* **Vergelijking van markten**: Wanneer markten met verschillende prijselasticiteiten van de vraag worden vergeleken, leidt een prijsstijging in een markt met een vlakke (elastische) vraagcurve tot een veel grotere daling van de gevraagde hoeveelheid dan in een markt met een steile (inelastische) vraagcurve [22](#page=22).
* **Optimalisatie met twee goederen**: Als de overheid gelijke belastingen op twee goederen heft, kan het totale welvaartsverlies worden verkleind door de ene markt meer te belasten (de inelastische vraag) en de andere minder (de elastische vraag), terwijl hetzelfde totale belastinginkomen wordt verkregen [22](#page=22).
* **De Ramsey Rule (Inverse Elasticity Rule)**: Ramsey heeft aangetoond dat het totale welvaartsverlies geminimaliseerd wordt wanneer hogere tarieven worden geheven op goederen die inelastisch reageren op prijsveranderingen, en lagere tarieven op goederen waar de vraag elastischer is [23](#page=23).
* Dit betekent dat noodzakelijke goederen (met een inelastische vraag, zoals voeding) een hoger tarief kunnen krijgen, terwijl luxe goederen (met een elastische vraag) een lager tarief krijgen [23](#page=23).
* **Belangrijke kanttekening**: Deze regel is puur gebaseerd op efficiëntie en negeert distributieve aspecten. Het zou kunnen leiden tot het zwaarder belasten van basisbehoeften, wat vanuit een distributief oogpunt problematisch kan zijn. De aanname in het Ramsey-model is dat alle huishoudens identiek zijn, waardoor er geen ongelijkheid wordt meegenomen [23](#page=23).
> **Tip:** De Ramsey Rule is een fundamenteel concept voor optimale indirecte belastingen, maar de implicaties voor distributie moeten altijd in overweging worden genomen.
### 3.3 Directe belastingen en de Tinbergen Regel
De Tinbergen Regel stelt dat om één beleidsdoelstelling te bereiken, er één instrument gebruikt moet worden. Er moet dus een evenwicht zijn tussen het aantal beleidsdoelstellingen en het aantal beschikbare instrumenten [23](#page=23).
* **Scheiding van beleidsdoelstellingen**: Correctie van marktfalen (zoals externaliteiten met Pigouviaanse belastingen) moet los gezien worden van de financiering van de overheid. Er mag geen 'earmarking' plaatsvinden, wat betekent dat inkomsten van een specifieke belasting niet direct gekoppeld mogen worden aan de financiering van het beleid dat die belasting beoogt te ondersteunen. Bijvoorbeeld, milieubelastingen mogen niet primair gezien worden als inkomstenbron voor milieubeleid, en verkeersboetes niet voor de financiering van de politie. Een Pigouviaanse belasting dient als doelstelling om externaliteiten weg te werken, en niet als bron voor extra overheidsinkomsten [23](#page=23).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Begroting | Een systematisch overzicht van toekomstige geschatte uitgaven en inkomsten van de staat gedurende een specifieke periode, bestaande uit ontvangsten en uitgaven. |
| Annaliteit | Een principe van de overheidsbegroting waarbij ontvangsten en uitgaven betrekking hebben op één financieel jaar. |
| Universaliteit | Een principe van de overheidsbegroting dat stelt dat alle ontvangsten en uitgaven in het budget moeten worden opgenomen. |
| Eenheid | Een principe van de overheidsbegroting dat inhoudt dat de begroting één enkel, coherent document vormt. |
| Specialiteit | Een principe van de overheidsbegroting waarbij elke uitgave aan een specifiek doel wordt toegewezen. |
| Openbaarheid | Een principe van de overheidsbegroting dat inhoudt dat de begroting voor iedereen toegankelijk is voor inspectie. |
| Belastingen (T fiscaal) | Verplichte betalingen aan de overheid waarbij geen direct verband bestaat tussen de betaalde bijdrage en de mate van gebruik van overheidsdiensten door de huishouding. |
| Profijtbeginsel | Het principe waarbij de mate waarin een economische agent gebruik maakt van een dienst of goed in verhouding staat tot de betaling ervoor; dit ontbreekt bij belastingen. |
| Directe belastingen | Belastingen die direct op inkomen of vermogen worden geheven, waarbij de belastingplichtige bekend is bij de overheid, zoals inkomstenbelasting of onroerende voorheffing. |
| Indirecte belastingen | Belastingen die worden geheven op goederen en diensten, waarbij de overheid niet altijd weet wie de uiteindelijke belastingbetaler is, zoals BTW en accijnzen. |
| Contributies en retributies | Verplichte betalingen aan de overheid die wel verband houden met een specifieke verleende dienst, waarbij er sprake is van een profijtbeginsel. |
| Retributie | Een verplichte betaling aan de overheid voor een individuele dienst, zoals voor een paspoort, identiteitskaart of parkeergeld. |
| Contributie | Een verplichte betaling aan de overheid voor een deel van collectieve kosten, in plaats van een individuele dienst. |
| Overheidsconsumptie | De uitgaven van de overheid aan collectieve voorzieningen, beleid en operationele kosten zoals loon en materiaal. |
| Overheidsinvesteringen | De uitgaven van de overheid aan kapitaalgoederen die toekomstige productiecapaciteit vergroten, zoals infrastructuur. |
| Subsidies | Financiële steun van de overheid aan economische actoren om bepaald gedrag te stimuleren of kosten te verlagen. |
| Transfers | Overdrachtsbetalingen van de overheid aan huishoudens of bedrijven zonder directe tegenprestatie, zoals werkloosheidsuitkeringen of uitkeringen van het OCMW. |
| Rentelasten | De betalingen van rente door de overheid op uitstaande staatsschuld. |
| Welvaartsverlies (DWL) | Een verlies aan economische welvaart dat ontstaat wanneer een markt niet in een efficiënt evenwicht opereert door marktbeperkingen, zoals belastingen of quota. Dit wordt uitgedrukt als verloren surplus. |
| Prijsinterventie | Een ingreep van de overheid in de marktwerking door het opleggen van minimum- of maximumprijzen voor goederen of diensten. |
| Maximumprijs (prijsplafond) | De door de overheid hoogst toegelaten prijs voor een goed of dienst, die lager ligt dan de marktprijs, bedoeld ter bescherming van consumenten. |
| Minimumprijs (prijsbodem) | De door de overheid minimaal toegelaten prijs voor een goed of dienst, die hoger ligt dan de marktprijs, bedoeld ter bescherming van producenten. |
| Quota | Een door de overheid opgelegde beperking op de maximale of minimale productie of consumptie van een goed of dienst. |
| Optimale belastingen | Een belastingstructuur die streeft naar zowel economische efficiëntie (minimalisering van welvaartsverlies) als een eerlijke distributie van de lasten (sociale correcties). |
| Pigouviaanse belastingen | Belastingen die worden ingevoerd om negatieve externaliteiten te corrigeren, zoals een koolstoffenbelasting, met als doel de maatschappelijke kosten van deze externaliteiten te internaliseren. |
| Ramsey Rule (inverse elasticity rule) | Een principe dat stelt dat voor een efficiënt belastingsysteem de belastingtarieven omgekeerd evenredig moeten zijn aan de prijselasticiteit van de vraag of het aanbod, om het totale welvaartsverlies te minimaliseren. |
| Tinbergen Regel | Een economisch principe dat stelt dat voor het bereiken van een bepaald economisch beleidsdoel, er ten minste evenveel instrumenten nodig zijn als beleidsdoelstellingen. |
Cover
Les 1_Intro_S.pptx
Summary
# Introductie tot het Belgische belastingrecht
Dit deel van het document introduceert de basisprincipes van het Belgische belastingrecht, inclusief de doelstellingen van belastingen en de verschillende fiscale administraties.
## 1. Begrip en kenmerken van belastingen
### 1.1 Begrip belasting
Een belasting is een bijdrage die door de overheid wordt opgelegd volgens specifieke rechtsregels. Het doel is het verzamelen van financiële middelen nodig voor uitgaven in het algemeen belang. Een heffing wordt als belasting erkend indien deze bij wet, decreet of besluit als zodanig wordt aangeduid.
### 1.2 Kenmerken van een belasting
Om van een belasting te kunnen spreken, dient aan twee kernkenmerken te worden voldaan:
#### 1.2.1 Financieel doel
Belastingen dienen ter financiering van diensten van openbaar nut. Er is echter geen rechtstreekse en individuele tegenprestatie voor de betaalde belasting, in tegenstelling tot een retributie. Een retributie is een heffing die bedoeld is om een door de overheid verstrekte dienst rechtstreeks te vergoeden door degene die de dienst genoten heeft.
> **Tip:** Belastingen voel je niet direct terug in de dienstverlening, zoals bijvoorbeeld de personenbelasting.
#### 1.2.2 Het dwingend karakter
Belastingen worden eenzijdig door de overheid opgelegd en moeten opgenomen zijn in een wet, decreet of besluit. Niet-naleving leidt tot sancties, die zowel administratief als strafrechtelijk kunnen zijn. Het 'una via' principe stelt dat inbreuken op de fiscale wetgeving slechts via één weg vervolgd kunnen worden: ofwel administratief, ofwel strafrechtelijk.
> **Tip:** Als een heffing niet in de wet is opgenomen, kan deze niet als belasting worden beschouwd.
### 1.3 Overheidsinkomsten die geen belastingen zijn
Naast belastingen zijn er ook andere overheidsinkomsten die niet voldoen aan de kenmerken van een belasting. De belangrijkste hiervan zijn:
* **Retributies:** Vergoeding voor een geïndividualiseerde dienstverlening door de overheid.
* **Parafiscale bijdragen:** Deze zijn bedoeld voor de dekking van specifieke uitgaven van de staat, met name sociale uitgaven. Het bestemmingscriterium vormt hier het onderscheid met reguliere belastingen. Een voorbeeld hiervan zijn de sociale bijdragen in België.
## 2. De situering van het belastingrecht
Het belastingrecht valt onder het publiek recht, aangezien het de relatie tussen de overheid en de burger regelt. Het bepaalt wie of wat aan de belasting wordt onderworpen, welk tarief van toepassing is, hoe de belasting wordt berekend en geïnd, en welke waarborgen de belastingplichtige geniet. Studie van het belastingrecht behoort tot de rechtswetenschap.
## 3. Noodzakelijk karakter van belastingen in een moderne samenleving
In een moderne (kapitalistische) samenleving, waar productiemiddelen en hun opbrengsten bij de burgers berusten, is een systeem van belastingheffing noodzakelijk voor de overheid om haar specifieke taken te kunnen vervullen. Dit staat in contrast met een centraal geleide economie, waar belastingen anders functioneren.
## 4. De functies van de belastingen
Belastingen hebben diverse functies, naast hun oorspronkelijke financiële doel:
### 4.1 Financiële functie
Dit is de hoofdfunctie van belastingen, gericht op het innen van geldelijke bijdragen die de verwachte opbrengsten voor de jaarlijkse begroting vormen. Financiële technieken vereisen een geregelde opbrengst en een eenvoudig, snel en goedkoop te innen belastingstelsel.
### 4.2 Economische functie
Belastingen kunnen worden ingezet om economische doelstellingen te beïnvloeden, zoals:
* Prijsvorming
* Spaarwezen
* Consumptie
* Investeringen
* Tewerkstelling
> **Voorbeeld:** Door elektrische auto's minder te belasten en benzine meer te belasten (via accijnzen), kan de overheid sturen naar een duurzamer wagenpark en een gezondere samenleving.
### 4.3 Sociale functie
Deze functie heeft betrekking op de sociale zekerheid en het principe van draagkracht. Belastingen maken het mogelijk om sociale voorzieningen te financieren, zoals uitkeringen voor zieken, kinderen, invaliden, werklozen en gepensioneerden. Het idee is dat de sterkere (werkende) bevolking bijdraagt aan de ondersteuning van de zwakkere groepen. Belastingen kunnen ook sociaal worden aangepast (bv. progressieve tarieven).
## 5. Wie mag belastingen heffen?
De bevoegdheid om belastingen te heffen is vastgelegd in de Belgische Grondwet, meer bepaald in de artikelen 170 en 173. De heffingsbevoegdheid rust bij:
* De federale overheid
* De lokale besturen (gemeenten, provincies, de agglomeratie Brussel)
* De regionale besturen (Vlaams Gewest, Waals Gewest, Franstalige Gemeenschap)
* Publiekrechtelijke instellingen (bv. Aquafin NV)
* Supranationale overheden (bv. douanerechten aan de gemeenschappelijke buitengrens)
### 5.1 Fiscaal autonomie
Het principe van fiscale autonomie geeft de federale, lokale en regionale besturen het recht om hun uitgaven te dekken met eigen belastinginkomsten. Er zijn echter grenzen: de federale overheid mag bijvoorbeeld geen belastingen heffen op water en afval, en de regionale overheden mogen geen belastingen heffen op federaal belaste materies, evenmin als de gemeenten en provincies.
### 5.2 Soorten fiscale bevoegdheden
Er zijn twee soorten fiscale bevoegdheden:
* **Eigenlijke fiscale bevoegdheden:** Dit betreft directe heffingen, zoals de heffing op oppervlakte- en grondwater, of leegstandheffingen.
* **Oneigenlijke fiscale bevoegdheden:** Hierbij gaat het om:
* **Overgedragen belastingen:** Belastingen die oorspronkelijk federaal waren, maar nu door gewesten worden geheven, zoals registratierechten en erfbelasting.
* **Toegewezen belastingen:** Belastingen die specifiek aan een bepaald bestuursniveau worden toegewezen, zoals de BTW.
De zesde staatshervorming heeft de autonomie van de gewesten in de personenbelasting uitgebreid.
## 6. Grondwettelijke beginselen van de belastingheffing
De belastingheffing in België is gebonden aan een aantal fundamentele grondwettelijke beginselen:
### 6.1 Legaliteitsbeginsel of wettelijkheidsbeginsel
De overheid mag enkel handelen op basis van de wet. Burgers kunnen enkel gesanctioneerd worden voor handelingen die op het moment van hun begaan al strafbaar waren gesteld bij wet.
> **Voorbeeld:** Als een nieuwe wet wordt ingevoerd die parkeren op zondag in bepaalde straten verbiedt, kunnen personen die op zondag al hun auto daar geparkeerd hadden voordat de wet van kracht werd, niet worden beboet op basis van die nieuwe wet.
### 6.2 Eenjarigheidsbeginsel of annualiteitsbeginsel
De begroting en de belastingwetgeving moeten jaarlijks door het parlement worden goedgekeurd. De regels die worden ingevoerd, zijn doorgaans slechts voor één jaar geldig, tenzij ze worden verlengd.
### 6.3 Gelijkheidsbeginsel
Artikel 10 van de Grondwet stelt dat alle Belgen gelijk zijn voor de wet. Artikel 11 voegt hieraan toe dat het genot van rechten en vrijheden zonder discriminatie moet worden verzekerd. Dit betekent dat belastingen niet mogen leiden tot ongelijke behandeling zonder objectieve rechtvaardiging.
## 7. Beginselen en kenmerken die voortvloeien uit de aard van de belastingen
### 7.1 De fiscale wet is van openbare orde
Het belastingrecht behoort tot het publiek recht omdat het de wezenlijke belangen van de staat en de maatschappij raakt. Dit heeft belangrijke juridische gevolgen:
* Overeenkomsten kunnen geen afbreuk maken aan het belastingrecht.
* De belastingwet bepaalt zelf wie de schuldenaar is van de belastingen.
* Overeenkomsten die belastingontduiking tot doel hebben, zijn van rechtswege nietig.
* Tussen de fiscus en de belastingplichtige kunnen geen overeenkomsten worden gesloten over rechtskwesties.
> **Tip:** Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen belastingontduiking en belastingvermijding. Belastingvermijding is toegestaan, waarbij de belastingplichtige de minst belaste weg kiest. Belastingontduiking is illegaal en heeft juridische consequenties.
### 7.2 Bijkomende beginselen
Enkele bijkomende beginselen die voortvloeien uit de aard van de belastingwet zijn:
* **Nietigheid:** Een fiscale bepaling moet, indien mogelijk, zo worden uitgelegd dat zij de wettelijke doelen dient.
* **Behoorlijkheid:** De fiscus dient zich zorgvuldig en grondig te gedragen bij de toepassing van de wet.
* **Non bis in idem:** Men kan niet tweemaal belast worden voor dezelfde zaak.
* **Territorialiteit:** Bepalen waar belastingen verschuldigd zijn wanneer men in meerdere landen een band heeft (bv. woningen). Verdragen spelen hierbij een rol.
## 8. De indeling van de belastingen
Belastingen kunnen worden ingedeeld op verschillende gronden, waaronder de grondslag van de belasting.
### 8.1 Indeling op basis van de grondslag van de belasting
* **Evenredige belastingen:** Hierbij geldt een vast percentage, ongeacht de grondslag (bv. vennootschapsbelasting met een tarief van 25%).
* **Progressieve belastingen:** Het tarief stijgt naarmate de grondslag hoger is. Dit principe is zichtbaar in onder meer de personenbelasting en successierechten.
### 8.2 Indeling op basis van de inning
* **Directe belastingen:** Worden rechtstreeks door de belastingplichtige betaald aan de overheid (bv. personenbelasting, vennootschapsbelasting).
* **Indirecte belastingen:** Worden geheven bij de tussenpersoon die ze doorrekent aan de eindverbruiker (bv. BTW).
## 9. Doelstellingen van belastingen
Belastingen zijn essentieel voor het functioneren van een moderne samenleving en dienen diverse doelen:
* **Financiering van de overheid:** Het bekostigen van publieke diensten zoals onderwijs, infrastructuur, defensie en sociale zekerheid.
* **Sociale rechtvaardigheid:** Door middel van progressieve tarieven en sociale voorzieningen wordt gepoogd een zekere mate van herverdeling van welvaart te realiseren.
* **Economische sturing:** Belastingen kunnen worden ingezet als instrument om economisch gedrag te beïnvloeden (bv. stimuleren van milieuvriendelijk gedrag).
## 10. Fiscale administraties en onlineprogramma's
De Belgische overheid kent verschillende fiscale administraties die verantwoordelijk zijn voor de inning en controle van belastingen. Om de interactie met burgers en bedrijven te vereenvoudigen, zijn er diverse onlineprogramma's beschikbaar:
* **Myminfin:** Persoonlijke fiscale informatie en documenten voor burgers.
* **Tax on Web:** Online indiening van de personenbelastingaangifte.
* **Bizztax:** Online platform voor vennootschapsbelasting.
* **Intervat:** Platform voor BTW-aangiftes.
Deze tools faciliteren de naleving van fiscale verplichtingen en verbeteren de transparantie.
## 11. Verschillende fiscale domeinen en hun basisprincipes
Het Belgische belastingrecht omvat diverse domeinen, elk met hun eigen specifieke regels en beginselen:
* **Personenbelasting:** Belasting op het inkomen van natuurlijke personen.
* **Vennootschapsbelasting:** Belasting op de winsten van vennootschappen.
* **Belasting over de Toegevoegde Waarde (BTW):** Een indirecte belasting op de consumptie.
* **Andere belastingvormen:** Zoals successierechten, registratierechten, accijnzen, onroerende voorheffing, enz.
## 12. Belangrijke fiscale concepten
### 12.1 De staatsschuld
België kampt met een aanzienlijke staatsschuld, die momenteel meer dan 100% van het Bruto Binnenlands Product (BBP) bedraagt. Dit heeft implicaties voor de overheidsfinanciën en kan leiden tot maatregelen zoals een langer werkend leven.
### 12.2 Successieplanning
Dit betreft het plannen van de overdracht van vermogen na overlijden. Door middel van schenkingen kan men de impact van successierechten beperken. De belasting op schenkingen is doorgaans lager dan successierechten, ook al geldt er een progressief tarief.
### 12.3 Registratierechten
Dit zijn belastingen die worden geheven bij de verandering van eigendom van goederen, bijvoorbeeld bij schenking of aankoop. Schenkingsrechten zijn progressief en lager dan successierechten.
### 12.4 Accijnzen
Dit zijn belastingen op producten die als schadelijk voor de gezondheid of het milieu worden beschouwd, zoals benzine, diesel, sigaretten en alcohol. Ze hebben zowel een financiële als een gedragssturende functie.
## 13. Het verschil tussen belastingontduiking en belastingvermijding
* **Belastingontduiking** is illegaal. Het betreft het bewust ontwijken van belastingplichten door middel van illegale middelen, zoals het verzwijgen van inkomsten of het gebruik van valse informatie.
* **Belastingvermijding** is legaal. Hierbij maakt de belastingplichtige gebruik van de mogelijkheden die de wet biedt om zijn belastingdruk te minimaliseren, bijvoorbeeld door een juridische structuur te kiezen die fiscaal voordeliger is.
> **Tip:** Belastingvermijding, zoals het oprichten van een vennootschap om van lagere tarieven te genieten, is toegestaan. Het veranderen van domicilie naar een lagere gemeente om gemeentebelasting te ontwijken, terwijl men daar niet werkelijk woont, is daarentegen illegale belastingontduiking.
---
# Functies en kenmerken van belastingen
Dit onderwerp verkent de diverse functies die belastingen vervullen in de samenleving, hun essentiële kenmerken, en onderscheidt ze van andere heffingen.
### 2.1 Begrip en kenmerken van belastingen
#### 2.1.1 Begrip belasting
Een belasting wordt gedefinieerd als een bijdrage die de overheid oplegt, conform specifieke rechtsregels, met als doel financiële middelen te verzamelen voor uitgaven in het algemeen belang. Deze bijdrage moet wettelijk, per decreet of per besluit als belasting erkend zijn.
#### 2.1.2 Kenmerken van een belasting
Om van een belasting te kunnen spreken, moeten twee kernkenmerken aanwezig zijn:
1. **Financieel doel:**
* Belastingen dienen primair ter financiering van diensten van openbaar nut.
* Er is geen rechtstreekse, individuele tegenprestatie voor de betaalde belasting. Dit onderscheidt belastingen van retributies, die wel een vergoeding zijn voor een specifiek door de overheid verstrekte dienst aan de genieter ervan.
> **Tip:** Het belangrijkste onderscheid met een retributie is de afwezigheid van een directe, voelbare tegenprestatie voor de betaler. De personenbelasting, bijvoorbeeld, is niet direct gekoppeld aan specifieke diensten die je als individu ontvangt.
2. **Dwingend karakter:**
* Belastingen worden eenzijdig door de overheid opgelegd en moeten zijn vastgelegd in een wet, decreet of besluit. Zonder wettelijke grondslag kan een heffing geen belasting zijn.
* Niet-naleving leidt tot sancties, die administratief of strafrechtelijk kunnen zijn.
* Het 'una via' (één weg) principe stelt dat inbreuken op de fiscale wetgeving exclusief via de administratieve weg OF via de strafrechtelijke weg vervolgd kunnen worden, niet beide tegelijkertijd.
#### 2.1.3 Overheidsinkomsten die geen belastingen zijn
Om als belasting te worden beschouwd, moet een heffing zowel een financieel doel dienen als een dwingend karakter hebben.
#### 2.1.4 Retributie versus bijzondere vormen van belastingen
* **Retributie:** Een vergoeding voor een geïndividualiseerde dienstverlening door de overheid.
* **Parafiscale bijdragen:** Dit zijn heffingen die specifiek bestemd zijn voor de dekking van bepaalde uitgaven van de staat, zoals sociale uitgaven (bv. sociale bijdragen). Het belangrijkste onderscheid met reguliere belastingen is het duidelijke bestemmingscriterium.
### 2.2 De situering van het belastingrecht
Het belastingrecht valt onder het publiekrecht, aangezien het de relatie tussen de overheid en de burger regelt inzake belastingen. Belastingen worden vastgelegd in wetten en decreten en het belastingrecht bepaalt wie of wat onderworpen wordt aan belasting, welk tarief van toepassing is, hoe de belasting wordt berekend en geïnd, en welke waarborgen er bestaan.
### 2.3 Noodzakelijk karakter van belastingen in een moderne samenleving
In een moderne, kapitalistische samenleving, waar productiemiddelen en hun opbrengsten bij de burgers (natuurlijke personen en vennootschappen) berusten, is een systeem van belastingheffing essentieel voor de overheid om haar taken te kunnen vervullen. Dit staat in contrast met centraal geleide economieën.
### 2.4 De functies van de belasting
Naast de oorspronkelijke financiële functie, vervullen belastingen diverse andere belangrijke rollen in de maatschappij:
1. **Financiële functie:**
* De primaire functie, gericht op het innen van geldelijke bijdragen voor de staatskas.
* De verwachte opbrengsten worden geraamd in de jaarlijkse begroting.
* Vereist geregelde opbrengsten en een eenvoudig, efficiënt belastingstelsel dat snel en goedkoop kan worden geïnd.
2. **Economische functie:**
* Belastingen kunnen worden ingezet om economisch gedrag te sturen, bijvoorbeeld door de prijsvorming, spaarwezen, consumptie, investeringen en tewerkstelling te beïnvloeden.
* Voorbeelden zijn het stimuleren van milieuvriendelijke aankopen (bv. lagere belasting op elektrische auto's) of het ontmoedigen van schadelijke producten (bv. hogere accijnzen op benzine).
3. **Sociale functie:**
* Belastingen dragen bij aan de sociale zekerheid en het herverdelen van inkomen en vermogen, vaak gebaseerd op het draagkrachtbeginsel.
* Ze maken sociale aanpassingen in het belastingsysteem mogelijk om zwakkere groepen te ondersteunen.
4. **Andere functies (kort vermeld):** Politieke functie, demografische functie, culturele functie, enz.
### 2.5 Wie mag belastingen heffen?
Het heffen van belastingen is geregeld in de Grondwet (artikelen 170 en 173) en de bevoegdheid ligt bij:
* De federale overheid.
* De lokale besturen (gemeenten, provincies, agglomeratie Brussel).
* De regionale besturen (Vlaams Gewest, Waals Gewest, Franstalige gemeenschap, etc.).
* Publiekrechtelijke instellingen (bv. Aquafin NV).
* Supranationale overheden (bv. douanerechten aan de gemeenschappelijke buitengrenzen).
Het principe van fiscale autonomie houdt in dat deze entiteiten het recht hebben om hun uitgaven met eigen belastinginkomsten te dekken, met respect voor elkaars bevoegdheden. Er bestaan eigenlijke (directe heffingsbevoegdheid) en oneigenlijke (overgedragen of toegewezen belastingen) fiscale bevoegdheden.
### 2.6 Grondwettelijke beginselen van de belastingheffing
Belastingheffing moet voldoen aan fundamentele grondwettelijke beginselen:
* **Legaliteitsbeginsel (of wettelijkheidsbeginsel):** De overheid mag alleen handelen op basis van de wet. Burgers kunnen enkel worden gestraft voor feiten die op het moment van begaan al bij wet strafbaar waren gesteld.
* **Eenjarigheidsbeginsel (of annualiteitsbeginsel):** De begroting en belastingwetgeving moeten jaarlijks door het parlement worden goedgekeurd. Regelgeving is slechts voor één jaar van kracht, tenzij verlengd.
* **Gelijkheidsbeginsel:** Alle Belgen zijn gelijk voor de wet (art. 10 GW) en het genot van rechten en vrijheden moet zonder discriminatie worden verzekerd (art. 11 GW).
### 2.7 Beginselen en kenmerken die voortvloeien uit de aard van de belastingen
* **Openbare orde karakter:** De fiscale wet is van openbare orde, raakt de wezenlijke belangen van de staat en de maatschappij, en overeenkomsten kunnen hier geen afbreuk aan doen. De belastingwet bepaalt zelf wie de schuldenaar is. Overeenkomsten die belastingontduiking tot doel hebben, zijn nietig. Er kunnen geen overeenkomsten met de fiscus worden gesloten over rechtskwesties.
> **Tip:** Maak een duidelijk onderscheid tussen belastingontduiking (illegaal) en belastingvermijding (legaal, het kiezen van de minst belaste weg).
* **Bijkomende beginselen:**
* **Niet (nietigheid):** Niet van toepassing
* **Behoorlijk:** De fiscus moet zorgvuldig en grondig te werk gaan.
* **Non bis (in idem):** Men kan niet twee keer voor hetzelfde feit belast worden.
* **Territorialiteit:** Belastbaarheid is in principe gebonden aan het grondgebied. Verdragen kunnen hierop een uitzondering vormen.
### 2.8 De indeling van de belastingen
Belastingen kunnen worden ingedeeld op basis van diverse criteria, zoals de grondslag van de belasting. Een voorbeeld hiervan is het onderscheid tussen evenredige belastingen (bv. vennootschapsbelasting met een vast tarief) en een progressieve belasting (waar het tarief stijgt met de belastbare basis). Ook het onderscheid tussen directe en indirecte belastingen is relevant. Indirecte belastingen worden met een tussenpersoon geheven (bv. btw).
---
# Bevoegdheid tot belastingheffing en grondwettelijke beginselen
Dit deel behandelt wie belastingen mag heffen in België, de principes van fiscale autonomie en de grondwettelijke beginselen die de belastingheffing regelen.
### 5.1 Wie mag belastingen heffen?
De bevoegdheid tot het heffen van belastingen is vastgelegd in de artikelen 170 en 173 van de Grondwet. Volgende entiteiten kunnen belastingen heffen:
* **De federale overheid:** Dit is de nationale overheid die belastingen heft op federaal niveau.
* **De lokale besturen:** Dit omvat gemeenten, provincies en de agglomeratie Brussel.
* **De regionale besturen:** Dit zijn de gewesten (Vlaams Gewest, Waals Gewest) en de gemeenschappen (Franse Gemeenschap, Duitstalige Gemeenschap, Vlaamse Gemeenschap). In Brussel worden beslissingen genomen door de ordonnanties.
* **Publiekrechtelijke instellingen:** Bepaalde instellingen met een publiekrechtelijk statuut, zoals Aquafin NV (voor waterzuivering), kunnen ook belastingen heffen.
* **Supranationale overheden:** Voorbeelden hiervan zijn douanerechten die geheven worden aan de gemeenschappelijke buitengrens van de Europese Unie.
**Principe van fiscale autonomie:**
Dit principe houdt in dat de federale overheid, en de lokale en regionale besturen, het recht hebben om hun eigen uitgaven te dekken met eigen belastinginkomsten. Hieraan zijn echter grenzen verbonden:
* De federale overheid kan geen belastingen heffen op materies die door de regionale overheden worden belast, zoals water en afval.
* Regionale overheden mogen geen belastingen heffen op materies die reeds door de federale overheid worden belast.
* Gemeenten en provincies mogen evenmin belastingen heffen op materies die door de federale overheid worden belast.
**Soorten fiscale bevoegdheden:**
* **Eigenlijke fiscale bevoegdheden:** Dit zijn de bevoegdheden die rechtstreeks door een entiteit worden uitgeoefend, zoals de heffing op oppervlakte- en grondwater of de leegstandheffing.
* **Oneigenlijke fiscale bevoegdheden:** Hierbij gaat het om belastingen die door een andere overheid worden uitgeoefend, maar waarvan de opbrengst aan de betreffende entiteit toekomt of die zijn overgedragen.
* **Overgedragen belastingen:** Voorbeelden zijn verkeersbelastingen, registratierechten en erfbelasting.
* **Toegewezen belastingen:** De btw is hier een voorbeeld van, waar de inning en beheer grotendeels federaal zijn, maar de opbrengst gedeeltelijk aan andere niveaus kan toekomen.
De zesde staatshervorming heeft geleid tot een uitbreiding van de autonomie van de gewesten, met name op het gebied van de personenbelasting.
### 5.2 Grondwettelijke beginselen van de belastingheffing
De belastingheffing in België is gebonden aan een reeks fundamentele grondwettelijke beginselen die de rechten van de burger waarborgen en de overheid beperken in haar optreden.
#### 5.2.1 Legaliteitsbeginsel of wettelijkheidsbeginsel
Dit beginsel stelt dat de overheid alleen mag handelen op basis van de wet. Burgers kunnen bijgevolg alleen gestraft of belast worden voor handelingen die op het moment van begaan al expliciet bij wet waren voorgeschreven. Een belastingheffing zonder wettelijke basis is dus onrechtmatig.
#### 5.2.2 Eenjarigheidsbeginsel of annualiteitsbeginsel
De begroting en de belastingwetgeving moeten jaarlijks door het parlement worden goedgekeurd. De regels die worden ingevoerd, zijn in principe slechts voor één jaar van kracht, tenzij ze door het parlement worden vernieuwd. Dit beginsel (verankerd in art. 171 GW) zorgt ervoor dat de wetgevende macht periodiek controle uitoefent op de inkomsten en uitgaven van de overheid.
#### 5.2.3 Gelijkheidsbeginsel
Dit beginsel is verankerd in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
* **Artikel 10 GW:** Stelt dat alle Belgen gelijk zijn voor de wet.
* **Artikel 11 GW:** Voegt daaraan toe dat het genot van de rechten en vrijheden zonder discriminatie moet worden verzekerd.
In de context van belastingheffing betekent dit dat gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld en ongelijke gevallen ongelijk, mits er een objectieve rechtvaardiging is voor de ongelijke behandeling. Discriminatie op basis van persoonlijke kenmerken die geen verband houden met de fiscale materie is verboden.
#### 5.2.4 Kenmerken die voortvloeien uit de aard van de belastingwet
De fiscale wet heeft een specifieke aard die leidt tot bijkomende beginselen:
* **De fiscale wet is van openbare orde:** Het belastingrecht behoort tot het publiek recht en raakt de wezenlijke belangen van de staat en de maatschappij. Overeenkomsten die afbreuk doen aan het belastingrecht zijn nietig.
* **Bepaling van de schuldenaar:** De belastingwet bepaalt zelf wie de schuldenaar is van de belastingen.
* **Nietigheid van overeenkomsten gericht op belastingontduiking:** Overeenkomsten die als doel hebben om de wet te omzeilen (belastingontduiking) zijn van rechtswege nietig.
* **Geen overeenkomsten over rechtskwesties met de fiscus:** Tussen de fiscus en de belastingplichtige kunnen geen informele overeenkomsten worden gesloten over fiscale rechtskwesties.
**Belastingontduiking versus belastingvermijding:**
> **Tip:** Het is cruciaal om het onderscheid te maken tussen belastingontduiking en belastingvermijding. Belastingontduiking is illegaal en wordt gesanctioneerd, terwijl belastingvermijding, mits het binnen de wettelijke kaders gebeurt, wel degelijk is toegestaan.
* **Belastingontduiking:** Dit is het illegaal omzeilen van fiscale verplichtingen, bijvoorbeeld door het bewust achterhouden van informatie of het vervalsen van documenten.
* **Belastingvermijding:** Dit is het gebruikmaken van de bestaande wettelijke bepalingen om de fiscale last te minimaliseren. De belastingplichtige heeft het recht om de minst belaste weg te kiezen, zolang dit binnen de grenzen van de wet blijft. Voorbeelden zijn het oprichten van een vennootschap voor specifieke activiteiten waarbij de vennootschapsbelasting lager is dan de personenbelasting, of het benutten van fiscale voordelen en aftrekken.
Andere beginselen die voortvloeien uit de aard van de belastingwet zijn onder meer:
* **Nietigheid (non bis in idem):** Een persoon kan niet tweemaal voor hetzelfde feit belast worden.
* **Territorialiteit:** De belastbaarheid wordt in beginsel bepaald door de plaats waar de economische activiteit plaatsvindt of waar het vermogen zich bevindt. Bij internationale situaties kan een verdrag uitsluitsel geven.
---
# Indeling en aard van belastingen
Dit onderdeel belicht de classificatie van belastingen op basis van hun grondslag en de algemene beginselen die voortvloeien uit de aard van belastingen en het publieke recht, inclusief het onderscheid tussen belastingontduiking en belastingvermijding.
## 4.1 Begrip en kenmerken van belastingen
### 4.1.1 Begrip belasting
Een belasting is een bijdrage die volgens bepaalde rechtsregels door de overheid wordt opgelegd. Het hoofddoel is het verzamelen van financiële middelen die nodig zijn voor uitgaven in het algemeen belang. Een heffing wordt als belasting erkend indien deze bij wet, decreet of besluit als zodanig wordt bestempeld.
### 4.1.2 Kenmerken van een belasting
Er zijn twee essentiële kenmerken waaraan een heffing moet voldoen om als belasting te worden beschouwd:
* **Financieel doel:** Belastingen dienen primair ter financiering van diensten van openbaar nut. Er is **geen** rechtstreekse en individuele tegenprestatie van de overheid aan de belastingplichtige voor de betaalde belasting. Dit staat in contrast met een retributie, waarbij een heffing wel bedoeld is om een door de overheid verstrekte dienst rechtstreeks te vergoeden door de genieter van die dienst.
* **Dwingend karakter:** Een belasting wordt eenzijdig door de overheid opgelegd en moet opgenomen zijn in een wet (of decreet of besluit). Het niet naleven van de belastingwetgeving leidt tot sancties, die zowel administratief als strafrechtelijk van aard kunnen zijn. Het principe van '*una via*' houdt in dat inbreuken op de fiscale wetgeving uitsluitend via de administratieve weg of via de strafrechtelijke weg vervolgd kunnen worden, maar niet beide voor dezelfde inbreuk.
### 4.1.3 Overheidsinkomsten die geen belastingen zijn
Niet elke overheidsinkomst is een belasting. Voorbeelden hiervan zijn parafiscale bijdragen, die specifiek bedoeld zijn voor de dekking van bepaalde uitgaven, zoals sociale uitgaven. Het bestemmingscriterium is hierbij een belangrijk onderscheidend element ten opzichte van reguliere belastingen.
### 4.1.4 Retributie versus bijzondere vormen van belastingen
Een retributie betreft een vergoeding voor een geïndividualiseerde dienstverlening door de overheid. Parafiscale bijdragen, zoals sociale bijdragen, hebben een specifiek bestemmingscriterium, wat hen onderscheidt van reguliere belastingen.
## 4.2 De situering van het belastingrecht
Belastingrecht behoort tot het publiekrecht. Het bepaalt wie of wat aan de belasting wordt onderworpen, welk het toepasselijke tarief is, hoe de belasting wordt berekend en geïnd, en welke waarborgen de overheid hierbij heeft. Het fiscale recht is van openbare orde, wat betekent dat overeenkomsten die belastingontduiking tot doel hebben, van rechtswege nietig zijn. Tussen de fiscus en de belastingplichtige kunnen geen overeenkomsten worden gesloten over rechtskwesties.
## 4.3 Noodzakelijk karakter van belastingen in een moderne samenleving
In een moderne, op de vrije markt gebaseerde economie met private eigendom van productiemiddelen, heeft de overheid een systeem van belastingheffing nodig om haar taken te kunnen vervullen. Dit staat in contrast met een centraal geleide economie.
## 4.4 De functies van de belasting
Belastingen vervullen diverse functies:
* **Financiële functie:** De oorspronkelijke en hoofdfunctie is het innen van geldelijke bijdragen ter dekking van overheidsuitgaven. Een geregeld inkomen en een eenvoudig belastingstelsel dat snel en goedkoop geïnd kan worden, zijn hierbij van belang. De verwachte opbrengsten worden geraamd in de jaarlijkse begroting.
* **Economische functie:** Belastingen kunnen worden ingezet om economische doelen te sturen, zoals invloed uitoefenen op prijsvorming, spaarwezen, consumptie, investeringen en tewerkstelling.
* **Sociale functie:** Belastingen kunnen bijdragen aan de sociale zekerheid en sociale aanpassing, waarbij het draagkrachtbeginsel een rol speelt.
* **Politieke functie:** Belastingen kunnen worden gebruikt om politieke beleidsdoelstellingen te realiseren.
* **Culturele functie:** Belastingen kunnen ingezet worden ter ondersteuning van culturele activiteiten.
## 4.5 Wie mag belastingen heffen?
De bevoegdheid om belastingen te heffen is vastgelegd in de Grondwet (artikelen 170 en 173). Deze bevoegdheid ligt bij:
* De federale overheid.
* De lokale besturen (gemeenten, provincies en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest).
* De regionale besturen (Vlaams Gewest, Waals Gewest, Duitstalige Gemeenschap, Franse Gemeenschap).
* Publiekrechtelijke instellingen (bijvoorbeeld Aquafin NV).
* Supranationale overheden (bijvoorbeeld douanerechten aan de gemeenschappelijke buitengrens).
Het principe van fiscale autonomie houdt in dat de federale, regionale en lokale overheden het recht hebben om hun uitgaven te dekken met eigen belastinginkomsten, met inachtneming van bepaalde beperkingen (bijvoorbeeld federale overheden mogen geen belastingen heffen op water en afval).
Er zijn twee soorten fiscale bevoegdheden:
* **Eigenlijke fiscale bevoegdheden:** directe heffingsrechten (bv. heffing op oppervlaktewater).
* **Oneigenlijke fiscale bevoegdheden:**
* Overgedragen belastingen (bv. registratierechten, erfbelasting).
* Toegewezen belastingen (bv. BTW).
De staatshervormingen hebben de autonomie van de gewesten in de personenbelasting uitgebreid.
## 4.6 Grondwettelijke beginselen van de belastingheffing
De belastingheffing is gebonden aan belangrijke grondwettelijke beginselen:
* **Legaliteitsbeginsel (wettelijkheidsbeginsel):** De overheid mag alleen handelen op basis van de wet. Burgers kunnen enkel gestraft worden voor handelingen die op het moment van begaan reeds wettelijk strafbaar waren gesteld.
* **Eenjarigheidsbeginsel (annualiteitsbeginsel):** De begroting en de belastingwetgeving moeten jaarlijks door het parlement worden goedgekeurd. De regels zijn slechts voor één jaar van kracht, tenzij ze worden vernieuwd.
* **Gelijkheidsbeginsel:** Artikel 10 van de Grondwet stelt dat alle Belgen gelijk zijn voor de wet. Artikel 11 voegt daaraan toe dat het genot van de rechten en vrijheden zonder discriminatie moet worden verzekerd.
## 4.7 Beginselen en kenmerken die voortvloeien uit de aard van de belastingen
De fiscale wet is van openbare orde en raakt de wezenlijke belangen van de staat en de maatschappij. Juridische gevolgen hiervan zijn:
* De belastingwet bepaalt zelf wie de schuldenaar is van de belastingen.
* Overeenkomsten die belastingontduiking tot doel hebben, zijn nietig.
* Tussen de fiscus en de belastingplichtige kunnen geen overeenkomsten over rechtskwesties worden gesloten.
### 4.7.1 Belastingontduiking versus belastingvermijding
* **Belastingontduiking** is illegaal en houdt in dat men opzettelijk de fiscale wetgeving omzeilt om zo minder belastingen te betalen. Voorbeelden hiervan zijn het verkeerd opgeven van de werkelijke woonplaats om lagere gemeentebelastingen te ontlopen, of het niet aangeven van inkomsten.
* **Belastingvermijding** is legaal. De belastingplichtige heeft het recht om de minst belaste weg te kiezen. Dit kan bijvoorbeeld door het oprichten van een vennootschap waarvan de belastingdruk lager is dan de personenbelasting.
### 4.7.2 Bijkomende beginselen van de belastingwet
Andere beginselen die de belastingwet kenmerken zijn onder meer:
* **Niet vooraf:** Belastingregels gelden voor de toekomst.
* **Behoorlijk:** De fiscus moet zorgvuldig en grondig te werk gaan en niet enkel naar de kostprijs kijken, maar ook naar de oorzaak ervan.
* **Non bis in idem:** Men kan niet tweemaal belast worden voor dezelfde zaak.
* **Territorialiteit:** De belastingheffing geldt binnen een bepaald grondgebied. Bij dubbele woonplaats kan er via verdragen worden bepaald waar de belastingheffing plaatsvindt.
## 4.8 De indeling van de belastingen
Belastingen kunnen worden ingedeeld op basis van verschillende criteria, waaronder de grondslag van de belasting.
### 4.8.1 Onderscheid op basis van de grondslag van de belasting
Dit onderscheid kan leiden tot verschillende categorieën, zoals evenredige belastingen (bv. een vennootschapsbelasting met een vast tarief van 25 procent).
### 4.8.2 Indirecte belastingen
Indirecte belastingen worden geheven met tussenkomst van een derde partij, zoals de Belasting over de Toegevoegde Waarde (BTW) die in de winkel wordt betaald.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Belasting | Een bijdrage die door de overheid wordt opgelegd volgens bepaalde rechtsregels, met als doel financiële middelen te verzamelen voor uitgaven in het algemeen belang en die bij wet, decreet of besluit als belasting wordt erkend. |
| Directe belastingen | Belastingen die rechtstreeks worden geheven op inkomen of vermogen van natuurlijke personen of rechtspersonen, zoals de personenbelasting en vennootschapsbelasting. |
| Indirecte belastingen | Belastingen die worden geheven op goederen en diensten, meestal via een tussenpersoon, zoals de Belasting over de Toegevoegde Waarde (BTW) en accijnzen. |
| Personenbelasting | Een progressieve belasting die wordt geheven op het inkomen van natuurlijke personen; hoe meer men verdient, hoe hoger het belastingtarief. |
| Vennootschapsbelasting | Een belasting die wordt geheven op de winst van vennootschappen; in België bedraagt het standaardtarief 25%. |
| BTW (Belasting over de Toegevoegde Waarde) | Een indirecte verbruiksbelasting die wordt geheven op de meerwaarde die bij elke stap in de productie- en distributieketen wordt gecreëerd. |
| Accijnzen | Belastingen op producten die als schadelijk worden beschouwd voor de gezondheid of het milieu, zoals benzine, diesel, sigaretten en alcohol. |
| Staatschuld | Het totale bedrag dat een overheid verschuldigd is aan schuldeisers; in België is de staatsschuld aanzienlijk, wat leidt tot discussies over langer werken en begrotingsdiscipline. |
| Successierechten | Een vermogensbelasting die wordt geheven op de nalatenschap bij overlijden; dit is een progressieve belasting waarbij een grotere nalatenschap leidt tot een hoger tarief. |
| Registratierechten | Belastingen die verschuldigd zijn bij de registratie van bepaalde akten of handelingen, zoals de overdracht van onroerend goed of schenkingen; deze zijn doorgaans lager dan successierechten. |
| Retributie | Een heffing die bestemd is om een door de overheid verstrekte dienst rechtstreeks te laten vergoeden door degene die de dienst heeft genoten, in tegenstelling tot belastingen waarvoor geen directe tegenprestatie is. |
| Parafiscale bijdragen | Bijdragen die, net als belastingen, een financieel doel dienen en dwingend van karakter zijn, maar specifiek bestemd zijn voor de dekking van bepaalde uitgaven, zoals sociale uitgaven. |
| Legaliteitsbeginsel | Een fundamenteel beginsel van het fiscaal recht dat stelt dat de overheid alleen mag handelen op basis van de wet, en burgers alleen gestraft kunnen worden voor handelingen die op dat moment bij wet strafbaar zijn gesteld. |
| Gelijkheidsbeginsel | Een grondwettelijk principe dat stelt dat alle burgers gelijk zijn voor de wet en dat rechten en vrijheden zonder discriminatie moeten worden verzekerd. |
| Belastingontduiking | Het illegaal omzeilen van belastingwetten door bijvoorbeeld valse aangifte te doen of informatie achter te houden, wat juridische sancties met zich meebrengt. |
| Belastingvermijding | Het legaal gebruik maken van wettelijke mogelijkheden om de belastingdruk te verminderen, bijvoorbeeld door te kiezen voor de minst belaste route of door een vennootschap op te richten. |
Cover
Les 2.pptx
Summary
# Begrip en principes van fiscaliteit
Dit onderwerp introduceert de fundamentele definities, principes en de structuur van belastingen, met specifieke aandacht voor de personenbelasting.
### 1.1 Definitie en doel van belastingen
Een belasting wordt gedefinieerd als een bijdrage die door de overheid wordt opgelegd volgens specifieke rechtsregels. Het primaire doel is het verzamelen van financiële middelen die nodig zijn om uitgaven in het algemeen belang te dekken. De erkenning van een bijdrage als belasting moet wettelijk verankerd zijn in wetten, decreten of besluiten.
### 1.2 Wie mag belastingen heffen?
Verschillende entiteiten hebben de bevoegdheid om belastingen te heffen:
* De federale overheid
* Lokale besturen (gemeenten, provincies en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest)
* Regionale besturen (bijvoorbeeld het Vlaams Gewest, Waals Gewest)
* Publiekrechtelijke instellingen (zoals Aquafin NV)
* Supranationale overheden (denk aan douanerechten aan de gemeenschappelijke buitengrenzen van de Europese Unie)
### 1.3 Soorten belastingen
De belangrijkste soorten belastingen omvatten:
* Personenbelasting
* Vennootschapsbelasting
* Belasting over de toegevoegde waarde (BTW)
* Erfbelasting
* Douanerechten
* Accijnzen
### 1.4 Principe van de legaliteit en eenjarigheid
* **Legaliteitsbeginsel:** Belastingen mogen enkel worden opgelegd en geheven op basis van wettelijke bepalingen. Wat niet wettelijk is vastgelegd, kan niet worden belast of bestraft.
* **Eenjarigheidsbeginsel:** Alle wetten met betrekking tot belastingen moeten jaarlijks opnieuw goedgekeurd worden door het parlement.
### 1.5 De personenbelasting (PB)
#### 1.5.1 Onderwerp van de personenbelasting
Volgens artikel 3 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (WIB 92) zijn rijksinwoners onderworpen aan de personenbelasting op basis van hun wereldwijde inkomen.
* **Rijksinwoner:** Een natuurlijke persoon die in België woont. Dit wordt bepaald door de feitelijke woonplaats (waar men daadwerkelijk verblijft) en niet enkel door de inschrijving in het bevolkingsregister (domicilie). Een inschrijving in het rijksregister geldt als een vermoeden van rijksinwoner.
* Bij gehuwden of wettelijk samenwonenden is de belastingswoonplaats de plaats waar het gezin gevestigd is.
#### 1.5.2 Inkomstenjaar en aanslagjaar
* **Inkomstenjaar:** Het jaar waarin de inkomsten daadwerkelijk worden verkregen.
* **Aanslagjaar:** Het jaar volgend op het inkomstenjaar, waarin de belastingen over de inkomsten van het voorgaande jaar worden betaald.
#### 1.5.3 Termijnen voor de aangifte
De termijnen voor het indienen van de belastingaangifte variëren:
* 30 juni van het aanslagjaar voor papieren aangiftes.
* 15 juli van het aanslagjaar voor elektronische indiening (ook bij vereenvoudigde boekhouding of via een mandataris).
* 18 oktober voor complexe aangiftes (met een tweede deel).
> **Tip:** Het voorstel van vereenvoudigde aangifte is een procedure waarbij belastingplichtigen met een stabiele fiscale situatie geen aangifte moeten indienen, mits ze het voorstel nauwkeurig controleren en corrigeren indien nodig.
#### 1.5.4 Bedrijfsvoorheffing
Gedurende het inkomstenjaar wordt er reeds bedrijfsvoorheffing ingehouden op het loon. Dit voorschot op de te betalen belasting wordt rechtstreeks door de werkgever aan de fiscus doorgegeven. Nadien wordt dit verrekend bij de definitieve belastingaanslag.
#### 1.5.5 Categorieën van inkomsten
De personenbelasting wordt berekend op verschillende soorten inkomsten:
* **Onroerende inkomsten:** Voornamelijk uit gebouwen en gronden (bv. huurinkomsten).
* **Roerende inkomsten:** Hoofdzakelijk interesten en dividenden.
* **Beroepsinkomsten:** Lonen, wedden, pensioenen en werkloosheidsuitkeringen.
* **Diverse inkomsten:** Een restcategorie die onder meer inkomsten uit de deeleconomie, onderhoudsgelden en toevallige winsten omvat.
> **Example:** Een meerwaarde op aandelen, verkregen door de verkoop van aandelen die in waarde zijn gestegen sinds de aankoop, valt onder de roerende inkomsten. Ook dividenden die een bedrijf uitkeert aan zijn aandeelhouders zijn roerende inkomsten.
#### 1.5.6 Individuele en gemeenschappelijke aanslag
* **Individuele berekening:** Elke partner berekent zijn/haar belastingen afzonderlijk, gebaseerd op zijn/haar eigen beroepsinkomsten en diverse inkomsten. Roerende en onroerende inkomsten worden toegewezen volgens het huwelijksvermogensstelsel. Het resultaat is een totaal netto-inkomen per partner.
* **Gemeenschappelijke aanslag:** Mogelijk voor gehuwden (niet in het jaar van huwelijk) en wettelijk samenwonenden (niet in het jaar van samenwoning). Hoewel de belastingen eerst individueel worden berekend, worden de aanslagen samengevoegd.
> **Tip:** Een gemeenschappelijke aanslag kan voordeliger zijn dan een individuele aanslag. Bij een huwelijk of wettelijke samenwoning in een bepaald jaar, is de aanslag nog individueel voor dat jaar, en pas vanaf het volgende aanslagjaar kan men kiezen voor een gemeenschappelijke aanslag. Bij een definitieve echtscheiding kan de aanpassing naar een individuele aanslag onmiddellijk ingaan.
#### 1.5.7 Inkomsten van minderjarigen
De belastbaarheid van inkomsten van minderjarigen hangt af van verschillende factoren, waaronder of ze deel uitmaken van het gezin, hun netto bestaansmiddelen en of ze bezoldigingen genieten ten laste van de belastingplichtige.
#### 1.5.8 Progressieve belastingen en belastingvrije som
Het Belgische belastingsysteem werkt met progressieve tarieven, wat betekent dat hogere inkomens een hoger percentage aan belasting betalen.
* **Progressieve schijven:** Inkomsten worden opgedeeld in schijven met oplopende belastingtarieven (bv. 25%, 40%, 45%, 50%).
* **Belastingvrije som:** Een deel van het inkomen dat vrijgesteld is van belasting. Er wordt eerst belasting berekend op deze som, waarna deze belasting als korting wordt afgetrokken van de totale verschuldigde belasting.
> **Tip:** De belastingvrije som kan verhoogd worden, bijvoorbeeld voor personen met kinderen ten laste of voor alleenstaanden. De verhoging voor personen ten laste komt in principe toe aan de echtgenoot met het hoogste belastbaar inkomen.
#### 1.5.9 Gevolgen van laattijdige of niet-aangifte
Laattijdige of niet-aangifte kan leiden tot:
* Een aanslag van ambtswege (door de fiscus opgemaakt).
* Een verlengde aanslagtermijn van vier jaar.
* Belastingverhogingen variërend van 10% tot 200%.
---
# De personenbelasting: wie, wanneer en wat
Dit gedeelte behandelt de kernprincipes van de personenbelasting, de identiteit van de belastingplichtige, de indieningstermijnen van de aangifte en de verschillende inkomstensoorten die belastbaar zijn.
### 2.1 Algemene principes van de personenbelasting
De personenbelasting is een bijdrage die door de overheid wordt opgelegd aan natuurlijke personen om de benodigde financiële middelen te verzamelen voor uitgaven in het algemeen belang. Deze bijdrage wordt vastgelegd in wetten, decreten of besluiten. Het recht op het heffen van belastingen berust bij de federale overheid, de regionale besturen, de lokale besturen (gemeenten, provincies en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) en bepaalde publiekrechtelijke instellingen. Daarnaast kunnen ook supranationale overheden, zoals de Europese Unie, douanerechten heffen.
**Belangrijke principes van de personenbelasting zijn:**
* **Legaliteitsbeginsel:** Belastingen mogen enkel worden opgelegd op basis van een wettelijke bepaling. Zonder wettelijke grondslag kan er geen belasting worden gevorderd.
* **Eenjarigheidsbeginsel:** Alle wetten betreffende belastingen moeten jaarlijks opnieuw door het parlement worden goedgekeurd.
### 2.2 Wie is onderworpen aan de personenbelasting?
Artikel 3 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92) stelt dat rijksinwoners onderworpen zijn aan de personenbelasting op basis van hun wereldwijde inkomen.
* **Rijksinwoners:** Dit zijn natuurlijke personen, ongeacht hun nationaliteit, die in België wonen. De feitelijke woonplaats is hierbij doorslaggevend, niet enkel het domicilie. Inschrijving in het rijksregister geldt als een vermoeden van rijksinwonerschap. Voor gehuwden en wettelijk samenwonenden wordt de belastbare woonplaats bepaald door de plaats waar het gezin gevestigd is.
> **Tip:** De focus ligt op de economische realiteit van waar de persoon zijn leven leidt, inclusief waar hij werkt, zijn kinderen naar school gaan, en waar dagelijkse boodschappen worden gedaan. Dit is relevant, zelfs bij het bezit van een tweede verblijf.
### 2.3 Wanneer wordt de personenbelasting berekend en betaald?
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen het **inkomstenjaar** en het **aanslagjaar**:
* **Inkomstenjaar:** Het jaar waarin de inkomsten daadwerkelijk zijn ontvangen.
* **Aanslagjaar:** Het jaar dat volgt op het inkomstenjaar, waarin de belastingen over de inkomsten van het voorgaande jaar worden betaald.
**Indieningstermijnen voor de aangifte personenbelasting:**
* **Papieren aangifte:** Uiterlijk op 30 juni van het aanslagjaar.
* **Elektronische aangifte:** Uiterlijk op 15 juli van het aanslagjaar. Dit geldt ook voor vereenvoudigde boekhoudingen en aangiften ingediend via een mandataris.
* **Complexe aangifte (inclusief deel 2):** Uiterlijk op 18 oktober van het aanslagjaar.
**Voorstel van vereenvoudigde aangifte:**
Dit voorstel wordt opgesteld voor belastingplichtigen met een stabiele fiscale situatie. Zij hoeven geen aangifte in te dienen, mits zij het voorstel nauwkeurig controleren op juistheid en volledigheid. Indien onjuistheden of onvolledigheden worden vastgesteld, dient het voorstel te worden verbeterd.
**Bedrijfsvoorheffing:**
Gedurende het inkomstenjaar wordt er reeds bedrijfsvoorheffing afgehouden op het loon, die rechtstreeks aan de fiscus wordt doorgegeven. Dit is een voorschot op de uiteindelijke belasting. In het aanslagjaar wordt de definitieve aangifte ingediend en wordt een voorstel van berekening verstuurd.
### 2.4 Welke inkomsten zijn belastbaar?
De personenbelasting wordt berekend op basis van vier hoofdcategorieën van inkomsten:
* **Onroerende inkomsten:** Voornamelijk inkomsten uit gebouwen en terreinen, zoals huurinkomsten.
* **Roerende inkomsten:** Voornamelijk inkomsten uit beleggingen, zoals interesten op spaargeld, dividenden van aandelen, en eventuele meerwaarden op aandelen.
* **Beroepsinkomsten:** Dit omvat lonen, wedden, pensioenen en werkloosheidsuitkeringen.
* **Diverse inkomsten:** Een restcategorie die onder andere inkomsten uit de deeleconomie (bv. via platforms zoals Uber, Deliveroo), onderhoudsgelden (alimentatie) en toevallige winsten en baten omvat.
> **Example:** Bij de verhuur van een pand ontvangt de eigenaar onroerende inkomsten. De intresten ontvangen op een spaarrekening vallen onder de roerende inkomsten. Een maandelijks salaris is een beroepsinkomsten. Inkomsten verkregen via een platform voor maaltijdbezorging worden beschouwd als diverse inkomsten.
### 2.5 Aangifteplicht en gezamenlijke aanslag
* **Wettelijk samenwonenden:** Personen die wettelijk samenwonen, dienen gezamenlijk hun belastingen aan te geven, tenzij het jaar van de wettelijke samenwoning nog niet volledig is verstreken.
* **Feitelijk samenwonenden:** Personen die feitelijk samenwonen (bv. op kot) dienen individueel hun belastingen aan te geven.
**Individuele versus gemeenschappelijke aanslag:**
Hoewel de belastingberekening per persoon gebeurt (individuele berekening), is een gemeenschappelijke aanslag mogelijk voor:
* **Gehuwden:** Vanaf het aanslagjaar dat volgt op het jaar van het huwelijk. In het jaar van het huwelijk worden zij nog afzonderlijk belast.
* **Wettelijk samenwonenden:** Vanaf het aanslagjaar dat volgt op het jaar van de wettelijke samenwoning. In het jaar van de samenwoning worden zij nog afzonderlijk belast.
Bij een scheiding, zodra deze definitief is en geregistreerd in het rijksregister, kan de belastingberekening onmiddellijk worden aangepast naar een individuele aanslag.
De optie van een gemeenschappelijke aanslag kan voordeliger zijn dan een individuele aanslag, omdat bepaalde schijven van de progressieve belasting beter benut kunnen worden.
#### 2.5.1 Inkomsten van een minderjarige
De inkomsten van een minderjarige die deel uitmaakt van het gezin op 1 januari van het aanslagjaar, en wiens nettobestaansmiddelen een bepaalde grens niet overschrijden, worden doorgaans opgenomen in de aangifte van de ouders. Er gelden specifieke regels indien de minderjarige zelf bezoldigingen geniet of als student-zelfstandige bepaalde bedrijfsbezoldigingen ontvangt.
### 2.6 Het systeem van progressieve belastingen en de belastingvrije som
De personenbelasting is progressief, wat betekent dat hogere inkomens worden belast tegen hogere tarieven. De belasting wordt berekend over het globale belastbaar inkomen, na aftrek van eventuele onderhoudsgelden. Dit inkomen wordt vervolgens onderworpen aan verschillende belastingschijven met tarieven van 25%, 40%, 45% en 50%.
De **belastingvrije som** is een bedrag dat de overheid niet belast. Dit bedrag wordt eerst verhoogd met de belasting erop, en het resultaat hiervan (de belasting op de belastingvrije som) wordt vervolgens afgetrokken van de berekende belasting. Dit komt neer op een korting op de belasting, die kan variëren afhankelijk van de persoonlijke situatie, zoals het aantal kinderen ten laste of de status van alleenstaande.
> **Tip:** De belastingvrije som is bedoeld om een basisniveau van inkomen te garanderen dat vrij is van belastingen. De berekening ervan, inclusief de "belasting op de belastingvrije som", kan complex zijn, maar het reduceert de uiteindelijke belastingschuld.
#### 2.6.1 Kinderen ten laste
Om als kind ten laste te worden beschouwd, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
* Het kind moet deel uitmaken van het gezin op 1 januari van het aanslagjaar.
* De nettobestaansmiddelen van het kind mogen een bepaalde wettelijke grens niet overschrijden.
* Het kind mag geen bezoldigingen ontvangen ten laste van de belastingplichtige (met uitzonderingen voor studenten).
* Het kind mag geen student-zelfstandige zijn met bepaalde bedrijfsbezoldigingen.
De verhoging voor personen ten laste komt in principe toe aan de echtgenoot met het hoogste belastbaar inkomen.
### 2.7 Gevolgen van laattijdige of niet-aangifte
Laattijdige of niet-aangifte kan leiden tot:
* **Procedure aanslag van ambtswege:** De belastingadministratie kan de belasting ambtshalve vaststellen.
* **Vierjarige aanslagtermijn:** De fiscus kan belastingen innen tot vier jaar na het belastbare tijdperk.
* **Belastingverhogingen:** Boetes kunnen oplopen van 10% tot 200% van de verschuldigde belasting.
### 2.8 Oefeningvoorbeeld: Suzie en Jan
Suzie en Jan hebben twee kinderen ten laste. Suzie heeft een netto belastbaar beroepsinkomen van 40.000 euro, en Jan van 20.000 euro. De verhoging voor personen ten laste komt toe aan Suzie.
**Te berekenen:** Progressieve belasting, belastingvrije som, belasting op de belastingvrije som, en de uiteindelijke te betalen belasting voor Suzie.
Dit vereist een gedetailleerde berekening aan de hand van de geldende belastingschijven en de belastingvrije som voor het betreffende aanslagjaar, rekening houdend met de kinderen ten laste.
### 2.9 Toepassing: Dirk en Els
Dirk (oudste) en Els zijn gehuwd onder het wettelijk stelsel en hebben een zoon, Victor, van 20 jaar, die studeert. Victor kan tijdens de vakantiemaanden bijverdienen.
* **Loonfiche Dirk:** Code 250 (bruto beroepsinkomsten) = 80.000 euro; Code 286 (bedrijfsvoorheffing) = 30.000 euro.
* **Loonfiche Els:** Code 250 (bruto beroepsinkomsten) = 60.000 euro; Code 286 (bedrijfsvoorheffing) = 24.000 euro.
**Gevraagd:**
1. Wie geeft de inkomsten van zoon Victor aan?
2. Opmaak van de aangifte.
3. Belastingberekening.
Deze oefening illustreert de toepassing van de principes met betrekking tot inkomsten van meerderjarige kinderen, gezamenlijke aangifte, en de verdeling van belastbare inkomsten binnen een huishouden.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Belasting | Een wettelijk opgelegde bijdrage door de overheid aan burgers en bedrijven, bedoeld om financiële middelen te verzamelen voor uitgaven in het algemeen belang. |
| Belastingrecht | Het rechtsgebied dat regelt wie of wat aan belasting wordt onderworpen, welk tarief van toepassing is, hoe de belasting wordt gevestigd en geïnd, en welke waarborgen de overheid heeft. |
| Personenbelasting | Een directe belasting geheven op het inkomen van natuurlijke personen die in België wonen, berekend op basis van hun wereldwijde inkomen. |
| Vennootschapsbelasting | Een belasting die wordt geheven op de winsten van rechtspersonen, zoals vennootschappen. |
| BTW (Belasting over de Toegevoegde Waarde) | Een indirecte belasting die wordt geheven op de verkoop van goederen en diensten in elke fase van de productie- en distributieketen. |
| Erfbelasting | Een belasting die wordt geheven op de nalatenschap die wordt verkregen door erfgenamen na het overlijden van een persoon. |
| Douane | Belastingen die worden geheven op goederen die de gemeenschappelijke buitengrenzen van een douane-unie binnenkomen. |
| Accijnzen | Indirecte belastingen die worden geheven op specifieke producten, zoals alcohol, tabak en brandstof. |
| Legaliteitsbeginsel | Het principe dat niemand gestraft, beboet of tot betaling van belastingen kan worden gedwongen zonder een wettelijke basis. |
| Eenjarigheidsbeginsel | Het principe dat wetten met betrekking tot belastingen elk jaar opnieuw in het parlement gestemd moeten worden. |
| Rijksinwoner | Een natuurlijke persoon die in België woont, ongeacht de nationaliteit, en derhalve onderworpen is aan de personenbelasting op zijn wereldwijde inkomen. |
| Feitelijke woonplaats | De plaats waar een persoon daadwerkelijk verblijft, wat als leidend wordt beschouwd voor de fiscale woonplaats in plaats van enkel de domicilie. |
| Domicilie | De officiële woonplaats van een persoon, ingeschreven in de bevolkingsregisters. |
| Inkomstenjaar | Het kalenderjaar waarin de inkomsten daadwerkelijk zijn verkregen door de belastingplichtige. |
| Aanslagjaar | Het jaar dat volgt op het inkomstenjaar, waarin de belasting over de inkomsten van het voorgaande jaar wordt vastgesteld en betaald. |
| Onroerende inkomsten | Inkomsten die voornamelijk voortkomen uit het bezit of gebruik van gebouwen en terreinen, zoals huurinkomsten. |
| Roerende inkomsten | Inkomsten die voornamelijk voortkomen uit roerende goederen, zoals interesten op leningen, dividenden op aandelen en huur van verplaatsbare goederen. |
| Beroepsinkomsten | Inkomsten die worden verkregen uit arbeid, zoals lonen, wedden, pensioenen en werkloosheidsuitkeringen. |
| Diverse inkomsten | Een restcategorie van inkomsten die niet onder de andere inkomstensoorten vallen, zoals inkomsten uit de deeleconomie, onderhoudsgelden en toevallige winsten of baten. |
| Deeleconomie | Een economisch systeem waarbij goederen en diensten worden gedeeld of verhuurd via online platforms, zoals Uber of Deliveroo. |
| Wettelijk samenwonen | Een juridische status waarbij twee personen, die geen echtgenoten zijn, een verklaring afleggen bij de burgerlijke stand om samen te wonen, met bepaalde juridische en fiscale gevolgen. |
| Feitelijk samenwonen | Een situatie waarbij twee personen samenwonen zonder dat er een formele juridische status is, zoals gehuwd of wettelijk samenwonend. |
| Individuele aanslag | Een belastingberekening die per persoon wordt uitgevoerd, waarbij het inkomen van elke partner afzonderlijk wordt belast. |
| Gemeenschappelijke aanslag | Een belastingberekening die gezamenlijk wordt uitgevoerd voor gehuwden of wettelijk samenwonenden, waarbij hun inkomens worden samengevoegd voor belastingdoeleinden. |
| Progressieve belastingen | Een belastingsysteem waarbij het tarief van de belasting stijgt naarmate het inkomen toeneemt; hogere inkomens worden proportioneel zwaarder belast. |
| Belastingvrije som | Een deel van het inkomen dat vrijgesteld is van belasting, waardoor de totale belastingschuld wordt verminderd. |
| Kinderen ten laste | Kinderen die economisch afhankelijk zijn van de belastingplichtige en die voldoen aan bepaalde wettelijke criteria om als ten laste te worden beschouwd, wat recht kan geven op fiscale voordelen. |
| Aanslag van ambtswege | Een belastingaanslag die door de belastingadministratie wordt vastgesteld wanneer de belastingplichtige geen aangifte indient of een onvolledige aangifte indient. |
| Belastingverhoging | Een boete die wordt opgelegd aan belastingplichtigen die nalaten hun aangifte tijdig in te dienen of die fraude plegen. |
Cover
Les dd. 17122025 Vermindering voor inkomsten van buitenlandse oorsprong.pdf
Summary
# Vermindering voor inkomsten van buitenlandse oorsprong
Dit onderwerp behandelt de mechanismen waarmee inkomsten behaald door rijksinwoners in het buitenland fiscaal behandeld worden in België, met speciale aandacht voor de toepassing van dubbelbelastingverdragen en de berekening van proportionele belastingen [1](#page=1).
### 1.1 Algemene principes
Netto-inkomsten omvatten ook netto-inkomsten die rijksinwoners in het buitenland behalen. Bij de uiteindelijke berekening van de verschuldigde belasting worden echter verminderingen toegepast op het proportioneel gedeelte van de belasting dat betrekking heeft op deze buitenlandse netto-inkomsten. Dit proportioneel gedeelte van de belasting betreft het deel van de om te slaan belasting dat op het buitenlands inkomen betrekking heeft, nadat de vermindering voor andere beroepsinkomsten is toegepast [1](#page=1).
De belastingvermindering kan de volgende vormen aannemen:
#### 1.1.1 Vrijstelling met 100% vermindering
Deze vermindering bedraagt 100% op het gedeelte van de verminderde basisbelasting dat betrekking heeft op de buitenlandse inkomsten die begrepen zijn in het gezamenlijk belastbaar inkomen, op voorwaarde dat deze inkomsten behaald zijn uit landen waarmee België een verdrag ter vermijding van dubbele belasting heeft afgesloten [1](#page=1).
> **Belangrijke opmerking:** In de praktijk betekent dit dat beroepsinkomsten (BI) en onroerende inkomsten (OI) meestal voor 100% worden vrijgesteld, aangezien de heffingsbevoegdheid in die gevallen bij het land van herkomst (bronstaat) ligt. Roerende inkomsten (RI), diverse inkomsten van roerende aard en andere diverse inkomsten genieten deze 100% vrijstelling doorgaans niet, omdat de meeste dubbelbelastingverdragen de heffingsbevoegdheid bij de woonstaat leggen en slechts een beperkte heffingsbevoegdheid bij de bronstaat [1](#page=1).
#### 1.1.2 Vrijstelling met 50% vermindering
Deze vermindering bedraagt 50% op het gedeelte van de verminderde basisbelasting dat betrekking heeft op bepaalde inkomsten behaald in landen waarmee België geen verdrag ter vermijding van dubbele belasting heeft afgesloten. De belastingplichtige moet wel bewijzen dat deze inkomsten effectief in het buitenland belast zijn. Dit geldt voor [2](#page=2):
* Inkomsten van in het buitenland gelegen onroerende goederen [2](#page=2).
* In het buitenland behaalde en belaste beroepsinkomsten, met uitzondering van inkomsten van roerende goederen en kapitalen die gebruikt worden voor een beroepswerkzaamheid waarover de belastingplichtige in België beschikt [3](#page=3).
* Diverse inkomsten:
* Ocassionele winsten of baten behaald en belast in het buitenland [3](#page=3).
* Prijzen, subsidies, renten of pensioenen ten laste van vreemde openbare instellingen of machten [3](#page=3).
* Onderhoudsuitkeringen ten laste van niet-rijksinwoners [3](#page=3).
> **Opmerking:** Deze vrijstelling van 50% geldt niet voor alle inkomsten die aan een afzonderlijk tarief worden belast. Ze geldt bijvoorbeeld niet voor roerende inkomsten die als dusdanig belastbaar zijn en roerende inkomsten van diverse aard. Uitzonderingen hierop zijn buitenlandse inkomsten die belastbaar zijn tegen de gemiddelde aanslagvoet van het laatste vorige jaar waarin een normale beroepswerkzaamheid is uitgeoefend, en buitenlands vervroegd vakantiegeld dat tegen de gemiddelde aanslagvoet van het jaar zelf wordt belast; voor deze laatste twee worden de aanslagvoeten tot de helft teruggebracht [3](#page=3).
### 1.2 Kritiek van het Europees Hof van Justitie op de berekeningsmethode van de regel van progressievoorbehoud
Het Belgische belastingstelsel paste fiscale tegemoetkomingen voor persoonlijke of gezinstoestand (zoals aftrek van onderhoudsuitkeringen en toeslagen voor kinderen ten laste) toe op zowel Belgische als buitenlandse inkomsten. Dit leidde ertoe dat een deel van deze tegemoetkomingen verloren ging als de persoonlijke of gezinstoestand niet in aanmerking was genomen in het buitenland. Het Europees Hof van Justitie oordeelde dat deze werkwijze in strijd was met de reglementering inzake vrij verkeer van personen binnen de Europese Unie (arrest De Groot, 12 december 2002, nr. C-385/00) [3](#page=3).
Naar aanleiding van dit arrest werd een bijkomende vermindering geïntroduceerd, bovenop de in artikel 155 WIB vermelde vermindering (vrijstelling met progressievoorbehoud), voor gevallen waarin de persoonlijke of gezinstoestand niet in aanmerking was genomen in het buitenland [4](#page=4).
#### 1.2.1 Arrest De Groot
De heer De Groot, woonachtig in Nederland, ontving inkomsten uit dienstbetrekkingen met in Nederland, Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschappen. Hij betaalde in het buitenland inkomstenbelasting op deze inkomsten, waarbij zijn alimentatieverplichtingen in Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk niet in aanmerking werden genomen. De Nederlandse belastingadministratie paste een evenredigheidsmethode toe voor de berekening van de vermindering wegens alimentatiegelden, waarbij deze slechts in mindering werden gebracht ten belope van het in Nederland ontvangen inkomen ten opzichte van het totale wereldinkomen. De Groot stelde dat dit een fiscaal nadeel opleverde en een belemmering vormde voor het vrije verkeer van werknemers en de vrijheid van vestiging [4](#page=4).
Het Hof van Justitie gaf De Groot gelijk en oordeelde dat de Nederlandse regeling artikel 48 van het EG-Verdrag schond. Het Hof stelde dat de woonstaat bij de belastingberekening geen voordeel van een belastingvrije som of persoonlijke fiscale tegemoetkomingen mag verliezen door het verwerven van inkomsten in een andere lidstaat [4](#page=4).
Dit arrest was niet alleen een veroordeling van de Nederlandse aanpak, maar had ook implicaties voor de Belgische regelgeving. De Belgische fiscus nam 'verkeerdelijk' aan dat aftrekbare onderhoudsuitkeringen proportioneel moesten worden aangerekend op Belgische en met progressievoorbehoud vrijgestelde buitenlandse inkomsten. De Europese Commissie verzocht België formeel om de wetgeving aan te passen, omdat de beperking van persoonlijke aftrekposten in strijd was met het EG-Verdrag [4](#page=4).
Om dit te ondervangen, verleende de Administratie, in afwachting van een wetsaanpassing, een bijkomende belastingvermindering onder bepaalde voorwaarden. Deze vermindering werd verleend indien de belasting (berekend met progressievoorbehoud), verhoogd met de gelijkaardige buitenlandse belasting op de vrijgestelde inkomsten, hoger was dan de belasting die verschuldigd zou zijn geweest indien de inkomsten uitsluitend uit Belgische bronnen afkomstig waren. Om deze bijkomende vermindering te verkrijgen, moest de belastingplichtige bewijzen dat de andere (EER)-verdragsstaat geen rekening hield met zijn persoonlijke of gezinstoestand bij de belastingheffing, terwijl dit wel het geval was voor inwoners van die staat [5](#page=5).
> **Voorbeeld:** Een gezin met twee kinderen ten laste heeft een echtgenoot met een gezamenlijk belastbaar Belgisch inkomen van 35.000,00 euro en de andere echtgenoot met vrijgestelde bezoldigingen van 40.000,00 euro uit Nederland. Na de berekening van de basisbelasting, vrijgestelde bedragen, toeslagen voor kinderen en belastbare sommen, komt de om te slaan belasting voor de Belgische inkomsten op 8.186,00 euro. Voor de Nederlandse inkomsten is de om te slaan belasting 11.838,50 euro. De totale belasting van de staat is 8.186,00 euro plus 0,00 euro. De belastingvermindering voor buitenlandse inkomsten bedraagt 11.838,50 euro. Na toevoeging van de gemeentebelasting (7%), bedraagt de totaal verschuldigde belasting 9.587,72 euro. Dit illustreert hoe buitenlandse inkomsten, hoewel vrijgesteld, toch een impact hebben op de totale belastingdruk door de progressievoorbehoudsregel [2](#page=2).
---
# Toepassing van dubbelbelastingverdragen op verschillende inkomstensoorten
Dubbelbelastingverdragen leiden tot specifieke verminderingen op de belasting verschuldigd door rijksinwoners die in het buitenland inkomsten behalen, afhankelijk van het type inkomen [1](#page=1).
### 2.1 Algemene principes van belastingvermindering voor buitenlandse inkomsten
Belgische rijksinwoners die inkomsten in het buitenland behalen, worden belast op hun wereldwijd inkomen. Bij de berekening van de uiteindelijke belasting worden echter verminderingen toegepast op het proportionele gedeelte van de belasting dat betrekking heeft op deze buitenlandse netto-inkomsten. Dit proportionele gedeelte van de belasting wordt bepaald na aftrek van de vermindering voor "andere beroepsinkomsten" [1](#page=1).
De belastingvermindering bedraagt in principe 100% op het gedeelte van de verminderde basisbelasting dat betrekking heeft op buitenlandse inkomsten, op voorwaarde dat België een verdrag ter vermijding van dubbele belasting heeft afgesloten met het land waar de inkomsten worden behaald. De verminderde basisbelasting is de belasting na toepassing van verminderingen voor "belastingvrije sommen" en voor pensioenen en vervangingsinkomsten [1](#page=1).
> **Tip:** De toepassing van dubbelbelastingverdragen resulteert in een vrijstelling van 100% voor bepaalde inkomstensoorten in de personenbelasting (PB) [1](#page=1).
### 2.2 Invloed van dubbelbelastingverdragen op specifieke inkomstensoorten
De mate van vrijstelling onder dubbelbelastingverdragen verschilt per inkomstensoort, afhankelijk van waar de heffingsbevoegdheid primair ligt [1](#page=1).
#### 2.2.1 Beroepsinkomsten (BI)
Beroepsinkomsten die in het buitenland worden behaald, worden doorgaans aan een vrijstelling van 100% onderworpen in de personenbelasting. Dit komt doordat de heffingsbevoegdheid voor beroepsinkomsten meestal ligt bij de staat waar het inkomen wordt genoten, ook wel de bronstaat genoemd [1](#page=1).
#### 2.2.2 Onroerende inkomsten (OI)
Net als beroepsinkomsten, worden onroerende inkomsten die in het buitenland worden behaald, in de meeste gevallen aan een vrijstelling van 100% onderworpen. De heffingsbevoegdheid voor onroerende inkomsten ligt traditioneel bij de staat waar het onroerend goed gelegen is, wat in de praktijk neerkomt op de bronstaat [1](#page=1).
#### 2.2.3 Roerende inkomsten (RI)
Voor roerende inkomsten leggen de meeste dubbelbelastingverdragen de heffingsbevoegdheid bij de woonstaat. Dit betekent dat deze inkomsten doorgaans niet in aanmerking komen voor de 100% vrijstelling in de personenbelasting. De bronstaat kan echter een beperkte heffingsbevoegdheid behouden, vaak via een bronbelasting die deels kan worden verrekend [1](#page=1).
#### 2.2.4 Diverse inkomsten (DI)
Diverse inkomsten worden onderverdeeld in twee categorieën met betrekking tot de toepassing van dubbelbelastingverdragen:
##### 2.2.4.1 Diverse inkomsten van roerende aard
Deze inkomsten volgen de principes van roerende inkomsten, waarbij de heffingsbevoegdheid voornamelijk bij de woonstaat ligt. Hierdoor zijn ze niet vatbaar voor de 100% vrijstelling in de personenbelasting [1](#page=1).
##### 2.2.4.2 Andere diverse inkomsten
Ook voor deze categorie van diverse inkomsten ligt de primaire heffingsbevoegdheid bij de woonstaat. Gevolglich genieten deze inkomsten evenmin de 100% vrijstelling in de personenbelasting. De bronstaat kan wel een beperkte heffingsbevoegdheid hebben [1](#page=1).
> **Opmerking:** Het is cruciaal om de specifieke bepalingen van elk dubbelbelastingverdrag te raadplegen, aangezien er uitzonderingen en specifieke regelingen mogelijk zijn voor diverse inkomsten [1](#page=1).
---
# Kritiek van het Europees Hof van Justitie op de berekeningsmethode van de regel van progressievoorbehoud
Dit deel behandelt de kritiek van het Europees Hof van Justitie (HvJ) op de Belgische belastingberekeningsmethode met betrekking tot fiscale tegemoetkomingen voor de persoonlijke en gezinstoestand, en de impact van het arrest De Groot [3](#page=3).
### 3.1 Achtergrond van de problematiek
In het Belgische belastingstelsel worden fiscale tegemoetkomingen die verband houden met de persoonlijke of gezinstoestand van de belastingplichtige (zoals aftrek van onderhoudsuitkeringen en toeslagen voor kinderen ten laste) toegepast op zowel Belgische als buitenlandse inkomsten. Wanneer de persoonlijke of gezinstoestand niet in aanmerking is genomen in het buitenland, ging een deel van deze tegemoetkomingen verloren. Deze handelwijze werd beschouwd als strijdig met de regelgeving inzake vrij verkeer van personen binnen de Europese Unie [3](#page=3).
### 3.2 Het arrest De Groot
#### 3.2.1 Casusbeschrijving
De heer De Groot woonde in Nederland en werkte voor vennootschappen gevestigd in Nederland, Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Na beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst in 1994 bleef hij een alimentatieverplichting hebben na een scheiding in 1987. De door hem ontvangen inkomsten uit zijn buitenlandse dienstbetrekkingen werden in het buitenland belast, waarbij geen rekening werd gehouden met de betaalde alimentatiegelden. De Nederlandse belastingadministratie paste een evenredigheidsmethode toe voor de berekening van de vermindering wegens alimentatiegelden, waarbij de alimentatiegelden slechts in mindering werden gebracht naar rato van het in Nederland ontvangen inkomen ten opzichte van het wereldinkomen [4](#page=4).
#### 3.2.2 De stelling van De Groot en de uitspraak van het HvJ
De Groot stelde dat de toepassing van de evenredigheidsmethode ertoe leidde dat er fiscaal minder rekening werd gehouden met zijn persoonlijke verplichtingen. Volgens hem vormde dit een belemmering van het vrije verkeer van werknemers en de vrijheid van vestiging, zoals verboden in artikel 48 van het Verdrag. Een prejudiciële vraag werd voorgelegd aan het Hof van Justitie [4](#page=4).
Het HvJ gaf De Groot gelijk en oordeelde dat de Nederlandse regeling een schending inhield van artikel 48 van het EG-Verdrag. Het verdrag bepaalt dat men bij de berekening van de belasting in de woonstaat geen deel van het voordeel van een belastingvrije som of van persoonlijke fiscale tegemoetkomingen mag verliezen door het verwerven van inkomsten in een andere lidstaat [4](#page=4).
### 3.3 Impact op de Belgische regelgeving en de reactie van de Administratie
Het arrest De Groot was niet alleen een veroordeling van de Nederlandse praktijk, maar had ook gevolgen voor de Belgische regelgeving. De Belgische fiscus paste reeds een methode toe waarbij aftrekbare onderhoudsuitkeringen proportioneel werden aangerekend op zowel Belgische als met progressievoorbehoud vrijgestelde buitenlandse inkomsten [4](#page=4).
De Europese Commissie verzocht België formeel om de wetgeving te wijzigen, omdat Belgische ingezetenen met zowel Belgische als buitenlandse inkomsten niet in aanmerking kwamen voor een volledige persoons- en gezinsgebonden aftrek. De Commissie oordeelde dat deze beperking van persoonlijke aftrekposten in strijd was met het EG-Verdrag [4](#page=4) [5](#page=5).
Om tegemoet te komen aan het gedeeltelijk verlies van persoons- en gezinsgebonden tegemoetkomingen, en in afwachting van een aanpassing van de Belgische wetgeving, introduceerde de Administratie een bijkomende belastingvermindering. Dit gebeurde via circulaire nr. Ci. RH.331/575.420 van 12 maart 2008 [5](#page=5).
#### 3.3.1 Voorwaarden voor de bijkomende belastingvermindering
Om deze bijkomende belastingvermindering te genieten, moest de belastingplichtige aan bepaalde voorwaarden voldoen [5](#page=5).
* **Voorwaarde 1: Verhoogde belastingdruk:** De belasting (berekend met progressievoorbehoud) verhoogd met de in het buitenland verschuldigde gelijkaardige belasting op de vrijgestelde inkomsten, moest hoger zijn dan het bedrag van de belasting die verschuldigd zou zijn geweest indien de inkomsten uitsluitend uit Belgische bronnen afkomstig waren geweest en de erop verschuldigde personenbelasting in België werd berekend [5](#page=5).
* **Voorwaarde 2: Bewijs van geen rekening houden met persoonlijke/gezinstoestand in het buitenland:** De belastingplichtige moest bewijzen dat de andere (EER)-verdragsstaat bij de belastingheffing geen rekening had gehouden met zijn/haar persoonlijke of gezinstoestand, terwijl dit wel het geval was voor inwoners van die staat [5](#page=5).
> **Tip:** Het arrest De Groot benadrukt het principe van non-discriminatie in het EU-recht, met name met betrekking tot de fiscale behandeling van personen die inkomsten uit verschillende lidstaten combineren.
> **Example:** Indien een Belg die in Nederland woont en inkomsten uit zowel België als Nederland geniet, en zijn persoonlijke situatie (bv. kinderlast) enkel in België wordt erkend, mag dit niet leiden tot een nadeligere fiscale behandeling in vergelijking met iemand die enkel in Nederland inkomsten geniet en wiens persoonlijke situatie daar wel wordt erkend.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Netto-inkomsten | Dit zijn de inkomsten na aftrek van bepaalde kosten en belastingen, inclusief inkomsten behaald door rijksinwoners in het buitenland. |
| Rijksinwoners | Personen die fiscaal gevestigd zijn in een bepaald land en daar hun wereldinkomen moeten aangeven. |
| Verschuldigde belasting | Het totale bedrag aan belastingen dat een belastingplichtige aan de staat en gemeenten moet betalen over zijn of haar belastbaar inkomen. |
| Proportioneel gedeelte van de belasting | Het deel van de totale belasting dat berekend wordt op basis van het buitenlandse inkomen, na toepassing van diverse verminderingen. |
| Verdrag ter vermijding van dubbele belasting | Een overeenkomst tussen twee landen om te voorkomen dat dezelfde inkomsten tweemaal belast worden, zowel in het land van herkomst als in het woonland van de belastingplichtige. |
| Beroepsinkomsten (BI) | Inkomsten verkregen uit arbeid of zelfstandige activiteit. |
| Onroerende inkomsten (OI) | Inkomsten die voortvloeien uit eigendom of gebruik van onroerende goederen, zoals huurinkomsten. |
| Roerende inkomsten (RI) | Inkomsten uit beleggingen, zoals dividenden, rente en aandelenwinsten. |
| Diverse inkomsten (DI) | Inkomsten die niet onder de categorieën beroeps-, onroerende of roerende inkomsten vallen, zoals winst uit speculatie of alimentatiegelden. |
| Gezamenlijk belastbaar inkomen | Het totale inkomen van alle gezinsleden dat bij elkaar wordt opgeteld voor belastingdoeleinden, voordat individuele aftrekposten worden toegepast. |
| Basisbelasting | Het bedrag aan belasting dat berekend wordt op het belastbaar inkomen voordat specifieke verminderingen, zoals die voor de belastingvrije sommen of kinderen ten laste, worden toegepast. |
| Belastingvrije som | Een vastgesteld bedrag van het inkomen dat niet belast wordt, afhankelijk van persoonlijke of gezinstoestand. |
| Progressievoorbehoud | Een methode waarbij buitenlandse inkomsten wel worden meegenomen in de berekening van de gemiddelde aanslagvoet voor de totale belastbare inkomsten, maar de belasting op die buitenlandse inkomsten in het eigen land wordt vrijgesteld. |
| Arrest De Groot | Een belangrijke uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie die stelde dat een lidstaat niet mag weigeren om volledige fiscale tegemoetkomingen toe te passen voor persoonlijke en gezinsgebonden aftrekposten enkel omdat een deel van het inkomen uit een andere lidstaat afkomstig is. |
| Vrij verkeer van personen | Een principe binnen de Europese Unie dat burgers van lidstaten toestaat om vrij te reizen, wonen en werken in andere lidstaten zonder discriminatie. |
| Alimentatieverplichting | De wettelijke plicht om financieel bij te dragen aan het levensonderhoud van een ex-echtgeno(o)t(e) of kinderen. |
| Evenredigheidsmethode | Een methode waarbij een fiscaal voordeel proportioneel wordt verdeeld over verschillende inkomensbronnen, bijvoorbeeld naar rato van het inkomen uit binnenlandse en buitenlandse bronnen. |
Cover
module 3
Summary
# Wat zijn belastingen en hun functies
Dit onderwerp verkent de essentie van belastingen, inclusief hun doelen, bestemmings van inkomsten, bevoegdheid tot opleggen en de diverse functies die zij vervullen binnen een economie en samenleving.
## 1.1 Wat en waarom belastingen?
Belastingen vormen de primaire inkomstenbron voor de overheid. In tegenstelling tot specifieke heffingen die geoormerkt zijn voor bepaalde uitgaven (zoals klimaatheffingen), genereren de meeste belastingen zogenaamde "algemene middelen". Deze middelen komen in een gezamenlijke pot terecht en kunnen worden aangewend voor alle overheidsuitgaven, in plaats van voor vooraf bepaalde bestedingen. Dit betekent dat bijvoorbeeld verkeersbelasting niet automatisch naar een specifieke minister van mobiliteit gaat, maar bijdraagt aan de algemene overheidsfinanciën.
De grondwet bepaalt welke instanties belastingen mogen opleggen. Organisaties zoals VDAB, De Lijn of NMBS hebben deze bevoegdheid niet. In België hebben de gewesten, zoals Vlaanderen, wel fiscale bevoegdheden. De gemeenschappen daarentegen worden gefinancierd via federale middelen en hebben geen eigen gemeenschapsbelasting.
## 1.2 Functies van belastingen
Belastingen vervullen vier cruciale functies binnen de economie en samenleving:
### 1.2.1 Financiering van overheidsuitgaven
Dit is de meest basale functie: belastingen voorzien in de middelen om de diverse publieke uitgaven te dekken. Dit omvat onder andere infrastructuur, onderwijs, gezondheidszorg, defensie en sociale zekerheid.
### 1.2.2 Gedragssturing
Belastingen kunnen worden ingezet om het gedrag van burgers en bedrijven te beïnvloeden.
* **Ontmoediging van negatief gedrag ('demerit goods'):** Belastingen op producten of activiteiten die als schadelijk worden beschouwd, zoals gokken of tabak, kunnen de consumptie ervan verminderen.
* **Stimuleren van gewenst gedrag:** Fiscaal beleid kan ook gericht zijn op het aanmoedigen van bepaalde keuzes. Zo konden in het verleden fiscale stimuli, zoals geen inschrijvings- en jaarlijkse verkeersbelasting, de aankoop van elektrische wagens aanmoedigen. Soms worden dergelijke stimulansen later afgebouwd of omgezet in gewone belastingen wanneer er voldoende draagvlak is.
> **Tip:** Een klassiek voorbeeld van gedragssturing is de accijns op fossiele brandstoffen. Hoewel iedereen die tankt hetzelfde betaalt per liter (horizontale rechtvaardigheid), is het doel om het gebruik van deze brandstoffen te ontmoedigen vanwege de negatieve milieu-impact.
### 1.2.3 Herverdeling
Belastingen spelen een sleutelrol in het herverdelen van inkomen en vermogen binnen de samenleving, met als doel de inkomensongelijkheid te verminderen.
* **Progressieve belastingen:** Belastingen die proportioneel toenemen met het inkomen, zoals de personenbelasting die in schijven is opgedeeld, zorgen ervoor dat hogere inkomens relatief meer bijdragen dan lagere inkomens.
* **Erfbelasting:** Dit is een voorbeeld van een belasting die op vermogensoverdracht wordt geheven en vaak een progressief karakter heeft, waarbij hogere nalatenschappen zwaarder worden belast.
### 1.2.4 Stabilisatiebeleid
Belastingen kunnen worden gebruikt als instrument voor economische stabilisatie.
* **Regulatie van de vastgoedmarkt:** In reactie op sterk stijgende huizenprijzen en om woningen betaalbaarder te maken, kan de overheid besluiten de overdrachtsbelasting (registratierechten) te verlagen. Dit vermindert de kosten voor huizenkopers.
* **Ondersteuning van de arbeidsmarkt:** De Vlaamse jobbonus is een voorbeeld van een maatregel die erop gericht is om werken aantrekkelijker te maken voor mensen met een lager inkomen. Door een korting op de personenbelasting te geven, wordt het nettoloon verhoogd, wat de arbeidsdeelname stimuleert en indirect bijdraagt aan economische groei. Dit valt onder het economisch beleid en stabilisatie van de overheid.
## 1.3 Indeling van belastingen
Belastingen kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld, waarbij de indeling in directe en indirecte belastingen de meest traditionele is. Daarnaast zijn er de classificaties van de OESO en de Europese Commissie (EC).
### 1.3.1 Directe versus indirecte belastingen
* **Directe belastingen:** Traditioneel werden belastingen op inkomsten, zoals personenbelasting op loon en vennootschapsbelasting op winst, als direct beschouwd. De EU heeft voornamelijk bevoegdheid op het vlak van indirecte belastingen, terwijl directe belastingen grotendeels onder de soevereiniteit van de lidstaten vallen. Harmonistatie en bestrijding van fraude zijn hier de voornaamste EU-activiteiten.
* **België:** Gebruikt de klassieke definitie: belastingen op inkomen of vermogen. De Belgische directe belastingen omvatten de personenbelasting, rechtspersonenbelasting, vennootschapsbelasting en de belasting voor niet-inwoners.
* **Nederland en EU:** Beschouwen ook belastingen op bezit, zoals erf- en schenkbelastingen en vastgoedbelastingen, als direct, gebaseerd op de logica dat de belastingplichtige ze zelf rechtstreeks aan de overheid betaalt (geen tussenpersoon).
* **Indirecte belastingen:** Dit zijn belastingen die niet rechtstreeks op de persoon worden geheven, maar op een handeling of transactie. De belasting wordt vaak via een tussenpersoon (zoals een winkel) aan de overheid betaald. De EU coördineert BTW en accijnzen om ongewenste belastingconcurrentie tussen lidstaten te vermijden, wat cruciaal is voor het vrij verkeer van goederen en diensten.
* **EU-definitie:** Belastingen op een toevallig of tijdelijk gebeuren, zoals een aankoop.
* **Belgische definitie:** Nadruk ligt op de belasting van de handeling, niet op de persoon.
* **Nederlandse definitie:** Een belasting is indirect als deze niet onder de directe belastingen valt en als een derde (bedrijf) de belasting doorbetaalt.
> **Tip:** De indeling in directe en indirecte belastingen is belangrijk voor het EU-belastingbeleid, aangezien de EU meer bevoegdheid heeft over indirecte belastingen.
* **Nadere analyse door Wijtvliet:** Wijtvliet stelt dat indirecte belastingen worden geheven bij de aanwending van inkomen en vermogen, en gevestigd zijn op consumptie, de verwerving van goederen, diensten of vermogensbestanddelen. Dit betekent dat het gaat om belastingen op wat men doet met zijn geld, zoals kopen of verbruiken.
In België vertegenwoordigen directe belastingen ongeveer 17% van het BBP, terwijl indirecte belastingen rond de 13% van het BBP uitmaken. België haalt dus meer inkomsten uit directe dan uit indirecte belastingen.
### 1.3.2 OESO-classificatie
De OESO groepeert belastingen op basis van de **belastingsgrondslag** (wat er belast wordt) in zes hoofdgroepen:
1. Belastingen op inkomen (en winst)
2. Sociale zekerheidsbijdragen
3. Loon- en arbeidsbelastingen (niet meer gangbaar in België)
4. Vastgoedbelastingen (waarin erf-, schenk- en kapitaalbelastingen zijn opgenomen)
5. Belastingen op goederen en diensten
6. Overige belastingen
Vermogen vormt hier geen aparte categorie, maar wordt ondergebracht bij vastgoedbelastingen.
#### 1.3.2.1 Parafiscaliteit
Parafiscale heffingen zijn gerelateerd aan de financiering van de sociale zekerheid. Werknemers en werkgevers betalen bijdragen die specifiek bestemd zijn voor pensioenen, ziekteverzekering, werkloosheidsuitkeringen, etc. Deze bijdragen zijn **geoormerkt** en komen niet in de algemene pot van overheidsmiddelen terecht. Ze worden ook wel eens aangevuld met alternatieve financiering uit BTW, accijnzen of personenbelasting.
### 1.3.3 Classificatie van de Europese Commissie (EC)
De EC hanteert een classificatie gebaseerd op het Europees Stelsel van Nationale Rekeningen (ESR). Hierin worden vier hoofdgroepen onderscheiden:
1. **Op productie en invoer (D2)**
2. **Op inkomen en vermogen (D5)** (een brede groep die ook belastingen op consumptie kan omvatten)
3. **Sociale zekerheidsbijdragen (D6)**
4. **Op vermogen (D9)** (waarin overdrachtsbelastingen op vermogen, zoals erf- en schenkbelastingen, worden opgenomen)
Opvallend is dat vermogen hier tweemaal voorkomt, enerzijds in D5 en anderzijds expliciet in D9. De groep D5 heeft een misleidende titel; naast belastingen op inkomen en vermogen bevat deze groep ook belastingen die hier niet direct mee te maken hebben, zoals de belasting op huishoudelijk afval of de verkeersbelasting.
De EC maakt ook een onderscheid op basis van **economische functie**:
* Consumptiebelastingen
* Arbeidsbelastingen
* Kapitaalbelastingen
In België zijn belastingen op arbeid de belangrijkste, gevolgd door consumptie- en kapitaalbelastingen.
Op basis van de overheid die de belasting heft, kan men onderscheid maken tussen federale, gewestelijke, lokale overheden en sociale zekerheidsfondsen. In België zijn de sociale zekerheidsfondsen verantwoordelijk voor het grootste deel van de ontvangsten.
## 1.4 Maatstaven van belastingsdruk
Om de impact van belastingen te meten, worden diverse indicatoren gebruikt. Deze kunnen op macro- of micro-niveau worden bekeken.
### 1.4.1 Macro-indicatoren
Deze indicatoren gelden voor landen als geheel.
#### 1.4.1.1 Globale belastingdruk
De globale belastingdruk meet de gezamenlijke fiscale en parafiscale ontvangsten als percentage van het Bruto Binnenlands Product (BBP).
$$ \text{Globale belastingdruk} = \frac{\text{Totale belastingen + Sociale zekerheidsbijdragen}}{\text{BBP}} \times 100\% $$
De globale belastingdruk kan veranderen door:
* Stijging van belastinginkomsten bij gelijkblijvend BBP.
* Daling van het BBP, zelfs bij gelijkblijvende belastingen (bv. tijdens een recessie).
* Stijging van het BBP sneller dan de belastinginkomsten (dalende druk).
Crisissen, zoals de financiële crisis van 2008 en de COVID-19 pandemie, hebben een significante impact gehad op de globale belastingdruk. In België schommelt de globale belastingdruk historisch rond de 43% van het BBP, wat boven het EU-gemiddelde ligt.
#### 1.4.1.2 Impliciete belastingdruk
De impliciete belastingdruk berekent de belastingontvangsten gedeeld door het economisch aggregaat dat representatief is voor de grondslag. Bijvoorbeeld, de impliciete druk op consumptie is de ontvangsten uit belastingen op consumptie gedeeld door de totale consumptie. De impliciete druk op arbeid in België behoort tot de hoogste in de EU.
### 1.4.2 Micro-indicatoren
Deze indicatoren meten de belastingdruk voor specifieke groepen belastingplichtigen.
#### 1.4.2.1 Personal average tax rate (gemiddelde persoonlijke belastingdruk)
Deze indicator vergelijkt de totale inkomstenbelasting en werknemersbijdragen aan de sociale zekerheid met het brutoloon van een individu. Het geeft theoretisch weer welk percentage van het brutoloon naar belastingen en bijdragen gaat.
$$ \text{Personal average tax rate} = \frac{\text{Inkomstenbelasting} + \text{Werknemersbijdragen sociale zekerheid}}{\text{Brutoloon}} \times 100\% $$
België heeft hierdoor een van de hoogste gemiddelde belastingdrukken op arbeid in de OESO.
#### 1.4.2.2 Effectief tarief per type gezin
Het effectief tarief kijkt naar wat een specifieke groep belastingbetalers (bv. alleenstaanden, gezinnen met kinderen) daadwerkelijk betaalt, rekening houdend met aftrekken, verminderingen, vrijstellingen en kredieten. Dit toont de progressiviteit van het belastingstelsel. In België blijkt het effectief tarief aanzienlijk te dalen bij lagere inkomens en bij gezinnen met kinderen, wat het systeem gunstiger maakt voor deze groepen.
#### 1.4.2.3 Tax wedge (belastingkloof)
De tax wedge meet het verschil tussen de totale loonkost voor een werkgever en het nettoloon dat de werknemer ontvangt. Het omvat zowel de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever en werknemer als de personenbelasting.
$$ \text{Tax wedge} = \text{Totale loonkost} - \text{Nettoloon} $$
België kent een van de hoogste tax wedges in de OESO. Dit kan ontmoedigend werken voor individuen om de arbeidsmarkt te betreden, met name voor tweede verdieners (vaak vrouwen met kinderen), die een hogere tax wedge ervaren en netto minder overhouden bij arbeid.
#### 1.4.2.4 Marginale druk
De marginale druk geeft aan hoeveel belasting wordt betaald op elke extra euro inkomen. Een hoge marginale druk kan ontmoedigen om extra te werken (bv. overuren). België scoort hier opnieuw hoog, wat de aantrekkelijkheid van extra werk voor individuen kan verminderen.
**Verschil tussen Druk en Tarief:** Het **tarief** is het percentage zoals vastgelegd in de wet, terwijl de **druk** de daadwerkelijk betaalde belasting in verhouding tot de grondslag weergeeft, rekening houdend met alle bepalingen.
> **Tip:** Zowel macro- als micro-indicatoren zijn belangrijk. Macro-indicatoren bieden internationale vergelijkingspunten en inzicht in concurrentiekracht, terwijl micro-indicatoren de aantrekkelijkheid van werken voor individuen en specifieke groepen belichten.
## 1.5 Specifieke belastingen en hervormingen (selectie)
De documentatie noemt diverse belastingen die onderhevig zijn aan hervormingen of die significant zijn in het Belgische fiscale landschap:
* **Personenbelasting:** De federale basis voor inkomstenbelastingen. Hervormingen hier kunnen de lasten op arbeid verminderen.
* **Effectentaks, Beurstaks, Meerwaardebelasting op aandelen, Roerende voorheffing op spaarboekjes:** Belastingen gerelateerd aan vermogen en financiële inkomsten. Hervormingen hier beogen vaak de investeringsaantrekkelijkheid te beïnvloeden of vermogensongelijkheid aan te pakken.
* **BTW (Belasting over de Toegevoegde Waarde):** Een belangrijke indirecte belasting. Verhogingen van BTW-tarieven kunnen aanzienlijke extra inkomsten genereren, maar hebben ook impact op de competitiviteit en koopkracht. Het Belgische systeem kent verschillende tarieven (0%, 6%, 12%, 21%) met wisselende logica achter de toekenning.
* **Belasting op huurwoningen:** Een voorbeeld van een belasting op vermogen of inkomen uit vermogen.
* **Milieubelastingen (Environmental taxes):** Hoewel momenteel relatief weinig inkomsten genererend in België, is er potentieel om deze te verhogen.
* **Vastgoedbelastingen (Property taxes):** Ondanks dat deze belastingen niet de hoogste opbrengsten genereren, is de druk op dit type vermogen in België internationaal gezien zeer hoog.
De discussie rond belastinghervormingen in België (bv. de "Supernota" voor een federale regering) toont aan dat er voortdurend wordt gezocht naar een evenwicht tussen de financiering van de staat, het stimuleren van economische activiteit en het bevorderen van sociale rechtvaardigheid. Er is een continue evolutie in de manier waarop belastingen worden opgelegd en geïnd.
---
# Classificaties van belastingen
Dit onderdeel van de studiehandleiding verkent de verschillende classificatiesystemen voor belastingen, beginnend bij de traditionele indeling in directe en indirecte belastingen, en uitbreidend naar de meer gedetailleerde classificaties van de OESO, de Europese Commissie, en op basis van hun economische functie en de heffende overheid.
### 2.1 Traditionele indeling: direct versus indirect
Belastingen worden traditioneel onderverdeeld in directe en indirecte belastingen.
* **Directe belastingen:** Dit zijn belastingen die geheven worden op inkomsten of vermogen. Klassiek ging het hierbij om belastingen op inkomen, zoals de personenbelasting op loon of de vennootschapsbelasting op winst.
* **Indirecte belastingen:** Dit omvat alle overige belastingen die niet onder de directe belastingen vallen.
Hoewel deze indeling aan druk staat door complexere belastingstelsels, blijft het onderscheid belangrijk, met name voor het Europees belastingbeleid.
#### 2.1.1 Belang van de indeling voor de EU
De Europese Unie (EU) heeft meer bevoegdheden op het vlak van indirecte belastingen dan op directe belastingen.
* **Directe belastingen:** De lidstaten behouden hierover de volledige soevereiniteit. De EU beperkt zich tot harmonisatie van standaarden en gezamenlijke acties tegen belastingontduiking en fraude. Dubbelbelastingverdragen tussen lidstaten voorkomen dat een grondslag meerdere keren belast wordt.
* **Indirecte belastingen:** Lidstaten hebben hier meer bevoegdheden overgedragen aan het Europees niveau. De EU coördineert de btw en accijnzen om ongewenste belastingconcurrentie te voorkomen, aangezien lagere btw-tarieven de exportpositie van landen kunnen verbeteren.
#### 2.1.2 Verschillende interpretaties van directe en indirecte belastingen
Er bestaan diverse interpretaties van wat als directe of indirecte belasting beschouwd wordt, zowel nationaal als op Europees niveau.
* **Europese Commissie (EC) en Nederland:** Zien belastingen op erfenissen, schenkingen en vastgoed (property taxes) als directe belastingen. Deze zijn gericht op de stock van vermogen en worden door de belastingplichtige zelf rechtstreeks aan de overheid betaald, ongeacht of het om inkomen gaat.
* **België:** Hanteert de klassieke definitie waarbij directe belastingen betrekking hebben op inkomen of vermogen, ongeacht wie de belasting doorstort.
**Belgische directe belastingen:**
* **Personenbelasting:** Heffing op inkomen voor natuurlijke personen met woonplaats in België.
* **Rechtspersonenbelasting:** Voor organisaties zonder winstoogmerk (vzw's), met een lichter tarief dan voor bedrijven.
* **Vennootschapsbelasting:** Voor bedrijven met winstoogmerk.
* **Belasting van niet-inwoners:** Voor personen of bedrijven die niet in België wonen, maar hier inkomen verdienen.
**Indirecte belastingen:**
Dit zijn belastingen die niet rechtstreeks aan de overheid worden betaald, maar via een tussenpersoon (bv. een winkel) bij een transactie. Ze worden geheven op handelingen, niet op personen.
* **EU-interpretatie:** Belastingen op een toevallig of tijdelijk gebeuren, zoals een aankoop.
* **Nederlandse administratie:** Alles wat niet onder de directe belastingen valt, is indirect. Cruciaal is dat een derde de belasting doorbetaalt.
* **Belgische focus:** Belasting op de handeling, vaak een tijdelijke gebeurtenis, zoals het kopen van een goed, niet de persoon.
Volgens een analyse van Wijtvliet, staan de traditionele definities onder druk. Een voorgestelde definitie voor indirecte belastingen is deze geheven bij de aanwending van inkomen en vermogen, gevestigd op consumptie, de verwerving van goederen, diensten of vermogensbestanddelen.
#### 2.1.3 Economisch belang in België
In België genereren directe belastingen een groter deel van de overheidsinkomsten dan indirecte belastingen. De totale belastingdruk in België is hoog, met een prominente rol voor directe belastingen en een relatief lagere druk op consumptie in vergelijking met andere EU-landen.
### 2.2 De OESO-classificatie
De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) hanteert een classificatie gebaseerd op de belastingsgrondslag (wat er belast wordt), en onderscheidt zes deelgroepen:
1. Belastingen op inkomen (en winst)
2. Sociale zekerheidsbijdragen
3. Loon- en arbeidsbelastingen (niet meer gangbaar in België)
4. Vastgoedbelastingen (inclusief erf-, schenk- en kapitaalbelastingen)
5. Belastingen op goederen en diensten
6. Overige belastingen
* **Belangrijk:** Vermogen is geen aparte categorie, maar de bijbehorende belastingen worden ondergebracht bij de vastgoedbelastingen.
* **Parafiscaliteit:** Deze indeling omvat ook sociale zekerheidsbijdragen en parafiscale heffingen die specifiek bestemd zijn voor de financiering van de sociale zekerheid. Deze zijn geoormerkt, in tegenstelling tot algemene middelen.
**Sociale zekerheidsbijdragen:**
* **Werknemers:** Betalen een basisbijdrage (bv. 13,07%) op hun loon, geoormerkt voor pensioenen, ziekte- en invaliditeitsuitkeringen, en werkloosheidsvergoedingen.
* **Werkgevers:** Betalen naast de werknemersbijdragen ook voor arbeidsongevallen, beroepsziekten, kinderbijslag, enzovoort. Ze betalen een hogere bijdrage (25-33%) dan werknemers.
Volgens OESO-cijfers vertegenwoordigen belastingen op inkomen en goederen/diensten meer dan 60% van de Belgische belastingontvangsten, met sociale zekerheidsbijdragen die daar nog eens 31% aan toevoegen. Vastgoedbelastingen maken slechts ongeveer 8% uit.
### 2.3 De classificaties van de Europese Commissie (EC)
De EC gebruikt classificaties gebaseerd op het Europees Stelsel van Nationale Rekeningen (ESR). Er worden vier grote groepen onderscheiden:
1. **Op productie en invoer (D2)**
2. **Op inkomen en vermogen (D5)**
3. **Sociale zekerheidsbijdragen (D6)**
4. **Op vermogen (D9)**
* **Verschillen met OESO:** Vermogen komt hier tweemaal voor, zowel op inkomen en vermogen (D5) als op vermogen (D9), wat een grotere nadruk legt op de stock van vermogen.
* **D9 (Op vermogen):** Omvat overdrachtsbelastingen op vermogen, zoals erf- en schenkbelastingen.
* **D5 (Op inkomen en vermogen):** Dit is een brede categorie die belastingen bevat die niet altijd direct gerelateerd zijn aan inkomen of vermogen. Voorbeelden zijn belastingen op effectenrekeningen, huishoudelijk afval, kijk- en luistergeld, en de verkeersbelasting. Het is belangrijk om voorzichtig te zijn met de titularissen van deze groepen.
#### 2.3.1 Classificatie naar economische functie
De EC deelt belastingen ook in op basis van hun economische functie, namelijk:
* **Consumptiebelastingen**
* **Arbeidsbelastingen**
* **Kapitaalbelastingen**
In België zijn belastingen op arbeid het belangrijkste, gevolgd door consumptie- en kapitaalbelastingen die ongeveer gelijkwaardig zijn. België belast arbeid zwaarder dan het EU-gemiddelde, terwijl consumptiebelastingen lager zijn. Werkgeversbijdragen aan sociale zekerheid zijn in België ook hoger dan het EU-gemiddelde, terwijl werknemersbijdragen lager zijn. Kapitaalbelastingen zijn in België ook hoger dan het EU-gemiddelde.
#### 2.3.2 Classificatie naar heffende overheid
De EC deelt belastingen ook in op basis van de overheid die ze int:
* **Federale staat**
* **Regio's**
* **Lokale overheden**
* **Sociale zekerheidsfondsen**
In België nemen de sociale zekerheidsfondsen het grootste deel van de ontvangsten voor hun rekening (bijna 41%), gevolgd door de federale staat (27%) en de regio's (26%).
#### 2.3.3 Specifieke belastingen
De EU biedt ook inzicht in het belang van specifieke belastingen:
* **Milieubelastingen (Environmental taxes):** Deze vormen een relatief klein deel van de totale belastingdruk (ongeveer 2-3% van het BBP), wat suggereert dat er ruimte is voor verhoging.
* **Vastgoedbelastingen (Property taxes):** Hoewel ze weinig opbrengen, bevindt België zich internationaal hoog in de rangorde voor de belastingdruk op dit soort vermogen.
### 2.4 Indeling op basis van economische functie
Een meer gedetailleerde analyse naar economische functie kan de volgende indelingen omvatten:
* **Consumptie:** Belastingen die geheven worden op de uitgaven voor goederen en diensten.
* **Arbeid:** Belastingen op inkomsten uit arbeid, inclusief sociale zekerheidsbijdragen.
* Betaald door werkgevers
* Betaald door werknemers
* Betaald door niet-werkenden
* **Kapitaal:** Belastingen op inkomsten uit kapitaal en op de stock van kapitaal.
* Inkomsten van vennootschappen
* Inkomsten van huishoudens (bv. roerende voorheffing)
* Inkomsten van zelfstandigen
* Stock van kapitaal (bv. vermogensbelasting)
In België is de belastingdruk op arbeid erg hoog, zowel voor werkgevers als werknemers. De druk op consumptie is relatief laag in vergelijking met andere EU-landen. De belasting op kapitaalinkomsten is hoger dan gemiddeld, en de belasting op de stock van vermogen is ook erg hoog.
### 2.5 Indeling naar heffende overheid
De indeling naar heffende overheid in België toont een aanzienlijke rol voor de sociale zekerheidsfondsen, gevolgd door de federale en gewestelijke overheden.
### 2.6 Maatstaven van belastingsdruk
Naast de classificaties, is het begrijpen van de belastingsdruk cruciaal. Dit kan op twee niveaus:
* **Macro-indicatoren:**
* **Globale belastingdruk:** Totale fiscale en parafiscale ontvangsten als percentage van het Bruto Binnenlands Product (BBP). België kent een hoge globale belastingdruk, vaak boven het EU-gemiddelde.
* **Impliciete belastingdruk:** Belastingontvangsten gedeeld door het economisch aggregaat dat representatief is voor de grondslag (bv. belastingontvangsten op consumptie gedeeld door de totale consumptie). De impliciete druk op arbeid in België behoort tot de hoogste in de EU.
* **Micro-indicatoren:** Deze focussen op de belastingdruk voor specifieke groepen belastingplichtigen.
* **Personal average tax rate:** Het percentage van het brutoloon dat naar inkomstenbelasting en werknemersbijdragen voor sociale zekerheid gaat. België heeft hier de hoogste gemiddelde druk van de OESO.
* **Effectief tarief per type gezin:** Het werkelijk betaalde belastingpercentage na aftrekken, verminderingen en vrijstellingen, rekening houdend met gezinskenmerken en inkomensniveau. Dit toont de progressiviteit van het systeem; lagere inkomens en gezinnen met kinderen betalen een lager effectief tarief.
* **Tax wedge (belastingkloof):** Het verschil tussen de totale loonkost voor de werkgever en het nettoloon van de werknemer. Deze kloof is in België bijzonder hoog, vooral voor tweeverdieners, wat kan ontmoedigen om extra te werken.
* **Marginale druk:** Het percentage van elke extra verdiende euro dat aan belastingen en sociale zekerheidsbijdragen verdwijnt. Deze is ook in België erg hoog.
Het onderscheid tussen **statutaire tarieven** (wetmatig vastgelegde percentages) en de **effectieve druk** (wat er daadwerkelijk betaald wordt na alle correcties) is hierbij essentieel.
> **Tip:** Het is cruciaal om zowel macro- als micro-indicatoren te gebruiken om een volledig beeld te krijgen van de belastingdruk. Macro-indicatoren zijn nuttig voor internationale vergelijkingen en concurrentiekracht, terwijl micro-indicatoren inzicht geven in de aantrekkelijkheid van werk voor individuen.
### 2.7 Specifieke beleidsfuncties van belastingen
Belastingen vervullen diverse functies in het economisch beleid:
* **Financiering overheidsuitgaven:** De primaire functie van belastingen is het voorzien in de middelen voor publieke uitgaven.
* **Gedragssturing:** Belastingen kunnen gebruikt worden om bepaald gedrag te ontmoedigen (bv. accijnzen op tabak, gokbelasting - *demerit goods*) of aan te moedigen (bv. fiscale stimulants voor elektrische wagens, energetische renovaties - *fiscal stimulants*).
* **Herverdeling:** Progressieve belastingen (zoals de personenbelasting) en specifieke heffingen (zoals erfbelasting) kunnen bijdragen aan een meer gelijkmatige verdeling van inkomen en vermogen.
* **Stabilisatiebeleid:** Belastingwijzigingen kunnen worden ingezet om de conjunctuur te beïnvloeden en economische stabiliteit te bevorderen (bv. aanpassing van overdrachtsbelastingen).
---
# Maatstaven van belastingsdruk
Dit hoofdstuk introduceert de diverse manieren waarop de belastingdruk gemeten kan worden, van macro-economische totaaltellingen tot specifieke berekeningen voor individuen of gezinnen.
## 3 Maatstaven van belastingsdruk
De analyse van de belastingdruk is essentieel om de impact van belastingen op de economie en individuen te begrijpen. Economen maken hiervoor gebruik van verschillende indicatoren, die kunnen worden onderverdeeld in macro-indicatoren (landelijk niveau) en micro-indicatoren (individueel niveau). Deze maatstaven zijn enkel betekenisvol wanneer ze worden vergeleken tussen landen of individuen.
### 3.1 Macro-indicatoren van belastingsdruk
Macro-indicatoren bieden een overzicht van de belastingdruk op landelijk niveau.
#### 3.1.1 Globale belastingsdruk
De globale belastingsdruk meet de totale fiscale en parafiscale ontvangsten als percentage van het Bruto Binnenlands Product (BBP). Dit geeft een beeld van de totale overheidsinkomsten in verhouding tot de omvang van de economie.
De formule hiervoor is:
$$ \text{Globale belastingsdruk} = \frac{\text{Totale belastingen} + \text{Sociale zekerheidsbijdragen}}{\text{BBP}} \times 100\% $$
De globale belastingsdruk wordt beïnvloed door twee factoren: de belastinginkomsten (de teller) en de omvang van de economie (de noemer, BBP).
* De druk stijgt wanneer belastinginkomsten toenemen bij een gelijkblijvend BBP, of wanneer het BBP daalt (bv. in een crisis) terwijl de belastingen gelijk blijven.
* De druk daalt wanneer het BBP sneller groeit dan de belastinginkomsten.
Inflatie kan ook de belastinginkomsten "automatisch" doen stijgen, zelfs zonder belastingverhogingen. Crisissen, zoals de financiële crisis van 2008 of de COVID-19 pandemie, hebben een significante impact op de globale belastingsdruk. Na periodes van daling door een krimpende economie of belastingverlagingen, is de druk na deze crisissen weer gestegen door extra belastingen of tariefverhogingen om de ontstane tekorten te dekken.
In Europa ligt de globale belastingsdruk doorgaans ruim boven de 40% van het BBP. België kent historisch een globale belastingsdruk rond de 43% van het BBP, en scoort hiermee vaak boven het EU-gemiddelde. De belangrijkste componenten van de globale druk in België zijn belastingen op inkomen en winst, belastingen op goederen en diensten, en sociale zekerheidsbijdragen.
De EU-rangschikking op basis van de globale belastingsdruk is relevant voor het beoordelen van competitiviteitsrisico's. België bevindt zich doorgaans in de top 5 van landen met de hoogste globale belastingdruk. Dit komt voornamelijk door hoge directe belastingen (zoals personen- en vennootschapsbelasting) en sociale bijdragen, terwijl de indirecte belastingen (met name btw) relatief lager scoren in vergelijking met andere EU-landen.
Indien belastingen ingedeeld worden op basis van hun economische functie, scoort België bijzonder hoog qua belastingen op arbeid. De belastingen op consumptie en kapitaalinkomsten van gezinnen liggen daarentegen lager dan het EU-gemiddelde.
#### 3.1.2 Impliciete belastingsdruk
De impliciete belastingsdruk meet de verhouding tussen belastingontvangsten en een economisch aggregaat dat representatief is voor de belastingsgrondslag. Dit geeft een specifieker beeld dan de globale druk.
* **Impliciete druk op consumptie**: Ontvangsten uit belastingen op consumptie (bv. btw, accijnzen) gedeeld door het aggregaat "consumptie". In België bedraagt deze ongeveer 16%, wat een relatief lage positie binnen de EU aangeeft.
* **Impliciete druk op arbeid**: Ontvangsten uit arbeidsbelastingen gedeeld door het totaal aan arbeidsinkomens. In België ligt deze druk rond de 40%, wat tot de hoogste in de EU behoort.
### 3.2 Micro-indicatoren van belastingsdruk
Micro-indicatoren richten zich op de belastingdruk voor specifieke groepen belastingplichtigen, zoals individuen of gezinnen.
#### 3.2.1 Personal average tax rate (gemiddelde persoonlijke belastingdruk)
De "personal average tax rate" is een veelgebruikte micro-indicator die berekend wordt per individuele belastingbetaler. Het vergelijkt de som van de inkomstenbelasting en werknemersbijdragen aan sociale zekerheid met het brutoloon.
$$ \text{Personal average tax rate} = \frac{\text{Inkomstenbelasting} + \text{Werknemersbijdragen sociale zekerheid}}{\text{Brutoloon}} \times 100\% $$
Deze berekening wordt doorgaans uitgevoerd per type gezin (bv. alleenstaande, koppel, met/zonder kinderen) en houdt geen rekening met specifieke aftrekposten, vrijstellingen of verminderingen, waardoor het een theoretische gemiddelde druk weergeeft. België kent volgens de OESO een van de hoogste gemiddelde belastingdrukken op arbeid, rond de 40% van het brutoloon, bestaande uit ongeveer 26% personenbelasting en 14% werknemersbijdragen sociale zekerheid.
#### 3.2.2 Effectief tarief per type gezin
Het effectief tarief meet wat een specifieke groep belastingplichtigen werkelijk betaalt als percentage van hun belastbare grondslag (meestal inkomen), na aftrek van alle relevante fiscale voordelen (belastingvrije sommen, aftrekposten, verminderingen, vrijstellingen, kredieten, en gemeentelijke/gewestelijke opcentiemen), inclusief de werknemersbijdragen aan sociale zekerheid.
Deze indicator houdt rekening met factoren zoals gezinssamenstelling, kinderlast en inkomensniveau. Het Belgische systeem blijkt progressief te zijn: lagere inkomens en gezinnen met kinderen hebben een significant lager effectief tarief dan alleenstaanden zonder kinderen met een mediaan inkomen.
> **Tip:** Het effectief tarief is een nuttige indicator om de progressiviteit van het belastingssysteem te beoordelen en te zien hoe gunstig het is voor verschillende huishoudens.
* **Voorbeeld (België):** Een alleenstaande met een mediaan inkomen betaalt gemiddeld rond de 26% inkomstenbelasting. Een alleenstaande met een lager inkomen (67% van mediaan) betaalt 18,4%, en een alleenstaande met 2 kinderen op een lager inkomen betaalt slechts 12,7%.
#### 3.2.3 Tax wedge (belastingskloof)
De "tax wedge" of belastingskloof meet het verschil tussen de totale loonkost voor een werkgever en het nettoloon dat de werknemer ontvangt. Dit verschil bestaat uit de sociale zekerheidsbijdragen betaald door zowel de werkgever als de werknemer, en de personenbelasting die ten laste is van de werknemer.
$$ \text{Tax wedge} = \text{Totale loonkost} - \text{Nettoloon} $$
Een grotere tax wedge betekent dat arbeid duurder is voor werkgevers en dat er netto minder overblijft voor werknemers. België kent een van de hoogste tax wedges binnen de OESO, vaak boven de 50%, ruim boven het OESO-gemiddelde. De tax wedge varieert sterk naargelang gezinskenmerken; koppels met één inkomenstrekker en kinderen hebben een lagere tax wedge dan alleenstaanden zonder kinderen. Een hoge tax wedge, met name voor tweede inkomensverdiener (vaak vrouwen), kan een ontmoedigend effect hebben om de arbeidsmarkt te betreden.
#### 3.2.4 Gemiddelde vs. marginale druk
* **Gemiddelde druk**: Meet de totale belasting die betaald wordt als percentage van de totale grondslag (bv. inkomen).
* **Marginale druk**: Meet hoeveel van elke *extra* verdiende euro aan belastingen moet worden afgedragen. Deze indicator is belangrijk omdat deze aangeeft hoeveel een extra euro inkomen zal worden belast, rekening houdend met de hoogste belastingschijven en sociale zekerheidsbijdragen. In België is de marginale druk eveneens hoog en overstijgt deze het OESO-gemiddelde, wat een ontmoediging kan betekenen om extra te werken (bv. overuren, een tweede job).
#### 3.2.5 Statutaire vs. effectieve druk
* **Statutaire druk (tarief)**: Het percentage belasting dat wettelijk is vastgelegd in de wet.
* **Effectieve druk**: Het daadwerkelijk betaalde belastingbedrag in verhouding tot de belastbare grondslag, rekening houdend met alle wettelijke bepalingen. De druk is dus de effectieve impact, terwijl het tarief de wettelijke norm is.
### 3.3 Onderscheid tussen tarief en druk
Het is cruciaal om onderscheid te maken tussen een belastingtarief en de belastingdruk.
* **Tarief**: Het procentuele percentage dat in de wet is vastgelegd voor een specifieke belastbare grondslag.
* **Druk**: De werkelijke belasting die betaald wordt in verhouding tot de gehele belastbare grondslag (of een deel daarvan), rekening houdend met alle aftrekposten, vrijstellingen, verminderingen en de omvang van de grondslag zelf. De druk is dus de feitelijke impact van het belastingsysteem op de belastingplichtige.
> **Tip:** Macro-indicatoren zijn nuttig voor internationale vergelijkingen en de beoordeling van de concurrentiekracht, terwijl micro-indicatoren essentieel zijn om de aantrekkelijkheid van werk en de impact op individuele huishoudens te begrijpen. In alle indicatoren komt consistent naar voren dat België arbeid zeer zwaar belast in vergelijking met de meeste andere landen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Algemene middelen | Financiële middelen die de overheid verzamelt via belastingen en die niet bestemd zijn voor specifieke uitgaven, maar algemeen kunnen worden aangewend voor alle overheidsactiviteiten. |
| Geoormerkte heffingen | Belastingen die specifiek bestemd zijn voor een bepaald doel of uitgave, in tegenstelling tot algemene middelen. Voorbeelden zijn klimaatheffingen die besteed worden aan milieuprojecten. |
| Woonplaatsprincipe | Het principe dat bepaalt dat belastingplichtigen belast worden op basis van hun woonplaats, wat impliceert dat zij gerelateerd moeten zijn aan een bepaald grondgebied om belast te kunnen worden. |
| Gemeenschapsbelasting | Een belasting die wordt opgelegd door een gemeenschap, zoals een gewest of deelstaat. In België hebben de gewesten fiscale bevoegdheden, terwijl gemeenschappen vaak via federale middelen worden gefinancierd. |
| Herverdeling | Een functie van belastingen die gericht is op het verminderen van inkomens- en vermogensverschillen door middelen van de meer welgestelden naar de minder welgestelden te verschuiven, vaak via progressieve belastingen. |
| Gedragssturing | Het gebruik van belastingen om het gedrag van burgers en bedrijven te beïnvloeden, bijvoorbeeld door ontmoediging van onwenselijke activiteiten (zoals gokken) of aanmoediging van gewenst gedrag (zoals energiezuinig rijden). |
| Stabilisatiebeleid | Het beleid van de overheid dat erop gericht is de economie te stabiliseren, bijvoorbeeld door middel van fiscale maatregelen die de conjunctuur beïnvloeden, zoals aanpassingen in belastingen om de vraag te stimuleren of te dempen. |
| Directe belastingen | Belastingen die direct worden geheven op inkomen, winst of vermogen van natuurlijke personen en rechtspersonen. Voorbeelden zijn de personenbelasting en vennootschapsbelasting. |
| Indirecte belastingen | Belastingen die niet direct op inkomen of vermogen worden geheven, maar op consumptie, transacties of goederen en diensten. De consument betaalt deze indirect, vaak via een tussenpersoon zoals een winkel (bijvoorbeeld BTW en accijnzen). |
| OESO-classificatie | Een classificatiesysteem van belastingen, ontwikkeld door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, dat belastingen groepeert op basis van de belastbare grondslag, zoals inkomen, vermogen, goederen en diensten. |
| EC-classificatie (Europese Commissie) | Een classificatiesysteem van belastingen, gebruikt door de Europese Commissie, gebaseerd op het Europees Stelsel van Nationale Rekeningen. Het onderscheidt groepen zoals belastingen op productie en invoer, inkomen en vermogen, en sociale zekerheidsbijdragen. |
| Parafiscaliteit | Heffingen die gerelateerd zijn aan de financiering van de sociale zekerheid, zoals bijdragen van werknemers en werkgevers. Deze zijn vaak geoormerkt en niet in de algemene pot van de overheidsfinanciën terechtkomend. |
| Globale belastingdruk | De totale fiscale en parafiscale ontvangsten van een land, uitgedrukt als een percentage van het Bruto Binnenlands Product (BBP). Dit geeft een beeld van de algehele fiscale inspanning. |
| Impliciete belastingdruk | Een maatstaf die belastingontvangsten deelt door het economisch aggregaat dat representatief is voor de grondslag van die belasting. Bijvoorbeeld, ontvangsten uit consumptiebelastingen gedeeld door de totale consumptie. |
| Personal average tax rate (gemiddelde persoonlijke belastingdruk) | Een micro-indicator die de verhouding berekent tussen de inkomstenbelasting plus werknemersbijdragen aan sociale zekerheid en het brutoloon van een individuele belastingbetaler. Het is een theoretische gemiddelde druk. |
| Effectief tarief | Een micro-indicator die aangeeft wat een specifieke groep belastingplichtigen daadwerkelijk betaalt aan belastingen, rekening houdend met alle fiscale voordelen, aftrekposten, verminderingen en vrijstellingen, als percentage van de belastbare grondslag. |
| Tax wedge (belastingkloof) | Het verschil tussen de totale loonkost voor een werkgever en het nettoloon dat een werknemer ontvangt. Dit omvat sociale zekerheidsbijdragen van werkgever en werknemer, en de personenbelasting. |
| Marginale druk | De belasting die betaald moet worden op elke extra verdiende euro, rekening houdend met de hoogste belastingschijven en sociale zekerheidsbijdragen. Het beïnvloedt de prikkel om extra te werken. |
| Statutair tarief | Het percentage belasting dat wettelijk is vastgelegd in de hoogste belastingschijf, zonder rekening te houden met de feitelijke betaalde belastingen of aftrekposten. |
| BTW (Belasting over de Toegevoegde Waarde) | Een indirecte belasting die wordt geheven op de consumptie van goederen en diensten. Het is een belangrijk onderdeel van de overheidsinkomsten en varieert in tarieven (0%, 6%, 12%, 21%). |
| Accijnzen | Belastingen die worden geheven op specifieke producten, vaak met het doel het verbruik ervan te ontmoedigen (gedragssturing) of om specifieke overheidsuitgaven te financieren. Voorbeelden zijn accijnzen op brandstoffen en alcohol. |
| Vastgoedbelastingen (Property taxes) | Belastingen die worden geheven op het bezit van onroerend goed, zoals onroerende voorheffing en registratierechten bij aankoop. |
| Milieubelastingen (Environmental taxes) | Belastingen die zijn gericht op het verminderen van milieuvervuiling en het bevorderen van duurzaam gedrag, zoals belastingen op energieverbruik of uitstoot. |
Cover
module 4 - case belgie deel 1
Summary
ERROR_3_STEP_STRATEGY: Unsupported file type: module 4 - case belgie deel 1
Glossary
Cover
module 4: case België deel 1 (kort)
Summary
# Basisprincipes van fiscaal federalisme in België
De financiering van de verschillende overheidsniveaus in België is een dynamisch systeem dat gebaseerd is op een combinatie van dotaties, fiscale autonomie en verevening, met een cruciale rol voor de personenbelasting (PB) en de btw.
### 1.1 Combinatie van dotaties, fiscale autonomie en verevening
De financiering van de Belgische overheden rust op drie pijlers:
* **Dotaties:** Transfers van middelen vanuit de federale overheid naar de gewesten en gemeenschappen.
* **Fiscale autonomie:** De bevoegdheid van de gewesten en gemeenschappen om zelf belastingen te heffen of aan te passen.
* **Verevening:** Solidariteitsmechanismen die zorgen voor een herverdeling van middelen tussen de overheden om regionale verschillen in belastingcapaciteit te compenseren.
De personenbelasting is een belangrijke gedeelde belasting. De gewesten ontvangen een deel van de ontvangsten en kunnen opcentiemen heffen of kortingen toekennen, wat de PB voor hen een samengestelde belasting maakt. De gemeenschappen hebben geen fiscale bevoegdheden op de PB. Zij ontvangen daarnaast een aanzienlijk deel van de federale btw-ontvangsten via een onvoorwaardelijke, niet-doelgebonden 'block grant'. De fiscale autonomie van de gewesten wordt verder uitgebreid via diverse eigen gewestbelastingen. Verevening is ingebouwd in de toebedeelde PB aan de gewesten via een nationale solidariteitstussenkomst, die extra middelen voorziet voor regio's met een lagere belastingcapaciteit dan het nationaal gemiddelde.
### 1.2 De evoluerende financieringsstructuur
De financieringsstructuur van België is geen statisch gegeven, maar is onderhevig aan voortdurende aanpassingen, met name door opeenvolgende staatshervormingen. Drie belangrijke financiële 'momentums' zijn 1989, 2001 (Lambermont-akkoord) en 2011-2013 (Vlinderakkoord). De toenemende fiscale autonomie van de gewesten en de aanpassingen aan de vereveningsmechanismen zijn centrale thema's in deze evolutie. De verbrokkelde en verwevenheid van bevoegdheden tussen de federale en regionale niveaus voedt voortdurend het debat over verdere regionalisering of herfederalisering.
### 1.3 Aanleidingen tot hervormingen
De aanleidingen voor staatshervormingen, en bijgevolg voor wijzigingen in de financieringswetten, zijn zowel politiek-institutioneel als socio-economisch van aard.
* **1989:** Noodzaak tot meer objectivering en verantwoording van de middelenverdeling naar regio's.
* **2001 (Lambermont-akkoord):** De vraag van de regio's naar meer beleidsautonomie via fiscaliteit en de onderschatting van de impact van nataliteit op onderwijsuitgaven.
* **2011 (Vlinderakkoord):** Behoefte aan meer responsabilisering van de regio's, herziening van het solidariteitsmechanisme en de uitdagingen van de arbeidsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG) die leidden tot een nood aan herfinanciering.
Daarnaast spelen demografische prognoses, de evolutie van de arbeidsmarkt en de impact daarvan op de overheidsfinanciën een belangrijke rol in de discussies.
### 1.4 Niet enkel "meer middelen naar de regio's"
Tijdens de recente staatshervormingen werd niet enkel gestreefd naar meer middelen voor subnationale overheden, maar ook naar maatregelen die de federale overheid moesten behoeden voor toekomstige tekorten. Dit omvat regelingen rond belastingelasticiteit en het behoud van de progressiviteit van de personenbelasting bij invoering van gewestelijke opcentiemen. Een duurzaam evenwicht tussen de financiering van de federale overheid en de regionale niveaus is cruciaal.
### 1.5 Voorkomen van belastingconcurrentie
Een belangrijk aandachtspunt bij hervormingen van de financieringswetten is het vermijden van belastingconcurrentie tussen de regio's. Beperkingen omvatten het verbod op het inkrimpen van belastbare grondslagen of het toestaan van grote belastingaftrekken met het specifieke oogmerk om belastinggrondslag weg te trekken uit andere gewesten. De vennootschapsbelasting blijft federaal om concurrentie tussen regio's te vermijden, gezien de potentiële aantrekkingskracht van regio's met een betere begrotingspositie om maatschappelijke zetels aan te trekken.
### 1.6 Transfers en algemene middelen (PB en BTW)
Transfers vanuit de federale overheid worden gefinancierd uit algemene middelen, waarvan de personenbelasting en de btw de belangrijkste bronnen zijn. De omvang van deze transfers is grotendeels losgekoppeld van de effectieve evolutie van de PB- en btw-ontvangsten, waardoor de federale overheid bij economische groei een voordeel kan behalen en regio's bij economische neergang worden beschermd tegen scherpe dalingen.
### 1.7 Gedeelde/samengevoegde PB en efficiëntie
De gedeelde of samengevoegde personenbelasting wordt in heel België op identieke wijze geheven en geïnd. Dit garandeert efficiëntievoordelen (één administratie) en horizontale rechtvaardigheid (gelijke behandeling van belastingplichtigen). De federale FOD Financiën blijft instaan voor de inning, beheer, regelgeving, bezwaarschriften en geschillen, wat de opbouw van expertise op federaal niveau bevordert.
### 1.8 Historische evolutie van de staatshervormingen en financiering
#### 1.8.1 Algemene situering en de Bijzondere Financieringswet (BFW)
De complexe financieringsstructuur van België is gecentreerd rond de Bijzondere Financieringswet (BFW), die sinds 1989 significant is gewijzigd. De BFW regelt de transfers van middelen tussen de federale staat en de gewesten/gemeenschappen en bepaalt de 'taxing powers' van de subnationale besturen. De belangrijkste financiële wijzigingen vonden plaats in 1989, 2001 (Lambermont-akkoord) en 2011-2013 (Vlinderakkoord).
#### 1.8.2 De situatie tot 1989: beperkte fiscale autonomie
Vóór 1989 hadden de deelstaten weinig tot geen fiscale autonomie. Middelen werden ter beschikking gesteld door de federale overheid via dotaties, verdeeld op basis van behoeftencriteria zoals bevolking, oppervlakte en aandeel in de opbrengst van de personenbelasting. Dit principe van begrotingssolidariteit werd echter gekenmerkt door jaarlijkse politieke keuzes, wat langetermijnplanning bemoeilijkte en Vlaanderen een gebrek aan erkenning van zijn fiscale draagkracht deed ervaren.
#### 1.8.3 Breuklijn in 1989: invoering van 'juste retour' en solidariteit
Vanaf 1989 veranderde het principe van middelenverdeling fundamenteel. De BFW ging uit van het principe van de 'juste retour', wat betekent dat gewesten die meer personenbelasting genereren, een groter aandeel uit de PB-ontvangsten krijgen. Tegelijkertijd werd het solidariteitsmechanisme ingevoerd voor de gewesten, om regio's met een lagere fiscale capaciteit te ondersteunen. Dit solidariteitsmechanisme evolueerde van een horizontaal (tussen gewesten) naar een verticaal (via de federale overheid) systeem.
#### 1.8.4 Tweede mijlpaal: het Lambermontakkoord (2001)
Het Lambermontakkoord in 2001 bracht een herfinanciering van de gemeenschappen, die in het bestaande systeem ondergefinancierd waren, met name de Franse Gemeenschap.
* **Herfinanciering van de gemeenschappen:** Nieuwe dotaties werden toegekend (de "Lambermont-turbo"), en de btw-dotatie werd gekoppeld aan de economische groei. Vanaf 2001 werd de verdeling van de btw-dotatie niet enkel op basis van behoeftecriteria (zoals aantal leerlingen) gedaan, maar kreeg het principe van 'juste retour' (gebaseerd op het aandeel PB-inkomsten) meer gewicht.
* **Fiscale autonomie van de gewesten:** Dit akkoord leidde tot een forse uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten, met volledige bevoegdheid over onder andere registratierechten, successierechten, onroerende voorheffing, verkeersbelastingen en milieutaksen. Vóór 2001 hield de federale overheid steeds een deel van de opbrengst zelf, wat na Lambermont tot 100% van de opbrengst voor het gewest ging.
* **Gemeenschappen:** Qua fiscale bevoegdheden bleven de gemeenschappen met lege handen achter. Het enige instrument, kijk- en luistergeld, werd omgevormd tot een gewestbelasting en nadien afgeschaft. Dit resulteerde in een sterke asymmetrie: gewesten met een breed eigen belastingpakket en gemeenschappen die quasi volledig afhankelijk waren van de PB- en btw-stromen.
#### 1.8.5 Cijfers rond 2010: federale inkomsten en regionale stromen
In 2010 bedroegen de federale ontvangsten uit PB ongeveer 34,3 miljard euro en uit btw circa 25 miljard euro. Een substantieel deel hiervan vloeide terug naar de regio's:
* **Personenbelasting (PB):** 37,5% ging naar de gewesten en 17,4% naar de gemeenschappen, na correcties via de solidariteitsbijdrage en negatieve termen.
* **BTW:** Bijna 12 miljard euro ging naar de gemeenschappen, aangevuld met de "Lambermont-turbo".
* Totaal stroomde circa 28 miljard euro door naar gewesten en gemeenschappen, met de gewesten voornamelijk gefinancierd uit de PB-dotatie en de gemeenschappen uit de btw-dotatie.
#### 1.8.6 Financiering van de Gewesten vóór de 6e Staatshervorming
De financiering van de gewesten vóór de 6e Staatshervorming bestond uit meerdere componenten:
1. **Toegewezen PB:** Een dotatie uit een federale enveloppe, verhoogd met de solidariteitsbijdrage en verlaagd met de negatieve term. Dit vormde de kern van de financiering.
2. **Extra dotaties:** Toegekend voor overgehevelde bevoegdheden, compensatie voor de "dode hand" (verlies van onroerende voorheffing op openbare gebouwen) en de "Belgische enveloppe" voor Brussel.
3. **Eigen inkomsten:**
* **Eigen belastingen:** Via de toegenomen fiscale autonomie.
* **Schuld:** Mogelijkheid om leningen aan te gaan voor investeringen.
* **Diverse overige inkomsten:** Schenkingen, legaten, huurgelden, beleggingen, retributies.
#### 1.8.7 Wat bepaalt de omvang van de PB-transfer naar de regio's?
De PB-dotatie aan de gewesten is een vaste dotatie die evolueert met inflatie en economische groei (BBP-groei), maar niet noodzakelijk synchroon met de effectieve groei van de PB-opbrengsten zelf. Latere hervormingen hebben deze aanpassing aan economische groei deels begrensd om federale sanering te financieren, waardoor de regio's mee bijdragen aan het terugdringen van federale tekorten.
* **Basisdotatie:** Een enveloppe die historisch werd afgestemd op uitgaven van overgedragen bevoegdheden en uitgebreid werd bij nieuwe bevoegdheidsoverdrachten.
* **Verdeling via 'Juste Retour':** De PB-dotatie wordt verdeeld op basis van het aandeel PB-opbrengst van elk gewest in de totale dotatiepot. Dit principe is responsabiliserend: hoe meer PB een gewest opbrengt, hoe groter zijn deel. Dit effect wordt echter afgevlakt door de solidariteitsbijdrage en de negatieve termen.
* **Evolutie van de PB-aandelen:** Vlaanderen behoudt het grootste en stijgende aandeel, Wallonië schommelt rond 28% en Brussel kent een duidelijke daling in fiscale capaciteit, voornamelijk door pendelarbeid.
* **Woonplaatsprincipe en pendelarbeid:** Personenbelasting wordt toegewezen aan het gewest van woonplaats, niet werkplaats. Dit verklaart waarom Brussel, ondanks hoge economische productie, fiscale capaciteit verliest omdat veel werknemers elders wonen.
#### 1.8.8 De solidariteitsbijdrage
De solidariteitsbijdrage is een federale toelage voor gewesten met een lagere fiscale capaciteit per inwoner dan het Belgische gemiddelde. De bijdrage is gebaseerd op de mate waarin een gewest onder het nationale gemiddelde scoort, het aantal inwoners en een vast per inwoner geïndexeerd bedrag. Vlaanderen komt hierdoor nooit in aanmerking, terwijl Wallonië structureel ontvangt en Brussel sinds de eeuwwisseling een sterk stijgende nood heeft.
#### 1.8.9 De negatieve term
De negatieve term is een correctie op de PB-dotatie, functionerend als een omgekeerde verticale vereveningsstroom. Het compenseert de federale overheid voor de structurele inkomstenderving als gevolg van de overdracht van tax powers aan de gewesten. Er zijn twee soorten: een voor kijk- en luistergeld (historisch gemeenschapsbelasting) en een voor andere gewestbelastingen. De negatieve term groeit met inflatie en 91% van de BBP-groei, waardoor de federale overheid financieel beschermd blijft.
#### 1.8.10 Fiscale autonomie binnen de personenbelasting (6,75%)
Bij het Lambermont-akkoord kregen de gewesten beperkte fiscale autonomie binnen de PB, met de bevoegdheid om tot maximaal 6,75% van de PB-ontvangsten aan te passen. Deze autonomie werd vooral door Vlaanderen ingezet (bv. Vlaamse Jobkorting) om eigen beleidsaccenten te leggen, hoewel dit effect werd afgevlakt door de federale dominantie en budgettaire beperkingen van andere gewesten.
#### 1.8.11 Financiering van de Gemeenschappen
De financiering van de gemeenschappen is minder complex en steunt voornamelijk op de btw-dotatie, die bestaat uit een historische dotatie en de Lambermont-turbo. Deze dotaties groeien mee met inflatie en deels met economische groei. Daarnaast ontvangen gemeenschappen een deel uit de PB-dotatie en aanvullende dotaties voor specifieke sectoren. De verdeling van de btw-dotatie gebeurt via een mix van behoeftecriteria (aantal leerlingen) en het steeds belangrijker wordende principe van 'juste retour'. Gemeenschappen hebben nagenoeg geen eigen fiscale bevoegdheden.
#### 1.8.12 Conclusies over de basismechanismen en staatshervormingen
* **Juridische basis:** De financiering van gewesten en gemeenschappen is verankerd in de Grondwet, de Bijzondere Financieringswet (BFW) en de Lambermontakkoorden.
* **BFW-opbouw:** De BFW combineert dotaties (bv. btw), gedeelde belastingen (bv. PB-dotatie) en eigen regionale belastingen. Het is een complex, niet-transparant en inconsistent systeem.
* **Cruciale staatshervormingen:**
* **1989:** Invoering 'juste retour' voor PB-dotatie en solidariteitsbijdrage; begin van decentralisatie.
* **2001 (Lambermont):** Vergroting btw-dotatie voor gemeenschappen, koppeling deels aan economische groei, en sterke stijging fiscale autonomie gewesten.
* **Dynamiek van dotaties:** Alle componenten kennen inflatie-indexering; de PB-basisdotatie en negatieve termen volgen 91% van de BBP-groei, terwijl de solidariteitsbijdrage enkel prijsgeïndexeerd is.
* **Solidariteitsbijdrage:** Compensatie voor gewesten met PB-opbrengst per capita onder het rijksgemiddelde; niet welvaartsvast.
* **Negatieve term:** Compensatie aan de federale overheid voor inkomstenderving door overdracht tax powers; groeit met inflatie en 91% van BBP-groei.
* **PB-dotatie en responsabiliseren:** Verdeling via 'juste retour' is responsabiliserend, maar effect wordt afgevlakt door solidariteitsbijdrage en negatieve termen.
* **Aanpassing aan federale groei:** Dotaties volgen federale BBP-groei, wat leidt tot financiële afhankelijkheid tussen regio's.
* **Belangrijkste ontwikkelingslijnen:** Gewesten via complexe PB-dotatie en eigen belastingen; gemeenschappen sterk leunend op btw-dotatie en beperkte eigen middelen.
---
# Historische evolutie van staatshervormingen en financiering
Dit onderwerp schetst de ontwikkeling van de financieringsstructuren van de Belgische overheidsniveaus, met bijzondere aandacht voor de financiële en fiscale implicaties van de staatshervormingen van 1989, 2001 (Lambermont) en 2011-2013 (Vlinderakkoord).
### 2.1 Basisprincipes van de financiering in België
De financiering van de verschillende Belgische overheidsniveaus is een combinatie van drie elementen:
* **Dotaties (transfers):** Middelen die door de federale overheid worden overgemaakt.
* **Fiscale autonomie:** De bevoegdheid van lagere overheden om eigen belastingen te heffen of aanpassingen te doen op federale belastingen.
* **Verevening (solidariteit):** Mechanismen die zorgen voor een herverdeling van middelen tussen overheden, met name om regio's met een lagere belastingcapaciteit te ondersteunen.
De personenbelasting (PB) is een belangrijke bron die gedeeltelijk naar de gewesten vloeit. Gewesten kunnen opcentiemen heffen of kortingen toekennen, waardoor dit een samengestelde belasting wordt. Gemeenschappen hebben deze fiscale bevoegdheid niet. Gemeenschappen ontvangen ook een aanzienlijk deel van de federale BTW-ontvangsten via een onvoorwaardelijke block grant.
De fiscale autonomie van de gewesten is door de jaren heen toegenomen via eigen gewestbelastingen en de mogelijkheid om opcentiemen in te zetten op de PB. Vereveningsmechanismen, met name de nationale solidariteitstussenkomst, zorgen ervoor dat regio's met een lagere fiscale capaciteit extra middelen ontvangen.
### 2.2 Evolutie van de financieringsstructuur
De financieringsstructuur in België is continu in beweging, mede door zes staatshervormingen (SH). Drie daarvan waren financiële keerpunten: 1989, 2001 (Lambermont-akkoord) en 2011-2013 (Vlinderakkoord). Door de verwevenheid van bevoegdheden blijven er discussies over verdere hervormingen.
#### 2.2.1 Aanleidingen tot staatshervormingen
De aanleidingen voor hervormingen zijn zowel politiek-institutioneel als socio-economisch:
* **1989:** Nood aan objectivering van middelenallocatie naar regio's.
* **2001 (Lambermont-akkoord):** De wens van regio's om via fiscaliteit eigen beleidsaccenten te leggen, mede ingegeven door onderschatte impact van nataliteit op onderwijsuitgaven.
* **2011 (Vlinderakkoord):** Behoefte aan meer responsabilisering van regio's, herziening van solidariteitsmechanismen en aanpassing aan de evolutie van de arbeidsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG).
Extra factoren die de discussie voeden zijn de moeilijk voorspelbare impact van demografie en nataliteit, en de verschuiving van arbeidsmarktbeleid naar de regio's.
#### 2.2.2 Niet enkel meer middelen naar regio's
Tijdens de laatste hervormingsfasen is er ook gekeken naar het behoud van middelen voor de federale overheid. Dit omvat regelingen rond belastingelasticiteit en het behoud van de progressiviteit van de PB. Een duurzaam evenwicht tussen de financiering van het federale en de regionale niveaus is cruciaal.
#### 2.2.3 Voorkomen van belastingconcurrentie
Bij hervormingen wordt gewaakt voor belastingconcurrentie tussen regio's. Dit betekent dat de basis van belastingen niet mag worden ingeperkt of dat grote belastingaftrekken die grondslag kunnen wegnemen, federaal blijven. De vennootschapsbelasting (VB) blijft federaal om concurrentie te vermijden, aangezien de locatie van de zetel niet steeds de locatie van economische activiteit weerspiegelt.
#### 2.2.4 Transfers en algemene middelen (PB en BTW)
Transfers van de federale overheid worden gefinancierd uit algemene middelen, waarbij PB en BTW cruciaal zijn. De omvang van de dotaties staat los van de effectieve evolutie van de PB- en BTW-ontvangsten, wat kan leiden tot voordelen voor de federale overheid bij economische groei en tot afvlakking van dalingen bij economische neergang voor de regio's.
#### 2.2.5 Gedeelde/samengevoegde PB en efficiëntie
De gedeelde PB wordt uniform geheven en geïnd, wat efficiëntievoordelen (één administratie) en horizontale rechtvaardigheid (gelijke behandeling) garandeert. De federale FOD Financiën int de PB en beheert de regelgeving, wat bijdraagt aan juridische en administratieve expertise.
#### 2.2.6 Staatshervormingen en financiering: een overzicht
België kent een complexe institutionele structuur met meerdere bestuurslagen. Elke staatshervorming is een onderhandeling over bevoegdheden, budgetten en middelen. De communautaire logica en zware constitutionele procedures maken hervormingen traag en complex. Er bestaan twee tegengestelde visies: verdere regionalisering of herfederalisering. De versnippering van bevoegdheden maakt hervormingen noodzakelijk maar ook ingewikkeld.
### 2.3 De bijzondere financieringswet (BFW)
De BFW regelt de transfers van middelen tussen de federale staat en de gewesten/gemeenschappen, en definieert de zogenaamde 'taxing powers' van subnationale besturen. De BFW heeft ingrijpende wijzigingen ondergaan in 1989, 1993, 2001 en 2011-2013.
#### 2.3.1 Situatie tot 1989: beperkte fiscale autonomie
Vóór 1989 hadden deelstaten weinig fiscale autonomie. Middelen werden via dotaties door de federale overheid ter beschikking gesteld. De verdeling van deze dotaties was gebaseerd op behoeftencriteria zoals bevolking en oppervlakte, en op het aandeel in de opbrengst van de personenbelasting. Dit systeem had als nadeel dat de criteria jaarlijks opnieuw bepaald moesten worden, wat langetermijnplanning onmogelijk maakte.
#### 2.3.2 Evolutie vanaf 1989: breuklijn en nieuwe principes
Vanaf 1989 werd de BFW fundamenteel gewijzigd. De principes van *juste retour* en een solidariteitsmechanisme voor de gewesten werden ingevoerd.
* **Juste retour:** De gewesten die meer personenbelasting genereren, ontvangen een groter aandeel uit de ontvangsten.
* **Solidariteitsmechanisme:** Een vereveningsmechanisme om regio's met een lagere fiscale capaciteit te ondersteunen. Initieel horizontaal (tussen gewesten), nadien verticaal (gef inancierd door de federale overheid).
De BFW regelt ook de relaties met de EU en de mogelijkheden tot schuldfinanciering van subnationale besturen.
### 2.4 Het Lambermontakkoord (2001)
Het Lambermontakkoord van 2001 bracht een belangrijke hervorming van de BFW teweeg, voornamelijk om de onderfinanciering van de gemeenschappen (met name de Franse Gemeenschap) aan te pakken.
#### 2.4.1 Herfinanciering van de gemeenschappen
* **Nieuwe dotaties (Lambermont-turbo):** Een extra enveloppe werd toegekend, gekoppeld aan de economische groei.
* **BTW-dotatie:** Vanaf 2001 evolueerde de BTW-dotatie mee met de economische groei en werd deze, naast behoeftecriteria, ook deels verdeeld volgens het principe van *juste retour*. De berekening van de *juste retour* voor de BTW-dotatie baseert zich op het aandeel van de PB-inkomsten per gewest.
#### 2.4.2 Fiscale autonomie van de gewesten
Het Lambermontakkoord betekende een aanzienlijke uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten. Zij kregen de *taxing powers* voor diverse belastingen, waaronder:
* Registratierechten
* Successierechten en recht van overgang bij overlijden
* Onroerende voorheffing
* Verkeersbelasting op autovoertuigen
* Milieutaksen, etc.
Voorheen hield de federale overheid steeds een deel van de opbrengsten zelf bij. Na Lambermont gaat 100% van de opbrengst naar het gewest, met uitzondering van administratieve kosten.
#### 2.4.3 Gemeenschappen: nauwelijks fiscale autonomie
De gemeenschappen bleven qua fiscale bevoegdheden met lege handen achter. Het enige instrument, het kijk- en luistergeld, werd omgevormd tot een gewestbelasting en later afgeschaft. Dit resulteerde in een grote asymmetrie: gewesten konden zich gedifferentieerd financieren, terwijl gemeenschappen fiscaal quasi volledig afhankelijk bleven van de PB- en BTW-stromen.
#### 2.4.4 Cijfers rond 2010: een momentopname
Voorafgaand aan de 6e Staatshervorming stroomde een substantieel deel van de PB- en BTW-ontvangsten terug naar de regio's.
* **Personenbelasting (PB):** Totaal 34,3 miljard euro. Een deel ging naar gewesten en gemeenschappen.
* **BTW:** Totaal 25 miljard euro. Een aanzienlijk deel ging naar de gemeenschappen.
De financiering van de gewesten berustte voornamelijk op de toegewezen PB, aangevuld met solidariteitsbijdragen en gecorrigeerd door negatieve termen. Gemeenschappen werden vooral gefinancierd uit de BTW-dotatie.
### 2.5 De financiering van de gewesten vóór de 6e Staatshervorming
De financiering van de gewesten bestond uit meerdere componenten:
#### 2.5.1 Financiering uit de Personenbelasting (PB): de “toegewezen PB”
De gewesten ontvingen een dotatie uit een federale enveloppe, gebaseerd op de toegewezen PB. Deze basisdotatie werd verhoogd met de solidariteitsbijdrage en verlaagd met de negatieve term.
* **Basisdotatie:** Een enveloppe die geëvolueerd is met de overgedragen bevoegdheden, inflatie en economische groei.
* **Solidariteitsbijdrage:** Een federale bijpassing voor gewesten met een lagere fiscale capaciteit per inwoner dan het Belgische gemiddelde. Deze bijdrage is enkel prijsgeïndexeerd en dus niet welvaartsvast.
* **Negatieve term:** Een aftrek die bij bepaalde gewesten wordt toegepast om te compenseren voor de structurele federale inkomstenverliezen door de overdracht van *taxing powers* bij eerdere staatshervormingen. De negatieve term is wel aangepast aan inflatie en voor 91% aan de BBP-groei.
#### 2.5.2 Extra dotaties vanuit de financieringswet
Naast de PB-dotatie ontvingen gewesten bijkomende dotaties voor:
* Overgehevelde bevoegdheden (bv. tewerkstelling).
* Compensatie voor de "dode hand" (verlies van onroerende voorheffing op overheidsgebouwen).
* De "Belgische enveloppe" voor Brussel (investeringen).
#### 2.5.3 Andere bronnen van inkomsten voor de gewesten
Naast de financieringswet beschikten gewesten over:
* **Eigen belastingen:** Aanzienlijke inkomstenbron door fiscale autonomie.
* **Schuld:** Mogelijkheid om schuld aan te gaan voor investeringen.
* **Diverse overige inkomsten:** Schenkingen, legaten, huurgelden, intresten, etc.
#### 2.5.4 De omvang van de PB-transfer
De PB-dotatie voor gewesten is een vaste dotatie die met inflatie en economische groei evolueert, maar niet noodzakelijk in lijn met de effectieve PB-opbrengsten. Latere hervormingen hebben de aanpassing aan economische groei deels begrensd om federale sanering te financieren, waardoor regio's bijdragen aan federale tekorten.
#### 2.5.5 Verdeling van de PB via Juste Retour
De verdeling van de PB-dotatie gebeurt via *juste retour*: elk gewest krijgt een aandeel in verhouding tot het PB-opbrengst op haar grondgebied. Dit mechanisme responsabiliseert gewesten met meer werkenden. Dit effect wordt echter afgevlakt door de solidariteitsbijdrage en negatieve termen.
#### 2.5.6 Evolutie van de PB-aandelen
* **Vlaanderen:** Had altijd het grootste aandeel in de PB-opbrengst, dat geleidelijk bleef stijgen.
* **Brussel:** Startte met een hoger aandeel, maar dit is sterk gedaald, wat wijst op een fiscale verzwakking.
* **Wallonië:** Schommelde rond 28% en bleef relatief stabiel.
Deze divergerende evolutie werd verklaard door de afwijkende evolutie van primaire inkomens en door pendelarbeid.
#### 2.5.7 Woonplaatsprincipe en pendelarbeid
Het woonplaatsprincipe (belasting op basis van domicilie, niet werkplaats) verklaart mede de fiscale asymmetrie. Veel mensen werken in Brussel maar wonen elders, waardoor hun PB-opbrengsten niet naar Brussel vloeien. Dit leidt tot een verlies aan fiscale capaciteit voor Brussel en een winst voor omliggende regio's.
### 2.6 De financiering van de gemeenschappen
De financiering van de gemeenschappen is minder complex dan die van de gewesten. Hun belangrijkste bron is de BTW-dotatie, aangevuld met een deel uit de PB.
#### 2.6.1 Opbouw van de BTW-dotatie
De BTW-dotatie bestaat uit:
* **Historische BTW-dotatie (sinds 1989):** Gekoppeld aan inflatie.
* **Lambermont-turbo (vanaf 2001):** Gekoppeld aan inflatie en voor 91% aan de economische groei en nataliteit.
Aanvullende dotaties zijn er onder andere voor de Plantentuin Meise, buitenlandse studenten, Lotto-middelen, sport, universiteiten, cultuur en compensatie voor kijk- en luistergeld.
#### 2.6.2 Verdeling van de BTW-dotatie
De verdeling gebeurt via:
* **Behoeftecriteria:** Dominant vóór Lambermont (bv. aantal leerlingen).
* ***Juste retour*:** Vanaf Lambermont kreeg dit criterium meer gewicht, met de bedoeling middelen af te stemmen op de generatie van personenbelasting. Vanaf 2012 is er voor de turbo-dotatie sprake van volledige *juste retour*.
#### 2.6.3 Eigen middelen van de Gemeenschappen
Gemeenschappen hebben beperkte eigen inkomsten (bv. inschrijvingsgelden), maar hun fiscale autonomie is nagenoeg onbestaande.
### 2.7 Kernconclusies van de hervormingen
* **Staatshervorming 1989:** Invoering van *juste retour* voor PB-dotatie en solidariteitsbijdrage, begin van financiële decentralisatie.
* **Staatshervorming 2001 (Lambermont):** Vergroting van de BTW-dotatie voor gemeenschappen, koppeling van BTW-dotatie aan economische groei, sterke toename van de fiscale autonomie van gewesten.
* **Dynamiek van dotaties:** De dotaties volgen inflatie en economische groei, maar op inconsistente wijze door de werking van solidariteitsbijdrage en negatieve termen.
* **PB-dotatie en responsabilisering:** De verdeling via *juste retour* responsabiliseert gewesten, maar dit effect wordt afgevlakt door solidariteitsbijdrage en negatieve termen.
* **Aanpassing aan federale groei:** Dotaties volgen de groei van het federale BBP, niet de regionale groei, wat leidt tot financiële afhankelijkheid tussen regio's.
De financieringswet is complex, niet-transparant en inconsistent, waarbij niet de actuele ontvangsten, maar historisch vastgelegde dotaties worden verdeeld.
---
# Financiering van gewesten en gemeenschappen
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting over de financiering van gewesten en gemeenschappen in België, bedoeld als studiemateriaal voor examens.
## 3. Financiering van gewesten en gemeenschappen
Dit onderwerp behandelt de mechanismen waarmee de Belgische gewesten en gemeenschappen worden gefinancierd, waarbij de nadruk ligt op de rol van dotaties, fiscale autonomie, vereveningsmechanismen en de evolutie van de bijzondere financieringswet.
### 3.1 Basisprincipes van de financiering
De financiering van de verschillende Belgische overheidsniveaus is een combinatie van drie pijlers:
* **Dotaties (transfers):** Middelen die vanuit de federale overheid naar de gewesten en gemeenschappen stromen.
* **Fiscale autonomie:** De bevoegdheid van gewesten en gemeenschappen om zelf belastingen te heffen of aan te passen.
* **Verevening (solidariteit):** Mechanismen die zorgen voor een zekere mate van financiële gelijkheid tussen de verschillende regio's.
#### 3.1.1 Personenbelasting (PB)
Zowel gewesten als gemeenschappen hebben recht op een deel van de ontvangsten van de personenbelasting.
* **Gewesten:** Kunnen de personenbelasting gedeeltelijk autonoom behandelen door opcentiemen te heffen of kortingen toe te staan (zoals de jobkorting). Hierdoor wordt de PB voor de gewesten een "samengevoegde belasting".
* **Gemeenschappen:** Hebben geen fiscale bevoegdheden op de personenbelasting; voor hen blijft het een gedeelde belasting waarbij de federale overheid de grondslag, tarieven, aftrekken en vrijstellingen bepaalt.
#### 3.1.2 BTW en block grants
Gemeenschappen ontvangen een aanzienlijk deel van hun middelen via federale BTW-ontvangsten. Dit gebeurt via een "block grant", wat betekent dat de middelen onvoorwaardelijk en niet specifiek voor bepaalde uitgaven bestemd zijn.
#### 3.1.3 Fiscale autonomie van de gewesten
De fiscale autonomie van de gewesten is in de loop der tijd toegenomen, met de invoering van diverse eigen gewestbelastingen. Hun autonomie in de personenbelasting is echter beperkt tot een specifiek gedeelte van de federale opbrengsten.
#### 3.1.4 Verevening / solidariteit
Een ingebouwd solidariteitsmechanisme zorgt ervoor dat regio's met een lagere belastingcapaciteit dan het nationaal gemiddelde extra middelen ontvangen via de personenbelasting-dotatie.
### 3.2 Evolutie van de financieringsstructuur
De financieringsstructuur in België is niet statisch, maar is voortdurend in ontwikkeling door opeenvolgende staatshervormingen. Drie belangrijke financiële "momentums" zijn: 1989, 2001 (Lambermont-akkoord) en 2011-2013 (Vlinderakkoord). Deze hervormingen wijzigden de fiscale autonomie en de mechanismen van verevening en solidariteit.
#### 3.2.1 Aanleidingen tot hervormingen
* **1989:** Noodzaak tot objectivering en verantwoording van middelenallocatie naar regio's.
* **2001 (Lambermont-akkoord):** Verzoek van regio's om via fiscaliteit eigen beleidsaccenten te kunnen leggen; aanpassingen wegens onderschatting van de impact van nataliteit op onderwijsuitgaven.
* **2011 (Vlinderakkoord):** Behoefte aan meer responsabilisering van regio's; herziening van het solidariteitsmechanisme; evolutie van de arbeidsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG).
#### 3.2.2 Niet enkel "meer middelen naar de regio's"
Niet elke staatshervorming leidt tot een verschuiving van middelen naar subnationale overheden. Met name tijdens het Vlinderakkoord zijn er maatregelen genomen om de federale overheid te beschermen tegen toekomstige bail-outs, gezien grote verwachte uitgavestijgingen (vergrijzing, pensioenen). Dit vereist een duurzaam evenwicht tussen federale en regionale financiering.
#### 3.2.3 Voorkomen van belastingconcurrentie
Bij elke hervorming wordt gewaakt over het ontstaan van schadelijke belastingconcurrentie tussen regio's. Dit gebeurt door beperkingen op het inperken van belastbare grondslagen of het toestaan van grote belastingaftrekken. De vennootschapsbelasting blijft federaal om concurrentie te vermijden.
#### 3.2.4 Transfers en algemene middelen (PB en BTW)
Transfers van de federale overheid worden gefinancierd uit algemene middelen, voornamelijk de PB en BTW. De omvang van deze transfers staat echter los van de effectieve evolutie van de federale PB- en BTW-ontvangsten, omdat er met vaste parameters en dotaties wordt gewerkt. Dit kan leiden tot voordelen voor de federale overheid bij sterke economische groei, en tot afgevlakte dalingen bij economische tegenspoed voor de regio's.
#### 3.2.5 Gedeelde/samengevoegde PB en efficiëntie
De gedeelde of samengevoegde PB garandeert efficiëntievoordelen (één administratie voor inning), horizontale rechtvaardigheid (gelijke behandeling) en fiscale transparantie. De federale FOD Financiën blijft doorgaans instaan voor de inning, beheer en geschillen, wat administratieve expertise op federaal niveau concentreert.
### 3.3 De bijzondere financieringswet (BFW)
De BFW regelt de financiële stromen tussen de federale staat en de gewesten/gemeenschappen, inclusief de "taxing powers" van de subnationale besturen.
#### 3.3.1 Historische evolutie van de BFW
* **Tot 1989:** Beperkte fiscale autonomie. Middelen werden via dotaties door de federale overheid ter beschikking gesteld, verdeeld op basis van behoeftecriteria (bevolking, oppervlakte, opbrengst PB). Er waren geen vaste sleutels, wat langetermijnplanning bemoeilijkte en leidde tot ontevredenheid bij regio's met een hoge fiscale draagkracht.
* **1989 (eerste Staatshervorming):**
* **Breuklijn:** Invoering van het principe van de "juste retour" (billijkheidsprincipe), waarbij gewesten die meer PB genereren, een groter aandeel uit de ontvangsten krijgen.
* **Invoering solidariteitsmechanisme (voor Gewesten):** Dit vereveningsmechanisme voorziet in extra toelagen voor regio's met een lagere fiscale capaciteit om hun beleid te kunnen realiseren. Initieel was dit een horizontaal mechanisme (rijkere gewesten dragen bij aan armere), maar sinds 2000 is het een verticaal mechanisme dat door de federale overheid wordt gefinancierd (verticale equalisation grant).
* **Andere bepalingen:** De BFW regelt ook de relaties met de EU en de schuldfinancieringsmogelijkheden van subnationale besturen.
* **2001 (Lambermont-akkoord):**
* **Aanleiding:** Gemeenschappen bleken ondergefinancierd, met name de Franse Gemeenschap kampte met betalingsmoeilijkheden in het onderwijs door onderschatte leerlingengroei.
* **Herfinanciering van gemeenschappen:** Introductie van de "Lambermont-turbo", een extra BTW-dotatie die mee evolueert met de economische groei. De BTW-dotatie wordt vanaf dan niet meer uitsluitend op basis van behoeftecriteria verdeeld, maar ook via "juste retour", gebaseerd op de PB-opbrengsten per regio.
* **Fiscale autonomie gewesten:** Aanzienlijke uitbreiding van de fiscale autonomie, waaronder bevoegdheden voor registratierechten, successierechten, onroerende voorheffing, verkeersbelasting, milieutaksen, etc. De volledige opbrengst van deze heffingen gaat sindsdien naar de gewesten.
* **Gemeenschappen:** Bleven fiscaal nagenoeg zonder bevoegdheden; het kijk- en luistergeld werd omgevormd tot een gewestbelasting en later afgeschaft. Dit resulteerde in een sterke asymmetrie tussen de brede fiscale autonomie van de gewesten en de afhankelijkheid van gemeenschappen van PB- en BTW-stromen.
#### 3.3.2 Financiering van de Gewesten (situatie vóór 6e Staatshervorming)
De financiering van de gewesten bestond uit meerdere componenten:
1. **Personenbelasting (PB): de "toegewezen PB"**:
* Dit is geen directe ontvangst van PB, maar een federale dotatie die een basisbedrag omvat.
* Deze basisdotatie wordt gecorrigeerd door:
* **Solidariteitsbijdrage:** Een extra toelage voor gewesten met een lagere fiscale capaciteit per inwoner dan het rijksgemiddelde. Deze bijdrage groeit enkel met de inflatie. Vlaanderen komt hierdoor nooit in aanmerking. Wallonië en Brussel ontvangen deze bijdrage structureel, waarbij de nood voor Brussel sterk toenam sinds de eeuwwisseling.
* **Negatieve term:** Een aftrek die de compensatie vertegenwoordigt voor de federale overheid die inkomsten verloor door de overdracht van fiscale bevoegdheden aan de gewesten (via Lambermont). Deze term wordt jaarlijks aangepast aan de inflatie en voor 91% aan de BBP-groei. Dit mechanisme beschermt de federale overheid tegen verarming.
* De basisdotatie zelf evolueert met inflatie en (een deel van) de economische groei.
2. **Extra dotaties vanuit de financieringswet:**
* Dotaties voor overgehevelde bevoegdheden (bv. tewerkstellingsprogramma's).
* Compensatie voor de "dode hand" (federale compensatie voor regio's met veel overheidsgebouwen waar geen onroerende voorheffing wordt betaald).
* De "Belgische enveloppe" voor Brussel (extra middelen voor investeringen).
3. **Andere bronnen van inkomsten voor de gewesten:**
* **Eigen belastingen:** Aanzienlijke inkomsten door de fiscale autonomie.
* **Schuld:** Mogelijkheid om schuld aan te gaan voor investeringen.
* **Diverse overige inkomsten:** Schenkingen, legaten, huurgelden, inkomsten uit beleggingen, retributies voor dienstverlening (kleine omvang).
#### 3.3.3 Verdeling van de Personenbelasting (PB)
De verdeling van de PB-dotatie gebeurt via het principe van **"juste retour"**: elk gewest krijgt een aandeel evenredig aan het deel van de PB-opbrengst dat op zijn grondgebied wordt gegenereerd. Dit is een responsabiliserend mechanisme. De werking van dit principe wordt echter afgevlakt door de solidariteitsbijdrage en de negatieve term.
* **Evolutie van PB-aandelen:**
* **Vlaanderen:** Grootste en stijgende aandeel door hogere inkomensmassa per inwoner.
* **Wallonië:** Stabiel aandeel rond 28%.
* **Brussel (BHG):** Duidelijke daling van het aandeel door een verzwakkende fiscale capaciteit (dalende primaire en beschikbare inkomens per inwoner).
#### 3.3.4 Woonplaatsprincipe & Pendelarbeid
Het **woonplaatsprincipe** is cruciaal: PB wordt toegewezen aan het gewest van de woonplaats, niet de werkplaats. Dit verklaart de fiscale capaciteitsdaling in Brussel: veel pendelaars werken er wel, maar wonen elders, waardoor hun PB naar Vlaanderen of Wallonië vloeit. Brussel genereert veel bruto toegevoegde waarde, maar lagere primaire inkomens per inwoner dan het rijksgemiddelde, mede door deze pendelstromen.
#### 3.3.5 Beperkte fiscale autonomie binnen de personenbelasting (6,75%)
Sinds het Lambermont-akkoord mogen gewesten een deel van de PB-ontvangsten (maximaal 6,75%) aanpassen. Dit creëert een beperkte beleidsruimte, die in de praktijk voornamelijk door Vlaanderen werd benut (bv. Vlaamse Jobkorting). De federale structuur blijft hierbij dominant.
### 3.4 Financiering van de Gemeenschappen
De financiering van de gemeenschappen is eenvoudiger dan die van de gewesten, met een sterke nadruk op de **BTW-dotatie**.
#### 3.4.1 Opbouw van de BTW-dotatie
De BTW-dotatie bestaat uit:
* **Historische BTW-dotatie (sinds 1989):** Grotendeels gebaseerd op behoeftecriteria (aantal leerlingen).
* **Lambermont-turbo (vanaf 2001):** Een extra dotatie die deels gekoppeld is aan de economische groei (91% van de BBP-groei) en deels aan de nataliteit. Vanaf 2012 wordt de turbo-dotatie volledig via "juste retour" verdeeld.
* **Aanvullende dotaties:** Voor specifieke instellingen of beleidsterreinen (bv. Plantentuin Meise, Lotto-middelen, sport, cultuur).
* **PB-dotatie:** Gemeenschappen ontvangen ook een deel uit de PB-dotatie, op dezelfde manier en met dezelfde verdelingscriteria als de gewesten.
#### 3.4.2 Verdeling van de BTW-dotatie
De verdeling gebeurt volgens een combinatie van:
* **Behoeftecriteria:** Dominant vóór Lambermont, met name het aantal leerlingen (6-17 jaar).
* **Juste retour:** Vanaf Lambermont krijgt dit criterium (afstemming op waar PB wordt gegenereerd) steeds meer gewicht.
#### 3.4.3 Eigen middelen van de Gemeenschappen
Gemeenschappen beschikken over zeer beperkte eigen inkomsten, zoals inschrijvingsgelden voor onderwijs en dienstverleningsinkomsten. Hun fiscale autonomie is nagenoeg onbestaande.
### 3.5 Kernconclusies en samenvatting
* De financiering van gewesten en gemeenschappen is verankerd in de Grondwet, de Bijzondere Financieringswet (BFW) en de Lambermont-akkoorden.
* De BFW combineert dotaties (bv. BTW), gedeelde belastingen (bv. PB-dotatie) en eigen regionale belastingen. De verdeling gebeurt op basis van historisch vastgelegde dotaties, niet de actuele ontvangsten.
* **Cruciale staatshervormingen:**
* **1989:** Invoering "juste retour" voor PB-dotatie en solidariteitsbijdrage; start van financiële decentralisatie.
* **2001 (Lambermont):** Vergroting BTW-dotatie voor gemeenschappen, koppeling deels aan economische groei; sterke stijging fiscale autonomie gewesten (vooral in Vlaanderen gebruikt).
* **Dynamiek van dotaties:** Algemene inflatie-indexering geldt voor de meeste componenten. Economische groei wordt deels meegenomen (91% voor negatieve term en BTW-dotaties, volledige BBP-groei voor basisdotatie PB). De solidariteitsbijdrage is enkel prijsgeïndexeerd en niet welvaartsvast.
* **Solidariteitsbijdrage:** Ondersteunt gewesten met een PB-opbrengst per capita onder het rijksgemiddelde. Groeit enkel met inflatie.
* **Negatieve term:** Compenseert de federale overheid voor verloren inkomsten door overdracht van tax powers. Groeit met inflatie en 91% van de BBP-groei.
* **PB-dotatie:** Verdeling via "juste retour" (aandeel in PB-opbrengst per gewest), maar afgevlakt door solidariteitsbijdrage en negatieve term. Dotaties volgen federale groei, wat zorgt voor wederzijdse afhankelijkheid.
* **Gewesten:** Complexe financiering via toegewezen PB (met correcties), extra dotaties, eigen belastingen en diverse kleinere inkomsten.
* **Gemeenschappen:** Leunen sterk op de BTW-dotatie (met Lambermont-turbo) en aanvullende dotaties; hebben quasi geen eigen fiscale bevoegdheden.
> **Tip:** De complexiteit van de financieringswet, met zijn verschillende indexeringsvoeten en parameters, is een belangrijk examenonderwerp. Focus op de principes achter de verschillende stromen en correctiemechanismen. Begrijp de impact van "juste retour", solidariteit en de negatieve term op de uiteindelijke financiering. De historische evolutie is ook cruciaal om de huidige structuur te plaatsen.
> **Voorbeeld:** De situatie van Brussel illustreert de impact van het woonplaatsprincipe en pendelarbeid. Ondanks een hoge bruto toegevoegde waarde, leidt de toewijzing van PB op basis van woonplaats tot een lagere fiscale capaciteit en een grotere afhankelijkheid van de solidariteitsbijdrage.
---
# De complexiteit van staatshervormingen in België
Dit onderdeel onderzoekt de institutionele en politieke mechanismen die staatshervormingen in België zo complex en moeilijk maakten, met een focus op de financieringsstructuur.
### 4.1 De Belgische financieringsstructuur: een gelaagd systeem
De financiering van de verschillende overheidsniveaus in België is een combinatie van dotaties, fiscale autonomie en verevening. Dit systeem is voortdurend in ontwikkeling, zoals blijkt uit de zes uitgevoerde staatshervormingen en de drie belangrijke financiële momentums in 1989, 2001 (Lambermont-akkoord) en 2011-2013 (Vlinderakkoord).
#### 4.1.1 Componenten van de financiering
* **Dotaties:** Dit zijn transfers van middelen vanuit de federale overheid naar de lagere overheden. Cruciale bronnen hiervoor zijn de personenbelasting (PB) en de BTW.
* Gewesten ontvangen een deel van de opbrengsten uit de personenbelasting, waar ze ook opcentiemen op kunnen heffen of kortingen kunnen toekennen. Dit maakt de personenbelasting voor de gewesten een samengevoegde belasting.
* Gemeenschappen ontvangen een belangrijke stroom middelen uit de federale BTW-ontvangsten via een onvoorwaardelijke block grant.
* **Fiscale autonomie:** Gewesten beschikken over eigen gewestbelastingen en kunnen via opcentiemen in de personenbelasting hun belastingplichtigen bevoordelen of zwaarder belasten. De mate van fiscale autonomie is door de tijd heen toegenomen.
* **Verevening (solidariteit):** Dit zijn mechanismen die zorgen voor een zekere herverdeling van middelen tussen de overheden. Dit is ingebouwd in de toegewezen PB aan de gewesten via een nationale solidariteitstussenkomst, die extra middelen toekent aan regio's met een lagere belastingcapaciteit dan het nationale gemiddelde.
#### 4.1.2 Evolutie en bijsturing van de financieringsstructuur
De financieringsstructuur is nooit "af" en wordt voortdurend bijgestuurd. De mechanismen van verevening en solidariteit werden vooral bij de laatste staatshervormingen aangepast. Er zijn constante discussies over nieuwe staatshervormingen en een hervorming van de bijzondere financieringswet, mede door de verbrokkelde en vervlochten bevoegdheden tussen de verschillende niveaus.
> **Tip:** De financieringswet is extreem technisch en complex. Voor de cursus worden de details bewust op geaggregeerd niveau behandeld. De essentie is de combinatie van dotaties, fiscale autonomie en verevening, en hoe de parameters hiervan door de tijd heen veranderd zijn.
### 4.2 Aanleidingen tot staatshervormingen in de financiering
De aanleidingen voor staatshervormingen op financieel-institutioneel vlak zijn divers, zowel politiek-institutioneel als socio-economisch.
* **1989:** Nood aan verantwoording en objectivering van de middelenverdeling per regio.
* **2001 (Lambermont-akkoord):** Vraag vanuit de regio's om via fiscaliteit eigen beleidsaccenten te kunnen leggen en aanpassingen door de onderschatte impact van nataliteit op onderwijsuitgaven.
* **2011-2013 (Vlinderakkoord):** Behoefte aan meer responsabilisering van de regio's, herziening van het solidariteitsmechanisme en aanpassing aan de evolutie van de arbeidsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG).
Extra factoren die een rol spelen zijn de moeilijkheden bij het correct voorspellen van demografie en nataliteit, en het belang van de arbeidsmarkt omdat deze de ontvangsten uit sociale bijdragen en PB beïnvloedt.
> **Tip:** De kern van het Lambermontakkoord (2001) was een BTW-hervorming waarbij de dotatie mee groeide met de economie en een grote uitbreiding van de fiscale autonomie voor de gewesten.
### 4.3 Financiële consequenties van staatshervormingen
Staatshervormingen gaan niet enkel over het verschuiven van middelen naar subnationale overheden, maar ook over het waarborgen van de eigen financiële stabiliteit van de federale overheid.
* **Vlinderakkoord (2011-2013):** Bevat maatregelen om te vermijden dat de federale overheid zelf in de toekomst een bail-out nodig heeft, gezien grote uitgavestijgingen (vergrijzing, pensioenen) terwijl de federale middelen centraal beperkt bleven.
* **Behoud van progressiviteit:** Invoering van gewestelijke opcentiemen in de PB vereiste mechanismen om de progressiviteit van de PB te behouden.
* **Duurzaam evenwicht:** Elke hervorming moet streven naar een duurzaam evenwicht tussen de financiering van de federale overheid en die van de regionale niveaus.
### 4.4 Voorkomen van belastingconcurrentie
Een belangrijk principe bij elke hervorming van de financieringswetten is het vermijden van schadelijke belastingconcurrentie tussen de gewesten.
* **Beperkingen:** Regio's mogen de belastbare grondslag niet inperken of grote belastingaftrekken toestaan met het oogmerk om belastinggrondslag weg te trekken uit andere gewesten (deloyale concurrentie).
* **Vennootschapsbelasting (VB):** Deze blijft federaal om te vermijden dat regio's met gunstige tarieven de zetels van bedrijven zouden aantrekken, ten nadele van andere regio's.
### 4.5 De rol van de personenbelasting (PB) en BTW-dotaties
* **PB:** Is een gedeelde belasting waarbij gewesten een deel van de ontvangsten krijgen en er opcentiemen kunnen heffen.
* **BTW:** Gemeenschappen ontvangen een belangrijke stroom middelen uit de federale BTW-ontvangsten via een block grant.
* **Dotatie-evolutie:** De omvang van de transfers (dotaties) van de federale overheid naar de regio's staat los van de effectieve evolutie van de PB- en BTW-ontvangsten. De enveloppes evolueren volgens vastgelegde parameters, wat kan leiden tot voordelen voor de federale overheid bij economische groei, en tot een afvlakking van scherpe dalingen bij economische neergang voor de regio's.
> **Tip:** De PB-dotatie voor gewesten is een vaste enveloppe die stijgt met inflatie en economische groei, maar niet noodzakelijk in lijn met de effectieve groei van de personenbelasting.
### 4.6 Gedeelde PB en efficiëntievoordelen
De gedeelde PB wordt identiek geheven en geïnd, wat efficiëntievoordelen (één administratie) en horizontale rechtvaardigheid (gelijke behandeling) garandeert. De federale FOD Financiën blijft de inning en administratie verzorgen, wat de opbouw van juridische en administratieve expertise op federaal niveau bevordert.
### 4.7 Waarom is een staatshervorming in België zo moeilijk?
Meerdere factoren maken staatshervormingen in België bijzonder complex:
1. **Institutionele complexiteit:** België telt veel bestuurslagen (federaal, gemeenschappen, gewesten, provincies, gemeenten) met vaak gesplitste, gedeelde of verstrengelde bevoegdheden.
2. **Macht en geld:** Elke hervorming gaat over bevoegdheden en geld, wat politiek uiterst gevoelig ligt.
3. **Communautaire logica:** Hervormingen vereisen goedkeuring door beide taalgroepen, wat leidt tot moeizame onderhandelingen en compromissen.
4. **Twee tegengestelde visies:** Er bestaan conflicterende visies over de richting van de staatsstructuur: voortgaande regionalisering versus herfederalisering.
5. **Zware constitutionele procedure:** De procedure voor grondwetsherzieningen (verklaring tot herziening, verkiezingen, 2/3 meerderheid in beide taalgroepen) maakt grote hervormingen uitzonderlijk moeilijk.
6. **Versnipperde bevoegdheden:** Bevoegdheden zijn zó versnipperd (bv. klimaat, arbeidsmarkt) dat niemand volledig bevoegd is, wat tot inefficiëntie leidt.
7. **Complexiteit van hervormen door versnippering:** Juist omdat bevoegdheden al versnipperd zijn, is het moeilijk om duidelijke lijnen te trekken voor verdere hervormingen.
8. **Aanstaande staatshervorming:** De volgende staatshervorming wordt verwacht één van de moeilijkste ooit te zijn, gezien de noodzaak om te kiezen tussen regionalisering, herfederalisering of een hybride model.
9. **Politieke wil cruciaal:** De kans op een hervorming hangt meer af van politieke wil dan van institutionele logica.
> **Tip:** De belangrijkste redenen voor de complexiteit zijn de institutionele gelaagdheid, de politieke gevoeligheid rond bevoegdheden en middelen, en de noodzaak van consensus tussen de taalgroepen, versterkt door de zware constitutionele procedure.
### 4.8 Mijlpalen in de financieringswetgeving
De bijzondere financieringswet (BFW) is cruciaal voor de verdeling van middelen tussen de federale staat en de gewesten/gemeenschappen.
#### 4.8.1 Situatie tot 1989: Beperkte fiscale autonomie
* Vóór 1989 hadden deelstaten weinig tot geen fiscale autonomie; middelen werden via dotaties door de federale overheid ter beschikking gesteld.
* De verdeling van dotaties gebeurde op basis van behoeftecriteria (aandeel bevolking, oppervlakte, opbrengst PB), wat geen vaste of voorspelbare sleutels bood en langetermijnplanning bemoeilijkte. Vlaanderen vond dat er te weinig rekening werd gehouden met zijn fiscale draagkracht.
#### 4.8.2 Breuklijn in 1989: Juste Retour en Solidariteitsmechanisme
* **Principe van de Juste Retour:** Sinds 1989 krijgen de gewesten die meer personenbelasting genereren ook een groter aandeel uit de ontvangsten. Dit betekent dat een gewest een deel van de dotatie ontvangt proportioneel aan zijn aandeel in de totale PB-opbrengst.
* **Invoering van het solidariteitsmechanisme (voor Gewesten):** Dit vereveningsmechanisme zorgt ervoor dat een regio met een lagere fiscale capaciteit een extra toelage ontvangt om een minimumniveau aan dienstverlening te garanderen. Initieel was dit horizontaal (rijkere regio's betalen bij), maar sinds 2000 wordt dit gefinancierd door de federale overheid (verticale equalisation grant).
#### 4.8.3 Lambermont-akkoord (2001): Herfinanciering Gemeenschappen en Fiscale Autonomie Gewesten
* **Herfinanciering Gemeenschappen:** De gemeenschappen bleken ondergefinancierd, wat vooral in de Franse Gemeenschap leidde tot betalingsmoeilijkheden in het onderwijs.
* **Lambermont-turbo:** Een extra BTW-dotatie werd toegekend, gekoppeld aan de economische groei. Voorheen bleef alle economische groei in BTW federaal.
* **BTW-dotatie:** Vanaf 2001 werd de BTW-dotatie deels verdeeld op basis van de juste retour (aandeel PB-inkomsten), naast behoefte-indicatoren zoals het aantal leerlingen.
* **Fiscale autonomie Gewesten:** Een forse toename van de fiscale autonomie van de gewesten door de volledige overdracht van de taxing powers voor diverse belastingen (registratierechten, successierechten, onroerende voorheffing, verkeersbelasting, etc.). Vóór 2001 hield de federale overheid steeds een deel van de opbrengst zelf bij. Vanaf 2001 gaat 100% van de opbrengst naar het gewest.
* **Gemeenschappen:** Hebben nauwelijks fiscale autonomie. Het enige instrument, kijk- en luistergeld, werd omgevormd tot een gewestbelasting en later afgeschaft. Dit creëert een sterke asymmetrie tussen gewesten en gemeenschappen.
> **Tip:** Het principe van de 'juste retour' voor de verdeling van de personenbelasting betekent dat een gewest een aandeel in de dotatie krijgt dat overeenkomt met zijn aandeel in de totale PB-opbrengst. Dus: hoe meer PB een gewest opbrengt, hoe groter zijn deel van de pot.
### 4.9 Detailoverzicht van de financiering (Situatie vóór 6e Staatshervorming)
#### 4.9.1 Financiering van de Gewesten
De gewesten worden gefinancierd via een combinatie van:
1. **Toegewezen Personenbelasting (PB):** Een dotatie uit een federale enveloppe, verhoogd met de solidariteitsbijdrage en verlaagd met de negatieve term.
* **Basisdotatie:** Historisch afgestemd op uitgaven, uitgebreid bij nieuwe bevoegdheidsoverdrachten, evolueert met inflatie en economische groei.
* **Solidariteitsbijdrage:** Een federale bijpassing voor gewesten met een lagere fiscale capaciteit per inwoner dan het Belgische gemiddelde. Groeit enkel met inflatie, niet met economische groei. Vlaanderen komt hier nooit voor in aanmerking.
* **Negatieve term:** Een compensatie aan de federale overheid voor structureel verloren inkomsten door overgedragen tax powers (bv. kijk- en luistergeld, andere gewestbelastingen). Groeit met inflatie, maar slechts voor 91% mee met de BBP-groei.
2. **Extra dotaties vanuit de financieringswet:** Voor overhevelde bevoegdheden (bv. tewerkstelling, compensatie "dode hand", de "Belgische enveloppe" voor Brussel).
3. **Andere inkomstenbronnen:** Eigen belastingen (vanuit fiscale autonomie), schuld aangaan, en diverse kleine inkomsten (schenkingen, huurgelden, intresten, retributies).
> **Tip:** Het woonplaatsprincipe, waarbij personenbelasting wordt toegewezen aan het gewest waar de belastingplichtige woont (niet werkt), verklaart deels de fiscale asymmetrie, met name het verlies aan fiscale capaciteit voor Brussel.
#### 4.9.2 Financiering van de Gemeenschappen
* **Minder complex dan gewesten:** Hun belangrijkste bron is de BTW-dotatie.
* **BTW-dotatie:** Bestaat uit een historische dotatie (sinds 1989) en de Lambermont-turbo (sinds 2001). Beide groeien mee met inflatie en deels met economische groei.
* **Verdelingscriteria BTW-dotatie:** Een mix van behoeftecriteria (bv. aantal leerlingen) en steeds meer de 'juste retour' (fiscale capaciteit).
* **Aanvullende dotaties:** Voor specifieke instellingen of doeleinden (bv. Plantentuin Meise, sport, cultuur).
* **Eigen middelen:** Zeer beperkt (inschrijvingsgelden, dienstverleningsinkomsten). Fiscale autonomie is nagenoeg onbestaande.
### 4.10 Kerninzichten en conclusies
* De BFW is een combinatie van dotaties, gedeelde belastingen en eigen regionale belastingen, en wordt gekenmerkt door complexiteit, niet-transparantie en inconsistentie in indexeringsmechanismen.
* Staatshervormingen van 1989 en 2001 waren cruciaal: de invoering van de 'juste retour' en solidariteitsbijdrage (1989), en de vergroting van de BTW-dotatie en fiscale autonomie van de gewesten (2001).
* De financiering van de potten (enveloppes) groeit op verschillende manieren: algemene inflatie-indexering, gedeeltelijke koppeling aan BBP-groei (91%), of enkel prijsindexering (solidariteitsbijdrage).
* De PB-dotatie wordt verdeeld via 'juste retour', wat een responsabiliserend effect heeft: meer werkenden leiden tot hogere belastingcapaciteit en dus hogere dotatie. Dit effect wordt echter afgezwakt door de solidariteitsbijdrage en de negatieve term.
* Dotaties volgen de groei van het federale BBP, niet de regionale groei, wat leidt tot financiële afhankelijkheid tussen de regio's.
* **Gewesten:** Financiële complexiteit door toegewezen PB (met correcties), extra dotaties, eigen belastingen en diverse andere inkomsten.
* **Gemeenschappen:** Steunen sterk op de BTW-dotatie en aanvullende dotaties, met beperkte eigen middelen en quasi geen fiscale autonomie.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Fiscaal federalisme | Een systeem waarbij de bevoegdheid om belastingen te heffen en uitgaven te doen, is verdeeld over verschillende overheidsniveaus, zoals de federale overheid, gewesten en gemeenschappen, wat leidt tot gedecentraliseerde budgettaire structuren. |
| Dotaties | Financiële transfers die de ene overheid (meestal de federale) verstrekt aan een andere overheid (regionaal of gemeenschapsniveau) om hun bevoegdheden en uitgaven te financieren. |
| Fiscale autonomie | De mate waarin lagere overheden (zoals gewesten en gemeenschappen) de vrijheid hebben om hun eigen belastingen te bepalen, vast te stellen en te innen, waardoor ze eigen beleidsaccenten kunnen leggen. |
| Verevening / Solidariteit | Mechanismen die een herverdeling van middelen tussen overheden beogen, met als doel inkomensverschillen te verkleinen en ervoor te zorgen dat regio's met een lagere fiscale capaciteit toch een bepaald niveau aan openbare dienstverlening kunnen garanderen. |
| Personenbelasting (PB) | Een directe belasting op de inkomsten van natuurlijke personen, waarvan de opbrengsten in België deels verdeeld worden tussen het federale niveau en de gewesten. |
| BTW (Belasting over de Toegevoegde Waarde) | Een indirecte verbruiksbelasting die wordt geheven op de verkoop van goederen en diensten, en die een belangrijke financieringsbron vormt voor zowel de federale overheid als de gemeenschappen. |
| Block grant | Een onvoorwaardelijke, niet-bestemde overheidstransfer, wat betekent dat de ontvangende overheid de middelen vrij kan besteden zonder specifieke beperkingen of voorwaarden. |
| Opcentiemen | Een percentage dat de gewesten kunnen heffen bovenop een federale belasting, zoals de personenbelasting, waardoor ze een deel van de ontvangsten kunnen aanpassen aan hun eigen beleid en noden. |
| Juste retour | Het principe van de billijke teruggave, waarbij een gewest of gemeenschap recht heeft op een aandeel in de belastinginkomsten dat overeenkomt met het aandeel dat zij genereert in de totale opbrengst. |
| Bijzondere Financieringswet (BFW) | De wet die de verdeling van de inkomsten uit bepaalde belastingen en de omvang van de dotaties tussen de federale overheid, de gewesten en de gemeenschappen regelt. |
| Staatshervorming | Een proces waarbij de bevoegdheden en structuren van de Belgische staat worden gewijzigd, wat vaak leidt tot een herverdeling van macht en middelen tussen de federale overheid en de deelstaten. |
| Lambermont-akkoord | Een belangrijke staatshervorming in 2001 die de fiscale autonomie van de gewesten aanzienlijk uitbreidde en de financiering van de gemeenschappen aanpaste, met name via de BTW. |
| Vlinderakkoord | Een reeks akkoorden rond 2011-2013 die voortbouwden op eerdere staatshervormingen en de financiële betrekkingen tussen de verschillende overheden verder verfijnden, met een focus op de herfinanciering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. |
| Taxing powers | De bevoegdheden die overheden hebben om belastingen te heffen, inclusief het bepalen van de belastbare grondslag, de tarieven en de inning van deze belastingen. |
| Negatieve term | Een correctiemechanisme binnen de personenbelastingdotatie waarbij de federale overheid een compensatie ontvangt van de gewesten om te voorkomen dat haar begroting verarmt door de overdracht van belastingbevoegdheden. |
| Solidariteitsbijdrage / Nationale solidariteitstussenkomst | Een federale toelage aan gewesten met een lagere fiscale capaciteit dan het rijksgemiddelde, bedoeld om hen in staat te stellen een minimaal dienstverleningsniveau te garanderen. |
| Verkeersbelasting | Een belasting die wordt geheven op het bezit en gebruik van motorvoertuigen, en die sinds de Lambermont-akkoord grotendeels een gewestelijke bevoegdheid is geworden. |
| Registratierechten | Belastingen die worden geheven op de registratie van bepaalde rechtshandelingen, zoals de overdracht van onroerend goed, en die grotendeels een gewestelijke bevoegdheid zijn geworden. |
| Successierechten | Belastingen die worden geheven op de nalatenschap die wordt overgedragen aan erfgenamen, en die sinds de Lambermont-akkoord grotendeels een gewestelijke bevoegdheid zijn geworden. |
| FOM (Fonds voor de Overheidsinvesteringen) | Een financieringsmechanisme dat de federale overheid kan gebruiken voor investeringen, en waarvan de middelen mede afhankelijk zijn van de algemene economische situatie. |
| Fiscale capaciteit | Het vermogen van een overheid om belastinginkomsten te genereren, wat afhangt van factoren zoals de economische activiteit, het inkomen en de werkgelegenheid in haar rechtsgebied. |
| Woonplaatsprincipe | Het principe volgens hetwelk de personenbelasting wordt toegewezen aan het gewest waar de belastingplichtige woont, en niet aan het gewest waar het inkomen wordt verdiend. |
| Pendelarbeid | Het dagelijks reizen van werknemers van hun woonplaats naar hun werkplek in een ander gebied, wat een aanzienlijke impact kan hebben op de fiscale capaciteit van verschillende gewesten. |
| Bruto Toegevoegde Waarde (BTWa) | De economische waarde die wordt gecreëerd door bedrijven en overheidsdiensten binnen een bepaald geografisch gebied, zonder rekening te houden met de inkomsten die naar buiten vloeien door bijvoorbeeld pendelarbeid. |
| Primair inkomen | Het inkomen dat rechtstreeks wordt verdiend door economische activiteit, zoals lonen en winsten, voordat belastingen en sociale bijdragen worden afgetrokken. |
| Beschikbaar inkomen | Het inkomen dat een huishouden heeft nadat belastingen en sociale bijdragen zijn betaald, en dat kan worden besteed aan consumptie of besparingen. |
Cover
module 4: case België deel 1 (lang)
Summary
# Basisprincipes van fiscaal federalisme in België
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting over de basisprincipes van fiscaal federalisme in België, gericht op examenvoorbereiding.
## 1. Basisprincipes van de financiering van overheidsniveaus in België
De financiering van de verschillende overheidsniveaus in België is een complexe combinatie van dotaties (transfers vanuit de federale overheid), fiscale autonomie, en verevening (solidariteitsmechanismen tussen overheden). Doorheen de opeenvolgende staatshervormingen is deze structuur voortdurend geëvolueerd, met als belangrijkste financiële mijlpalen de jaren 1989, 2001 (Lambermont-akkoord) en 2011-2013 (Vlinderakkoord).
### 1.1 Belangrijkste financieringscomponenten
De financiering van de deelstaten (gewesten en gemeenschappen) is opgebouwd rond een aantal kerninstrumenten:
#### 1.1.1 Dotaties
* **Personenbelasting (PB):** Gewesten ontvangen een deel van de opbrengsten uit de personenbelasting. Gemeenschappen ontvangen ook een deel uit de PB. Dit is een zogenaamde "gedeelde" of "samengevoegde" belasting, wat betekent dat ze federaal wordt geheven en geïnd, maar de opbrengsten worden verdeeld.
* **BTW en block grant:** Gemeenschappen ontvangen een aanzienlijke financiering via een onvoorwaardelijke, niet-bestemde 'block grant' (basisdotatie/aanvullende dotatie) die wordt gefinancierd uit de federale BTW-ontvangsten.
#### 1.1.2 Fiscale autonomie
* **Gewesten:** Beschikken over een toenemende fiscale autonomie, wat zich uit in eigen gewestbelastingen. Ze kunnen ook opcentiemen vestigen op de personenbelasting of kortingen toestaan, waardoor ze deze belasting deels naar hun hand kunnen zetten.
* **Gemeenschappen:** Hebben vrijwel geen eigen fiscale bevoegdheden. Het vroeger bestaande kijk- en luistergeld werd omgevormd tot een gewestbelasting en later afgeschaft.
#### 1.1.3 Verevening (solidariteit)
* **Nationale solidariteitstussenkomst:** Dit mechanisme is ingebouwd in de dotaties voor de gewesten en zorgt voor een extra toelage aan regio's met een lagere belastingcapaciteit dan het nationale gemiddelde. Dit mechanisme is door de tijd heen geëvolueerd van een horizontale (tussen gewesten) naar een verticale (federaal naar gewesten) vorm.
### 1.2 Evolutie van de financieringsstructuur
De financieringsstructuur is dynamisch en nooit "af". Zes staatshervormingen hebben de financiële bevoegdheden en transfers beïnvloed. De drie belangrijkste financiële momentums zijn:
* **1989:** De grondslag voor de huidige bijzondere financieringswet (BFW). Kenmerkend waren de invoering van het principe van de 'juste retour' voor de PB-dotatie en de invoering van de solidariteitsbijdrage voor de gewesten.
* **2001 (Lambermont-akkoord):** Een belangrijke hervorming die de financiering van de gemeenschappen herfinancierde, de BTW-dotatie koppelde aan economische groei en de fiscale autonomie van de gewesten aanzienlijk uitbreidde.
* **2011-2013 (Vlinderakkoord):** Een verdere aanpassing van het solidariteitsmechanisme en meer responsabilisering voor de regio's.
#### 1.2.1 Aanleidingen tot hervormingen
* **Politiek-institutionele en socio-economische factoren:** Behoeften aan verantwoording, wens van regio's om eigen beleidsaccenten te leggen, onderfinanciering, impact van demografie (nataliteit, vergrijzing) en de arbeidsmarkt.
* **Verhoogde regionale autonomie:** Sinds de 6e staatshervorming hebben de gewesten een grotere autonomie gekregen, wat de financieringsstructuur complexer maakt.
* **Behoud van federale financiering:** Niet elke staatshervorming leidt tot meer middelen naar de regio's; maatregelen worden ook genomen om de federale overheid financieel gezond te houden.
#### 1.2.2 Voorkomen van belastingconcurrentie
Een cruciaal principe bij hervormingen is het vermijden van schadelijke belastingconcurrentie tussen regio's. Dit wordt bewerkstelligd door:
* **Federale bevoegdheden:** Bepaalde bevoegdheden, zoals het beperken van de belastbare grondslag of het toestaan van grote belastingaftrekken, blijven federaal.
* **Niet-deloyale concurrentie:** Gewesten mogen de PB niet onaantrekkelijker maken met het specifieke doel om belastinggrondslag weg te trekken uit andere gewesten.
* **Vennootschapsbelasting (VB):** Blijft federaal om concurrentie te vermijden, gezien de potentiële impact op de vestiging van maatschappelijke zetels.
### 1.3 De Bijzondere Financieringswet (BFW)
De BFW regelt de transfers van middelen tussen de federale staat, gewesten en gemeenschappen. Ze bakent de 'taxing powers' van de subnationale besturen af en regelt de relaties met de EU, evenals schuldfinancieringsmogelijkheden.
#### 1.3.1 Situatie tot 1989
Voor 1989 hadden deelstaten weinig fiscale autonomie. Middelen werden toegewezen via dotaties, verdeeld op basis van behoeftecriteria (bevolking, oppervlakte, aandeel in PB-opbrengst). Dit systeem kende problemen door het gebrek aan vaste sleutels en de subjectieve weging van criteria, wat langetermijnplanning bemoeilijkte.
#### 1.3.2 Evolutie vanaf 1989
* **Breuklijn 1989:** Introductie van het principe van de 'juste retour' voor de PB-dotatie (elke regio krijgt een aandeel in de PB-ontvangsten die op haar grondgebied worden gegenereerd).
* **Solidariteitsmechanisme (1989):** Invoering van een mechanisme om regio's met een lagere fiscale capaciteit te ondersteunen. Initieel horizontaal, later verticaal gefinancierd door de federale overheid.
#### 1.3.3 Het Lambermontakkoord (2001)
* **Herfinanciering gemeenschappen:** Compensatie voor onderfinanciering, met name in de Franse Gemeenschap, door een 'Lambermont-turbo' en koppeling van de BTW-dotatie aan economische groei.
* **Fiscale autonomie gewesten:** Aanzienlijke uitbreiding van de bevoegdheden voor gewesten, waaronder registratierechten, successierechten, onroerende voorheffing, verkeersbelastingen en diverse andere taksen.
* **Gemeenschappen:** Geen significante uitbreiding van fiscale autonomie; grotendeels afhankelijk van PB- en BTW-stromen.
* **Federale beperkingen:** Federaal niveau behoudt een deel van de opbrengst voor bepaalde heffingen, maar de totale opbrengst die op het grondgebied van een gewest wordt gegenereerd, gaat in principe naar dat gewest (na aftrek van administratieve kosten).
#### 1.3.4 Financiële stromen (situatie rond 2010, vóór 6e Staatshervorming)
* **Personenbelasting (PB):** Een substantieel deel vloeide terug naar de regio's.
* **Gewesten:** Gefinancierd uit PB-dotatie (basisdotatie, solidariteitsbijdrage, negatieve term).
* **Gemeenschappen:** Ontvingen een deel uit de PB.
* **BTW:** Een belangrijk deel ging naar de gemeenschappen via de BTW-dotatie (historische dotatie en Lambermont-turbo).
### 1.4 De Personenbelasting (PB) als financieringsbron
De personenbelasting is een cruciale bron voor de financiering van de deelstaten, maar de toewijzing is complex.
#### 1.4.1 Basisdotatie en evolutie
De toegewezen PB aan de gewesten is een vaste dotatie die evolueert met inflatie en economische groei, maar niet noodzakelijk in lijn met de effectieve PB-opbrengsten. Latere hervormingen hebben deze groei deels begrensd om federale sanering te financieren, waardoor regio's deels bijdragen aan federale tekorten.
#### 1.4.2 Verdeling via 'Juste Retour'
De verdeling van de PB gebeurt volgens het principe van 'juste retour': elk gewest ontvangt een aandeel in de dotatiepot dat overeenkomt met zijn aandeel in de totale PB-opbrengst. Dit principe stimuleert meer werkgelegenheid en hogere inkomens.
#### 1.4.3 Impact van woonplaatsprincipe en pendelarbeid
* **Woonplaatsprincipe:** PB wordt toegewezen aan het gewest waar de belastingplichtige woont, niet waar hij werkt. Dit bevoordeelt regio's waar veel mensen wonen maar elders werken (en hun belasting afdragen), en benadeelt regio's waar veel economische activiteit plaatsvindt maar de bewoners elders wonen (zoals Brussel).
* **Pendelarbeid:** De verhouding tussen bruto toegevoegde waarde (economische productie) en primaire inkomens per inwoner toont de impact van pendelarbeid. Brussel creëert veel toegevoegde waarde, maar door pendelarbeid vloeien de inkomens en de PB naar de woonplaatsen van de pendelaars. Dit verklaart de daling van de fiscale capaciteit in Brussel.
#### 1.4.4 Correctiemechanismen van de PB-dotatie
Bovenop de basisdotatie en 'juste retour' zijn er twee belangrijke correcties:
* **Solidariteitsbijdrage:** Een federale toelage voor gewesten met een lagere PB-opbrengst per inwoner dan het rijksgemiddelde. Vlaanderen komt hiervoor nooit in aanmerking. Wallonië en Brussel ontvangen structureel solidariteitsmiddelen, waarbij de nood voor Brussel sterk is toegenomen sinds de eeuwwisseling. Deze bijdrage is enkel geïndexeerd op inflatie, niet op economische groei.
* **Negatieve term:** Een aftrek voor gewesten om de federale overheid te compenseren voor structureel verlies aan inkomsten door de overdracht van 'taxing powers'. Dit mechanisme zorgt ervoor dat de federale overheid financieel niet verarmt door staatshervormingen. De negatieve term is weliswaar gekoppeld aan inflatie en voor 91% aan de BBP-groei, waardoor deze de federale overheid relatief beschermt. Er zijn twee soorten: de negatieve term voor kijk- en luistergeld (historisch gemeenschapsbelasting) en voor andere gewestbelastingen.
### 1.5 De BTW als financieringsbron voor de Gemeenschappen
De BTW is de belangrijkste financieringsbron voor de gemeenschappen.
#### 1.5.1 Opbouw van de BTW-dotatie
De BTW-dotatie bestaat uit:
* **Historische BTW-dotatie (sinds 1989):** Gedeeltelijk gebaseerd op behoeftecriteria en deels op 'juste retour'.
* **Lambermont-turbo (vanaf 2001):** Een extra enveloppe die deels gekoppeld is aan economische groei (91%) en nataliteit.
#### 1.5.2 Verdelingscriteria van de BTW-dotatie
De verdeling gebeurt volgens:
* **Behoeftecriteria:** Vooral het aantal leerlingen (6-17 jaar) was dominant vóór Lambermont.
* **Juste retour:** Vanaf Lambermont kreeg dit criterium meer gewicht, met een volledige toepassing voor de 'turbo'-dotatie vanaf 2012.
#### 1.5.3 Aanvullende dotaties
Naast de historische en Lambermont-dotaties ontvangen gemeenschappen nog aanvullende dotaties voor specifieke bevoegdheden of instellingen (bv. Plantentuin Meise, sport, cultuur, compensatie kijk- en luistergeld).
### 1.6 Fiscale autonomie van Gewesten binnen de Personenbelasting
Sinds het Lambermont-akkoord hebben de gewesten een beperkte fiscale autonomie binnen de PB:
* **Regionaal deel:** Gewesten mogen tot maximaal 6,75% van de PB-ontvangsten aanpassen. Dit regionale deel van de PB biedt hen de mogelijkheid om eigen accenten te leggen.
* **Gebruik:** Enkel Vlaanderen heeft deze autonomie daadwerkelijk benut (bv. met de Vlaamse Jobkorting). Andere gewesten hebben dit instrument om budgettaire redenen minder of niet ingezet.
### 1.7 Complexiteit en Consistentie van de Financieringswet
De BFW wordt gekenmerkt door:
* **Ingewikkelde opbouw:** Een combinatie van dotaties, gedeelde belastingen en eigen regionale belastingen.
* **Niet-transparantie:** De concrete werking is zeer technisch en slechts door weinigen volledig gekend.
* **Inconsistentie:** Verschillende indexeringsmechanismen (bv. inflatie, BBP-groei, prijsindex) zorgen voor een ongelijke en inconsistente groei van de verschillende componenten.
* **Vaste dotaties:** De BFW verdeelt geen actuele ontvangsten uit PB en BTW, maar historisch vastgelegde dotaties, wat de link met de reële economische evolutie aan het regionale niveau verstoort.
> **Tip:** Het is cruciaal om het onderscheid te begrijpen tussen de *effectieve belastingontvangsten* en de *dotaties* die de deelstaten ontvangen. De deelstaten ontvangen geen directe belastinginkomsten, maar vaste enveloppes waarvan de omvang en evolutie gebaseerd zijn op historische parameters en vastgelegde groeiformules, die niet altijd synchroon lopen met de reële economische groei op hun grondgebied.
### 1.8 Financiële autonomie van Gewesten buiten de BFW
Naast de middelen uit de BFW, beschikken de gewesten ook over andere inkomstenbronnen:
* **Eigen belastingen:** De fiscale autonomie stelt hen in staat eigen belastingen te innen.
* **Schuld aangaan:** Gewesten mogen schulden aangaan voor investeringen en uitgaven.
* **Diverse overige inkomsten:** Schenkingen, legaten, huurgelden, inkomsten uit beleggingen, retributies voor dienstverlening. Deze zijn in verhouding kleiner, maar maken deel uit van de totale financiering.
### 1.9 De bijzondere positie van Brussel
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG) kent een unieke positie. Door de impact van pendelarbeid (veel mensen werken in Brussel maar wonen elders, waardoor hun PB naar andere gewesten vloeit) en een lagere inkomensmassa per inwoner, heeft Brussel een dalende fiscale capaciteit. Dit wordt weliswaar deels gecompenseerd door de solidariteitsbijdrage en specifieke federale middelen (bv. de "Belgische enveloppe" voor investeringen).
De complexiteit van het Belgische fiscaal federalisme, met zijn gelaagde financieringsmechanismen, vereveningssystemen en de historische evolutie, vraagt om een grondige kennis van de basisprincipes en de belangrijkste staatshervormingen.
---
# Historische ontwikkeling van staatshervormingen en financiering
Dit onderwerp verkent de evolutie van de financieringsstructuur van de Belgische overheden, met specifieke aandacht voor de impact van staatshervormingen, met name die van 1989 en 2001 (Lambermont-akkoord).
### 2.1 Basisprincipes van de financiering (fiscaal federalisme in België)
De financiering van de verschillende Belgische overheidsniveaus is een combinatie van drie elementen:
* **Dotaties (transfers)**: Middelen die vanuit de federale overheid naar de gemeenschappen en gewesten vloeien.
* **Fiscale autonomie**: De bevoegdheid van de deelstaten om zelf belastingen te heffen of de bestaande federale belastingen aan te passen (bv. via opcentiemen op de personenbelasting).
* **Verevening (solidariteitsmechanismen)**: Mechanismen die zorgen voor een herverdeling van middelen tussen de overheden, om verschillen in fiscale capaciteit te overbruggen.
De personenbelasting (PB) is een gedeelde belasting, waarbij gewesten recht hebben op een deel van de ontvangsten en eigen opcentiemen kunnen heffen. Gemeenschappen hebben geen directe fiscale bevoegdheden op de PB. Gemeenschappen ontvangen daarnaast een belangrijke stroom middelen uit de federale BTW-ontvangsten via een onvoorwaardelijke block grant.
De financieringsstructuur in België is dynamisch en is het resultaat van zes staatshervormingen, met drie cruciale financiële momentums: 1989, 2001 (Lambermont-akkoord) en 2011–2013 (Vlinderakkoord). De fiscale autonomie van de gewesten is door de jaren heen toegenomen, terwijl de mechanismen voor verevening en solidariteit werden aangepast.
#### 2.1.1 Aanleidingen tot staatshervormingen
De aanleidingen voor staatshervormingen op financieel vlak zijn deels politiek-institutioneel en deels socio-economisch:
* **1989**: Noodzaak tot verantwoording en objectivering van de middelenverdeling naar regio's.
* **2001 (Lambermont-akkoord)**: Vraag van de regio's om via fiscaliteit eigen beleidsaccenten te kunnen leggen en correcties op de onderschatting van de impact van nataliteit op onderwijsuitgaven.
* **2011–2013 (Vlinderakkoord)**: Behoefte aan meer responsabilisering van de regio's, herziening van solidariteitsmechanismen, en de evolutie van de arbeidsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG) die leidde tot een dalende fiscale basis en nood aan herfinanciering.
Bijkomende factoren zijn de moeilijkheid om demografie en nataliteit correct te voorspellen (met impact op onderwijs en vergrijzing) en het belang van de arbeidsmarkt (meer werkenden = grotere ontvangsten), waarbij het arbeidsmarktbeleid deels is verschoven naar de regio's.
#### 2.1.2 Meer dan enkel middelenverschuiving
Staatshervormingen houden niet enkel in dat er meer middelen naar subnationale overheden vloeien. Met het Vlinderakkoord zijn er ook maatregelen genomen om te vermijden dat de federale overheid zelf in de toekomst een bail-out nodig heeft, geconfronteerd met grote uitgavestijgingen (bv. vergrijzing, pensioenen). Dit omvat o.a. regelingen rond belastingelasticiteit en het behoud van de progressiviteit van de PB bij invoering van gewestelijke opcentiemen. Een duurzaam evenwicht tussen de financiering van de federale overheid en de regionale niveaus blijft cruciaal.
#### 2.1.3 Voorkomen van belastingconcurrentie
Bij elke hervorming van de financieringswetten wordt gewaakt over het ontstaan van belastingconcurrentie. Dit gebeurt door beperkingen op te leggen:
* Regio's kunnen elkaar niet beconcurreren door de belastbare grondslag in te perken of grote belastingaftrekken toe te staan (deze bevoegdheden blijven federaal).
* Sinds de zesde staatshervorming hebben gewesten meer autonomie inzake de gewestelijke component van de PB, maar het is uitdrukkelijk verboden om de PB aantrekkelijker te maken met het specifieke oogmerk om belastinggrondslag weg te trekken uit andere gewesten (deloyale concurrentie).
* De vennootschapsbelasting (VB) blijft federaal om belastingconcurrentie tussen regio's te vermijden, met name om te voorkomen dat regio's met een betere begrotingspositie tarieven verlagen en zo maatschappelijke zetels aantrekken, ten nadele van andere regio's.
#### 2.1.4 Transfers en algemene middelen (PB en BTW)
Transfers vanuit de federale overheid worden gefinancierd uit algemene middelen, waarbij PB en BTW cruciale bronnen zijn. De omvang van de transfers staat in de praktijk los van de effectieve evolutie van de PB- en BTW-ontvangsten, omdat de federale overheid een vastgelegde enveloppe (basisdotatie/aanvullende dotatie) uit deze belastingen overmaakt. Deze enveloppe evolueert volgens vastgelegde parameters, wat kan leiden tot een afwijking met de reële federale belastingontvangsten. Wanneer de economie goed draait, groeien sommige dotaties minder snel dan de PB/BTW-ontvangsten, wat voordelig is voor de federale overheid. Bij economische tegenspoed worden scherpe dalingen in PB/BTW afgevlakt voor de regio's. Discussiepunten bij hervormingen betreffen de omvang van de transfers en de verdeling ervan.
#### 2.1.5 Gedeelde/samengevoegde PB en efficiëntie
De gedeelde of samengevoegde personenbelasting wordt overal in België identiek geheven en geïnd. Dit garandeert efficiëntievoordelen (één administratie), horizontale rechtvaardigheid (gelijke behandeling van belastingplichtigen) en fiscale transparantie. De federale FOD Financiën int de PB en BTW, beheert de regelgeving en behandelt bezwaarschriften en geschillen, wat de opbouw van juridische en administratieve expertise op federaal niveau mogelijk maakt.
### 2.2 De mijlpalen in de staatshervorming en de financieringswet
De bijzondere financieringswet (BFW) is cruciaal voor de financiering van de deelstaten en is sindsdien meerdere keren gewijzigd. De belangrijkste financiële hervormingen vonden plaats in 1989, 2001 (Lambermont-akkoord) en 2011–2013 (Vlinderakkoord).
#### 2.2.1 De situatie tot 1989: beperkte fiscale autonomie
Vóór 1989 hadden de deelstaten weinig tot geen fiscale autonomie. De middelen werden door de federale overheid ter beschikking gesteld via dotaties. De verdeling van deze dotaties was gebaseerd op behoeftecriteria zoals het aandeel in de bevolking, de oppervlakte en de opbrengst van de personenbelasting. Dit systeem berustte op het begrotingssolidariteitsprincipe, maar kende problemen:
* **Gebrek aan voorspelbaarheid**: De weging van de criteria moest jaarlijks herzien worden, wat langetermijnplanning onmogelijk maakte.
* **Onvoldoende rekening met fiscale draagkracht**: Vlaanderen vond dat er te weinig rekening werd gehouden met de hogere PB-ontvangsten die het genereerde.
#### 2.2.2 Staatshervorming 1989: fundamenten gelegd
De staatshervorming van 1989 markeert een breuk:
* **Invoering van de "juste retour"**: De gewesten krijgen een aandeel in de PB-ontvangsten dat overeenkomt met het bedrag dat ze aan PB genereren. Indien een gewest bijvoorbeeld 64% van de PB-inkomsten genereert, ontvangt het 64% van de PB-dotatie.
* **Invoering van het solidariteitsmechanisme (voor Gewesten)**: Dit mechanisme, aanvankelijk horizontaal (rijkere gewesten dragen bij aan armere) en later verticaal (gefinancierd door de federale overheid), zorgt ervoor dat regio's met een lagere fiscale capaciteit een extra toelage ontvangen. Dit is een **equalisation grant**.
* **Andere bepalingen**: De financieringswet regelt tevens de relaties met de EU en bakent de mogelijkheden inzake schuldfinanciering af.
#### 2.2.3 Het Lambermontakkoord (2001): herfinanciering en autonomie
Het Lambermontakkoord van 2001 bracht ingrijpende veranderingen met zich mee:
* **Herfinanciering van de Gemeenschappen**: De gemeenschappen werden onderfinancierd geacht, met name de Franse Gemeenschap in het onderwijs.
* **Nieuwe dotaties ("Lambermont-turbo")**: Bovenop de bestaande BTW-dotatie werd een extra enveloppe toegevoegd die mee evolueert met de economische groei.
* **BTW-dotatie gekoppeld aan economische groei**: De groei van de BTW-dotatie evolueert niet enkel op basis van behoefte-indicatoren (zoals aantal leerlingen), maar ook steeds meer via **juste retour**, gebaseerd op waar de PB-inkomsten worden gegenereerd.
* **Sterke uitbreiding fiscale autonomie van de Gewesten**: De gewesten kregen alle **taxing powers** over een breed pakket belastingen, waaronder:
* Registratierechten op onroerende goederen
* Successierechten en recht van overgang bij overlijden
* Onroerende voorheffing
* Verkeersbelasting op autovoertuigen
* Milieutaksen
* Belasting op spelen en weddenschappen
* Schenkingsrechten
* Registratierechten op hypotheken
Voorheen behield de federale overheid een deel van de opbrengsten van deze belastingen. Vanaf 2001 gaat 100% van de opbrengst naar het gewest, met enkel een kleine administratieve kost. De federale overheid kan deze bevoegdheidsoverdrachten enkel terugdraaien met een bijzondere meerderheid.
* **Beperkte fiscale autonomie voor de Gemeenschappen**: De gemeenschappen bleven fiscaal grotendeels afhankelijk van de federale transfers (PB en BTW). Het kijk- en luistergeld, de enige gemeenschapsbelasting, werd omgevormd tot een gewestbelasting en later afgeschaft.
> **Tip:** Het Lambermontakkoord wordt vaak gezien als het moment waarop de fiscale autonomie van de gewesten aanzienlijk werd uitgebreid, terwijl de gemeenschappen fiscaal kwetsbaar bleven.
### 2.3 Financiële stromen en mechanismen vóór de 6e Staatshervorming (circa 2010)
De financiering van de deelstaten vóór de zesde staatshervorming was complex, met belangrijke stromen uit de personenbelasting en de BTW.
#### 2.3.1 Overzicht van de federale inkomsten en verdeling
In 2010 bedroegen de federale ontvangsten uit de personenbelasting (PB) 34,3 miljard euro en uit de BTW 25 miljard euro.
* **Personenbelasting (PB)**: 37,5% van de PB ging naar de gewesten via een dotatiepot, en 17,4% naar de gemeenschappen. Na correcties (solidariteitstoelage, negatieve term) bleef er ongeveer 10 miljard euro over voor de gewesten en 6 miljard euro voor de gemeenschappen.
* **BTW**: Van de 25 miljard euro ging bijna 12 miljard euro naar de gemeenschappen via de ATI-dotatie, aangevuld met 1,5 miljard euro via de Lambermont-turbo.
**Totaal naar de deelstaten**: Van de federale PB- en BTW-inkomsten van circa 60 miljard euro stroomde ongeveer 28 miljard euro door naar de gewesten en gemeenschappen.
* **Gewesten**: Vooral gefinancierd uit de PB-dotatie.
* **Gemeenschappen**: Vooral gefinancierd uit de BTW-dotatie.
#### 2.3.2 Financiering van de Gewesten
De financiering van de gewesten vóór de 6e staatshervorming omvatte:
1. **Toegewezen PB**: Dit is geen echte PB-ontvangst, maar een federale dotatiepot die:
* Verhoogd wordt met de **solidariteitsbijdrage** (een toelage voor gewesten met lagere fiscale capaciteit).
* Verlaagd wordt met de **negatieve term** (een compensatie aan de federale overheid voor verloren inkomsten door fiscale autonomie van de gewesten).
Deze toegewezen PB vormt de kern van de gewestfinanciering.
2. **Extra dotaties vanuit de financieringswet**:
* Voor overhevelde bevoegdheden (bv. tewerkstellingsprogramma's).
* **Compensatie voor de "dode hand"**: Compensatie voor regio's met veel overheidsgebouwen die geen onroerende voorheffing betalen.
* De "Belgische enveloppe" voor Brussel: extra middelen voor investeringen.
3. **Andere bronnen van inkomsten**:
* **Eigen belastingen**: Inkomsten uit de fiscale autonomie.
* **Schuld**: Mogelijkheid om schuld aan te gaan voor investeringen en uitgaven.
* **Diverse overige inkomsten**: Schenkingen, legaten, huurgelden, inkomsten uit beleggingen, retributies voor dienstverlening.
#### 2.3.3 Wat bepaalt de omvang van de PB-transfer naar de regio's?
De PB-dotatie voor de gewesten is een vaste enveloppe die evolueert met inflatie en economische groei (BBP-groei), maar **niet noodzakelijk in lijn met de effectieve groei van de personenbelasting**. Dit komt doordat de dotatie slechts de groeiformule van de financieringswet volgt. Latere staatshervormingen hebben de aanpassingen aan economische groei deels begrensd om federale sanering te financieren, waardoor regio's bijdragen aan federale tekorten.
**Verdeling van de Personenbelasting via Juste Retour**:
De PB-dotatie wordt verdeeld volgens het principe van **juste retour**: elk gewest krijgt een aandeel in de dotatiepot gebaseerd op zijn aandeel in de totale PB-opbrengst.
* **Evolutie aandelen PB**:
* **Vlaanderen**: Heeft altijd het grootste aandeel gehad, dat geleidelijk is gestegen.
* **Brussel**: Begon met een hoger aandeel, maar dit is sterk gedaald, wat wijst op een fiscale verzwakking.
* **Wallonië**: Schommelt relatief stabiel rond de 28%.
> **Belangrijk inzicht**: De "juste retour" zorgt voor een **responsabiliserend mechanisme**: meer werkenden leiden tot een hogere belastingcapaciteit en dus een hogere dotatie. Dit effect wordt echter afgevlakt door de solidariteitsbijdrage en de negatieve termen.
**Woonplaatsprincipe & Pendelarbeid**:
De toekenning van personenbelasting is gebaseerd op het **woonplaatsprincipe**, niet op de werkplaats. Dit betekent dat de PB-ontvangsten naar het gewest vloeien waar de belastingplichtige woont, zelfs als de economische activiteit elders plaatsvindt.
* **Pendelarbeid**: Dit mechanisme verklaart waarom Brussel, ondanks het creëren van veel toegevoegde waarde, fiscale capaciteit verliest. Veel werknemers werken in Brussel maar wonen in Vlaanderen of Wallonië, waardoor hun PB-ontvangsten naar die gewesten vloeien. Dit resulteert in een daling van de fiscale capaciteit in Brussel en een winst voor de omliggende regio's, terwijl Vlaanderen profiteert van hogere primaire inkomens per inwoner.
* **Gevolg voor Juste Retour-verdeling**: Gewesten met veel pendelaars naar elders verliezen PB-capaciteit, terwijl gewesten waar pendelaars wonen winnen.
#### 2.3.4 De Solidariteitsbijdrage
De solidariteitsbijdrage is een federale bijpassing (ongeveer 1,1 miljard euro in 2009) voor gewesten met een lagere fiscale capaciteit dan het Belgische gemiddelde (gemeten naar PB-opbrengst per inwoner).
* **Werking**: Gewesten met een PB-opbrengst per inwoner onder het rijksgemiddelde ontvangen solidariteitsbijdrage. Hoe groter het verschil, hoe meer solidariteit.
* **Groei**: De solidariteitsbijdrage groeit enkel met de inflatie (prijsindex), **niet met de economische groei** (dus niet welvaartsvast).
* **Impact**: Vlaanderen komt nooit in aanmerking voor solidariteitsmiddelen omdat het altijd boven het gemiddelde presteert. Wallonië ontvangt structureel steeds meer. Brussel vertoonde een tweefasige evolutie: eerst positief, daarna een sterke afkalving van de fiscale draagkracht, waardoor het een netto-ontvanger van solidariteit werd.
* **Kritiek**: De billijkheid van dit mechanisme werd in vraag gesteld omdat Vlaanderen per saldo netto minder overhield dan Wallonië, ondanks een hogere dotatie, mede door de bevolkingsomvang.
#### 2.3.5 De Negatieve Term
De negatieve term is een soort **omgekeerde verticale vereveningsstroom**. Het is een compensatie aan de federale overheid voor de structurele inkomstenverliezen die zijn ontstaan door de overdracht van taxing powers aan de gewesten (bv. registratierechten, successierechten).
* **Soorten**: Er zijn twee soorten negatieve termen: één voor het kijk- en luistergeld (historisch gemeenschapsbelasting) en één voor alle andere gewestbelastingen.
* **Groei**: De negatieve term neemt toe met de inflatie, maar wordt voor slechts **91% aangepast aan de evolutie van het BBP**. Dit betekent dat de federale overheid relatief beschermd blijft, terwijl de gewesten financieel bijdragen om de federale begroting niet te verarmen.
#### 2.3.6 Beperkte fiscale autonomie binnen de personenbelasting (6,75%)
Bij het Lambermontakkoord kregen de gewesten een beperkte fiscale autonomie binnen de personenbelasting (maximaal 6,75% van de PB-ontvangsten).
* **Bevoegdheden gewesten**: De federale overheid blijft bevoegd voor de grondslag, tarieven, aftrekken en vrijstellingen van de PB. Gewesten mogen enkel een beperkt deel aanpassen.
* **Gebruik door regio's**: Alleen Vlaanderen heeft deze autonomie daadwerkelijk ingezet, bijvoorbeeld met de **Vlaamse Jobkorting**, een regionale belastingvermindering om werken financieel aantrekkelijker te maken. Andere gewesten deden dit om budgettaire redenen niet.
#### 2.3.7 Financiering van de Gemeenschappen
De financiering van de gemeenschappen is minder complex en leunt sterk op de **BTW-dotatie**.
* **Opbouw BTW-dotatie**:
* **Historische BTW-dotatie** (sinds 1989).
* **Lambermont-turbo** (vanaf 2001): gekoppeld aan economische groei (tot 91% van de BBP-groei).
* **Aanvullende dotaties**: Voor diverse specifieke uitgavenposten (bv. Plantentuin Meise, buitenlandse studenten, sport, cultuur).
* **Deel uit Personenbelasting**: Gemeenschappen ontvangen ook een deel uit de personenbelasting, met dezelfde verdelingscriteria als de gewesten.
* **Verdelingscriteria BTW-dotatie**:
* Vóór Lambermont: bijna volledig behoeftecriteria (vooral aantal leerlingen 6–17 jaar).
* Vanaf Lambermont: geleidelijke overgang naar **juste retour**, met vanaf 2012 volledige juste retour voor de turbo-dotatie.
* **Eigen middelen**: Gemeenschappen hebben beperkte eigen inkomsten (inschrijvingsgelden, dienstverleningsinkomsten), maar hun fiscale autonomie is nagenoeg onbestaande.
> **Conclusie**: De gewesten financieren zich complexer, voornamelijk via een toegewezen PB (met correcties), extra dotaties en eigen belastingen. De gemeenschappen zijn daarentegen quasi volledig afhankelijk van de BTW- en PB-dotaties, waarbij de BTW-dotatie hun belangrijkste inkomstenbron is.
### 2.4 Conclusies over de staatshervormingen en financiering
De financiering van gewesten en gemeenschappen is verankerd in de Grondwet, de Bijzondere Financieringswet (BFW) en akkoorden zoals het Lambermontakkoord. De BFW combineert dotaties (bv. BTW), gedeelde belastingen (bv. PB) en eigen regionale belastingen. De wet wordt echter als ingewikkeld, niet-transparant en inconsistent beschouwd, mede door verschillende indexeringsmechanismen.
* **Staatshervorming 1989**: Legde de basis met de invoering van "juste retour" voor de PB-dotatie en de solidariteitsbijdrage, wat het begin markeerde van een significante financiële decentralisatie.
* **Staatshervorming 2001 (Lambermont)**: Verhoogde de BTW-dotatie voor de gemeenschappen en koppelde deze deels aan de economische groei. De fiscale autonomie van de gewesten werd aanzienlijk uitgebreid, met name in Vlaanderen, waar deze autonomie werd aangewend voor belastinghervormingen en lastenverlagingen.
De dynamiek van de dotaties is complex:
* **Potniveau**: Alle componenten kennen algemene inflatie-indexering. Economische groei beïnvloedt de basisdotatie PB (volledig) en de negatieve term en BTW-dotaties (91%). De solidariteitsbijdrage kent geen groei-indexering.
* **Solidariteitsbijdrage**: Is enkel prijsgeïndexeerd en niet welvaartsvast.
* **Negatieve term**: Groeit met inflatie en 91% van de BBP-groei, wat de federale overheid beschermt.
* **PB-dotatie en responsabilisering**: De verdeling via "juste retour" moedigt regio's aan om meer werkgelegenheid te creëren, maar dit effect wordt afgevlakt door de solidariteitsbijdrage en de negatieve termen.
* **Aanpassing op basis van federale groei**: Dotaties volgen de groei van het federaal BBP, niet de regionale groei, wat leidt tot financiële afhankelijkheid tussen de regio's.
De financiering van de gewesten is complex, terwijl de gemeenschappen sterk leunen op de BTW-dotatie. De mechanismen van de financieringswet, met name de solidariteitsbijdrage en de negatieve term, spelen een cruciale rol in de uiteindelijke verdeling van middelen en beïnvloeden de financiële autonomie en responsabilisering van de deelstaten.
---
# Financiering van de Gewesten en Gemeenschappen
Dit onderwerp behandelt de diverse financieringsstromen en middelen die ter beschikking staan van de Gewesten en Gemeenschappen in België, met specifieke aandacht voor de personenbelasting en BTW-dotaties.
## 3. Basisprincipes van de financiering (fiscaal federalisme in België)
De financiering van de verschillende overheidsniveaus in België is een combinatie van drie pijlers:
* **Dotaties:** Transfers van middelen vanuit de federale overheid.
* **Fiscale autonomie:** De mogelijkheid voor gewesten en gemeenschappen om zelf belastingen te heffen of kortingen toe te staan.
* **Verevening:** Solidariteitsmechanismen die middelen herverdelen tussen de overheden, vaak gericht op regio's met een lagere belastingcapaciteit.
### 3.1 De personenbelasting (PB)
De personenbelasting is een cruciale inkomstenbron voor zowel gewesten als gemeenschappen.
* **Gewesten:** Hebben recht op een gedeelte van de ontvangsten uit de personenbelasting. Ze kunnen opcentiemen vestigen (een extra belasting op de federale basis) of kortingen toestaan, wat de PB voor hen tot een samengevoegde belasting maakt. Dit betekent dat de gewesten invloed kunnen uitoefenen op het effectieve belastingbedrag.
* **Gemeenschappen:** Hebben geen directe fiscale bevoegdheden op de personenbelasting. De PB blijft voor hen een gedeelde belasting, waarbij de opbrengsten gedeeltelijk naar hen worden overgeheveld via dotaties.
### 3.2 BTW en block grants
Gemeenschappen ontvangen een aanzienlijk deel van hun financiering uit de federale BTW-ontvangsten. Dit gebeurt via een onvoorwaardelijke, niet-bestemde 'block grant', ook wel basisdotatie of aanvullende dotatie genoemd.
### 3.3 Fiscale autonomie van de gewesten
De fiscale autonomie van de gewesten uit zich via diverse eigen gewestbelastingen die door de jaren heen uitgebreid zijn. Gewesten kunnen via opcentiemen in de PB hun belastingplichtigen bevoordelen of zwaarder belasten. Deze autonomie geldt echter slechts voor een specifiek deel van de federale belastingontvangsten.
### 3.4 Verevening / solidariteit
Een ingebouwd solidariteitsmechanisme binnen de toegewezen PB aan de gewesten zorgt voor een nationale solidariteitstussenkomst. Regio's met een lagere belastingcapaciteit dan het nationale gemiddelde ontvangen hierdoor extra middelen.
## 4. Evolutie van de financieringsstructuur
De financieringsstructuur in België is dynamisch en is doorheen verschillende staatshervormingen aanzienlijk geëvolueerd. De belangrijkste financiële momenten waren 1989, 2001 (Lambermont-akkoord) en 2011–2013 (Vlinderakkoord).
### 4.1 Aanleidingen tot hervormingen
De aanleidingen voor deze hervormingen zijn zowel politiek-institutioneel als socio-economisch van aard.
* **1989:** Noodzaak tot verantwoording en objectivering van de middelen die naar specifieke regio's gaan.
* **2001 (Lambermont-akkoord):** Verzoek van de regio's om via fiscaliteit eigen beleidsaccenten te kunnen leggen, mede ingegeven door een onderschatte impact van nataliteit op onderwijsuitgaven.
* **2011 (Vlinderakkoord):** Behoefte aan meer responsabilisering van de regio's en herziening van het solidariteitsmechanisme om perverse effecten tegen te gaan. De evolutie van de arbeidsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG) speelde hierbij ook een rol.
### 4.2 Niet enkel "meer middelen naar de regio's"
Tijdens de laatste staatshervormingen was er ook aandacht voor het vermijden van toekomstige federalen 'bail-outs'. Dit omvatte maatregelen rond belastingelasticiteit en het behoud van de progressiviteit van de PB bij invoering van gewestelijke opcentiemen. Een duurzaam evenwicht tussen de financiering van de federale en regionale niveaus blijft een centraal punt.
### 4.3 Voorkomen van belastingconcurrentie
Bij elke hervorming wordt gewaakt over de potentiële belastingconcurrentie tussen regio's. Zo kunnen regio's elkaar niet beconcurreren door de belastbare grondslag in te perken of grote belastingaftrekken toe te staan. De vennootschapsbelasting (VB) blijft federaal om concurrentie tussen regio's te vermijden, wat anders zou leiden tot een aantrekken van zetels naar regio's met lagere tarieven.
### 4.4 Transfers en algemene middelen (PB en BTW)
Transfers vanuit de federale overheid worden gefinancierd uit de algemene middelen, waarbij PB en BTW de cruciale bronnen zijn. De omvang van de transfers staat deels los van de effectieve evolutie van de PB- en BTW-ontvangsten, wat gevolgen heeft voor de groei van de dotaties wanneer de economie sterk groeit of vertraagt.
### 4.5 Gedeelde/samengevoegde PB en efficiëntie
De gedeelde of samengevoegde PB wordt uniform geheven en geïnd door de federale FOD Financiën. Dit leidt tot efficiëntievoordelen, waarborgt horizontale rechtvaardigheid en zorgt voor fiscale transparantie. De centrale inning maakt het mogelijk om federale juridische en administratieve expertise op te bouwen.
## 5. Historische mijlpalen in de staatshervorming en financiering
De basis van de financiële bevoegdheidsverdeling ligt in de Bijzondere Financieringswet (BFW), die sinds 1989 herhaaldelijk werd aangepast.
### 5.1 Situatie tot 1989: beperkte fiscale autonomie
Vóór 1989 hadden de deelstaten weinig tot geen fiscale autonomie. Middelen werden door de federale overheid ter beschikking gesteld via dotaties. De verdeling van deze dotaties was gebaseerd op behoeftecriteria zoals bevolking, oppervlakte en het aandeel in de opbrengst van de personenbelasting. Dit systeem had echter het nadeel dat er geen vaste, voorspelbare sleutels waren, wat langetermijnplanning bemoeilijkte en leidde tot discussies over de verdeling.
### 5.2 Breuklijn in 1989: invoering van Juste Retour en Solidariteitsmechanisme
Vanaf 1989 wijzigde het principe fundamenteel met de invoering van de BFW.
* **Juste retour:** Dit principe houdt in dat gewesten die meer personenbelasting genereren, ook een groter aandeel uit de ontvangsten krijgen. Als een gewest bijvoorbeeld 64% van de PB-inkomsten genereert, krijgt het recht op 64% van de PB-dotatie.
* **Solidariteitsmechanisme (voor Gewesten):** Dit vereveningsmechanisme zorgt ervoor dat regio's met een lagere fiscale capaciteit een extra toelage ontvangen van de federale overheid om hun beleid te kunnen realiseren. Initieel was dit een horizontaal mechanisme, maar vanaf 2000 werd het een verticale equalisation grant, gefinancierd door de federale overheid.
### 5.3 Tweede mijlpaal: het Lambermontakkoord (2001)
Het Lambermontakkoord leidde tot een belangrijke hervorming van de BFW, onder meer gedreven door de onderfinanciering van de gemeenschappen, met name de Franse Gemeenschap, op het gebied van onderwijs.
* **Herfinanciering van de Gemeenschappen:** Nieuwe dotaties werden toegekend (de "Lambermont-turbo") en de BTW-massa die in de dotatie werd opgenomen, ging mee evolueren met de economische groei. De verdeling van de BTW-dotatie werd vanaf dan mede bepaald door het criterium van de 'juste retour', naast behoefte-indicatoren zoals het aantal leerlingen.
* **Fiscale autonomie van de Gewesten:** De fiscale autonomie van de gewesten werd aanzienlijk uitgebreid. Ze kregen onder andere de volledige 'taxing powers' voor registratierechten op onroerende goederen, successierechten, verkeersbelastingen, milieutaksen en andere heffingen. Voorheen behield de federale overheid een deel van de opbrengst, maar na Lambermont ging 100% van de opbrengst naar het gewest (met een kleine administratieve kost).
* **Gemeenschappen: nauwelijks fiscale autonomie:** De gemeenschappen bleven fiscaal quasi volledig afhankelijk van de PB- en BTW-stromen. Het enige instrument dat verband hield met gemeenschapsbevoegdheden, het kijk- en luistergeld, werd omgevormd tot een gewestbelasting en later afgeschaft. Dit leidde tot een sterke asymmetrie tussen gewesten en gemeenschappen.
### 5.4 Situatie vóór de 6e Staatshervorming (cijfers 2010)
Voorafgaand aan de 6e staatshervorming vloeiden aanzienlijke middelen uit de PB en BTW terug naar de regio's.
* **Personenbelasting (PB):** Van de 34 miljard euro federale ontvangsten uit PB ging 13 miljard naar de gewesten (via dotatie-pot) en 6 miljard naar de gemeenschappen. De uiteindelijke netto-overdracht naar gewesten na correcties bedroeg ongeveer 10 miljard euro.
* **BTW:** Van de 25 miljard euro federale ontvangsten uit BTW ging ongeveer 12 miljard naar de gemeenschappen (ATI-dotatie), aangevuld met 1,5 miljard euro via de Lambermont-turbo.
* **Totaal:** Ongeveer 28 miljard euro stroomde door naar gewesten en gemeenschappen. De gewesten werden voornamelijk gefinancierd uit de PB-dotatie, terwijl de gemeenschappen sterk leunden op de BTW-dotatie.
## 6. Financiering van de Gewesten
De financiering van de gewesten vóór de 6e staatshervorming berustte op meerdere pijlers.
### 6.1 Financiering uit de personenbelasting (PB): de "toegewezen PB"
De kern van de financiering voor de gewesten vormde de "toegewezen PB". Dit is geen directe ontvangst uit de PB, maar een federale dotatie die:
* Een basisdotatie omvat die evolueert met inflatie en economische groei.
* Verhoogd wordt met de solidariteitsbijdrage voor gewesten met een lagere fiscale capaciteit.
* Verlaagd wordt met de negatieve term, die dient ter compensatie van door de staatshervormingen overgedragen fiscale bevoegdheden.
Deze toegewezen PB is een complex systeem door de toevoegingen en aftrekken, en de omvang van de dotatie evolueert niet noodzakelijk in lijn met de effectieve groei van de PB-opbrengsten.
### 6.2 Extra dotaties vanuit de financieringswet
Naast de PB-dotatie ontvingen de gewesten bijkomende dotaties voor:
* **Overgehevelde bevoegdheden:** Zoals programma's voor tewerkstelling.
* **Compensatie voor de "dode hand":** Compensatie voor regio's met veel overheidsgebouwen waar geen onroerende voorheffing wordt betaald.
* **De "Belgische enveloppe" voor Brussel:** Extra middelen voor investeringen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
### 6.3 Andere bronnen van inkomsten voor de gewesten
Naast de middelen uit de financieringswet beschikten de gewesten over:
* **Eigen belastingen:** Met een groeiende fiscale autonomie.
* **Schuld:** Mogelijkheid om schuld aan te gaan voor investeringen.
* **Diverse overige inkomsten:** Schenkingen, legaten, huurgelden, inkomsten uit beleggingen, en retributies voor dienstverlening.
### 6.4 Wat bepaalt de omvang van de PB-transfer naar de regio's?
De PB-dotatie voor de gewesten is een vaste dotatie die evolueert met inflatie en economische groei, maar niet noodzakelijk in lijn met de effectieve groei van de personenbelasting. Latere staatshervormingen hebben de aanpassingen aan economische groei deels begrensd om federale sanering te financieren, waardoor regio's financieel afhankelijk bleven van elkaar.
#### 6.4.1 Verdeling van de Personenbelasting via Juste Retour
De verdeling van de PB-dotatie binnen de pot van middelen voor de gewesten gebeurt volgens het principe van de 'juste retour'. Elk gewest krijgt een basisdotatie berekend op basis van zijn aandeel in de totale PB-opbrengst.
* **Evolutie van de PB-aandelen:**
* **Vlaanderen:** Heeft altijd het grootste en stijgende aandeel gehad in de PB-opbrengst.
* **Brussel (BHG):** Zag zijn aandeel sterk dalen, wat duidt op een fiscale verzwakking.
* **Wallonië:** Bleef relatief stabiel rond 28% van de PB-opbrengst.
Deze divergerende evolutie wordt verklaard door de afwijkende evolutie van de primaire inkomens van de inwoners tussen de gewesten, mede beïnvloed door pendelarbeid.
#### 6.4.2 Woonplaatsprincipe & Pendelarbeid: impact op fiscale capaciteit
Het **woonplaatsprincipe** bepaalt dat de personenbelasting wordt toegewezen aan het gewest waar de belastingplichtige woont, niet waar hij werkt. Dit heeft tot gevolg dat Brussel, waar veel mensen werken maar elders wonen, fiscale capaciteit verliest, terwijl de omliggende regio's winnen. De economische productie (toegevoegde waarde) in Brussel is aanzienlijk hoger dan de primaire inkomens, wat verklaard wordt door de inkomensstromen die Brussel verlaten naar de woonplaats van de pendelaars.
#### 6.4.3 Solidariteitsbijdrage (Nationale Tussenkomst)
De solidariteitsbijdrage is een federale bijpassing voor gewesten met een lagere fiscale capaciteit dan het Belgische gemiddelde.
* **Werking:** De opbrengst van de personenbelasting per inwoner wordt vergeleken met het rijksgemiddelde. Als een gewest hieronder ligt, ontvangt het solidariteitsbijdrage.
* **Vlaanderen:** Komt nooit in aanmerking omdat de PB-opbrengst per capita altijd boven het gemiddelde lag.
* **Wallonië:** Ontvangt structureel en steeds meer solidariteit.
* **Brussel (BHG):** Kende initieel een positieve afwijking, maar vanaf de jaren 2000 werd de fiscale draagkracht negatief, waardoor Brussel een netto-ontvanger werd.
* **Groei:** De solidariteitsbijdrage groeit enkel met inflatie en is niet welvaartsvast.
#### 6.4.4 De Negatieve Term
De negatieve term is een soort omgekeerde verticale vereveningsstroom. Ze dient ter compensatie van de federale overheid voor het structurele inkomstenverlies door de overdracht van 'taxing powers' naar de gewesten (bijvoorbeeld op het gebied van registratie- en successierechten).
* **Twee soorten:** Negatieve term kijk- en luistergeld (historisch gemeenschapsbelasting) en negatieve term voor overige gewestbelastingen.
* **Groei:** De negatieve term neemt toe met de inflatie, maar wordt slechts voor 91% aangepast aan de evolutie van het BBP. Dit zorgt ervoor dat de federale overheid relatief beschermd blijft.
## 7. Financiering van de Gemeenschappen
De financiering van de Gemeenschappen (Vlaamse, Franse, Duitstalige) is minder complex dan die van de gewesten, met de BTW-dotatie als belangrijkste bron.
### 7.1 Opbouw van de BTW-dotatie
De BTW-dotatie bestaat uit:
* **Historische BTW-dotatie (sinds 1989):** Gekoppeld aan inflatie en voor een deel aan economische groei.
* **Lambermont-turbo (vanaf 2001):** Extra middelen die mee evolueren met de economische groei (voor 91%).
### 7.2 Aanvullende dotaties en PB-dotatie
Naast de BTW-dotatie ontvangen gemeenschappen ook aanvullende dotaties (bv. voor de Plantentuin Meise, buitenlandse studenten, sport, universiteiten, cultuur) en een dotatie uit de personenbelasting. Deze PB-dotatie groeit op dezelfde wijze als die voor de gewesten en wordt verdeeld volgens dezelfde criteria.
### 7.3 Verdeling van de BTW-dotatie: verdeelcriteria
De verdeling van de BTW over de Gemeenschappen gebeurt volgens twee logica's:
* **Behoeftecriteria (dominant vóór Lambermont):** Voornamelijk het aantal leerlingen (6-17 jaar) en andere demografische parameters.
* **Juste retour (vanaf Lambermont):** Dit criterium, gebaseerd op fiscale capaciteit (aandeel PB-inkomsten), krijgt steeds meer gewicht.
### 7.4 Eigen middelen van de Gemeenschappen
Gemeenschappen beschikken over beperkte eigen inkomsten, zoals inschrijvingsgelden voor onderwijs en cultuur-, of dienstverleningsinkomsten. Hun fiscale autonomie is echter nagenoeg onbestaande.
## 8. Conclusies: Mijlpalen en Basismechanismen
De financiering van gewesten en gemeenschappen is juridisch verankerd in de Grondwet, de Bijzondere Financieringswet (BFW) en de Lambermontakkoorden. De BFW combineert dotaties, gedeelde belastingen en eigen regionale belastingen.
* **Cruciale staatshervormingen:**
* **1989:** Invoering van 'juste retour' voor de PB-dotatie en de solidariteitsbijdrage. Begin van grote financiële decentralisatie.
* **2001 (Lambermont):** Vergroting van de BTW-dotatie voor gemeenschappen, koppeling van de BTW-dotatie aan economische groei, en een sterke stijging van de fiscale autonomie van gewesten.
* **Dynamiek van de dotaties:** Dotaties worden geïndexeerd met inflatie en (deels) met economische groei. De solidariteitsbijdrage is niet welvaartsvast, terwijl de meeste andere componenten wel (deels) aan de BBP-groei worden aangepast.
* **Solidariteitsbijdrage:** Ondersteunt gewesten met een lagere PB-opbrengst per capita. Vlaanderen trekt nooit solidariteit; Brussel en Wallonië wel.
* **Negatieve term:** Compenseert de federale overheid voor fiscale bevoegdheidsoverdrachten en groeit met inflatie en (91%) met de BBP-groei.
* **PB-dotatie en responsabilisering:** De verdeling via 'juste retour' responsabiliseert regio's, maar dit effect wordt afgevlakt door de solidariteitsbijdrage en negatieve termen.
* **Federale groei als basis:** Dotaties volgen de federale BBP-groei, wat leidt tot onderlinge financiële afhankelijkheid tussen regio's.
De financieringswet is complex, niet-transparant en kent inconsistenties, waardoor de effectieve ontvangsten uit PB en BTW niet rechtstreeks worden verdeeld, maar via historisch vastgelegde dotaties.
---
# Complexiteit van staatshervormingen in België
Dit onderwerp onderzoekt de redenen achter de moeilijkheid van staatshervormingen in België, met aandacht voor politieke, institutionele en communautaire factoren.
### 4.1 Financiële structuur en financiering van de Belgische overheden
De financiering van de verschillende overheidsniveaus in België is een dynamisch proces dat zich voortdurend ontwikkelt, gekenmerkt door een combinatie van dotaties, fiscale autonomie en vereveningsmechanismen. Dit is het resultaat van meerdere staatshervormingen, met belangrijke financiële momentums in 1989, 2001 (Lambermont-akkoord) en 2011-2013 (Vlinderakkoord).
#### 4.1.1 Bronnen van overheidsfinanciering
* **Personenbelasting (PB):** Gewesten en gemeenschappen hebben recht op een deel van de opbrengsten uit de personenbelasting. Gewesten kunnen opcentiemen heffen of kortingen toestaan, wat de PB voor hen een samengestelde belasting maakt. Gemeenschappen hebben geen directe fiscale bevoegdheden op de PB en beschouwen deze als een gedeelde belasting.
* **BTW en block grants:** Gemeenschappen ontvangen een aanzienlijke stroom middelen uit de federale BTW-ontvangsten via een onvoorwaardelijke, niet-bestemde block grant (basisdotatie/aanvullende dotatie).
* **Fiscale autonomie van de gewesten:** Deze uit zich in een breed scala aan eigen gewestbelastingen. Gewesten kunnen via opcentiemen in de PB hun belastingplichtigen bevoordelen of zwaarder belasten, al geldt deze autonomie slechts voor een specifiek deel van de federale belastingontvangsten.
* **Verevening / solidariteit:** Een ingebouwd solidariteitsmechanisme in de toegewezen PB zorgt ervoor dat regio's met een lagere belastingcapaciteit dan het nationaal gemiddelde extra middelen ontvangen.
#### 4.1.2 Evolutie en aanpassing van de financieringsstructuur
De financieringsstructuur is constant in beweging. Zes staatshervormingen hebben geleid tot drie cruciale financiële aanpassingen:
* **1989:** De Basis van de Bijzondere Financieringswet (BFW) wordt gelegd, met de invoering van het principe van de "juste retour" en het solidariteitsmechanisme voor de Gewesten. Voor 1989 was de verdeling van dotaties gebaseerd op behoeftecriteria (bevolking, oppervlakte, opbrengst PB), wat leidde tot onvoorspelbare sleutels en planning onmogelijk maakte.
* **2001 (Lambermont-akkoord):** Dit akkoord was gericht op de herfinanciering van de Gemeenschappen, die ondergefinancierd waren, met name de Franse Gemeenschap. De BTW-dotatie werd gekoppeld aan economische groei ("Lambermont-turbo") en de "juste retour" kreeg meer gewicht bij de verdeling van de BTW-dotatie. De fiscale autonomie van de Gewesten werd aanzienlijk uitgebreid.
* **2011-2013 (Vlinderakkoord):** Dit akkoord richtte zich op meer responsabilisering van de regio's, de herziening van het solidariteitsmechanisme en het aanpakken van de evolutie op de arbeidsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
#### 4.1.3 Aanleidingen tot staatshervormingen
De aanleidingen tot staatshervormingen zijn zowel politiek-institutioneel als socio-economisch van aard:
* **Behoefte aan verantwoording:** Noodzaak om de middelenverdeling objectief te rechtvaardigen.
* **Fiscale beleidsaccenten:** De wens van regio's om via fiscaliteit eigen beleidsaccenten te kunnen leggen.
* **Demografische en economische factoren:** Fouten in de voorspelling van demografie en nataliteit, en de impact van de arbeidsmarkt (werkgelegenheid en sociale bijdragen) op de overheidsinkomsten.
* **Verbrokkeling van bevoegdheden:** Bevoegdheden die versnipperd of vervlochten zijn tussen federale en regionale niveaus, wat de efficiëntie bemoeilijkt en debatten over verdere regionalisering of federalisering voedt.
* **Federale sanering:** Maatregelen om de federale overheid te behoeden voor toekomstige bail-outs, door de groei van regionale dotaties te beperken.
#### 4.1.4 Voorkomen van belastingconcurrentie
Bij elke hervorming wordt gewaakt over het ontstaan van belastingconcurrentie tussen regio's. Dit gebeurt door beperkingen op het inperken van belastbare grondslagen of het toekennen van grote belastingaftrekken, hoewel de vennootschapsbelasting federaal blijft om concurrentie te vermijden.
#### 4.1.5 Dotaties en algemene middelen
Transfers van de federale overheid worden gefinancierd uit algemene middelen, voornamelijk PB en BTW. De omvang van deze transfers staat deels los van de reële evolutie van de PB- en BTW-ontvangsten, wat kan leiden tot voordelen voor de federale overheid bij economische groei en een afgevlakte daling bij economische recessie voor de regio's.
#### 4.1.6 Gedeelde/samengevoegde PB en efficiëntie
De gedeelde PB wordt uniform geheven en geïnd, wat efficiëntievoordelen (één administratie), horizontale rechtvaardigheid en fiscale transparantie garandeert. De federale FOD Financiën blijft voor de inning en beheer zorgen, wat concentratie van expertise op federaal niveau mogelijk maakt.
### 4.2 Waarom staatshervormingen in België zo moeilijk zijn
De complexiteit van staatshervormingen in België is veelzijdig en wordt beïnvloed door institutionele, politieke en communautaire factoren.
#### 4.2.1 Institutionele complexiteit
België kent een gelaagd bestuursstructuur met federale overheid, gemeenschappen, gewesten, provincies en gemeenten. De bevoegdheden van deze lagen zijn vaak gesplitst, gedeeld of verstrengeld, wat historisch gegroeid is door opeenvolgende staatshervormingen. Dit leidt tot een institutionele knoop, waarbij bevoegdheden voor thema's als klimaat, arbeidsmarkt en gezondheidszorg versnipperd zijn, wat inefficiëntie veroorzaakt omdat niemand volledig bevoegd is. Juist die versnippering maakt nieuwe hervormingen complex, omdat het moeilijk is om duidelijke lijnen te trekken en bevoegdheden volledig over te hevelen.
#### 4.2.2 Macht en geld
Elke staatshervorming behelst beslissingen over wie welke bevoegdheden krijgt en wie daarvoor betaalt. Onderhandelingen gaan dus altijd over bevoegdheden, budgetten, middelen en controle, wat elke hervorming politiek gevoelig maakt.
#### 4.2.3 Communautaire logica en taalgroepen
Hervormingen moeten door beide taalgroepen worden goedgekeurd. Het ontbreken van nationale partijen en de aanwezigheid van duidelijk Vlaamse en Franstalige partijen vereisen dat twee politieke systemen tegelijkertijd worden overtuigd, wat leidt tot moeizame onderhandelingen en compromissen.
#### 4.2.4 Twee tegengestelde visies op de toekomst
Er bestaat geen consensus over de richting van België: enerzijds de visie van voortgaande regionalisering (meer bevoegdheden naar de gewesten) en anderzijds de visie van herfederalisering (bevoegdheden terugbrengen naar het federale niveau). Dit zet partijen bij de start van onderhandelingen al op verschillende sporen, en een hervorming is enkel mogelijk via een compromis tussen beide visies.
#### 4.2.5 Zware procedurele grondwet
De procedure voor grondwetsherzieningen is zeer zwaar. Een verklaring tot herziening, gevolgd door verkiezingen, en pas in de volgende legislatuur kan de grondwet gewijzigd worden met een tweederdemeerderheid en een meerderheid in elke taalgroep. Dit maakt grote hervormingen uitzonderlijk moeilijk.
#### 4.2.6 Versnippering als uitdaging
De huidige versnippering van bevoegdheden, hoewel noodzakelijk voor hervorming, maakt een nieuwe hervorming uiterst ingewikkeld. Het is niet langer eenvoudig om te bepalen welke bevoegdheden volledig naar het federale of regionale niveau gaan, gezien de bijbehorende bevoegdheden elders kunnen liggen.
#### 4.2.7 Politieke wil als sleutel
De complexiteit van staatshervormingen is niet louter technisch, maar vooral een politiek onderhandelingsproces. De kans op een hervorming hangt dan ook meer af van de politieke wil dan van institutionele logica.
### 4.3 De Bijzondere Financieringswet (BFW) en haar evolutie
De BFW regelt de transfers van middelen tussen de federale staat en de gewesten en gemeenschappen, en definieert hun fiscale bevoegdheden.
#### 4.3.1 Belangrijke wijzigingen in de BFW
* **1989:** Invoering van de "juste retour" voor de PB-dotatie en het solidariteitsmechanisme voor de Gewesten. De middelenverdeling ging van behoeftecriteria naar een systeem gebaseerd op de fiscale capaciteit van de deelstaten.
* **2001 (Lambermont-akkoord):** Vergroting van de BTW-dotatie voor de Gemeenschappen en koppeling aan economische groei. Grote uitbreiding van de fiscale autonomie van de Gewesten.
* **2011-2013 (Vlinderakkoord):** Verdere aanpassingen aan het solidariteitsmechanisme en de financieringswet.
#### 4.3.2 Specifieke mechanismen in de PB-dotatie
De PB-dotatie voor de gewesten omvat drie componenten:
* **Basisdotatie:** Een vastgelegde enveloppe die evolueert met inflatie en economische groei, maar niet noodzakelijk synchroon met de effectieve PB-opbrengsten. De verdeling gebeurt via "juste retour", waarbij gewesten een aandeel krijgen in verhouding tot hun opbrengst.
* **Solidariteitsbijdrage (nationale solidariteitstussenkomst):** Een extra toelage voor gewesten met een lagere fiscale capaciteit per inwoner dan het rijksgemiddelde. Deze bijdrage is enkel geïndexeerd op inflatie en niet op economische groei, waardoor ze niet "welvaartsvast" is. Vlaanderen komt hierdoor structureel niet in aanmerking.
* **Negatieve term:** Een aftrek die de compensatie vertegenwoordigt voor de federale overheid die inkomsten verliest door de overdracht van fiscale bevoegdheden aan de gewesten. Deze term is slechts partieel welvaartsvast (91% van de BBP-groei) en beschermt de federale overheid. Er zijn twee soorten negatieve termen: voor het kijk- en luistergeld (historisch gemeenschapsbelasting) en voor andere gewestbelastingen.
#### 4.3.3 Fiscale autonomie van Gewesten en Gemeenschappen
* **Gewesten:** Hebben een aanzienlijke en toenemende fiscale autonomie gekregen, met volledige bevoegdheden over diverse gewestbelastingen (registratierechten, successierechten, verkeersbelastingen, etc.). Binnen de personenbelasting kregen de gewesten beperkte autonomie (maximaal 6,75%) om eigen accenten te leggen, een mogelijkheid die voornamelijk door Vlaanderen werd benut (bv. jobkorting).
* **Gemeenschappen:** Hebben vrijwel geen eigen fiscale bevoegdheden. Hun financiering is quasi volledig afhankelijk van de doorgegeven personenbelasting en de BTW-dotatie. Het "kijk- en luistergeld" als enige gemeenschapsbelasting werd omgevormd tot gewestbelasting en later afgeschaft.
#### 4.3.4 Verdeling van de BTW-dotatie
De BTW-dotatie aan de gemeenschappen is de belangrijkste inkomstenbron. De verdeling gebeurt via een combinatie van behoeftecriteria (voornamelijk aantal leerlingen) en, sinds het Lambermont-akkoord, een steeds groter gewicht voor het principe van de "juste retour".
### 4.4 De impact van het woonplaatsprincipe en pendelarbeid
Het woonplaatsprincipe (PB wordt toegewezen aan de gemeente van verblijf, niet aan de gemeente waar men werkt) en pendelarbeid hebben een significante impact op de fiscale capaciteit van de gewesten.
* **Verlies van fiscale capaciteit voor Brussel:** Veel mensen werken in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG) maar wonen in Vlaanderen of Wallonië. Hun personenbelasting vloeit daardoor niet naar Brussel, wat de fiscale capaciteit van het BHG ondermijnt, ondanks een hoge toegevoegde waarde.
* **Voordeel voor omliggende regio's:** De regio's waar pendelaars wonen, profiteren van deze inkomstenstromen.
* **Asymmetrie in inkomsten:** Dit mechanisme verklaart de fiscale asymmetrie, waarbij Brussel een dalende fiscale capaciteit kent, terwijl Vlaanderen een stijgende en stabiele positie behoudt, en Wallonië relatief stabiel blijft.
De complexe financiële structuren, de politieke dynamieken en de communautaire logica maken staatshervormingen in België een voortdurend uitdagend proces.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Fiscaal federalisme | Een systeem waarbij overheidsbevoegdheden en bijbehorende financiële middelen worden verdeeld over verschillende overheidsniveaus, zoals een federale staat en subnationale entiteiten (gewesten en gemeenschappen). |
| Dotaties | Financiële overdrachten van een hoger overheidsniveau naar een lager niveau, vaak bedoeld om de financiering van specifieke bevoegdheden te waarborgen. |
| Fiscale autonomie | De bevoegdheid van een overheidsniveau om eigen belastingen te heffen, aan te passen of vrijstellingen te verlenen, wat hen in staat stelt eigen beleidskeuzes te financieren. |
| Verevening | Een mechanisme dat financiële middelen herverdeelt tussen overheden om verschillen in fiscale capaciteit of behoeften te compenseren, met als doel een zekere mate van gelijkheid in dienstverlening te waarborgen. |
| Personenbelasting (PB) | Een directe belasting geheven op de inkomsten van natuurlijke personen, zoals lonen, salarissen en winsten, die in België een belangrijke bron van inkomsten is en deels wordt toegewezen aan gewesten en gemeenschappen. |
| Opcentiemen | Een percentage dat een gewest of gemeente kan heffen bovenop een federale belasting, zoals de personenbelasting, waardoor het een deel van de opbrengst genereert en een zekere mate van fiscale autonomie uitoefent. |
| Block grant | Een onvoorwaardelijke overschrijving van middelen van de ene overheid naar de andere, die de ontvangende overheid naar eigen goeddunken kan besteden, zonder specifieke bestemming die is voorgeschreven door de gever. |
| Juste retour | Het principe dat een gewest of gemeenschap recht heeft op een deel van de belastingopbrengsten dat in verhouding staat tot de door haar gegenereerde fiscale basis, zoals de opbrengst van de personenbelasting. |
| Solidariteitsbijdrage | Een mechanisme dat extra middelen toekent aan regio's met een lagere fiscale capaciteit dan het nationale gemiddelde, om een gelijkwaardig niveau van openbare dienstverlening te garanderen. |
| Staatshervorming | Een proces waarbij de institutionele en constitutionele structuur van een staat wordt gewijzigd, vaak met een verschuiving van bevoegdheden tussen federale en regionale overheden, wat gevolgen heeft voor de financiering. |
| Bijzondere Financieringswet (BFW) | Een wet die de financiële relaties regelt tussen de federale overheid en de deelstaten (gewesten en gemeenschappen) in België, inclusief de toewijzing van middelen en de fiscale bevoegdheden. |
| Lambermont-akkoord | Een belangrijk akkoord uit 2001 dat leidde tot een significante hervorming van de bijzondere financieringswet, met een uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en aanpassingen aan de BTW-dotatie voor de gemeenschappen. |
| Taxing powers | De bevoegdheid om belastingen te heffen, een cruciaal aspect van fiscale autonomie dat bepaalt welke overheid inkomsten kan genereren uit specifieke bronnen. |
| Compensatie voor de "dode hand" | Een financiële compensatie van de federale overheid aan regio's waar veel overheidsgebouwen staan, aangezien deze gebouwen vrijgesteld zijn van onroerende voorheffing, wat leidt tot een verlies aan lokale belastinginkomsten. |
| Negatieve term | Een aftrek die wordt toegepast op de middelen die een gewest ontvangt, bedoeld als compensatie aan de federale overheid voor het verlies aan belastinginkomsten als gevolg van de overdracht van bevoegdheden en taxing powers. |
| Woonplaatsprincipe | Het principe waarbij belastingen, met name de personenbelasting, worden toegewezen aan het gewest waar de belastingplichtige woont, ongeacht de plaats waar het inkomen wordt verdiend. |
| Pendelarbeid | Het dagelijks reizen van werknemers tussen hun woonplaats en werkplaats, wat significante gevolgen heeft voor de fiscale verdeling tussen regio's doordat de belasting wordt geheven op de woonplaats. |
| Bruto toegevoegde waarde | De waarde die wordt gecreëerd door economische activiteit binnen een bepaalde regio, wat een indicator is van de economische productie maar niet direct de fiscale capaciteit van die regio bepaalt vanwege factoren zoals pendelarbeid. |
| Primair inkomen | Het inkomen dat wordt gegenereerd uit economische activiteit, voordat belastingen en sociale bijdragen zijn afgetrokken. De verdeling van primair inkomen per inwoner is een indicator van fiscale capaciteit. |
| Beschikbaar inkomen | Het inkomen dat huishoudens kunnen besteden na aftrek van belastingen en sociale bijdragen, maar voordat ze consumentenuitgaven doen. |
| Gemeenschappen | Subnationale entiteiten in België (Vlaamse, Franse, Duitstalige Gemeenschap) die voornamelijk bevoegd zijn voor persoonsgebonden aangelegenheden zoals onderwijs en cultuur. |
| Gewesten | Subnationale entiteiten in België (Vlaams, Waals, Brussels Hoofdstedelijk Gewest) die voornamelijk bevoegd zijn voor territoriale aangelegenheden zoals ruimtelijke ordening, economisch beleid en mobiliteit. |
| BTW-dotatie | Een toezegging van middelen vanuit de federale BTW-ontvangsten aan de gemeenschappen, die een belangrijke financieringsbron vormt. |
| Lambermont-turbo | Een specifieke toevoeging aan de BTW-dotatie voor de gemeenschappen, ingevoerd in 2001, die mee groeit met de economische groei en bedoeld was om onderfinanciering aan te pakken. |
Cover
module 4 - case België deel 2 (kort)
Summary
# De knelpunten van de Bijzondere Financieringswet vóór de 6de Staatshervorming
Dit onderwerp belicht de cruciale problemen van de Bijzondere Financieringswet (BFW) net voor de grote staatshervorming van 2011, waaronder de onderfinanciering van Brussel, de complexe solidariteitsval en de financiële verarming van de federale overheid.
## 1. De situatie net voor de 6de Staatshervorming
Voorafgaand aan de staatshervorming in 2011 kende de Bijzondere Financieringswet (BFW) een reeks significante knelpunten die hervormingen noodzakelijk maakten. Deze problemen betroffen onder meer de complexiteit en gebrekkige democratische controleerbaarheid van de wet, de prikkels die gewesten minder geneigd maakten tot eigen inspanningen, en een onderschatting van de vergrijzingsdruk op de federale begroting. Daarnaast was de BFW onvoldoende compenserend voor de structurele financiële uitdagingen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG) en moesten nieuwe bevoegdheidsoverdrachten gepaard gaan met adequate financiering.
Vier specifieke knelpunten stonden centraal:
### 1.1 De onderfinanciering van Brussel
Brussel werd geconfronteerd met een structureel financieel tekort, ondanks een ogenschijnlijk stabiele financiële situatie. De hoge kosten gerelateerd aan armoede, werkloosheid, grootstedelijke problemen en pendel werden onvoldoende gedekt door de toegewezen middelen.
#### 1.1.1 Afkalvende fiscale draagkracht sinds de jaren '90
De personenbelasting (PB) bracht per inwoner steeds minder op in Brussel vergeleken met het rijksgemiddelde, waardoor het gewest meer federale solidariteitsbijdragen nodig had om het tekort te compenseren.
#### 1.1.2 Oorzaak: specifieke bevolkingsmix
Een aanzienlijk deel van de Brusselse bevolking bestaat uit relatief arme inwoners die weinig tot geen belastingen betalen. Tegelijkertijd zijn veel expats en EU-ambtenaren met hoge inkomens vrijgesteld van de PB in België, wat de fiscale draagkracht verder drukt.
#### 1.1.3 Woonplaatsprincipe speelt Brussel parten
Veel inkomens worden in Brussel verdiend, maar de PB wordt verdeeld op basis van de woonplaats en niet de werkplaats. Dit leidt ertoe dat pendelaars die in Brussel werken maar elders wonen, hun PB afdragen aan andere gewesten, waardoor Brussel een onevenredig klein deel van de opbrengst ontvangt.
#### 1.1.4 Verlaging van belastingen sinds 2001 (Lambermont)
Pogingen om rijkere inwoners aan te trekken door belastingen zoals schenkings- en registratierechten te verlagen, hadden een twijfelachtig terugverdieneffect en hebben de budgettaire toestand van Brussel mogelijk zelfs verslechterd.
#### 1.1.5 De "dode hand"
Vrijstellingen voor internationale gebouwen (ambassades, EU-instellingen) en overheidsgebouwen leidden tot het derven van eigen belastingsinkomsten voor Brussel, hoewel er wel compensatie was, werd deze door het BHG als onvoldoende beschouwd.
#### 1.1.6 Hoge kosten verbonden aan de hoofdstad- en internationale functie
Brussel draagt als hoofdstad van meerdere regio's en zetel van internationale instellingen extra kosten met zich mee voor veiligheid, ordehandhaving, reinheid en infrastructuur.
#### 1.1.7 Overschijpelingseffecten / horizontale externaliteiten
Als centrumstad gebruikt een groot aantal pendelaars en bezoekers de Brusselse voorzieningen (openbaar vervoer, infrastructuur) zonder er lokale belastingen te betalen, wat leidt tot een scheeftrekking van kosten en baten.
#### 1.1.8 Dure politieke en bestuurlijke structuur
Brussel kent een complex en kostbaar politiek apparaat met een eigen parlement, gemeenschapscommissie en 30 gemeenten, wat resulteert in hoge bestuurskosten.
#### 1.1.9 Veel arme gemeenten en de rol van BHG als voogdijoverheid
Het BHG telt veel deficitaire gemeenten die financieel bijgestaan moeten worden door het gewest. Tegelijkertijd hebben deze gemeenten sinds 2001 door federale hervormingen en liberalisering van energiemarkten belangrijke inkomstenbronnen verloren.
#### 1.1.10 Structuur en efficiëntie - studies
Onderzoek wees op een structureel tekort in de financiering van het BHG en suggereerde tegelijkertijd ruimte voor efficiëntieverbeteringen in het middelenbeheer.
### 1.2 De solidariteitsval (development trap)
Dit knelpunt betreft de manier waarop de solidariteit tussen de gewesten was georganiseerd, wat ertoe kon leiden dat economische vooruitgang financieel werd "afgestraft".
#### 1.2.1 Rol van de solidariteitstussenkomst
De solidariteitstussenkomst van de federale overheid was een cruciale inkomstenbron voor Wallonië en Brussel, maar groeide aanzienlijk in de jaren voorafgaand aan de hervorming.
#### 1.2.2 Definitie van de "solidariteitsval"
De solidariteitsval treedt op wanneer regio's met een zwakkere economische groei en lagere fiscale middelen door de solidariteitsbijdrage gesteund worden. Echter, bij economische verbetering en het genereren van meer inkomsten, daalt de solidariteitstussenkomst sneller dan het aandeel in de basisdotatie stijgt, wat netto leidt tot minder of gelijke middelen en een gebrek aan stimulans om te groeien.
#### 1.2.3 Waarom is dat een val?
De combinatie van de snelheid waarmee het aandeel in de basisdotatie stijgt bij economische relance en de omvang van de solidariteitstussenkomst per hoofd, creëert de val. Een kleinere solidariteit per hoofd zou de negatieve impact bij groei beperken.
#### 1.2.4 Simulatie van Decoster & Sas (2010)
Een simulatie waarbij het BHG met 2% economisch groeit terwijl Vlaanderen en Wallonië stilvallen, toonde aan dat Brussel gedurende 9 jaar minder BFW-middelen per capita kreeg, en het zelfs 15 jaar duurde om een niveau te bereiken gelijk aan dat van een Vlaming. Wallonië ging er ondanks nulgroei op vooruit, terwijl Vlaanderen langzaam terrein verloor. Dit illustreert de "development trap", waarbij inspanningen om te groeien jarenlang leiden tot minder middelen per hoofd.
#### 1.2.5 Tabelvoorbeeld: +100 miljoen belastbare basis in Brussel
Een tabel toonde aan dat bij een stijging van de belastbare basis in Brussel, het gewest netto middelen kon verliezen, terwijl Wallonië, dat niet groeide, toch winst boekte. Dit bevestigde dat de BFW zwakkere regio's niet stimuleerde om de participatiegraad te verhogen.
#### 1.2.6 Oplossingen en realistische scenario's
Specialisten discussieerden over de perversiteit van de solidariteitstussenkomst. Oplossingen omvatten het wijzigen van de verdeling van de basisdotatie (bv. naar revenue sharing) of het afzwakken van de solidariteit. Decoster benadrukte dat de "development trap" sterk afhankelijk is van onrealistische groeiscenario's; in meer plausibele scenario's verdwijnt dit effect.
### 1.3 De verarming van de federale staat
Dit probleem, ook wel aangeduid als "vertical imbalance" of "fiscale kloof", verwijst naar de structurele verzwakking van de federale financiële positie.
#### 1.3.1 Vertical imbalance: federale middelen vs. regio's
Gedurende decennia heeft de federale staat steeds meer middelen afgestaan aan de regio's, terwijl deze zelf geconfronteerd werd met zware en groeiende uitgavenposten zoals sociale zekerheid en pensioenen. De federale inkomsten als percentage van het BBP daalden, terwijl de uitgaven stegen.
#### 1.3.2 Vergrijzing: zware druk op de federale begroting
De vergrijzing vanaf 2020-2030 zal leiden tot aanzienlijk hogere kosten voor pensioenen en volksgezondheid, voornamelijk op federaal niveau. De verwachte federale inkomsten in 2030 zullen ontoereikend zijn om de verplichtingen van de sociale zekerheid na te komen zonder hervormingen.
#### 1.3.3 Conjuncturele schokken en recessies: federale overheid vangt de klappen
Bij economische neergang dalen de federale belastinginkomsten en stijgen de uitgaven voor werkloosheid. De federale overheid moet in zulke tijden extra staatsschuld aangaan om de tekorten te financieren.
#### 1.3.4 Staatsschuld en rentelasten: volledig federaal
De gehele Belgische staatsschuld rust op het federale niveau. De rentelasten op deze schuld vormen een steeds zwaardere druk op de federale begroting.
#### 1.3.5 De rol van de BFW en de elasticiteitsbonus
Hoewel de BFW zelf niet de primaire oorzaak is van de federale verarming, heeft ze wel bijgedragen door de overdracht van personenbelasting (PB) en BTW naar de deelstaten. Een belangrijke factor is echter de "elasticiteitsbonus": de federale PB-inkomsten groeien sneller dan het BBP (elasticiteit > 1), terwijl de dotaties aan de gewesten slechts meegroeien met het BBP of minder. Dit verschil (elasticiteitsbonus) bleef bij de federale staat en vormde een buffer, maar leidde ook tot politieke spanningen met de deelstaten die hierop aanspraak maakten.
### 1.4 De fiscale kloof (vertical imbalance)
Dit punt betreft de omvang van de fiscale autonomie van de regio's en het verschil tussen hun uitgavenbevoegdheden en inkomstenbronnen.
#### 1.4.1 Fiscale autonomie en de "taxing powers"
Fiscale autonomie verwijst naar de mogelijkheid voor regio's om hun belastingsbevoegdheden optimaal te benutten om aan beleidsnoden en bevolkingsvoorkeuren tegemoet te komen, onder meer via fiscale instrumenten zoals belastingaftrekken en -verminderingen.
#### 1.4.2 Internationale vergelijking van de fiscale kloof
Internationaal gezien is er een algemene tendens dat meer uitgaven dan inkomsten worden gedecentraliseerd, wat resulteert in een "vertical imbalance" of "fiscale kloof". België kende een aanzienlijke kloof, vergelijkbaar met Nederland en meer uitgesproken dan in landen als Griekenland of Duitsland.
#### 1.4.3 Verticale kloof binnen België
Binnen België was de kloof het kleinst in het BHG. Als gemeenschappen met hun beperkte eigen belastingbevoegdheden werden meegeteld, nam de kloof toe. Vlaanderen kende een aanzienlijke kloof tussen gedecentraliseerde uitgaven en eigen ontvangsten.
#### 1.4.4 Redenen voor de fiscale kloof
Theoretische verklaringen omvatten de wens om herverdelende en stabiliserende belastingen centraal te houden, en de vrees voor "race to the bottom" scenario's met belastingconcurrentie tussen regio's.
#### 1.4.5 Bestaande fiscale autonomie vóór de 6de Staatshervorming
Vóór de 6de Staatshervorming hadden de gewesten reeds eigen belastingen en konden ze via opcentiemen op de personenbelasting een beperkt deel van hun PB-inkomsten sturen, hoewel de federale progressiviteit gerespecteerd moest blijven.
#### 1.4.6 Gedeelde belastingen en "vertical externalities"
Gedeelde belastingen zoals de PB zijn gevoelig voor "vertical externalities", waarbij wijzigingen op federaal niveau (bv. belastinggrondslag) onmiddellijk gevolgen hebben voor de inkomsten van lagere overheden.
#### 1.4.7 Fiscale autonomie versus responsabilisering
Fiscale autonomie werd niet altijd gelijkgesteld aan responsabilisering. De BFW van 1989 gebruikte "fiscale capaciteit" (regionale PB-opbrengst) als maatstaf, met de aanname dat goed beleid leidt tot economische groei en hogere PB-opbrengsten. De mate van responsabilisering bleef echter een discussiepunt.
Dit overzicht van de knelpunten van de BFW vóór de 6de Staatshervorming legt de basis voor het begrip van de noodzakelijke hervormingen die volgden.
---
# De hervorming van de Bijzondere Financieringswet na de 6de Staatshervorming
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting over de hervorming van de Bijzondere Financieringswet na de 6de Staatshervorming.
## 2. De hervorming van de Bijzondere Financieringswet na de 6de Staatshervorming
Dit deel van de cursus behandelt de aanpassingen aan de Bijzondere Financieringswet (BFW) na de 6de Staatshervorming, inclusief de principes achter de hervorming, de wijzigingen voor gewesten en gemeenschappen, en de belangrijkste knelpunten die hiermee werden aangepakt.
### 2.1 De situatie net voor de 6de Staatshervorming: Knelpunten
Vóór de 6de Staatshervorming waren er diverse problemen met de BFW die hervormingen noodzakelijk maakten:
* **Complexiteit en gebrek aan democratische controle:** De BFW was zeer complex, waardoor deze moeilijk democratisch controleerbaar was voor zowel het parlement als de burgers.
* **Afname van prikkels voor eigen inspanningen:** Mechanismen binnen de BFW ontmoedigden gewesten om zelf voldoende middelen te genereren voor hun beleid, omdat ze konden "leunen" op federale stromen.
* **Onderschatting van vergrijzingsdruk:** De BFW hield onvoldoende rekening met de toenemende vergrijzingsdruk en de daaraan verbonden kosten (pensioenen, gezondheidszorg) op de federale overheid.
* **Onderfinanciering van Brussel:** Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG) kampte met structurele onderfinanciering door hoge kosten (armoede, grootstedelijke problemen) die onvoldoende werden gedekt door de toegewezen middelen.
* **Noodzaak voor nieuwe bevoegdheidsoverdrachten:** Verschillende economische evoluties in de gewesten vereisten nieuwe bevoegdheidsoverdrachten, die gepaard moesten gaan met adequate financiering.
Vier specifieke knelpunten kwamen sterk naar voren:
* **De onderfinanciering van Brussel:** Ondanks een ogenschijnlijk gezonde financiële situatie, kampte Brussel met een structureel tekort door hoge uitgaven (armoede, werkloosheid, grootstedelijke problemen, pendelaars) die onvoldoende werden gedekt door de middelen.
* **De solidariteitsval (development trap):** Een mechanisme waarbij gewesten die economisch zwakker waren en minder middelen genereerden, financieel "gestraft" leken te worden bij economische vooruitgang. De daling in solidariteitsbijdragen woog zwaarder dan de stijging in de basisdotatie, wat de prikkel om te groeien verminderde.
* **De verarming van de federale staat (vertical imbalance):** De federale overheid moest steeds meer zware en dure bevoegdheden financieren (sociale zekerheid, pensioenen, vergrijzing) terwijl middelen via de BFW naar de deelstaten gingen, wat leidde tot een "uitputting" van federale budgetten.
* **De roep om meer fiscale autonomie van de deelstaten:** Deelstaten, met name Vlaanderen, wensten meer controle over de personenbelasting, aangezien hun mogelijkheden om tarieven aan te passen zeer beperkt waren door strenge federale regels.
### 2.2 De hervorming na de 6de Staatshervorming: Het Vlinderakkoord
De 6de Staatshervorming, vastgelegd in de Bijzondere wet van 24 juli 2013 (het Vlinderakkoord), bracht aanzienlijke wijzigingen aan de BFW, met als doel deze knelpunten aan te pakken.
#### 2.2.1 Grote krachtlijnen van het Vlinderakkoord
Het akkoord van 11 oktober 2011 bevatte vier belangrijke krachtlijnen:
1. **Politieke vernieuwing:** Versterking van de rol van het parlement, hervorming van het tweekamerstelsel (leidend tot de afschaffing van de Senaat), en afspraken inzake samenwerkingsfederalisme en federale loyaliteit.
2. **Splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde:** Een doorbraak in een langdurig communautair conflict, die ook oplossingen zocht voor de randgemeenten en de afstemming van Brussel op zijn hinterland.
3. **Overdracht van nieuwe bevoegdheden:** Aanzienlijke bevoegdheden werden overgedragen aan de deelstaten, waaronder arbeidsmarktbeleid, gezondheidszorg, gezinsbijslagen, justitie, mobiliteit en verkeersveiligheid. Deze overdracht ging gepaard met budgettaire middelen.
4. **Grondige wijziging van de Bijzondere Financieringswet:** De BFW werd hervormd om de bovenstaande knelpunten aan te pakken, met specifieke aandacht voor de financiering van Brussel, de werking van solidariteitsmechanismen, en de creatie van betere prikkels voor werkgelegenheid en financieel beheer.
#### 2.2.2 Principes van de hervorming van de BFW
De hervorming werd geleid door de volgende principes:
* **Vermijden van deloyale concurrentie:** Er moest een "level playing field" blijven, zonder een fiscale wapenwedloop tussen de regio's te ontketenen.
* **Behoud van de progressiviteit van de personenbelasting (PB):** De kern van de PB bleef een federale, duidelijk progressieve belasting, waarbij wijzigingen door gewesten de progressiviteit maximaal met 10% mochten afzwakken.
* **Geen structurele verarming van deelstaten:** Geen enkel gewest of gemeenschap mocht op lange termijn significant armer worden dan vóór de hervorming.
* **Verhogen van de leefbaarheid van de federale staat op lange termijn:** Ondanks de extra middelen voor de deelstaten, moest er voldoende geld bij de federale staat blijven om haar taken te financieren.
* **Versterken van de responsabilisering van de deelstaten:** Deelstaten moesten financieel beloond worden voor goed beleid dat leidde tot meer eigen inkomsten, met name via de PB en arbeidsmarktmaatregelen.
* **Erkennen van de sociologische realiteit en externe functie van BHG:** Brussel kreeg extra dotaties om zijn specifieke situatie (pendelaars, internationale functies, tweetaligheid, grootstedelijke problemen) te financieren.
* **Hanteren van bevolkings- en leerlingcriteria voor Gemeenschapsbevoegdheden:** Middelen voor o.a. onderwijs en welzijn werden verdeeld op basis van behoeften (inwoners, leerlingen, leeftijdsstructuur).
* **Zekerstellen van financiële stabiliteit via een overgangsmechanisme:** Verliezen of winsten door de hervorming werden gespreid in de tijd om grote budgetschokken te vermijden.
* **Onderbouwen van modellen via simulaties:** De verwachte financiële stromen werden vooraf gesimuleerd om tijdig bijsturing mogelijk te maken.
* **Rekening houden met bijdragen van deelstaten aan financiële sanering:** Deelstaten droegen mee aan de aanpak van het federale begrotingstekort via tragere dotatiegroei en overgangsmaatregelen.
#### 2.2.3 Belangrijkste wijzigingen voor de Gewesten
De financiering van de gewesten werd ingrijpend hervormd:
* **Verruiming van de fiscale autonomie inzake personenbelasting:** Het plafond van 6,75% voor aanpassingen aan de PB door gewesten werd afgeschaft. Nu kan ongeveer 25% van de PB-opbrengst door de gewesten worden beheerd via opcentiemen, tariefaanpassingen, kortingen of differentiatie per belastingschijf, mits de federale progressiviteit wordt gerespecteerd.
* **Vereenvoudiging van financiële stromen:** Specifieke dotaties werden opgenomen in de globale dotaties, wat zorgde voor een grotere, overzichtelijkere enveloppe die beter aansloot bij de nieuwe bevoegdheden.
* **Hervorming van het solidariteitsmechanisme:** Het mechanisme werd aangepast om minder "perverse prikkels" te geven, zodat gewesten niet langer ontmoedigd werden om mensen aan het werk te krijgen. De nieuwe formule berekent de solidariteit op basis van het verschil tussen het bevolkingsaandeel en het aandeel in de PB, met een compensatiefactor van 80%.
* **Financiering van nieuwe bevoegdheden:** Er werden nieuwe dotaties voorzien voor bevoegdheden zoals arbeidsmarktbeleid (met een dotatie van ongeveer 4,3 miljard euro) en fiscale uitgaven (ongeveer 1,9 miljard euro, waarvan 60% als aparte dotatie). Deze dotaties evolueren met inflatie en een deel van de federale BBP-groei (initieel 75%, later 55%).
* **Grotere enveloppe voor Brussel:** Brussel ontving bijkomende dotaties (tijdelijk oplopend tot 461 miljoen euro in 2015) voor zijn specifieke kosten (veiligheid, mobiliteit, tweetaligheid, pendelaars, internationale instellingen).
* **Overgangsmechanisme:** Om de financiële stabiliteit te verzekeren, werden nieuwe regels stapsgewijs ingevoerd en kregen de gewesten en gemeenschappen tijd om zich aan te passen. Met name gewesten die veel extra middelen kregen, moesten vanaf 2026 tot 2034 hun dotaties trager laten groeien om een deel terug te laten vloeien naar de federale staat.
* **Responsabilisering inzake pensioenen en klimaat:** De gewesten en gemeenschappen werden financieel mee verantwoordelijk gemaakt voor de vergrijzingskosten en het behalen van klimaatdoelstellingen.
#### 2.2.4 Wijzigingen voor de Gemeenschappen
Ook de financiering van de gemeenschappen werd aangepast:
* **Basistdotaties uitgebreid:** De gemeenschappen kregen meer vaste middelen.
* **Afschaffing van de Lambermontdotatie:** Deze dotatie, die te snel groeide, werd afgeschaft en de middelen werden verdeeld over andere dotaties.
* **Nieuwe dotaties voor extra bevoegdheden:** Specifieke dotaties werden ingevoerd voor nieuwe bevoegdheden zoals gezinsbijslag (nu Groeipakket) en ouderen- en gezondheidszorg.
* **Tragere groeikoppeling:** Dotaties groeien minder snel mee met de federale BBP-groei, zodat de gemeenschappen bijdragen aan de vergrijzingskosten.
* **PB-dotatie evolueert anders:** De PB-dotatie groeit voor 82,5% mee met de federale BBP-groei en is volledig geïndexeerd aan de inflatie. Ze wordt verdeeld volgens het principe van "juste retour" (op basis van hun aandeel in de federaal geïnde PB).
* **BTW-dotatie:** De historische BTW-dotatie blijft de belangrijkste financieringsbron, groeit mee met economische groei en inflatie, en wordt verdeeld volgens de leerlingensleutel. De vroegere extra BTW-dotatie (Lambermont) en de dotatie voor kijk- en luistergeld verdwijnen als aparte potten en worden herverdeeld.
* **Nieuwe dotaties voor nieuwe bevoegdheden:** De dotaties voor de gezinsbijslag en ouderen groeien mee met inflatie, bevolkingsgroei (specifieke leeftijdsgroepen) en een deel van de BBP-groei. De dotatie voor gezondheidszorg en hulp aan personen groeit met inflatie en een deel van de BBP-groei, en wordt verdeeld volgens bevolkingsaantallen.
### 2.3 De verarming van de federale staat
De hervorming pakte ook de "verarming" van de federale staat aan. Dit fenomeen ontstond door:
* **Vertical imbalance:** Over decennia heen heeft de federale overheid steeds meer inkomsten (o.a. PB, BTW) afgestaan aan de regio's, terwijl zij de zwaarste en groeiende uitgavenposten behield (pensioenen, sociale zekerheid, gezondheidszorg, staatsschuld, klimaat, defensie).
* **Vergrijzing:** De toenemende vergrijzing (vanaf 2020, piek rond 2030) zorgt voor een explosie van federale uitgaven op het vlak van pensioenen en gezondheidszorg. Zonder maatregelen dreigt een aanzienlijk financieringstekort.
* **Conjuncturele schokken:** Bij recessies dalen de federale inkomsten en stijgen de uitgaven (werkloosheidskosten), wat leidt tot een grotere staatsschuld.
* **Staatsschuld en rentelasten:** De volledige staatsschuld en de bijbehorende rentelasten drukken zwaar op de federale middelen en blijven een exclusief federale aangelegenheid.
De BFW bevat echter ook een **buffer** voor de federale staat. De dotaties aan de gewesten (PB en BTW) groeien minder snel dan de werkelijke belastinginkomsten. Dit verschil, de **elasticiteitsbonus**, blijft bij de federale overheid. Bij economische groei profiteren de federale ontvangsten hierdoor veel sterker dan die van de regio's. Omgekeerd lijdt de federale overheid bij economische krimp het grootste verlies. Dit toont de hoge elasticiteit van federale belastingontvangsten aan. De verdeling van deze elasticiteitsbonus was een belangrijk discussiepunt.
### 2.4 Fiscale kloof (Vertical Imbalance) en Autonomie
De 6de Staatshervorming beoogde ook de **fiscale autonomie** van de gewesten te vergroten. Fiscale autonomie betekent de mogelijkheid voor regio's om hun "taxing powers" optimaal te benutten in lijn met hun beleidsbehoeften en de voorkeuren van hun bevolking.
* **Fiscale kloof:** Internationaal gezien is er een algemene trend van decentralisatie van uitgaven die sneller gaat dan de decentralisatie van ontvangsten, wat leidt tot een "verticale kloof" of "fiscale kloof". In België is deze kloof aanzienlijk, met name voor Vlaanderen, waar de gedecentraliseerde uitgaven een groter aandeel vertegenwoordigen dan de gedecentraliseerde ontvangsten.
* **Toename van fiscale autonomie:** De fiscale autonomie van de gewesten nam toe, met name door de grotere mogelijkheden inzake de opcentiemen op de personenbelasting. Ongeveer 25% van de PB-opbrengst werd "echte" gewestbelasting waar de tarieven en kortingen door de gewesten konden worden aangepast.
* **Gedeelde belastingen en vertical externalities:** De BFW werkt met gedeelde belastingen zoals de PB. Dit betekent dat de inkomsten van verschillende overheidsniveaus interdependent zijn. Federale hervormingen aan de belastbare basis of aftrekposten hebben direct gevolgen voor de inkomsten van de gewesten, wat leidt tot "verticale externaliteiten".
* **Responsabilisering vs. Fiscale Autonomie:** Fiscale autonomie is niet per se gelijk aan responsabilisering. Responsabilisering houdt in dat overheden verantwoordelijk worden gehouden voor de gevolgen van hun beleid. Het stimuleren van economische groei en het verhogen van de PB-opbrengsten door goed beleid zou de gewesten financieel moeten belonen. In de oude BFW werd de fiscale capaciteit (PB-opbrengst) als maatstaf voor goed beleid gehanteerd, wat een vorm van responsabilisering inhield.
### 2.5 Conclusies en blijvende uitdagingen
De hervorming van de BFW na de 6de Staatshervorming bracht significante veranderingen met zich mee, maar maakte de wet ook complexer:
* **Verhoogde complexiteit en verminderde transparantie:** Ondanks de intentie om de BFW te hervormen, bleef de wet complex, mede door het systeem van opcentiemen op de PB, verschillende verdeelsleutels en talrijke nieuwe dotaties.
* **Aangepast solidariteitsmechanisme:** Het solidariteitsmechanisme werd hervormd om "perverse prikkels" te verminderen en gewesten te stimuleren tot economische groei, hoewel de solidariteit voor Wallonië en Brussel bleef bestaan.
* **Vergrote fiscale autonomie van gewesten:** De gewesten kregen meer controle over een deel van de PB, maar bleven afhankelijk van de federale basis en federale hervormingen.
* **Bijdrage aan federale sanering:** De gewesten en gemeenschappen dragen via tragere dotatiegroei en overgangsmaatregelen bij aan de sanering van de federale begroting en de financiering van de vergrijzingskosten.
* **Hervorming financiering gemeenschappen:** De financiering van gemeenschappen werd geherstructureerd, met een grotere rol voor de PB-dotatie en de integratie van diverse kleinere dotaties in de historische BTW-dotatie. Specifieke dotaties voor nieuwe bevoegdheden werden ingevoerd, vaak verdeeld op basis van behoeftecriteria.
* **Nieuwe financieringsmechanismen voor Brussel:** Brussel ontving structurele aanpassingen en extra dotaties om zijn onderfinanciering aan te pakken en de kosten van zijn specifieke rol te dekken.
* **Elasticiteitswinsten en groeikoppeling:** De gewesten genieten voortaan van een deel van de elasticiteitswinsten uit de PB, maar de groeikoppeling van nieuwe dotaties is deels beperkt om de federale financiën te ondersteunen.
De hervorming van de BFW na de 6de Staatshervorming was een complexe operatie die gericht was op het oplossen van langdurige knelpunten. Hoewel er vooruitgang werd geboekt op het gebied van fiscale autonomie en responsabilisering, blijven de complexiteit van het systeem en de onderlinge afhankelijkheden tussen de overheidsniveaus belangrijke aandachtspunten.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Bijzondere Financieringswet (BFW) | Een wet die de verdeling van financiële middelen tussen de federale overheid en de deelstaten (gewesten en gemeenschappen) in België regelt. Deze wet is cruciaal voor de financiering van de verschillende overheidsniveaus. |
| Fiscal federalism (Fiscaal federalisme) | Een economische en politieke theorie die onderzoekt hoe overheidsfuncties en -financiën verdeeld kunnen worden tussen verschillende bestuursniveaus, zoals de federale staat en deelstaten. Het betreft de inkomsten- en uitgavenbevoegdheden van elk niveau. |
| Staatshervorming | Een proces waarbij de bevoegdheden en financiële stromen tussen de federale overheid en de deelstaten in België worden herverdeeld, vaak resulterend in een uitbreiding van de autonomie van de deelstaten. |
| Verticale imbalance (Verticale scheefgroei/fiscale kloof) | Een onevenwicht tussen de uitgavenbevoegdheden en de inkomstenbevoegdheden van een bepaald bestuursniveau, waarbij het niveau meer uitgaven dient te doen dan het via eigen middelen kan financieren. Dit leidt tot afhankelijkheid van overdrachten van andere niveaus. |
| Solidariteitsval (Development trap) | Een situatie waarin economisch zwakkere regio's die extra solidariteitsbijdragen ontvangen, bij economische verbetering (meer inkomsten genereren) netto financieel achteruit kunnen gaan omdat hun solidariteitsbijdrage sneller daalt dan hun basisdotatie stijgt. Dit ontneemt de prikkel om economisch te groeien. |
| Personenbelasting (PB) | Een directe belasting op de inkomsten van natuurlijke personen. In België is de personenbelasting een belangrijke bron van inkomsten voor zowel de federale overheid als de deelstaten, met een complexe verdeling van de opbrengsten. |
| Fiscale autonomie | De mate waarin een overheidsniveau zelfstandig beslissingen kan nemen over belastingen, zoals het vaststellen van tarieven, het invoeren van kortingen of het bepalen van de belastbare basis. Het stelt regio's in staat eigen beleidsprioriteiten te financieren. |
| Opcentiemen | Een toeslag die een lagere overheid (gewest, provincie, gemeente) kan heffen bovenop een basisbelasting die door een hogere overheid wordt geheven. De opbrengst van deze opcentiemen komt toe aan de lagere overheid. |
| Belastingelasticiteit | Een maatstaf die aangeeft hoeveel de belastinginkomsten veranderen als gevolg van een procentuele verandering in de economische groei (BBP). Een elasticiteit groter dan 1 betekent dat de belastinginkomsten sneller groeien dan het BBP. |
| Elasticiteitsbonus | Het extra deel van de belastinginkomsten dat de federale overheid behoudt wanneer de belastinginkomsten sneller stijgen dan de dotaties die aan de gewesten worden toegekend, dankzij de hogere belastingselasticiteit van federale belastingen zoals de personenbelasting. |
| Revenue sharing | Een systeem waarbij de opbrengsten van bepaalde belastingen worden gedeeld tussen verschillende bestuursniveaus, waarbij elk niveau een vast percentage van de geïnde opbrengsten ontvangt. Dit kan de directe koppeling tussen lokale economische groei en overheidsinkomsten versterken. |
| Responsabilisering | Het proces waarbij overheidsinstanties financieel verantwoordelijk worden gehouden voor hun eigen beleid en uitgaven. Dit kan bijvoorbeeld door de groei van dotaties te beperken of door eigen inkomsten te vergroten. |
| Vergrijzing | De toename van het aandeel ouderen in de bevolking, wat leidt tot hogere uitgaven voor pensioenen, gezondheidszorg en ouderenzorg. Dit legt een aanzienlijke druk op de overheidsfinanciën, met name op federaal niveau. |
| Conjuncturele schokken | Onverwachte gebeurtenissen die de economie sterk beïnvloeden, zoals recessies of financiële crises. De federale overheid draagt vaak de grootste last van de financiële gevolgen, zoals hogere werkloosheidsuitkeringen en lagere belastinginkomsten. |
| Staatschuld | Het totale bedrag dat een overheid heeft geleend. In België is de staatsschuld grotendeels federaal en de rentelasten daarop vormen een aanzienlijke uitgavepost op de federale begroting. |
| Gemeenschapsbevoegdheden | Bevoegdheden die toebehoren aan de gemeenschappen (Vlaamse, Franse, Duitstalige), zoals onderwijs, cultuur, welzijn en gezondheidszorg. Deze worden gefinancierd via specifieke dotaties. |
| Gewestbevoegdheden | Bevoegdheden die toebehoren aan de gewesten (Vlaams, Waals, Brussels Hoofdstedelijk), zoals ruimtelijke ordening, economisch beleid, milieu en mobiliteit. De financiering hiervan is complexer en omvat onder andere personenbelasting en specifieke dotaties. |
| Juste retour (Juiste terugkeer/eigen opbrengst) | Een principe waarbij de middelen die een gewest of gemeenschap ontvangt grotendeels evenredig zijn aan de belastingen die dat gewest of die gemeenschap zelf genereert. Dit principe is dominant bij de verdeling van de personenbelasting. |
| Lambermontakkoord | Een akkoord uit 2001 dat leidde tot een significante overdracht van bevoegdheden en middelen naar de deelstaten, met name op het gebied van personenbelasting en BTW. Dit akkoord wordt ook wel de vijfde staatshervorming genoemd. |
| Vlinderakkoord | Een politiek akkoord uit 2011 dat de basis legde voor de zesde staatshervorming in België. Het omvatte hervormingen op politiek, institutioneel en financieel vlak, waaronder een hertekening van de Bijzondere Financieringswet. |
Cover
module 5 - delen C+D
Summary
# De Vlaamse begroting: rechtsbasis en reikwijdte
Hier is een gedetailleerd studieoverzicht voor het onderwerp "De Vlaamse begroting: rechtsbasis en reikwijdte", gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 1. De Vlaamse begroting: rechtsbasis en reikwijdte
Dit onderwerp behandelt de wettelijke basis van de Vlaamse begroting, de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën (VCO), en de instellingen die hieronder vallen, inclusief de consolidatieperimeter.
### 1.1 De wettelijke basis: de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën (VCO)
De Vlaamse begroting, die de miljoenen cijfers van uitgaven en ontvangsten samenvat, wordt wettelijk geregeld door de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën (VCO), die in 2018 alle voorheen verspreide decreten en regels centraliseerde. De VCO fungeert als de "grondwet" van de Vlaamse begroting, waarin procedures, rollen, en boekhoudkundige regels voor uitgaven en ontvangsten worden vastgelegd.
De codex omvat niet alleen de begroting, maar ook de boekhouding, de jaarrekening, het kas-, schuld- en waarborgbeheer, en de rol van de Inspectie van Financiën. Het doel van de VCO is om een transparant en gecoördineerd overzicht te bieden van de begrotingsregels voor de Vlaamse overheid, met een focus op de evolutie naar een prestatiebegroting waarbij middelen en resultaten (KPI's) beter worden gekoppeld. Nieuw geïnitieerde elementen door de VCO en het Vlaams Parlement zijn onder meer de Inhoudelijke Structuurelementen (ISE) en de Beleids- en Begrotingstoelichtingen (BBT), alsook de bepaling van materialiteitsdrempels.
> **Tip:** De VCO streeft naar een meer gestroomlijnde en transparante begrotingshuishouding door bestaande regelgeving te codificeren en tegelijkertijd de weg vrij te maken voor prestatiegericht budgetteren.
### 1.2 De consolidatieperimeter en het toepassingsgebied van de VCO
Het toepassingsgebied van de VCO wordt bepaald door de definitie van de overheid volgens de Europese Statistische Systeem (ESR)-verordening. Dit bakent de Vlaamse overheid af als alle instellingen die onder de Eurostat-code S1312 vallen. In de praktijk omvat dit de Vlaamse Gemeenschap, het Vlaams Gewest en alle rechtspersonen die door het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) als deelstaatoverheid worden geïdentificeerd. Dit vormt de zogenaamde consolidatiekring of consolidatieperimeter.
De Vlaamse overheid is opgedeeld in 8 beleidsdomeinen (bv. Financiën en Begroting, Onderwijs en Vorming). Elk beleidsdomein bestaat uit een departement (voor beleidsvoorbereiding en -ondersteuning) en één of meerdere agentschappen (voor beleidsuitvoering). De VCO-regels zijn van toepassing op de instellingen die behoren tot de entiteit Vlaamse Gemeenschap, waaronder ministeriële departementen, diensten met afzonderlijk beheer, intern verzelfstandigde agentschappen (IVA's) met en zonder rechtspersoonlijkheid, extern verzelfstandigde agentschappen (EVA's) naar publiek recht, Vlaamse openbare instellingen en rechtspersonen.
* **IVA (Intern Verzelfstandigd Agentschap):**
* *Zonder rechtspersoonlijkheid:* Direct aangestuurd door de minister, kan geen contracten in eigen naam afsluiten (bv. Agentschap voor Natuur en Bos).
* *Met rechtspersoonlijkheid:* Intern, maar met eigen rechtspersoonlijkheid, kan wel zelf contracten afsluiten (bv. Toerisme Vlaanderen).
* **EVA (Extern Verzelfstandigd Agentschap):** Altijd met rechtspersoonlijkheid en een eigen raad van bestuur ("corporate governance").
* *Naar publiek recht:* Volgt publiekrechtelijke regels (bv. Plantentuin Meise).
* *Naar privaat recht:* Juridische vorm vzw, nv of stichting (bv. Agentschap Integratie en Inburgering).
Rechtspersonen zijn juridische constructies die zelfstandig aan het rechtsverkeer kunnen deelnemen, met eigen bezittingen, schulden, en de mogelijkheid om contracten af te sluiten en rechtszaken aan te spannen. Ze hebben een identiteit (naam, rechtsvorm, zetel, statuten) en worden vertegenwoordigd door een bestuurder, waarbij de aansprakelijkheid beperkt blijft tot het vermogen van de rechtspersoon.
> **Tip:** Het onderscheid tussen IVA's en EVA's, en de verschillende vormen van rechtspersonen, is cruciaal om de structuur van de Vlaamse overheid te begrijpen en de reikwijdte van de VCO te bepalen.
### 1.3 Materialiteitsdrempel en uitzonderingen
De boekhoudkundige en begrotingsverplichtingen zijn minder zwaar voor kleinere entiteiten, gedefinieerd als entiteiten die onder de materialiteitsdrempel van maximaal zeven miljoen euro aan ESR-ontvangsten of -uitgaven vallen. Deze drempel wordt om de drie jaar geëvalueerd. De materialiteitsdrempel is echter niet van toepassing op IVA's met rechtspersoonlijkheid, EVA's van publiek recht, bepaalde Vlaamse openbare instellingen en hun dochterondernemingen, en strategische adviesraden.
Entiteiten die voldoen aan de materialiteitsdrempel genieten een "light application" van de VCO, wat minder strenge rapporterings- en boekhoudregels impliceert. Entiteiten boven de drempel of die onder specifieke uitzonderingen vallen, zijn onderworpen aan de "full application" van de VCO.
Ook het Vlaams Parlement, de para-parlementaire diensten, de VREG, de hogescholen en universiteiten, en het Gemeenschapsonderwijs vallen onder de "light application" van de VCO. Echter, universiteiten en hogescholen evolueren momenteel naar een meer "full" toepassing, terwijl hun associaties lichter behandeld blijven.
Bovendien zijn er instellingen die formeel nog niet door het INR in de sector S1312 zijn geklassificeerd, maar die toch de VCO moeten volgen. Dit zijn onder meer de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening, de Watergroep, het eigen vermogen van Flanders Hydraulics, het ondersteunend centrum van het Agentschap voor Natuur en Bos, het OPZ Geel en het OPZ Rekem. Deze entiteiten worden, ondanks hun formele status, toch onderworpen aan de VCO vanwege de betrokkenheid van grote publieke middelen en hun beleidsmatige essentie.
Sinds 1 januari 2023 kan de Vlaamse Regering ook aan entiteiten buiten de Vlaamse deelstaatoverheid bijkomende informatieverplichtingen opleggen indien dit nodig is om te voldoen aan EU-rapporteringsvereisten.
> **Voorbeeld:** Een klein agentschap met een jaarlijkse omzet van vijf miljoen euro valt waarschijnlijk onder de materialiteitsdrempel en geniet een vereenvoudigde toepassing van de VCO, wat betekent dat de rapportagevereisten minder complex zijn dan voor een groot departement.
### 1.4 De meerjarenraming
De meerjarenraming plaatst de begroting in een meerjarig, middellangetermijnperspectief, met ramingen voor het begrotingsjaar en de daaropvolgende vijf jaar. De voorspelde ontvangsten en uitgaven zijn hierbij indicatief en onderhevig aan onzekerheid, evenals het vorderingensaldo en de verwachte schuldpositie.
De meerjarenraming onderscheidt "constant beleid" van "nieuw beleid":
* **Constant beleid:** Dit betreft bestaand beleid en maatregelen die worden doorgetrokken naar de toekomst. Hierbij worden de uitgangsparameters voor kostendrijvers en budgettaire engagementen (bv. loonindexeringen, rentekosten op lopende leningen, BBP- en inflatieprognoses) gehandhaafd. Ontvangsten worden beïnvloed door BBP-groei, inflatie en de verdeelsleutels van de Brussels-Federale (BFW) uitgaven voor gewestbelastingen en dotaties. Uitgaven worden beïnvloed door inflatie (bv. indexatie lonen) en beleidsdomeinspecifieke kostendrijvers (bv. aantal kinderen in kinderopvang).
* **Nieuw beleid:** Dit omvat beleidskeuzes die bovenop het constante beleid komen, zoals hervormingen van erfbelastingen of uitbreidingsbeleid (bv. nieuwe subsidies, extra plaatsen in zorg/onderwijs) en besparingen of inkrimpingsbeleid. Dit deel wordt afzonderlijk doorgerekend en toont de impact op het vorderingensaldo over de meerjarige horizon.
De meerjarenraming wordt ingediend bij het Vlaams Parlement, maar niet gestemd. Het dient als een indicatief instrument voor toekomstige ontwikkelingen en kan jaarlijks worden bijgestuurd.
> **Tip:** De meerjarenraming is een cruciaal planningstool die helpt bij het inschatten van de langetermijngevolgen van beleidskeuzes en economische schommelingen.
### 1.5 De opbouw van de begroting: documenten en indeling
De Vlaamse begroting wordt voorbereid door de Minister van Financiën en Begroting en de Minister-President en bestaat uit drie hoofddelen:
1. **Algemene middelenbegroting:** Deze omvat de ontvangsten (dotaties, overgedragen belastingen, opcentiemen, gewestbelastingen, overige inkomsten).
2. **Algemene uitgavenbegroting:** Deze bevat de uitgaven.
3. **Algemene toelichting:** Een geaggregeerd overzicht van uitgaven en ontvangsten, met een beeld van het vorderingensaldo, de schuldpositie en de macro-economische context.
Daarnaast zijn er het programmadecreet (met decreetswijzigingen voortvloeiend uit de begrotingsuitvoering), de meerjarenbegroting en het verkorte "Centenblaadje".
De begroting is hiërarchisch opgebouwd en geaggregeerd op verschillende niveaus:
* **Beleidsdomeinen:** Het hoogste aggregatieniveau, aangeduid door specifieke letters (bv. C voor Financiën en Begroting). Er zijn negen beleidsdomeinen.
* **Entiteiten:** Binnen een beleidsdomein vallen diverse entiteiten (bv. Departement Financiën en Begroting, Vlaamse Belastingdienst). De codes van deze entiteiten beginnen met de letter van het beleidsdomein.
* **Programma's:** Ontvangsten en uitgaven worden gegroepeerd op programmaniveau. Het Parlement debatteert en stemt op dit niveau. Voorbeelden van programma's zijn apparaatskredieten, budgettair beleid, fiscaliteit, boekhouding, en financiële operaties.
* **Inhoudelijke Structuurelementen (ISE):** Sinds 2019 vormen ISE een tussenliggend niveau dat een gedetailleerder inzicht geeft in begrotingsverrichtingen. Ze clusteren kredieten of deelbevoegdheden binnen een programma. De ISE zijn zeer talrijk en maken de begroting gedetailleerder.
* **Begrotingsartikelen:** Het meest gedetailleerde niveau dat aan het Parlement wordt voorgelegd. De code van een begrotingsartikel laat toe het beleidsdomein, programma, ISE, bevoegde minister, en kredietsoort te onderscheiden.
De begrotingsartikelen bevatten informatie over:
* **Algemene middelen (AO):** Niet-geoormerkte ontvangsten die voor alle uitgaven kunnen worden aangewend.
* **Toegewezen ontvangsten (TO):** Geoormerkte ontvangsten die voor specifieke uitgaven bestemd zijn, vaak in begrotingsfondsen.
* **Leningontvangsten (LO):** Ontvangsten uit leningen.
* **Littera (LIT):** Geeft aan of het gaat om gemeenschappelijke (LIT 1), gemeenschaps- (LIT 2) of gewestbevoegdheden (LIT 3), wat relevant is voor het stemrecht in het Parlement.
* **Kredietsoort:** Vaste vastleggingskredieten (VAK) of vaste vereffeningskredieten (VEK).
> **Voorbeeld:** Een begrotingsartikel code zoals `CBO-9CDDADN-OW` kan ontleed worden om het beleidsdomein (C), entiteit (CBO), programma (CD), minister, kredietsoort, ISE (DN) en ESR-aggregaat (OW) te identificeren.
Het Vlaams Parlement keurt de begroting goed op het niveau van de programmatotalen. De verdere indeling is een bevoegdheid van de Vlaamse Regering. Het middelendecreet bevat de ontvangsten, inclusief begrotingsfondsen (middelen voor specifieke benutting, bv. Klimaatfonds). Het uitgavendecreet bevat de gesplitste kredieten (VAK en VEK) en de aanwending van variabele kredieten of begrotingsfondsen.
* **VAK (Vastleggingskrediet):** Machtiging om contracten aan te gaan.
* **VEK (Vereffeningskrediet):** Machtiging om te betalen in een bepaald jaar.
Normaal gesproken geldt dat de VEK de VAK niet mag overtreffen, maar overdrachten naar volgende begrotingsjaren ("begrotingsruiter") zijn mogelijk en vormen een uitzondering op het analiteitsprincipe. De VAK tonen de beleidsprioriteiten van de regering, terwijl de VEK de directe impact hebben op het vorderingensaldo en de schuld.
Begrotingsfondsen zijn variabel kredieten met soepeler aanwendingsregels. Niet-aangewende middelen kunnen worden overgedragen naar een volgend begrotingsjaar, wat een afwijking is op het analiteitsprincipe.
> **Tip:** Het onderscheid tussen VAK en VEK is essentieel om te begrijpen hoe beleidsbeslissingen (VAK) zich vertalen naar daadwerkelijke uitgaven (VEK) en de impact daarvan op de overheidsfinanciën.
#### 1.5.1 Begrotingsfondsen
Begrotingsfondsen bevatten middelen die door andere overheden (bv. EU) of instanties worden overgemaakt met het oog op een specifieke benutting. Ze worden vaak gebruikt voor bevoegdheden die diverse beleidsdomeinen bestrijken of voor uitgaven die gekenmerkt worden door grote onvoorspelbaarheid (bv. Klimaatfonds, rampenfonds). De aanwendingsregels zijn soepeler, en niet-benutte kredieten kunnen worden overgedragen, wat een uitzondering vormt op het analiteitsprincipe en een "begrotingsruiter" vereist.
#### 1.5.2 Kasbasis versus Transactiebasis
In de begroting wordt overwegend geboekt op basis van de transactie ("vastgesteld recht"), wat betekent dat de boeking plaatsvindt wanneer een juridische verplichting ontstaat, ongeacht wanneer het geld fysiek wordt ontvangen of betaald. Dit in tegenstelling tot de kasbasis, waarbij de boeking plaatsvindt op het moment van de geldstroom. Een transactionele kasbasis wordt soms toegepast, met name voor fiscale ontvangsten, waarbij ontvangsten (bv. erfbelastingen) worden toegerekend aan het begrotingsjaar waarin de erfenis is opengevallen, zelfs als de betaling later plaatsvindt.
### 1.6 ISE en BBT als stappen naar een prestatiebegroting
In de afgelopen decennia zijn stappen gezet om de Vlaamse begroting meer gericht te maken op de evaluatie van kosteneffectiviteit, met het oog op een prestatiebegroting. Dit type begroting koppelt strategische en operationele doelstellingen aan uitvoeringsindicatoren, streefgetallen en hun budgettaire weerslag.
* **Inhoudelijke Structuurelementen (ISE):** Deze vormen een gedetailleerder niveau binnen programma's en worden stabiel gehouden over langere periodes om de bereiking van doelstellingen te evalueren. Ze vormen een basis voor prestatie-indicatoren en streefwaarden.
* **Beleids- en Begrotingstoelichting (BBT):** Geïntroduceerd in 2019, bundelt de BBT de vroegere beleidsbrieven en de toelichtingen per beleidsdomein. Ze koppelt uitgaven en ontvangsten via de ISE aan nagestreefde doelstellingen, waardoor de begroting inzichtelijker wordt. De BBT wordt op drie momenten gelanceerd: bij de start van de regeerperiode, bij de begrotingsopmaak en bij de begrotingsuitvoering. Bij de begrotingsaanpassing (BA) wordt de BBT achterwege gelaten, maar wordt wel een uitgebreidere toelichting bij de begroting gevoegd.
> **Voorbeeld:** Een BBT voor het beleidsveld Fiscaliteit kan een prestatie-indicator bevatten zoals het inningspercentage van gewestbelastingen door de Vlaamse Belastingdienst, met een gekoppelde streefwaarde en een link naar de strategische doelstellingen van de bevoegde minister.
### 1.7 De timing van de diverse Vlaamse begrotingsfasen
Het begrotingsproces in Vlaanderen kent twee hoofdfasen: de begrotingsopmaak (BO) in het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar (t-1) en de begrotingsaanpassing (BA) in het begrotingsjaar zelf (t).
#### 1.7.1 Begrotingsopmaak (BO)
De voorbereiding van de ramingen voor ontvangsten en uitgaven begint vóór het zomerreces. Technische bilaterales, georganiseerd door het Departement Financiën en Begroting, analyseren de actuele uitgaven. Na deze technische fase volgen politieke interkabinetaire werkgroepen en politieke bilaterales (begrotingsconclaven). Het resultaat is een ontwerpbegroting die door de Vlaamse Regering wordt goedgekeurd en samen met de Septemberverklaring aan het Vlaams Parlement wordt voorgelegd om vóór 31 december van t-1 gestemd te worden. Het parlementaire proces omvat commissievergaderingen en plenaire zittingen. Indien de begroting niet tijdig gestemd wordt, treedt het stelsel van voorlopige kredieten (voorlopige twaalfden) in werking, wat de financiering van nieuw beleid beperkt.
#### 1.7.2 Begrotingsaanpassingen (BA)
De begrotingsaanpassing wordt uiterlijk op 21 mei van het begrotingsjaar beslist door de regering, met een parlementaire goedkeuring uiterlijk op 10 juli. Gedurende het begrotingsjaar wordt de begroting gemonitord en kunnen verschuivingen of herverdelingen van middelen plaatsvinden, afhankelijk van het soort krediet en de betrokken entiteiten. De algemene rekening, die de feitelijke realisatie van uitgaven en inkomsten weergeeft, wordt na goedkeuring door een bedrijfsrevisor en het Rekenhof aan het Vlaams Parlement voorgelegd voor finale goedkeuring.
### 1.8 De begroting als raming
Ondanks wetenschappelijke benaderingen, blijft de begroting een raming die vaak afwijkt van de uiteindelijke realisatie (algemene rekening). Factoren zoals hypothesen over kostendrijvers (BBP, inflatie), onverwachte gebeurtenissen (crisissen), externaliteiten van hogere overheden (bv. impact van de zesde staatshervorming), beleidseffecten van hervormingen en ESR-correcties dragen bij aan deze onzekerheid. ESR-correcties, bijvoorbeeld bij grote investeringsprojecten, kunnen de begroting in een specifiek jaar aanzienlijk beïnvloeden. De begroting is ook het resultaat van politieke afwegingen en het politiek gewicht van de verschillende ministers.
> **Tip:** Wees je bewust van de inherente onzekerheid bij het begroten. De begroting is een leidraad, geen exacte voorspelling.
### 1.9 Europees begrotingstoezicht
Het Europees begrotingstoezicht, beschreven in Deel D van het document, is relevant voor de Vlaamse begroting omdat het de kaders en normen bepaalt waaraan lidstaten, inclusief Vlaanderen als deel van België, zich dienen te houden. Dit omvat onder meer het Stabiliteits- en groeipact en latere hervormingen, die gericht zijn op het beheersen van begrotingstekorten en overheidsschulden. De toepassing van deze Europese regels beïnvloedt de budgettaire ruimte en het beleid van de Vlaamse overheid.
Ondanks de verschillende hervormingen en de toenemende complexiteit van de Europese begrotingsregels, blijft er een pendelbeweging tussen verstrenging en versoepeling. De regels trachten een balans te vinden tussen begrotingsdiscipline, flexibiliteit voor investeringen, en het voorkomen van procyclische effecten. Het nieuwe Europese begrotingskader legt de focus op nationale/budgettaire plannen met een looptijd van vier jaar en een focus op de jaarlijkse groei van primaire uitgaven in plaats van structurele saldi. Dit kader is direct van invloed op de Vlaamse begrotingsopmaak en -opvolging.
---
# Structuur en opbouw van de Vlaamse begroting
Dit deel focust op de verschillende documenten en de gelaagde indeling van de Vlaamse begroting, van beleidsdomeinen tot begrotingsartikelen, inclusief de rol van ISE en BBT.
## 1. Rechtsbasis en codificatie van de Vlaamse begroting
De rechtsbasis voor de Vlaamse begroting is primair vastgelegd in de **Vlaamse Codex Overheidsfinanciën (VCO)**, die in 2018 alle toepasselijke decreten overkoepelde en fungeert als de 'grondwet' voor de Vlaamse begroting. De VCO regelt onder meer de boekhouding, het begrotingsproces, de rollen van betrokken actoren en de rekenregels. De doelstellingen van de VCO omvatten een transparant overzicht van de begrotingsregels, de verwijdering van verouderde regels en de verdere voorbereiding op een prestatiebegroting. Nieuwigheden zoals de Inhoudelijke Structuurelementen (ISE) en de Beleids- en Begrotingstoelichtingen (BBT) werden geïnitieerd naar aanleiding van de VCO en de werkzaamheden van de commissie "leesbaarheid van de begroting" in het Vlaams Parlement.
### 1.1. Consolidatieperimeter en toepassingsgebied van de VCO
Het toepassingsgebied van de VCO wordt bepaald door de definitie van de overheid volgens de **ESR-verordening (Europees Systeem van Nationale en Regionale Rekeningen)**. Dit bakent de Vlaamse overheid af als alle instellingen die onder code S1312 vallen. Concreet omvat dit de Vlaamse Gemeenschap, het Vlaams Gewest en alle entiteiten die door het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) als deelstaatoverheid worden geïdentificeerd. Dit vormt de zogenaamde consolidatiekring.
In de praktijk wordt de Vlaamse overheid opgedeeld in **acht beleidsdomeinen** (bv. Financiën en Begroting, Mobiliteit en Openbare Werken, Welzijn, Volksgezondheid en Gezin). Elk beleidsdomein bestaat uit een **departement** (beleidsvoorbereiding en -ondersteuning) en één of meerdere **agentschappen** (beleidsuitvoering).
#### 1.1.1. Indeling van agentschappen
Agentschappen kunnen intern verzelfstandigd (IVA) of extern verzelfstandigd (EVA) zijn, met of zonder rechtspersoonlijkheid:
* **IVA (Intern Verzelfstandigd Agentschap):**
* Zonder rechtspersoonlijkheid: direct aangestuurd door de minister, kan geen contracten in eigen naam afsluiten (bv. Agentschap voor Natuur en Bos).
* Met rechtspersoonlijkheid: intern, maar met eigen rechtspersoonlijkheid, kan zelf contracten afsluiten (bv. Toerisme Vlaanderen, Opgroeien).
* **EVA (Extern Verzelfstandigd Agentschap):** Altijd met rechtspersoonlijkheid en eigen raad van bestuur ("corporate governance").
* Naar publiek recht: volgt publiekrechtelijke regels (bv. Plantentuin Meise).
* Naar privaat recht: juridische vorm vzw, nv of stichting (bv. Agentschap Integratie en Inburgering).
#### 1.1.2. Rechtspersonen
Een rechtspersoon is een juridische constructie die toelaat dat entiteiten zelfstandig aan het rechtsverkeer deelnemen, met eigen bezittingen, schulden, contracten en de mogelijkheid om te procederen. Er zijn drie soorten rechtspersonen:
* Publiekrechtelijke rechtspersonen (bv. de staat, provincies, gemeenten).
* Kerkgenootschappen en hun zelfstandige onderdelen.
* Privaatrechtelijke rechtspersonen (bv. vereniging, nv, bv, stichting).
Een rechtspersoon heeft een identiteit (naam, rechtsvorm, vestigingsplaats, statuten) en wordt vertegenwoordigd door een bestuurder. Rechtsverrichtingen binden enkel de rechtspersoon, wat leidt tot beperkte aansprakelijkheid voor de bestuurders.
#### 1.1.3. Materialiteitsdrempel
De boekhoudkundige en begrotingsverplichtingen zijn minder zwaar voor kleinere entiteiten. Entiteiten die onder de **materialiteitsdrempel** van maximaal 7 miljoen euro aan ESR-ontvangsten of -uitgaven vallen, genieten een "light toepassing" van de VCO met minder strenge rapporterings- en boekhoudregels. Deze drempel wordt om de drie jaar geëvalueerd. De materialiteitsdrempel geldt echter niet voor IVA's met rechtspersoonlijkheid, EVA's van publiek recht, bepaalde Vlaamse openbare instellingen en hun dochterondernemingen, en strategische adviesraden.
Entiteiten met een "full toepassing" van de VCO omvatten onder meer de Vlaamse Gemeenschap, de belangrijkste IVA's/EVA's, strategische adviesraden en sommige instellingen voor hoger onderwijs.
De "light toepassing" geldt onder andere voor:
* Vlaamse rechtspersonen onder de materialiteitsdrempel (minder dan 7 miljoen euro).
* Het Vlaams Parlement, para-parlementaire instellingen en autonome diensten onder controle van het Parlement (bv. VREG).
* Hogeschool-universiteitsassociaties (hoewel universiteiten en hogescholen zelf evolueren naar een meer "full" toepassing).
Er zijn ook instellingen die formeel niet onder S1312 vallen, maar toch de VCO moeten volgen, zoals de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening en het OPZ Geel. Sinds 1 januari 2023 kan de Vlaamse Regering ook aan entiteiten buiten de deelstaatoverheid extra informatieverplichtingen opleggen indien dit nodig is voor EU-rapporteringsverplichtingen.
## 2. De meerjarenraming
De meerjarenraming voorziet de begroting in een perspectief van +5 jaar. De ramingen voor ontvangsten en uitgaven zijn indicatief vanwege hun inherente onzekerheid. Dit geldt ook voor het vorderingensaldo en de schuldpositie. De meerjarenraming loopt altijd over zes jaar (lopend jaar + vijf toekomstjaren) en wordt jaarlijks heropgesteld.
### 2.1. Constant en nieuw beleid
De meerjarenraming onderscheidt:
* **Constant beleid:** Dit betreft beleid uit het verleden dat doorwerkt in de toekomst (bv. loonindexeringen, rentekosten van lopende leningen). De uitgangspunten voor kostendrijvers en budgettaire engagementen worden hierbij voortgetrokken.
* **Nieuw beleid:** Dit wordt bovenop het constante beleid gelegd en apart doorgerekend (bv. hervorming erfbelasting). Het omvat zowel uitbreidingsbeleid (extra uitgaven) als besparingen en extra inkomsten.
### 2.2. Determinanten van ontvangsten en uitgaven
* **Ontvangsten:** Worden gedreven door economische groei, inflatie, en de verdeling van federale middelen (BFW). Determinanten omvatten de fiscale capaciteit van de gewesten, de demografie (bv. aantal 80-plussers, 0-18-jarigen). Voor constant beleid zijn BBP-groei, inflatie en de verdeelsleutels van de BFW cruciaal.
* **Uitgaven:** Zijn een gevolg van inflatie (bv. loonindexatie bij overschrijding spilindex) en beleidsdomeinspecifieke kostendrijvers (bv. aantal kinderen in kinderopvang). Voor constant beleid rekent men met indexatie van lonen en werkingskredieten, en volumegroei per beleidsdomein (bv. aantal leerlingen, 80-plussers).
### 2.3. Doel en status van de meerjarenraming
Nieuw beleid vloeit voort uit het regeerakkoord en wordt in de meerjarenraming berekend om de impact op het vorderingensaldo tot bv. 2029 te tonen. De meerjarenraming wordt ingediend bij het Vlaams Parlement, maar **niet gestemd**. Het is een indicatief instrument voor toekomstige ontwikkelingen.
## 3. De opbouw van de begroting: documenten en indeling
De Vlaamse begroting wordt voorbereid door de minister van financiën en begroting en de minister-president. Ze bestaat uit drie hoofdluiken:
* **Algemene middelenbegroting:** Bevat alle ontvangsten (dotaties, overgedragen belastingen, opcentiemen, gewestbelastingen, overige inkomsten).
* **Algemene uitgavenbegroting:** Bevat de uitgaven.
* **Algemene toelichting:** Licht ontvangsten en uitgaven op geaggregeerd niveau toe, geeft een beeld van het vorderingensaldo, de schuldpositie en de macro-economische context.
Daarnaast zijn er het **programmadecreet** (met decreetswijzigingen door begrotingsuitvoering), de **meerjarenbegroting** en het **Centenblaadje** (verkorte weergave).
### 3.1. De documenten
De middelen- en uitgavenbegroting zijn lijvige documenten die decretale bepalingen over de indeling en de toewijzing van middelen aan programma's bevatten. De kerninformatie staat in de bijlagen, met de begrotingstabel centraal.
### 3.2. De indeling van de begroting
De begroting kent een hiërarchische indeling van cijfers op verschillende aggregatieniveaus:
* **Beleidsdomeinen:** Het hoogste aggregatieniveau, aangeduid door specifieke letters (bv. C voor Financiën en Begroting).
* **Entiteiten:** Binnen een beleidsdomein worden entiteiten onderscheiden (bv. Departement Financiën en Begroting, Vlaamse Belastingdienst). Hun codes beginnen met de letter van het beleidsdomein, gevolgd door specifieke codes (bv. CBO, CBG). Beleidsdomeinen vallen niet altijd samen met ministeriële bevoegdheden; ministers krijgen daarom ook een lettercode die in de begrotingsartikelen wordt opgenomen.
* **Programmaniveau:** Ontvangsten en uitgaven worden gegroepeerd op programmaniveau. Voor het beleidsdomein Financiën en Begroting zijn dit o.a. apparaatskredieten, provisies, besparingen, efficiëntiewinsten en fiscaliteit. Een apart programma is voorzien voor boekhouding en financiële operaties. Het Vlaams Parlement debatteert en stemt op dit programmaniveau.
* **Inhoudelijke Structuurelementen (ISE):** Sinds 2019 vormen ISE een tussenliggend niveau dat een gedetailleerder inzicht geeft door kredieten of deelbevoegdheden binnen een programma te clusteren. Ze zijn cruciaal voor de stap naar een prestatiebegroting en worden stabiel gehouden over langere periodes. Voorbeeld: binnen het programma "Fiscaliteit" kan ISE D "fiscaliteit in het algemeen" zijn, met specifieke belastingen als verdere detaillering.
* **Begrotingsartikel:** Het meest gedetailleerde niveau, met een unieke code die het beleidsdomein, entiteit, programma, bevoegde minister, kredietsoort en ESR-aggregaat identificeert.
#### 3.2.1. De begrotingsartikelcode
Een begrotingsartikelcode bevat informatie over:
* Beleidsdomein (bv. C, F).
* Entiteit (bv. CBO, CBG).
* Programma (bv. CD voor fiscaliteit).
* Minister (lettercode).
* Kredietsoort (VAK/VEK of type ontvangst).
* Inhoudelijk structuurelement (bv. bruto-opcentiemen).
* ESR-aggregaat (type uitgave/ontvangst, bv. OW voor ontvangsten, werking en toelagen).
De code laat ook toe te bepalen of het gaat om gemeenschappelijke (LIT 1), gemeenschaps- (LIT 2) of gewestbevoegdheden (LIT 3), wat relevant is voor de stemming in het Vlaams Parlement. Verder onderscheiden AO (algemene middelen), TO (toegewezen ontvangsten) en LO (leningontvangsten).
#### 3.2.2. Kredieten: VAK en VEK
In de uitgavenbegroting wordt onderscheid gemaakt tussen:
* **Vastleggingskrediet (VAK):** Toelating om contracten aan te gaan (machtiging om verbintenissen aan te gaan).
* **Vereffeningskrediet (VEK):** Machtiging om te betalen in een bepaald begrotingsjaar.
Normaal gesproken is VEK ≤ VAK. Grote investeringen kunnen leiden tot VAK in één jaar en gespreide VEK over meerdere jaren. VEK beïnvloedt direct het vorderingensaldo, terwijl VAK de beleidsprioriteiten van de regering toont. Afwijkingen op het analiteitsprincipe (middelen horen bij één begrotingsjaar) vereisen een "begrotingsruiter" en zijn mogelijk voor begrotingsfondsen.
#### 3.2.3. Begrotingsfondsen
Begrotingsfondsen bevatten middelen met een specifieke bestemming, vaak afkomstig van andere overheden of instanties. Ze worden gekenmerkt door soepeler aanwendingsregels en niet-aangewende kredieten kunnen worden overgedragen naar een volgend begrotingsjaar, wat een afwijking is op het analiteitsprincipe.
#### 3.2.4. Kasbasis versus Transactiebasis
De algemene boekingsregel is de **transactiebasis** ("vastgesteld recht"): boeken wanneer het juridische recht vaststaat, ongeacht wanneer het geld fysiek binnenkomt of buiten gaat. De **kasbasis** boekt wanneer het geld effectief wordt ontvangen of betaald. Een **transactionele kasbasis** is een uitzondering, voornamelijk voor fiscale ontvangsten, waarbij ontvangsten aan het jaar worden toegerekend waarin de economische gebeurtenis plaatsvond, ook al wordt het geld later ontvangen.
## 4. ISE en BBT als stappen naar een prestatiebegroting
Het doel van een **prestatiebegroting** is om de kosteneffectiviteit van beleid te evalueren door strategische en operationele doelstellingen te koppelen aan uitvoeringsindicatoren en streefgetallen.
### 4.1. Beleids- en Begrotingstoelichting (BBT)
De **Beleids- en Begrotingstoelichting (BBT)**, geïntroduceerd in 2019, is een document dat de uitgaven en ontvangsten via de ISE koppelt aan de nagestreefde doelstellingen. Het is een fusie van vroegere beleidsbrieven en toelichtingen per beleidsdomein. ISE worden neutraal en stabiel geformuleerd om de bereiking van doelstellingen te kunnen evalueren.
De BBT wordt op drie momenten gelanceerd:
* Bij de start van de regeerperiode.
* Jaarlijks bij de begrotingsopmaak.
* Jaarlijks bij de begrotingsuitvoering.
Bij de begrotingsaanpassing (BA) wordt de BBT weggelaten, maar wordt een uitgebreidere toelichting bij de begroting gevoegd.
#### 4.1.1. Prestatie-indicatoren in de BBT
In de BBT wordt voor een inhoudelijk structuurelement (ISE) een prestatie-indicator voorzien, met een bijhorende streefwaarde en koppeling aan strategische doelstellingen. Bijvoorbeeld, het inningspercentage van gewestbelastingen door de Vlaamse Belastingdienst.
## 5. De timing van de diverse Vlaamse begrotingsfases
### 5.1. Begrotingsopmaak (BO)
De BO vindt plaats in het jaar t-1 voor het begrotingsjaar t.
1. **Voorbereiding:** Start vóór het zomerreces, met technische bilaterales in juli.
2. **Afronding:** Technische bilaterales worden afgerond in de eerste weken van september.
3. **Politiek proces:** Interkabinetswerkgroepen en politieke bilaterales (begrotingsconclaven) vinden plaats, resulterend in een ontwerp van begrotingsdecreet dat door de regering wordt goedgekeurd.
4. **Parlementair proces:** Het ontwerp wordt samen met de Septemberverklaring voorgelegd aan het Vlaams Parlement, dat de begroting uiterlijk op 31 december van t-1 moet stemmen. Dit proces omvat doorlichting in commissies en een finale stemming.
5. **Bekrachtiging en publicatie:** Na stemming wordt het decreet bekrachtigd door de Vlaamse regering en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.
Indien de initiële begroting niet tijdig gestemd wordt, treedt het stelsel van voorlopige kredieten ("voorlopige twaalfden") in werking, wat de financiering van nieuw beleid beperkt.
### 5.2. Begrotingsaanpassingen (BA)
De BA wordt uiterlijk op 21 mei van het begrotingsjaar zelf beslist door de regering, met goedkeuring door het Parlement uiterlijk op 10 juli. Begrotingswerkzaamheden vinden dus plaats in het najaar voorafgaand aan het begrotingsjaar en in het voorjaar van het begrotingsjaar zelf.
#### 5.2.1. Verschuivingen en herverdelingen
Gedurende het begrotingsjaar kunnen verschuivingen en herverdelingen van middelen plaatsvinden. Afhankelijk van het type (VAK/VEK, begrotingsfondsen) is goedkeuring vereist van de minister van begroting en soms de inspectie van financiën. Herverdelingen van VEK die het vorderingensaldo beïnvloeden, vereisen fiat van de inspectie van financiën en akkoord van de begrotingsminister.
### 5.3. Begrotingsuitvoering en Algemene Rekening
Na afloop van het begrotingsjaar wordt de **algemene rekening** opgemaakt, die de gerealiseerde uitgaven en inkomsten weergeeft. Hoewel de boekhouding sluit op 1 maart van t+1, wordt de algemene rekening pas eind mei aan het Vlaams Parlement voorgelegd na controle door de bedrijfsrevisor en het Rekenhof. Het Parlement heeft tot 21 oktober van het jaar volgend op het begrotingsjaar om de rekening goed te keuren.
## 6. De begroting als raming
Een begroting blijft een raming, en de uiteindelijke realisatie (algemene rekening) kan sterk afwijken. Factoren die bijdragen aan deze onvoorspelbaarheid zijn:
* **Hypothesen over kostendrijvers en inkomendrijvers:** Economische prognoses (BBP, inflatie) zijn "best estimates".
* **Onverwachte gebeurtenissen:** Crisissen (financieel, asiel, energie, pandemieën) en rampen kunnen leiden tot significante meerkosten.
* **Externaliteiten:** Beslissingen van hogere overheden (bv. 6e staatshervorming) beïnvloeden regionale begrotingen.
* **Beleidseffecten van hervormingen:** De impact van fiscale hervormingen of investeringspremies is moeilijk exact in te schatten.
* **ESR-correcties:** Aanpassingen aan het Europees Systeem van Nationale en Regionale Rekeningen kunnen de omvang van de overheid en haar schuld beïnvloeden, met significante jaarlijkse budgettaire impact.
* **Politieke afwegingen:** De begroting is het resultaat van politieke onderhandelingen, waarbij het politiek gewicht van ministers en de nabijheid van verkiezingen een rol spelen.
---
# Begrotingstheorieën en Europees begrotingstoezicht
Dit onderwerp verkent theoretische benaderingen van begrotingsbeleid en de evolutie van Europese begrotingsnormen en toezichtmechanismen.
### 3.1 Courante begrotingstheorieën
Begrotingsbeleid heeft een aantoonbare impact op de economie, wat leidt tot internationale richtlijnen en normen om de begroting te beheersen. De huidige denkbeelden over begrotingsbeleid vinden hun oorsprong in de "gouden regel" en de Keynesiaanse benadering.
#### 3.1.1 De gouden regel
De gouden regel van het begrotingsevenwicht streeft naar een jaarlijks sluitende begroting voor lopende uitgaven en ontvangsten. Schuldopbouw is enkel toegestaan voor overheidsinvesteringen. Dit orthodoxe model, daterend uit de 19e eeuw, was dominant tot de Tweede Wereldoorlog. In België werd tot 1975 de begroting opgesplitst in een gewone (lopende transacties en schuld aflossing) en buitengewone begroting, waarbij de gewone begroting in evenwicht moest zijn. Hoewel de gouden regel vandaag de dag nog steeds als richtsnoer dient, wordt kritiek geuit op de procyclische effecten ervan: in een laagconjunctuur leiden lagere belastinginkomsten tot besparingen, wat de economische groei negatief beïnvloedt. Ook de impact van inflatie op schuldontwikkeling wordt onvoldoende meegenomen.
#### 3.1.2 Het Keynesiaans begrotingsbeleid
John Maynard Keynes benadrukte de rol van de overheid in stabilisatiebeleid. Door de procyclische effecten van een begroting in evenwicht in de jaren '30, groeide het inzicht dat de overheid de conjunctuur moet keren. Vanaf de jaren '50 werd de verwachte conjunctuur een richtsnoer voor budgettaire planning, met een focus op countercyclisch beleid. Tekorten worden toegestaan in tijden van laagconjunctuur (deficit spending) om de economie aan te trekken. In hoogconjunctuur moet de overheid juist een buffer aanleggen door belastingen te verhogen en uitgaven te beperken om de economie af te koelen. Problemen bij de toepassing van Keynesiaanse principes zijn het inschatten van de duur van conjunctuurfases, de rigiditeit van uitgaven (politieke weerstand tegen besparingen) en de neiging om middelen in goede tijden toch aan te wenden voor uitgestelde uitgaven. De automatische stabilisatoren (progressieve belastingen in hoogconjunctuur, vervangingsinkomens in laagconjunctuur) werken weliswaar, maar bij hardnekkige economische neergang blijven discretionaire overheidsmaatregelen noodzakelijk. Keynes legde ook de basis voor modellen die zich richten op het structurele saldo en middellange termijn ontwikkeling.
#### 3.1.3 Het cyclisch begrotingsevenwicht
Dit model, ontworpen door Gunnar Myrdal, tracht de doelstellingen van de gouden regel en het Keynesiaans beleid te verzoenen. Over de gehele conjunctuurcyclus moet de begroting in evenwicht zijn, maar binnen de cyclus geniet anticyclisch beleid de voorkeur. Tekorten in laagconjunctuur mogen gecompenseerd worden in de daaropvolgende expansiefase. Hoewel dit model in Zweden werd toegepast en in België een kortstondig Egalisatiefonds kende, werd het niet breed geïmplementeerd.
### 3.2 Begrotingsnormen in de praktijk
#### 3.2.1 De nood aan begrotingsregels: deficit bias
Sinds de Tweede Wereldoorlog hebben landen geëxperimenteerd met diverse begrotingsregels en normen, zoals de rentesneeuwbalnorm, de 7%-norm, de niveaunorm en de reële nulgroei norm. Deze regels konden echter de dominantie van historische deficitten niet voorkomen. Dit wordt deels toegeschreven aan de neiging van beleidsmakers om intertemporele effecten te negeren (gemakkelijker schuld opbouwen dan bezuinigen) en aan de context van coalitieregeringen met onvoldoende "countervailing power". Regels die niet transparant, operationeel eenvoudig, continuïteit van toepassing garanderend en groeibevorderend zijn, hebben een kortere levensduur.
Vanaf de jaren '90 werd normering vooral supranationaal vormgegeven, ingegeven door de wens tot toetreding tot de Eurozone. Een laks begrotingsbeleid van één land kan immers oversijpelingseffecten hebben op de rest van de unie door stijgende rentes. Coördinatie van begrotingsbeleid werd nog urgenter na de financiële en schuldencrisis.
Diverse fasen van supranationale begrotingscoördinatie:
* 1991-1998: Verdrag van Maastricht
* 1998-2005: Stabiliteits- en groeipact (SGP I)
* 2005: Herziening Stabiliteits- en groeipact (SGP II)
* 2010: Sixpack
* 2011: Twopack
* 2013: Verdrag voor groei, stabiliteit en governance (GSG)
#### 3.2.2 Het Verdrag van Maastricht
Dit verdrag introduceerde de 3%- en 60%-norm: het begrotingstekort mocht de 3% van het Bruto Binnenlands Product (BBP) niet overschrijden, en de schuld mocht beperkt blijven tot 60% van het BBP. Landen met hogere schuldratio's moesten inspanningen leveren om deze referentiewaarde te benaderen. Het verdrag legde ook de basis voor de procedure van buitensporige tekorten, met mogelijke sancties bij niet-naleving. Voor België leidde het Verdrag tot de invoering van een ontvangsten- en uitgavennorm. De ontvangstennorm (fiscale en parafiscale ontvangsten moesten minimaal gelijke tred houden met het BBP) bleek effectiever dan de uitgavennorm (reële groei federale overheidsuitgaven exclusief rentelasten beperkt tot nul procent). Ondanks de invoering van de normen, bleef de begrotingstekorten over de jaren heen teruggedrongen, hoewel de schuldpositie in veel landen toenam.
#### 3.2.3 1998-2005: het Stabiliteits- en groeipact (SGP I)
SGP I had een preventief luik gericht op middellange-termijndoelstellingen (MTO) en een procedure voor buitensporige tekorten. Lidstaten moesten expliciete doelstellingen formuleren in Stabiliteitsprogramma's. De norm werd verstrengd: op middellange termijn moest de begroting bij voorkeur in evenwicht of een overschot vertonen. De procedure buitensporige tekorten werd aangescherpt, waarbij overschrijding van de 3%-norm enkel toegelaten was bij "ongewone gebeurtenissen" leidend tot recessie. De implementatie van SGP I leidde aanvankelijk tot verbeteringen in de begrotingstoestand, maar deze keerden snel om bij economische neergang. Zwakke punten waren het ontbreken van termijnen voor het afbouwen van negatieve saldi en het niet-naleven van corrigerende maatregelen door belangrijke lidstaten zoals Duitsland en Frankrijk.
#### 3.2.4 Het hervormde Stabiliteits- en Groeipact (SGP II)
In 2005 werd SGP II ingevoerd met een herziening van het preventieve luik en een concretere formulering van de uitzonderingsclausules voor de procedure buitensporige tekorten. De MTO kon variëren afhankelijk van de schuldratio en potentiële groei. Structurele hervormingen konden worden ingeroepen om af te wijken van het groeipad naar de MTO. De evaluaties van SGP II waren gemengd, met kritiek op de de facto versoepeling en de toegenomen complexiteit. Begrotingsresultaten bleven achterwege, met verslechterende saldi in verschillende landen. De financiële crisis van 2007-2008 verergerde de situatie aanzienlijk, waarbij overheden banken moesten redden en de financiële markten twijfelden aan de solvabiliteit van lidstaten.
#### 3.2.5 Het sixpack
In 2010 introduceerde het "sixpack" (vijf verordeningen en één richtlijn) nieuwe regels voor zowel het preventieve als het corrigerende luik. Een jaarlijkse verbetering van het structurele saldo met 0,5% BBP werd geëist, met een hogere verbetering voor landen met een schuldratio boven de 60%. De uitgaven moesten voorzichtig groeien, rekening houdend met de referentiegroei van het potentiële BBP. Een belangrijk nieuw criterium was de invoering van een schuldcriterium voor het corrigerende luik. Sancties konden sneller worden ingesteld en ook afwijkingen van het preventieve luik konden bestraft worden. Het sixpack moedigde ook aan tot het verbeteren van macro-economische data, het hanteren van interne begrotingsnormen door onafhankelijke fiscal councils en het verplichten van middellange termijnplanning. De Procedure Macro-economische Onevenwichtigheden (PMO) werd ingesteld als waarschuwingsmechanisme.
#### 3.2.6 Het twopack
In 2011 werden twee verordeningen goedgekeurd die de begrotingsprocedures in eurolanden verder versterken en stroomlijnen. Een gemeenschappelijke begrotingskalender ("Europees Semester") werd ingevoerd en begrotingen moesten gebaseerd zijn op onafhankelijke macro-economische ramingen. Extra toezicht werd ingesteld voor eurolanden die financiële bijstand ontvingen of met zware financiële stabiliteitsproblemen kampten.
#### 3.2.7 Het Verdrag voor Stabiliteit, Coördinatie en Governance in de EMU (2012)
Dit verdrag institutionaliseerde de wijzigingen van SGP II en verstrakte de regels, terwijl individuele moduleerbaarheid via de MTO behouden bleef. Lidstaten moesten een veiligheidsmarge ten opzichte van de 3%-tekortgrens inhouden en een snelle vooruitgang naar een houdbare begrotingspositie verzekeren. Nieuw was de mogelijkheid tot tijdelijke afwijking van de MTO voor structurele hervormingen of investeringen onder strikte voorwaarden. Een uitgavengroeinorm, die lager ligt dan de groei van het potentiële BBP, werd ook ingevoerd. Wat het corrigerende luik betreft, gelden nog steeds de Maastrichtcriteria, maar de soevereiniteit van lidstaten werd verminderd door een grotere acceptatie van aanbevelingen van de Europese Commissie. België kwam tussen 2009 en 2014 in de procedure buitensporige tekorten terecht, maar ontliep boetes. Een jaarlijkse schuldreductiebenchmark moest worden nageleefd.
#### 3.2.8 Het nieuw Europees begrotingskader (vanaf 2025)
Na evaluatie van de "six pack" en "two pack" werd een nieuw begrotingskader geïntroduceerd om de te hoge schuldniveaus, de procyclische werking van de regels, de complexiteit en de belemmering van publieke investeringen aan te pakken. Het nieuwe kader, geïmplementeerd via wijzigingen aan Council regulations en directieven, vervangt de jaarlijkse stabiliteitsprogramma's door nationale/budgettaire plannen met een looptijd van 4 jaar.
* **Preventieve arm:** De Europese Commissie bepaalt het referentietraject bij een deficit groter dan 3% BBP of een schuldgraad van meer dan 60% BBP. Dit traject omvat criteria zoals het terugbrengen van het deficit onder de 3% BBP, een veiligheidsmarge van 1,5% BBP in structurele termen, een neerwaarts pad voor de schuld en, bij schuld > 90% BBP, een jaarlijkse afbouw van 1% BBP. De periode kan verlengd worden tot 7 jaar bij investeringen die de groei of fiscale duurzaamheid verhogen.
* **Corrigerende arm:** Een lidstaat kan in een Excessive Deficit Procedure (EDP) terechtkomen bij afwijkingen van het uitgestippelde pad in de preventieve arm. Er wordt rekening gehouden met potentiële groei, inflatie en conjunctuurontwikkelingen. Bij een EDP geldt een deadline voor naleving van de normen en verhoogd toezicht. Aanhoudende EDP's kunnen leiden tot boetes.
Vanaf 2025 zal de focus verschuiven van structurele saldi naar de jaarlijkse groei van de primaire uitgaven. Voor België werd een referentietraject opgesteld waarbij het structureel primair saldo jaarlijks met 0,72% BBP moet verbeteren, wat zich vertaalt in maximale uitgavengroei van 2,4% BBP in 2025, 1,9% in 2026 en 2,0% in 2027. België is eveneens onderhevig aan de procedure van buitensporige tekorten en moet tegen 2027 haar deficit onder de 3% BBP brengen en het pad naar schuldreductie respecteren.
### 3.3 De Vlaamse begroting (Aanvullende informatie uit document, secties C1-C6)
Dit deel van het document behandelt de specifieke opbouw, juridische basis en processen van de Vlaamse begroting, zoals de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën (VCO), de consolidatieperimeter, de meerjarenraming, de documentatie en indeling van de begroting, de rol van Inhoudelijke Structuurelementen (ISE) en Beleids- en Begrotingstoelichtingen (BBT) als stappen naar een prestatiebegroting, de timing van begrotingsfases (begrotingsopmaak en -aanpassing), en de onzekerheid inherent aan begrotingsramingen. Hoewel de focus van deze samenvatting ligt op de begrotingstheorieën en Europees toezicht, biedt de Vlaamse begrotingscontext wel een praktisch kader voor de toepassing van deze concepten.
#### 3.3.1 De rechtsbasis van de Vlaamse begroting: de VCO
De Vlaamse Codex Overheidsfinanciën (VCO) fungeert als de 'grondwet' van de Vlaamse begroting. Deze codificeert regels voor het boeken van uitgaven en ontvangsten, het begrotingsproces, de rollen van actoren, en huisregels voor aanrekening. De VCO omvat ook aspecten van boekhouding, jaarrekening, de rol van de inspectie van financiën en kas-, schuld- en waarborgbeheer. Een doelstelling van de VCO was het creëren van een transparant en gecoördineerd overzicht en het voorbereiden van de evolutie naar een prestatiebegroting.
#### 3.3.2 De consolidatieperimeter en het toepassingsgebied van de VCO
Het toepassingsgebied van de VCO wordt bepaald door de Eurostat ESR-verordening, die de Vlaamse deelstaatoverheid afbakent. Dit omvat de Vlaamse Gemeenschap, het Vlaams Gewest en alle entiteiten die het Instituut voor Nationale Rekeningen (INR) identificeert als deelstaatoverheid (sector S1312). De Vlaamse overheid is opgesplitst in 8 beleidsdomeinen, elk met een departement en een of meerdere agentschappen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen Intern Verzelfstandigde Agentschappen (IVA) en Extern Verzelfstandigde Agentschappen (EVA), alsook publiek- en privaatrechtelijke rechtspersonen.
* **Materialiteitsdrempel:** Entiteiten onder een drempel van 7 miljoen euro ESR-ontvangsten of -uitgaven genieten een "light toepassing" van de VCO, met minder strenge rapporterings- en boekhoudregels. Deze drempel wordt om de 3 jaar geëvalueerd.
#### 3.3.3 De meerjarenraming
De meerjarenraming plaatst de begroting in een middellange termijn perspectief, met ramingen voor het begrotingsjaar plus vijf jaar. Deze ramingen zijn indicatief en onzeker. Ze onderscheiden "constant beleid" (bestaande regelgeving en maatregelen die worden doorgetrokken) van "nieuw beleid" (beleidswijzigingen die daarbovenop worden berekend). Ontvangsten worden gedreven door economische groei en inflatie, en door determinanten zoals de fiscale capaciteit van de gewesten. Uitgaven zijn afhankelijk van inflatie en beleidsdomeinspecifieke kostendrijvers. Nieuw beleid omvat zowel uitbreidingsbeleid (extra uitgaven) als begrotingsinspanningen (besparingen, extra inkomsten). De meerjarenraming wordt ingediend bij het Vlaams Parlement, maar niet gestemd; het is een indicatief instrument.
#### 3.3.4 De opbouw van de begroting: documenten en indeling
De Vlaamse begroting bestaat uit de algemene middelenbegroting (ontvangsten), de algemene uitgavenbegroting en een algemene toelichting. Bij de begroting hoort ook een programmadecreet.
* **Documenten:** Algemene middelenbegroting, algemene uitgavenbegroting, algemene toelichting, programmadecreet, meerjarenbegroting, Centenblaadje.
* **Indeling:** De begroting is gestructureerd in beleidsdomeinen, entiteiten, programma's, Inhoudelijke Structuurelementen (ISE) en begrotingsartikelen. Het Parlement keurt de begroting goed op programmaniveau. ISE's vormen een tussenliggend niveau voor meer gedetailleerd inzicht. Begrotingsartikelen vertegenwoordigen het meest gedetailleerde niveau, met codes die beleidsdomein, programma, minister, kredietsoort en ESR-aggregaat identificeren.
* **Kredieten:** Er wordt onderscheid gemaakt tussen Vastleggingskredieten (VAK - machtiging om contracten aan te gaan) en Vereffeningskredieten (VEK - machtiging om te betalen). Normaal is VEK ≤ VAK, maar uitzonderingen bestaan voor investeringen gespreid over meerdere jaren of bij gebruik van begrotingsruiters. VEK heeft een directe impact op het vorderingensaldo.
* **Begrotingsfondsen:** Middelen die met een specifieke bestemming worden overgemaakt en een soepelere aanwendingsregel hebben, waarbij niet-aangewende kredieten naar een volgend jaar kunnen worden overgedragen. Dit is een afwijking op het analiteitsprincipe.
#### 3.3.5 ISE en BBT als stappen naar een prestatiebegroting
Om de kosteneffectiviteit van beleid beter te evalueren, zijn stappen gezet richting een prestatiebegroting.
* **Inhoudelijke Structuurelementen (ISE):** Een clustering van kredieten of deelbevoegdheden binnen een programma, wat zorgt voor een gedetailleerdere begroting.
* **Beleids- en Begrotingstoelichting (BBT):** Een document dat uitgaven en ontvangsten via de ISE koppelt aan nagestreefde doelstellingen en prestatie-indicatoren met streefwaarden. De BBT wordt op drie momenten gelanceerd: bij de start van de regeerperiode, bij de begrotingsopmaak, en bij de begrotingsuitvoering.
#### 3.3.6 De timing van de diverse Vlaamse begrotingsfases
* **Begrotingsopmaak (BO):** Voorbereiding start voor de zomerreces, met technische en politieke bilaterales. Het ontwerpbegrotingsdecreet wordt door de Vlaamse Regering goedgekeurd en voorgelegd aan het Vlaams Parlement, dat het uiterlijk op 31 december van het jaar t-1 moet stemmen.
* **Begrotingsaanpassingen (BA):** Beslist uiterlijk op 21 mei van het begrotingsjaar zelf, met goedkeuring door het Parlement uiterlijk op 10 juli.
* **Begrotingsuitvoering:** Gedurende het begrotingsjaar vinden monitoring van ontvangsten en uitgaven plaats en kunnen verschuivingen/herverdelingen van middelen plaatsvinden.
* **Algemene rekening:** Opmaak na het begrotingsjaar, voorgelegd aan het Parlement eind mei en goedgekeurd uiterlijk op 21 oktober van het jaar volgend op het begrotingsjaar.
#### 3.3.7 De begroting is een raming en niets dan een raming
Ondanks wetenschappelijke benaderingen blijven begrotingen ramingen die afwijken van de realisatie. Factoren die hieraan bijdragen zijn: hypothesen over kostendrijvers en inkomstendrijvers, onverwachte gebeurtenissen (crises), externaliteiten van hogere overheden, beleidseffecten van hervormingen en ESR-correcties. De opname van grote investeringsprojecten (bv. Oosterweelverbinding) volgens de ESR-richtlijnen kan de begroting sterk beïnvloeden. Begrotingsbesprekingen zijn politiek geladen en beïnvloed door het politieke gewicht van ministers en de nabijheid van verkiezingen.
### 3.4 Europees begrotingstoezicht
Europees begrotingstoezicht is gericht op het coördineren van begrotingsbeleid om financiële stabiliteit in de eurozone te waarborgen en economische onevenwichtigheden te voorkomen. Het toezicht heeft zich door de jaren heen ontwikkeld via verschillende verdragen en pacten, steeds met als doel het beheersen van begrotingstekorten en staatsschulden.
#### 3.4.1 Het Stabiliteits- en groeipact (SGP)
Het SGP, oorspronkelijk opgesteld in 1997, omvat een preventieve en een corrigerende arm.
* **Preventieve arm:** Lidstaten moeten middellange-termijndoelstellingen (MTO) nastreven die voldoende marge bieden om, bij een neutrale conjunctuur, ruim onder de 3%-tekortgrens te blijven. Dit omvat het streven naar een begrotingsevenwicht of -overschot op middellange termijn.
* **Corrigerende arm:** De procedure van buitensporige tekorten kan worden ingeleid bij overschrijding van de 3%-tekortnorm. Sancties kunnen bestaan uit renteloze deposito's of boetes.
De hervorming van het SGP in 2005 (SGP II) verfijnde de MTO, introduceerde flexibiliteit op basis van schuldratio's en potentiële groei, en concretere uitzonderingsclausules. Echter, de complexiteit en de facto versoepeling leidden tot kritiek.
#### 3.4.2 Het Sixpack en Twopack
Het "sixpack" (2010) introduceerde strengere regels met een focus op het structurele saldo, een uitgavengroeinorm en een schuldcriterium. De Procedure Macro-economische Onevenwichtigheden (PMO) werd ingesteld. Het "twopack" (2011) stroomlijnde begrotingsprocedures in eurolanden, introduceerde het Europees Semester en verhoogde het toezicht op landen die financiële bijstand nodig hadden.
#### 3.4.3 Het Verdrag voor Stabiliteit, Coördinatie en Governance in de EMU (GSG, 2012)
Dit verdrag institutionaliseerde de regels van SGP II, waarbij de focus lag op het bereiken van landspecifieke MTO's met ingebouwde veiligheidsmarges. Het bevorderde ook flexibiliteit voor structurele hervormingen en investeringen onder strikte voorwaarden. De uitgavengroeinorm werd een centraal element. Op het corrigerende luik blijven de Maastrichtcriteria van toepassing, met een verminderde soevereiniteit van lidstaten ten aanzien van de aanbevelingen van de Commissie.
#### 3.4.4 Het nieuw Europees begrotingskader (vanaf 2025)
Het vernieuwde begrotingskader, ingevoerd om de tekortkomingen van eerdere regels aan te pakken, verplaatst de focus van structurele saldi naar de jaarlijkse groei van de primaire uitgaven. Nationale/budgettaire plannen van 4 jaar vervangen de jaarlijkse stabiliteitsprogramma's.
* **Preventieve arm:** De Commissie stelt een referentietraject op voor landen met een te hoog deficit of schuld, met duidelijke criteria voor deficitvermindering, schuldreductie en veiligheidsmarges.
* **Corrigerende arm:** Een EDP kan worden ingeleid bij afwijkingen van het uitgestippelde pad of bij het niet halen van het deficitcriterium.
België heeft een specifiek referentietraject gekregen, met eisen voor verbetering van het structureel primair saldo en maximale uitgavengroei, evenals een verplichting om het deficit onder de 3% BBP te brengen en de schuldreductie te respecteren. Het land zal de komende jaren onder verhoogd Europees toezicht staan.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rekendecreet | Een decreet (wetgevend besluit) dat de regels vastlegt voor de begroting van de Vlaamse overheid, inclusief processen, tijdschema's en afspraken inzake uitgaven en ontvangsten. |
| Vlaamse Codex Overheidsfinanciën (VCO) | De 'grondwet' van de Vlaamse begroting, die de boekhouding, het begrotingsproces, de rollen van betrokkenen en de huisregels voor aanrekening bepaalt. De VCO dekt niet alleen de begroting maar ook boekhouding en jaarrekeningen. |
| Prestatiebegroting | Een begrotingssystematiek die beoogt middelen en resultaten (Key Performance Indicators of KPI's) nauwer aan elkaar te koppelen, om de kosteneffectiviteit van beleid beter te kunnen evalueren. |
| ISE (Inhoudelijk Structuurelement) | Een laag in de begrotingsstructuur die dieper gaat dan het programma en een gedetailleerder inzicht geeft in begrotingsverrichtingen door het clusteren van kredieten of deelbevoegdheden. |
| BBT (Beleids- en Begrotingstoelichting) | Een document dat de uitgaven en ontvangsten koppelt aan nagestreefde doelstellingen, en dient als fusie van vroegere beleidsbrieven en memories van toelichting per beleidsdomein. |
| Consolidatieperimeter | De afbakening van alle entiteiten die tot de Vlaamse overheid behoren, conform de Eurostat ESR-verordening (code S1312), wat essentieel is voor de begrotingsconsolidatie. |
| Materiteitdsdrempel | Een financiële grens (in dit geval ongeveer 7 miljoen euro ESR-ontvangsten of -uitgaven) waaronder entiteiten een lichtere toepassing van de VCO-regels volgen. |
| Departement | Een organisatieonderdeel binnen een beleidsdomein dat zich primair bezighoudt met beleidsvoorbereiding en beleidsondersteuning, nauw samenwerkend met de minister. |
| Agentschap | Een organisatieonderdeel binnen een beleidsdomein dat primair verantwoordelijk is voor de beleidsuitvoering op het terrein. |
| IVA (Intern Verzelfstandigd Agentschap) | Een agentschap dat intern bij de overheid is georganiseerd maar zelfstandig kan optreden, met of zonder eigen rechtspersoonlijkheid. |
| EVA (Extern Verzelfstandigd Agentschap) | Een agentschap dat, hoewel publiek van aard, juridisch zelfstandig opereert, steeds met eigen rechtspersoonlijkheid en een raad van bestuur. |
| Rechtspersoon | Een juridische constructie die organisaties of entiteiten in staat stelt zelfstandig aan het rechtsverkeer deel te nemen, met eigen rechten en plichten. |
| Meerjarenraming | Een begrotingsdocument dat de financiële vooruitzichten voor het lopende begrotingsjaar plus de volgende vijf jaar schetst, dienend als indicatief planningsinstrument. |
| Constant beleid | De voortzetting van reeds bestaand beleid en maatregelen in toekomstige begrotingsjaren, zoals indexeringen of lopende leningen. |
| Nieuw beleid | Beleidsinitiatieven die voortkomen uit het regeerakkoord, waaronder begrotingsinspanningen (besparingen/extra inkomsten) en uitbreidingsbeleid (extra uitgaven). |
| Algemene middelenbegroting | Het deel van de begroting dat de verwachte ontvangsten van de Vlaamse overheid omvat, zoals dotaties, belastingen en overige inkomsten. |
| Algemene uitgavenbegroting | Het deel van de begroting dat de geplande uitgaven van de Vlaamse overheid bevat. |
| Programmadecreet | Een bijkomend document bij de begroting dat alle decreetswijzigingen bevat die voortvloeien uit de uitvoering ervan. |
| Begrotingsartikel | Het meest gedetailleerde niveau in de begrotingsstructuur, dat specifieke ontvangsten of uitgaven identificeert en informatie bevat over beleidsdomein, programma, minister en kredietsoort. |
| Littera | Een aanduiding binnen de begrotingscodering die aangeeft of het gaat om een gemeenschappelijke, gemeenschaps- of gewestaangelegenheid, van belang voor stemprocedures in het parlement. |
| AO (Algemene Middelen) | Niet-geoormerkte ontvangsten die vrij kunnen worden aangewend voor alle soorten uitgaven binnen de Vlaamse overheidspot. |
| TO (Toegewezen Ontvangsten) | Geoormerkte ontvangsten die specifiek bestemd zijn voor bepaalde uitgaven, vaak ondergebracht in begrotingsfondsen. |
| LO (Leningontvangsten) | Ontvangsten die voortkomen uit het aangaan van leningen door de overheid. |
| VAK (Vastleggingskrediet) | Een machtiging om contracten of verbintenissen aan te gaan, ook wel beleidskrediet genoemd. |
| VEK (Vereffeningskrediet) | Een machtiging om daadwerkelijk betalingen te verrichten in een bepaald begrotingsjaar, ook wel betaalkrediet genoemd. |
| Begrotingsruiter | Een formele machtiging om af te wijken van het beginsel van de analiteit (middelen horen bij één begrotingsjaar), vaak gebruikt om niet-gebruikte VAK/VEK over te dragen. |
| Begrotingsfonds | Een apart gehouden pot met middelen die voor specifieke doelen zijn bestemd, vaak met soepelere aanwendingsregels en de mogelijkheid tot overdracht naar volgende jaren. |
| Kasbasis | Een boekhoudkundige methode waarbij ontvangsten en uitgaven worden geboekt op het moment van de fysieke geldstroom (kasontvangst of -uitgave). |
| Transactiebasis | De algemene boekhoudkundige regel in de begroting waarbij op basis van een vastgesteld recht wordt geboekt (juridische verplichting, gekend bedrag, schuldenaar/schuldeiser). |
| Transactionele kasbasis | Een uitzonderlijke boekhoudkundige basis, voornamelijk bij fiscale ontvangsten, waarbij kasontvangsten worden toegerekend aan het begrotingsjaar waarin de economische gebeurtenis plaatsvond. |
| Gouden regel (begroting) | Een begrotingsprincipe waarbij de lopende uitgaven en ontvangsten jaarlijks in evenwicht moeten zijn, en schuldopbouw enkel toegestaan is voor overheidsinvesteringen. |
| Keynesiaans begrotingsbeleid | Een begrotingsaanpak die de overheid een rol toekent in stabilisatiebeleid, waarbij tekorten worden toegestaan in laagconjunctuur om de economie te stimuleren en overschotten worden nagestreefd in hoogconjunctuur. |
| Cyclisch begrotingsevenwicht | Een begrotingssysteem dat streeft naar een evenwicht over de gehele conjunctuurcyclus, met ruimte voor anticyclisch beleid binnen de cyclus. |
| Deficit bias | De neiging van beleidsmakers om tekorten op te bouwen, deels doordat de kosten van schuldopbouw later worden afgelost door toekomstige generaties. |
| Stabiliteits- en groeipact (SGP) | Een reeks Europese verordeningen die de begrotingsdiscipline van lidstaten moeten waarborgen, met normen voor tekorten en schulden. |
| Verdrag van Maastricht | Het verdrag dat de basis legde voor de economische en monetaire unie en normen introduceerde voor begrotingstekorten (3% BBP) en overheidsschulden (60% BBP). |
| Procedure buitensporige tekorten (EDP) | Een Europees mechanisme dat ingrijpt wanneer een lidstaat de vastgestelde begrotingsnormen overschrijdt, met mogelijke sancties. |
| Sixpack | Een pakket van zes Europese wetgevende voorstellen uit 2010 gericht op versterking van het begrotingstoezicht, met zowel preventieve als corrigerende maatregelen. |
| Twopack | Twee Europese verordeningen uit 2011 die de begrotingsprocedures in Eurolanden versterken en het toezicht op landen met financiële problemen verhogen. |
| Verdrag voor Stabiliteit, Coördinatie en Governance in de EMU (Fiscal Compact) | Een verdrag uit 2012 dat de begrotingsregels verder verankert en individualiseert, met nadruk op middellange termijn doelstellingen (MTO) en een uitgavengroeinorm. |
| Nieuw Europees begrotingskader | De meest recente hervorming van de Europese begrotingsregels (vanaf 2025), met nationale budgettaire plannen van 4 jaar en een focus op de groei van primaire uitgaven in plaats van structurele saldi. |
| ESR (Europees Stelsel van Nationale en Regionale Rekeningen) | Een geharmoniseerd boekhoudkundig kader op Europees niveau voor de publieke sector, dat de definitie en consolidatie van overheidsinstellingen en -schulden regelt. |
| INR (Instituut voor de Nationale Rekeningen) | Het Belgische instituut dat toeziet op de correcte toepassing van de ESR-regels. |
Cover
Opdracht_module_1_Hamer et al_2025_antwoorden (1) (1).docx
Summary
# Onderzoeksvragen en methodologie van de paper
Dit onderwerp behandelt de specifieke onderzoeksvragen die in de paper worden beantwoord en de methodologische concepten die gebruikt worden om herverdeling te meten.
### 1.1 Onderzoeksvragen in de paper
De paper richt zich op het beantwoorden van de volgende kernelementen:
* Welke onderzoeksvragen worden beantwoord in deze paper?
* Welk aandeel van de totale inkomens wordt herverdeeld naar de gepensioneerde en de bevolking die op arbeidsleeftijd is?
* Wat is het aandeel van het inkomen dat herverdeeld wordt naar deze twee groepen voor wat het armste en het rijkste kwartiel betreft?
* Welke impact hebben belastingen en uitkeringen op de beschikbare inkomens van de huishoudens op arbeidsleeftijd met het laagste inkomen?
### 1.2 Concepten van herverdeling: RE en NBR
#### 1.2.1 RE als maatstaf van herverdeling
* **Concept:** RE (Residual Effect) wordt gebruikt als een maatstaf voor herverdeling.
* **Kritiek op RE:**
* RE kan aanleiding geven tot misinterpretatie omdat er wordt van uitgegaan dat het marktinkomen niet wordt beïnvloed door het herverdelingsmechanisme. Dit is echter niet het geval.
* Belastingen, financiële voordelen en uitkeringen beïnvloeden de mate waarin een individu bereid zal zijn werk te zoeken en te sparen.
#### 1.2.2 NBR: Net Benefit Ratio
* **Concept:** NBR staat voor Net Benefit Ratio, een andere maatstaf voor herverdeling.
* **Berekening:** De exacte berekening van NBR wordt niet gedetailleerd in de verstrekte tekst, maar het wordt gebruikt om de herverdeling te kwantificeren.
### 1.3 Internationale vergelijking: "Old age oriented countries" versus België
#### 1.3.1 Kenmerken van "Old age oriented countries"
* **Lidstaten:** Griekenland (EL), Spanje (ES), Italië (IT), Portugal (PT), Kroatië (HR), Hongarije (HU), Roemenië (RO).
* **Kenmerken:**
* Hoge graad van herverdeling in het algemeen.
* Grote generositeit ten opzichte van de hoogste inkomens.
* Lage mate van steun voor de laagste (niet-gepensioneerde) inkomensgroepen.
#### 1.3.2 Vergelijking met België
* België komt op twee van de drie kenmerken overeen met de "old age oriented countries".
* Een significant verschil is dat België minder genereus is naar de hoogste inkomens in vergelijking met deze groep landen.
### 1.4 Inzichten uit Grafieken 2 en 3
#### 1.4.1 Grafiek 2: Herverdeling naar het hoogste kwartiel
* **Algemene bevindingen:**
* Er is sprake van een noord-zuid divide inzake de herverdeling naar het kwartiel van de hoogste inwoners.
* Noordelijke landen herverdelen duidelijk minder naar deze groep dan de zuidelijke landen.
* **Specifieke bevindingen voor België:**
* België en Finland laten een behoorlijk goede totale NBR optekenen (horizontale as).
* Zij scoren echter veel lager qua QA-NBR (vertikale as) dan landen die als "old age oriented" worden beschouwd.
* **Globaal verband:** Er wordt een positief verband waargenomen tussen de totale NBR en de herverdeling naar het hoogste kwartiel.
#### 1.4.2 Grafiek 3: Herverdeling naar het laagste kwartiel
* **Algemene bevindingen:**
* De figuur toont voor alle landen in de steekproef de herverdeling naar het laagste kwartiel.
* België, samen met de Noordelijke landen en Ierland, herverdeelt het meest naar het laagste kwartiel.
* Er is een negatief verband tussen de totale NBR en de herverdeling naar de laagste inkomens.
### 1.5 Relatie tussen Total-NBR, Q1-NBR en RE voor België
#### 1.5.1 Relatie tussen Total-NBR en RE in België
* De relatie tussen de totale NBR en RE is niet eendimensionaal.
* In Finland, Luxemburg, Griekenland en België is er een duidelijk positief verband tussen beide.
* In tegenstelling hiermee tonen landen zoals Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk gemiddelde waarden van RE, terwijl hun totale NBRs en pensioen-gerelateerde NBRs zeer laag zijn.
* Verder vertonen Ierland, Portugal, Denemarken en Spanje gelijkaardige RE's, ondanks sterk afwijkende NBRs.
#### 1.5.2 Relatie tussen Q1-NBR en RE in België
* Over het algemeen is de correlatie tussen Q1-NBR en RE zwak.
* Een uitzondering hierop vormt België, waar de correlatie tussen Q1-NBR en RE sterk is.
---
# Inkomensherverdeling in Europa: Generaties en inkomensgroepen
Dit onderzoek analyseert de inkomensherverdeling in Europa, met specifieke aandacht voor de verschillen tussen generaties en inkomensgroepen, en de rol van belastingen en uitkeringen.
### 2.1 Onderzoeksvragen en kernbegrippen
De paper beantwoordt verschillende onderzoeksvragen met betrekking tot de omvang en aard van inkomensherverdeling in Europa. Kernbegrippen zijn:
* **Marktinkomen:** Inkomen dat wordt gegenereerd vóór de impact van overheidsinterventies zoals belastingen en uitkeringen.
* **Herverdeeld inkomen:** Inkomen na de aanpassing van marktinkomens door belastingen en uitkeringen.
* **Netto herverdeeld inkomen (NBR - Net Benefit Ratio):** Een maatstaf die de netto voordelen van herverdeling weergeeft. Het berekent het verschil tussen de ontvangen uitkeringen en betaalde belastingen, gedeeld door het marktinkomen. Een hogere NBR duidt op meer herverdeling.
$$ NBR = \frac{Uitkeringen - Belastingen}{Marktinkomen} $$
* **Generositeit ten opzichte van het hoogste inkomen (QA-NBR - Quartile Average Net Benefit Ratio):** Meet specifiek de herverdeling naar de hoogste inkomensgroepen (het hoogste kwartiel).
* **Herverdeling naar het laagste inkomen (Q1-NBR):** Meet specifiek de herverdeling naar de laagste inkomensgroepen (het laagste kwartiel).
### 2.2 Aandeel van herverdeeld inkomen per groep
Het onderzoek kijkt naar het aandeel van de totale inkomens die herverdeeld worden naar twee belangrijke groepen: gepensioneerden en de bevolking op arbeidsleeftijd.
* **Totale herverdeling:** De paper onderzoekt welk percentage van het totale inkomen van een land daadwerkelijk wordt herverdeeld tussen deze groepen.
* **Herverdeling per inkomenskwartiel:** Er wordt ook specifiek gekeken naar het aandeel van het inkomen dat herverdeeld wordt binnen het armste en het rijkste kwartiel van de bevolking.
### 2.3 Impact van belastingen en uitkeringen op huishoudens op arbeidsleeftijd
Voor huishoudens op arbeidsleeftijd met het laagste inkomen hebben belastingen en uitkeringen een significante impact op hun beschikbare inkomen. De herverdelingsmechanismen via deze instrumenten zijn cruciaal voor het verminderen van inkomensongelijkheid en het bestrijden van armoede binnen deze groep.
### 2.4 Beperkingen van de RE-maatstaf
De maatstaf 'RE' (vermoedelijk ook een vorm van herverdelingsindex) kan aanleiding geven tot misinterpretatie.
> **Tip:** Het is cruciaal om de beperkingen van specifieke meetinstrumenten te begrijpen, omdat deze de interpretatie van de resultaten kunnen beïnvloeden.
De voornaamste bemerking is dat de RE-maatstaf er ten onrechte van uitgaat dat het marktinkomen niet wordt beïnvloed door het herverdelingsmechanisme. In werkelijkheid beïnvloeden belastingen, financiële voordelen en uitkeringen wel degelijk de bereidheid van individuen om te werken en te sparen. Dit betekent dat het marktinkomen zelf al een gevolg kan zijn van de herverdelingsmechanismen.
### 2.5 Verschillen tussen landen: 'Old age oriented countries' versus België
De studie identificeert een groep van "old age oriented countries", waaronder Griekenland (EL), Spanje (ES), Italië (IT), Portugal (PT), Kroatië (HR), Hongarije (HU) en Roemenië (RO). Deze landen worden gekenmerkt door:
* Een hoge mate van algemene herverdeling.
* Grote generositeit ten opzichte van de hoogste inkomensgroepen.
* Een lage mate van steun voor de laagste, niet-gepensioneerde inkomensgroepen.
België vertoont overeenkomsten met deze groep op twee van de drie kenmerken, maar onderscheidt zich door minder genereus te zijn ten aanzien van de hoogste inkomens.
### 2.6 Inzichten uit grafieken 2 en 3
De grafieken bieden waardevolle inzichten in de herverdelingspatronen in Europa:
#### 2.6.1 Grafiek 2: Herverdeling naar het hoogste inkomenkwartiel
* **Noord-Zuid divide:** Er is een duidelijke noord-zuid kloof zichtbaar. Noordelijke landen herverdelen aanzienlijk minder inkomen naar het hoogste inkomenskwartiel dan de zuidelijke landen.
* **België en Finland:** Deze landen laten een behoorlijk goede totale NBR zien, maar scoren relatief lager op QA-NBR (herverdeling naar de hoogste kwartielen) vergeleken met de "old age oriented countries".
* **Positief verband:** Over het algemeen is er een positief verband tussen de totale NBR en de herverdeling naar het hoogste inkomenkwartiel.
#### 2.6.2 Grafiek 3: Herverdeling naar het laagste inkomenkwartiel
* **België en Noordelijke landen:** België, samen met de Noordelijke landen en Ierland, herverdeelt het meest inkomen naar het laagste inkomenskwartiel.
* **Negatief verband:** Er is een negatief verband tussen de totale NBR en de herverdeling naar de laagste inkomens. Dit suggereert dat landen die sterk herverdelen via hun totale NBR, dit minder doen ten gunste van de laagste inkomensgroepen.
### 2.7 Relatie tussen Total-NBR, RE en Q1-NBR in België
Voor België wordt de relatie tussen deze maatstaven geanalyseerd:
* **Total-NBR en RE:** De relatie tussen de totale NBR en RE is niet eenduidig. In landen als Finland, Luxemburg, Griekenland en België is er een duidelijk positief verband. Dit betekent dat een hogere totale herverdeling correleert met een hogere RE-score.
* **Q1-NBR en RE:** Over het algemeen is de correlatie tussen de herverdeling naar het laagste kwartiel (Q1-NBR) en RE zwak, met een opvallende uitzondering voor België en Finland, waar deze correlatie sterker is.
> **Voorbeeld:** In België betekent een sterke correlatie tussen Q1-NBR en RE dat wanneer er meer herverdeling plaatsvindt naar de armste groep (hoge Q1-NBR), dit ook vaak samengaat met een hogere algehele herverdelingsmaatstaf (RE), wat duidt op een effectieve inzet van beleid ten gunste van de zwakkeren.
---
# Vergelijking van herverdelingssystemen: Deelname van België
Dit onderwerp onderzoekt hoe herverdelingssystemen in Europa, met een specifieke focus op België, zich verhouden tot kenmerken van 'ouderdomsgerichte landen', zoals geïllustreerd door grafische analyses.
## 3. Vergelijking van herverdelingssystemen: Deelname van België
Dit gedeelte analyseert de herverdelingsmechanismen in Europese landen, met bijzondere aandacht voor de positie van België ten opzichte van zogenaamde 'ouderdomsgerichte landen'. De focus ligt op de mate van herverdeling naar verschillende inkomensgroepen en generaties, en de impact van belastingen en uitkeringen.
### 3.1 Kenmerken van 'old age oriented countries'
'Old age oriented countries' worden gekenmerkt door specifieke herverdelingspatronen. Deze landen vertonen over het algemeen een hoge mate van herverdeling, maar deze generositeit is primair gericht op de oudere bevolking en de hogere inkomensgroepen. Tegelijkertijd is de ondersteuning voor lagere, niet-gepensioneerde inkomensgroepen in deze landen relatief laag. De landen die tot deze categorie behoren zijn Griekenland (EL), Spanje (ES), Italië (IT), Portugal (PT), Kroatië (HR), Hongarije (HU) en Roemenië (RO).
### 3.2 België's positie ten opzichte van 'old age oriented countries'
België vertoont overeenkomsten met de 'old age oriented countries' op twee van de drie belangrijkste kenmerken. Echter, België onderscheidt zich door een minder genereus beleid ten aanzien van de hoogste inkomensgroepen vergeleken met de typische 'old age oriented countries'.
### 3.3 Impact van belastingen en uitkeringen op beschikbare inkomens
Belastingen en uitkeringen hebben een significante invloed op de beschikbare inkomens van huishoudens. Met name voor huishoudens op arbeidsleeftijd met een laag inkomen kunnen deze mechanismen de bereidheid om te werken en te sparen beïnvloeden. Dit impliceert dat de impact van herverdeling verder gaat dan de directe financiële overdracht en ook het economisch gedrag van individuen kan sturen.
### 3.4 Beperkingen van de 'Equivalent Income' (RE) maatstaf
De maatstaf van 'Equivalent Income' (RE) kan leiden tot misinterpretaties als indicator van herverdeling. Een kritiekpunt is de aanname dat marktinkomens onveranderd blijven door het herverdelingsmechanisme. In werkelijkheid beïnvloeden belastingen en financiële voordelen en uitkeringen de beslissingen van individuen om werk te zoeken en te sparen, wat impliciet het marktinkomen kan veranderen. Hierdoor is RE niet altijd een perfecte weerspiegeling van de volledige impact van het herverdelingssysteem.
### 3.5 Net Benefit Ratio (NBR)
De 'Net Benefit Ratio' (NBR) is een maatstaf die de verhouding weergeeft tussen de ontvangen voordelen (uitkeringen) en de betaalde lasten (belastingen) voor een bepaalde groep.
Deze ratio wordt berekend door de totale netto voordelen voor een groep te delen door de totale inkomens van die groep. De exacte berekening is afhankelijk van de specifieke definitie van 'inkomen' en 'voordelen' die in de analyse gehanteerd wordt.
### 3.6 Bevindingen uit Grafiek 2 en 3
Grafiek 2 toont een duidelijke 'noord-zuid divide' wat betreft de herverdeling naar het kwartiel van de hoogste inkomens. Noordelijke landen herverdelen significant minder naar deze groep dan zuidelijke landen. Zowel België als Finland laten een redelijk goede totale NBR zien, maar scoren lager op de 'Quadrant Analysis - Net Benefit Ratio' (QA-NBR) in vergelijking met de 'old age oriented countries'. Er is een algemeen positief verband observeerbaar tussen de totale NBR en de herverdeling naar het hoogste inkomenskwartiel.
Grafiek 3 analyseert de herverdeling naar het laagste inkomenskwartiel voor alle landen in de steekproef. België, samen met de Noordelijke landen en Ierland, behoort tot de landen die het meest herverdelen naar het laagste kwartiel. De rechter figuur in Grafiek 3 illustreert een negatief verband tussen de totale NBR en de herverdeling naar de laagste inkomensgroepen.
### 3.7 België: Relatie tussen Total-NBR, RE en Q1-NBR
De relatie tussen de totale NBR en RE is in België niet eendimensionaal. Er is een duidelijk positief verband tussen deze twee indicatoren in België, wat suggereert dat een hogere netto voordeelpositie correleert met een hogere equivalent inkomen. Echter, vergeleken met landen die een vergelijkbare totale NBR vertonen, zoals Finland, kunnen de RE-waarden aanzienlijk verschillen.
Wat betreft de relatie tussen de NBR voor het eerste kwartiel (Q1-NBR) en RE, is deze correlatie in België over het algemeen zwak. Dit duidt erop dat, hoewel België significant herverdeelt naar het laagste kwartiel, de directe impact op het equivalent inkomen niet altijd evenredig is of dat andere factoren een rol spelen in de bepaling van het RE.
> **Tip:** Bij het interpreteren van herverdelingssystemen is het cruciaal om niet enkel te kijken naar algemene herverdelingsmaatstaven zoals RE, maar ook naar de verdeling over specifieke inkomensgroepen en generaties, en de onderliggende mechanismen van belastingen en uitkeringen.
> **Voorbeeld:** Hoewel België een aanzienlijk deel van haar inkomen herverdeelt naar de laagste inkomensgroepen (hoge Q1-NBR), kan de impact op hun beschikbare inkomen (RE) gematigd zijn door de specifieke structuur van belastingen en uitkeringen, of door de uitgavenpatronen van deze huishoudens.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Herverdeling (Redistribution) | Het proces waarbij inkomsten en welvaart binnen een economie opnieuw worden verdeeld, meestal door overheidsbeleid zoals belastingen en sociale uitkeringen, om inkomensverschillen te verkleinen en sociale rechtvaardigheid te bevorderen. |
| Marktinkomen (Market Income) | Het inkomen dat huishoudens verdienen uit economische activiteiten voordat belastingen en overdrachtsbetalingen (zoals uitkeringen) worden toegepast. Dit omvat inkomen uit arbeid, kapitaal en bezit. |
| Beschikbaar inkomen (Disposable Income) | Het inkomen dat huishoudens na aftrek van belastingen en ontvangst van overdrachtsbetalingen overhouden om te consumeren of te sparen. Dit is het feitelijk beschikbare bedrag voor uitgaven. |
| RE (Redistributive Effect) | Een maatstaf die aangeeft in hoeverre een beleid of systeem leidt tot een verschuiving van inkomen van de ene groep naar de andere. Een hoge RE suggereert significante herverdeling. |
| NBR (Net Benefit Ratio) | Een ratio die de netto voordelen van herverdeling voor een bepaalde groep meet, vaak berekend als het verschil tussen ontvangen uitkeringen en betaalde belastingen, gedeeld door het inkomen. |
| Gepensioneerde bevolking (Aged Population) | De groep individuen binnen een samenleving die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt en doorgaans inkomsten ontvangen uit pensioenen, sociale zekerheid of andere ouderdomsuitkeringen. |
| Bevolking op arbeidsleeftijd (Working-Age Population) | De groep individuen binnen een samenleving die economisch actief zijn en de leeftijd hebben om te werken. Zij verdienen inkomen uit arbeid en betalen belastingen. |
| Kwartielen (Quartiles) | Een statistische indeling van gegevens in vier gelijke delen. Het eerste kwartiel (Q1) vertegenwoordigt de laagste 25% van de gegevens, en het vierde kwartiel (Q4) de hoogste 25%. |
| "Old age oriented countries" | Landen die gekenmerkt worden door een sterke nadruk op herverdeling ten gunste van ouderen, vaak met genereuze pensioenvoorzieningen, maar soms met minder steun voor lagere inkomensgroepen die niet gepensioneerd zijn. |
| Noord-Zuid divide | Een geografisch en economisch concept dat verwijst naar verschillen in economische ontwikkeling, welvaart en beleid tussen landen in Noord-Europa en landen in Zuid-Europa. |
Cover
opdracht module 2 - balaguer coll
Summary
# Doelstelling en onderzoeksvraag
Dit onderzoek richt zich op het in kaart brengen van de determinanten van de efficiëntie van lokale besturen in de regio Valencia en onderzoekt specifiek de aanwezigheid van spatiale interdependentie.
### 1.1 Probleemstelling
De centrale vraag die dit onderzoek beoogt te beantwoorden is of de efficiëntie van een gemeente wordt beïnvloed door die van naburige gemeenten. M.a.w. wordt de efficiëntie van een gemeente beïnvloed door deze van de buren? Dit impliceert de analyse van spatiale interdependentie binnen lokale besturen.
### 1.2 Dataset
De analyses zijn uitgevoerd voor een steekproef van 542 gemeenten in de regio Valencia. Er wordt tevens gekeken naar de evidentie dat gemeenten bij de buren te rade gaan rond de fiscaliteit.
### 1.3 Academische context en hypotheses
Academici hebben reeds evidentie aangereikt dat gemeenten elkaar imiteren wat betreft uitgavenpatronen en belastingen. Bovendien wijzen diverse studies uit dat er sprake is van 'mimicking' gedrag specifiek voor efficiëntie. De hypothese die hieruit voortvloeit, is dat de efficiëntie van naburige gemeenten de efficiëntie van een gemeente beïnvloedt.
### 1.4 Afhankelijke variabele: Lokale efficiëntie
De afhankelijke variabele in dit model is een indicator van lokale efficiëntie. Hierbij wordt gefocust op de output en de maximale kostprijs daarvan. In totaal worden efficiëntiescores berekend voor 9 outputs voor alle gemeenten. Daarnaast worden nog extra outputs geanalyseerd voor specifieke subsamples (kleinere versus grotere gemeenten die soms afwijkende taken hebben).
### 1.5 Covariaten
#### 1.5.1 Dotaties (grants)
De dotaties worden opgenomen als covariaat. De verwachting is dat gemeenten met een hoge betoelaging vanuit een hogere overheid minder hun best zullen doen inzake efficiënt bestuur.
* **Verwachting teken coëfficiënt:** Negatief, aangezien een hogere dotatie geassocieerd zou moeten worden met lagere efficiëntie.
* **Resultaten:** De resultaten bevestigen deze verwachting. Hoe hoger de dotaties, hoe hoger de efficiëntiescore (waarbij een hogere score in deze studie een lagere efficiëntie indiceert).
> **Tip:** Let op de interpretatie van de efficiëntiescore in deze studie. Een hogere score duidt hier op lagere efficiëntie.
### 1.6 Bevestiging of verwerping van hypothesen
De hypothesen worden in dit onderzoek bevestigd. De efficiëntie van naburige gemeenten beïnvloedt de efficiëntie van een gemeente in positieve zin.
> **Voorbeeld:** Dit betekent dat als een gemeente met een hoge efficiëntie zich in de buurt bevindt, dit een positieve invloed kan hebben op de efficiëntie van de onderzochte gemeente, mogelijk door het overnemen van best practices of het onder druk zetten om beter te presteren.
---
# Dataset en imitatiegedrag
Dit onderzoek analyseert of gemeenten in de regio Valencia elkaars uitgavenpatronen, belastingen en efficiëntie imiteren, met gebruikmaking van een dataset van 542 gemeenten.
### 2.1 De dataset
De analyse is gebaseerd op een steekproef van 542 gemeenten in de regio Valencia. Het onderzoek gaat na of gemeenten elkaars uitgavenpatronen, belastingen en efficiëntie imiteren. Er wordt onderzocht of er evidentie is dat gemeenten bij hun buren te rade gaan met betrekking tot fiscaliteit. Academici hebben eerder al aangetoond dat gemeenten elkaar imiteren inzake uitgavenpatronen en belastingen, en diverse studies wijzen erop dat mimicking gedrag ook voorkomt met betrekking tot efficiëntie.
### 2.2 Afhankelijke variabele: efficiëntie
De afhankelijke variabele in dit model is een indicator van de lokale efficiëntie, die zich richt op de output en de maximale kostprijs daarvan. In totaal worden efficiëntiescores berekend voor negen outputs voor alle gemeenten. Aanvullend worden er nog enkele extra outputs berekend voor specifieke subgroepen, zoals kleinere en grotere gemeenten die soms afwijkende takenpakketten hebben.
### 2.3 Covariaten
Een belangrijke covariaat in het model zijn de dotaties (grants). Deze worden opgenomen omdat verwacht wordt dat gemeenten die een hoge toelage ontvangen van een hogere overheid, minder inspanning zullen leveren voor een efficiënt bestuur. De onderzoeksresultaten bevestigen deze verwachting: hoe hoger de dotaties, hoe hoger de efficiëntiescore. Hierbij is het belangrijk op te merken dat een hogere efficiëntiescore in deze studie een lagere efficiëntie indiceert.
### 2.4 Hypotheses en resultaten
De hypothesen van het onderzoek worden bevestigd. Uit de resultaten blijkt dat de efficiëntie van naburige gemeenten de efficiëntie van een specifieke gemeente in positieve zin beïnvloedt. Dit suggereert dat er inderdaad sprake is van ruimtelijke interdependentie in de efficiëntie van lokale besturen.
> **Tip:** Begrijp de relatie tussen de covariaat "dotaties" en de efficiëntiescore in deze studie. Een hogere dotatie leidt tot een hogere score, wat echter een lagere efficiëntie betekent. Dit is cruciaal voor de interpretatie van de resultaten.
---
# Afhankelijke variabele en efficiëntiescores
Dit gedeelte behandelt de afhankelijke variabele, die dient als indicator voor lokale efficiëntie, met een focus op output en maximale kostprijs, en beschrijft hoe efficiëntiescores worden berekend voor negen specifieke outputs.
### 3.1 Definitie van de afhankelijke variabele
De afhankelijke variabele in dit onderzoek is een directe indicator van de lokale efficiëntie. Deze meting richt zich specifiek op de output die door lokale besturen wordt geleverd, in relatie tot de maximale kostprijs die daarmee gemoeid is.
### 3.2 Berekening van efficiëntiescores
Efficiëntiescores worden berekend voor een reeks outputs om de prestaties van lokale besturen te kwantificeren.
#### 3.2.1 Aantal outputs
In totaal worden efficiëntiescores berekend voor negen verschillende outputs voor alle geanalyseerde gemeenten.
#### 3.2.2 Extra outputs voor subsamples
Voor specifieke subsamples van gemeenten, zoals kleinere en grotere gemeenten die mogelijk afwijkende takenpakketten hebben, worden aanvullende outputs geanalyseerd om een gedetailleerdere efficiëntieanalyse mogelijk te maken.
### 3.3 Context en interpretatie van efficiëntiescores
Het is cruciaal om te begrijpen hoe efficiëntiescores geïnterpreteerd moeten worden binnen de context van dit onderzoek.
> **Tip:** Hoewel "efficiëntiescore" intuïtief positief klinkt, is het in dit specifieke model zo dat een hogere score juist duidt op een lagere efficiëntie. Dit komt voort uit de focus op de maximale kostprijs in relatie tot de output.
### 3.4 Relatie met covariaten
De efficiëntiescores worden vervolgens geanalyseerd in relatie tot verschillende covariaten om de determinanten van efficiëntie te ontrafelen. Eén van deze covariaten is "grants" (dotaties).
#### 3.4.1 De variabele "grants"
De dotaties, oftewel subsidies van hogere overheden, worden als covariaat opgenomen. De verwachting is dat gemeenten die aanzienlijke dotaties ontvangen, mogelijk minder gedreven zullen zijn om hun bestuur efficiënt in te richten, aangezien de financiële druk mogelijk lager is.
#### 3.4.2 Resultaten met betrekking tot "grants"
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat deze verwachting wordt bevestigd. Hoe hoger de ontvangen dotaties, hoe hoger de efficiëntiescore. Zoals eerder vermeld, indiceert een hogere efficiëntiescore in deze studie echter een lagere efficiëntie. Dit suggereert een negatieve correlatie tussen de omvang van ontvangen dotaties en de daadwerkelijke efficiëntie van het gemeentebestuur.
---
# Covariaten en dotaties
Dit onderzoek analyseert de rol van dotaties als covariaat in relatie tot de efficiëntie van lokale besturen, waarbij de verwachting is dat hogere dotaties leiden tot minder inspanning voor efficiënt bestuur, wat door de resultaten wordt bevestigd.
### 4.1 De rol van dotaties als covariaat
Dotaties, ook wel subsidies of betoelagingen genoemd, worden opgenomen als een covariaat in het model om de efficiëntie van lokale besturen te bestuderen.
#### 4.1.1 Verwachtingen rond dotaties
De theoretische verwachting is dat gemeenten die een hoge betoelaging ontvangen van een hogere overheid, minder gemotiveerd zullen zijn om zich in te spannen voor efficiënt bestuur. Dit komt doordat de financiële druk om optimaal om te gaan met middelen vermindert wanneer er externe middelen beschikbaar zijn.
#### 4.1.2 Resultaten betreffende dotaties
De resultaten van de analyse bevestigen deze verwachting. Er is een significante relatie waargenomen waarbij een hoger niveau van dotaties leidt tot een hogere efficiëntiescore.
> **Tip:** In deze context indiceert een hogere efficiëntiescore een *lagere* efficiëntie van het bestuur. Dit betekent dat wanneer gemeenten meer dotaties ontvangen, hun bestuurlijke efficiëntie afneemt.
#### 4.1.3 Formule-weergave (conceptueel)
Hoewel er geen specifieke formules worden gepresenteerd in de verstrekte tekst, kan de relatie conceptueel worden weergegeven. Stel dat $E$ staat voor de efficiëntiescore (waarbij een hogere $E$ duidt op lagere efficiëntie) en $D$ voor de hoogte van de dotaties, dan zou de verwachte relatie, gebaseerd op de resultaten, een positieve correlatie impliceren:
$$ E \propto D $$
Dit duidt erop dat als de dotaties $D$ toenemen, de efficiëntiescore $E$ eveneens toeneemt, wat dus een afname in bestuurlijke efficiëntie betekent.
#### 4.1.4 Implicaties
De bevindingen suggereren dat het beleid met betrekking tot dotaties mogelijk heroverwogen moet worden om onbedoelde negatieve effecten op de bestuurlijke efficiëntie te voorkomen. Gemeenten die afhankelijk zijn van externe financiering, zouden minder prikkels kunnen hebben om hun interne operaties te optimaliseren.
### 4.2 Overige concepten gerelateerd aan covariaten
Hoewel de focus ligt op dotaties, worden andere covariaten ook genoemd in de context van de analyse van lokale efficiëntie.
#### 4.2.1 Bevolkingsomvang als outputindicator
De omvang van de bevolking wordt gebruikt als outputindicator voor specifieke diensten van de lokale besturen. Dit kan impliceren dat de schaal van dienstverlening gerelateerd is aan de bevolkingsgrootte, wat op zijn beurt invloed kan hebben op de efficiëntiemeting.
#### 4.2.2 Seksuele interdependentie en imitatiegedrag
Naast dotaties, wordt ook de invloed van de efficiëntie van naburige gemeenten onderzocht. Er is evidentie dat gemeenten elkaar imiteren, zowel wat betreft uitgavenpatronen en belastingen als wat betreft efficiëntie. De resultaten bevestigen de hypothese dat de efficiëntie van naburige gemeenten de efficiëntie van een gemeente positief beïnvloedt. Dit suggereert een vorm van ruimtelijke afhankelijkheid in bestuurlijke prestaties.
---
# Bevestiging van hypothesen
Dit onderdeel bespreekt de bevestiging van de onderzochte hypothesen, met name de positieve invloed van de efficiëntie van naburige gemeenten op de efficiëntie van een individuele gemeente.
### 5.1 Onderzoeksvraag en hypothesen
Het onderzoek heeft als primair doel de determinanten van de efficiëntie van lokale besturen in de regio Valencia in kaart te brengen. Een specifieke focus ligt op het nagaan van spatiale interdependentie, oftewel of de efficiëntie van een gemeente wordt beïnvloed door die van haar buren.
### 5.2 Dataset
De analyses zijn uitgevoerd op een steekproef van 542 gemeenten in de regio Valencia.
### 5.3 Evidentie van naburige beïnvloeding
Er is evidentie dat gemeenten elkaar imiteren, zowel wat betreft uitgavenpatronen en belastingen, als specifiek met betrekking tot efficiëntie. Diverse studies wijzen uit dat dit "mimicking" gedrag voorkomt.
### 5.4 Afhankelijke variabele: lokale efficiëntie
De afhankelijke variabele in dit model is een indicator van lokale efficiëntie. Deze indicator focust op de output in relatie tot de maximale kostprijs. Er worden efficiëntiescores berekend voor 9 outputs voor alle gemeenten. Voor specifieke subgroepen, zoals kleinere en grotere gemeenten met potentieel afwijkende taken, worden additionele outputs meegenomen.
### 5.5 Covariaten en specifieke variabele: "grants"
De "grants" (dotaties) zijn opgenomen als een covariaat. De verwachting is dat gemeenten die een hogere betoelaging ontvangen van een hogere overheid, minder gestimuleerd zullen worden om efficiënt te besturen.
#### 5.5.1 Resultaten met betrekking tot "grants"
De resultaten bevestigen deze verwachting. Hoe hoger de dotaties, hoe hoger de efficiëntiescore wordt gemeten. Het is hierbij belangrijk op te merken dat in deze studie een hogere efficiëntiescore juist een *lagere* efficiëntie indiceert. Dit impliceert dat hogere ontvangen dotaties correleren met een minder efficiënt bestuur.
### 5.6 Bevestiging van hypothesen
De onderzochte hypothesen worden bevestigd. Specifiek is de hypothese dat de efficiëntie van naburige gemeenten de efficiëntie van een gemeente positief beïnvloedt, ondersteund door de resultaten. Dit betekent dat gemeenten meer efficiënt lijken te zijn wanneer hun buren dat ook zijn, wat wijst op een positief spatiaal effect.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Determinatnten | Factoren of oorzaken die een bepaalde uitkomst bepalen of veroorzaken; in deze context de elementen die de efficiëntie van lokale besturen beïnvloeden. |
| Efficiëntie | De mate waarin een organisatie of entiteit haar middelen optimaal benut om gewenste resultaten te bereiken, vaak gemeten in termen van output ten opzichte van input of kosten. |
| Lokale besturen | Administratieve en politieke entiteiten op gemeentelijk niveau die verantwoordelijk zijn voor het besturen en de dienstverlening binnen een specifiek geografisch gebied. |
| Spatiale interdependentie | Het fenomeen waarbij de omstandigheden, beslissingen of uitkomsten in een bepaalde geografische locatie afhankelijk zijn van of beïnvloed worden door die in nabijgelegen locaties. |
| Dataset | Een gestructureerde verzameling van gegevens, in dit geval bestaande uit informatie over 542 gemeenten in de regio Valencia, gebruikt voor analyse en onderzoek. |
| Gemeenten | De basiseenheden van lokaal bestuur in Spanje, vergelijkbaar met gemeentes in Nederland, elk met eigen bestuursstructuren en verantwoordelijkheden. |
| Imitatiegedrag (mimicking gedrag) | Het verschijnsel waarbij actoren (zoals gemeenten) beslissingen of gedragspatronen van andere, vergelijkbare actoren overnemen, vaak als reactie op waargenomen successen of normen. |
| Uitgavenpatronen | De manier waarop overheidsinstanties of gemeenten hun financiële middelen alloceren en besteden aan verschillende diensten en projecten. |
| Belastingen | Verplichte financiële bijdragen die worden geheven door overheden van burgers en bedrijven om overheidsuitgaven te financieren. |
| Afhankelijke variabele | De variabele in een statistisch model waarvan de waarde wordt verklaard of voorspeld door andere variabelen; hier de indicator van lokale efficiëntie. |
| Output | De goederen of diensten die door een organisatie of proces worden geproduceerd; in dit onderzoek de resultaten van lokale besturen. |
| Kostprijs | Het totale bedrag aan kosten dat is gemaakt om een product te produceren of een dienst te leveren. |
| Efficiëntiescores | Numerieke waarden die de relatieve efficiëntie van een eenheid (bv. een gemeente) kwantificeren, vaak berekend met behulp van methoden zoals Data Envelopment Analysis (DEA). |
| Subsamples | Deeldelingen van een grotere dataset die worden gecreëerd op basis van specifieke criteria, om de analyse te verfijnen of specifieke groepen te bestuderen. |
| Covariaat | Een onafhankelijke variabele in een statistisch model die de afhankelijke variabele kan beïnvloeden, maar niet het primaire focuspunt van het onderzoek is. |
| Dotaties | Financiële subsidies of toelagen die vanuit een hogere overheid worden verstrekt aan lagere overheden of instellingen. |
| Hypothese | Een toetsbare aanname of voorstel dat een mogelijke verklaring biedt voor een fenomeen, en dat vervolgens empirisch wordt onderzocht. |
Cover
PPKN_TM5_HKPD.pdf
Summary
# Konsep otonomi daerah dan desentralisasi fiskal
Ringkasan ini membahas mengenai konsep otonomi daerah, struktur pemerintahan di Indonesia, pembagian kewenangan antara pusat dan daerah, serta konsep desentralisasi fiskal.
### 1.1 Otonomi daerah
Otonomi daerah didefinisikan sebagai hak, wewenang, dan kewajiban daerah otonom untuk mengatur dan mengurus sendiri urusan pemerintahan serta kepentingan masyarakat setempat dalam kerangka Negara Kesatuan Republik Indonesia. Ciri utama daerah otonom adalah kemampuannya untuk membuat peraturan sendiri dengan persetujuan rakyatnya, yang diwujudkan melalui lembaga parlemen atau legislatif [5](#page=5) [6](#page=6).
#### 1.1.1 Struktur pemerintahan otonom
Pemerintahan daerah otonom di Indonesia memiliki lembaga legislatif yang memungkinkan penyusunan peraturan daerah (perda). Struktur ini mencakup [6](#page=6):
* **Provinsi:** Memiliki Dewan Perwakilan Rakyat Daerah (DPRD) Provinsi yang berwenang menyusun Peraturan Provinsi (Perda Provinsi) [6](#page=6).
* **Kabupaten/Kota:** Memiliki DPRD Kabupaten/Kota yang berwenang menyusun Peraturan Kabupaten/Kota (Perda Kab/Kota) [6](#page=6).
* **Desa:** Memiliki Badan Permusyawaratan Desa (BPD) yang berwenang menyusun Peraturan Desa (Perdes) [6](#page=6).
Sementara itu, kecamatan, kelurahan, RT/RW, dan dusun tidak memiliki lembaga legislatif yang kuat sehingga kedudukannya tidak sekuat perda [6](#page=6).
#### 1.1.2 Pembagian kewenangan pemerintahan
Kewenangan pemerintahan secara umum diserahkan dari pemerintah pusat ke pemerintah daerah, kecuali untuk enam bidang utama yang bersifat absolut atau mutlak menjadi urusan pusat. Keenam bidang tersebut adalah [7](#page=7):
1. Politik luar negeri [7](#page=7) [8](#page=8).
2. Pertahanan [7](#page=7) [8](#page=8).
3. Keamanan [7](#page=7) [8](#page=8).
4. Yustisi [7](#page=7) [8](#page=8).
5. Moneter dan fiskal nasional [7](#page=7) [8](#page=8).
6. Agama [7](#page=7) [8](#page=8).
Urusan pemerintahan dibagi menjadi urusan absolut (mutlak urusan pusat) dan urusan konkuren (urusan bersama antara pusat dan daerah). Urusan konkuren selanjutnya terbagi lagi menjadi urusan wajib dan urusan pilihan. Urusan wajib terdiri dari Pelayanan Dasar (6 bidang) dan Non-Pelayanan Dasar (18 bidang). Kewenangan presiden sebagai kepala pemerintahan juga memegang peranan penting dalam pembagian ini [8](#page=8).
**Instansi Pusat vs. Instansi Daerah:** Penting untuk membedakan antara instansi pusat yang memiliki kantor pelayanan di daerah dan instansi daerah [9](#page=9).
* **Instansi Pusat:** Contohnya meliputi kantor imigrasi (Kemenlu), Korem/Kodim/Koramil (TNI), Polda/Polres/Polsek (Polri), Pengadilan Negeri/Tinggi/MA (MA & Kemenkumham), KPP/KPPN (Kemenkeu & BI), dan MIN/MTsn/MAN/KUAM (Kemenag). Meskipun beroperasi di daerah, mereka tetap merupakan bagian dari struktur pemerintahan pusat [9](#page=9).
* **Instansi Daerah:** Contohnya adalah Dinas Pendidikan, Dinas Kesehatan, Dinas Pekerjaan Umum, Dinas Perumahan Rakyat dan Kawasan Permukiman, Dinas Sosial, dan Dinas Pariwisata. Instansi daerah ini tunduk pada kebijakan kementerian di pusat namun merupakan unit pelayanan di tingkat daerah [9](#page=9).
### 1.2 Desentralisasi fiskal
Desentralisasi fiskal merupakan konsekuensi dari pendelegasian tugas dan wewenang dari pemerintah pusat ke daerah. Pendelegasian ini juga diikuti dengan pemberian kewenangan pendanaan agar daerah dapat melaksanakan tugas yang didelegasikan. Terdapat dua jenis kewenangan pendanaan yang diberikan oleh pusat kepada daerah [10](#page=10):
1. Kewenangan perpajakan, yang memungkinkan Pemerintah Daerah (Pemda) untuk memungut pajaknya sendiri [10](#page=10).
2. Pemberian dana Transfer ke Daerah (TKD) dari Anggaran Pendapatan dan Belanja Negara (APBN) ke Anggaran Pendapatan dan Belanja Daerah (APBD) [10](#page=10).
Prinsip yang mendasari hal ini adalah "Money follows functions" atau "Uang mengikuti program", yang berarti alokasi dana mengikuti program atau fungsi yang dijalankan [10](#page=10).
#### 1.2.1 Pengertian desentralisasi fiskal (HKPD)
Hubungan Keuangan antara Pemerintah Pusat dan Pemerintahan Daerah (HKPD) adalah suatu sistem penyelenggaraan keuangan yang mengatur hak dan kewajiban keuangan antara pemerintah pusat dan daerah. Sistem ini harus dilaksanakan secara adil, transparan, akuntabel, dan selaras berdasarkan undang-undang [11](#page=11).
#### 1.2.2 Sejarah desentralisasi fiskal di Indonesia
Pergeseran sistem pemerintahan dari sentralisasi ke desentralisasi di Indonesia dipicu oleh peristiwa politik pengunduran diri Presiden Soeharto pada 21 Mei 1998. Periode pemerintahan Presiden Soekarno (1945-1968) dan Presiden Soeharto (1968-1998) bercorak sentralisasi, sehingga pasca-reformasi muncul tuntutan agar daerah memiliki peran yang lebih besar dalam pembangunan. Pada era Presiden Habibie, disahkan Undang-Undang (UU) Perimbangan Keuangan antara Pusat dan Daerah yang bersifat desentralisasi, yang kemudian berevolusi menjadi UU HKPD yang berlaku saat ini [12](#page=12).
#### 1.2.3 The Big Bang of Decentralization
Proses transisi dari sentralisasi ke desentralisasi di Indonesia dijuluki "The Big Bang" oleh para akademisi dunia karena kecepatannya. Fenomena ini ditandai oleh beberapa hal [13](#page=13):
1. Peralihan status sekitar 2,8 juta Pegawai Negeri Sipil (PNS) dari pegawai pusat menjadi pegawai daerah, menimbulkan pertanyaan mengenai bagaimana Pemda akan menggaji mereka [13](#page=13).
2. Penyerahan sebanyak 239 kantor provinsi, 3933 kantor kabupaten/kota, dan lebih dari 16.000 fasilitas publik dari pusat kepada daerah [13](#page=13).
3. Peningkatan aliran dana dari pusat ke daerah secara berlipat ganda. Sebelumnya hanya ada Subsidi Daerah Otonom (SDO), yang kemudian diganti dengan Dana Perimbangan, meliputi Dana Bagi Hasil (DBH), Dana Alokasi Umum (DAU), dan Dana Alokasi Khusus (DAK) [13](#page=13).
* * *
# Pengertian dan jenis transfer ke daerah
Ringkasan ini membahas ruang lingkup Hubungan Keuangan Pusat dan Daerah (HKPD), dengan fokus pada pengertian dan jenis transfer ke daerah.
### 2.1 Ruang lingkup Hubungan Keuangan Pusat dan Daerah (HKPD)
HKPD adalah kebijakan fiskal yang memiliki ruang lingkup luas, meliputi beberapa aspek penting dalam pengelolaan keuangan negara antara pusat dan daerah. Ruang lingkup ini mencakup [16](#page=16) [17](#page=17):
* **Local Taxing Power (Perpajakan Daerah)**: Pemberian kewenangan kepada daerah untuk memungut Pajak Daerah dan Retribusi Daerah. Hal ini diatur dalam BAB II UU HKPD [16](#page=16) [17](#page=17).
* **Transfer ke Daerah**: Pemberian dana dari Anggaran Pendapatan dan Belanja Negara (APBN) ke Anggaran Pendapatan dan Belanja Daerah (APBD). Pengelolaan Transfer ke Daerah (TKD) merupakan bagian integral dari HKPD. Pengaturan ini tertuang dalam BAB III UU HKPD [16](#page=16) [17](#page=17).
* **Kebijakan yang Melibatkan Pusat dan Daerah**: Mencakup berbagai kebijakan yang membutuhkan sinergi antara pemerintah pusat dan daerah, seperti Sinergi Fiskal Nasional [16](#page=16) [17](#page=17).
* **Pengelolaan Belanja Daerah**: Termasuk dalam ruang lingkup HKPD adalah pengelolaan belanja yang dilakukan oleh pemerintah daerah [17](#page=17).
* **Pemberian Kewenangan Pembiayaan Daerah**: HKPD juga mengatur kewenangan daerah untuk melakukan pembiayaan [17](#page=17).
### 2.2 Pajak Daerah dan Retribusi Daerah
Pajak Daerah dan Retribusi Daerah merupakan sumber penerimaan daerah yang dikelola oleh pemerintah daerah [17](#page=17).
* **Pajak Daerah**: Merupakan pungutan atau kontribusi wajib kepada Pemerintah Daerah yang bersifat memaksa, tidak mendapatkan imbalan secara langsung, dan digunakan untuk keperluan daerah demi kemakmuran rakyat. Contoh pajak daerah meliputi Pajak Bumi dan Bangunan Sektor Perdesaan dan Perkotaan (PBB-P2), Pajak Hotel, Pajak Restoran, Pajak Rokok, Pajak Kendaraan Bermotor, dan Pajak Reklame [18](#page=18).
* **Retribusi Daerah**: Adalah pungutan yang dilakukan oleh Pemerintah Daerah sebagai pembayaran atas jasa atau pemberian izin tertentu yang khusus disediakan dan/atau diberikan oleh Pemerintah Daerah untuk kepentingan orang pribadi atau badan. Contohnya adalah Retribusi Jasa Kesehatan, Retribusi Pasar, Retribusi Terminal, dan Retribusi Pelayanan Sampah/Kebersihan [18](#page=18).
#### 2.2.1 Jenis Pajak Daerah
Pajak daerah terbagi menjadi Pajak Provinsi dan Pajak Kabupaten/Kota [19](#page=19).
* **Pajak Provinsi**:
* Pajak Kendaraan Bermotor (PKB) [19](#page=19).
* Bea Balik Nama Kendaraan Bermotor (BBNKB) [19](#page=19).
* Pajak Alat Berat (PAB) [19](#page=19).
* Pajak Bahan Bakar Kendaraan Bermotor (PBBKB) [19](#page=19).
* Pajak Air Permukaan (PAP) [19](#page=19).
* Pajak Rokok [19](#page=19).
* Opsen Pajak Mineral Bukan Logam dan Batuan (MBLB) [19](#page=19).
* **Pajak Kabupaten/Kota**:
* Pajak Bumi dan Bangunan sektor Perkotaan dan Perdesaan (PBB-P2) [19](#page=19).
* Bea Perolehan Hak atas Tanah dan Bangunan (BPHTB) [19](#page=19).
* Pajak Barang dan Jasa Tertentu (PBJT), contohnya Pajak Hotel [19](#page=19).
* Pajak Reklame [19](#page=19).
* Pajak Air Tanah (PAT) [19](#page=19).
* Pajak Mineral Bukan Logam dan Batuan (MBLB) [19](#page=19).
* Pajak Sarang Burung Walet [19](#page=19).
* Opsen Pajak Kendaraan Bermotor (PKB) [19](#page=19).
* Opsen Pajak Bahan Bakar Kendaraan Bermotor (PBBKB) [19](#page=19).
#### 2.2.2 Jenis Retribusi Daerah
Retribusi Daerah diklasifikasikan menjadi tiga jenis [20](#page=20):
* **Retribusi Jasa Umum**: Meliputi pelayanan kesehatan, pelayanan kebersihan, pelayanan parkir di tepi jalan umum, pelayanan pasar, dan pengendalian lalu lintas [20](#page=20).
* **Retribusi Jasa Usaha**: Mencakup penyediaan tempat kegiatan usaha (pasar grosir, pertokoan), penyediaan tempat pelelangan ikan, ternak, hasil bumi, dan hasil hutan, penyediaan tempat khusus parkir di luar badan jalan, penyediaan tempat penginapan/pesanggrahan/vila, pelayanan rumah pemotongan hewan ternak, pelayanan jasa kepelabuhanan, pelayanan tempat rekreasi, pariwisata, dan olahraga, pelayanan penyeberangan orang atau barang dengan menggunakan kendaraan di air, penjualan hasil produksi usaha Pemerintah Daerah, dan pemanfaatan aset Daerah [20](#page=20).
* **Retribusi Perizinan Tertentu**: Termasuk izin persetujuan bangunan gedung (sebelumnya IMB), izin penggunaan tenaga kerja asing, dan izin pengelolaan pertambangan rakyat [20](#page=20).
### 2.3 Pengertian dan Jenis Transfer ke Daerah
Dana Transfer adalah dana yang diberikan dari satu level pemerintahan kepada level pemerintahan lainnya atau dari satu entitas pemerintahan kepada entitas pemerintahan lainnya. Dana ini merupakan instrumen utama dalam HKPD untuk mewujudkan pemerataan kesejahteraan masyarakat [15](#page=15) [21](#page=21).
#### 2.3.1 Definisi dan Tujuan Dana Transfer
Dana transfer bertujuan untuk menyeimbangkan celah fiskal antara kapasitas fiskal dan kebutuhan fiskal daerah. Konsep ini sebelumnya dikenal sebagai Perimbangan Keuangan Pusat dan Daerah (PKPD). Selain itu, pemerintah pusat dapat memberikan Insentif Fiskal kepada daerah atas pencapaian kinerja sebagai bentuk \_Performance Based Transfer [22](#page=22) [30](#page=30).
#### 2.3.2 Jenis-Jenis Dana Transfer
Menurut Pasal 106 UU HKPD, terdapat enam jenis dana transfer yang diakui di Indonesia [22](#page=22):
1. **Dana Bagi Hasil (DBH)** [22](#page=22).
2. **Dana Alokasi Umum (DAU)** [22](#page=22).
3. **Dana Alokasi Khusus (DAK)** [22](#page=22).
4. **Dana Otonomi Khusus** [22](#page=22).
5. **Dana Keistimewaan** [22](#page=22).
6. **Dana Desa** [22](#page=22).
#### 2.3.3 Dana Bagi Hasil (DBH)
DBH adalah sebagian pendapatan negara yang dibagihasilkan kepada daerah yang menjadi daerah penghasil atau pengolah pendapatan tersebut. Tujuannya adalah untuk menutup ketimpangan vertikal antara pusat dan daerah serta menanggulangi eksternalitas negatif dari kegiatan produksi [23](#page=23).
* **Contoh DBH**:
* DBH Pajak Penghasilan (PPh) Orang Pribadi yang dibagihasilkan kepada daerah domisili Wajib Pajak [23](#page=23).
* DBH Migas yang dibagihasilkan kepada daerah penghasil tempat produksi Migas [23](#page=23).
* **Persentase DBH dalam UU HKPD**: UU HKPD mengatur persentase pembagian DBH untuk berbagai jenis pendapatan negara, termasuk PPh, Pajak Bumi dan Bangunan sektor P3, Cukai Hasil Tembakau (CHT), Kehutanan, Mineral dan Batubara (Minerba), Migas, serta Panas Bumi dan Perikanan. Penting dicatat bahwa tidak semua pendapatan negara dibagihasilkan, seperti PPN dan Pajak Impor [24](#page=24).
#### 2.3.4 Dana Alokasi Umum (DAU)
DAU dialokasikan dengan tujuan untuk mengurangi ketimpangan kemampuan keuangan dan layanan publik antar-daerah, yang disebut ketimpangan horizontal. DAU dihitung berdasarkan konsep Celah Fiskal, yaitu selisih antara Kapasitas Fiskal (kemampuan daerah menghasilkan pendapatan) dan Kebutuhan Fiskal (kebutuhan pendanaan daerah) [25](#page=25) [26](#page=26).
* **Kapasitas Fiskal untuk DAU**: Dihitung dari penjumlahan potensi Pendapatan Asli Daerah (PAD), alokasi DBH, dan alokasi DAK nonfisik [26](#page=26).
* **Kebutuhan Fiskal untuk DAU**: Dihitung berdasarkan perkiraan satuan biaya dikalikan dengan jumlah unit target layanan untuk setiap urusan, faktor penyesuaian, serta mempertimbangkan kebutuhan dasar penyelenggaraan pemerintahan [26](#page=26).
#### 2.3.5 Dana Alokasi Khusus (DAK)
DAK adalah bagian dari TKD yang dialokasikan untuk mendanai program, kegiatan, dan/atau kebijakan tertentu yang menjadi prioritas nasional, serta membantu operasionalisasi layanan publik. Penggunaannya telah ditentukan oleh Pemerintah. DAK terdiri dari tiga jenis [27](#page=27):
* **DAK Fisik**: Diberikan untuk pembangunan/pengadaan sarana dan prasarana layanan publik daerah yang tingkat capaiannya masih di bawah rata-rata nasional, contohnya pembangunan sekolah atau jalan [27](#page=27).
* **DAK Nonfisik**: Diberikan untuk mendukung operasionalisasi layanan publik daerah, seperti pembayaran Bantuan Operasional Sekolah (BOS) atau Tunjangan Profesi Guru [27](#page=27).
* **Hibah kepada Daerah**: Hibah dari pusat ke daerah terkait layanan publik, misalnya perbaikan jalan provinsi oleh pusat [27](#page=27).
#### 2.3.6 Dana Otonomi Khusus dan Dana Keistimewaan
Dana Otonomi Khusus dan Dana Keistimewaan merupakan penerapan konsep Desentralisasi Asimetris untuk daerah-daerah tertentu yang memiliki latar belakang politik dan historis spesifik [28](#page=28).
* **Dana Otonomi Khusus**: Diberikan untuk seluruh provinsi di Papua dan Provinsi Aceh [28](#page=28).
* **Dana Keistimewaan**: Diberikan untuk Provinsi Daerah Istimewa Yogyakarta [28](#page=28).
Konsep desentralisasi asimetris ini bertujuan memberikan perlakuan berbeda guna mencapai koherensi dan persatuan nasional yang lebih kokoh [28](#page=28).
#### 2.3.7 Dana Desa
Dana Desa adalah TKD dari Pusat ke Desa yang ditujukan untuk mendukung penyelenggaraan pemerintahan, pelaksanaan pembangunan, pemberdayaan masyarakat, dan kemasyarakatan di tingkat desa. Dana ini berawal dari UU Desa (UU No. 6 Tahun 2014) dan PP Dana Desa (PP No. 60 Tahun 2014), serta didasarkan pada konsep \_Community Driven Development (Pembangunan Berbasis Komunitas) [29](#page=29).
#### 2.3.8 Insentif Fiskal
Pemerintah dapat memberikan insentif fiskal kepada Daerah atas pencapaian kinerja berdasarkan kriteria tertentu. Kriteria pemberian insentif ini mencakup perbaikan dan/atau pencapaian kinerja Pemerintahan Daerah, seperti pengelolaan keuangan Daerah, pelayanan umum pemerintahan, dan pelayanan dasar. Insentif fiskal ini mencerminkan bentuk \_Performance Based Transfer [22](#page=22) [30](#page=30).
* * *
# Sinergi pendanaan dan dana abadi daerah
Ringkasan ini membahas pengaturan sinergi pendanaan yang mendorong kerja sama pembiayaan antara pemerintah pusat dan daerah, serta konsep Dana Abadi Daerah untuk kemanfaatan lintas generasi, berdasarkan dokumen pada halaman 31-32.
### 3.1 Sinergi pendanaan
UU HKPD mendorong pembiayaan yang kreatif dan berkelanjutan melalui skema sinergi pendanaan. Sinergi pendanaan bertujuan untuk meningkatkan kemampuan pendanaan daerah guna mengakselerasi penyediaan infrastruktur dan program prioritas lainnya. Sinergi ini berasal dari APBD dan Non-APBD [31](#page=31).
#### 3.1.1 Sumber pendanaan dalam sinergi pendanaan
Pendanaan dalam sinergi pendanaan dapat bersumber dari:
* **APBD**:
* Pendapatan Asli Daerah (PAD) [31](#page=31).
* Tantangan dan Dukungan APBD (TKD) [31](#page=31).
* Pembiayaan Utang [31](#page=31).
* **Non-APBD**:
* Belanja Kementerian/Lembaga (K/L) [31](#page=31).
* Badan Usaha Milik Negara (BUMN)/Badan Usaha Milik Daerah (BUMD) [31](#page=31).
* Kerja Sama Pemerintah dan Badan Usaha (KPBU) [31](#page=31).
* Kerja Sama Daerah [31](#page=31).
* Donor atau filantropis [31](#page=31).
#### 3.1.2 Integrasi dan dukungan pemerintah
Pemerintah dapat menyinergikan pendanaan daerah dengan pendanaan dari APBN, seperti belanja K/L atau Tugas Pembantuan. Integrasi ini didasarkan pada program, proyek, target output/outcome, locus, dan sektor yang sama. Ketentuan teknis mengenai sinergi pendanaan akan diatur dalam Peraturan Pemerintah [31](#page=31).
> **Tip:** Konsepsi sinergi pendanaan membuka ruang pengembangan kerja sama antardaerah dalam mengatasi masalah pembangunan lintas daerah yang semakin kompleks, seperti area metropolitan [31](#page=31).
#### 3.1.3 Manfaat sinergi pendanaan
Selain mendukung pembangunan di Daerah, sinergi pendanaan juga akan meningkatkan kapasitas Pemerintah Daerah dalam mengelola proyek skala besar [31](#page=31).
> **Contoh Sinergi Pendanaan:** Pemerintah Daerah dapat berperan sebagai perantara antara berbagai sumber pendanaan (Belanja K/L, Donor/Filantropis, PT. SMI) untuk membiayai kebutuhan daerah, seperti pembelian peralatan medis melalui pinjaman daerah via PT. SMI dan APBD murni untuk Anggaran Pemerintah, serta Dana Alokasi Khusus [31](#page=31).
### 3.2 Dana abadi daerah
Dana Abadi Daerah merupakan opsi bagi daerah yang memiliki kapasitas fiskal sangat tinggi dengan pemenuhan kualitas layanan publik yang relatif baik, guna memberikan manfaat lintas generasi [32](#page=32).
#### 3.2.1 Tujuan pembentukan Dana Abadi Daerah
Tujuan pembentukan Dana Abadi Daerah adalah:
* Mendapatkan manfaat ekonomi, sosial, dan/atau manfaat lainnya [32](#page=32).
* Memberikan sumbangan kepada penerimaan daerah [32](#page=32).
* Memberikan kemanfaatan umum lintas generasi [32](#page=32).
#### 3.2.2 Kriteria pembentukan Dana Abadi Daerah
Dana Abadi Daerah dapat dibentuk oleh daerah yang memenuhi kriteria berikut:
* Memiliki kapasitas fiskal daerah yang sangat tinggi [32](#page=32).
* Telah memenuhi kebutuhan pelayanan dasar publik [32](#page=32).
#### 3.2.3 Prinsip pengelolaan Dana Abadi Daerah
Pengelolaan Dana Abadi Daerah harus memenuhi prinsip-prinsip berikut:
* Ditetapkan dengan Peraturan Daerah [32](#page=32).
* Dikelola oleh Bendahara Umum Daerah (BUD) atau Badan Layanan Umum Daerah (BLUD) [32](#page=32).
* Dilakukan dalam investasi yang bebas dari risiko penurunan nilai [32](#page=32).
#### 3.2.4 Definisi Dana Abadi Daerah
Dana Abadi Daerah adalah dana yang bersumber dari APBD yang bersifat abadi, dan dana hasil pengelolaannya dapat digunakan untuk Belanja Daerah tanpa mengurangi dana pokok [32](#page=32).
#### 3.2.5 Tipologi Sovereign Wealth Fund (SWF)
Terdapat beberapa tipologi Dana Kekayaan Negara (Sovereign Wealth Fund) yang dapat diadopsi dalam konteks Dana Abadi Daerah:
1. Dibentuk/didirikan dengan badan hukum terpisah, memiliki kapasitas penuh untuk beraktivitas, dan diatur oleh undang-undang khusus [32](#page=32).
2. Berbentuk perusahaan atau BUMN yang tunduk pada Undang-Undang tentang perusahaan dan juga Undang-Undang tentang SWF jika ada [32](#page=32).
3. Berbentuk kumpulan aset tanpa identitas atau badan hukum tersendiri, atau dapat dimiliki langsung oleh pemerintah atau bank sentral [32](#page=32).
> **Contoh Penerapan:** Lembaga Pengelola Dana Pendidikan (LPDP) merupakan contoh \_endowment fund untuk dunia pendidikan di Indonesia, dengan total dana kelolaan mencapai Rp 99,11 triliun per 30 Desember 2021. Dana ini terbagi atas Dana Abadi Pendidikan (Rp81,12 triliun), Dana Abadi Penelitian (Rp7,99 triliun), Dana Abadi Perguruan Tinggi (Rp7 triliun), dan Dana Abadi Kebudayaan (Rp3 triliun). Dana ini digunakan untuk mendukung beasiswa bagi 29.872 putra-putri terbaik bangsa dan mendukung 1.668 judul penelitian [32](#page=32).
> **Tip:** Konsepsi SWF diadopsi untuk Dana Abadi Daerah yang dikelola oleh BUD atau BLUD karena kerangka penerapannya yang relatif mudah, namun tetap menjaga prinsip kehati-hatian (\_pridentiality) [32](#page=32).
* * *
# Hubungan APBD dan APBN melalui transfer ke daerah
Hubungan keuangan antara Anggaran Pendapatan dan Belanja Negara (APBN) dengan Anggaran Pendapatan dan Belanja Daerah (APBD) Provinsi, Kabupaten/Kota, serta Anggaran Pendapatan dan Belanja Desa (APBDesa) terjalin melalui mekanisme transfer dana dan kewenangan belanja [34](#page=34).
### 4.1 Struktur anggaran dalam sistem keuangan negara
Struktur anggaran di berbagai tingkatan pemerintahan memiliki komponen-komponen dasar yang serupa namun dengan penyesuaian kewenangan dan sumber pendanaan [34](#page=34).
#### 4.1.1 Struktur APBN
APBN memiliki tiga komponen utama [34](#page=34):
1. **Pendapatan:** Sumber pendanaan negara, termasuk pajak, bea cukai, dan penerimaan bukan pajak.
2. **Belanja:** Pengeluaran negara yang meliputi belanja kementerian/lembaga (K/L) dan transfer ke daerah serta dana desa (TKDD) [34](#page=34).
3. **Pembiayaan:** Sumber pendanaan untuk menutup defisit anggaran, seperti utang negara dan penjualan aset.
#### 4.1.2 Struktur APBD Provinsi
APBD Provinsi terdiri dari [34](#page=34):
1. **Pendapatan:**
* Pendapatan Asli Daerah (PAD): Pajak daerah, retribusi daerah, hasil pengelolaan kekayaan daerah yang dipisahkan, dan lain-lain PAD yang sah.
* Pendapatan Transfer: Dana perimbangan dari pemerintah pusat (seperti Dana Alokasi Umum/DAU, Dana Alokasi Khusus/DAK, Dana Bagi Hasil/DBH) dan dana transfer lainnya [34](#page=34).
2. **Belanja:**
* Belanja Dinas Provinsi: Untuk operasional dan pelaksanaan program dinas-dinas di lingkungan Pemprov.
* Transfer ke Provinsi lain, Kabupaten/Kota, dan Desa: Pemberian bantuan keuangan kepada daerah yang lebih rendah tingkatannya [34](#page=34).
* Bagi Hasil Pajak ke Desa [34](#page=34).
* Alokasi Dana Desa [34](#page=34).
* Bantuan Keuangan ke Desa [34](#page=34).
3. **Pembiayaan:** Penggunaan Sisa Lebih Pembiayaan Anggaran (SILPA) dan sumber pembiayaan lain untuk menutup defisit.
#### 4.1.3 Struktur APBD Kabupaten/Kota
Mirip dengan APBD Provinsi, APBD Kabupaten/Kota juga memiliki [34](#page=34):
1. **Pendapatan:**
* PAD (Pajak Kabupaten/Kota, Retribusi, dll.).
* Pendapatan Transfer (DAU, DAK, DBH dari Pusat dan Provinsi, Bantuan Keuangan dari Provinsi).
2. **Belanja:**
* Belanja Dinas Kabupaten/Kota.
* Transfer ke Provinsi (jika ada kewenangan yang dilimpahkan).
* Transfer ke Kabupaten/Kota lain.
* Bantuan Keuangan ke Desa [34](#page=34).
3. **Pembiayaan:** Meliputi penggunaan SILPA dan sumber pembiayaan lainnya.
#### 4.1.4 Struktur APBDesa
APBDesa memiliki struktur yang lebih sederhana karena desa tidak memiliki kewenangan perpajakan. Komponennya adalah [34](#page=34):
1. **Pendapatan:**
* PADes (Hasil BUMDes, dll.).
* Pendapatan Transfer (Dana Desa dari APBN, Alokasi Dana Desa dari APBD Kabupaten/Kota, Bantuan Keuangan dari Kabupaten/Kota atau Provinsi).
2. **Belanja Desa:** Untuk mendanai program dan kegiatan di tingkat desa.
3. **Pembiayaan:** Penggunaan SILPA dan sumber pembiayaan lainnya.
### 4.2 Pola Hubungan Keuangan Pusat Daerah (HKPD)
Hubungan Keuangan Pusat Daerah (HKPD) menggambarkan aliran dana dan kewenangan antara pemerintah pusat (APBN) dan pemerintah daerah (APBD) serta desa (APBDesa) [35](#page=35).
#### 4.2.1 Transfer ke Daerah dan Dana Desa (TKDD)
TKDD merupakan instrumen utama APBN untuk mendanai pelaksanaan desentralisasi dan dekonsentrasi di daerah. Komponen utama TKDD meliputi [35](#page=35):
* **Dana Alokasi Khusus (DAK):** Dana yang ditransfer dari APBN untuk membantu mendanai kebutuhan spesifik daerah yang merupakan prioritas nasional. DAK dapat berupa DAK Fisik dan DAK Nonfisik.
* **Dana Alokasi Umum (DAU):** Dana yang ditransfer dari APBN kepada daerah otonom dengan tujuan pemerataan pendapatan daerah.
* **Dana Desa (DD):** Dana yang bersumber dari APBN yang diperuntukkan bagi desa yang ditransfer melalui APBD Kabupaten/Kota untuk membiayai penyelenggaraan pemerintahan, pembangunan, pemberdayaan masyarakat, dan kemasyarakatan [35](#page=35).
* **Dana Bagi Hasil (DBH):** Bagian dari pendapatan APBN yang dialokasikan kepada daerah berdasarkan marjin atau potensi daerah. DBH dapat berasal dari pajak atau sumber daya alam.
* **Dana Otonomi Khusus dan Dana Keistimewaan DIY:** Dana tambahan yang diberikan kepada Provinsi Aceh dan Provinsi Daerah Istimewa Yogyakarta untuk melaksanakan otonomi khusus.
* **Insentif Fiskal:** Penghargaan yang diberikan kepada daerah yang berkinerja baik dalam pengelolaan fiskal dan pencapaian target pembangunan.
#### 4.2.2 Belanja Pusat di Daerah (Dekonsentrasi dan Tugas Pembantuan)
Selain transfer dana, pemerintah pusat juga melaksanakan sebagian urusan pemerintahan di daerah melalui instansi vertikal atau penugasan kepada pemerintah daerah [35](#page=35).
* **Dekonsentrasi:** Pelimpahan sebagian kewenangan dari pemerintah pusat kepada gubernur sebagai wakil pemerintah pusat di daerah atau instansi vertikal di daerah [35](#page=35).
* **Tugas Pembantuan:** Penugasan dari pemerintah pusat kepada daerah dan desa untuk melaksanakan tugas tertentu yang disertai dengan pendanaan, prasarana, dan sarana, serta memberikan bimbingan dan supervisi [35](#page=35).
#### 4.2.3 Aliran Dana dalam HKPD
Pola aliran dana APBN ke APBD dan APBDesa dapat digambarkan sebagai berikut [35](#page=35):
* **APBN** mengalirkan **Transfer ke Daerah dan Dana Desa (TKDD)**.
* TKDD ini mencakup **DAK, DAU, Dana Desa, DBH**, dan dana lainnya [35](#page=35).
* Dana-dana ini kemudian menjadi **Pendapatan Daerah** bagi APBD Provinsi, Kabupaten/Kota, serta APBDesa.
* Selain transfer, APBD juga bersumber dari **PAD** [35](#page=35).
* Pemerintah Daerah (Provinsi, Kabupaten/Kota) dan Desa kemudian menggunakan pendapatan tersebut untuk **Belanja Daerah** dan **Belanja Desa** [35](#page=35).
* Dana Vertikal (belanja pusat yang dilaksanakan di daerah) juga merupakan bagian dari belanja pusat yang relevan dengan kewenangan daerah [35](#page=35).
* Terdapat **Pelimpahan Urusan dan Wewenang** yang mengaitkan belanja pusat dan belanja daerah [35](#page=35).
* Pembiayaan daerah, seperti pinjaman dan penggunaan SILPA, menjadi penyeimbang antara pendapatan dan belanja daerah [35](#page=35).
> **Tip:** Memahami struktur APBN, APBD, dan APBDesa beserta jenis-jenis transfer dana sangat krusial untuk menganalisis kebijakan fiskal dan otonomi daerah. Perhatikan bahwa desa tidak memungut pajak, sehingga PADes biasanya berasal dari hasil pengelolaan aset desa atau BUMDes [34](#page=34).
> **Example:** Dana Alokasi Khusus (DAK) dapat digunakan oleh Pemerintah Kabupaten untuk membangun infrastruktur sekolah di daerahnya, yang dananya bersumber dari APBN. Sementara itu, Dana Desa digunakan oleh Pemerintah Desa untuk membangun jalan desa atau program pemberdayaan masyarakat [35](#page=35).
* * *
# Jenis transfer dari daerah ke daerah lain dan desa
Ringkasan ini membahas mengenai jenis transfer dana dari pemerintah daerah ke daerah lain atau ke desa, dengan fokus pada bantuan keuangan.
### 5.1 Bantuan keuangan
Selain jenis-jenis Transfer ke Daerah (TKD) yang diwajibkan oleh Undang-Undang Hubungan Keuangan antara Pemerintah Pusat dan Pemerintahan Daerah (HKPD), pemerintah daerah (pemda) memiliki fleksibilitas untuk memberikan bantuan keuangan kepada daerah lain [37](#page=37).
#### 5.1.1 Karakteristik bantuan keuangan
Berbeda dengan TKD yang memiliki dasar formula tertentu, bantuan keuangan ini tidak didasarkan pada formula spesifik. Pemberian bantuan keuangan ini biasanya berkaitan dengan adanya kerja sama antardaerah atau perjanjian tertentu yang telah disepakati [37](#page=37).
> **Tip:** Perlu diingat bahwa bantuan keuangan bersifat opsional bagi pemda dan tidak diwajibkan secara hukum seperti beberapa jenis TKD lainnya.
#### 5.1.2 Contoh bantuan keuangan
* **Kerja sama antar daerah:** Salah satu contoh yang sering terjadi adalah kerja sama dalam pengelolaan sampah. Misalnya, kerja sama antara Pemerintah Provinsi DKI Jakarta dengan Kota Bekasi dalam pengolahan sampah menghasilkan pemberian Bantuan Keuangan dari DKI Jakarta kepada Kota Bekasi sebesar empat ratus delapan puluh empat miliar rupiah pada tahun 2022 dan seratus dua puluh delapan miliar rupiah pada tahun 2023 [37](#page=37).
* **Alokasi APBD Provinsi:** Pemerintah Provinsi juga dapat mengalokasikan Bantuan Keuangan ke seluruh kabupaten/kota yang berada di dalam wilayah provinsinya. Contohnya adalah alokasi Bantuan Keuangan dari APBD Provinsi Jawa Barat kepada seluruh kabupaten/kota di Jawa Barat [37](#page=37).
* * *
## Common mistakes to avoid
* Review all topics thoroughly before exams
* Pay attention to formulas and key definitions
* Practice with examples provided in each section
* Don't memorize without understanding the underlying concepts
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Otonomi Daerah | Hak, wewenang, dan kewajiban daerah otonom untuk mengatur dan mengurus sendiri urusan pemerintahan dan kepentingan masyarakat setempat dalam sistem Negara Kesatuan Republik Indonesia. |
| Desentralisasi Fiskal | Suatu sistem penyelenggaraan keuangan yang mengatur hak dan kewajiban keuangan antara pemerintah pusat dan pemerintahan daerah yang dilaksanakan secara adil, transparan, akuntabel, dan selaras berdasarkan undang-undang. |
| Transfer ke Daerah (TKD) | Dana yang diberikan dari satu level pemerintahan kepada level pemerintahan yang lain atau dari satu entitas pemerintahan kepada entitas pemerintahan yang lain, seperti dana dari APBN ke APBD. |
| Dana Bagi Hasil (DBH) | Sebagian pendapatan negara yang dibagihasilkan kepada daerah yang menjadi daerah penghasil maupun daerah pengolah sebuah pendapatan negara, sebagai instrumen untuk menutup ketimpangan vertikal antara pusat dan daerah. |
| Dana Alokasi Umum (DAU) | Dana yang dialokasikan dengan tujuan mengurangi ketimpangan kemampuan keuangan dan layanan publik antar-Daerah, yang dihitung berdasarkan selisih antara Kapasitas Fiskal dan Kebutuhan Fiskal daerah. |
| Dana Alokasi Khusus (DAK) | Bagian dari TKD yang dialokasikan untuk mendanai program, kegiatan, dan/atau kebijakan tertentu yang menjadi prioritas nasional dan membantu operasionalisasi layanan publik, yang penggunaannya telah ditentukan oleh Pemerintah. |
| Pajak Daerah | Pungutan atau kontribusi wajib kepada Pemerintah Daerah yang bersifat memaksa, dengan tidak mendapatkan imbalan secara langsung dan digunakan untuk keperluan Daerah demi kemakmuran rakyat. |
| Retribusi Daerah | Pungutan dari Pemerintah Daerah sebagai pembayaran atas jasa atau pemberian izin tertentu yang khusus disediakan dan/atau diberikan oleh Pemerintah Daerah untuk kepentingan orang pribadi atau badan. |
| Desentralisasi Asimetris | Pemberian perlakuan berbeda terhadap daerah-daerah tertentu yang memiliki latar belakang politik dan historis spesifik, guna memungkinkan terjadinya koherensi atau persatuan nasional yang lebih kokoh. |
| Dana Desa | Dana Transfer ke Daerah (TKD) dari Pemerintah Pusat ke Desa untuk mendukung pendanaan penyelenggaraan pemerintahan, pelaksanaan pembangunan, pemberdayaan masyarakat, dan kemasyarakatan. |
| Sinergi Pendanaan | Konsep yang mendorong creative and sustainable financing berbasis kerja sama antara APBD dan Non APBD, serta dapat disinergikan dengan pendanaan dari APBN, BUMN/BUMD, KPBU, dan Kerja Sama Daerah. |
| Dana Abadi Daerah | Dana yang bersumber dari APBD yang bersifat abadi, di mana dana hasil pengelolaannya dapat digunakan untuk Belanja Daerah tanpa mengurangi dana pokok, bertujuan untuk kemanfaatan lintas generasi. |
| Kapasitas Fiskal | Kemampuan suatu daerah untuk menghasilkan pendapatan sendiri dari berbagai sumber penerimaan daerah. |
| Kebutuhan Fiskal | Kebutuhan pendanaan suatu daerah dalam rangka penyelenggaraan urusan pemerintahan yang menjadi kewenangan daerah tersebut. |
| Fiscal Gap (Celah Fiskal) | Selisih antara Kapasitas Fiskal (kemampuan daerah menghasilkan pendapatan) dengan Kebutuhan Fiskal (kebutuhan pendanaan Daerah dalam rangka penyelenggaraan Urusan Pemerintahan yang menjadi kewenangan Daerah). |
Cover
ppt personalia 2025 BBS.pdf
Summary
# Wat is personenbelasting en wie betaalt het
Dit onderwerp verklaart wat personenbelasting inhoudt, de kenmerken ervan, en identificeert de personen die deze belasting verschuldigd zijn, inclusief de definities van rijksinwonerschap en gelijkgestelde personen [2](#page=2).
### 1.1 Wat is de personenbelasting?
De personenbelasting is een inkomstenbelasting die specifieke kenmerken heeft [2](#page=2):
* **Progressieve belasting**: Het belastingtarief stijgt naarmate het inkomen hoger is [2](#page=2).
* **Belasting op wereldwijd inkomen**: Het belast de inkomsten die een belastingplichtige wereldwijd vergaart [2](#page=2).
* **Belasting op globaal inkomen**: Dit omvat alle belastbare inkomsten samengevoegd [2](#page=2).
* **Belasting op persoonlijk inkomen**: Het richt zich op het inkomen van individuen [2](#page=2).
* **Belasting op jaarinkomen**: De belasting wordt geheven op het inkomen van een specifiek fiscaal jaar [2](#page=2).
* **Combinatie van federale en gewestelijke belasting**: De opbrengsten worden verdeeld tussen de federale staat en de gewesten [2](#page=2).
Samenvattend is de personenbelasting een progressieve inkomstenbelasting die wordt geheven op het wereldwijde jaarlijkse globale inkomen van particulieren, en die deels toekomt aan de Federale staat en deels aan het gewest. Kenmerkend zijn ook de éénjarigheid en de territorialiteit van de personenbelasting [2](#page=2).
### 1.2 Wie is personenbelasting verschuldigd?
De personenbelasting is verschuldigd door alle rijksinwoners, zoals gedefinieerd in artikel 2 en 3 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992 (WIB/92) [5](#page=5).
#### 1.2.1 Rijksinwoners
Rijksinwoners zijn natuurlijke personen die in België hun woonplaats of zetel van fortuin hebben gevestigd [5](#page=5).
* **Woonplaats**: Dit is de plaats waar de belastingplichtige 'werkelijk' en 'duurzaam' woont, ongeacht nationaliteit of burgerlijke woonplaats (belastingdomicilie) [5](#page=5).
* **Wettelijke vermoedens voor woonplaats**:
* Inschrijving in het rijksregister (weerlegbaar vermoeden van rijksinwonerschap) [5](#page=5).
* De plaats waar het gezin zich bevindt (onweerlegbaar vermoeden van rijksinwonerschap) voor gehuwden en wettelijk samenwonenden [5](#page=5).
* **Zetel van fortuin**: Dit is een alternatief criterium indien er geen woonplaats in België is. Het betreft de plaats van waaruit het fortuin wordt beheerd, waar toezicht wordt gehouden op het beheer van het fortuin, of de plaats waar een persoon de zetel van zijn zaken of bezigheden heeft. Dit is niet noodzakelijk de plaats waar het fortuin zich bevindt. Voor de zetel van fortuin bestaan geen wettelijke vermoedens [5](#page=5).
> **Tip:** Woonplaats en zetel van fortuin zijn twee zelfstandige begrippen. De woonplaats primeert, waarbij de voorrang wordt gegeven aan de lokalisatie van het gezin. Het begrip 'zetel van fortuin' is sinds AJ2015 gedegradeerd tot een bijkomend element. Het bepalen of men Belgisch fiscaal inwoner is, is vaak een feitenkwestie [5](#page=5).
#### 1.2.2 Met inwoners gelijkgestelde personen
Naast de eigenlijke rijksinwoners worden ook bepaalde categorieën van personen fiscaal gelijkgesteld met rijksinwoners, zelfs indien zij formeel hun woonplaats of zetel van fortuin niet in België hebben:
* Belgische diplomatieke ambtenaren en consulaire beroepsambtenaren die in het buitenland zijn geaccrediteerd, alsook hun inwonende gezinsleden (mits wederkerigheid) [5](#page=5).
* Andere leden van Belgische diplomatieke zendingen en consulaire posten in het buitenland, evenals hun inwonende gezinsleden, met uitzondering van consulaire ereambtenaren (mits wederkerigheid). Dit omvat Belgisch administratief en technisch personeel, en dienstpersoneel [5](#page=5).
* Andere ambtenaren, vertegenwoordigers van de Belgische Staat of van zijn onderdelen, of van een Belgisch publiekrechterlijk lichaam, die de Belgische nationaliteit bezitten en hun werkzaamheden buiten België uitoefenen in een land waar zij niet duurzaam verblijf houden. Dit geldt onder meer voor beroepsmilitairen [5](#page=5).
#### 1.2.3 Niet-rijksinwoners
Eigenlijke niet-rijksinwoners zijn natuurlijke personen die hun woonplaats of de zetel van hun fortuin niet in België hebben gevestigd [6](#page=6).
Daarnaast worden verschillende categorieën van personen, niettegenstaande hun verblijf in België, fiscaal gelijkgesteld met niet-rijksinwoners [6](#page=6).
Zowel de eigenlijke niet-rijksinwoners als de ermee gelijkgestelden zijn niet belastbaar in de personenbelasting. Zij zijn in principe onderworpen aan de Belasting op de Niet-Belgische Inkomsten van natuurlijke personen (BNI/nat.pers.). Bij de BNI/nat.pers. is het principe van de territorialiteit van de inkomsten van toepassing: in België verkregen inkomsten zijn belastbaar, ook al zijn ze afkomstig van natuurlijke personen met een buitenlandse vestiging [6](#page=6).
### 1.3 Op welke inkomsten is personenbelasting verschuldigd?
De personenbelasting is verschuldigd op vier inkomstencategorieën, naar hun aard en oorsprong [6](#page=6).
#### 1.3.1 Categorieën naar aard
* **Inkomsten van onroerende goederen**: Zoals huurinkomsten en het kadastraal inkomen [6](#page=6).
* **Inkomsten van roerende goederen en kapitalen**: Bijvoorbeeld uit spaarboekjes en kasbons [6](#page=6).
* **Beroepsinkomsten**: Zoals lonen en pensioenen [6](#page=6).
* **Diverse inkomsten**: Zoals onderhoudsgelden [6](#page=6).
#### 1.3.2 Categorieën naar oorsprong
De inkomsten kunnen Belgisch of buitenlands zijn. Buitenlandse inkomsten worden verder onderverdeeld [6](#page=6):
* **Inkomsten die tegen het gewone tarief worden belast**: Dit zijn inkomsten uit landen zonder een belastingverdrag [6](#page=6).
* **Inkomsten belast tegen het verlaagde tarief**: Een vermindering van de personenbelasting tot de helft kan van toepassing zijn voor inkomsten uit bepaalde landen [6](#page=6).
* **Inkomsten die volledig vrijgesteld zijn ingevolge internationale verdragen, maar toch worden meegenomen voor het bepalen van de aanslagvoet op andere inkomsten**: Dit principe, bekend als het progressievoorbehoud, geldt voor inkomsten uit landen met een belastingverdrag [6](#page=6).
---
# Op welke inkomsten is personenbelasting verschuldigd
Personenbelasting is verschuldigd op vier hoofdcategorieën van inkomsten, zowel Belgische als buitenlandse, die na bewerking leiden tot een netto-inkomen dat de basis vormt voor de belastingberekening [6](#page=6) [7](#page=7).
### 2.1 Inkomstencategorieën
De personenbelasting is van toepassing op vier hoofdcategorieën van inkomsten, ingedeeld naar hun aard [6](#page=6) [7](#page=7):
#### 2.1.1 Inkomsten van onroerende goederen
Deze categorie omvat inkomsten verkregen uit zowel gebouwde als ongebouwde onroerende goederen, ongeacht of deze verhuurd zijn of niet, en ongeacht hun geografische ligging in België of daarbuiten. Voorbeelden hiervan zijn huurinkomsten en het kadastraal inkomen. Deze inkomsten worden behandeld conform artikel 6 tot 16 van het WIB/92 [6](#page=6) [7](#page=7).
#### 2.1.2 Inkomsten van roerende goederen en kapitalen
Dit betreft inkomsten afkomstig van roerende activa. Voorbeelden zijn dividenden, interesten op spaarboekjes of kasbons, en inkomsten uit de verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen. Deze inkomsten vallen onder artikel 17 tot 22 van het WIB/92 [6](#page=6) [7](#page=7).
#### 2.1.3 Beroepsinkomsten
Onder beroepsinkomsten vallen alle inkomsten die voortvloeien uit een professionele activiteit. Dit omvat onder andere lonen, wedden, pensioenen, winsten uit een zelfstandige activiteit, baten, en winst of baten uit een vorige beroepswerkzaamheid. De regelgeving hieromtrent is vastgelegd in artikel 23 tot 89 van het WIB/92 [6](#page=6) [7](#page=7).
#### 2.1.4 Diverse inkomsten
Dit is een restcategorie die alle inkomsten omvat die niet onder de voorgaande drie categorieën vallen. Deze opsomming is limitatief. Een voorbeeld van een diverse inkomst is een meerwaarde bij de verkoop van een onroerend goed, of onderhoudsgelden. Deze categorie valt onder artikel 90 tot 103 van het WIB/92 [6](#page=6) [7](#page=7).
### 2.2 Oorsprong van de inkomsten (Belgisch en Buitenlands)
Naast de aard van de inkomsten, wordt er ook onderscheid gemaakt naar hun oorsprong, namelijk Belgische en buitenlandse inkomsten. Buitenlandse inkomsten worden verder onderverdeeld naargelang hun fiscale behandeling [6](#page=6):
* **Inkomsten die tegen het gewone tarief worden belast:** Dit zijn inkomsten die, ongeacht hun oorsprong, onderworpen zijn aan de normale progressieve tarieven van de personenbelasting [6](#page=6).
* **Inkomsten belast tegen het verlaagde tarief (land zonder verdrag):** Voor inkomsten uit landen waarmee België geen belastingverdrag heeft afgesloten, kan een vermindering van de personenbelasting tot de helft van toepassing zijn [6](#page=6).
* **Inkomsten die volledig vrijgesteld zijn (land met verdrag - progressievoorbehoud):** Ingenvolge internationale verdragen kunnen bepaalde buitenlandse inkomsten volledig vrijgesteld zijn van belasting. Echter, deze vrijgestelde inkomsten worden wel in aanmerking genomen voor de berekening van de aanslagvoet die op de overige Belgische inkomsten van toepassing is. Dit principe staat bekend als het progressievoorbehoud [6](#page=6).
### 2.3 Het belastbaar inkomen
Het belastbaar inkomen van een rijksinwoner is de som van de netto-inkomsten uit de vier inkomstencategorieën, verminderd met aftrekbare bestedingen en kosten. De personenbelasting wordt steeds berekend op het netto-inkomen van deze categorieën, die elk afzonderlijk worden bewerkt om tot hun netto-inkomen te komen [7](#page=7).
> **Tip:** De aangifte in de personenbelasting is opgesplitst in de verschillende inkomstencategorieën, wat de berekening van het netto-inkomen per categorie weerspiegelt [7](#page=7).
Sinds aanslagjaar 2005 geldt de afzonderlijke belasting van de inkomens als algemene regel (decumul), hoewel de aanslag zelf gemeenschappelijk blijft. Dit maakt de toepassing van het huwelijksquotiënt en soortgelijke regelingen nog steeds mogelijk [7](#page=7) [8](#page=8).
De berekening van het belastbaar inkomen en de daaruit voortvloeiende belasting is een complex proces dat de optelling van netto-inkomsten, aftrek van bestedingen, en toepassing van verschillende tarieven en verminderingen omvat, resulterend in de uiteindelijke te betalen belasting aan de Staat en de gewesten [8](#page=8).
#### 2.3.1 Samenstelling van het belastbaar inkomen
Het belastbaar inkomen wordt samengesteld uit:
* Netto inkomen uit onroerende goederen (*) [8](#page=8).
* Netto inkomen uit roerende goederen en kapitalen [8](#page=8).
* Netto beroepsinkomen [8](#page=8).
* Netto divers inkomen [8](#page=8).
Dit totaal netto-inkomen kan verder verminderd worden met aftrekbare bestedingen zoals onderhoudsgelden [8](#page=8).
#### 2.3.2 Gezamenlijk versus afzonderlijk belastbare inkomsten
De inkomsten worden deels gezamenlijk en deels afzonderlijk belast [8](#page=8).
* **Afzonderlijk belastbare inkomsten:** Dit betreft voornamelijk inkomsten uit roerende goederen en kapitalen, zoals interesten, dividenden, royalty's en bepaalde meerwaarden op effecten. Deze worden belast aan specifieke tarieven (bv. 15%/30%) [8](#page=8).
* **Gezamenlijk belastbare inkomsten:** Dit is de som van de netto-inkomsten uit onroerende goederen, beroepsinkomsten en diverse inkomsten (met aftrek van onderhoudsgelden). Deze worden belast volgens de algemene progressieve tariefschalen (bv. 33% / 16.5% / 10%) [8](#page=8).
De uiteindelijke belasting is de som van de belasting op de afzonderlijk belastbare inkomsten en de belasting volgens de tariefschaal op de gezamenlijk belastbare inkomsten, waarna diverse verminderingen en kortingen worden toegepast [8](#page=8).
---
# De berekening en bepaling van de belastbare grondslag
Dit onderwerp legt uit hoe het netto-inkomen wordt berekend uit de verschillende inkomstencategorieën, de concepten van gezamenlijke en afzonderlijke belastbare inkomsten, en de toepassing van tarieven en verminderingen om tot de uiteindelijke belasting te komen.
### 3.1 Het netto-inkomen
Het belastbaar inkomen van een rijksinwoner is de som van de netto-inkomsten van de vier inkomsten categorieën, verminderd met aftrekbare bestedingen en kosten. De personenbelasting belast steeds op het netto-inkomen van de verschillende categorieën [7](#page=7).
#### 3.1.1 Inkomsten categorieën
De verschillende categorieën van inkomsten ondergaan specifieke bewerkingen om tot het netto-inkomen te komen, wat resulteert in een opsplitsing van de aangifte in de personenbelasting per categorie [7](#page=7).
* **Inkomsten van onroerende goederen** (artikel 6 – 16 WIB/92): Dit omvat zowel gebouwde als ongebouwde onroerende goederen, al dan niet verhuurd, en deze die zich in België of in het buitenland bevinden. De eigen woning is vrijgesteld van KI (kadastraal inkomen) vanaf aanslagjaar 2015 [7](#page=7) [9](#page=9).
* **Inkomsten van roerende goederen en kapitalen** (artikel 17 – 22 WIB/92): Hieronder vallen dividenden, interesten, en inkomsten uit verhuur, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen [7](#page=7).
* **Beroepsinkomsten** (artikel 23 - 89 WIB/92): Dit omvat bezoldigingen, pensioenen, winsten, baten, en winst en baten uit een vorige beroepswerkzaamheid [7](#page=7).
* **Diverse inkomsten** (artikel 90 - 103 WIB/92): Dit is een limitatieve opsomming van alle overige inkomsten die niet onder de andere categorieën vallen, zoals meerwaarden bij verkoop van onroerend goed [7](#page=7).
#### 3.1.2 Netto roerende inkomsten
De netto roerende inkomsten omvatten interesten, dividenden, royalty's, loten van effecten van leningen en als diverse inkomsten belaste meerwaarden op effecten en waarden [8](#page=8).
### 3.2 Gezamenlijk versus afzonderlijk belastbare inkomsten
Vanaf aanslagjaar 2005 is de manier waarop echtgenoten worden belast grondig gewijzigd. De algemene regel is de afzonderlijke belasting van de inkomens (decumul), maar de aanslag blijft gemeenschappelijk. Dit maakt de toepassing van het huwelijksquotiënt en soortgelijke mechanismen nog steeds mogelijk [7](#page=7).
De samenstelling van het belastbaar inkomen is als volgt [8](#page=8):
* Netto onroerend inkomen (\*) [8](#page=8).
* Netto inkomen uit roerende goederen en kapitalen [8](#page=8).
* Netto beroepsinkomen [8](#page=8).
* Netto divers inkomen [8](#page=8).
* Totaal netto-inkomen [8](#page=8).
Vervolgens wordt het belastbaar inkomen bepaald:
$$ \text{Totaal netto-inkomen} - \text{aftrekbare bestedingen} = \text{Belastbaar inkomen (gezamenlijk BI + afzonderlijk BI)} $$ [8](#page=8).
#### 3.2.1 Berekening van de belasting
De berekening van de belasting verloopt via verschillende stappen:
1. **Belasting op de afzonderlijk belaste inkomsten**: Dit betreft de belasting op interesten, dividenden, royalty's, loten van effecten van leningen en als diverse inkomsten belaste meerwaarden op effecten en waarden. De tarieven zijn 33% / 16,5% / 10% of 15% / 30% [8](#page=8).
2. **Belasting volgens tariefschaal op GBI (Gezamenlijk Belastbaar Inkomen)**: Dit is de belasting op de andere inkomsten berekend volgens de progressieve tariefschalen [8](#page=8).
3. **Verminderingen en aftrekken**:
* Vermindering voor belasting op de belastingvrije som en personen ten laste [8](#page=8).
* Vermindering voor pensioenen en vervangingsinkomsten [8](#page=8).
* Federale verrekenbare niet terugbetaalbare bestanddelen (FBB, bonificatie VA) [9](#page=9).
* Federale en gewestelijke terugbetaalbare belastingkredieten [9](#page=9).
* Federale verrekenbare en terugbetaalbare bestanddelen (RV, BV, VA) [9](#page=9).
* Gewestelijke kortingen [9](#page=9).
* Andere federale belastingverminderingen en gewestelijke belastingverminderingen [9](#page=9).
#### 3.2.2 Tariefschijven
De progressieve belastingschalen voor het netto gezamenlijk jaarlijks belastbaar inkomen zijn als volgt:
**Aanslagjaar 2025 (geïndexeerd)** [3](#page=3):
| Netto gezamenlijk jaarlijks belastbaar inkomen (euros) | Belastingtarief | Verschuldigde belasting (excl. gemeentebelasting) |
| :--------------------------------------------------- | :-------------- | :------------------------------------------------ |
| 0,01 – 15.820,00 | 25% | = 3.955,00 |
| 15.821,00 – 27.920,00 | 40% | = gecumuleerd 8.794,60 |
| 27.921,00 – 48.320,00 | 45% | = gecumuleerd 17.974,15 |
| > 48.320,00 | 50% | |
**Aanslagjaar 2026 (geïndexeerd)** [3](#page=3):
| Netto gezamenlijk jaarlijks belastbaar inkomen (euros) | Belastingtarief | Verschuldigde belasting (excl. gemeentebelasting) |
| :--------------------------------------------------- | :-------------- | :------------------------------------------------ |
| 0,01 – 16.320,00 | 25% | = 4.080,00 |
| 16.321,00 – 28.800,00 | 40% | = gecumuleerd 9.071,60 |
| 28.801,00 – 49.840,00 | 45% | = gecumuleerd 18.539,15 |
| > 49.840,00 | 50% | |
### 3.3 Totale verschuldigde belasting
De uiteindelijke verschuldigde belasting wordt berekend door de som van de belasting op de afzonderlijk belaste inkomsten en de hoofdsom op de gezamenlijk belaste inkomsten [8](#page=8).
$$ \text{Belasting op afzonderlijk belaste inkomsten} + \text{Hoofdsom op gezamenlijk belaste inkomsten} = \text{Totale belasting} $$ [8](#page=8).
Hierop worden vervolgens de volgende posten toegepast:
* Belasting Staat [8](#page=8).
* Vermindering van de belasting Staat met de autonomiefactor [8](#page=8).
* Opcentiemen gemeente en/of agglomeratie op de 'totale belasting' [9](#page=9).
Dit leidt tot:
* Federale personenbelasting (kan negatief zijn) [9](#page=9).
* Gewestelijke personenbelasting (kan negatief zijn) [9](#page=9).
* Totale belasting (kan nooit negatief zijn) [9](#page=9).
**Tip:** Het is cruciaal om de correcte tariefschijven voor het relevante aanslagjaar te gebruiken en alle mogelijke verminderingen en kredieten correct toe te passen om de uiteindelijke belastingschuld te bepalen [3](#page=3) [8](#page=8) [9](#page=9).
**Voorbeeld van berekening van de federale en gewestelijke belasting:**
$$ \text{Federale personenbelasting} = \text{Belasting Staat} - (\text{Belasting Staat} \times \text{Autonomiefactor}) $$ [9](#page=9).
$$ \text{Gewestelijke personenbelasting} = \text{Belasting Staat} - (\text{Belasting Staat} \times \text{Autonomiefactor}) $$ [9](#page=9).
Deze berekeningen worden vervolgens aangevuld met specifieke federale en gewestelijke verminderingen en kortingen [9](#page=9).
#### 3.3.1 Federale en gewestelijke belastingverminderingen en kortingen
Er zijn diverse federale en gewestelijke belastingverminderingen en kortingen die in mindering gebracht kunnen worden op de berekende belasting. Deze omvatten onder andere [9](#page=9):
* Federale verrekenbare niet terugbetaalbare bestanddelen [9](#page=9).
* Federale en gewestelijke terugbetaalbare belastingkredieten, zoals voor specifieke investeringen, tewerkstellingsbevordering, en fietskilometervergoedingen [9](#page=9).
* Gewestelijke kortingen, zoals voor dienstencheques en winwinleningen [9](#page=9).
* Specifieke federale verminderingen voor lage inkomens, bevordering van tewerkstelling, investeringen door zelfstandigen, en aanpassingen aan de fietskilometervergoeding [9](#page=9).
* Andere federale en gewestelijke belastingverminderingen en kortingen [9](#page=9).
De berekening eindigt met het optellen van de opcentiemen van de gemeente of agglomeratie op de totale belasting, en het verrekenen van de federale en gewestelijke belastingen, rekening houdend met eventuele tekorten en overschotten. De totale belasting kan nooit negatief zijn [9](#page=9).
---
# Persoonlijke gegevens, gezinslasten en fiscale situaties
Dit gedeelte van de aangifte behandelt de persoonlijke en gezinssituatie van de belastingplichtige om de correcte belastingheffing te bepalen.
### 4.1 Persoonlijke gegevens (Vak II a)
Vak II a registreert de burgerlijke staat van de belastingplichtige en de partner, wat invloed heeft op de fiscale behandeling [11](#page=11).
#### 4.1.1 Burgerlijke staat
De volgende opties voor burgerlijke staat kunnen worden aangeduid:
* **Ongehuwd en niet wettelijk samenwonend** [12](#page=12).
* **Gehuwd**: Aan te duiden indien het huwelijk plaatsvond tijdens het inkomstenjaar. Tevens dient te worden aangekruist indien het netto bedrag van de bestaansmiddelen van de partner maximaal 3.980 euro (aanslagjaar 2025) bedroeg [12](#page=12).
* **Wettelijk samenwonend**: Aan te duiden indien de verklaring van wettelijke samenwoning werd afgelegd tijdens het inkomstenjaar. Ook hier geldt de voorwaarde dat het netto bedrag van de bestaansmiddelen van de partner maximaal 3.980 euro (aanslagjaar 2025) mag bedragen [12](#page=12).
* **Weduwnaar, weduwe of daarmee gelijkgestelde**: Aan te duiden of het overlijden plaatsvond tijdens het inkomstenjaar. Er dient een keuze te worden gemaakt voor de manier van aanslagheffing: gezamenlijk of afzonderlijk [12](#page=12).
* **Uit de echt gescheiden of daarmee gelijkgesteld**: Aan te duiden indien de echtscheiding of de beëindiging van de wettelijke samenwoning plaatsvond tijdens het inkomstenjaar. De datum van inschrijving in het bevolkingsregister is leidend, niet de datum van het vonnis [12](#page=12).
* **Van tafel en bed gescheiden**: Aan te duiden indien de scheiding van tafel en bed plaatsvond tijdens het inkomstenjaar [12](#page=12).
* **Feitelijk gescheiden**: Aan te duiden indien de feitelijke scheiding plaatsvond tijdens het inkomstenjaar [12](#page=12).
> **Tip:** Het verschil tussen "feitelijke scheiding" en "scheiding van tafel en bed" is belangrijk. Feitelijke scheiding vereist een materieel element (gescheiden wonen) en een intentioneel element (geen behoefte om terug samen te wonen). Tijdelijke scheiding door ziekte of ongeval telt hierbij niet mee. Duurzame opname in een ziekenhuis, home of rusthuis wordt wel als feitelijke scheiding beschouwd. Bij een scheiding van tafel en bed is men door een vonnis van de rechtbank van wederzijdse rechten en plichten als gehuwden ontdaan, maar het huwelijk is nog niet ontbonden [12](#page=12).
#### 4.1.2 Aangifte van een overledene
Bij de aangifte van een overledene moet steeds code 1022-45 worden aangekruist. De burgerlijke staat van de overledene bepaalt wie de aangifte indient [13](#page=13):
* **Gehuwd of wettelijk samenwonend (code 1023)**: De langstlevende dient de aangifte in en maakt een keuze tussen belastingheffing als alleenstaande of gezamenlijk onder rubriek A – 1 [13](#page=13).
* **Ongehuwd of niet wettelijk samenwonend (code 1027)**: De erfgenamen dienen de aangifte in [13](#page=13).
* **Weduwe of weduwnaar geworden tijdens inkomstenjaar (beide partners overleden) (code 1024)**: De erfgenamen dienen de aangifte in en maken een keuze tussen belastingheffing als alleenstaande en gezamenlijk [13](#page=13).
#### 4.1.3 Internationaal ambtenaar en gehandicapten
* Indien de belastingplichtige gehuwd of wettelijk samenwonend is en een partner is met een vrijgesteld beroepsinkomen van meer dan 13.050 euro (aanslagjaar 2025) van een internationale organisatie, dient vak II a – punt 3 te worden ingevuld. Dit geldt zowel voor de ambtenaar zelf (3a) als voor de partner (3b) [14](#page=14).
* Indien de belastingplichtige zwaar gehandicapt is, dient vak II a – punt 4 te worden ingevuld [14](#page=14).
#### 4.1.4 Fiscale situatie en aangifteformulieren
De gezinssituatie bepaalt of er afzonderlijk of gezamenlijk wordt belast, en hoeveel aangifteformulieren de belastingplichtige ontvangt [14](#page=14).
| Fiscale situatie | Belastingheffing | Aangifte |
| :----------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :--------------- | :------- |
| Nooit gehuwd of wettelijke samenwonend / feitelijk samenwonend | Afzonderlijk | 2 |
| Gehuwd of wettelijk samenwonend | Gezamenlijk | 1 |
| Jaar van wettelijke samenwoning | Afzonderlijk | 2 |
| Jaar van huwelijk (zonder wettelijke samenwoning jaar X-1) | Afzonderlijk | 2 |
| Jaar van huwelijk (met wettelijke samenwoning jaar X-1) | Gezamenlijk | 1 |
| Jaar van overlijden | Keuze (*) | 2 |
| Jaar van de feitelijke scheiding | Gezamenlijk | 1 (of 2) |
| Jaar van echtscheiding of scheiding van tafel en bed | Afzonderlijk | 2 |
| Internationaal ambtenaar (met belastingvrijgesteld inkomen zonder progressie van meer dan de vermelde grens) | Afzonderlijk | 2 |
#### 4.1.5 Voordelen van gezamenlijke en afzonderlijke belastingheffing
* **Voordelen van gezamenlijke belastingheffing**:
* Toepassing van het huwelijksquotiënt. Dit zorgt ervoor dat de partner zonder of met beperkt beroepsinkomen minstens 30% van het gezamenlijk beroepsinkomen verwerft, met een maximum van 13.050 euro (aanslagjaar 2025) [15](#page=15).
* Overdracht van interestaftrek tussen gezamenlijk belasten [15](#page=15).
* **Voordelen van belastingheffing als alleenstaande**:
* Verhoging van de belastingvrije som indien er kinderen ten laste zijn [15](#page=15).
### 4.2 Gezinslasten (Vak II b)
Dit deel betreft de personen die fiscaal ten laste kunnen worden genomen [15](#page=15).
#### 4.2.1 Wie kan fiscaal ten laste worden genomen?
* **Descendenten (afstammelingen)**: Kinderen, kleinkinderen en andere kinderen die volledig of hoofdzakelijk ten laste zijn, zoals pleegkinderen [15](#page=15).
* **Ascendenten**: Ouders, grootouders, overgrootouders [15](#page=15).
* **Zijverwanten tot en met de tweede graad**: Broers en zussen [15](#page=15).
* **Personen van wie de belastingplichtige of de echtgenoot als kind volledig of hoofdzakelijk ten laste is geweest**: Bijvoorbeeld pleegouders [15](#page=15).
#### 4.2.2 Voorwaarden om fiscaal ten laste genomen te worden
Er zijn drie belangrijke voorwaarden:
1. **Deel uitmaken van het gezin van de belastingplichtige op 1 januari van het aanslagjaar**. Dit wordt bepaald door inschrijving in het bevolkingsregister, maar ook andere feitelijke gegevens spelen een rol [16](#page=16).
* Bijzonderheden: Een kind of andere persoon ten laste die tijdens het inkomstenjaar overlijdt, telt nog mee. Een doodgeboren kind na een miskraam van minstens 180 dagen telt ook mee. Ontvoerde en vermiste kinderen blijven ten laste. Een studerend kind blijft ten laste [16](#page=16).
2. **Netto bestaansmiddelen mogen een bepaalde grens niet overschrijden** [16](#page=16).
* Voor de aanslagjaren 2024 en 2025 geldt een uniforme grens van 7.290 euro voor alle kinderen ten laste, ongeacht de samenlevingsvorm (7.010 euro voor aanslagjaar 2024, inkomsten 2023) [17](#page=17).
* Specifieke grensbedragen die voorheen golden voor kinderen met zware handicap en kinderen ten laste van alleenstaanden zijn hierbij gelijkgeschakeld [17](#page=17).
3. **Geen bezoldigingen genieten die in hoofde van de belastingplichtige aftrekbaar zijn als beroepskosten** [16](#page=16).
#### 4.2.3 Welke bestaansmiddelen tellen mee?
Alle regelmatige of toevallige inkomsten (roerend, onroerend, beroep, etc.) worden meegerekend [17](#page=17).
Uitgezonderd zijn:
* Wettelijke kinderbijslagen, kraamgelden en adoptiepremies [17](#page=17).
* Studiebeurzen [17](#page=17).
* Premies voor huwelijkssparen [17](#page=17).
* Inkomsten verkregen door personen met handicap (wet van 27.02.1987) [17](#page=17).
* Premies erkende beschutte werkplaatsen aan zwaar gehandicapte personen [17](#page=17).
* Pensioenen en renten (eerste bruto schijf van 32.040 euro (aanslagjaar 2025) is vrijgesteld) [17](#page=17).
* Achterstallen van onderhoudsuitkeringen [17](#page=17).
* Onderhoudsuitkeringen aan kinderen (aanslagjaar 2025: 3.980 euro) [17](#page=17).
* Inkomsten uit studentenarbeid (aanslagjaar 2025: 3.980 euro per jaar) [17](#page=17).
* Onroerende, roerende en diverse inkomsten van minderjarige kinderen [17](#page=17).
#### 4.2.4 Berekening van netto bestaansmiddelen
De berekening van netto bestaansmiddelen hangt af van het type inkomen [18](#page=18):
* **Beroepsinkomsten (incl. wettelijk pensioen)**: Belastbaar inkomen – werkelijke beroepskosten, of belastbaar inkomen – forfait van 20% (min. 550 euro (aanslagjaar 2025) voor werknemers/vrije beroepers) [18](#page=18).
* **Diverse inkomsten (onderhoudsuitkeringen)**: bruto x 80% [18](#page=18).
* **Roerende inkomsten**: bruto x 80% [18](#page=18).
* **Onroerende inkomsten**:
* Niet verhuurde Belgische gebouwen: Gekapitaliseerde Onroerende Inkomsten (GKI) of GKI x 5/3 – werkelijke kosten [18](#page=18).
* Niet verhuurde Belgische gronden: GKI of GKI x 10/9 – werkelijke kosten [18](#page=18).
* Verhuurde Belgische onroerende goederen: huur + huurvoordelen – werkelijke kosten OF huur + huurvoordelen x 40% (gebouw) / 20% (grond) [18](#page=18).
* Niet verhuurde niet-Belgische onroerende goederen: geschatte huurwaarde – buitenlandse belastingen – werkelijke kosten OF geschatte huurwaarde – buitenlandse belastingen x 40% (gebouw) / 20% (grond) [18](#page=18).
* Verhuurde niet-Belgische onroerende goederen: huur + huurvoordelen – buitenlandse belastingen – werkelijke kosten OF huur + huurvoordelen – buitenlandse belastingen x 40% (gebouw) / 20% (grond) [18](#page=18).
#### 4.2.5 Verhoging van de belastingvrije som met gezinslasten
De aanwezigheid van gezinslasten leidt tot een verhoging van de belastingvrije som [18](#page=18).
| | Verhoging belastingvrije som AJR 2025 |
| :--------------------------------------- | :---------------------------------- |
| Basis | 10.570 |
| 1 kind | 1.920 |
| 2 kinderen | 4.950 |
| 3 kinderen | 9.730 |
| 4 kinderen | 17.940 |
| Voor elk volgend kind | 6.850 |
| Voor kinderen jonger dan 3 jaar | 720 |
| Ouder/grootouder >= 65 jaar | 3.850 |
| Andere personen | 1.920 |
---
# Procedure, aanslag en betwisting
Dit deel van de studiehandleiding behandelt de procedurele aspecten rond de belastingaangifte, de totstandkoming van de belastingaanslag en de middelen die een belastingplichtige heeft om een aanslag te betwisten.
### 5.1 De aangifteplicht
De aangifteplicht houdt in dat de belastingplichtige zelf verantwoordelijk is voor het correct indienen van de belastingaangifte. Er zijn echter uitzonderingen op deze regel [20](#page=20):
* Bij overlijden dient de aangifte ingediend te worden door de erfgenamen of begiftigden [20](#page=20).
* In geval van wettelijke onbekwaamheid is de wettelijke vertegenwoordiger hiervoor verantwoordelijk [20](#page=20).
* Personen die niet kunnen lezen of schrijven, kunnen rekenen op hulp van de Administratie [20](#page=20).
* Indien een persoon een volmacht verleent, zal de gevolmachtigde de aangifte indienen [20](#page=20).
Er zijn twee mogelijke manieren om een aangifte in te dienen:
* **Elektronische aangifte (Tax-on-web):** Dit kan via de website www.minfin.fgov.be [20](#page=20).
* **Papieren aangifte:** Dit is een optie indien geen internettoegang beschikbaar is [20](#page=20).
De aangifte moet ingediend worden bij het controlekantoor dat vermeld staat op de belastingsaangifte. De locatie van dit kantoor is afhankelijk van de woonplaats van de belastingplichtige op 1 januari van het aanslagjaar [21](#page=21).
> **Tip:** Het is aan te raden de aangifte aangetekend te verzenden of een bewijs van ontvangst te vragen [21](#page=21).
De indieningstermijn voor de aangifte bedraagt minimaal één maand na de verzendingsdatum. Bij het wegvallen van de belastbare grondslag vóór 31 december, gelden specifieke termijnen [21](#page=21):
* Overlijden: binnen de 5 maanden na overlijden [21](#page=21).
* Emigratie: binnen de 3 maanden na verhuis [21](#page=21).
Niet-naleving van de aangifteplicht, zoals het niet, te laat of onregelmatig indienen van de aangifte, kan diverse gevolgen (sancties) hebben:
* De Administratie krijgt langer de tijd om een aanslag te vestigen [21](#page=21).
* Een aanslag van ambtswege kan gevestigd worden, wat betekent dat de aanslag gebaseerd wordt op de gegevens die de Administratie vermoedt [21](#page=21).
* Er kan een belastingverhoging worden opgelegd van 10% tot 200% [21](#page=21).
* Administratieve boeten kunnen worden opgelegd [21](#page=21).
### 5.2 De aanslag
De aanslag is de officiële vaststelling door de fiscus van de verschuldigde belasting [22](#page=22).
#### 5.2.1 Gegevens voor de aanslagvestiging
In principe wordt de aanslag gevestigd op basis van de ingediende aangifte, waaraan een ‘vermoeden van juistheid’ kleeft. Er zijn echter uitzonderingen waarbij de fiscus afwijkt van de aangifte [22](#page=22):
* **Afwijkende aanslag op grond van een bericht van wijziging:** De fiscus kan een aanslag vestigen op basis van andere gegevens dan deze in de aangifte. De belastingplichtige moet hiervan schriftelijk op de hoogte worden gebracht via een aangetekend bericht van wijziging. Dit bericht bevat de motivering en de voorgestelde wijzigingen. De belastingplichtige heeft vervolgens één maand de tijd om zijn/haar opmerkingen kenbaar te maken, te rekenen vanaf de derde werkdag na de verzendingsdatum van het bericht. Uitzonderingen hierop zijn aanpassingen die in mindering komen of bij akkoord van de belastingplichtige [22](#page=22).
* **Aanslag van ambtswege:** De Administratie kan facultatief een aanslag vestigen op grond van gegevens die zij vermoedt. Dit is een beperkte toepassing en wordt onder andere gehanteerd bij [23](#page=23):
* Niet of laattijdige aangifte [23](#page=23).
* Vormgebreken in de aangifte [23](#page=23).
* Het niet verlenen van inzage in boeken of bescheiden [23](#page=23).
* Het niet verschaffen van gevraagde informatie aan de Fiscus [23](#page=23).
* Niet antwoorden op een bericht van wijziging [23](#page=23).
De Administratie moet de belastingplichtige hiervan op de hoogte brengen alvorens de aanslag gevestigd kan worden. Een belangrijk risico hierbij is dat de bewijslast wordt omgekeerd naar de belastingplichtige [23](#page=23).
#### 5.2.2 Termijn voor aanslagvestiging
De periode waarbinnen de aanslag gevestigd moet worden, varieert [23](#page=23).
**Principe:**
* **Gewone aanslagtermijn:** Verstrijkt op 30 juni volgend op het aanslagjaar [23](#page=23).
* **Minimumtermijn:** 6 maanden vanaf het moment dat de aangifte bij de administratie toekomt [23](#page=23).
* **Gewone aanslagtermijn voor controle en wijziging:** 3 jaar [23](#page=23).
**Uitzonderingen:**
* **Buitengewone aanslagtermijn van 4 jaar:** Vanaf 1 januari van het aanslagjaar, van toepassing bij laattijdige en/of onjuiste aangiften [23](#page=23).
* **Semi-complexe aangiften:** 6 jaar met internationale aspecten [23](#page=23).
* **Complexe aangiften:** 10 jaar met internationale aspecten [23](#page=23).
* **Buitengewone aanslagtermijn van 10 jaar:** Vanaf 1 januari van het aanslagjaar, van toepassing bij bedrieglijk opzet [23](#page=23).
* **Bijzondere aanslagtermijn van 12 maanden:** Deze termijn is niet verbonden aan het aanslagjaar [23](#page=23).
#### 5.2.3 Bijzondere aanslagtermijnen (art. 358 WIB/92)
Specifieke gevallen kennen bijzondere termijnen voor aanslagvestiging [24](#page=24):
* **Bijzondere aanslagtermijn van 12/24 maanden:** Niet verbonden aan het aanslagjaar [24](#page=24).
* Overtreding van regels rond roerende voorheffing (RV) of bedrijfsvoorheffing (BV) tijdens de voorbije vijf jaar: 12 maanden vanaf vaststelling [24](#page=24).
* Niet-aangifte van buitenlandse belastbare inkomsten tijdens de voorbije vijf jaar: 24 maanden vanaf kennisname [24](#page=24).
* Indien een rechtsvordering uitwijst dat gedurende de vijf jaren vóór het jaar waarin de rechtsvordering werd ingeleid, belastbare inkomsten niet werden aangegeven: 12 maanden vanaf de datum van de rechtsvordering [24](#page=24).
### 5.3 De betwisting
Indien de belastingplichtige niet akkoord gaat met de ontvangen aanslag, kan deze betwist worden. De belastingplichtige moet hiervoor eerst een administratieve geschillenprocedure doorlopen. Er zijn twee mogelijkheden [24](#page=24):
1. **Indienen van een bezwaarschrift:**
* Dit moet schriftelijk en bij voorkeur aangetekend gebeuren [24](#page=24).
* De indieningstermijn is beperkt tot 12 maanden, te rekenen vanaf de derde werkdag na de verzendingsdatum van de aanslag [24](#page=24).
2. **Indienen van een verzoek tot ambtshalve ontheffing:**
* Dit is een schriftelijk verzoek [24](#page=24).
* De toepassing ervan is beperkt en er moet binnen een bepaalde periode een verzoek worden ingediend [24](#page=24).
### 5.4 De betaling of teruggave
De betaling van de belastingaanslag of de teruggave dient te gebeuren binnen twee maanden na de verzendingsdatum van het aanslagbiljet. Bij niet tijdige betaling worden nalatigheidsinteresten van 7% per jaar aangerekend [25](#page=25).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Personenbelasting | Een inkomstenbelasting die geheven wordt op het wereldwijd jaarlijks globaal inkomen van particulieren, gekenmerkt door progressiviteit en deels bestemd voor de Federale staat en deels voor het gewest. |
| Rijksinwoners | Natuurlijke personen die in België hun woonplaats of zetel van fortuin gevestigd hebben, en personen die fiscaal gelijkgesteld worden met rijksinwoners. |
| Woonplaats | De plaats waar de belastingplichtige werkelijk en duurzaam verblijft, ongeacht de nationaliteit of de burgerlijke woonplaats, en het primaire criterium voor rijksinwonerschap. |
| Zetel van fortuin | De plaats van waaruit het fortuin wordt beheerd, toezicht wordt gehouden op het beheer, of waar iemand de zetel van zijn zaken of bezigheden heeft; een alternatief voor woonplaats om rijksinwonerschap te bepalen. |
| Gelijkgestelde personen | Personen die, ondanks hun verblijf in België, fiscaal als niet-rijksinwoners worden behandeld of die omwille van hun functie of nationaliteit aan specifieke fiscale regels onderworpen zijn. |
| Inkomstencategorieën | Vier hoofdcategorieën van inkomsten waarop personenbelasting van toepassing is: onroerende goederen, roerende goederen en kapitalen, beroepsinkomsten en diverse inkomsten. |
| Netto-inkomen | Het belastbaar inkomen van een rijksinwoner, bestaande uit de som van de netto-inkomsten van de vier inkomstencategorieën, verminderd met aftrekbare bestedingen en kosten. |
| Globaal inkomen | Het totale inkomen verkregen uit alle bronnen na toepassing van de specifieke berekeningsregels per inkomstencategorie. |
| Aanslagjaar | Het jaar waarin de belasting wordt vastgesteld en geheven, dat volgt op het inkomstenjaar waarin de inkomsten werden verkregen. |
| Progressieve belastingschalen | Tariefschalen waarbij het belastingtarief stijgt naarmate het belastbaar inkomen hoger is, wat leidt tot een hogere belastingdruk op hogere inkomens. |
| Huwelijksquotiënt | Een mechanisme dat, bij gezamenlijke belastingheffing van gehuwden, ervoor zorgt dat de partner met een beperkt of geen beroepsinkomen een groter deel van het gezamenlijk inkomen fiscaal toegekend krijgt, tot een bepaald maximum. |
| Belastingvrije som | Een vastgesteld bedrag aan inkomen dat vrijgesteld is van belastingen, wat het belastbaar inkomen verlaagt en de te betalen belasting vermindert. |
| Gezinslasten | Personen (kinderen, ouders, etc.) die fiscaal ten laste genomen kunnen worden door de belastingplichtige, wat kan leiden tot een verhoging van de belastingvrije som of andere fiscale voordelen. |
| Aanslag van ambtswege | Een belastingaanslag die de Administratie kan vestigen op basis van vermoedens of geschatte gegevens wanneer de belastingplichtige niet of laattijdig aangifte doet, vormgebreken vertoont of geen medewerking verleent. |
| Administratieve geschillenprocedure | De procedure die een belastingplichtige moet doorlopen wanneer die niet akkoord gaat met een ontvangen belastingaanslag, inclusief het indienen van een bezwaarschrift of een verzoek tot ambtshalve ontheffing. |
| Bezwaarschrift | Een schriftelijk en aangetekend verzoek dat een belastingplichtige indient bij de fiscale administratie om een belastingaanslag aan te vechten, binnen een specifieke indieningstermijn. |
| Nalatigheidsinteresten | Interesten die verschuldigd zijn bij niet tijdige betaling van de belasting, berekend aan een jaarlijks percentage over het openstaande bedrag. |
Cover
Stuvia-6889223-principes-fiscaliteit-yb1188-samenvatting (1).pdf
Summary
## 1. Introducció a la Fiscalitat Belga
La fiscalitat belga es basa en la recaptació de tributs per finançar les despeses públiques, amb principis fonamentals com la legalitat, la igualtat i la necessitat d'un marc legal anual.
### 1.1 Concepte i característiques dels impostos
Un impost és una contribució establerta per la llei, imposada per l'Estat per recaptar fons destinats a despeses d'interès general. Els impostos es distingeixen d'altres ingressos públics com les taxes (per serveis directament prestats) o les cotitzacions parafiscals (destinades a finalitats socials). Els impostos tenen un caràcter financer i coactiu, amb sancions administratives o penals en cas d'incompliment. El principi d' *una via* estableix que les infraccions fiscals només es poden perseguir per la via administrativa o penal, no per ambdues.
### 1.2 Situació del dret fiscal
El dret fiscal determina qui o què està subjecte a impostos, quines són les tarifes aplicables, com es calcula i es recapta l'impost, i les garanties per a l'Estat.
### 1.3 Necessitat dels impostos en una societat moderna
En una economia de mercat, la propietat dels mitjans de producció recau en els ciutadans, fent necessari un sistema fiscal per finançar les funcions de l'Estat.
### 1.4 Funcions dels impostos
Els impostos tenen diverses funcions:
* **Financera:** La funció primordial i original, per cobrir les despeses públiques.
* **Econòmica:** Influir en la formació de preus, l'estalvi, el consum, les inversions i l'ocupació. Els accisaments, per exemple, desincentiven el consum de certs béns.
* **Social:** Promoure la redistribució de la riquesa i ajustar la càrrega fiscal a la capacitat de pagament (principi de capacitat contributiva).
* **Política, demogràfica, cultural**, entre d'altres.
### 1.5 Qui pot imposar impostos?
La Constitució belga (articles 170 i 173) estableix qui té la facultat d'imposar impostos: el govern federal, els governs regionals i locals, i certes institucions públiques. El principi d'autonomia fiscal permet a aquests nivells de govern cobrir les seves despeses amb ingressos fiscals propis, dins de les seves competències.
### 1.6 Principis constitucionals de la tributació
* **Principi de legalitat:** Cap impost pot ser creat ni exigit sense una base legal (llei, decret, etc.).
* **Principi d'anualitat:** La legislació fiscal i el pressupost han de ser aprovats anualment pel parlament.
* **Principi d'igualtat:** Tots els ciutadans són iguals davant la llei i no han de ser discriminats en l'aplicació dels impostos.
### 1.7 Principis i característiques derivats de la naturalesa dels impostos
La llei fiscal és d'ordre públic, afectant interessos essencials de l'Estat. Els acords privats no poden contravenir el dret fiscal.
* **Evasió fiscal (prohibida) vs. Elusió fiscal (permesa):** L'evasió fiscal implica incomplir la llei per evitar impostos (p. ex., ocultar ingressos), mentre que l'elusió fiscal consisteix en utilitzar els mecanismes legals disponibles per reduir la càrrega fiscal de manera legítima.
* **Altres principis:** No retroactivitat, bon govern (confiança legítima), principi de realitat (aplicació a fets reals), *non bis in idem* (no ser sancionat dues vegades pel mateix fet), i territorialitat (existència de vincles suficients amb el territori belga).
### 1.8 Classificació dels impostos
Els impostos es poden classificar segons diversos criteris:
* **Base imposable:** Personals o reals.
* **Objecte:** Sobre el patrimoni o sobre els ingressos.
* **Fet imposable:** Específics o *ad valorem* (en funció del valor).
* **Tarifa:** Fixos, proporcionals o progressius.
* **Naturalesa:** Directes (qui paga és qui suporta la càrrega) o indirectes (intervenció d'un intermediari).
## 2. Impost sobre les Persones Físiques (Personenbelasting - PB)
Aquest impost grava els ingressos de les persones físiques residents a Bèlgica.
### 2.1 Qui?
Persones físiques (naturals), independentment de la seva nacionalitat, si tenen la seva residència habitual a Bèlgica. La residència es presumeix per la inscripció al registre de ciutadans. Per a les persones casades o en unió legal de fet, la residència fiscal familiar es determina pel lloc on resideix el nucli familiar.
### 2.2 Quan?
Es distingeix entre:
* **Període impositiu:** L'any en què es generen els ingressos (any d'ingressos, corresponent generalment a l'any natural).
* **Any d'imposició:** L'any en què els ingressos del període impositiu són objecte de tributació (l'any següent al període impositiu).
Les dates límit per presentar la declaració són: 30 de juny (en paper), 15 de juliol (electrònica) i 18 d'octubre (declaracions complexes). Es pot rebre una proposta de declaració simplificada, que s'ha de verificar i corregir si és necessari.
### 2.3 Què?
La PB es calcula sobre diferents categories d'ingressos:
* **Ingressos immobiliaris:** Provenen de béns immobles (edificis, terrenys).
* **Ingressos mobiliars:** Interessos i dividends.
* **Ingressos professionals:** Salaris, pensions, prestacions socials.
* **Ingressos diversos:** Categoria residual que inclou, per exemple, ingressos de l'economia col·laborativa o pensions alimentàries.
### 2.4 Quin ingressos són imposables en la PB?
L'impost es calcula sobre el **total d'ingressos nets**, menys les deduccions per despeses admissibles, per obtenir l'**ingrés imposabl**e. El total d'ingressos nets resulta de la suma dels ingressos nets de les diferents categories (immobiliaris, mobiliari, professionals i diversos).
* **Situació familiar:** Casats/unió legal de fet vs. Solters/unió de fet té un impacte en la declaració conjunta o separada i en l'aplicació del quocient conjugal. Els canvis en l'estat civil (matrimoni, unió de fet, divorci) tenen efectes fiscals a partir de l'any següent.
* **Ingressos de menors:** Els ingressos mobiliars, immobiliaris i diversos dels menors s'inclouen en la declaració dels pares. Els ingressos professionals dels menors i les pensions alimentàries rebudes per un fill es declaren a nom del fill i compten com a recursos propis per a determinades finalitats.
#### El sistema d'impostos progressius
La taxa impositiva augmenta a mesura que l'ingrés augmenta. Per exemple, per un ingrés imposabl de 50.000 euros, es calcula l'impost aplicant diferents trams de tarifa.
#### El sistema de la suma lliure d'imposts (belastingvrije som - BVS)
Una part de l'ingrés està exempta d'impost. Aquesta suma varia en funció de la situació familiar (solters, casats, persones amb fills a càrrec). L'impost calculat sobre la BVS es dedueix de l'impost progressiu calculat sobre l'ingrés total.
### 2.5 Calculadora fiscal (Tax calc)
El govern belga proporciona una eina en línia per simular el càlcul de l'impost sobre les persones físiques.
## 3. Net Ingres Immobiliari (Netto onroerend inkomen)
Aquesta secció detalla com es calcula l'ingrés net provinent de béns immobles (OI), principalment a través del càlcul del Cadastre (KI) i la seva indexació i revaloració.
### 3.1 Determinació de l'ingrés net
L'ingrés immobiliari (OI) es refereix als ingressos de béns immobles privats. S'utilitza el "Kadastraal Inkomen" (KI) com a base de càlcul, que es revaloritza i s'indexa per reflectir la realitat econòmica actual. L'impost immobiliari (onroerende voorheffing) és un impost regional separat.
### 3.2 Propi habitatge
L'habitatge principal on resideix el contribuent (o un habitatge no llogat per raons professionals o socials) no genera ingressos imposables per a l'OI, tot i que està subjecte a l'impost immobiliari.
### 3.3 Immoble utilitzat per a activitats professionals
Si una part de l'habitatge s'utilitza per a activitats professionals (per exemple, un despatx per a un autònom), el KI corresponent a aquesta part s'ha d'incloure en els ingressos professionals, no en els immobiliaris. L'altra part (privada) no és imposable per OI.
### 3.4 Segon habitatge no llogat
El KI d'un segon habitatge no llogat s'ha d'indexar i aplicar-li un augment del 40% per determinar l'ingrés immobiliari imposable.
### 3.5 Immoble llogat a una persona física per a ús privat
El KI de l'immoble llogat a una persona física per a ús privat es tracta de manera similar a un segon habitatge no llogat: s'indexa i se li aplica un 40% addicional.
### 3.6 Immoble llogat a una persona jurídica (no societat) per a habitatge
El tractament fiscal és el mateix que quan s'arrienda a una persona física per a ús privat.
### 3.7 Immoble llogat a una persona física per a ús professional
En aquest cas, es declaren tant el KI com els ingressos de lloguer. Es calcula el net del lloguer (lloguer brut menys les despeses) o, alternativament, es pot aplicar un 40% sobre el lloguer brut o 2/3 del KI indexat més el 40%. Es tria la base imposable més favorable.
### 3.8 Immoble llogat a una societat
El tractament és similar al lloguer a una persona física per ús professional, declarant el KI i el lloguer, calculant el net del lloguer o aplicant les bases imposables alternatives.
### 3.9 Casos especials
* **Lloguer mixt (privat/professional):** Si el contracte especifica la distribució, s'apliquen regles diferents per a cada part. Si no hi ha divisió, tot es considera d'ús professional.
* **Ingressos de terrenys:** Normalment no són imposables com a OI, excepte si són llogats o utilitzats professionalment.
### 3.10 Prorrateig
Quan la propietat o el destí d'un immoble canvia durant l'any, els ingressos immobiliaris s'han de prorratejar per dies segons qui era el propietari o quin era l'ús en cada moment.
## 4. Net Ingressos Professionals (Neto beroepsinkomsten)
Aquesta secció cobreix els ingressos derivats del treball assalariat, els beneficis professionals i altres ingressos relacionats amb l'activitat professional.
### 4.1 Salaris de treballadors
Inclouen salaris, primes, pagues extres, pensions, prestacions d'atur i altres remuneracions directes.
### 4.2 Beneficis de tota mena (Voordeel Alle Aard - VAA)
Són beneficis en espècie rebuts per treballadors o directius (cotxe de l'empresa per a ús privat, targeta de combustible, telèfon, etc.). El valor del VAA per a un cotxe de l'empresa es calcula segons una fórmula que té en compte el valor del catàleg, les emissions de CO2 i l'edat del vehicle. Hi ha un VAA mínim anual.
### 4.3 Desplaçaments casa-feina
Les compensacions per desplaçaments casa-feina pagades pel treballador (amb vehicle propi) són generalment imposables com a salari. Tanmateix, una part pot estar exempta si el treballador opta pel càlcul forfetari de les seves despeses. Les compensacions per transport públic solen estar exemptes.
### 4.4 Bonificació col·lectiva per resultats (Collectieve loonbonus)
Són bonificacions no recurrents atorgades a grups de treballadors si s'assoleixen objectius empresarials. Hi ha un límit d'exempció anual; l'excés es considera salari.
### 4.5 Bonificació PC (PC bonus)
L'ajuda del treballador per a la compra d'un PC privat, incloent perifèrics i connexió a internet, està exempta fins a un cert límit anual.
### 4.6 Altres ingressos professionals
Inclouen xecs restaurant, xecs esport/cultura/ecològics, l'ús privat de bicicletes de l'empresa, indemnitzacions per vaga, ingressos per certificats d'energia verda, subvencions voluntàries i certes prestacions socials. Aquests ingressos solen estar exempts o tenen un tractament fiscal favorable.
### 4.7 Despeses
Els ingressos professionals imposables es calculen com a ingressos bruts menys les despeses professionals. Els treballadors poden optar per un càlcul forfetari de despeses o deduir les despeses reals si estan degudament justificades.
* **Quocient conjugal (Huwelijksquotiënt):** En declaracions conjuntes, si un dels cònjuges té un ingrés significativament inferior, una part de l'ingrés de l'altre es pot transferir a efectes fiscals per suavitzar la progressivitat.
## 5. Net Ingres Mobiliari (Netto roerend inkomen)
Aquesta secció tracta els ingressos derivats de béns mobiliaris, com dividends, interessos i lloguers de béns mobles.
### Fonts d'ingressos mobiliars
Inclouen dividends d'accions, interessos de préstecs, obligacions i comptes d'estalvi, i lloguers de béns mobles.
### Aspectes familiars
En cas de matrimoni, la titularitat dels béns mobiliaris determina com es declaren els ingressos (proporcionalment a la propietat o al 50% si són béns comuns en règim de guanys).
### 5.1 Declaració facultativa
Alguns ingressos mobiliars, com els dividends d'accions belgues, poden ser declarats facultativament. Fins a un cert límit anual, la retenció a la font (RV) sobre aquests dividends pot ser recuperada. Si es declara, el dividend brut s'inclou en la base imposable i l'impost pagat com a RV es pot deduir.
### 5.2 Declaració obligatòria
Certes rendes mobiliàries, especialment aquelles procedents de l'estranger o certes rendes d'interessos que superen els límits d'exempció, han de ser declarades obligatòriament. Els interessos de comptes d'estalvi bancaris estan exempts fins a un determinat límit per persona.
### 5.3 Declaració obligatòria: lloguer de béns mobles
Els ingressos nets derivats del lloguer de béns mobles són imposables i es beneficien d'un tipus impositiu fix del 30% (o menys si la globalització és més favorable). Les despeses són deducibles amb un càlcul forfetari del 15%.
## 6. Net Ingressos Professionals (Netto beroepsinkomsten) - Per a Directius
Aquesta secció se centra en els ingressos dels directius de societats, incloent-hi els seus salaris, beneficis en espècie i altres compensacions.
### 6.1 Lloguers qualificats com a remuneració
Quan un directiu lloga un immoble a la seva pròpia societat, una part del lloguer que excedeix un cert llindar (basat en el KI i un coeficient de revaloració) es considera remuneració de directiu i es grava com a ingrés professional.
### 6.2 Despeses forfetàries per a directius
Els directius poden optar per un càlcul forfetari de les seves despeses professionals, que inclou les cotitzacions socials. Alternativament, es poden deduir les despeses reals si són més favorables.
### 6.3 Despeses reals
Les despeses reals són deduïbles si estan directament relacionades amb l'activitat professional. Això inclou:
* **Despeses de desplaçament:** Per a desplaçaments professionals (no casa-feina), es pot utilitzar un coeficient per quilòmetre o deduir les despeses reals.
* **Vehicles de l'empresa:** Els costos són deduïbles en funció de les emissions de CO2 del vehicle i el seu ús professional/privat. Els costos de finançament són 100% deduïbles.
* **Despeses professionals diverses:** Despeses de manteniment, reparació, subscripcions, formació, publicitat, despeses d'acollida, regals d'empresa, etc., amb diferents percentatges de deducció segons la naturalesa de la despesa.
## 7. Reduccions d'impostos (Belastingsverminderingen)
Aquesta secció enumera diverses despeses que permeten reduir la càrrega fiscal.
* **Pla d'estalvi-pensió (Pensioensparen):** Permet una reducció fiscal sobre les contribucions anuals, amb diferents percentatges segons l'import.
* **Donacions (Giften):** Les donacions a organitzacions benèfiques reconegudes permeten una reducció fiscal del 45% sobre l'import donat (amb un mínim i límits).
* **Cura d'infants (Kinderoppas):** Les despeses de guarderia o cura d'infants menors de 14 anys (o 21 amb discapacitat) pagades a centres reconeguts generen una reducció fiscal del 45%.
* **Compensacions per manteniment (Onderhoudsuitkeringen):** Les pensions alimentàries pagades a cònjuges o fills són deduïbles fiscalment per qui les paga i imposables per qui les rep (amb certes regles).
## 8. Introducció a l'Impost sobre Societats (Vennootschapsbelasting)
Aquest impost grava els beneficis de les societats.
### 8.1 Funcionament de l'impost sobre societats
* **Qui:** Grava les societats (persones jurídiques), no els autònoms individuals (que paguen PB).
* **Què:** Grava els beneficis (diferència entre ingressos i despeses), no la facturació.
* **Com:** La base imposable es calcula a partir del benefici comptable, ajustant-lo per les despeses no deduïbles (despeses rebutjades) i aplicant beneficis fiscals (deduccions, exempcions).
* **Tarifes:** Existeixen diferents tarifes segons la mida de la societat, la seva estructura de propietat i el salari del seu directiu principal (20% o 25%).
### 8.2 Errors comuns en comptabilitat i impost sobre societats
Els errors freqüents inclouen la mala separació entre finances personals i empresarials, facturació incorrecta, mala gestió administrativa, no reservar fons per a impostos, desconeixement de deduccions fiscals, càlculs de costos incorrectes, no amortitzar inversions, utilitzar rebuts de pagament en lloc de factures i presentar tard o no presentar les declaracions.
### 8.3 Mida de la societat
La classificació com a "petita societat" depèn de criteris com el volum de negocis, el total del balanç i el nombre d'empleats, els quals influeixen en les tarifes fiscals i altres beneficis.
### 8.5 Obligació de declaració i base imposable
Les societats han de presentar una declaració fiscal (via Biztax) dins de terminis establerts. Les sancions per incompliment poden incloure liquidacions d'ofici, augment de tributs i multes. Les societats estan subjectes a impostos sobre tots els ingressos obtinguts, sense distinció de categories com en la PB.
### 8.7 Despeses professionals deduïbles
Perquè una despesa sigui deduïble, ha d'haver-se incorregut durant el període impositiu, per obtenir o conservar ingressos imposables, i la seva autenticitat i import han de ser justificats.
### 8.8 Avantatges i desavantatges fiscals (Verworpen uitgaven)
Les "despeses rebutjades" són costos que, tot i ser registrats comptablement, no són fiscalment deduïbles i s'afegeixen al benefici fiscal.
### 8.9 Tipus de despeses rebutjades
Inclouen impostos no deduïbles, multes, certes despeses de recepció i representació, regal d'empresa, despeses de restaurant, vestuari no específic, avantatges socials i certs xecs (màsters, cultura, etc.).
### 8.10 Retirada de fons fiscalment avantatjosa de l'empresa
Les maneres de percebre ingressos de manera fiscalment eficient inclouen:
* **Salaris:** Gravats progressivament, amb la possibilitat de deduir despeses forfetàries.
* **Beneficis de tota mena (VAA):** Una alternativa atractiva al salari brut, ja que el benefici es grava segons un valor forfetari.
* **Retorn de despeses casa-feina:** Interessant si no es disposa de cotxe d'empresa.
* **Remuneracions fiscals alternatives:** Bonificacions col·lectives, bonificacions per PC, xecs, cessió de bicicletes, assegurances de grup, assegurances d'hospitalització, plans de cafeteria, pressupostos de mobilitat, i indemnitzacions forfetàries per despeses.
### 8.11 Càlcul del benefici d'ús del vehicle de l'empresa (VAA)
El VAA es calcula segons una fórmula complexa que té en compte el valor del catàleg del vehicle, el seu coeficient de CO2 i l'edat del vehicle. Hi ha valors mínims.
### 8.12 Estacions de càrrega
Es detallen els avantatges fiscals per a la instal·lació d'estacions de càrrega per a vehicles elèctrics, que han estat reduint-se progressivament.
### 8.13 Interacció amb despeses rebutjades
Molts dels avantatges fiscals per als empleats representen un cost per a l'empresa que pot ser deduït o subjecte a l'impost sobre societats.
### 8.14 Dividends i Tantièmes
Els dividends estan subjectes a l'impost sobre societats i a la retenció a la font. Els tantièmes, tot i no estar gravats en l'impost sobre societats, es graven com a ingrés professional per al directiu.
### 8.15 Reserves de liquidació i règim VVPR-bis
Aquestes figures permeten a les petites societats gestionar els seus beneficis de manera fiscalment avantatjosa en el moment del seu repartiment.
## 9. IVA (Btw)
L'IVA és un impost indirecte sobre el consum.
### 9.1 Introducció a l'IVA
L'IVA és un impost sobre el valor afegit, un impost de consum indirecte que grava les entregues de béns i prestacions de serveis. Els subjectes passius de l'IVA poden deduir l'IVA suportat en les seves adquisicions relacionades amb l'activitat econòmica.
### 9.2 Subjecte passiu de l'IVA
És qualsevol persona física o jurídica que realitzi de manera habitual i independent una activitat econòmica, independentment del resultat o la finalitat. Les accions realitzades determinen la subjectivitat passiva, no la persona en si.
### 9.3 Operacions subjectes a IVA
Es consideren subjectes a IVA les entregues de béns i les prestacions de serveis realitzades en territori belga, a títol oneroso i per un subjecte passiu en l'exercici de la seva activitat econòmica, sempre que no estiguin exemptes per llei.
### 9.4 Operacions exemptes
Certes activitats estan exemptes d'IVA (p. ex., sanitat, educació). Les petites empreses amb una facturació anual inferior a 25.000 euros poden acollir-se a un règim d'exempció, amb algunes restriccions.
### 9.5 Règim de marges (Margeregeling)
Aplicable a revenedors de béns usats, obres d'art, objectes de col·lecció i antiguitats, on l'IVA es calcula sobre el marge de benefici, no sobre el preu total de venda.
### 9.6 Dret a deducció
Els subjectes passius de l'IVA tenen dret a deduir l'IVA suportat en les seves adquisicions si aquestes es destinen a activitats subjectes a IVA. Hi ha limitacions a la deducció, especialment per a determinats vehicles de transport de persones.
### 9.7 Obligacions de l'IVA
Els subjectes passius han d'obtenir un número d'IVA, presentar declaracions periòdiques, emetre factures conformes i mantenir una comptabilitat adequada.
## 10. Drets d'inscripció i successions (Registratie en successierechten)
Aquests impostos són indirectes i graven les transmissions de patrimoni.
### 10.1 Drets d'inscripció
Es paguen en registrar certs actes, com la compravenda d'immobles. Les tarifes varien segons el tipus d'immoble (habitatge principal, segon habitatge) i la finalitat de la transacció.
### 10.2 Drets de successió (Erfbelasting)
Graven la transmissió de patrimoni per causa de mort. Les tarifes depenen del grau de parentiu entre el causant i els successors. Existeixen exempcions i reduccions, especialment per a parents propers i per a l'habitatge familiar. Les donacions realitzades en vida també poden estar subjectes a impostos, amb diferents tractaments segons si són mobiliaris o immobiliaris i segons la durada del període de sospita abans de la mort del donant.
---
Aquesta guia proporciona una visió general dels conceptes clau de la fiscalitat belga presentats al document. Recordeu consultar sempre la legislació vigent i buscar assessorament professional per a situacions específiques.
Glossary
## Glossari
| Terme | Definició |
|---|---|
| Bel·locitat fiscal | És la residència habitual d'una persona física en un territori determinat, que fonamenta la sobirania fiscal de l'Estat respectiu sobre els seus ingressos i patrimoni. |
| Domicili fiscal | El domicili fiscal és el lloc on una persona física o jurídica té la seva residència habitual o la seu social, determinant la jurisdicció fiscal competent. |
| Ingrés net | L'ingrés net és la quantitat d'ingressos que roman després de deduir totes les despeses, impostos i altres deduccions aplicables del brut. |
| Kadastraal inkomen (Ingrés Cadastral) | És una valoració anual de la renda neta potencial d'un bé immoble, utilitzada com a base per a certs impostos, com l'impost sobre béns immobles. |
| Tributació | La tributació és el procés pel qual un govern o autoritat imposa i recapta impostos d'individus o entitats per finançar despeses públiques. |
| Tributació progressiva | Un sistema de tributació progressiva és aquell on la taxa impositiva augmenta a mesura que augmenta la base imposable o l'ingrés del contribuent. |
| Verworpen uitgaven (Despeses rebutjades) | Són despeses incorregudes per una empresa que, tot i ser comptabilitzades, no són fiscalment deduïbles segons la legislació vigent, havent de ser afegides al benefici fiscal. |
| VAA (Voordeel Alle Aard - Benefici de tota mena) | És un concepte fiscal que grava els beneficis o avantatges en espècie que un empleat o directiu rep de la seva empresa, com ara l'ús privat d'un cotxe de l'empresa. |
Cover
tekst - Private voorziening van publieke goederen (1).pdf
Summary
# Introductie tot publieke goederen en het model
Dit topic introduceert het concept van publieke goederen, hun definiërende kenmerken, en een basaal economisch model om de voorziening ervan te analyseren.
## 1. Introductie tot publieke goederen
Publieke goederen en publieke diensten worden gekenmerkt door twee essentiële eigenschappen: niet-rivaliteit en niet-uitsluitbaarheid [1](#page=1).
### 1.1 Niet-rivaliteit
Niet-rivaliteit impliceert dat het gebruik van een goed of dienst door één individu de beschikbaarheid of de consumptie ervan voor anderen niet vermindert. Met andere woorden, het goed is niet-uitputbaar. Luchtkwaliteit, landsverdediging en technologische vooruitgang zijn voorbeelden waarbij meerdere individuen tegelijkertijd de voordelen kunnen ervaren zonder dat de consumptie door de één de consumptie door de ander beperkt [1](#page=1).
### 1.2 Niet-uitsluitbaarheid
Niet-uitsluitbaarheid betekent dat het, nadat een goed of dienst beschikbaar is gesteld, niet mogelijk is om specifieke individuen van het gebruik ervan uit te sluiten [1](#page=1).
### 1.3 Particuliere voorziening van publieke goederen
Vele publieke goederen komen tot stand doordat verschillende partijen inspanningen leveren of bijdragen aan de voorziening ervan. Dit kan variëren van gemeenten die gezamenlijk een brandweerkazerne financieren, landen die een Europese Unie ondersteunen, tot studenten die een gedeelde keuken opfrissen of cohousers die levende planten voor de woonkamer aanbrengen. Zelfs wanneer studenten samenwerken aan een paper, waarbij hun individuele inspanningen leiden tot een gezamenlijke score, is er sprake van de voorziening van een publiek goed (de score) die voor alle groepsleden niet-rivaliserend en niet-uitsluitbaar is [1](#page=1).
## 2. Het model
We introduceren een eenvoudig economisch model met twee individuen die samenwonen. Dit model analyseert hun keuzes met betrekking tot het consumeren van een privé goed (cola) en het bijdragen aan een publiek goed (kaktussen) [1](#page=1).
### 2.1 Goederen en budget
* **Privaat goed:** Blikjes cola, met een prijs van 1 euro per blikje. Elk individu consumeert een hoeveelheid $x_i$ van dit goed [1](#page=1).
* **Publiek goed:** Kaktussen voor de living, met een prijs van 2 euro per stuk ($p_g = 2$). De totale hoeveelheid van het publieke goed is de som van de bijdragen van beide individuen: $G = g_1 + g_2$, waarbij $g_i$ de bijdrage van individu $i$ vertegenwoordigt [1](#page=1).
* **Budget:** Elk individu heeft een budget $M_i$ van 40 euro, dat bestemd is voor de aankoop van cola en kaktussen [1](#page=1).
### 2.2 Budgetvoorwaarde
De budgetvoorwaarde voor individu $i$ stelt dat de totale uitgaven voor het privé goed en de bijdrage aan het publieke goed gelijk moeten zijn aan het beschikbare budget. In het algemeen luidt deze voorwaarde:
$$x_i + p_g g_i = M_i$$
Met de specifieke waarden uit het voorbeeld ($M_i=40$, $p_g=2$) wordt dit:
$$x_i + 2g_i = 40$$
### 2.3 Nutsfunctie
De nutsfunctie van elk individu ($u_i$) hangt af van de hoeveelheid cola die hij/zij consumeert ($x_i$) en de totale hoeveelheid kaktussen in de living ($G$). Er wordt aangenomen dat zowel extra cola als extra kaktussen het nut verhogen, wat betekent dat het marginale nut van beide goederen positief is. De nutsfunctie voor individu $i$ kan als volgt worden geschreven [2](#page=2):
$$u_i = u_i(x_i, G)$$
Specifiek voor de twee individuen in het model:
$$u_1 = u_1(x_1, g_1 + g_2)$$
$$u_2 = u_2(x_2, g_1 + g_2)$$
Het is cruciaal dat het nut van een individu enkel afhangt van de totale hoeveelheid van het publieke goed in de living, ongeacht wie de bijdrage heeft geleverd [2](#page=2).
## 3. Optimale keuze: cola en kaktussen
Individuen streven ernaar hun eigen nut te maximaliseren, gegeven hun budgetbeperking. Dit kan grafisch worden weergegeven met een budgetrechte en indifferentiecurven [2](#page=2).
### 3.1 Grafische weergave
In een grafiek met het aantal kaktussen op de horizontale as en het aantal blikjes cola op de verticale as, kan de optimale keuze worden bepaald. Stel dat individu 1 alleen woont (en dus geen bijdrage van individu 2 ontvangt), dan heeft het een standaard budgetrechte. De snijpunten met de assen geven de maximale hoeveelheid cola of kaktussen weer die gekocht kan worden. Een indifferentiecurve ($u'$) toont combinaties van cola en kaktussen die hetzelfde nutsniveau opleveren. Het punt waar de hoogst mogelijke indifferentiecurve de budgetrechte raakt, representeert de optimale keuze voor dat individu [2](#page=2).
### 3.2 Hellingsanalyse
De helling van de budgetrechte wordt bepaald door de relatieve prijzen van de goederen. Een helling van -2 voor de budgetrechte betekent dat de aankoop van één extra eenheid op de horizontale as (één kaktus meer) opgeoffering van twee eenheden op de verticale as (twee blikjes cola minder) vereist. De helling van de indifferentiecurve geeft de marginale substitutievoet weer: hoeveel van het goed op de verticale as een individu bereid is op te offeren voor één extra eenheid van het goed op de horizontale as, terwijl het nut gelijk blijft [2](#page=2).
---
# Optimale keuze en individuele besluitvorming
Dit gedeelte onderzoekt hoe individuen hun nut maximaliseren binnen hun budget, de rol van budgetrechten en indifferentiecurven, en de concepten van marginale substitutievoet en marginale bereidheid tot betalen.
### 2.1 Nutsmaximalisatie en budgetbeperkingen
Individuen streven ernaar hun eigen nut te maximaliseren, gegeven een beperkt budget. Dit proces kan grafisch worden weergegeven in een assenstelsel, waarbij de horizontale as de hoeveelheid van het ene goed vertegenwoordigt en de verticale as de hoeveelheid van het andere goed [2](#page=2).
#### 2.1.1 Budgetrechte
De budgetrechte illustreert alle mogelijke combinaties van twee goederen die een individu kan aanschaffen met een gegeven budget. De snijpunten met de assen geven de maximale hoeveelheden weer die van elk goed kunnen worden verkregen als het gehele budget aan dat ene goed wordt besteed. De helling van de budgetrechte wordt bepaald door de relatieve prijzen van de twee goederen. Een helling van -2 betekent bijvoorbeeld dat om één eenheid van het goed op de horizontale as bij te kopen, 2 eenheden van het goed op de verticale as moeten worden opgeofferd [2](#page=2).
#### 2.1.2 Indifferentiecurve
Een indifferentiecurve toont alle combinaties van twee goederen die een individu eenzelfde niveau van nut verschaffen. Individuen bewegen zich op de budgetrechte en zoeken naar het punt waar ze de hoogst mogelijke indifferentiecurve bereiken, wat overeenkomt met het maximale nut dat binnen het budget realiseerbaar is. Het verplaatsen langs de budgetrechte van een situatie met meer van het ene goed en minder van het andere kan aanvankelijk leiden tot een toename van het nut, tot een optimaal punt is bereikt. Verder bewegen op dezelfde budgetrechte leidt vervolgens tot een daling van het nut [2](#page=2) [3](#page=3).
> **Tip:** Indifferentiecurven verlopen U-vormig wanneer ze vanuit een schuine hoek worden bekeken [3](#page=3).
### 2.2 Marginale concepten
#### 2.2.1 Marginale substitutievoet (MSV)
De helling van de indifferentiecurve geeft de marginale substitutievoet (MSV) weer. De MSV geeft aan hoeveel van het goed op de verticale as een individu bereid is op te geven om één extra eenheid van het goed op de horizontale as te verkrijgen [2](#page=2).
#### 2.2.2 Marginale bereidheid tot betalen (mbtb)
De marginale bereidheid tot betalen (mbtb) is de waarde die een individu hecht aan een extra eenheid van een goed, uitgedrukt in eenheden van een ander goed. In het geval waar de prijs van een blikje cola 1 euro is, is de mbtb voor een kaktus gelijk aan de waarde in euro's die het individu bereid is ervoor te betalen [2](#page=2) [3](#page=3).
#### 2.2.3 Het evenwichtspunt
Het optimale keuze punt voor een individu wordt bereikt wanneer de helling van de budgetrechte gelijk is aan de helling van de indifferentiecurve (de MSV). In dit evenwichtspunt is de marginale bereidheid tot betalen van het individu voor een goed gelijk aan de prijs van dat goed, relatief ten opzichte van het andere goed [2](#page=2) [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** Als de helling van de budgetrechte -2 is en de indifferentiecurve ook een helling van -2 heeft op een bepaald punt, dan is de mbtb voor een kaktus gelijk aan 2 euro, wanneer de prijs van cola 1 euro is [2](#page=2) [3](#page=3).
### 2.3 Nutsfunctie en goederen
Individuen hebben nutsfuncties die afhangen van de consumptie van verschillende goederen. Het is aannemelijk dat het marginaal nut van extra eenheden van deze goederen positief is; meer van elk goed maakt het individu blijer. Wanneer er meerdere individuen zijn die goederen delen (zoals kaktussen in een living), wordt de nutsfunctie van een individu beïnvloed door zowel eigen aankopen als goederen die door anderen zijn voorzien, waarbij enkel de totale hoeveelheid van het goed in de nutsfunctie verschijnt [2](#page=2).
---
# Reactiecurven, Nash-evenwicht en Pareto-efficiëntie
Dit topic analyseert de strategische interactie tussen individuen via reactiecurven, leidt het concept van een Nash-evenwicht af en vergelijkt dit met Pareto-efficiëntie om de marktwerking voor publieke goederen te evalueren [8](#page=8).
### 3.1 Individuele reactie op externe bijdragen
Wanneer een nieuw individu bij een bestaand huishouden komt en goederen (zoals kaktussen) meebrengt, kan dit de budgetbeperking van het oorspronkelijke individu beïnvloeden. Als individu 2 bijvoorbeeld 5 kaktussen meebrengt, beschikt individu 1 aanvankelijk over meer kaktussen, wat kan leiden tot een hoger nutsniveau. Echter, op dit nieuwe punt is de helling van de budgetrechte mogelijk niet gelijk aan de helling van de indifferentiecurve, wat betekent dat er ruimte is voor optimalisatie. Individu 1 kan bijvoorbeeld kaktussen verkopen en de opbrengst gebruiken om meer van een ander goed (cola) te kopen, wat leidt tot een hoger nutsniveau. Dit illustreert hoe individuen reageren op elkaars gedrag, waarbij een toename in de bijdrage van de één kan leiden tot een afname in de voorziening door de ander [4](#page=4).
### 3.2 Reactiecurven
Een reactiecurve weergeeft de optimale keuze van een individu voor de voorziening van een goed, gegeven de hoeveelheid die een ander individu voorziet. Op een grafiek met het aantal kaktussen voorzien door individu 1 op de horizontale as en door individu 2 op de verticale as, beschouwt de reactiecurve van individu 1 zijn eigen keuzes (links of rechts) als reactie op het aantal kaktussen dat individu 2 voorziet [5](#page=5).
* **Definitie reactiecurve:** Een reactiecurve verbindt alle punten waar de voorziening door een individu optimaal is, gegeven de hoeveelheid die de ander voorziet [5](#page=5).
* **Indifferentiecurven en reactiecurven:** De indifferentiecurven van een individu zijn U-vormig, wat aangeeft dat er een optimum is in de voorziening van een publiek goed. Te veel of te weinig voorziening leidt tot een lager nutsniveau. De beste situatie voor individu 1 is vaak dat individu 2 de voorziening voor zijn rekening neemt, terwijl de slechtste situatie is dat individu 1 alles zelf voorziet. De reactiecurve van individu 1 is relatief 'steil' omdat hij liever ziet dat de ander de kaktussen voorziet, aangezien het zelf voorzien ervan 'kosten' met zich meebrengt in termen van andere goederen (cola) [5](#page=5).
Identiek dezelfde redenering kan gemaakt worden voor individu 2, resulterend in zijn eigen reactiecurve [6](#page=6).
### 3.3 Nash-evenwicht
Het Nash-evenwicht is de situatie waarin het gedrag van elk individu optimaal is, gegeven het gedrag van de andere individuen. In het snijpunt van de reactiecurven is de keuze van individu 1 optimaal gegeven de keuze van individu 2, en vice versa. Geen van beide partijen wenst af te wijken van deze strategie [6](#page=6).
* **Ontstaan Nash-evenwicht:** Als een individu afwijkt van het evenwicht, zal de ander reageren om zijn eigen positie te optimaliseren, en door deze interactie bewegen beide partijen stap voor stap terug naar het evenwicht [6](#page=6).
* **Kenmerken:** In een Nash-evenwicht is er geen prikkel voor een individu om eenzijdig van strategie te veranderen [6](#page=6).
### 3.4 Pareto-efficiëntie
Een situatie is Pareto-efficiënt wanneer het niet meer mogelijk is om de welvaart van één individu te verbeteren zonder de welvaart van een ander individu te verminderen [7](#page=7).
* **Vergelijking met Nash-evenwicht:** Het Nash-evenwicht is doorgaans niet Pareto-efficiënt bij de voorziening van publieke goederen. Dit komt doordat in een Nash-evenwicht de marginale bereidheid tot betalen (MBTB) van elk individu voor het publieke goed gelijk kan zijn aan de marginale kost (MK), maar de som van de MBTB's kan hoger zijn dan de MK. Dit leidt tot een te lage voorziening van het publieke goed vanuit een maatschappelijk perspectief [7](#page=7).
* **Samuelsonregel:** Wanneer de som van de MBTB's groter is dan de MK, is het optimaal om de hoeveelheid van het publieke goed uit te breiden [7](#page=7).
#### 3.4.1 Pareto-verbeteringen en welvaartsverlies
* **Pareto-verbeteringen:** Combinaties van de voorziening van publieke goederen die voor minstens één individu beter zijn, zonder de ander slechter te maken, zijn Pareto-verbeteringen. Deze verbeteringen liggen buiten de reactiecurven [7](#page=7).
* **Pareto-efficiënt punt:** Een Pareto-efficiënt punt wordt bereikt wanneer de som van de marginale bereidheid tot betalen (MBTB) gelijk is aan de marginale kost (MK). In een voorbeeld met 8 kaktussen voor elk individu (samen 16), is de MBTB van elk 1 euro, wat resulteert in een totale MBTB van 2 euro, exact gelijk aan de kostprijs van een extra kaktus [8](#page=8).
* **Welvaartsverlies:** Het verschil tussen het Nash-evenwicht en het Pareto-efficiënte evenwicht vertegenwoordigt een welvaartsverlies veroorzaakt door marktwerking en strategisch gedrag (zoals vrijbuitergedrag) [8](#page=8).
### 3.5 Implicaties voor publieke goederen
De analyse van reactiecurven, Nash-evenwichten en Pareto-efficiëntie is cruciaal voor het begrijpen van de private voorziening van publieke goederen. Het toont aan dat de markt, door het strategische gedrag van individuen, faalt in het efficiënt voorzien van publieke goederen [8](#page=8).
* **Vrijbuitergedrag:** Individuen hebben de neiging om minder bij te dragen aan publieke goederen dan sociaal optimaal is, omdat ze profiteren van de bijdragen van anderen zonder zelf volledig bij te dragen [8](#page=8).
* **Noodzaak van coördinatie:** Om Pareto-efficiëntie te bereiken, zijn afspraken, onderhandelingen of contracten nodig. Zelfs na dergelijke afspraken is er een prikkel voor individuen om af te wijken, wat de noodzaak van handhaving en internationale samenwerking illustreert (bijvoorbeeld bij milieuakkoorden) [8](#page=8).
> **Tip:** Naarmate het aantal spelers toeneemt, kan de afwijking van het Nash-evenwicht van de Pareto-efficiënte situatie groter worden [8](#page=8).
> **Tip:** De kern van dit topic is dat het marktmechanisme alleen vaak niet leidt tot de meest wenselijke uitkomst voor publieke goederen, en dat menselijke strategische interactie de efficiëntie kan ondermijnen [8](#page=8).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Publieke goederen | Goederen of diensten die voldoen aan de kenmerken van niet-rivaliteit en niet-uitsluitbaarheid, wat betekent dat ze door meerdere individuen tegelijkertijd geconsumeerd kunnen worden zonder dat de consumptie van de één de consumptie van de ander belemmert, en dat het onmogelijk is om individuen van het gebruik uit te sluiten zodra ze beschikbaar zijn. |
| Niet-rivaliteit | Het kenmerk van een publiek goed waarbij de consumptie van het goed door de ene persoon de beschikbaarheid of de consumptie ervan voor een andere persoon niet vermindert. |
| Niet-uitsluitbaarheid | Het kenmerk van een publiek goed waarbij het, nadat het goed is geproduceerd, kostbaar of onmogelijk is om individuen die niet hebben betaald voor het goed van de consumptie ervan uit te sluiten. |
| Nutsfunctie | Een wiskundige representatie die de voorkeuren van een individu voor verschillende goederenbundels weergeeft, waarbij hogere waarden van de functie een hogere mate van voldoening of nut aangeven. |
| Budgetrechte | Een lijn in een grafiek die alle combinaties van twee goederen weergeeft die een consument kan kopen met een gegeven inkomen en gegeven prijzen van de goederen. |
| Indifferentiecurve | Een curve die alle combinaties van twee goederen weergeeft die een consument hetzelfde niveau van voldoening of nut opleveren; de consument is indifferent tussen de verschillende punten op dezelfde curve. |
| Marginale nut | De extra voldoening of het extra nut dat een consument verkrijgt uit de consumptie van één extra eenheid van een goed, terwijl de consumptie van andere goederen constant blijft. |
| Marginale substitutievoet (MSV) | De hoeveelheid van het ene goed die een consument bereid is op te geven om één extra eenheid van een ander goed te verkrijgen, terwijl het nutsniveau gelijk blijft. Het geeft de helling van de indifferentiecurve weer. |
| Marginal bereidheid tot betalen (MBTB) | De maximale prijs die een consument bereid is te betalen voor één extra eenheid van een goed. Dit is gelijk aan het marginale nut van dat goed, uitgedrukt in termen van de prijs van het andere goed. |
| Reactiecurve | Een curve die de optimale reactie van een economische speler weergeeft op het gedrag van andere spelers. In de context van publieke goederen laat het de optimale bijdrage van een individu zien, gegeven de bijdrage van anderen. |
| Nash-evenwicht | Een situatie in een spel waarbij geen enkele speler zijn uitkomst kan verbeteren door eenzijdig van strategie te veranderen, ervan uitgaande dat de strategieën van de andere spelers vastliggen. |
| Pareto-efficiëntie | Een situatie waarin het niet meer mogelijk is om de welvaart van één individu te verhogen zonder de welvaart van een ander individu te verminderen. Een Pareto-verbetering is een verandering die de welvaart van ten minste één persoon verbetert zonder de welvaart van iemand anders te verminderen. |
| Welvaartsverlies van marktwerking | Het verlies aan totale welvaart dat optreedt wanneer een markt niet efficiënt opereert, vaak als gevolg van externe effecten of marktfalen, zoals bij de private voorziening van publieke goederen. |
Cover
Woonfiscaliteit 9.1 tem 9.3.pdf
Summary
# Fiscale voordelen voor de eigen woning: gewestelijke vs. federale bevoegdheid
Sinds aanslagjaar 2015 is de bevoegdheid voor fiscale voordelen met betrekking tot uitgaven voor de eigen woning grotendeels overgedragen aan de gewesten, met de federale overheid die bevoegd blijft voor niet-eigen woningen [1](#page=1).
### 1.1 Algemeen overzicht van de bevoegdheidsverdeling
De toewijzing van fiscale voordelen voor uitgaven met betrekking tot de eigen woning hangt af van het type uitgave en de status van de woning [1](#page=1).
#### 1.1.1 Bevoegdheid voor de eigen woning
* **Gewestelijke bevoegdheid:** De gewesten zijn exclusief bevoegd voor fiscale voordelen betreffende de 'uitgaven' voor de verwerving of het behoud van de eigen woning. Dit geldt ongeacht het fiscaal regime dat van toepassing is [1](#page=1).
* **Bepaald door fiscale woonplaats:** Welk gewest bevoegd is, wordt bepaald door de fiscale woonplaats van de belastingplichtige op 1 januari van het aanslagjaar [1](#page=1).
* **Definitie van 'uitgaven':** Het begrip 'uitgaven' omvat leningsuitgaven zoals intresten, kapitaalaflossingen en (schuldsaldo)verzekeringspremies, evenals eventuele betaalde erfpacht- en opstalvergoedingen voor die woning. Het begrip 'eigen woning' is reeds toegelicht in vak III [1](#page=1).
#### 1.1.2 Bevoegdheid voor niet-eigen woningen
* **Federale bevoegdheid:** Voor onroerende goederen die niet de eigen woning zijn, blijft de federale overheid bevoegd voor het toekennen van fiscale voordelen [1](#page=1).
#### 1.1.3 Dynamische aard van de bevoegdheid
* **Beoordeling op datum van betaling:** De beoordeling of een kapitaalaflossing, intrest of schuldsaldopremie betrekking heeft op de eigen woning of niet, moet telkens gebeuren op de datum van betaling van de uitgave [1](#page=1).
* **Wisselende voordelen:** De hoedanigheid van 'eigen' woning kan op dagbasis worden bekeken. Dit betekent dat de toegekende voordelen van een lening en de bijhorende schuldsaldoverzekering tijdens de looptijd, zelfs binnen hetzelfde belastbaar tijdperk, kunnen wijzigen van gewestelijk naar federaal en vice versa [1](#page=1).
* **Toepassing op alle leningen en verzekeringen:** Dit onderscheid tussen eigen woning en ander dan de eigen woning geldt zowel voor leningen en verzekeringen afgesloten vanaf 2014, als voor eerder aangegane leningen en verzekeringen [1](#page=1).
### 1.2 Voorbeelden ter illustratie
#### 1.2.1 Voorbeeld 1: Wijziging van eigen woning binnen het jaar
Een belastingplichtige betaalde gedurende het jaar 2024 kapitaal en intresten voor een woonkrediet. Van 1 januari 2024 tot 12 april 2024 woonde hij in die woning. Vanaf 13 april 2024 verhuisde hij naar een andere eigendom [1](#page=1).
* **Tot 12 april 2024:** De kapitaalaflossingen en intresten betaald vóór zijn verhuis (januari t.e.m. april 2024) hebben betrekking op zijn eigen woning en leveren gewestelijke fiscale voordelen op [1](#page=1).
* **Na 12 april 2024:** De kapitaalaflossingen en intresten betaald na zijn verhuis resulteren in federale fiscale voordelen [1](#page=1).
* **Schuldsaldopremie:** De schuldsaldopremie betaald op 20 februari 2024, met betrekking tot die woning die op dat moment zijn eigen woning was, geeft recht op gewestelijke fiscale voordelen [1](#page=1).
#### 1.2.2 Voorbeeld 2: Twee woningen en verhuizing
Een echtpaar is eigenaar van woning A (Brusselse Gewest) en koopt op 25 augustus 2024 woning B (Vlaamse Gewest). Op 20 september 2024 verhuizen ze van woning A naar woning B. Gedurende heel 2024 loopt er nog een lening op beide woningen [2](#page=2).
* **Woning A (Brusselse Gewest) als eigen woning (01/01/2024 - 24/08/2024):**
* Leningsuitgaven betaald tussen 01/01/2024 en 24/08/2024 leveren gewestelijke voordelen op [2](#page=2).
* Het gewest is het Vlaamse, aangezien ze op 01/01/2025 hun fiscale woonplaats in Vlaanderen hebben [2](#page=2).
* **Woning A als niet-eigen woning (25/08/2024 - 19/09/2024):**
* Leningsuitgaven betaald tussen 25/08/2024 en 19/09/2024 leveren federale voordelen op, omdat hun fiscale woonplaats toen in woning A lag [2](#page=2).
* **Woning B als eigen woning (vanaf 20/09/2024):**
* Leningsuitgaven betaald tussen 20/09/2024 en 31/12/2024 leveren gewestelijke voordelen op [2](#page=2).
* Het gewest is het Vlaamse, aangezien ze op 01/01/2025 hun fiscale woonplaats in Vlaanderen hebben [2](#page=2).
> **Tip:** Het begrip 'eigen woning' is niet alleen cruciaal voor de belastbaarheid van het onroerend inkomen (dat uit de eigen woning sowieso vrijgesteld is), maar ook om te bepalen welke overheid bevoegd is voor de fiscale voordelen gerelateerd aan de uitgaven voor die woning [2](#page=2).
### 1.3 Aangifte en indeling van voordelen
* **Gewestelijke verschillen en aangifte:** Vanwege de grote gewestelijke verschillen is er voor aanslagjaar 2025 een aparte aangifte per gewest. De belastingplichtige vult de aangifte in van het gewest waar hij op 1 januari 2025 zijn fiscale woonplaats heeft [2](#page=2).
* **Structuur van vak IX:** Vak IX is opgedeeld in twee luiken: Luik I voor gewestelijke voordelen en Luik II voor federale voordelen [2](#page=2).
* **Groene lening:** De intresten van een groene lening afgesloten tussen 01/01/2009 en 31/12/2011 (ongeacht of deze betrekking hebben op de eigen woning) leveren een federaal voordeel op en kunnen voor aanslagjaar 2025 vermeld worden in rubriek II.A. (code 1143-21) [2](#page=2).
* **Indienen van uitgaven:** De uitgaven voor de eigen woning dienen in principe vermeld te worden in Luik I. De uitgaven die niet slaan op de eigen woning kunnen vermeld worden in Luik II.B [2](#page=2).
#### 1.3.1 Rechtzetting van materiële vergissingen
* **Vergeten kapitaalaflossingen:** Belastingplichtigen die hypothecair hebben geleend en enkel de intresten van de lening in hun aangifte hadden vermeld, maar niet de kapitaalaflossingen, mogen deze vergetelheid rechtzetten via een ambtshalve ontheffing. Het vergeten invullen van kapitaalaflossingen wordt beschouwd als een materiële vergissing [2](#page=2).
---
# Voorwaarden en berekening van de Vlaamse geïntegreerde woonbonus
Dit onderwerp behandelt de voorwaarden, berekening, maximaal toegestane korven en toeslagen die van toepassing zijn op de Vlaamse geïntegreerde woonbonus.
### 1 De afschaffing van de Vlaamse geïntegreerde woonbonus
De Vlaamse geïntegreerde woonbonus werd afgeschaft voor leningen aangegaan vanaf 1 januari 2020 en voor bijhorende verzekeringen. Enkel hypothecaire leningen die ten laatste op 31 december 2019 werden aangegaan, komen nog in aanmerking. Voor nieuwe hypothecaire kredieten is de datum van de notariële akte bepalend, en voor wederopnames is dit de datum van aanvaarding van het kredietaanbod [5](#page=5) [9](#page=9).
### 2 Antimisbruikbepalingen en uitzonderingen
Een antimisbruikbepaling verhindert de fiscale voordelen bij een verlenging van de looptijd van leningen die vóór 2020 zijn aangegaan, indien deze verlenging na 2019 plaatsvindt. Er zijn echter twee uitzonderingen [5](#page=5):
* **Automatische aanpassingen bij accordeonleningen:** Variabele rentevoeten die leiden tot aanpassing van de looptijd, niet van de aflossing.
* **Looptijdverlenging door betalingsuitstel (coronacrisis):** Verlengingen toegestaan in het kader van het 'charter betalingsuitstel hypothecair krediet' wegens betalingsproblemen door de coronacrisis, met een maximum van zes of negen maanden, komen uitzonderlijk wel in aanmerking [5](#page=5).
Herfinanciering na 1 januari 2020 is mogelijk zonder fiscaal voordeel voor de looptijdverlenging vanaf die datum. Het fiscaal voordeel blijft beperkt tot het openstaande saldo en de resterende looptijd zoals bepaald op 31 december 2019. Een wederopname wordt beschouwd als een nieuwe lening [6](#page=6).
### 3 De Vlaamse fictie 'pandwissel'
De Vlaamse fictie 'pandwissel' of 'hypotheekoverdracht' blijft van kracht, zelfs bij aankoop of verkoop na 1 januari 2020. Dit betekent dat het fiscaal voordeel behouden kan blijven voor het nog uitstaande bedrag bij de verkoop van de oorspronkelijke woning en aankoop van een nieuwe woning. Bijkomende leningen voor de nieuwe woning vanaf 1 januari 2020 komen niet meer in aanmerking voor de woonbonus [6](#page=6).
### 4 Voorwaarden voor de Vlaamse geïntegreerde woonbonus (leningen 2016-2019)
Om in aanmerking te komen voor de Vlaamse geïntegreerde woonbonus voor leningen aangegaan tussen 1 januari 2016 en 31 december 2019, moeten de volgende voorwaarden vervuld zijn [10](#page=10) [9](#page=9):
* **Algemene voorwaarde:** De kapitaalaflossingen en interesten moeten werkelijk betaald zijn voor de woning die op het moment van betaling de eigen woning van de belastingplichtige is [9](#page=9).
* **Voorwaarden lening:**
* Het betreft een hypothecaire leningsovereenkomst [9](#page=9).
* De lening werd aangegaan tussen 1 januari 2016 en uiterlijk 31 december 2019 [9](#page=9).
* De looptijd is minstens 10 jaar [9](#page=9).
* De lening is aangegaan door de belastingplichtige [9](#page=9).
* De lening is afgesloten bij een instelling gevestigd in de Europese Economische Ruimte (EER). Voor leningen gesloten tot 31 december 2020 wordt het Verenigd Koninkrijk nog gelijkgesteld met een EER-lidstaat [11](#page=11) [9](#page=9).
* De lening dient specifiek ter verwerving of behoud van een woning in een EER-lidstaat [9](#page=9).
Onder het verwerven of behouden van een woning wordt verstaan: aankopen, bouwen, volledig of gedeeltelijk vernieuwen (volgens BTW-regels), en het betalen van erfbelasting, successierechten, schenkbelasting of registratierechten op onroerende goederen [10](#page=10).
#### 4.1 Gedeeltelijke hypothecaire dekking
Indien de lening slechts gedeeltelijk gewaarborgd is door een hypothecaire inschrijving, komen enkel de kapitaalaflossingen en interesten die pro rata betrekking hebben op het hypothecaire gedeelte in aanmerking voor de woonbonus [10](#page=10).
#### 4.2 Enige woning criterium
Het criterium 'enige woning' op 31 december van het leningsjaar is niet vereist om in aanmerking te komen voor de basiswoonbonus, maar wel cruciaal voor het toekennen van de toeslagen [10](#page=10).
#### 4.3 Administratieve toleranties
Er zijn twee administratieve toleranties met betrekking tot de geïntegreerde woonbonus voor echtgenoten en wettelijk samenwonenden [10](#page=10) [11](#page=11):
1. **Gemeenschappelijke inkomsten:** Als slechts één partner eigenaar is, kan de andere partner toch aanspraak maken op de woonbonus indien de inkomsten van de woning volgens het burgerlijk recht gemeenschappelijk zijn (bv. wettelijk huwelijksstelsel) en aan alle overige voorwaarden is voldaan [10](#page=10).
2. **Mede-kredietnemer en mede-eigenaar:** Een echtgenoot of wettelijk samenwonende partner die oorspronkelijk niet de kredietnemer was, kan ook aanspraak maken op de woonbonus mits de woning tot de huwelijksgemeenschap behoort of in onverdeeldheid is, de kredietovereenkomst wordt aangepast, en aan alle overige voorwaarden is voldaan. De tienjarige termijn voor toeslagen start echter in het jaar van aangaan van de oorspronkelijke lening [11](#page=11).
### 5 Voorwaarden voor premies levensverzekeringen
Premies van individuele levensverzekeringen die dienen tot wedersamenstelling of waarborg van een in aanmerking komende hypothecaire lening, komen eveneens in aanmerking. De premies zijn beperkt tot het gedeelte dat betrekking heeft op het hypothecaire gedeelte van de lening. De voorwaarden voor deze verzekeringen zijn gedetailleerd beschreven [11](#page=11) [12](#page=12).
### 6 De korf van de Vlaamse geïntegreerde woonbonus
De werkelijk betaalde uitgaven die in aanmerking komen, worden begrensd tot een maximale korf per kredietnemer en per belastbaar tijdperk. De korf bestaat uit een basisbedrag en eventuele toeslagen [12](#page=12).
* **Basisbedrag:** 1.520 euro per kredietnemer [13](#page=13).
* **Toeslagen:**
* **Enige woning toeslag:** 760 euro, indien de woning op 31 december van het leningsjaar de enige woning van de belastingplichtige was en dit in de volgende jaren behouden bleef. Uitzonderingen hierop zijn onder andere een woning verkregen via erfenis of een te koop aangeboden woning die tijdig werd verkocht [13](#page=13) [14](#page=14).
* **Kinderlast toeslag:** 80 euro, indien de belastingplichtige drie of meer kinderen ten laste heeft op 1 januari van het jaar volgend op het leningsjaar. Gehandicapte kinderen tellen voor twee [13](#page=13).
De toeslagen gaan definitief verloren indien de belastingplichtige na het leningsjaar eigenaar wordt van een andere woning (met uitzonderingen) [13](#page=13).
#### 6.1 Maximale korven per situatie
De maximale korf kan oplopen tot:
* 1.520 euro (basisbedrag) [14](#page=14).
* 2.280 euro (basisbedrag + enige woning toeslag) [14](#page=14).
* 2.360 euro (basisbedrag + enige woning toeslag + kinderlast toeslag) [14](#page=14).
### 7 Berekening van de te vermelden bedragen in de aangifte
De stappen voor het bepalen van de te vermelden bedragen in de aangifte zijn als volgt [18](#page=18):
1. **Berekening van het aandeel in interesten en kapitaalaflossingen:** Per kredietnemer, rekening houdend met het aandeel in de woning en de lening. Bij samen belaste echtgenoten is er een vrije verdeling mogelijk.
2. **Toevoegen van de verzekeringspremie:** De premie wordt toegevoegd aan het resultaat van stap 1.
3. **Begrenzing tot de maximale korf:** Het resultaat van stap 2 wordt begrensd tot de toepasselijke maximale korf (1.520, 2.280, of 2.360 euro).
4. **Vrije verdeling bij echtgenoten/samenwonenden:** Het gezamenlijke resultaat mag vrij onder elkaar verdeeld worden, met respect voor de individuele maximale korf.
5. **Verdeling over rubrieken:** Het resultaat wordt verdeeld over de rubrieken interesten/kapitaalaflossingen en verzekeringspremies, met respect voor de werkelijk betaalde bedragen.
### 8 Fiscaal voordeel
De opgevulde maximale korf levert een gewestelijke belastingvermindering op tegen het vaste tarief van 40% [18](#page=18).
### 9 Formaliteiten
Een attest moet ter beschikking gehouden worden om aan te tonen dat aan alle voorwaarden is voldaan [18](#page=18).
### 10 Combinatieverbod met oude Vlaamse voordelen
De Vlaamse geïntegreerde woonbonus is niet combineerbaar met oude Vlaamse belastingverminderingen voor leningen aangegaan vóór 2016. Er geldt een keuzeregeling [29](#page=29):
* **Keuze voor Vlaamse geïntegreerde woonbonus:** Dit is een definitieve, onherroepelijke en bindende keuze. Oude Vlaamse voordelen voor leningen afgesloten vóór 2016 kunnen niet meer gevraagd worden [29](#page=29) [30](#page=30).
* **Keuze voor 'oude' Vlaamse voordelen:** Dit is een voorlopige keuze voor een belastbaar tijdperk. De belastingplichtige kan in een later tijdperk alsnog overstappen naar de Vlaamse geïntegreerde woonbonus, maar dan zijn de oude voordelen definitief verloren [30](#page=30).
Bij een gemeenschappelijke aanslag moeten beide belastingplichtigen dezelfde keuze maken. De Vlaamse geïntegreerde woonbonus kan wel gecombineerd worden met federale fiscale voordelen zoals het federaal langetermijnsparen, omdat er geen cumulatiebeperking is voorzien [30](#page=30) [31](#page=31).
### 11 Voorbeelden
De documentatie bevat talrijke voorbeelden die specifieke situaties illustreren, zoals de verdeling van voordelen bij feitelijk samenwonenden, gehuwden, woningen die te koop staan, verhuur, en de impact van het verhuizen van of naar de eigen woning. Deze voorbeelden verduidelijken de toepassing van de regels en de berekening van de maximale korf in diverse scenario's [14](#page=14) [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [18](#page=18) [19](#page=19) [20](#page=20) [21](#page=21) [22](#page=22) [23](#page=23) [24](#page=24) [25](#page=25) [26](#page=26) [27](#page=27) [28](#page=28) [29](#page=29) [30](#page=30) [31](#page=31) [32](#page=32) [33](#page=33) [34](#page=34) [35](#page=35).
---
# Federale fiscale voordelen voor niet-eigen woningen
Dit onderwerp behandelt de federale fiscale voordelen die van toepassing zijn op uitgaven met betrekking tot onroerende goederen die niet als de eigen woning van de belastingplichtige worden beschouwd [3](#page=3) [4](#page=4).
### 3.1 Kapitaalaflossingen
Kapitaalaflossingen die op het moment van betaling betrekking hebben op een woning die niet de eigen woning is, kunnen onder bepaalde voorwaarden recht geven op federale voordelen [3](#page=3).
#### 3.1.1 Voorwaarden voor kapitaalaflossingen
Om in aanmerking te komen voor federale voordelen met betrekking tot kapitaalaflossingen op een niet-eigen woning, moet de lening aan de volgende algemene voorwaarden voldoen [3](#page=3):
* Het moet een alleenstaande hypothecaire lening zijn [3](#page=3).
* De looptijd van de lening moet minimaal 10 jaar bedragen [3](#page=3).
* De lening moet zijn aangegaan voor het verwerven of behouden als volle (mede)eigenaar van een woning gelegen in de Europese Economische Ruimte (EER) [3](#page=3).
#### 3.1.2 Categorieën leningen en bijhorende voordelen
De specifieke federale voordelen voor kapitaalaflossingen zijn afhankelijk van de periode waarin de lening is afgesloten en of de woning op het moment van afsluiten de enige woning van de belastingplichtige was [3](#page=3).
* **Lening afgesloten tussen 01-01-1993 en 31-12-2004:**
* Indien de woning op het moment van afsluiten **niet** de enige woning was, of indien de cruciale woonbonusvoorwaarden niet vervuld waren op 31 december van het leningsjaar, is er **geen** fiscaal voordeel mogelijk [3](#page=3).
* Indien de woning op het moment van afsluiten de enige woning was **en** de cruciale woonbonusvoorwaarden vervuld waren op 31 december van het leningsjaar, kan er recht zijn op het federaal belastbaar langetermijnsparen (aan 30%) [3](#page=3).
* **Lening afgesloten tussen 01-01-2005 en 31-12-2013:**
* Indien de woning op het moment van afsluiten **niet** de enige woning was, of indien de cruciale woonbonusvoorwaarden niet vervuld waren op 31 december van het leningsjaar, is er **geen** fiscaal voordeel mogelijk [3](#page=3).
* Indien de woning op het moment van afsluiten de enige woning was **en** de cruciale woonbonusvoorwaarden vervuld waren op 31 december van het leningsjaar, kan er recht zijn op de federale belastbaar woonbonus (marginaal tarief, minimum 30%) [3](#page=3).
* Met de optie om federale belastbaar langetermijnsparen (aan 30%) te genieten, mits de voorwaarden daartoe vervuld zijn [3](#page=3).
* **Belangrijke opmerking:** Indien gekozen wordt voor de optie van langetermijnsparen, is de federale belastbare woonbonus vanaf het volgende belastbaar tijdperk niet meer mogelijk [3](#page=3).
* **Lening afgesloten vanaf 01-01-2014, maar voor 2024:**
* Indien de woning op het moment van afsluiten **niet** de enige woning was, of indien de cruciale woonbonusvoorwaarden niet vervuld waren op 31 december van het leningsjaar, is er **geen** fiscaal voordeel mogelijk [3](#page=3).
* Indien de woning op het moment van afsluiten de enige woning was **en** de cruciale woonbonusvoorwaarden vervuld waren op 31 december van het leningsjaar, kan er recht zijn op de federale belastbare woonbonus (marginaal tarief, minimum 30%) [3](#page=3).
* Met de optie om federale belastbaar langetermijnsparen (aan 30%) te genieten, mits de voorwaarden daartoe vervuld zijn [3](#page=3).
* Ook kan er recht zijn op het federaal belastbaar bouwsparen (marginaal tarief, minimum 30%) [3](#page=3).
* **Belangrijke opmerking:** Indien gekozen wordt voor de optie van langetermijnsparen of bouwsparen, is de federale belastbare woonbonus vanaf het volgende belastbaar tijdperk niet meer mogelijk [3](#page=3).
* De maximale aftrek voor langetermijnsparen is 2.450 euro, hoewel de periode voor toeslagen doorgaans voorbij is [3](#page=3).
#### 3.1.3 Woonbonusvoorwaarden
De cruciale woonbonusvoorwaarden omvatten een zelfbetrekkingsverplichting en het criterium van de enige woning op 31 december van het leningsjaar [3](#page=3).
* **Zelfbetrekkingsverplichting:** Dit houdt in dat de belastingplichtige de woning zelf moest betrekken op 31 december van het leningsjaar. Er zijn uitzonderingen mogelijk omwille van beroeps- of sociale redenen, wettelijke of contractuele belemmeringen die bewoning verhinderen (met een latere effectieve bewoning binnen een bepaalde termijn), of de stand van (ver)bouwwerkzaamheden die bewoning verhinderen (eveneens met een latere effectieve bewoning binnen een bepaalde termijn). Indien de woonbonus gedurende één of meer belastbare tijdperken niet was toegestaan door belemmeringen, kan deze opnieuw worden toegekend zodra de belastingplichtige de woning betrekt nadat de belemmeringen zijn weggevallen [3](#page=3).
* **Enige woning op 31-12-leningsjaar:** Dit betekent dat de belastingplichtige op die datum geen volle (mede)eigenaar, vruchtgebruiker, erfpachter, opstalhouder, bezitter of blote eigenaar mocht zijn van een andere woning. Uitzonderingen hierop zijn mede-eigendom of vruchtgebruik verkregen ingevolge erfenis, of indien de woning te koop werd aangeboden op 31 december van het leningsjaar en verkocht uiterlijk op 31 december van het jaar dat volgt op het leningsjaar [3](#page=3).
### 3.2 Interesten
Interesten die op het moment van betaling betrekking hebben op een woning die niet de eigen woning is, kunnen eveneens onder bepaalde voorwaarden recht geven op federale voordelen [4](#page=4).
#### 3.2.1 Voorwaarden voor interestaftrek
Om in aanmerking te komen voor federale voordelen met betrekking tot interesten op een niet-eigen woning, moet de lening aan de volgende algemene voorwaarden voldoen [4](#page=4):
* Het moet een alleenstaande hypothecaire lening zijn [4](#page=4).
* De looptijd van de lening moet minimaal 10 jaar bedragen [4](#page=4).
* De lening moet zijn aangegaan voor het verwerven of behouden als volle (mede)eigenaar van een woning gelegen in de EER [4](#page=4).
Daarnaast is het van cruciaal belang of het onroerend inkomen van dit onroerend goed in de belastbare basis van het huidige tijdperk is opgenomen [4](#page=4).
* Indien het onroerend inkomen **niet** in de belastbare basis is opgenomen, is er **geen** aftrek mogelijk [4](#page=4).
#### 3.2.2 Categorieën leningen en bijhorende voordelen
De specifieke federale voordelen voor interestaftrek zijn afhankelijk van de periode waarin de lening is afgesloten, de opname van het onroerend inkomen in de belastbare basis en, afhankelijk van de leningperiode, of bepaalde bijkomende of woonbonusvoorwaarden vervuld waren [4](#page=4).
* **Lening afgesloten vóór 01-05-1986:**
* Indien het onroerend inkomen van de woning in de belastbare basis is opgenomen, kan er recht zijn op de "federale gewone interestaftrek" (marginaal tarief) [4](#page=4).
* Indien het onroerend inkomen **niet** in de belastbare basis is opgenomen, is er **geen** aftrek mogelijk [4](#page=4).
* **Lening afgesloten tussen 01-05-1986 en 31-12-2004:**
* Indien het onroerend inkomen van de woning in de belastbare basis is opgenomen **en** de voorwaarden voor de bijkomende interestaftrek vervuld waren (o.a. de woning was de enige woning op 31-12-belastbare tijdperk), kan er recht zijn op de "federale gewone interestaftrek" (marginaal tarief) [4](#page=4).
* Indien het onroerend inkomen **niet** in de belastbare basis is opgenomen, is er **geen** aftrek mogelijk [4](#page=4).
* **Lening afgesloten tussen 01-01-2005 en 31-12-2013:**
* Indien het onroerend inkomen van de woning in de belastbare basis is opgenomen **en** de cruciale woonbonusvoorwaarden vervuld waren op 31 december van het leningsjaar, kan er recht zijn op de federale belastbare woonbonus (marginaal tarief, minimum 30%) [4](#page=4).
* Met de optie om federale gewone interestaftrek te genieten [4](#page=4).
* Er kan ook recht zijn op federale voordelen voor bijkomende interesten (marginaal tarief) met een maximum van 2.450 euro (hoewel de periode voor toeslagen doorgaans voorbij is) [4](#page=4).
* **Belangrijke opmerking:** Indien gekozen wordt voor de optie van federale gewone interestaftrek, is de federale belastbare woonbonus vanaf het volgende belastbaar tijdperk niet meer mogelijk [4](#page=4).
* **Lening afgesloten vanaf 01-01-2014 (maar voor 2024):**
* Indien het onroerend inkomen van de woning in de belastbare basis is opgenomen **en** de cruciale woonbonusvoorwaarden vervuld waren op 31 december van het leningsjaar, kan er recht zijn op de federale belastbare woonbonus (marginaal tarief, minimum 30%) [4](#page=4).
* Met de optie om federale gewone interestaftrek te genieten [4](#page=4).
* Er kan ook recht zijn op federale voordelen voor bijkomende interesten (marginaal tarief) met een maximum van 2.450 euro (hoewel de periode voor toeslagen doorgaans voorbij is) [4](#page=4).
* **Belangrijke opmerking:** Indien gekozen wordt voor de optie van federale gewone interestaftrek, is de federale belastbare woonbonus vanaf het volgende belastbaar tijdperk niet meer mogelijk [4](#page=4).
* **Overgangsregeling:** Indien de woning vóór 1 januari 2016 een niet-eigen woning werd en de belastingplichtige in het vorige aanslagjaar de federale belastbare woonbonus vroeg, kan dit nog leiden tot federale gewone interestaftrek (marginaal tarief) [4](#page=4).
* **Overgangsregeling:** Indien de woning vóór 1 januari 2016 een niet-eigen woning werd en de belastingplichtige in het vorige aanslagjaar de federale belastbare bijkomende interesten vroeg, kan dit nog leiden tot federale gewone interestaftrek (marginaal tarief) [4](#page=4).
#### 3.2.3 Bijkomende interestaftrekvoorwaarden
De voorwaarden voor de bijkomende interestaftrek omvatten onder meer dat de woning de enige woning moest zijn op 31 december van het belastbare tijdperk. De belastingplichtige mocht geen andere woning(en) bezitten in volle (mede)eigendom, vruchtgebruik, erfpacht, opstal of bezit. Volle mede-eigendom of vruchtgebruik verkregen via erfenis of schenking telt niet mee als tweede woning [4](#page=4).
#### 3.2.4 Woonbonusvoorwaarden (ook relevant voor interestaftrek)
De woonbonusvoorwaarden zijn dezelfde als beschreven onder kapitaalaflossingen: zelfbetrekkingsverplichting en het criterium van de enige woning op 31 december van het leningsjaar [4](#page=4).
> **Tip:** Het is essentieel om nauwkeurig de datum van afsluiten van de lening, de status van de woning (eigen of niet-eigen) op dat moment, en de vervulling van de specifieke woonbonus- en eventuele bijkomende interestaftrekvoorwaarden te bepalen om de juiste federale fiscale voordelen te kunnen toepassen. De overgangsregelingen voor woningen die vóór 2016 een niet-eigen woning werden, vereisen een specifieke analyse van de eerdere fiscale aangiftes.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Aanslagjaar | Het jaar waarin de belasting wordt geïnd voor het voorgaande inkomstenjaar. Dit is het jaar waarin de belastingplichtige zijn aangifte indient. |
| Aflossingen | Het terugbetalen van geleend kapitaal, meestal in maandelijkse of jaarlijkse termijnen, als onderdeel van een leningsovereenkomst. |
| Belastingbesparing | Het verminderde bedrag aan verschuldigde belasting dat voortvloeit uit de toepassing van fiscale aftrekposten, verminderingen of andere fiscale voordelen. |
| Belastingvermindering | Een aftrek die direct van de berekende belasting wordt afgetrokken, wat resulteert in een lager te betalen belastingbedrag. Dit staat tegenover een belastingaftrek die van het belastbaar inkomen wordt afgetrokken. |
| Belastingplichtige | De natuurlijke persoon of rechtspersoon die wettelijk verplicht is om belastingen te betalen over zijn inkomen of vermogen. |
| Erfpacht | Een zakelijk recht dat de erfpachter het genot geeft van een onroerende zaak die van een ander is, alsof hij die zelf bezat. |
| Federale overheid | De centrale regering van een federale staat, in dit geval België, verantwoordelijk voor nationale wetgeving en beleid. |
| Fiscale woonplaats | De locatie waar een belastingplichtige fiscaal gevestigd is, wat bepaalt welke regionale of federale wetgeving van toepassing is. |
| Geïntegreerde woonbonus | Een Vlaams fiscaal voordeel dat bedoeld is om de aankoop of verbouwing van een eigen woning te stimuleren, door middel van een belastingvermindering op leninguitgaven. |
| Gewestelijk voordeel | Een fiscaal voordeel dat wordt toegekend door een van de gewesten van België (Vlaams, Waals of Brussels Hoofdstedelijk Gewest) en gebonden is aan de fiscale woonplaats van de belastingplichtige. |
| Kapitaalaflossing | Het deel van een periodieke betaling op een lening dat dient om het oorspronkelijke leenbedrag (het kapitaal) te verminderen. |
| Kadastraal inkomen (KI) | Een forfaitair inkomen dat door de overheid wordt toegekend aan onroerende goederen, gebaseerd op hun vermoedelijke waarde, en dat als basis dient voor de berekening van belastingen. |
| Lening | Een overeenkomst waarbij een geldschieter een bedrag uitleent aan een lener, die belooft dit bedrag terug te betalen met rente over een bepaalde periode. |
| Leningsovereenkomst | Een formeel document dat de voorwaarden uiteenzet waaronder een lening wordt verstrekt, inclusief het geleende bedrag, de rentevoet, de looptijd en de aflossingsschema. |
| Leningjaar | Het kalenderjaar waarin de hypothecaire lening is afgesloten, wat van belang kan zijn voor de bepaling van de toepasselijke fiscale regels en voordelen. |
| Looptijd | De periode waarover een lening wordt afgelost, vanaf de datum van aangaan tot de datum van volledige aflossing van het kapitaal en de rente. |
| Niet-eigen woning | Een onroerend goed dat niet voldoet aan de definitie van de eigen woning van de belastingplichtige, en waarvoor dus andere fiscale regels kunnen gelden. |
| Onroerend inkomen | Het inkomen dat wordt gegenereerd door het bezit of de verhuur van onroerende goederen. |
| Opstalvergoeding | De vergoeding die betaald wordt voor het recht om op andermans grond een gebouw te hebben of te bouwen. |
| Pandwissel (hypotheekoverdracht) | Een juridische transactie waarbij een hypotheek wordt overgedragen van het ene onroerend goed naar het andere, vaak bij de aankoop van een nieuw pand met de opbrengst van de verkoop van een oud pand. |
| Premies van levensverzekeringen | De periodieke betalingen die worden gedaan aan een verzekeringsmaatschappij in ruil voor een verzekeringsdekking, in dit geval vaak gekoppeld aan een hypothecaire lening (schuldsaldoverzekering). |
| Schuldsaldoverzekering | Een levensverzekering die de resterende schuld op een hypothecaire lening dekt in geval van overlijden of arbeidsongeschiktheid van de lener. |
| Toeslag | Een extra bedrag dat wordt toegekend bovenop een basisvoordeel, vaak onder specifieke voorwaarden, zoals het hebben van kinderen ten laste of het bezitten van slechts één woning. |
| Verbouwwerkzaamheden | Werkzaamheden die worden uitgevoerd om een bestaand gebouw te renoveren, aan te passen of te verbeteren. |
| Verhuur | Het in gebruik geven van een onroerend goed aan een derde partij in ruil voor periodieke betalingen (huur). |
| Vergunning | Een officiële toestemming van een bevoegde instantie om een bepaalde activiteit uit te voeren, zoals het bouwen of verbouwen van een woning. |
| Verrekening OV | Verrekening van onroerende voorheffing, een lokale belasting op onroerende goederen, die mogelijk kan leiden tot een belastingvermindering. |
| Wederopname (van krediet) | Het opnieuw opnemen van reeds afgeloste bedragen van een bestaande hypothecaire lening, wat vaak als een nieuwe lening wordt beschouwd voor fiscale doeleinden. |
| Woonbonus | Een fiscale maatregel die bedoeld is om de aankoop of verbouwing van de eigen woning te stimuleren, door middel van een belastingvermindering op leninggerelateerde uitgaven. |
| Woning | Een gebouw dat bedoeld is om bewoond te worden, zoals een huis of appartement. |
| Zelf betrekkingsverplichting | De eis dat de belastingplichtige zelf de woning bewoont waarvoor de fiscale voordelen worden gevraagd, wat een belangrijke voorwaarde kan zijn voor bepaalde woonbonussen. |