Cover
立即免费开始 smv_macro_KW2.pdf
Summary
# De natuur van geld en zijn functies
Dit onderwerp onderzoekt de definitie en de drie essentiële functies van geld, traceert de historische ontwikkeling ervan, en legt uit hoe geld in de economie circuleert via centrale en commerciële banken.
### 1.1 Wat is geld en zijn functies
Geld wordt gedefinieerd als elk middel dat algemeen geaccepteerd wordt als ruilmiddel in een economie. De hoeveelheid geld in een economie wordt beschouwd als een "stock" of voorraadvariabele, in tegenstelling tot het Bruto Binnenlands Product (BBP), dat een stroomvariabele per periode is. Geldhoeveelheden worden nominaal gemeten in geldeenheden [2](#page=2).
#### 1.1.1 Een ruilmiddel
Als ruilmiddel elimineert geld de noodzaak van "samenvallende wederzijdse behoeften" die kenmerkend zijn voor ruilhandel. Geld vergemakkelijkt transacties, wat leidt tot voordelen op het gebied van handel en specialisatie [2](#page=2).
#### 1.1.2 Een waardemeter
Geld dient als een waardemeter, wat impliceert dat het een stabiele waarde moet hebben. Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen geld, reëel inkomen, en rijkdom. Hoewel geld een opslag van waarde is voor individuen, is dit niet noodzakelijkerwijs het geval voor de samenleving als geheel. Geld wordt ook beschouwd als een spaarmiddel en een kredietmiddel [2](#page=2).
#### 1.1.3 Een rekeneenheid
Naast ruilmiddel en waardemeter, functioneert geld ook als een rekeneenheid. Ideaal gezien moet geld transporteerbaar, oneindig deelbaar en waardevast zijn [2](#page=2).
### 1.2 De oorsprong van geld
De historische ontwikkeling van geld kent verschillende fasen:
* **Metaal geld:** Initieel werden edelmetalen zoals goud en zilver gebruikt vanwege hun relatief stabiele en hoge waarde. Andere goederen zoals zout (waarvan het woord "salaris" afkomstig is van de Romeinse betalingen aan soldaten in zoutstaven, "salarium") en haaientanden werden ook als betaalmiddel gebruikt [2](#page=2).
* **Munten:** De introductie van munten, die gestandaardiseerde hoeveelheden edelmetaal vertegenwoordigen, elimineerde de noodzaak om metalen te wegen bij elke aankoop. De nominale waarde van munten oversteeg vaak de metaalwaarde [2](#page=2).
* **Bankbiljetten:** Bankbiljetten ontstonden oorspronkelijk als bewijsbriefjes van goud dat bij een goudsmid in bewaring was gegeven en volledig convertibel was in goud. Ze waren lichter te transporteren, met name voor internationale handel. Goudsmeden ontdekten dat deze bewijsbriefjes zelf als betaalmiddel werden gebruikt, waardoor goudmunten minder vaak werden opgevraagd. Dit stelde goudsmeden in staat om een deel van het aangehouden goud uit te lenen en rente te verdienen. Geld bestond hierdoor uit goudmunten en inwisselbare bankbiljetten zonder intrinsieke waarde. Papiergeld werd slechts deels gedekt door goud, en het grootste deel werd gedekt door schuldvorderingen [2](#page=2).
### 1.3 Hoe geld in de economie terechtkomt
Goud bleek onpraktisch voor transacties, en veel mensen verkozen de bewijzen boven het omzetten in fysiek goud. Centrale banken namen geleidelijk de uitgifte van bankbiljetten over van private banken [2](#page=2).
#### 1.3.1 De centrale bank en high powered money
De centrale bank, zoals de Europese Centrale Bank (ECB), geeft "basisgeld" of "monetaire basis" (ook wel "high-powered money" genoemd) uit. Dit geld wordt de economie ingebracht via verschillende mechanismen [3](#page=3):
* **Aankopen van activa:** Centrale banken kopen obligaties, lenen geld uit aan commerciële banken, of kopen vreemde valuta aan. Dit zijn de "bronnen" van basisgeld en worden weerspiegeld aan de activazijde van de balans van de centrale bank [3](#page=3).
* **Historische context:** Vroeger moesten uitgegeven bankbiljetten inwisselbaar zijn voor goud, wat een "verplichting" was aan de passiefzijde van de balans van de centrale bank. Tegenwoordig is deze verplichting vervallen en spreekt men van fiduciair geld (afgeleid van "fides", vertrouwen) [3](#page=3).
De centrale bank heeft een monopolie op de uitgifte van geld, wat een significant verschil is met commerciële banken. De centrale bank fungeert ook als bankier voor de commerciële banken. Voorbeelden zijn de Nationale Bank van België (NBB), de Europese Centrale Bank (ECB) en de Federal Reserve (Fed) in de Verenigde Staten [3](#page=3).
De uitgifte van bankbiljetten gebeurt nu via de aankoop van overheidsobligaties, in plaats van op basis van gouddekking. Dit proces resulteert in de creatie van extra geld in handen van het publiek aan de passiefzijde van de balans [3](#page=3).
Er zijn twee markten voor deze transacties:
* **Primaire markt:** Hierbij dekt de centrale bank een tekort van de overheid door overheidsschuld aan te kopen en hiervoor basisgeld uit te geven. Dit staat bekend als monetaire financiering van de overheidsschuld en is in principe niet toegestaan [3](#page=3).
* **Secundaire markt:** De centrale bank koopt of verkoopt overheidsschuldtitels (obligaties) aan het grote publiek [3](#page=3).
#### 1.3.2 Bankdeposito's en geldschepping
Bankdeposito's, zoals spaarrekeningen, kunnen door de centrale bank worden gebruikt om uit te lenen. De hoeveelheid geld in omloop wordt uiteindelijk bepaald door de vraag van het publiek, niet direct door beleidsmakers, die wel de totale hoeveelheid geld met hoge waarde sturen, maar niet de verdeling ervan tussen spaarrekeningen en contant geld [3](#page=3) [4](#page=4).
Bankdeposito's worden beschouwd als geld. Commerciële banken creëren geld door meer geld uit te geven dan ze werkelijk in cashreserves aanhouden. Een te snelle stijging van de geldhoeveelheid kan leiden tot inflatie [4](#page=4).
#### 1.3.3 Modern geld
Modern geld omvat verschillende categorieën:
* **Chartaal geld:** Dit zijn munten en bankbiljetten in handen van het publiek (gezinnen en niet-bancaire bedrijven). Het verwijst naar de beeltenis of handtekening van de uitgever die de authenticiteit garandeert (charter) [4](#page=4).
* **Giraal geld:** Dit omvat zichtdeposito's [4](#page=4).
* **Quasi-geld:** Dit zijn spaartegoeden die minder dan één jaar vaststaan en niet onmiddellijk beschikbaar zijn [4](#page=4).
De geldhoeveelheden worden als volgt gedefinieerd:
* $M1$ = Chartaal geld + Giraal geld [4](#page=4).
* $M2$ = Chartaal geld + Giraal geld + Quasi-geld [4](#page=4).
* $M3$ = Chartaal geld + Giraal geld + Quasi-geld + ander [4](#page=4).
### 1.4 Modellen van bankwezen
Er bestaan verschillende modellen om de geldscheppende rol van banken te begrijpen.
#### 1.4.1 De ratiobenadering voor het creëren van deposito's
In een systeem met meerdere banken kan één enkele bank geen grote expansie van deposito's realiseren op basis van een initiële toename van contant geld, tenzij andere banken ook hun deposito's uitbreiden. Een multi-bank systeem creëert meerdere toenames in deposito's wanneer alle banken gezamenlijk hun deposito's uitbreiden met extra reserves [4](#page=4).
##### 1.4.1.1 Een complicatie: cash drain to the public
Een "cash drain" treedt op wanneer een deel van het geld door het publiek wordt aangehouden als fysiek contant geld in plaats van te worden gestort op een bankrekening. Wanneer er meer contant geld buiten het banksysteem wordt aangehouden, hebben banken minder reserves om uit te lenen, wat de geldcreërende capaciteit van het banksysteem via het depositomultiplicatoreffect vermindert [4](#page=4).
##### 1.4.1.2 Het algemene geval van depositocreatie (fractional reserve banking)
In een systeem van fractioneel reserve banking wordt de totale monetaire basis ($H$) verdeeld tussen contant geld in handen van het publiek ($C$) en reserves bij banken ($R$). De relatie is [4](#page=4):
$$H = C + R$$ [4](#page=4).
Hierbij staat $H$ voor de monetaire basis (high-powered money), $C$ voor chartaal geld in handen van het publiek, en $R$ voor cash geld dat door banken als reserve wordt aangehouden. Dit impliceert dat de totale monetaire basis ofwel door het publiek wordt aangehouden, ofwel door de banken als reserves fungeert [4](#page=4).
---
# Geldcreatie door banken en het geldaanbod
Dit onderdeel verklaart hoe commerciële banken geld creëren via deposito's en de rol van de monetaire basis, inclusief twee modellen van bankwezen en de impact van 'cash drain'.
### 3.1 De centrale bank en high-powered money
De centrale bank, zoals de Europese Centrale Bank (ECB) of de Nationale Bank van België (NBB), heeft de controle over de **monetaire basis**, ook wel **basisgeld** of **high-powered money** genoemd. Dit basisgeld wordt door de centrale bank in omloop gebracht door middel van het aankopen van effecten (zoals overheidsobligaties) of het uitlenen van geld aan commerciële banken. Historisch was de uitgifte van bankbiljetten gekoppeld aan een verplichting om deze in te wisselen voor goud, maar tegenwoordig is dit fiduciair geld, gebaseerd op vertrouwen [3](#page=3).
Wanneer de centrale bank effecten koopt van de overheid, verhoogt zij de totale geldhoeveelheid in omloop zonder de totale hoeveelheid effecten in handen van het publiek te verlagen. Dit staat in contrast met het aankopen van effecten van het publiek, waarbij het publiek de keuze heeft tussen het aanhouden van effecten of geld, wat niet leidt tot een verandering in de totale geldhoeveelheid. De centrale bank heeft een monopolie op de uitgifte van geld, wat haar onderscheidt van commerciële banken. De uitgifte van bankbiljetten gebeurt tegenwoordig door de aankoop van overheidsobligaties, waarbij aan de passiefzijde van de balans extra geld verschijnt in handen van het publiek [3](#page=3).
Er zijn twee kanalen voor het aankopen van activa door de centrale bank:
* **Primaire markt:** De centrale bank dekt tekorten van de overheid door overheidsschuld aan te kopen en hiervoor basisgeld uit te geven. Dit wordt monetaire financiering genoemd en is in principe niet toegestaan [3](#page=3).
* **Secundaire markt:** De centrale bank koopt of verkoopt overheidsschuldtitels van of aan het grote publiek [3](#page=3).
### 3.2 Bank deposito's
Bankdeposito's zijn gelden die door het publiek worden aangehouden bij commerciële banken en die opvraagbaar zijn. Dit geld wordt opgevraagd via cheques of moderne computer-transfers, zoals credit- of debetkaarten. Banken creëren geld door meer geld uit te geven dan ze aan liquide reserves hebben. Een te snelle stijging van de geldhoeveelheid, sneller dan de groei van het Bruto Binnenlands Product (BBP), kan leiden tot inflatie [4](#page=4).
#### 3.2.1 Valuta
De hoeveelheid valuta (munten en bankbiljetten) in omloop wordt volledig bepaald door de vraag van het publiek, niet door beleidsmakers. Beleidsmakers beïnvloeden de totale geldhoeveelheid met een hoge waarde, maar niet de verdeling ervan tussen spaarrekeningen en valuta [4](#page=4).
### 3.3 Modern geld
De **geldhoeveelheid** of **geldvoorraad** verwijst naar de totale hoeveelheid geld in een economie en kan op verschillende manieren worden gemeten:
* **Chartaal geld:** Munten en bankbiljetten in handen van het publiek (gezinnen en niet-bancaire bedrijven). De authenticiteit wordt gewaarborgd door de beeltenis of handtekening van de emitterende instelling [4](#page=4).
* **Giraal geld:** Zichtdeposito's [4](#page=4).
* **Quasi-geld:** Spaartegoeden die minder dan een jaar vaststaan en niet onmiddellijk beschikbaar zijn [4](#page=4).
De geldaggregaten worden gedefinieerd als volgt:
* **M1:** Chartaal geld + giraal geld [4](#page=4).
* **M2:** Chartaal geld + giraal geld + quasi-geld [4](#page=4).
* **M3:** Chartaal geld + giraal geld + quasi-geld + ander [4](#page=4).
### 4 Twee modellen van bankwezen
#### 4.1 De ratiobenadering voor het creëren van deposito's
In een multi-bank systeem kan één bank geen grote expansie van deposito's realiseren op basis van een oorspronkelijke toename van contant geld, tenzij andere banken ook hun deposito's uitbreiden. Een multi-bank systeem genereert meerdere toenames in deposito's wanneer alle banken gezamenlijk hun deposito's laten groeien op basis van extra reserves [4](#page=4).
##### 4.1.1 Een complicatie: cash drain to the public
**Cash drain** is het deel van het geld dat mensen aanhouden als fysiek contant geld in plaats van het te storten op een bankrekening. Wanneer er meer contant geld buiten het banksysteem wordt aangehouden, hebben banken minder reserves beschikbaar om uit te lenen, wat het vermogen van het banksysteem om geld te creëren via het depositomultiplicatoreffect vermindert [4](#page=4).
##### 4.1.2 Het algemene geval van deposito-creatie = frictional reserve banking
De monetaire basis (high-powered money), aangeduid met $H$, kan worden opgesplitst in het chartale geld in handen van het publiek ($C$) en de bankreserves ($R$):
$$C + R = H$$ [4](#page=4).
Dit betekent dat de totale monetaire basis ofwel door het publiek wordt aangehouden, ofwel door de banken als reserves [4](#page=4).
De totale geldhoeveelheid ($M$) bestaat uit chartaal geld ($C$) en giraal geld ($D$):
$$M = C + D$$ [5](#page=5).
In het model van frictional reserve banking wordt de relatie tussen deze componenten beschreven met de volgende vergelijkingen, waarbij $b$ de fractie van bankdeposito's is die het publiek als contant geld aanhoudt (cash drain), en $x$ (of $r$) de kasreservecoëfficiënt is:
Met cash drain ($b > 0$):
$$bD + xD = H$$ [5](#page=5).
$$D = \frac{H}{x+b}$$ [5](#page=5).
Zonder cash drain ($b=0$):
$$D = \frac{H}{x}$$ [5](#page=5).
> **Tip:** De reden dat $R$ niet expliciet in de formule voor de totale geldhoeveelheid ($M=C+D$) wordt opgenomen, is om dubbeltellingen te vermijden. De banken houden een deel van het gestorte geld aan als kasreserve ($R$), maar dit is reeds deel van de oorspronkelijke storting die als chartaal geld ($C$) of giraal geld ($D$) wordt geclassificeerd. Bovendien is $R$ geen geld in omloop [5](#page=5).
##### 4.1.3 Geld multiplicator
De totale geldhoeveelheid ($M$) kan worden uitgedrukt in termen van de monetaire basis ($H$) en de ratio's $b$ en $x$:
$$M = C + D$$ [5](#page=5).
$$M = bD + D$$ [5](#page=5).
$$M = (b+1)D$$ [5](#page=5).
$$M = (b+1)\frac{H}{(b+x)}$$ [5](#page=5).
$$M = \frac{(b+1)}{(b+x)} H$$ [5](#page=5).
De omvang van de geldmultiplicator, $\frac{(b+1)}{(b+x)}$, is groter naarmate $x$ (kasreservecoëfficiënt) en $b$ (cash drain) kleiner zijn [5](#page=5).
> **Voorbeeld:** Zie de tekening op pagina 468 voor een visuele weergave van de geldmultiplicator [5](#page=5).
#### 4.2 Een competitief banksysteem
In een competitief bankensysteem wachten banken niet passief op deposito's. Ze zoeken proactief naar rendabele mogelijkheden om geld uit te lenen, door aantrekkelijkere rentetarieven aan te bieden om deposito's aan te trekken, of door geld te lenen van andere banken. De winstgevendheid van een lening hangt af van de spread tussen de rente die de bank ontvangt op leningen en de rente die zij moet betalen om geld te verwerven [5](#page=5).
> **Tip:** Het feit dat moderne banken proactief deposito's aantrekken en onderling geld lenen, is een belangrijk inzicht voor het examen. Dit proces wordt ook wel **financiële intermediatie** genoemd [5](#page=5).
##### 4.2.1 Geld aanbod en competitief bankwezen
De centrale bank beïnvloedt het totale geldaanbod door de markt-vraagcurve voor leningen te kennen en de geldhoeveelheid te manipuleren. Kenmerken van een competitieve markt voor leningen zijn onder andere [5](#page=5):
1. Een zo laag mogelijke kasreservecoëfficiënt, omdat reserves weinig opleveren en commerciële banken gemakkelijk aan liquide middelen kunnen komen door te lenen [5](#page=5).
2. Het banksysteem concurreert met andere financiële kanalen in de economie [5](#page=5).
---
# De IS-LM model en macro-economisch evenwicht
Dit onderwerp introduceert het IS-LM model dat het evenwicht op zowel de goederenmarkt (IS-curve) als de geldmarkt (LM-curve) weergeeft, en onderzoekt de relatie tussen BBP en rentevoet, evenals de impact van monetair en fiscaal beleid [12](#page=12) [7](#page=7).
### 3.1 Monetair versus fiscaal beleid
Monetair en fiscaal beleid zijn de twee belangrijkste instrumenten om de economie te sturen [8](#page=8).
#### 3.1.1 Fiscaal beleid
Fiscaal beleid omvat aanpassingen van de overheidsuitgaven (G) en belastingen (T) [8](#page=8).
#### 3.1.2 Monetair beleid
Monetair beleid richt zich op het aanpassen van het geldaanbod (Ms), bijvoorbeeld door het massaal kopen van obligaties (kwantitatieve verruiming), of het aanpassen van de rentevoet (i) in normale tijden [8](#page=8).
### 3.2 Soorten activa
Een essentieel concept binnen het IS-LM model is de analyse van verschillende financiële activa [8](#page=8).
#### 3.2.1 Stocks en flows
* **Stocks:** Waarden die op een specifiek moment worden gemeten [8](#page=8).
* **Flows:** Waarden die over een bepaalde periode variëren [8](#page=8).
#### 3.2.2 Geld en obligaties
* **Liquiditeit:** De mate waarin een actief kan worden omgezet in geld. Perfect liquide activa (zoals geld op een zichtrekening) bieden geen rente, terwijl minder liquide activa (zoals obligaties) wel een rentevergoeding bieden als compensatie voor het opgeven van liquiditeit [8](#page=8).
### 3.3 De rentevoet en de prijs van obligaties
Er is een inverse relatie tussen de rentevoet en de marktprijs van obligaties [8](#page=8).
#### 3.3.1 De rentevoet en de contante waarde
De contante waarde van toekomstige betalingen van een obligatie wordt bepaald door de huidige marktrente. Een hogere rentevoet leidt tot een lagere contante waarde [8](#page=8).
#### 3.3.2 Contante waarde en marktprijs
In een vrije markt stelt de evenwichtsprijs van een actief de contante waarde van de inkomenstroom die het genereert gelijk [8](#page=8).
#### 3.3.3 Rentevoet en marktprijs
* Een daling van de contante waarde van de rente leidt tot een stijging van de waarde van een actief [8](#page=8).
* Een stijging in de marktprijs van een actief is gelijk aan een daling in de rente op dat actief [8](#page=8).
* Hoe dichter de vervaldag van een obligatie, hoe minder invloed veranderingen in de marktrente de prijs beïnvloeden [8](#page=8).
#### 3.3.4 De reële en de nominale rentevoet
* **Nominale rentevoet:** Geeft het geldrendement op een actief weer [9](#page=9).
* **Reële rentevoet:** Geeft het geldrendement op een actief weer in termen van koopkracht [9](#page=9).
De reële rentevoet wordt berekend als:
$$i_R = i_N - \pi$$
waarbij:
* $i_R$ = reële rentevoet
* $i_N$ = nominale rentevoet
* $\pi$ = verwachte inflatie [14](#page=14).
### 3.4 Geldvraag en -aanbod
De interactie tussen de vraag naar en het aanbod van geld bepaalt het monetaire evenwicht [9](#page=9).
#### 3.4.1 Het geldaanbod
Het geldaanbod ($M^s$) wordt voornamelijk bepaald door de centrale bank [9](#page=9).
#### 3.4.2 De geldvraag
De geldvraag ($M^d$ of L) hangt af van verschillende factoren [9](#page=9).
##### 3.4.2.1 Reële en nominale geldvraag
* **Reële vraag naar geld:** De nominale gevraagde hoeveelheid gedeeld door het prijsniveau [9](#page=9).
* **Nominale vraag naar geld:** De totale hoeveelheid geld die huishoudens en bedrijven wensen aan te houden [9](#page=9).
##### 3.4.2.2 De geldvraag hangt af van de nominale rentevoet
De opportuniteitskost van het houden van geld is de rente die men misloopt door geen obligaties te kopen, wat gelijk is aan de nominale rentevoet [9](#page=9).
##### 3.4.2.3 Motieven om geld aan te houden
Er zijn drie hoofdmotieven voor het aanhouden van geld [9](#page=9):
* **Transactiemotief:** Geld aanhouden om economische transacties te kunnen verrichten. Dit motief is positief gerelateerd aan het reële BBP (Y) [9](#page=9).
* **Voorzorgsmotief:** Geld aanhouden vanwege onzekerheid over de timing van inkomsten en uitgaven, of voor onverwachte uitgaven. Ook dit motief is positief gerelateerd aan het BBP (Y) [9](#page=9).
* **Speculatiemotief:** Geld aanhouden in afwachting van gunstigere beleggingskansen, met name in obligaties. Een hogere rentevoet verhoogt de opportuniteitskost van het aanhouden van geld, waardoor de speculatieve vraag naar geld daalt [9](#page=9).
De totale geldvraagfunctie kan worden weergegeven als:
$$M^d = L(Y, i)$$
waarbij $Y$ het BBP is en $i$ de nominale rentevoet [9](#page=9).
##### 3.4.2.4 De vraag naar geld en het prijsniveau
De reële vraag naar geld is onafhankelijk van het prijsniveau. Echter, de nominale vraag naar geld verandert proportioneel met het prijsniveau. Als het prijsniveau verdubbelt, zal de nominale geldvraag ook verdubbelen [9](#page=9).
#### 3.4.3 Totale vraag naar geld
De totale vraag naar geld is afhankelijk van de nominale rentevoet, het BBP en het prijsniveau [9](#page=9).
### 3.5 Monetair evenwicht en de rentevoet
Het monetaire evenwicht wordt bereikt wanneer de geldvraag gelijk is aan het geldaanbod ($M^d = M^s$) [10](#page=10).
#### 3.5.1 Evenwichtsrentevoet
De evenwichtsrentevoet is de rente waarbij de gevraagde hoeveelheid geld gelijk is aan de beschikbare hoeveelheid geld. Dit impliceert ook dat de vraag naar obligaties gelijk is aan het aanbod ervan [10](#page=10).
#### 3.5.2 Rentevoeten en monetair beleid
In normale tijden stelt de centrale bank een vaste rentevoet vast en laat zij de geldhoeveelheid aanpassen aan de vraag [10](#page=10).
### 3.6 De LM-curve
De LM-curve (Liquiditeit-Geld) toont alle combinaties van BBP (Y) en de interestvoet (i) waarvoor een evenwicht bestaat op de geldmarkt [10](#page=10).
* De curve is positief gekromd: een stijging van het BBP verhoogt de geldvraag, wat, bij een gelijkblijvend geldaanbod, leidt tot een hogere rentevoet om het evenwicht te herstellen [10](#page=10).
* De vergelijking van de LM-curve, afgeleid uit $L(Y, i) = M^s$, is:
$$i = \frac{1}{l_s} M^s - \frac{l_t}{l_s} Y$$
waarbij $l_s$ de gevoeligheid van de speculatieve geldvraag voor de rente is en $l_t$ de gevoeligheid van de transactie- en voorzorgsvraag voor het inkomen [11](#page=11).
#### 3.6.1 Geldvraag Md of L
De totale geldvraag is de som van de transactievraag, de voorzorgsvraag (beide positief gerelateerd aan Y) en de speculatieve vraag (negatief gerelateerd aan i) [10](#page=10).
#### 3.6.2 Invloed op de goederenmarkt
Hoewel de LM-curve specifiek de geldmarkt weergeeft, heeft de rentevoet een directe invloed op de goederenmarkt, met name via investeringen (I). Een hogere rente maakt lenen duurder, waardoor de investeringen afnemen en het BBP daalt [10](#page=10).
#### 3.6.3 Verschuivingen van de LM-curve
De LM-curve verschuift als gevolg van veranderingen in het geldaanbod of de geldvraag, onafhankelijk van het BBP of de rentevoet [10](#page=10).
* **Verschuiving naar rechts:** Een verhoging van het geldaanbod of een afname van de geldvraag (bijvoorbeeld door verhoogd gebruik van kredietkaarten) verschuift de LM-curve naar rechts. Dit resulteert in een hogere BBP en een lagere rentevoet [11](#page=11).
* **Verschuiving naar links:** Een daling van het geldaanbod of een toename van de geldvraag verschuift de LM-curve naar links. Dit resulteert in een lagere BBP en een hogere rentevoet [11](#page=11).
#### 3.6.4 De centrale bank en de LM-curve
De centrale bank speelt een cruciale rol bij het beïnvloeden van de LM-curve door het geldaanbod aan te passen [11](#page=11).
### 3.7 De IS-curve
De IS-curve (Investeringen-Sparen) toont alle combinaties van BBP (Y) en de interestvoet (i) waarvoor een evenwicht bestaat op de goederenmarkt [14](#page=14).
#### 3.7.1 Investeringen endogeen maken
In tegenstelling tot eenvoudigere modellen, zijn investeringen (I) in het IS-LM model endogeen, wat betekent dat ze afhankelijk zijn van de rentevoet [14](#page=14).
#### 3.7.2 De IS-curve afleiding
De IS-curve is afgeleid van de aggregate bestedingscurve (AE-curve). Een daling van de rentevoet leidt tot hogere investeringen, wat de AE-curve omhoog verschuift en aldus het BBP (Y) verhoogt. Dit resulteert in een dalend verloop van de IS-curve, wat een negatief verband tussen Y en i op de goederenmarkt aangeeft [14](#page=14).
Algebraïsch kan de IS-curve worden afgeleid uit de goederenmarktevenwichtsvergelijking:
$$Y = C_0 + c(1-t)Y - cT_0 + I_0 + \alpha i + G_0 + (X_0 - IM_0 - mY)$$
waaruit kan worden afgeleid:
$$Y = \frac{1}{1-c(1-t)+m}(C_0 - cT_0 + I_0 + \alpha i + G_0 + X_0 - IM_0)$$
met $\alpha < 0$ omdat investeringen negatief afhankelijk zijn van de rentevoet [14](#page=14).
#### 3.7.3 Stabiliteit en verschuivingen van de IS-curve
* **Stabiliteit:** Punten rechts van de IS-curve impliceren te hoge productie (AE < Y), wat leidt tot voorraadstijgingen en een productiedaling. Punten links van de IS-curve impliceren te lage productie (AE > Y), wat leidt tot voorraaddalingen en een productiestijging [14](#page=14).
* **Verschuivingen:** De IS-curve verschuift als gevolg van veranderingen in autonome bestedingen [15](#page=15).
* **Expansief budgettair beleid** (toename G, afname T) verschuift de IS-curve naar rechts, wat leidt tot een hoger BBP en een hogere rente [15](#page=15).
* **Restrictief budgettair beleid** (afname G, toename T) verschuift de IS-curve naar links, wat leidt tot een lager BBP en een lagere rente [15](#page=15).
### 3.8 Het IS-LM model
Het IS-LM model combineert de IS-curve (goederenmarkt evenwicht) en de LM-curve (geldmarkt evenwicht) om het macro-economische evenwicht te bepalen [15](#page=15).
#### 3.8.1 Het IS-LM evenwicht
Het macro-economische evenwicht wordt bereikt in het snijpunt van de IS- en LM-curve, waar zowel de goederenmarkt als de geldmarkt in evenwicht zijn. Dit bepaalt het evenwichts BBP (Y) en de evenwichtsrentevoet (i) [15](#page=15).
#### 3.8.2 Stabiliteit van IS-LM
Stabiliteit van het IS-LM model wordt besproken in het document [15](#page=15).
#### 3.8.3 Verschuivingen van de IS en LM curves
Verschuivingen in de IS- of LM-curves leiden tot veranderingen in het macro-economische evenwicht [15](#page=15).
##### 3.8.3.1 Verschuiving IS curve
Stijgingen in autonome bestedingen verschuiven de IS-curve naar rechts, wat leidt tot een hoger evenwichts-BBP en een hogere rentevoet [15](#page=15).
##### 3.8.3.2 Verschuiving LM curve
Expansief monetair beleid (toename reële geldhoeveelheid) verschuift de LM-curve naar rechts, wat resulteert in een hoger evenwichts-BBP en een lagere rentevoet [15](#page=15).
### 3.9 Het monetaire transmissiemechanisme
Veranderingen in de vraag of het aanbod van geld leiden via het monetaire transmissiemechanisme tot veranderingen in de rentevoet, investeringen, totale bestedingen en uiteindelijk het BBP [16](#page=16).
#### 3.9.1 De IS-LM multiplicator
De IS-LM multiplicator beschrijft de totale verandering in BBP als gevolg van een initiële verandering in autonome bestedingen. De rentevariabele IS-LM-multiplier is kleiner dan de renteconstante-multiplier [16](#page=16).
#### 3.9.2 Crowding out & monetaire feedback
* **Crowding-out:** Bij expansief budgettair beleid kan een stijging van de rentevoet de beoogde stijging van het BBP deels tenietdoen door afname van investeringen [16](#page=16).
* **Monetaire feedback:** Bij expansief monetair beleid kan een lagere rente leiden tot hogere investeringen, wat de geldvraag verhoogt en de rente weer doet stijgen, waardoor de initiële stimulans deels wordt afgezwakt [16](#page=16).
### 3.10 Visies op economisch beleid
Verschillende economische scholen hebben uiteenlopende visies op de effectiviteit van monetair en fiscaal beleid, afhankelijk van de vorm van de IS- en LM-curves [17](#page=17).
#### 3.10.1 Keynesiaanse visie
Bij een steile IS-curve en een vlakke LM-curve (lage rente, liquiditeitsval) is budgettair beleid effectiever dan monetair beleid, dat weinig impact heeft [17](#page=17).
#### 3.10.2 Monetaristische visie
Bij een vlakke IS-curve en een steile LM-curve (hoge rente) is monetair beleid effectiever dan budgettair beleid [17](#page=17).
#### 3.10.3 Liquiditeitsval
De liquiditeitsval treedt op wanneer de centrale bank geen invloed meer kan uitoefenen op de geldmarkt via rentewijzigingen, omdat de rente al zeer laag is en verdere monetaire versoepeling geen extra stimulans oplevert. In een liquiditeitsval wordt expansief monetair beleid minder effectief en pleiten Keynesianen voor aanvullend expansief fiscaal beleid [17](#page=17) [18](#page=18).
---
# Aggregatieve vraag, aggregatief aanbod en macro-economisch evenwicht
Dit deel behandelt de aggregatieve vraag (AV) en het aggregatief aanbod (AA) op korte en lange termijn, en hoe hun interactie het BBP en het prijspeil bepaalt, inclusief de effecten van vraagschokken en aanbodschokken [19](#page=19) [20](#page=20).
### 4.1 Aggregatieve vraag (AV)
De aggregatieve vraag (AV) vertegenwoordigt de som van alle bestedingen in een economie: $AE = C + I + G + (X – IM)$ [20](#page=20) [21](#page=21) [22](#page=22) [23](#page=23).
#### 4.1.1 De relatie tussen het prijspeil en het BBP
Een stijging van het algemene prijspeil ($P$) leidt tot een daling van het BBP ($Y$) om drie redenen [20](#page=20) [21](#page=21) [22](#page=22):
1. **Via de geldmarkt:** Een stijging van het prijspeil vermindert het reële geldaanbod ($MS/P$). Dit leidt tot een hogere rentevoet ($i$) en een daling van de investeringen ($I$), waardoor de aggregatieve bestedingen (AE) en dus het BBP dalen. Grafisch gezien verschuift de LM-curve naar links, wat resulteert in een beweging langs de IS-curve naar een lager BBP en een hogere rentevoet [20](#page=20) [21](#page=21).
2. **Via het reële vermogenseffect:** Bij een prijsstijging daalt de reële waarde van bezittingen met een vaste nominale waarde (zoals banktegoeden en obligaties). Dit leidt tot een daling van de consumptie ($C$), waardoor de aggregatieve bestedingen (AE) en het BBP dalen. Dit effect zorgt ervoor dat de IS-curve naar links verschuift [21](#page=21).
3. **Via de netto-export:** Een stijging van het binnenlandse prijspeil maakt binnenlandse producten relatief duurder. Dit leidt tot een daling van de export ($X$) en een stijging van de import ($IM$), waardoor de netto-export ($XN = X - IM$) daalt. Een lagere netto-export vermindert de aggregatieve bestedingen (AE) en dus het BBP. Ook dit effect resulteert in een verschuiving van de IS-curve naar links [22](#page=22).
Concluderend, als het prijspeil stijgt, daalt het BBP [22](#page=22).
#### 4.1.2 Afleiding van de AV-curve
De AV-curve wordt afgeleid uit de relatie tussen het prijspeil en het BBP, waarbij een stijging van het prijspeil leidt tot een lager BBP. De AV-curve heeft een negatieve helling [23](#page=23) [25](#page=25) [26](#page=26) [27](#page=27).
#### 4.1.3 Aggregatieve vraagschokken
Een aggregatieve vraagschok is een verandering die de AV-curve doet verschuiven. Dit gebeurt wanneer factoren anders dan het prijspeil veranderen [23](#page=23).
* **Positieve vraagschok:** Leidt tot een toename van de AV-curve (verschuiving naar rechts), resulterend in een hoger BBP en mogelijk een hoger prijspeil [23](#page=23) [29](#page=29).
* Voorbeelden zijn een toename van het nominale geldaanbod (monetair beleid), zoals obligatieaankopen door de centrale bank (quantitative easing), of expansief budgettair beleid (verhoging van de overheidsuitgaven $G$ of verlaging van belastingen $T$) [23](#page=23).
* Op lange termijn leidt een positieve vraagschok tot een hoger prijspeil, terwijl het BBP terugkeert naar het potentiële niveau [29](#page=29).
* **Negatieve vraagschok:** Leidt tot een afname van de AV-curve (verschuiving naar links), resulterend in een lager BBP en mogelijk een lager prijspeil [29](#page=29).
* Voorbeelden zijn aanslagen, natuurrampen, beurscraches of pandemieën [29](#page=29).
* Op lange termijn leidt een negatieve vraagschok tot een lager prijspeil, terwijl het BBP terugkeert naar het potentiële niveau [29](#page=29).
> **Tip:** Een verandering in het prijspeil veroorzaakt een beweging *langs* de AV-curve, terwijl een vraagschok een *verschuiving* van de AV-curve veroorzaakt [23](#page=23).
### 4.2 Aggregatief aanbod (AA)
Het aggregatief aanbod (AA) is de totale gewenste productie van finale goederen en diensten die alle bedrijven samen aanbieden in een bepaalde periode [24](#page=24).
#### 4.2.1 Aggregatief aanbod op korte termijn (AAKT of SRAS)
Op korte termijn (1 tot 2 jaar) is er een positief verband tussen het BBP en het prijspeil. Dit komt voornamelijk door [24](#page=24):
* **Nominale loonrigiditeit (sticky wages):** Nominale lonen passen zich traag aan het veranderende prijspeil aan, vaak door langetermijnlooncontracten [24](#page=24).
* **Gevolg van prijsstijging:** Als het algemene prijspeil stijgt, stijgen op korte termijn vooral de outputprijzen, terwijl de inputprijzen (zoals lonen) constant blijven. Dit verhoogt de winstmarge van bedrijven, waardoor zij hun productie verhogen en langs de AAKT-curve bewegen [24](#page=24).
#### 4.2.2 Aggregatieve aanbodschokken
Een aggregatieve aanbodschok is een verandering die de AA-curve doet verschuiven, veroorzaakt door factoren anders dan de outputprijzen [24](#page=24).
* **Negatieve aanbodschok:** Veroorzaakt door een stijging van de inputprijzen of een afname van de productiviteit. Dit leidt tot hogere productiekosten, waardoor bedrijven bereid zijn minder aan te bieden bij elk prijspeil. De AAKT-curve verschuift naar links [24](#page=24) [27](#page=27).
* Gevolg: Een stijging van het prijspeil en een daling van het BBP (stagflatie) [27](#page=27) [28](#page=28).
* **Voorbeeld: Olcricrisis:** De oliecrisissen van 1973-74 en 1979-80 leidden tot een aanzienlijke stijging van de olieprijs. Aangezien olie een belangrijke grondstof is, verhoogden dit de productiekosten wereldwijd, wat resulteerde in een negatieve aanbodschok [27](#page=27) [28](#page=28).
* **Positieve aanbodschok:** Veroorzaakt door een daling van de inputprijzen of een toename van de productiviteit. Dit leidt tot lagere productiekosten, waardoor bedrijven bereid zijn meer aan te bieden bij elk prijspeil. De AAKT-curve verschuift naar rechts [27](#page=27).
* Gevolg: Een daling van het prijspeil en een stijging van het BBP [27](#page=27).
#### 4.2.3 Aggregatief aanbod op lange termijn (AALT of LRAS)
Op lange termijn zijn de lonen flexibel, wat betekent dat alle inputprijzen (inclusief lonen) zich hebben kunnen aanpassen aan het prijspeil. De AALT-curve is daarom verticaal op het niveau van het potentieel BBP ($Y^*$), wat staat voor volledige tewerkstelling (enkel natuurlijke werkloosheid: frictionele en structurele werkloosheid). De AALT-curve bepaalt het BBP op lange termijn [28](#page=28) [29](#page=29).
Economische groei op lange termijn, gekenmerkt door een verschuiving van de AALT-curve naar rechts, wordt veroorzaakt door [29](#page=29) [30](#page=30):
* Toename van het arbeidsaanbod (immigratie, bevolkingsgroei) [29](#page=29).
* Technologische vooruitgang [29](#page=29).
* Accumulatie van kapitaal [29](#page=29).
### 4.3 Macro-economisch evenwicht
Het macro-economische evenwicht wordt bepaald door de interactie van de aggregatieve vraag (AV) en het aggregatief aanbod (AA). Er zijn drie evenwichtsvoorwaarden [11](#page=11) [25](#page=25) [7](#page=7):
1. Inkomens = gewenste bestedingen ($Y = AE$) (IS-curve) [25](#page=25).
2. Geldvraag = geldaanbod ($L = M$) (LM-curve) [25](#page=25).
3. Gewenste bestedingen = gewenste productie (AV = AA) (AV-AA-model) [25](#page=25).
#### 4.3.1 Evenwicht op korte termijn
Op korte termijn is het macro-economisch evenwicht het snijpunt van de AV-curve en de AAKT-curve [25](#page=25) [7](#page=7).
* **Vraagschokken en multiplicatoren:** Een initiële verandering in de aggregatieve vraag, bijvoorbeeld door expansief budgettair beleid ($\Delta G > 0$), kan leiden tot verschillende effecten op het BBP en het prijspeil, afhankelijk van de geldmarkt en het aanbod [25](#page=25) [26](#page=26).
1. **Eenvoudige multiplicator (horizontale SRAS):** Veronderstelt een constante rente en een horizontale AAKT-curve [25](#page=25).
2. **IS-LM multiplicator:** Houdt rekening met de stijging van de rente als gevolg van een toegenomen geldvraag (verschuiving van LM-curve naar links), wat leidt tot 'crowding out' van investeringen [26](#page=26).
3. **AV-AA multiplicator:** Houdt rekening met zowel de geldmarkt als de stijgende AAKT-curve. Een vraagoverschot bij een bepaald prijspeil leidt tot een prijsstijging, wat de LM- en IS-curves beïnvloedt en uiteindelijk een nieuw evenwicht creëert waar AV = AA [26](#page=26).
* **Aanbodschokken:** Een verschuiving van de AAKT-curve beïnvloedt zowel het prijspeil als het BBP [27](#page=27).
* Een positieve aanbodschok (AA naar rechts) leidt tot een stijging van het BBP en een daling van het prijspeil [27](#page=27).
* Een negatieve aanbodschok (AA naar links) leidt tot een daling van het BBP en een stijging van het prijspeil (stagflatie) [27](#page=27) [28](#page=28).
#### 4.3.2 Evenwicht op lange termijn
Op lange termijn wordt het macro-economische evenwicht bepaald door het snijpunt van de AV-curve en de verticale AALT-curve. Het BBP wordt hier bepaald door het potentieel BBP ($Y^*$). De aggregatieve vraag (AV) is dan verantwoordelijk voor de bepaling van het prijspeil op lange termijn [11](#page=11) [28](#page=28) [29](#page=29).
* **Aanpassing na vraagschok:** Na een positieve vraagschok (AV naar rechts) leidt de daaruit voortvloeiende prijsstijging op lange termijn tot hogere inputprijzen (lonen). Hierdoor verschuift de AAKT-curve naar links, waarna het evenwicht terugkeert naar het potentieel BBP, zij het op een hoger prijsniveau. Het omgekeerde geldt voor een negatieve vraagschok [29](#page=29).
> **Tip:** Op lange termijn corrigeert de economie zichzelf naar het potentiële BBP ($Y^*$), ongeacht de vraagschokken, hoewel het prijspeil permanent kan veranderen [29](#page=29).
---
# Inflatie, werkloosheid en economisch beleid
Dit onderwerp onderzoekt het verband tussen inflatie en werkloosheid via de Phillipscurve, de rol van accommoderend monetair beleid, en de doelen en instrumenten van budgettair en monetair beleid [31](#page=31).
### 5.1 Inflatie en werkloosheid: de Phillipscurve
De Phillipscurve beschrijft het verband tussen inflatie en werkloosheid. Historisch werd dit verband geïnterpreteerd als een beleidskeuze (trade-off) tussen inflatie en werkloosheid: kiezen tussen weinig inflatie met hoge werkloosheid, ofwel hoge inflatie met lage werkloosheid [33](#page=33) [34](#page=34).
#### 5.1.1 Werkloosheid
Er worden verschillende soorten werkloosheid onderscheiden [33](#page=33):
* **Conjuncturele werkloosheid:** Ontstaat door een tegenvallende vraag, waarbij het BBP lager is dan het potentiële BBP (recessiekloof) [33](#page=33).
* **Frictionele werkloosheid:** Werkloosheid die optreedt bij het wisselen van job [33](#page=33).
* **Structurele werkloosheid:** Kan kwantitatief zijn (door automatisering, delokalisatie) of kwalitatief (door een mismatch tussen de gevraagde competenties en de beschikbare vaardigheden van de beroepsbevolking) [33](#page=33).
* **Natuurlijke werkloosheid:** De werkloosheid die aanwezig is bij het potentiële BBP, bestaande uit frictionele en structurele werkloosheid [33](#page=33).
De werkloosheid wordt gemeten aan de hand van het werkloosheidspercentage (u), waarbij:
$u = \frac{U}{L}$ [33](#page=33).
waarin $U$ het aantal volledig werklozen is en $L$ de totale werkgelegenheid. De actieve bevolking ($A$) omvat de werkenden, de werklozen en de niet-actieven op arbeidsleeftijd ($O$) (#page=33, 34) [33](#page=33) [34](#page=34).
#### 5.1.2 Het verband tussen loonsverandering en de eenheidskost
Het verband tussen de procentuele loonsverandering en de arbeidsproductiviteit ($g$) bepaalt de verandering van de eenheidskost [34](#page=34).
* Als de loonswijziging groter is dan de productiviteitsstijging ($w > g$), stijgen de eenheidskosten, wat leidt tot inflatie en een opwaartse verschuiving van de korte-termijn aggregaat aanbodcurve (SRAS) [35](#page=35).
* Als de loonswijziging kleiner is dan de productiviteitsstijging ($w < g$), dalen de eenheidskosten, wat leidt tot deflatie en een neerwaartse verschuiving van de SRAS [35](#page=35).
* Als de loonswijziging gelijk is aan de productiviteitsstijging ($w = g$), blijven de eenheidskosten constant [35](#page=35).
De Phillipscurve geeft de snelheid aan waarmee de economie terugkeert naar het lange-termijn evenwicht (potentieel BBP). Bij een inflatiekloof ($Y > Y^*$) is de curve steil, wat duidt op een snelle aanpassing en snelle prijsstijgingen. Bij een recessiekloof ($Y < Y^*$) is de curve vlakker, wat wijst op een trage aanpassing en langzame daling van de kosten [35](#page=35).
#### 5.1.3 De Phillipscurve en aggregate vraag/aanbod (AV/AA)
* Bij een **inflatiekloof** verschuift de SRAS naar links totdat het lange-termijn evenwicht is bereikt [36](#page=36).
* Bij een **recessiekloof** verschuift de SRAS naar rechts totdat het lange-termijn evenwicht is bereikt [36](#page=36).
De Phillipscurve illustreert dus de snelheid van de overgang van het korte-termijn naar het lange-termijn evenwicht [36](#page=36).
#### 5.1.4 Verwachte inflatie en de expectations-augmented Phillips-curve
Verwachte inflatie beïnvloedt loonsonderhandelingen. Werknemers eisen een nominale loonstijging die minstens gelijk is aan de verwachte inflatie om hun reële loon te behouden. Werkgevers accepteren dit omdat ze verwachten hun producten aan een hogere prijs te kunnen verkopen [39](#page=39).
De **expectations-augmented Phillips-curve** incorporeert verwachte inflatie ($F$) en de outputkloof ($Y-Y^*$) in de loonvorming ($w$):
$\dot{w} = F + \lambda(Y-Y^*) $ [39](#page=39).
(Dit is een vereenvoudigde weergave, de tekst gebruikt 'F' voor verwachte inflatie en een druk op de lonen die positief is bij een inflatiekloof en negatief bij een recessiekloof) [39](#page=39).
* Als de feitelijke inflatie hoger is dan de verwachte inflatie ($Y > Y^*$), neemt de verwachte inflatie toe, wat de curve opwaarts verschuift [40](#page=40).
* Als de feitelijke inflatie lager is dan de verwachte inflatie ($Y < Y^*$), neemt de verwachte inflatie af, wat de curve neerwaarts verschuift [40](#page=40).
Het nastreven van een recessiekloof ($Y < Y^*$) kan helpen om de inflatie onder controle te houden en de verwachte inflatie te laten dalen tot nul bij het potentiële BBP ($Y^*$) [40](#page=40).
De **NAIRU (non-accelerating inflation rate of unemployment)** is de werkloosheidsgraad waarbij de inflatie niet accelereert [40](#page=40).
### 5.2 Accommoderend monetair beleid
Accommoderend monetair beleid wordt toegepast om een verhoogd BBP te behouden wanneer een stijging van het prijspeil normaal gesproken zou leiden tot een daling van het BBP door een linksverschuiving van de LM-curve (#page=36, 37) [36](#page=36) [37](#page=37).
#### 5.2.1 Effect op de geldmarkt en IS-LM
Normaal gesproken leidt een stijging van het prijspeil tot een daling van het reële geldaanbod, wat de rente verhoogt en het BBP doet dalen (LM-curve verschuift naar links). Met accommoderend monetair beleid wordt de nominale geldhoeveelheid verhoogd om het reële geldaanbod constant te houden, waardoor de LM-curve niet verschuift (#page=37, 38). Dit resulteert in een hoger prijspeil dat correspondeert met een hoger BBP, wat leidt tot een verdere rechtsverschuiving van de AV en versnelde inflatie. Accommoderend monetair beleid versnelt inflatie (#page=38, 41) [37](#page=37) [38](#page=38) [41](#page=41).
### 5.3 Budgettair en monetair beleid
Beide beleidsvormen hebben als doel het wegwerken van afwijkingen van het potentiële BBP en het onder controle houden van inflatie door de aggregate vraag te beïnvloeden [42](#page=42).
#### 5.3.1 Budgettair beleid (Fiscaal beleid)
Budgettair beleid beïnvloedt de aggregate vraag door overheidsuitgaven ($G$) en belastingen ($T$) aan te passen [42](#page=42).
* **Expansief budgettair beleid:** Verhoging van $G$ of verlaging van $T$ om het BBP te stimuleren bij een recessiekloof [42](#page=42).
* **Restrictief budgettair beleid:** Verlaging van $G$ of verhoging van $T$ om het BBP te doen dalen bij een inflatiekloof (#page=42, 43) [42](#page=42) [43](#page=43).
Een **automatische stabilisator** werkt doordat bij een BBP-stijging de belastinginkomsten stijgen en de uitkeringen dalen, wat de economische fluctuaties dempt. Beperkingen van budgettair beleid zijn de informatie-, besluitvormings- en uitvoeringsvertragingen (lags), evenals het risico op overreactie. Tegenwoordig wordt budgettair beleid vooral ingezet voor 'gross-tuning' bij substantiële en aanhoudende recessiekloven [43](#page=43) [44](#page=44).
#### 5.3.2 Monetair beleid
Monetair beleid beïnvloedt de aggregate vraag door de geldhoeveelheid en rentetarieven aan te passen [42](#page=42).
* **Monetary targeting (jaren '70-'80):** Gericht op de groei van de monetaire basis, met als doel het BBP te beïnvloeden. Dit bleek verstoord door verschuivingen in de geldvraag, bijvoorbeeld door de opkomst van kredietkaarten [44](#page=44).
* **Inflatie targeting (actueel):** Gericht op het aanpassen van de rentevoet met als doel de inflatie onder, maar dicht bij 2% te houden. Dit is een manier om het BBP dicht bij het potentiële BBP te krijgen [44](#page=44).
De **centrale beleidsrente** is de rente waaraan commerciële banken geld lenen bij de centrale bank (ECB) en beïnvloedt de rentes die banken aanrekenen. Via openmarktoperaies kan de ECB de geldhoeveelheid en rente beïnvloeden [45](#page=45).
#### 5.3.3 Historiek en crisisbeleid
Historisch ging de nadruk van budgettair beleid (jaren '30-'70) naar monetair beleid (jaren '80). Tijdens de financiële crisis van 2007-2008 werd **quantitative easing (QE)** toegepast, waarbij de centrale bank financiële activa opkocht met nieuw gecreëerd geld om de economie te stimuleren wanneer de beleidsrente de ondergrens van 0% naderde (#page=45, 46). QE verlaagt de langetermijnrente, stimuleert consumptie en investeringen, en kan leiden tot een depreciatie van de munt, wat de export ten goede komt [45](#page=45) [46](#page=46).
#### 5.3.4 Voor- en nadelen van monetair beleid
Voordelen zijn kortere time lags dan bij budgettair beleid, hoewel de reactie van investeringen op rentewijzigingen traag kan zijn. Een nadeel is de beperkte effectiviteit bij negatieve aanbodschokken (stagflatie), waarbij renteverhogingen om inflatie tegen te gaan, het BBP verder doen dalen [45](#page=45).
### 5.4 Inflatie en de rentevoet
De **reële rentevoet** corrigeert de nominale rentevoet voor de daling in koopkracht als gevolg van inflatie. De Fisher-vergelijking beschrijft dit verband:
$i_R = i_N - \pi$ [40](#page=40).
waarin $i_R$ de reële rentevoet, $i_N$ de nominale rentevoet en $\pi$ de inflatie is. Een hogere inflatie erodeert de koopkracht van rente-inkomsten [40](#page=40).
---
# Duurzame economie en circulaire economie
Hier is een gedetailleerde samenvatting voor het onderwerp "Duurzame economie en circulaire economie", opgesteld als een examengericht studiemateriaal.
## 6. Duurzame economie en circulaire economie
Dit onderwerp bevraagt de noodzaak van economische groei en verkent alternatieve economische modellen zoals de donuteconomie en circulaire economie als oplossingen voor milieuproblemen en grondstoffenschaarste.
### 6.1 Kritiek op economische groei en de zoektocht naar alternatieven
De documentaire "The Cost of Growth" belicht zowel de voordelen als de nadelen van het streven naar economische groei [47](#page=47).
#### 6.1.1 Voordelen van economische groei
Economische groei wordt vaak gezien als een motor voor welvaart en armoedebestrijding. Het kan ook bijdragen aan de overheidsbegroting door hogere belastinginkomsten en de mogelijkheid om staatsschulden af te betalen. Bovendien wordt het als gunstig beschouwd voor klimaattransities, omdat het investeringen in duurzame technologie en infrastructuur mogelijk maakt. Groei kan ook het draagvlak creëren voor technologische ontwikkelingen die nodig zijn voor milieuverbeteringen [47](#page=47) [48](#page=48).
#### 6.1.2 Nadelen en kritiek op economische groei
De nadelen van economische groei zijn significant:
* **Milieu-uitputting en ecologische crises**: Groei leidt tot toenemende druk op eindige grondstoffen en veroorzaakt milieuvervuiling, wat kan leiden tot ecologische uitputting en crises. De Club van Rome en Paul R. Ehrlich waarschuwden voor onvermijdelijke uitputting en economische ineenstorting als de groei niet wordt gestopt [47](#page=47).
* **Verlies van biodiversiteit**: Groei gaat vaak gepaard met verlies van biodiversiteit [47](#page=47).
* **Vervuiling**: Toenemende groei genereert meer vervuiling van water en lucht [47](#page=47).
* **Opoffering van gebieden**: Er kunnen "opofferingszones" ontstaan ten gevolge van groei-gerelateerde activiteiten [47](#page=47).
* **Systeemfout en rente**: Het huidige geldsysteem met rente vereist constante groei om investeringen te kunnen afbetalen, wat een vliegtuigmetafoor oproept dat steeds sneller moet vliegen om niet neer te storten [51](#page=51).
* **Materialisme en welvaartsziekten**: Groei leidt niet altijd tot blijvende welzijnsverbetering; materialisme kan leiden tot welvaartsziekten zoals burn-outs en depressies, die de sociale zekerheid ondermijnen [49](#page=49).
* **Techno-illusies**: Er is kritiek op het idee dat technologische vooruitgang alle problemen zal oplossen, omdat veel beloofde technologieën niet of onvoldoende gerealiseerd zijn [49](#page=49).
#### 6.1.3 De rol van technologie en ontkoppeling
Een tegenargument tegen de doemscenario's van groei is dat milieuproblemen niet zozeer door welvaartsgroei zelf, maar door het ontbreken van technologische oplossingen werden veroorzaakt. Innovaties zoals verbeterde landbouwtechnieken hebben hongersnood voorkomen ondanks bevolkingsgroei. Het prijsmechanisme stimuleert efficiënter grondstoffengebruik en de zoektocht naar alternatieven. Voorbeelden van succesvolle milieumaatregelen zijn het verwijderen van lood uit benzine en het Montréal-protocol tegen cfk's [47](#page=47).
**Ontkoppeling (decoupling)** is het fenomeen waarbij economische groei wordt gerealiseerd zonder een gelijke toename van milieubelasting of grondstoffengebruik. Europa heeft laten zien dat consumptiemogelijkheden kunnen toenemen terwijl de milieu-impact van productie daalt. Er wordt onderscheid gemaakt tussen [50](#page=50) [51](#page=51):
* **Relatieve ontkoppeling**: Grondstofgebruik stijgt mee met economische groei, maar minder snel [54](#page=54).
* **Absolute ontkoppeling**: Grondstofgebruik daalt bij toenemende economische groei [54](#page=54).
Jason Hickel stelt echter dat de conclusie van ontkoppeling niet juist is en dat het concept ook als een nieuwe vorm van kolonialisme kan worden beschouwd [51](#page=51).
#### 6.1.4 Pleidooien voor ontgroei en kritiek op groene groei
Intellectuelen zoals Jason Hickel en activisten zoals Greta Thunberg pleiten voor **ontgroei**, waarbij rijke landen welvaart moeten inleveren om ecologische rampen te voorkomen. Ontgroei wordt gezien als een noodzakelijke remedie, ondanks de sociale en economische opofferingen [48](#page=48).
**Groene groei** wordt door sommigen voorgesteld als een alternatief, waarbij economische groei gepaard gaat met een lagere milieu-impact. Echter, ook groene groei wordt problematisch bevonden door anderen. Dit komt onder andere door het **trickle-down effect**, waarvoor weinig empirisch bewijs is dat rijkdom doorsijpelt naar armere bevolkingsgroepen. Daarnaast is er kritiek dat het vaak gaat om dezelfde activiteiten met een "groen label", wat misleidend kan zijn (greenwashing) (#page=50, 51) [50](#page=50) [51](#page=51).
#### 6.1.5 Economische en maatschappelijke stabiliteit
Beleidsmakers kiezen vaak voor groei om welvaart, pensioenen en sociale voorzieningen te garanderen, en om sociale onrust te voorkomen die bij stagnatie of krimp kan ontstaan. Massale verarming of radicale systeemverandering wordt als onrealistisch en contraproductief gezien [48](#page=48).
#### 6.1.6 Historisch falen van doemscenario's en beperkte effectiviteit van krimp
Veel voorspelde rampen zijn niet uitgekomen dankzij technologische vooruitgang en marktwerking. Zelfs tijdens de economische stilstand in 2020 (pandemie) daalde de CO₂-uitstoot slechts met 7%, wat suggereert dat krimp weinig effect heeft zonder technologische innovatie [48](#page=48).
#### 6.1.7 Kritieke grondstoffen en strategische technologieën
Er is een discussie over het ontginnen van **kritieke grondstoffen** in Europa. Voordelen hiervan zijn milieuvriendelijkere en eerlijkere winning, omdat Europa zelf de consument is. Echter, de ontginning in Europa verloopt moeizaam door strenge regelgeving en de hoge nood aan deze grondstoffen. Kritieke grondstoffen zijn essentieel voor technologieën zoals lithium-ion batterijen en AI, en hun aanvoer is onzeker [50](#page=50) [51](#page=51).
#### 6.1.8 De ware oorzaak van conflicten en illusie van democratie
Volgens sommigen is de ware strijdpunt van de meeste oorlogen gerelateerd aan de nood aan grondstoffen ten behoeve van de economie. Er is ook kritiek op het westerse democratische systeem, met voorbeelden van landgrabbing en de invloed van instellingen zoals de ECB, IMF en NAVO [52](#page=52).
### 6.2 Donuteconomie
De **donuteconomie**, ontwikkeld door Kate Raworth, stelt een nieuw doel voor economische systemen: het creëren van een sociaal veilige en ecologisch duurzame ruimte (#page=53, 56) [53](#page=53) [56](#page=56).
#### 6.2.1 Kernconcepten van de donuteconomie
* **Veranderende doelstelling**: Het doel van de economie is niet langer puur economische groei, maar het opereren binnen een "veilige en rechtvaardige ruimte" gedefinieerd door sociale en planetaire grenzen (#page=53, 56) [53](#page=53) [56](#page=56).
* **Groter plaatje**: Het economische systeem wordt ingebed gezien binnen ecologische en sociale systemen, in tegenstelling tot eerdere modellen die uitgingen van een oneindige groei [56](#page=56).
* **Menselijke natuur**: Economische modellen moeten rekening houden met de complexiteit van menselijk gedrag, voorbij het rationele model van de "homo economicus". Gedragseconomie neemt psychologische aspecten mee [56](#page=56).
* **Systeemdenken**: De economie wordt gezien als een dynamisch systeem met positieve en negatieve feedbackloops, waarbij niet alleen winst maar ook de impact op natuur en milieu in acht genomen moet worden [57](#page=57).
* **Herverdeling**: Er is een focus op herverdeling van welvaart en het verminderen van ongelijkheid. De traditionele visie dat economische groei ongelijkheid oplost via trickle-down effecten wordt bekritiseerd. Een meer distributieve economie, met buffers om kettingreacties te voorkomen, is wenselijk [57](#page=57).
* **Regeneratie**: Het streven is om te creëren op een manier die regenereert en de milieu-impact vermindert, in plaats van te blijven groeien. Oplossingen die consumptie verlagen en ontkoppeling bevorderen, zoals de circulaire economie, zijn hierbij cruciaal [57](#page=57).
* **Agnostisch ten opzichte van groei**: Raworth is niet per se tegen groei, maar vindt het belangrijker dat de economie opereert binnen sociale en planetaire grenzen [58](#page=58).
#### 6.2.2 Sociale en planetaire grenzen
De **planetaire grenzen** vertegenwoordigen de ecologische drempels die de mensheid niet mag overschrijden om een stabiel ecosysteem te behouden. Momenteel zijn zeven van de negen grenzen overschreden. De **sociale grenzen** definiëren de basisvoorwaarden voor een menswaardig bestaan, zoals toegang tot voedsel, water, gezondheidszorg en onderwijs. De donuteconomie stelt dat het economisch systeem moet garanderen dat niemand onder de sociale grenzen valt en dat niemand buiten de planetaire grenzen stapt [55](#page=55) [56](#page=56).
#### 6.2.3 Europees beleid
Europees beleid ondersteunt deze verschuiving met initiatieven zoals:
* **ESG-regelgeving**: Bedrijven moeten rapporteren over hun ecologische en sociale prestaties, niet alleen financiële [55](#page=55).
* **Regelgeving op het vlak van grondstoffen**: Stimuleert hergebruik en recyclage om afhankelijkheid van specifieke regio's te verminderen [55](#page=55).
* **Recht op herstel**: Producenten worden verantwoordelijk voor het repareren van producten, wat leidt tot milieuvriendelijkere ontwerpen [55](#page=55).
* **Uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (EPR)**: De producent is verantwoordelijk voor producten aan het einde van hun levensduur [55](#page=55).
### 6.3 Circulaire economie
De **circulaire economie** is een economisch model dat erop gericht is milieuschade te minimaliseren en positieve impact te creëren door grondstoffen zo lang mogelijk in te zetten op hun hoogste waarde (#page=53, 58, 60). Het gaat verder dan enkel "minder milieuschade" en streeft naar een **regeneratieve economie** [53](#page=53) [58](#page=58) [60](#page=60).
#### 6.3.1 Geplande veroudering
Een belangrijk concept binnen de kritiek op de lineaire economie is **geplande veroudering**, waarbij producten opzettelijk sneller kapot gaan of uit de mode raken om de consumptie te stimuleren. Dit kan fysiek (technisch) of psychologisch (door trends en marketing) gebeuren [58](#page=58).
#### 6.3.2 De "Value Hill"
In een **lineaire economie** wordt waarde toegevoegd in elke productiestap, maar na gebruik worden producten vernietigd (verbrand of gestort), waardoor de gecreëerde waarde verloren gaat. In een **circulaire economie** is het doel om producten zo lang mogelijk op hun hoogste waarde te houden binnen de "value hill" [59](#page=59).
#### 6.3.3 Het vlinderdiagram
Het **vlinderdiagram** illustreert de twee cycli van de circulaire economie: de biologische cyclus en de technische cyclus. Technische grondstoffen mogen de biologische cyclus niet schaden. Het diagram helpt om de overgang van de lineaire ("oude") economie naar een circulaire economie te visualiseren door de "onderste twee pijlen" (weggooien en verbranden) weg te werken [59](#page=59).
#### 6.3.4 Circulariteit en R9-strategieën
Circulariteit wordt bevorderd door de **R9-strategieën**:
* **Narrow the loop (Versmal de lus)**:
* **Refuse**: Weiger producten die niet nodig zijn (bv. herbruikbare waterfles i.p.v. plastic flesjes) [59](#page=59).
* **Rethink**: Herdenk businessmodellen (bv. matrassen ontwerpen voor duurzaamheid en verhuur) [59](#page=59).
* **Reduce**: Produceer met minder grondstoffen (bv. 3D-printen) [59](#page=59).
* **Slow the loop (Vertraag de lus)**:
* **Reuse**: Hergebruik producten (bv. tweedehandswinkels) [59](#page=59).
* **Repair**: Repareer producten (bv. Fairphone) [59](#page=59).
* **Refurbish**: Herstel en upgrade producten (bv. software-updates) [59](#page=59).
* **Remanufacture**: Haal kapotte producten uit elkaar en maak nieuwe producten van bruikbare onderdelen [59](#page=59).
* **Repurpose**: Geef producten een ander doel (bv. oude jeans voor stoelzittingen) [59](#page=59).
* **Close the loop (Sluit de lus)**:
* **Recycle / Recover**: Verwerk materialen aan het einde van hun levensduur voor hergebruik (bv. het smelten van metalen uit laptops). Energie kan ook uit afval worden gehaald [60](#page=60).
#### 6.3.5 Huidige status van circulariteit
De mate van circulariteit in de economie gaat momenteel achteruit. Om het Parijs Akkoord te halen, is een circulaire economie van 17% noodzakelijk [60](#page=60).
### 6.4 Nieuwe businessmodellen in de circulaire economie
De overgang naar een circulaire economie vraagt om nieuwe manieren van zakendoen:
* **Platform businessmodel**: Producten of diensten worden aangeboden via een digitaal platform (bv. Spotify voor muziek, Cozy Wheels voor autodeel) [60](#page=60).
* **Community-based businessmodel**: De waarde van het platform wordt gecreëerd door de gemeenschap van gebruikers (bv. Waze voor verkeersinformatie, Mymizu voor waterflessen-locaties) [60](#page=60).
* **Circulair businessmodel: LAAS (Light as Service)**: Bedrijven verkopen niet langer het product zelf, maar de dienst die het product levert (bv. Philips verkoopt licht aan Schiphol, niet lampen). Dit creëert een andere incentive voor de producent: ze hebben er belang bij dat producten lang meegaan, wat staat tegenover geplande veroudering [60](#page=60) [61](#page=61).
> **Tip**: Het is cruciaal om het onderscheid te maken tussen "less environmental harm" (wat nog steeds schade betekent) en een regeneratieve benadering die een positieve impact nastreeft. Recycleren is slechts één onderdeel van circulariteit en geen circulaire economie op zich [58](#page=58).
> **Tip**: Begrijp de kern van de kritiek op economische groei: niet de groei an sich, maar de *manier* waarop gegroeid wordt en de *grenzen* van de planeet zijn de cruciale factoren (#page=47, 54) [47](#page=47) [54](#page=54).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Geld | Geld is elk algemeen aanvaard ruilmiddel dat dient als ruilmiddel, rekeneenheid en waardemeter. |
| Ruilmiddel | Een functie van geld die transacties vergemakkelijkt door de noodzaak van dubbele wederzijdse behoeften, zoals bij ruilhandel, te elimineren. |
| Waardemeter | Een functie van geld die helpt bij het vaststellen van de waarde van goederen en diensten, waardoor vergelijkingen eenvoudiger worden. |
| Rekeneenheid | Een functie van geld die wordt gebruikt om prijzen en schulden vast te leggen, en die als basis dient voor economische berekeningen. |
| Metaalgeld | Geld dat is gemaakt van edelmetalen zoals goud en zilver, dat intrinsieke waarde heeft. |
| Bankbiljetten | Papiergeld uitgegeven door banken, oorspronkelijk volledig inwisselbaar voor goud, en later gebaseerd op fiduciair geld (vertrouwen). |
| Basisgeld (High-powered money) | Het totale bedrag aan chartaal geld in omloop plus de reserves van commerciële banken bij de centrale bank. Dit is de monetaire basis die door de centrale bank wordt gecontroleerd. |
| Centrale Bank | Een instelling die verantwoordelijk is voor het monetair beleid van een land of regio, inclusief de uitgifte van geld en het reguleren van banken. |
| Commerciële Bank | Een financiële instelling die deposito's accepteert, leningen verstrekt en geld creëert door middel van het fractionele reserve banksysteem. |
| Giraal geld | Geld dat op zichtrekeningen bij banken wordt aangehouden en kan worden overgemaakt via elektronische transacties. |
| Chartaal geld | Munten en bankbiljetten die fysiek in omloop zijn en in handen zijn van het publiek. |
| Quasi-geld | Financiële activa die gemakkelijk kunnen worden omgezet in geld, zoals spaartegoeden met een korte looptijd (< 1 jaar), maar die niet direct liquide zijn. |
| Geldmultiplicator | Het proces waarbij een initiële injectie van basisgeld leidt tot een veelvoudige toename van de totale geldhoeveelheid in de economie, door herhaaldelijk uitlenen en deponeren door banken. |
| Cash drain | Het deel van het geld dat mensen als fysiek contant geld aanhouden in plaats van het op een bankrekening te storten, wat de geldcreatiecapaciteit van banken vermindert. |
| Fractioneel Reserve Banking | Een banksysteem waarbij banken slechts een fractie van hun deposito's als reserve aanhouden en de rest uitlenen, wat geldcreatie mogelijk maakt. |
| Monetair Beleid | Acties ondernomen door een centrale bank om de geldhoeveelheid en kredietomstandigheden te beïnvloeden, met als doel macro-economische stabiliteit te bereiken (bv. inflatie onder controle houden, economische groei stimuleren). |
| Fiscaal Beleid | Het gebruik van overheidsuitgaven en belastingen om de economie te beïnvloeden, bijvoorbeeld om economische groei te stimuleren of inflatie te bestrijden. |
| Obligatie | Een schuldinstrument dat een belegger een vaste rente (couponrente) en de terugbetaling van de nominale waarde op de vervaldag garandeert. |
| Rente (Interestvoet) | De prijs van geleend geld, uitgedrukt als een percentage van het geleende bedrag per periode. Het vertegenwoordigt de opportuniteitskost van het aanhouden van geld in plaats van het te beleggen. |
| Contante Waarde | De huidige waarde van een toekomstige geldstroom, berekend door de toekomstige betalingen te disconteren met de rentevoet. |
| Reële rentevoet | De nominale rentevoet gecorrigeerd voor inflatie, die de koopkracht van het rendement op een investering weergeeft. ($i_R = i_N - \pi$) |
| Nominale rentevoet | De rentevoet zoals die wordt geadverteerd en betaald, zonder rekening te houden met inflatie. |
| Geldvraag | De totale hoeveelheid geld die huishoudens en bedrijven wensen aan te houden voor transacties, voorzorg en speculatie. |
| Geldaanbod | De totale hoeveelheid geld die beschikbaar is in een economie, gecontroleerd door de centrale bank. |
| Monetair Evenwicht | Een situatie waarin de geldvraag gelijk is aan het geldaanbod, wat resulteert in een evenwichtsrentevoet. |
| LM-curve | Een curve die alle combinaties van BBP (Y) en rentevoet (i) weergeeft waarbij de geldmarkt in evenwicht is. De curve heeft een positief verloop. |
| IS-curve | Een curve die alle combinaties van BBP (Y) en rentevoet (i) weergeeft waarbij de goederenmarkt in evenwicht is. De curve heeft een negatief verloop. |
| IS-LM Model | Een macro-economisch model dat het gelijktijdige evenwicht op zowel de goederenmarkt (IS-curve) als de geldmarkt (LM-curve) weergeeft, en de interactie tussen de rentevoet en het BBP analyseert. |
| Aggregatieve Vraag (AV) | De totale hoeveelheid goederen en diensten die huishoudens, bedrijven, overheden en buitenlanders willen kopen bij verschillende prijsniveaus. |
| Aggregatief Aanbod (AA) | De totale hoeveelheid goederen en diensten die bedrijven bereid zijn te produceren en te verkopen bij verschillende prijsniveaus. |
| Potentieel BBP (Y*) | Het maximale productieniveau dat een economie kan bereiken met haar beschikbare middelen en technologie, zonder inflatoire druk te veroorzaken. |
| Outputkloof | Het verschil tussen het werkelijke BBP (Y) en het potentiële BBP (Y*). Een negatieve outputkloof (recessiekloof) betekent dat Y < Y*, terwijl een positieve outputkloof (inflatiekloof) betekent dat Y > Y*. |
| Loonrigiditeit (Sticky Wages) | De neiging van lonen om traag aan te passen aan veranderingen in het algemeen prijspeil, vaak door langetermijnlooncontracten. |
| Stagflatie | Een situatie van hoge inflatie gecombineerd met economische stagnatie (lage of negatieve economische groei) en hoge werkloosheid. |
| Phillipscurve | Een curve die een negatief verband toont tussen de inflatiegraad en de werkloosheidsgraad op korte termijn. |
| Accommoderende Monetaire Politiek | Monetair beleid dat wordt gebruikt om te voorkomen dat de economie vertraagt door een stijging van het prijspeil. De centrale bank verhoogt de geldhoeveelheid om de rente laag te houden, wat kan leiden tot versnelde inflatie. |
| Verwachte Inflatie | De inflatie die huishoudens en bedrijven verwachten in de toekomst, wat hun economische beslissingen kan beïnvloeden. |
| Geldverspreiding (Trickle Down Effect) | De theorie dat economische voordelen die grote bedrijven en rijken ontvangen uiteindelijk ook de lagere inkomensgroepen ten goede zullen komen. |
| Ontkoppeling (Decoupling) | Het fenomeen waarbij economische groei wordt gerealiseerd zonder een gelijke toename van milieubelasting of grondstoffengebruik. |
| Circulaire Economie | Een economisch model dat gericht is op het minimaliseren van afval en het maximaliseren van het hergebruik en de regeneratie van grondstoffen, producten en materialen. |
| Donuteconomie | Een economisch raamwerk dat streeft naar een economie die binnen de sociale grenzen (minimale welvaartsstandaarden) en planetaire grenzen (ecologische grenzen) functioneert. |
| Geplande veroudering | Het opzettelijk ontwerpen van producten met een beperkte levensduur om herhaaldelijke consumptie te stimuleren. |
| Vlinderdiagram | Een visueel hulpmiddel dat de circulaire economie weergeeft door middel van biologische en technische cycli, waarbij afval wordt geminimaliseerd. |
| Landgrabbing | Het grootschalig en vaak controversieel overnemen van landbouwgrond, meestal in ontwikkelingslanden, door buitenlandse investeerders of staten. |
| Desinvestering (Divestment) | Het proces waarbij beleggers hun investeringen terugtrekken uit bedrijven of sectoren die bijvoorbeeld schadelijk zijn voor het milieu of de samenleving. |
| Neokolonialisme | Een moderne vorm van koloniale controle waarbij rijke landen via economische, politieke of culturele druk invloed uitoefenen op ontwikkelingslanden. |
| Milieurechtvaardigheid (Environmental Justice) | Het streven naar een eerlijke verdeling van milieueffecten en -voordelen, waarbij kwetsbare groepen niet onevenredig worden belast met milieuproblemen. |
| Kritieke grondstoffen (Critical Raw Materials) | Grondstoffen die essentieel zijn voor de economie en technologie, maar waarvan de aanvoer onzeker of beperkt is. |
| Strategische Technologieën | Technologieën die cruciaal zijn voor economische ontwikkeling, nationale veiligheid en het behalen van duurzaamheidsdoelen. |
| Good Growth versus Bad Growth | Een onderscheid waarbij 'good growth' duurzame, inclusieve economische ontwikkeling betekent zonder schade aan milieu en samenleving, tegenover 'bad growth' dat leidt tot uitputting van hulpbronnen en sociale ongelijkheid. |
| Kapitalisme | Een economisch systeem waarbij productiemiddelen in privébezit zijn en winstmaximalisatie via markten centraal staat. |
| EU Green Deal | Een pakket van beleidsinitiatieven van de Europese Unie gericht op het bereiken van klimaatneutraliteit tegen 2050, waarbij economische groei wordt losgekoppeld van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen. |