Cover
立即免费开始 module 6
Summary
# Publieke schuld: feiten, cijfers en evolutie
Dit onderwerp verkent de omvang, evolutie, oorzaken en implicaties van de publieke schuld in België, met een analyse van historische trends en de impact van crises.
### 1.1 De omvang en evolutie van de publieke schuld in België
* **Huidige stand:** In december 2025 bedroeg de Belgische publieke schuld 670,6 miljard euro. Uitgedrukt als percentage van het BBP kwam dit in 2024 neer op 104,4%.
* **Historische trends:**
* Tussen 1995 en 2007 daalde de schuldgraad aanzienlijk. Dit was toe te schrijven aan de voorbereidingen voor de eurozone, Europese begrotingstoezicht en een dalende lange termijnrente die herfinanciering goedkoper maakte.
* Door de financiële crisis van 2008 steeg de schuldgraad vanaf dat jaar opnieuw tot boven de 100% van het BBP.
* Tussen 2014 en 2020 daalde de schuldgraad weer onder de 100%, mede dankzij een gunstig renteklimaat.
* De COVID-19-crisis (2020-2021) leidde opnieuw tot een opvering van de publieke schuld.
* **Relatie tussen tekorten en schuld:** Hoewel grote tekorten (zoals in 2009 en 2020) de schuld het volgende jaar sterk doen toenemen, geldt het omgekeerde niet altijd. Zo bleef de publieke schuld toenemen tussen 2010 en 2014, ondanks een systematische afname van het tekort.
* **Internationale context:** Hoge schuldgraden zijn geen unicum voor België. Op wereldschaal is te zien dat oorlogen en crises de publieke schuldgraad sterk beïnvloeden. Sinds de jaren '80 keert de schuld na zo'n crisis niet meer terug naar het pre-crisis niveau.
* **Verdeling binnen België:** Meer dan 80% van de Belgische staatsschuld is aangegaan door het federale niveau. Regio's, sociale zekerheid en lagere overheden zijn goed voor de resterende 20%. Netto is het aandeel van sub-centrale besturen beperkter door consolidatie.
* **Evolutie regionale schuld:** Sinds 2019 is het aandeel van de regionale overheden sterk toegenomen, met de Franse gemeenschap en het Waals gewest als grootste bijdragers. Tussen 2019 en 2022 kende de Vlaamse schuld de grootste stijging, mede door regionale bevoegdheden tijdens de coronacrisis en latere begrotingstekorten en investeringsprojecten.
#### 1.1.1 De federale overheidsschuld
De federale overheidsschuld kan worden ingedeeld naar looptijd, valuta en rentevoeten.
* **Kenmerken:**
* Meer dan 80% is langetermijnschuld.
* Deze schuld is integraal in euro's uitgegeven.
* Ongeveer 90% is uitgegeven tegen een vaste rentevoet.
* De gewogen gemiddelde rentevergoeding bedroeg in 2025 circa 2%.
* **Belangrijkste schuldinstrumenten:**
* **Obligations linéaires (OLO's):** Middellange tot lange looptijd, uitgegeven in euro, gedematerialiseerd. Ze worden vastrentend uitgegeven en verkocht via primary dealers. Minimale inleg is 1.000.000 euro. Ongeveer 45% wordt aangehouden door binnenlandse investeerders. De gewogen gemiddelde looptijd in 2021 was 18 jaar (mede door een OLO met 50 jaar looptijd).
* **Euro Medium Term Notes (EMTN):** Korte tot lange looptijd (1 maand tot 100 jaar), uitgegeven in deviezen of euro, met vaste of vlottende rente. Geplaatst via primary dealers en gedematerialiseerd.
* **Schuldscheine:** Leningsovereenkomst met af te spreken looptijd en vaste of vlottende rente, doorgaans in euro maar ook in andere deviezen. Bepaald door Duits recht en geplaatst via banken, gericht op professionele beleggers.
* **Schatkistcertificaten (SKC):** Belangrijkste instrument voor korte termijn schuld (3, 6, of 12 maanden). Tweemaal per maand aanbestedingen. Vooral gekocht door professionele investeerders (particulieren via secundaire markt). Zonder uitzondering in euro uitgegeven. Slechts 11,6% aangehouden door binnenlandse beleggers; bijna 75% van de investeerders komt van buiten de eurozone.
* **Euro Commercial Paper (ECP):** Flexibel instrument voor korte termijn schuld (3 dagen - 1 jaar). Naast euro-emissies dominant in dollars. Minimumbedrag 250.000 euro. Beperkt aantal dealers. Nationale Bank van België (NBB) treedt op als uitgever.
* **SURE-programma:** Sinds de coronacrisis heeft de Belgische staat ook gebruik gemaakt van het SURE-programma van de Europese Commissie voor tijdelijke financiering (100 miljard euro) om economie en tewerkstelling te ondersteunen. In 2021 werd zo ca. 6,2 miljard euro doorgesluisd naar België.
#### 1.1.2 De Vlaamse overheidsschuld
Vlaanderen trekt ook schuld aan, onderverdeeld in vier types:
* **Directe schuld:** Aangegaan om de netto financieringsbehoefte te dekken, overgenomen van derden en verankerd bij decreet, of geleend ten voordele van geconsolideerde overheidsentiteiten. Eind 2020 bedroeg deze bijna 14 miljard euro, een stijging van 104,86% ten opzichte van eind 2019, voornamelijk door het begrotingstekort ten gevolge van de coronacrisis. Deze schuld is voornamelijk aangegaan via EMTN (lange termijn) en Belgian Commercial Paper (korte termijn).
* **Indirecte schuld:** Leningen aangegaan door een andere rechtspersoon dan de Vlaamse Gemeenschap, maar waarvoor de Vlaamse overheid de aflossing en rentebetaling dekt. Dit type schuld is momenteel beperkt en zal op termijn verdwijnen.
* **Geconsolideerde bruto-schuld:** Omvat de directe en indirecte schuld van ministeries, het negatieve saldo van zichtrekeningen binnen ministeries (cash pooling), het globale saldo van geconsolideerde agentschappen (cash pooling), correcties voor niet-S.1312 entiteiten, financiële schulden van te consolideren instellingen en schuld uit geconsolideerde PPS en alternatief gefinancierde subsidies. Leningen tussen entiteiten binnen de consolidatieperimeter worden niet meegerekend. De geconsolideerde schuld bedroeg in 2022 36 miljard euro en wordt meegedeeld aan het INR voor het Europees begrotingstoezicht. "Bruto" verwijst naar de schuld zelf, "netto" is schuld minus beleggingen.
* **Gewaarborgde schuld:** De Vlaamse Gemeenschap staat garant voor de terugbetaling. Eind 2020 bedroeg deze zo'n 12,3 miljard euro, met borgstellingen aan onder andere de Watergroep, VMSW en PMV.
* **Kerncijfers Vlaamse schuld:**
* Bijna 80% is directe schuld, voornamelijk lange termijn via EMTN (ca. 85%).
* 90,5% van de uitgiftes is aan vaste rentevoet.
* Gemiddelde rentevoet is 2%.
* Gemiddelde resterende looptijd is 12 jaar.
### 2. De determinanten van de publieke schuld
De variatie in de staatsschuld wordt primair bepaald door het primair saldo, de rente-uitgaven en stock-flow adjustments.
#### 2.1 Het primair saldo en financieringsbehoefte
De financieringsbehoefte van de overheid wordt vooral bepaald door het primair saldo (het saldo exclusief rentebetalingen).
* **Historische relatie:** Oliëcrises (jaren '70) en economische crises (jaren '80) leidden tot hoge financieringstekorten en een snelle stijging van de schuld tot rond de 90% van het BBP. Ondanks saneringsinspanningen in de late jaren '80, steeg de staatsschuld verder tot meer dan 130% van het BBP.
* **Toetreding tot de eurozone:** Dit proces leidde tot een afbouw van de staatsschuld tot onder de 110% van het BBP in 2000, samengaand met verbeteringen in het financieringssaldo. In 2007 werden niveaus onder de 90% van het BBP bereikt, maar de financiële en economische crisis zorgden opnieuw voor oplopende deficits en schuld.
* **Langlopende schuld:** De staatsschuld houdt niet altijd perfect gelijke tred met de financieringssaldi door de langlopende aard van de schuld. Schuld met hoge rentes draagt bij aan grotere deficits en dus hogere financieringsbehoeften die met nieuwe schuld gedelgd moeten worden. Hogere intrestvoeten leiden ook tot meer schuld bij herfinanciering.
#### 2.2 Rentetarieven
Vooral lange termijn rentetarieven zijn doorslaggevend, aangezien de staatsschuld voornamelijk langlopend is.
* **Naoorlogse periode:** Rentetarieven stegen sterk tot in de jaren '80. De relatie tussen rente en staatsschuld was complex:
* Tot de jaren '20 van de vorige eeuw was er een positieve correlatie.
* Sinds de Tweede Wereldoorlog is dit niet meer het geval. In de periode 1960-1975 ging een stijgende rente gepaard met een reductie van de staatsschuld.
* Na de rentepiek in de jaren '80 daalde de rente en volgde een aanhoudende stijging van de staatsschuld.
* **Recente trends:** Sinds 2019 daalde de rente op 10-jarige OLO's onder de 0%, wat betekent dat beleggers rente moeten betalen in plaats van ontvangen.
* **Impact op rentelasten en herfinanciering:** Rentetarieven bepalen de rentelasten over de looptijd van leningen en zijn cruciaal voor herfinanciering. Een sterke rentestijging kan leiden tot een "rentesneeuwbal" of explosieve schulddynamiek.
#### 2.3 De interactie tussen economische groei, impliciete rente en primair saldo
De schulddynamiek is deels endogeen en deels exogeen.
* **Endogene schulddynamiek:** De schuld stijgt autonoom indien het primair deficit groter is dan het primair saldo nodig om de schuldgraad constant te houden.
* **Stabilisatie van de schuldgraad (StP):** Het vereiste primair saldo voor schuldstabilisatie hangt af van het verschil tussen de nominale BBP-groei ($g$) en de impliciete nominale rentevoet ($r$), evenals de initiële schuldpositie ($D/GDP$).
* **Risico op explosieve schulddynamiek:** Dit treedt op wanneer de nominale BBP-groei ($g$) lager is dan de impliciete rente ($r$), en het primaire begrotingsoverschot niet volstaat om het verschil te compenseren.
* **Formele weergave:** De schuldquote ($D/GDP_{t+1}$) is gelijk aan ($D/GDP_t$) + StP.
* StP = $(r-g) \times (D/GDP_t)$.
* Indien $g > r$ of $(r-g) < 0$, blijft de schuld stabiel ondanks een primair deficit.
* Indien $g < r$ of $(r-g) > 0$, is een primair overschot vereist.
> **Tip:** De relatie tussen nominale BBP-groei en de impliciete rentevoet is cruciaal voor de stabiliteit van de schuld. Een groei die de rente overstijgt, biedt stabiliteit, zelfs met primaire tekorten.
* **Impact van initiële schuld/BBP-ratio:** Een hogere initiële schuldratio vereist meer correcties op het primair saldo om de schuld te stabiliseren bij stijgende rentetarieven.
* **Lange looptijd schuld:** Een langere gemiddelde looptijd laat toe begrotingsaanpassingen over tijd te spreiden.
* **Voorbeeld 2021:** De schuldratio daalde in 2021 met 4,4 procentpunt tot 108,4%, terwijl de geconsolideerde schuld met 33,5 miljard euro toenam. De daling van de schuldgraad was uitsluitend endogeen, gedreven door een gunstige rente-groei dynamiek ($g > r$). De impliciete rente op de uitstaande schuld is sinds 1990 gedaald, mede door spaardrift en het ECB's quantitative easing beleid.
* **Implicaties van gunstig renteklimaat:** Dit biedt overheden de mogelijkheid om expansief beleid te voeren en de vraag te stimuleren, zeker bij geringe private vraag.
* **Risico's van stijgende rente:** Een toekomstige rentestijging verhoogt de kans op de rentesneeuwbal. Financiële markten kunnen vrezen voor terugbetalingscapaciteit, wat risicopremies en dus de rente verder doet stijgen.
* **Onderzoek naar determinanten van $(r-g)$:** Onderzoek met data van 17 landen (waaronder België) toont aan dat factoren zoals totale factorproductiviteit, groei van de werkgelegenheid en een langere levensverwachting een gunstige invloed hebben op $(r-g)$. Primaire overschotten, inflatie en ongelijkheid spelen ook een significante rol.
#### 2.4 Stock-flow adjustments
Dit zijn exogene factoren die de schuld beïnvloeden en niet direct gerelateerd zijn aan rente of BBP-groei. Voorbeelden zijn netto-deelnemingen (nieuwe beleggingen), effecten van derivaten, verschillen tussen kas- en transactiebasis, chartaal geld en deposito's, en statistische correcties.
* **Schuldenherstructurering:** In tijden van lage rente kan het interessant zijn om oudere staatsobligaties met hogere rente terug te kopen en te herfinancieren met nieuwe obligaties tegen een lagere rente.
* **Verlengen looptijden:** België heeft schuld met langere looptijden aangetrokken, wat herfinancieringsrisico's verlaagt en de impliciete rente verlaagt. Langlopende schuld is echter duurder bij aantrekken.
### 3. De effecten van de schuld op de economische groei
Een grote publieke schuld is niet uitsluitend negatief; productieve overheidsuitgaven kunnen de economische groei stimuleren. Echter, ongebreidelde schuldopbouw heeft significante nadelen.
* **Positieve effecten:** Indien middelen worden aangewend voor productieve overheidsuitgaven (met een hoge multiplier), kan dit de economische groei sterk beïnvloeden. Zolang het rendement van bestedingen de rentelasten overstijgt, is schuldopbouw tot op zekere hoogte verantwoord.
* **Negatieve effecten:**
* **Hypotheek op toekomstige generaties:** Schuldopbouw vandaag hypothekeert de koopkracht van toekomstige generaties die de schuld zullen moeten afbetalen.
* **Twijfel over houdbaarheid:** Een te hoge overheidsschuld kan twijfel oproepen over de aflossing en rentebetalingen, zeker bij buitenlandse houders of schuld uitgezet in buitenlandse valuta. Dit kan leiden tot hogere rentes en een schuldspiraal.
* **Ratings:** Ratings van kredietwaardigheid zijn cruciaal. Verslechteringen kunnen leiden tot weigering tot herfinanciering.
* **Besmettingseffect binnen eurozone:** De schuldgraad van één land kan oversijpelen naar andere landen, zoals bleek tijdens de soevereine schuldencrisis van 2010-2011.
* **Koekoekseffect:** Stijgende rentelasten verdringen andere uitgaven, wat in het verleden leidde tot besparingen.
* **Crowding out:** Een sterke financieringsbehoefte van de overheid kan lenen voor bedrijven en particulieren bemoeilijken door rentestijgingen, wat investeringen remt.
* **Ricardiaans equivalentietheorema:** Burgers kunnen meer gaan sparen uit anticipatie op toekomstige belastingverhogingen om de schuld af te lossen, wat consumptie en economische groei remt.
* **Intergenerationele belastingdruk:** Toekomstige belastingverhogingen kunnen de economische groei afremmen.
* **Academische discussie over kritiek niveau schuldgraad:**
* **Kumar & Woo, Reinhart & Rogoff, Cecchetti, Mohanty & Zampolli:** Plaatsen het kritieke niveau tussen 90% en 100% van het BBP.
* **Krugman, Panizza & Presbitero:** Bekritiseren eerdere studies omdat ze geen rekening houden met de wederzijdse beïnvloeding: lage groei leidt tot slechtere primaire saldi en hogere schuld.
* **Van Gompel:** De kritieke drempel verschilt per land en hangt af van economische en institutionele kenmerken (zwakke instellingen, gering concurrentievermogen, kwetsbare bankensector, perceptie solvabiliteitsrisico).
* **Kourtellos et al.:** Negatief effect van schuld op groei is beperkt tot landen met fragiele democratische systemen.
* **Dreger & Reimers:** Geldt enkel voor de eurozone en niet-duurzame publieke schuld.
* **Egert:** Niet-lineair verband, negatief effect start al bij 20% tot 60% BBP.
* **Chudik et al.:** Geen universeel toepasbare grens.
* **Jacobs et al.:** Vinden geen causaal verband van publieke schuld naar economische groei, wel de omgekeerde relatie: slechte economische omgeving leidt tot hogere rente en dus hogere publieke schuld.
### 4. De houdbaarheid van de Belgische overheidsfinanciën
De houdbaarheid van de Belgische overheidsfinanciën wordt geanalyseerd voor de komende jaren, met details voor federale entiteiten en regio's.
* **Debt-to-revenue ratio:** Voor België schommelt deze rond de 200% (ongeveer twee keer de debt-to-GDP ratio, aangezien publieke ontvangsten ongeveer de helft van het BBP vertegenwoordigen).
* **Impact COVID-19:** De crisis had een zware impact op saldi en schuld, met sterke verschillen tussen entiteiten.
* **Budgettair evenwicht:** Geen enkele entiteit voorziet eerder dan 2027 een budgettair evenwicht.
* **Schuldratio's per entiteit:**
* **Federale overheid:** Veel hogere schuldratio, maar meer manoeuvreerruimte door volledige taxing powers.
* **Wallonië:** Hoge schuldratio met opwaartse tendens.
* **Brussels Hoofdstedelijk Gewest:** Sterke opwaartse tendens in de schuldratio.
* **Franse gemeenschap:** Lagere schuldratio, maar sterk afhankelijk van transfers via het BIF.
* **Primaire saldi bij ongewijzigd beleid:** Tot 2027 zullen weinig overheden een evenwicht behalen.
* **Federale overheid:** Stijgend tekort door vergrijzingskosten en defensie-uitgaven.
* **Regio's:** Slechte vooruitzichten door transfers uit BIF, afnemende koppeling aan economische groei, en hogere bijdragen voor federale pensioenen. Het overgangsmechanisme voor Wallonië en BHG dooft uit.
* **Schulddoelstelling 2041:** Om de Belgische schuld terug te brengen tot 100% van het BBP (of 204% van de inkomsten) tegen 2041, zal enkel Vlaanderen de norm halen in 2031. Wallonië wordt verwacht een schuldratio te vertonen die meer dan dubbel zo hoog is als de norm.
* **Monitoring regionale schuld:** De regionale schuld vereist meer monitoring, deels via private ratingfirma's. Goede ratings zijn bepalend voor de te betalen intrestvoeten en risicopremies.
#### 4.1 Vlaamse schuldnorm
Sinds 2016 hanteert Vlaanderen een schuldnorm met twee doelstellingen:
1. **Behoud gunstige rating:** Geconsolideerde schuld beperken tot maximaal 65% van lopende ontvangsten.
2. **Behoud positieve netto-actief positie:** Totale waarde aan vermarktbare activa groter dan de geconsolideerde schuld.
* **Situatie 2020-2026:** De doelstellingen verslechterden door de coronacrisis, ondanks financiering van steunmaatregelen die resulteerden in vermarktbare activa.
* **Verwachting 2026:** Een negatieve netto-actief positie (-13,2 miljard euro) wordt verwacht, met een schuld oplopend tot 56,5 miljard euro (of 14,56% van het BRP), wat de totale Vlaamse ontvangsten (61,5 miljard euro) nadert.
### 5. Consolidatie-oefeningen uit het verleden
Gezien de slechte vooruitzichten voor overheidsfinanciën zullen consolidatie-oefeningen waarschijnlijk worden ingezet om tekorten terug te dringen.
* **Doel:** Herstellen van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën.
* **Historische periodes van consolidatie:**
* 1982-1987
* 1993-1998
* 2011-2017
* **Kenmerken consolidatieperiodes:**
* Vonden plaats in periodes van laagconjunctuur.
* Gingen gepaard met structurele hervormingen gericht op werkgelegenheid en concurrentievermogen.
* **Methoden en focus per periode:**
* **Jaren '80:** Inzet op verlaging lonen, investeringen, kinderbijslag en sociale uitkeringen; stimuleren brugpensioenen.
* **Jaren '90:** Beperktere saneringen; ondersteuning koopkracht via loon- en pensioenverhogingen.
* **Schuldencrisis (2011-2017):** Beperkter en selectiever aantal maatregelen; sterke investeringen in pensioenen en sociale uitkeringen.
* **Impact op schuldgraad, primaire saldi en rente:**
* **Eerste consolidatieperiode:** Sterk endogene schuldgraad; impliciete rente hoger dan BBP-groei; schuld bleef toenemen ondanks verminderende primaire tekorten.
* **Tweede consolidatieperiode:** Afname schuldgraad vanaf 1993; positieve primaire saldi groter dan nodig voor stabilisatie.
* **Laatste consolidatiegolf:** Impliciete rente lager dan nominale groei; vereiste primaire saldi waren soms negatief, wat beperkte primaire tekorten toeliet zonder sterke schuldtoename.
> **Tip:** Consolidatie-oefeningen zijn vaak economisch en sociaal uitdagend, met verschillende benaderingen in het verleden die variërende resultaten opleverden. De context van laagconjunctuur en de specifieke instrumenten zijn bepalend.
---
# Determinanten van de publieke schuld en schuldendynamiek
Hier volgt een gedetailleerde samenvatting over de determinanten van de publieke schuld en de schuldendynamiek, opgesteld voor studiedoelen.
## 2. Determinanten van de publieke schuld en schuldendynamiek
De dynamiek van de publieke schuld wordt primair beïnvloed door het primair saldo, de rente-uitgaven, de economische groei en stock-flow adjustments.
### 2.1 Het primair saldo en de financieringsbehoefte
De financieringsbehoefte van de overheid is sterk afhankelijk van het primair saldo. Een primair tekort, wat betekent dat de inkomsten (exclusief rentebetalingen) lager zijn dan de uitgaven (exclusief rentebetalingen), leidt tot een toename van de schuld. Omgekeerd leidt een primair overschot tot een daling van de schuld.
De relatie tussen het primair saldo en de staatsschuld wordt duidelijk zichtbaar in historische data: economische crises, zoals de oliecrisis in de jaren '70 en de economische crisis in de jaren '80, leidden tot hoge financieringstekorten en een snelle stijging van de staatsschuld. Ondanks saneringsinspanningen liep de schuld verder op. De voorbereiding en toetreding tot de eurozone, met bijbehorende verbeteringen in het financieringssaldo, zorgden voor een afbouw van de schuld onder de 110% van het bruto binnenlands product (BBP). De financiële crisis en de daaropvolgende economische crisis leidden echter opnieuw tot oplopende tekorten en schuld.
Het is belangrijk op te merken dat de staatsschuld niet altijd perfect gelijke tred houdt met de financieringssaldi. Dit komt doordat schuld vaak langlopend is en dus niet direct verdwijnt bij een verbetering van het saldo. Schuld met hoge rentes draagt bij aan grotere tekorten, wat leidt tot hogere financieringsbehoeften die gedekt moeten worden met nieuwe schuld. Bovendien leidt een hogere rente bij herfinanciering van aflopende schuld tot een hogere totale schuld.
### 2.2 De rol van rentetarieven
Aangezien staatsschuld veelal langlopend is, spelen lange termijn rentetarieven een doorslaggevende rol. Historisch gezien namen de rentes in de naoorlogse periode sterk toe tot in de jaren '80. Na de rentepiek in de jaren '80 daalde de rente en steeg de staatsschuld quasi aanhoudend. Sinds 2019 is de rente op OLO's (Obligations Linéaires / Lineaire Obligaties) op 10 jaar onder de nul procent gedaald, wat betekent dat beleggers rente moesten betalen in plaats van ontvangen.
Rentetarieven bepalen de rentelasten over de looptijd van uitstaande leningen, maar zijn ook cruciaal voor de herfinanciering wanneer schuld op einde looptijd komt. Een sterke stijging van de rentes kan leiden tot een "rentesneeuwbal" of een explosieve schulddynamiek.
### 2.3 Interactie tussen economische groei, impliciete rente en primair saldo
De schulddynamiek is deels endogeen (schuld stijgt vanzelf) en deels exogeen.
#### 2.3.1 Endogene schulddynamiek en stabilisatie
De schuld stijgt endogeen indien het primair tekort groter is dan het primair saldo dat nodig is om de schuldgraad constant te houden. Het vereiste primaire saldo voor schuldstabilisatie ($StP$) is afhankelijk van het verschil tussen de nominale BBP-groei ($g$) en de impliciete nominale rentevoet op de uitstaande schuld ($r$), evenals de initiële schuldpositie ($D/GDP$).
* Er is pas sprake van explosieve schulddynamiek als de nominale BBP-groei ($g$) lager is dan de impliciete rente ($r$), en het primaire begrotingsoverschot niet volstaat om het verschil tussen $g$ en $r$ te compenseren.
* Zolang de nominale BBP-groei hoger blijft dan de impliciete nominale rentevoet ($g > r$), is er geen risico op een sneeuwbaleffect. Zelfs met primaire tekorten die boven het stabilisatieniveau liggen, kan de schuld weliswaar toenemen, maar zal deze niet explosief stijgen en uiteindelijk stabiliseren.
De formele relatie is:
$$ \frac{D_{t+1}}{GDP_{t+1}} = \frac{D_t}{GDP_t} + r_t \frac{D_t}{GDP_t} - g_t \frac{D_t}{GDP_t} + \text{SFA}_t $$
Hierin is $D$ de schuld, $GDP$ het bruto binnenlands product, $r$ de impliciete rentevoet, $g$ de nominale BBP-groei, en $SFA$ de stock-flow adjustment.
Het vereiste primaire saldo ($StP$) voor stabilisatie van de schuldquote kan worden uitgedrukt als:
$$ StP = (r - g) \times \frac{D}{GDP} $$
* Indien $g > r$ (of $r-g < 0$), dan blijft de schuld stabiel ondanks een primair overheidsdeficit.
* Indien $g < r$ (of $r-g > 0$), dan is een primair overschot vereist om de schuld te stabiliseren.
De initiële schuld/BBP-ratio ($D/GDP_t$) heeft een belangrijke impact: hoe hoger deze ratio, hoe meer correcties op het primair saldo nodig zijn om de schuld te stabiliseren bij stijgende rentetarieven. Een langere gemiddelde looptijd van de schuld maakt het mogelijk om begrotingsaanpassingen over een langere periode te spreiden.
**Tip:** De relatie tussen de nominale BBP-groei en de impliciete rentevoet is cruciaal voor het begrip van de schulddynamiek. Een situatie waarin de rentevoet hoger is dan de groei (r > g) is inherent risicovoller voor de schuldhoudbaarheid.
#### 2.3.2 De impact van de impliciete rente op de schuldgraadstabilisatie
De impliciete rente op de uitstaande schuld is gedaald, onder meer door de spaardrift van een verouderende bevolking en het kwantitatieve versoepelingsbeleid van de Europese Centrale Bank (ECB). Dit creëert een gunstige context voor overheden om expansief beleid te voeren en vraagstimulering te realiseren, aangezien het verschil tussen het vastgestelde primaire saldo en het vereiste stabilisatiesaldo voor de schuld kan worden aangewend.
Het is echter onzeker hoe lang dit gunstige renteklimaat zal duren. Historisch zijn er meer periodes geweest waarin de impliciete rente groter was dan de nominale BBP-groei. Een heropleving van sterk stijgende rentetendensen vergroot de kans op een rentesneeuwbal. Een rentespiraal kan ontstaan wanneer financiële markten vrezen dat staten hun schuld niet meer zullen kunnen terugbetalen, wat leidt tot hogere risicopremies en verdere rentestijgingen.
Onderzoek naar de determinanten van $(r-g)$ toont aan dat factoren zoals totale factorproductiviteit, groei van de werkgelegenheid en een langere levensverwachting een gunstige invloed kunnen hebben (leidend tot een negatievere $r-g$). Primaire overschotten, inflatie en ongelijkheid hebben ook een significante impact.
### 2.4 Stock-flow adjustments (SFA)
Stock-flow adjustments betreffen exogene factoren die de schuld beïnvloeden en niet direct gerelateerd zijn aan de rente of de groei van het nominale BBP. Voorbeelden hiervan zijn:
* Netto-deelnemingen (nieuwe beleggingen).
* Effecten van afgeleide financiële producten.
* Verschillen tussen de rente op kasbasis en transactiebasis.
* Chartaal geld en deposito's.
* Statistische correcties.
#### 2.4.1 Schuldherstructurering en looptijd
Schuldherstructurering kan in tijden van lage rente voordelig zijn. Het terugkopen van oudere staatsobligaties met een hogere rentevoet en herfinancieren met nieuwe obligaties tegen een lagere rente kan de impliciete rente op termijn verlagen. Het aangaan van schuld met langere looptijden vermindert herfinancieringsrisico's in de toekomst, hoewel dit op korte termijn duurder kan zijn voor de schuldeiser.
### 2.5 De effecten van schuld op economische groei
De impact van publieke schuld op economische groei is complex en niet eenduidig negatief.
#### 2.5.1 Positieve effecten van schuld
Indien de middelen uit schuldcreatie worden aangewend voor productieve overheidsuitgaven (bijvoorbeeld investeringen met een hoge multiplier), kan dit de economische groei stimuleren, met name in periodes van conjuncturele zwakte. Zolang het rendement van deze bestedingen hoger is dan de door de schuld veroorzaakte last (rentelasten), kan schuldopbouw tot op zekere hoogte verantwoord zijn.
#### 2.5.2 Negatieve effecten en risico's van ongebreidelde schuldopbouw
* **Last voor toekomstige generaties:** Schulden die vandaag worden aangegaan, hypothekeren de koopkracht van toekomstige generaties die de schuld zullen moeten afbetalen.
* **Twijfel over houdbaarheid en rentespiraal:** Een te hoog oplopende overheidsschuld kan twijfel oproepen over de aflossings- en rentebetalingscapaciteit, zeker indien de schuld wordt aangehouden door niet-ingezetenen of in buitenlandse valuta. Dit kan leiden tot hogere rentes en een schuldspiraal met negatieve macro-economische gevolgen.
* **Ratings en kredietwaardigheid:** Ratings van kredietbeoordelaars zijn indicatoren van solvabiliteit. Verslechteringen kunnen institutionele beleggers afschrikken en herfinanciering bemoeilijken.
* **Contagion binnen de eurozone:** Hoge schuldgraden van één land kunnen oversijpelen naar andere landen binnen de eurozone, aangezien de lange termijn rente collectief zal stijgen. De soevereine schuldencrisis van 2010-2011 is hiervan een illustratie.
* **Koekoekseffect (crowding out van andere uitgaven):** Stijgende rentelasten kunnen andere overheidsuitgaven verdringen. Dit was zichtbaar in de jaren '70 en '80, toen een combinatie van stagflatie en hoge rente een rentesneeuwbal veroorzaakte.
* **Crowding out van investeringen (verdringingseffect):** Een sterke financieringsbehoefte van de overheid kan het lenen voor bedrijven en particulieren bemoeilijken door hogere rentetarieven, wat investeringen remt.
* **Ricardiaans equivalentietheorema:** Burgers kunnen meer gaan sparen anticiperend op toekomstige belastingverhogingen om de schuld af te lossen, wat consumptie en economische groei afremt.
* **Intergenerationele belastingdruk:** Toekomstige belastingverhogingen kunnen de economische groei remmen, omdat landen met een hogere (toekomstige) belastingdruk een sterkere afname van de nationale productiviteit kunnen zien.
#### 2.5.3 Discussie over het kritieke schuldniveau
Er is academische discussie over het niveau van de schuldgraad waarbij negatieve effecten op economische groei optreden. Sommige studies situeren dit kritieke niveau tussen 90% en 100% van het BBP. Anderen wijzen erop dat eerdere studies mogelijk te simpele modellen gebruikten en geen rekening hielden met het feit dat economische groei ook de schuld beïnvloedt. Lage groei leidt immers tot slechtere primaire saldi.
**Tip:** Kritische analyse van de schuld/BBP-ratio is belangrijk, maar ook het kijken naar de context: de specifieke economische en institutionele kenmerken van een land, de perceptie van financiële markten, en de aard van de schuld zelf (bv. duurzame vs. niet-duurzame schuld).
### 2.6 De houdbaarheid van de Belgische overheidsfinanciën
De houdbaarheid van de Belgische overheidsfinanciën wordt geanalyseerd met behulp van de debt-to-revenue ratio, die twee keer zo hoog is als de debt-to-GDP ratio (rond de 200%). De coronacrisis had een zware impact op de saldi en de schuld, met aanzienlijke verschillen tussen de entiteiten (federaal, Vlaanderen, Wallonië, Brussel, gemeenschappen).
* **Federale overheid:** Kent de hoogste schuldratio, maar heeft meer manoeuvreerruimte door volledige fiscale bevoegdheden.
* **Regio's:**
* Vlaanderen toonde zich het meest evenwichtig vóór de coronacrisis.
* Wallonië en Brussel kampen met grotere tekorten, waarbij het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een zeer sterke stijgende tendens in de schuldratio laat zien.
* De Franstalige Gemeenschap heeft een lagere schuldratio, maar is sterk afhankelijk van transfers.
* **Verwachtingen:** De meeste overheden voorzien pas na 2027 budgettair evenwicht. Voor de federale overheid spelen vergrijzingskosten en defensie-uitgaven een rol. Regionale tekorten worden mede veroorzaakt door wijzigende federale transfers en pensioenlasten.
#### 2.6.1 Schommelende schuldnormen en targets
Sommige overheden, zoals Vlaanderen, hanteren schuldnormen gericht op het behoud van een gunstige rating en een positieve netto-actiefpositie. De coronacrisis heeft deze targets echter verslechterd, door enerzijds extra schuldopbouw voor steunmaatregelen en anderzijds een beperkte toename van vermarktbare activa. Tegen 2026 wordt voor Vlaanderen een negatieve netto-actiefpositie verwacht, waarbij de schuld de totale ontvangsten nadert.
### 2.7 Consolidatie-oefeningen uit het verleden
In het verleden hebben periodes van consolidatie plaatsgevonden (bv. 1982-1987, 1993-1998, 2011-2017), vaak in periodes van laagconjunctuur en gepaard gaand met structurele hervormingen gericht op werkgelegenheid en concurrentievermogen.
* **Jaren '80:** Sterke focus op het terugschroeven van lonen, investeringen en sociale uitkeringen.
* **Jaren '90:** Beperktere saneringen, met nadruk op het ondersteunen van koopkracht.
* **Schuldencrisis (2011-2017):** Selectievere maatregelen, met investeringen in pensioenen en sociale uitkeringen.
De effectiviteit van deze consolidatie-inspanningen varieert:
* **Eerste periode ('80):** De schuldgraad bleef toenemen doordat de impliciete rente hoger lag dan de BBP-groei.
* **Tweede periode ('90):** De schuldgraad nam af doordat primaire saldi positief waren en volstonden om de schuld te stabiliseren.
* **Laatste periode (schuldencrisis):** De lagere impliciete rente maakte het mogelijk om met minder inspanningen de schuld te stabiliseren, zelfs met beperkte primaire tekorten.
**Conclusie:** De determinanten van de publieke schuld en de schuldendynamiek zijn veelzijdig. Een combinatie van budgettair beleid (primair saldo), financiële marktomstandigheden (rentes) en economische prestaties (BBP-groei) bepaalt de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Stock-flow adjustments en specifieke beleidskeuzes rond schuldbeheer spelen eveneens een rol. De analyse van deze factoren is cruciaal voor het inschatten van de risico's en het formuleren van gepast overheidsbeleid.
---
# Effecten van schuld op economische groei en houdbaarheid van overheidsfinanciën
Dit onderwerp onderzoekt hoe de publieke schuld de economische groei kan beïnvloeden en beoordeelt de houdbaarheid van de Belgische overheidsfinanciën, inclusief de regionale verschillen.
### 3.1 Feiten en cijfers rond de overheidsschuld
#### 3.1.1 Algemene evolutie van de publieke schuld
De publieke schuld van België bedroeg eind december 2025 670,6 miljard euro, wat neerkomt op 104,4 procent van het Bruto Binnenlands Product (BBP) in 2024. Tussen 1995 en 2007 daalde de schuldgraad aanzienlijk, mede door de voorbereidingen op en toetreding tot de eurozone en maatregelen in het kader van Europees begrotingstoezicht. De dalende lange termijnrente maakte herfinancieringen goedkoper. Vanaf 2008, als gevolg van de financiële crisis, steeg de schuldgraad weer tot boven de 100 procent van het BBP. Tussen 2014 en 2020 daalde de schuldgraad weer, mede door het gunstige renteklimaat, maar de Covid-19-crisis veroorzaakte in 2020 en 2021 een nieuwe stijging.
Hoewel grote tekorten de schuld snel doen toenemen, is het omgekeerde niet altijd waar. Zo bleef de publieke schuld in de periode 2010-2014 toenemen, ondanks een systematische afname van het begrotingstekort.
#### 3.1.2 Publieke versus private schuld
Hoge schuldgraden zijn niet exclusief voor de publieke sector. Op wereldschaal vertonen zowel publieke als private schuldgraden sinds 1880 significante schommelingen. Oorlogen en grote crisissen hebben een sterke invloed op de publieke schuldgraad. Opvallend is dat sinds de jaren '80 de schuldgraad na een crisis niet meer terugkeert naar het pre-crisis niveau.
#### 3.1.3 Verdeling van de schuld binnen België
Meer dan 80 procent van de Belgische staatsschuld is aangegaan door het federale niveau. De regio's, sociale zekerheid en lagere overheden zijn verantwoordelijk voor de overige 20 procent. Gegeven de geconsolideerde aard van de schuld (beleggingen van een overheidsniveau in schuldinstrumenten van een ander overheidsniveau worden geneutraliseerd), is het netto aandeel van subcentrale overheden beperkter.
Sinds 2019 is het aandeel van de regionale overheden sterk toegenomen. De Franse Gemeenschap en het Waals Gewest dragen gezamenlijk het meest bij, gevolgd door de Vlaamse schuld. Tussen 2019 en 2022 kende de Vlaamse schuld de grootste stijging, voornamelijk als gevolg van regionale bevoegdheden tijdens de coronacrisis (zoals steun aan bedrijven en de organisatie van de vaccinatiecampagne). Latere stijgingen werden veroorzaakt door oplopende begrotingstekorten en de financiering van grote investeringsprojecten.
#### 3.1.4 De federale overheidsschuld
De federale overheidsschuld kan worden ingedeeld naar looptijd (korte versus middellange en lange termijn), valuta en rentetarieven. Meer dan 8 op de 10 euro federale staatsschuld betreft langetermijnschuld, uitgegeven in euro's en voor circa 90 procent tegen een vaste rentevoet. De gewogen gemiddelde rentevergoeding bedroeg in 2025 circa 2 procent.
De belangrijkste schuldinstrumenten zijn:
* **Obligations linéaires (OLO's):** Middellange tot lange looptijd, uitgegeven in euro, gedematerialiseerd. Meestal vastrentend. Verkocht via primary dealers aan professionele en particuliere beleggers. Minimale inleg is 1.000.000 euro. Ongeveer 45 procent wordt aangehouden door binnenlandse investeerders. De gewogen gemiddelde looptijd was in 2021 18 jaar.
* **Euro Medium Term Notes (EMTN's):** Schuldinstrumenten met looptijden van één maand tot 100 jaar, uitgegeven in deviezen of euro's, met vaste of variabele rentevoet. Geplaatst via primary dealers en gedematerialiseerd.
* **Schuldscheine:** Leningsovereenkomsten met een in onderlinge afspraak bepaalde looptijd en vaste of variabele rente. Meestal in euro, maar ook in andere deviezen mogelijk. Bepaald door Duits recht en geplaatst via een bank, gericht op professionele beleggers.
* **Schatkistcertificaten (SKC's):** Het belangrijkste instrument voor kortetermijnschuld, met looptijden van 3, 6, of 12 maanden. Voornamelijk gekocht door professionele investeerders; particuliere beleggers kunnen terecht op de secundaire markt. Initiële plaatsingen via primary dealers. Zonder uitzondering uitgegeven in euro. Slechts 11,6 procent wordt aangehouden door binnenlandse beleggers; bijna driekwart is afkomstig van buiten de eurozone.
* **Euro Commercial Paper (ECP):** Meest flexibele kortetermijninstrument (looptijd 3 dagen tot 1 jaar). Naast euro-emissies, dominant uitgegeven in dollars. Minimumbedrag 250.000 euro. Plaatsing via een beperkt aantal dealers, gedematerialiseerd.
Daarnaast heeft de Belgische staat via het SURE-programma van de Europese Commissie gebruik kunnen maken van tijdelijke financiering (100 miljard euro) om economie en tewerkstelling te ondersteunen tijdens de coronacrisis. In 2021 ontving België ca. 6,2 miljard euro via dit programma.
#### 3.1.5 De Vlaamse overheidsschuld
De Vlaamse overheidsschuld kent vier categorieën:
* **Directe schuld:** Aangegaan om de netto financieringsbehoefte te dekken, overgenomen schuld van derden, of leningen ten gunste van geconsolideerde overheidsentiteiten (zoals VMSW, VWF, Schoolinvest). Eind 2020 bedroeg deze schuld bijna 14 miljard euro, een aanzienlijke stijging ten opzichte van 2019, voornamelijk door het begrotingstekort als gevolg van de coronacrisis. De directe schuld wordt voornamelijk opgenomen als EMTN op lange termijn en Belgian Commercial Paper (BCP) op korte termijn.
* **Indirecte schuld:** Leningen aangegaan door een andere rechtspersoon dan de Vlaamse Gemeenschap, waarbij de Vlaamse overheid de aflossing en rentebetaling dekt. Dit type schuld is momenteel beperkt en zal op termijn verdwijnen.
* **Geconsolideerde bruto-schuld:** Omvat de directe en indirecte schuld van Vlaamse ministeries, het negatieve saldo van zichtrekeningen binnen ministeries (cash pooling), het globale saldo van geconsolideerde Vlaamse agentschappen (cash pooling), correcties voor niet-S.1312 entiteiten, financiële schulden van te consolideren instellingen (S.1312 Vlaamse overheid), en schuld uit geconsolideerde PPS en alternatief gefinancierde subsidies. Leningen tussen entiteiten binnen de consolidatieperimeter worden niet meegerekend. De geconsolideerde schuld bedroeg in 2022 36 miljard euro.
* **Gewaarborgde schuld:** Schuld waarvoor de Vlaamse Gemeenschap garant staat voor de terugbetaling. Eind 2020 bedroeg deze circa 12,3 miljard euro, verleend aan onder andere de Watergroep, VMSW, VWF, VIPA, Scholen van Morgen en via PMV aan ondernemingen.
De Vlaamse schuld is voor bijna 80 procent directe schuld, voornamelijk langlopend via EMTN (ca. 85 procent). 90,5 procent van de uitgiftes is aan een vaste rentevoet, met een gemiddelde rentevoet van 2 procent en een gemiddelde resterende looptijd van 12 jaar.
### 3.2 Determinanten van de publieke schuld
De variatie in de staatsschuld wordt primair bepaald door:
1. **Het primair saldo:** Dit is het begrotingssaldo exclusief rente-uitgaven. Een primair tekort leidt tot een toename van de schuld, terwijl een primair overschot de schuld kan verminderen. De financieringsbehoefte van de overheid wordt hierdoor bepaald.
2. **De rente-uitgaven:** De hoogte van de rentebetalingen op de uitstaande schuld. Lange termijn rentetarieven zijn hierbij cruciaal, gezien de overwegend langlopende aard van de staatsschuld.
3. **Stock-flow adjustments:** Dit zijn exogene factoren die de schuld beïnvloeden, zoals netto deelnemingen, effecten van afgeleide financiële producten, verschillen tussen kas- en transactiebasis, chartaal geld, deposito's en statistische correcties.
#### 3.2.1 De interactie tussen economische groei, rente en primair saldo
De schulddynamiek is deels endogeen en deels exogeen. Een **endogene schulddynamiek** treedt op wanneer het primaire tekort groter is dan het primaire saldo dat nodig is om de schuldgraad constant te houden.
Het **primair saldo dat vereist is voor het stabiliseren van de schuldgraad (StP)** is afhankelijk van het verschil tussen de nominale BBP-groei ($g$) en de impliciete nominale rentevoet op de uitstaande schuld ($r$), evenals van de initiële schuldpositie (schuld als percentage van het BBP, $D/GDP$).
* Een **explosieve schulddynamiek** ontstaat indien de nominale BBP-groei ($g$) lager is dan de impliciete rente ($r$), en het primaire begrotingsoverschot onvoldoende is om het verschil tussen $g$ en $r$ te compenseren.
* Zolang de nominale BBP-groei hoger blijft dan de impliciete nominale rentevoet ($g > r$), is er geen risico op een sneeuwbaleffect. Zelfs met primaire tekorten boven het stabilisatieniveau, zal de schuld wel toenemen, maar niet explosief. De schuld zal uiteindelijk stabiliseren.
Formeel:
$$ \frac{D}{GDP_t} = \frac{D}{GDP_{t+1}} \quad \text{bij} \quad StP = (r-g) \times \frac{D}{GDP_t} $$
Indien $g > r$ of $(r-g) < 0$, blijft de schuld stabiel ondanks een primair overheidsdeficit.
Indien $g < r$ of $(r-g) > 0$, is een primair overschot vereist.
De initiële schuld/BBP-ratio ($D/GDP_t$) heeft een grote invloed: hoe hoger, hoe meer correcties op het primair saldo nodig zijn om de schuld niet te laten toenemen bij stijgende rentetarieven.
#### 3.2.2 Rente-tarieven en hun impact
De rentetarieven bepalen de rentelasten over de looptijd van uitstaande leningen en zijn cruciaal voor de herfinanciering. Stijgende rentetarieven kunnen leiden tot een "rentesneeuwbal" of explosieve schulddynamiek. De impliciete rente op uitstaande schuld is gedaald sinds 1990, mede door spaargedrag van een verouderende bevolking en het quantitative easing beleid van de ECB.
Een gunstig renteklimaat ($g > r$) creëert ruimte voor expansief beleid en vraagstimulering, aangezien het verschil tussen het primaire saldo en het vereiste saldo voor schuldstabilisering kan worden ingezet. De vraag is echter hoe lang dit gunstige klimaat zal aanhouden. Periodes met $r > g$ komen historisch vaker voor, wat de kans op een rentesneeuwbal vergroot. Wanneer financiële markten vrezen voor terugbetalingscapaciteit, stijgen risicopremies en rentes verder, wat kan leiden tot een rentespiraal.
Onderzoek heeft uitgewezen dat factoren zoals totale factorproductiviteit, groei van de werkgelegenheid en een langere levensverwachting een gunstige invloed kunnen hebben op $(r-g)$. Primaire overschotten, inflatie en ongelijkheid hebben ook een significante impact.
#### 3.2.3 Stock-flow adjustments
Deze exogene factoren beïnvloeden de schuld los van rente en BBP-groei. Voorbeelden zijn netto deelnemingen, effecten van financiële producten, en statistische correcties. Schuldenherstructurering, zoals het terugkopen en herfinancieren van obligaties met hogere rentevoeten tegen lagere tarieven in periodes van lage rente, kan de impliciete rente verlagen en herfinancieringsrisico's verminderen. Langlopende schuld is echter duurder bij het aantrekken.
### 3.3 De effecten van de schuld op de economische groei
Een grote publieke schuld is niet uitsluitend negatief. Indien middelen worden aangewend voor productieve overheidsuitgaven met een hoge multiplier, kan dit de economische groei stimuleren, zeker in tijden van recessie. Zolang het rendement op deze bestedingen groter is dan de rentelasten, kan schuldopbouw gerechtvaardigd zijn.
Er zijn echter ook kanttekeningen bij ongebreidelde schuldopbouw:
* **Hypotheek op toekomstige generaties:** Huidige schuldopbouw drukt op de koopkracht van toekomstige generaties die de schuld moeten afbetalen.
* **Twijfel over houdbaarheid en rentespiraal:** Een te hoge overheidsschuld kan twijfel doen ontstaan over de aflossings- en rentebetalingscapaciteit, met name bij schuld aangehouden door niet-ingezetenen of in buitenlandse valuta. Dit kan leiden tot hogere rentes en een schuldspiraal met verregaande negatieve macro-economische gevolgen. Ratings van kredietwaardigheid zijn hierbij essentieel.
* **Besmettingseffect binnen de eurozone:** Een hoge schuldgraad van één land kan oversijpelen naar andere landen door stijgende lange termijn rentes binnen de muntzone. De soevereine schuldencrisis in de eurozone illustreert dit.
* **Koekoekseffect:** Stijgende rentelasten verdringen andere overheidsuitgaven. Dit gebeurde in de jaren '70 en '80 tijdens stagflatie, wat leidde tot besparingen.
* **Crowding out (verdringingseffect):** Een sterke financieringsbehoefte van de overheid kan het lenen voor bedrijven en particulieren bemoeilijken door hogere rentetarieven, wat investeringen remt.
* **Ricardiaans equivalentietheorema:** Burgers kunnen meer gaan sparen in anticipatie op hogere toekomstige belastingen om de schuld af te lossen, wat de consumptie en economische groei afremt.
* **Intergenerationele belastingdruk:** Toekomstige belastingverhogingen kunnen de economische groei remmen doordat de nationale productiviteit afneemt.
Er is academische discussie over het kritieke niveau van de schuldgraad waarbij negatieve effecten op economische groei optreden. Sommige studies situeren dit tussen 90% en 100% van het BBP, terwijl anderen wijzen op de beïnvloeding van economische groei op de schuld en de landspecifieke economische en institutionele kenmerken. Factoren zoals zwakke instellingen, gering concurrentievermogen, een kwetsbare bankensector, en de perceptie van financiële markten spelen een cruciale rol.
Sommige onderzoeken vinden geen universeel toepasbare grens. Methodologieën die rekening houden met de wederzijdse beïnvloeding tussen economische groei en publieke schuld tonen aan dat een slechte economische omgeving de lange termijn rente en daardoor de publieke schuld kan doen stijgen.
### 3.4 De houdbaarheid van de Belgische overheidsfinanciën
De houdbaarheid van de Belgische overheidsfinanciën wordt geanalyseerd op federaal niveau en voor de regio's. Een relevante vergelijking wordt gemaakt met de totale ontvangsten van elk overheidsniveau, aangezien de publieke ontvangsten circa de helft van het BBP vertegenwoordigen. De debt-to-revenue ratio voor België schommelt daarom rond de 200 procent.
De coronacrisis heeft een zware impact gehad op de saldi en de schuld. Er zijn echter al vóór de crisis sterke verschillen tussen de entiteiten merkbaar. Vlaanderen was als enige entiteit in 2017 en 2019 in evenwicht of vertoonde een klein surplus, terwijl andere entiteiten tekorten bleven vertonen. Met name het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zag de tekorten sterk oplopen, tot meer dan 25 procent van de inkomsten in 2020 en 2021. Geen enkele entiteit voorziet een budgettair evenwicht voor 2027.
De schuldratio's verschillen beduidend. De federale overheid heeft de hoogste schuldratio, maar ook meer manoeuvreerruimte door zijn volledige taxing powers. Wallonië en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vertonen een hoge schuldratio, met een sterke opwaartse tendens voor laatstgenoemde. De Franstalige Gemeenschap heeft weliswaar een lagere schuldratio, maar is sterk afhankelijk van federale transfers.
Bij ongewijzigd beleid zal tot 2027 weinig overheden een begroting in evenwicht kunnen voorleggen. Voor de federale overheid spelen vergrijzingskosten en defensie-uitgaven een rol. Regionale budgettaire problemen worden deels verklaard door transfers vanuit het Gemeenschapsfonds (BFW), afnemende koppeling aan economische groei van toegewezen ontvangsten, en hogere bijdragen voor federale pensioenlasten. Het overgangsmechanisme ten gunste van Wallonië en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dooft langzaam uit. Wallonië kampt bovendien nog met de budgettaire gevolgen van infrastructuurwerken na de overstromingen.
Om de Belgische schuld tegen 2041 terug te brengen tot 100 procent van het BBP (of 204 procent van de inkomsten), is een aanzienlijke inspanning vereist. Enkel Vlaanderen zal naar verwachting de schuldnorm halen in 2031. Wallonië dreigt een schuldratio te vertonen die meer dan het dubbele van de norm is. Regionale schuld zal meer monitoring vereisen, deels via private ratingbureaus.
In Vlaanderen hanteert men sinds 2016 een Vlaamse schuldnorm met twee doelstellingen:
1. **Behoud van een gunstige rating:** Geconsolideerde schuld maximaal 65 procent van de lopende ontvangsten.
2. **Behoud van een positieve netto-actiefpositie:** Totale waarde van vermarktbare activa groter dan de geconsolideerde schuld.
Sinds de coronacrisis zijn deze targets verslechterd. Er wordt ook in 2026 een negatieve netto-actiefpositie verwacht, met een stijging van de directe schuld tot 56,5 miljard euro of 14,56 procent van het BRP. De schuld nadert de totale Vlaamse ESR-ontvangsten.
#### 3.4.1 Consolidatie-oefeningen uit het verleden
Gezien de slechte vooruitzichten van sommige entiteiten, zijn consolidatie-oefeningen (d.w.z. terugdringen van tekorten via hogere belastingen, besparingen of beide) waarschijnlijk. Historische consolidatieperiodes (1982-1987, 1993-1998, 2011-2017) vonden plaats in periodes van laagconjunctuur, gingen gepaard met structurele hervormingen en waren gericht op werkloosheid en concurrentievermogen.
* **Jaren '80:** Sterke inzet op loonmatiging, beperking van investeringen en sociale uitkeringen. Stimulering van brugpensioenen.
* **Jaren '90:** Beperktere saneringen, koopkracht ondersteund door loon- en pensioenverhogingen.
* **Schuldencrisis (2011-2017):** Beperkter en selectiever aantal maatregelen, met nadruk op investeringen in pensioenen en sociale uitkeringen.
Tijdens de eerste consolidatieperiode was de wijziging van de schuldgraad sterk endogeen. De impliciete rente lag fors hoger dan de BBP-groei, waardoor het schuldpeil bleef toenemen ondanks verminderde primaire tekorten. De sanering kon de schuldaangroei niet remmen. In de tweede consolidatieperiode nam de schuldgraad af, mede dankzij positieve primaire saldi die de stabilisatie van de schuldgraad overstegen. Tijdens de laatste consolidatiegolf lag de impliciete rente veel lager, waardoor zelfs beperkte primaire tekorten de schuldpositie niet sterk deden toenemen.
**Verwachte evolutie primair saldo en oorzaken (2026-2027):**
| Overheidsniveau | Verwachte evolutie primair saldo | Oorzaken |
| :--------------------- | :------------------------------------------------ | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| Federale overheid | Deficit stijgt tot 2027 | Stijgende vergrijzingskosten; daling van transfers naar andere entiteiten; geen evenredige stijging van fiscale ontvangsten verwacht. |
| Vlaanderen | Overschot vanaf 2026 | Lagere uitgaven door uitfasering corona-ondersteuningsmaatregelen en RRP, en niet-indexering van uitgavencategorieën. |
| BHG en Cocof | Halvering deficit tegen 2027 | Daling van investeringen en uitfasering van ondersteuningsmaatregelen. |
| Wallonië | Blijvend hoog deficit tot 2027 | Daling van transfers vanuit de federale overheid; structurele kapitaaluitgaven ten gevolge van de overstromingen tot 2025. |
| Waalse Gemeenschap | Blijvend deficit tot 2027 | Verslechterende inkomsten uit de BFW, slechtere demografie en sterke stijging responsabiliseringsbijdrage voor pensioenen. |
---
# Historische consolidatie-oefeningen
Dit onderdeel analyseert eerdere inspanningen om de overheidsfinanciën te consolideren, de gebruikte methoden en hun effectiviteit.
## 4. Historische consolidatie-oefeningen
Consolidatie-oefeningen zijn gericht op het terugdringen van begrotingstekorten door middel van extra inkomsten, besparingen, of een combinatie van beide, met als doel de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn te herstellen. Deze beleidsmaatregelen zijn in het verleden reeds onderzocht.
### 4.1 Periodes van consolidatie
Historische consolidatie-inspanningen vonden plaats in de volgende tijdsperiodes:
* 1982-1987
* 1993-1998
* 2011-2017
Deze periodes kenmerkten zich door:
* **Laagconjunctuur:** Consolidatie-inspanningen werden vaak ingezet tijdens economisch zwakkere periodes.
* **Structurele hervormingen:** Maatregelen waren gericht op het verbeteren van de werkgelegenheid en het herstel van het concurrentievermogen.
### 4.2 Kenmerken van consolidatieperiodes
De specifieke aanpak verschilde per periode:
#### 4.2.1 Jaren '80 (1982-1987)
* **Sterke focus op besparingen:** In deze periode werd sterk ingezet op het fors terugschroeven van lonen, investeringen en sociale uitkeringen zoals kinderbijslag.
* **Stimulering van brugpensioenen:** Om de werkloosheid tegen te gaan, werden brugpensioenen gestimuleerd.
* **Schuldgraadontwikkeling:** De wijziging in de schuldgraad was sterk endogeen, wat betekende dat de primaire saldi ontoereikend waren om de schuld te stabiliseren, mede doordat de impliciete rente hoger lag dan de nominale bbp-groei. De schuld bleef ondanks afnemende primaire tekorten toenemen.
#### 4.2.2 Jaren '90 (1993-1998)
* **Beperktere saneringen:** De saneringen waren over het algemeen minder ingrijpend dan in de jaren '80.
* **Ondersteuning koopkracht:** In tegenstelling tot de vorige periode werd de koopkracht ondersteund, onder meer door loon- en pensioenverhogingen.
* **Schuldgraadontwikkeling:** De schuldgraad nam vanaf 1993 af. Dit was deels te verklaren doordat de primaire saldi positief waren en vanaf 1994 zelfs voldoende of groter waren dan het niveau dat nodig was om de schuldgraad te stabiliseren.
#### 4.2.3 Schuldencrisis (2011-2017)
* **Selectieve maatregelen:** Het aantal maatregelen was beperkter en selectiever.
* **Focus op pensioenen en sociale uitkeringen:** Er waren opvallende investeringen in pensioenen en andere sociale uitkeringen.
* **Schuldgraadontwikkeling:** De impliciete rente lag aanzienlijk lager dan in eerdere periodes. Hierdoor waren de vereiste primaire saldi om een schuldensneeuwbal te vermijden in sommige jaren zelfs negatief. Dit betekende dat een beperkt primair tekort mogelijk was zonder significante toename van de schuldpositie.
### 4.3 Evaluatie van consolidatie-inspanningen
Het globale effect van het saneringsprogramma in de jaren '80 kon de schuldaangroei niet remmen. In de jaren '90 en de schuldencrisisperiode was de consolidatie effectiever in het stabiliseren of verminderen van de schuldgraad, mede door gunstigere rentetarieven en positieve primaire saldi.
### 4.4 Verwachte evolutie van primaire saldi en oorzaken per overheidsniveau
| Overheidsniveau | Verwachte evolutie primair saldo | Oorzaken |
| :----------------------- | :------------------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| Federale overheid | Deficit stijgt tot 2027 | Stijgende vergrijzingskosten; daling van de transfers naar andere entiteiten; geen evenredige stijging van de fiscale ontvangsten verwacht. |
| Vlaanderen | Overschot vanaf 2026 | Lagere uitgaven door uitfaseren corona-ondersteuningsmaatregelen en RRP; niet indexeren van een aantal uitgavencategorieën. |
| BHG en CoCoF | Halvering deficit tegen 2027 | Daling van de investeringen en uitfaseren ondersteuningsmaatregelen. |
| Wallonië | Blijvend hoog deficit tot 2027 | Daling van de transfers vanuit de federale overheid; structurele kapitaaluitgaven ten gevolge de overstromingen tot 2025. |
| Waalse gemeenschap | Blijvend deficit tot 2027 | Verslechterende inkomsten uit de BFW, slechtere demografie en sterke stijging responsabiliseringsbijdrage voor pensioenen. |
> **Tip:** Het is cruciaal om het verschil tussen het primair saldo en het vereiste saldo voor schuldstabilisatie te begrijpen, aangezien dit de dynamiek van de schuldgraad bepaalt. De relatie tussen nominale bbp-groei ($g$) en de impliciete nominale rentevoet ($r$) is hierin een sleutelfactor. Als $g > r$, kan de schuld stabiliseren zelfs met primaire tekorten. Als $g < r$, is een primair overschot vereist. De formule hiervoor is: $Stab\_Saldo = (r-g) \times (D/GDP)$.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Publieke schuld | De totale financiële verplichtingen van de overheid, zowel op federaal als op subnationaal niveau. Deze schuld is ontstaan door opeenvolgende begrotingstekorten en de rente die hierop betaald moet worden. |
| Schuldgraad | De publieke schuld uitgedrukt als een percentage van het Bruto Binnenlands Product (BBP). Dit geeft een indicatie van de economische draagkracht van een land om zijn schuld te dragen. |
| Bruto Binnenlands Product (BBP) | De totale waarde van alle goederen en diensten die in een land gedurende een bepaalde periode (meestal een jaar) zijn geproduceerd. Het is een maatstaf voor de economische omvang van een land. |
| Primair saldo | Het begrotingsevenwicht exclusief de rentelasten op de overheidsschuld. Een primair overschot betekent dat de overheid meer inkomsten genereert dan ze uitgeeft, exclusief rentebetalingen. |
| Stock-flow adjustment | Factoren die de schuld beïnvloeden maar niet direct gerelateerd zijn aan de rente of de groei van het nominale BBP, zoals netto-deelnemingen, effecten van financiële derivaten, en statistische correcties. |
| OLO (Obligation Linéaire / Lineaire Obligatie) | Een financieel instrument dat de federale overheid uitgeeft om zich op middellange tot lange termijn te financieren. OLO’s hebben een vaste looptijd en een vaste rentevoet, en worden verhandeld op financiële markten. |
| EMTN (Euro Medium Term Notes) | Schuldinstrumenten die zowel op korte als lange termijn kunnen worden uitgegeven, in euro’s of andere valuta, met een vaste of variabele rentevoet. Deze worden door primary dealers op de markt geplaatst. |
| Schuldscheine | Een leningsovereenkomst waarvan de looptijd en rentevoet in onderling overleg worden bepaald. Deze instrumenten zijn doorgaans uitgedrukt in euro, maar kunnen ook in andere valuta worden uitgegeven en worden beheerst door Duits recht. |
| Schatkistcertificaten (SKC) | Kortlopende schuldinstrumenten uitgegeven door de schatkist, met looptijden van 3, 6 of 12 maanden. Ze worden voornamelijk gekocht door professionele investeerders. |
| Euro Commercial Paper (ECP) | Een flexibel kortlopend schuldinstrument met looptijden van 3 dagen tot 1 jaar. Ze worden voornamelijk uitgegeven in dollars en euro’s en zijn bedoeld voor professionele beleggers. |
| SURE programma (Support to mitigate Unemployment Risks in an Emergency) | Een tijdelijk financieringsinstrument van de Europese Commissie dat is ingesteld om lidstaten te helpen de economie en tewerkstelling te ondersteunen tijdens noodsituaties, zoals de coronacrisis. |
| Directe schuld (Vlaamse Gemeenschap) | De schuld die de Vlaamse Gemeenschap zelf aangaat om haar financieringsbehoefte te dekken, of schuld die zij overneemt van derden en die via een decreet is verankerd. |
| Indirecte schuld (Vlaamse Gemeenschap) | Leningen die door een andere rechtspersoon dan de Vlaamse Gemeenschap zijn aangegaan, maar waarvoor de Vlaamse overheid de aflossing en rentebetaling geheel of gedeeltelijk op zich neemt. |
| Geconsolideerde brutoschuld (Vlaamse Gemeenschap) | De totale schuld van de Vlaamse overheid, inclusief de directe en indirecte schuld, het negatieve saldo van zichtrekeningen, en de financiële schulden van de te consolideren instellingen. |
| Gewaarborgde schuld (Vlaamse Gemeenschap) | Schuld waarvoor de Vlaamse Gemeenschap garant staat voor de terugbetaling. |
| Rentenomen | De totale rente die een overheid moet betalen over haar uitstaande schuld, uitgedrukt als percentage van die schuld. Dit is een belangrijke factor in de schuldendynamiek. |
| Rentesneeuwbal | Een situatie waarbij stijgende rentetarieven leiden tot hogere rentelasten, wat op zijn beurt de begrotingstekorten vergroot en meer schuldcreatie vereist, wat de rente verder doet stijgen. |
| Nominale BBP-groei | De procentuele toename van het Bruto Binnenlands Product (BBP) in lopende prijzen, dus inclusief inflatie. |
| Impliciete nominale rentevoet | De gemiddelde rente die wordt betaald op de uitstaande schuld, berekend als de totale rentebetalingen gedeeld door de schuld in het voorgaande jaar. |
| Debt-to-revenue ratio | De schuld uitgedrukt als een percentage van de totale ontvangsten van een overheidsniveau. Dit geeft een ander perspectief op de schuldpositie dan de schuld-BBP ratio. |
| Consolidatie-oefeningen | Periodes waarin de overheid maatregelen neemt om de overheidsfinanciën te herstellen, doorgaans door de tekorten terug te dringen via extra belastingen, besparingen of beide. |
| Primair begrotingsoverschot | Het positieve verschil tussen de inkomsten en uitgaven van de overheid, exclusief de rentelasten op de schuld. Dit geeft aan of de overheid uit eigen middelen kan aflossen. |
| Coöperatieve leningen | Leningen die worden aangegaan door entiteiten met het oog op gezamenlijke projecten of investeringen, waarbij de terugbetaling en rentebetalingen doorgaans worden gedeeld of gegarandeerd door meerdere partijen. |
| Liquiditeitsrisico | Het risico dat een overheid niet tijdig aan haar financiële verplichtingen kan voldoen bij het aflopen van leningen, met name door een gebrek aan beschikbare middelen of de moeilijkheid om nieuwe financiering aan te trekken. |
| Ratingbureaus | Onafhankelijke instellingen die de kredietwaardigheid van overheden en bedrijven beoordelen en hieraan een rating toekennen. Deze ratings hebben invloed op de rente die schuldenaars moeten betalen. |
| Crowding out (Verdringingseffect) | Het fenomeen waarbij een grote financieringsbehoefte van de overheid de rentetarieven opdrijft, waardoor lenen voor bedrijven en particulieren duurder wordt en investeringen worden ontmoedigd. |
| Ricardiaans equivalentietheorema | Een economische theorie die stelt dat burgers anticiperen op toekomstige belastingverhogingen om de schuld af te lossen, en daarom hun huidige besparingen verhogen, wat leidt tot verminderde consumptie en economische groei. |
| Soevereine schuldencrisis | Een crisis die ontstaat wanneer een land in gebreke blijft bij het nakomen van zijn schuldaflossingen, wat kan leiden tot een domino-effect op andere landen en de financiële markten. |
| ESR-regelgeving | European System of Accounts. Een reeks regels en definities die worden gebruikt voor de statistische verslaglegging van overheidsfinanciën binnen de Europese Unie. |
| Cash pooling | Een systeem van kasbeheer waarbij de saldi van verschillende rekeningen van een organisatie (of overheidsentiteiten) worden samengevoegd om de totale liquide middelen te optimaliseren en rentekosten te minimaliseren. |
| PPS (Publiek-private samenwerking) | Samenwerkingsvorm tussen de publieke sector en private ondernemingen voor de realisatie van publieke projecten. |
| Herfinancieringsrisico | Het risico dat een overheid bij het aflopen van bestaande leningen geen nieuwe financiering kan aantrekken tegen aanvaardbare voorwaarden. |
| Productieve overheidsuitgaven | Investeringen door de overheid die de economische groei op lange termijn bevorderen, zoals infrastructuur, onderwijs en onderzoek. |
| Rentelasten | De kosten die een overheid maakt voor het betalen van rente op haar uitstaande schuld. |
| Kredietwaardigheid | De mate waarin een schuldenaar (zoals een overheid) wordt geacht in staat te zijn om zijn financiële verplichtingen na te komen. |
| Solvabiliteit | Het vermogen van een onderneming of overheid om op lange termijn aan haar financiële verplichtingen te voldoen. |
| Vergrijzingskosten | De stijgende uitgaven van de overheid die gepaard gaan met een vergrijzende bevolking, zoals hogere pensioen- en zorgkosten. |
| Overgangsmechanisme | Een tijdelijke regeling die bedoeld is om verschillen in financiële positie tussen subnationale overheden te overbruggen of te compenseren. |