Cover
立即免费开始 ilovepdf_merged-gecomprimeerd.pdf
Summary
# Overzicht van het opleidingsonderdeel MBT53B
Dit onderwerp biedt een algemeen overzicht van het opleidingsonderdeel MBT53B, inclusief docenten, de leerlijn biologie, de indeling in opleidingsonderdelen (OPO's) en onderwijsleeractiviteiten (OLA's), en de examenstructuur [3](#page=3).
### 1.1 Lectoren
Het opleidingsonderdeel wordt gedoceerd door Liesbeth Heyns en Jos Depovere [3](#page=3).
#### 1.1.1 Liesbeth Heyns
Liesbeth Heyns verzorgt de theorieonderdelen van verschillende vakken, waaronder Biologie van de mens 1, Metabolisme en regulatie, en Instrumentele analyse. Haar academische achtergrond omvat een doctoraat in kankeronderzoek aan KULeuven en ervaring als leerkracht. Ze is ook betrokken bij andere trajecten zoals Trajectcoach en iTeam [4](#page=4).
#### 1.1.2 Jos Depovere
Jos Depovere is verantwoordelijk voor diverse labo-onderdelen, zoals Biologie van de mens 1 en 2, Basischemie, en Anatomopathologie. Hij heeft ervaring in wetenschappelijk onderzoek naar diabetes en werkt sinds 2011 bij UCLL. Hij doceert ook in Fase 2 en Fase 3 van de opleidingen [5](#page=5).
#### 1.1.3 Labolectoren
Naast de hoofddocenten zijn er ook specifieke labolectoren zoals Tine Holemans [6](#page=6).
### 1.2 Leerlijn biologie
De leerlijn biologie vormt een centraal onderdeel van het curriculum, met vakken die zich richten op de biologische aspecten van de mens en moleculaire processen [7](#page=7).
#### 1.2.1 Fase 1 leerlijn biologie
In Fase 1 omvat de leerlijn biologie onder andere:
* Biologie van de mens 1 [7](#page=7).
* Moleculaire celbiologie 1 [7](#page=7).
* Microbiologie [7](#page=7).
* Biologie van de mens 2 [7](#page=7).
* Metabolisme en regulatie [7](#page=7).
* Moleculaire celbiologie 2 [7](#page=7).
De leerlijn is opgesplitst in semesters en integreert ook chemie en wetenschappelijke/wiskundige vaardigheden [7](#page=7).
### 1.3 Opleidingsonderdeel (OPO) en Onderwijsleeractiviteit (OLA)
De structuur van het opleidingsonderdeel is gebaseerd op OPO's en OLA's [8](#page=8).
* **OPO (Opleidingsonderdeel):** Dit is een zelfstandig 'vak' dat 60 studiepunten (SP) per jaar vertegenwoordigt [8](#page=8).
* **OLA (Onderwijsleeractiviteit):** Een OPO kan onderverdeeld zijn in OLA's. De som van de punten van de OLA's bepaalt het punt van het OPO [8](#page=8).
#### 1.3.1 Kenmerken van 'Biologie van de mens' als OPO
Het OPO 'Biologie van de mens' kent de volgende specifieke kenmerken:
* Het is een OPO zonder aparte OLA's [8](#page=8).
* Het kent één examenmoment, één punt op twintig, en één herexamen [8](#page=8).
* Volledig slagen of falen is van toepassing; er zijn geen deelvrijstellingen mogelijk voor dit OPO [8](#page=8).
* Dit OPO vertegenwoordigt 4 studiepunten, wat neerkomt op ongeveer 120 studietijd [20](#page=20).
### 1.4 Theorie en Labo
Het opleidingsonderdeel combineert theorie- en labosessies [46](#page=46).
#### 1.4.1 Theoriestructuur
De theorie van OPO MBT53B is opgebouwd rond vijf hoofdthema's, verdeeld over tien lessen:
1. OPO MBT53B [46](#page=46) [88](#page=88).
2. Epitheelweefsel [46](#page=46) [88](#page=88) [89](#page=89) [90](#page=90) [91](#page=91) [92](#page=92) [93](#page=93) [94](#page=94).
* Dekepitheel [46](#page=46) [89](#page=89) [93](#page=93).
* Klierepitheel [46](#page=46) [89](#page=89) [93](#page=93).
3. Bindweefsel [46](#page=46) [88](#page=88) [89](#page=89) [90](#page=90) [91](#page=91) [92](#page=92) [93](#page=93).
* Gewoon bindweefsel [46](#page=46) [89](#page=89) [93](#page=93).
* Vetweefsel [46](#page=46) [93](#page=93).
* Kraakbeenweefsel [46](#page=46) [89](#page=89) [93](#page=93).
* Botweefsel [46](#page=46) [89](#page=89) [93](#page=93).
* Het skelet [46](#page=46) [89](#page=89).
* Anatomische vlakken en posities [46](#page=46) [89](#page=89).
* Botfysiologie [46](#page=46) [89](#page=89).
4. Spierweefsel [46](#page=46) [88](#page=88) [89](#page=89) [90](#page=90) [91](#page=91) [92](#page=92) [93](#page=93).
* Skeletspierweefsel [46](#page=46) [93](#page=93).
* Glad spierweefsel [46](#page=46) [93](#page=93).
* Hartspierweefsel [46](#page=46) [93](#page=93).
5. Zenuwweefsel [46](#page=46) [88](#page=88) [89](#page=89) [90](#page=90) [91](#page=91) [92](#page=92) [93](#page=93).
* Centraal zenuwstelsel [46](#page=46) [89](#page=89) [93](#page=93).
* Perifeer zenuwstelsel [46](#page=46) [93](#page=93).
* Fysiologie zenuwstelsel [46](#page=46) [89](#page=89).
#### 1.4.2 Labo-activiteiten
De labosessies zijn direct gekoppeld aan de theoriestof en omvatten praktische oefeningen en demonstraties [89](#page=89).
* Labo 1: MBT53B [89](#page=89).
* Labo 2: Epitheelweefsel - Eénlagig dekepitheel [89](#page=89).
* Labo 3: Epitheelweefsel - Meerlagig dekepitheel [89](#page=89).
* Labo 4: Epitheelweefsel - Klierepitheel [89](#page=89).
* Labo 5: Bindweefsel - Gewoon bindweefsel [89](#page=89).
* Labo 6: Bindweefsel - Kraakbeen en skelet 1 [89](#page=89).
* Labo 7: Bindweefsel - Bot en skelet 2 [89](#page=89).
* Labo 8: Spierweefsel [89](#page=89).
* Labo 9: Zenuwweefsel - Zenuwstelsel [89](#page=89).
* Labo 10: Herhaling [89](#page=89).
#### 1.4.3 Inhoud van Les 1
Les 1 behandelt specifiek:
* Stappen van het proces om paraffinecoupes te maken (+ details) [94](#page=94).
* H&E-kleuring [94](#page=94).
* Verschillende soorten artefacten [94](#page=94).
* Functies van dekepitheel [94](#page=94).
* Intercellulaire verbindingen [94](#page=94).
* Terminologie (vb. hemidesmosoom, basale membraan met 2 lamina’s) [94](#page=94).
### 1.5 Studiemateriaal
Het studiemateriaal voor theorie bestaat voornamelijk uit PowerPoint-presentaties en eigen notities. Er is momenteel geen geschreven cursus beschikbaar. De labohandleiding dient als wegwijzer voor de labo-activiteit, maar is geen studiecursus. Aankoop van boeken wordt als niet noodzakelijk beschouwd [12](#page=12).
### 1.6 Examens en exameninzage
Het opleidingsonderdeel wordt afgesloten met examens [13](#page=13).
#### 1.6.1 Eerste zit
* **Timing:** Januari, 3 uur (voor- of namiddag). Het examenrooster wordt meestal half december gepubliceerd [13](#page=13).
* **Vorm:** 100% schriftelijk, met eigen laptop [13](#page=13).
* **Voorbereiding laptop:** De laptop moet opgeladen, software geüpdatet, en de Safe Exam Browser (SEB) geïnstalleerd en getest zijn. Er zijn geen backup laptops beschikbaar [13](#page=13).
* **Mogelijke indeling vragen:** De vragen kunnen een mix zijn van labo- en theorievragen, met verschillende puntentoekenningen en tijdsallocaties. Voorbeelden hiervan zijn schema's, uitleg, figuurbenaming, terminologie, fotovragen van weefsels, en pc-vragen [13](#page=13).
* **Formele toetsen:** Formative labotoetsen worden gebruikt om de voortgang te meten, maar de punten tellen niet mee voor het eindresultaat [13](#page=13).
#### 1.6.2 Tweede zit
* **Timing:** Vanaf 17 augustus/september, 3 uur (voor- of namiddag). Het examenrooster wordt meestal half juli gepubliceerd [14](#page=14).
* **Vorm:** 100% schriftelijk, met eigen laptop, vergelijkbaar met de eerste zit [14](#page=14).
#### 1.6.3 Rapporten en exameninzage
* **Rapporten online:** Beschikbaar op de donderdag van de examenperiode (eind januari voor de eerste zit, begin september voor de tweede zit) [15](#page=15).
* **Exameninzage:** Er zijn specifieke momenten voorzien voor exameninzage (eind januari en begin september). Sommige vragen kunnen online ingekeken worden, voor andere is een afspraak met de lector nodig. Inschrijven hiervoor kan de avond ervoor of de ochtend van de inzagedag [15](#page=15).
* **Bespreking rapporten:** Afspraken kunnen geboekt worden met de studentencoach om het rapport te bespreken, en indien nodig met de trajectcoach voor aanpassingen aan het Individueel StudieProgramma (ISP) [15](#page=15).
#### 1.6.4 Fraude
Bij fraude wordt door de meeste lectoren voorgesteld om de volledige tweede zit van alle theorievakken te geven als sanctie [15](#page=15).
### 1.7 Studiepunten en studieschema
Studiepunten (SP) en het studieschema zijn cruciaal voor een efficiënte studieplanning [16](#page=16).
#### 1.7.1 Leerkrediet en Studiepunten
* **Leerkrediet:** Studenten krijgen een 'rugzak' met 140 munten (leerkrediet) die ze kunnen inzetten voor studiepunten [16](#page=16).
* **Studiepunten (SP):** Elk vak is een OPO en vertegenwoordigt een aantal SP. Bijvoorbeeld, 'Biologie van de mens' is 4 SP [20](#page=20).
* **Teruggave:** Bij het succesvol afronden van examens worden studiepunten teruggegeven aan de rugzak [16](#page=16).
#### 1.7.2 Drempeldecreet en Studie-efficiëntie
* **Drempeldecreet:** Studenten moeten binnen twee jaar alle vakken van Fase 1 afgerond hebben [19](#page=19).
* **Studievoortgang:** Om het jaar nadien opnieuw te mogen inschrijven, moet minstens 50% studie-efficiëntie behaald worden [19](#page=19).
#### 1.7.3 Planning van studietijd
Een gedetailleerd studieschema per OPO is essentieel [20](#page=20) [21](#page=21) [22](#page=22).
* **Berekening:** 4 SP staat voor 120 uur studietijd [20](#page=20).
* **Indeling:** De totale studietijd moet verdeeld worden over de weken, rekening houdend met theorie (contacturen en zelfstudie), labovoorbereiding en labosessies [20](#page=20).
* **Tool:** Het gebruik van Excel wordt aanbevolen om deze planning te maken en een juist zicht te krijgen op de studietijdsbesteding [21](#page=21) [22](#page=22).
#### 1.7.4 Tips voor planning
* **Rust en realisme:** Een planning kan rust geven en onzekerheid wegnemen; wees realistisch over de haalbare studietijd per dag/week [22](#page=22).
* **Flexibiliteit:** Pas de planning aan op basis van persoonlijke activiteiten, maar blijf realistisch [22](#page=22).
* **Prioriteiten stellen:** Begrens de tijd per vak om te voorkomen dat er te veel tijd aan één vak besteed wordt, wat kan wijzen op noodzaak voor prioriteitsstelling [22](#page=22).
* **Efficiënt leren:** Leer liever één OPO volledig dan twee OPO's half [22](#page=22).
### 1.8 Weefsel versus Orgaan
Dit onderwerp raakt aan het onderscheid en de relatie tussen weefsels en organen, een concept dat in de verdere inhoud van het opleidingsonderdeel wordt uitgediept [3](#page=3) [46](#page=46).
### 1.9 Weefselcoupes
Het bestuderen van weefselcoupes is een belangrijk aspect van het practicum en de theoretische kennisopbouw. Het maken van paraffinecoupes en de verschillende stappen van dit proces komen aan bod [3](#page=3) [46](#page=46) [94](#page=94).
### 1.10 H&E-kleuring
De Hematoxyline en Eosine (H&E) kleuring is een fundamentele techniek in de histologie, die essentieel is voor het visualiseren van weefselstructuren in coupes. De werking en toepassing van deze kleuring worden behandeld [3](#page=3) [46](#page=46) [94](#page=94).
---
# Epitheelweefsel: dekepitheel en klierepitheel
Hier is een gedetailleerd studiegidsgedeelte over epitheelweefsel, specifiek gericht op dekepitheel en klierepitheel.
## 2. Epitheelweefsel
Epitheelweefsel is een van de vier basistypes van weefsel in het menselijk lichaam en wordt gekenmerkt door dicht opeengepakte cellen die specifieke oppervlakken bekleden of holtes vormen. Het omvat zowel dekepitheel, dat oppervlakken bedekt, als klierepitheel, dat betrokken is bij secretie [24](#page=24) [25](#page=25).
### 2.1 Dekepitheel
Dekepitheel vormt een continue laag van dicht opeengepakte cellen, verbonden door intercellulaire verbindingen. Het is avasculair (bevat geen bloedvaten) en aneuraal (bevat geen zenuwbanen), hoewel er wel sensorische cellen in het epitheel kunnen voorkomen die verbonden zijn met het zenuwstelsel. Dekepitheel is te vinden in de huid, het spijsverteringskanaal, de luchtwegen, de bekleding van bloed- en lymfevaten, en alle buissystemen van secretieorganen [47](#page=47) [51](#page=51) [52](#page=52).
#### 2.1.1 Opbouw van dekepitheel
Dekepitheelcellen zijn aaneengesloten met intercellulaire verbindingen, waardoor er geen extracellulaire ruimte tussen de cellen is. De basale zijde van de epitheelcellen rust op een basaal membraan, dat bestaat uit de lamina basalis en lamina reticularis, en verankerd is aan het onderliggende bindweefsel. Hemidesmosomen zijn hechtstructuren die de basale epitheelcellen aan het basale membraan bevestigen en ook als barrière dienen voor macromoleculen [47](#page=47) [65](#page=65) [67](#page=67).
Aan de laterale zijde bevinden zich verschillende intercellulaire verbindingen:
* **Tight junctions (zonula occludens):** Sluiten de intercellulaire ruimte af en voorkomen dat stoffen tussen de cellen doordringen [68](#page=68).
* **Adherens junctions (zonula adherens en macula adherens/desmosoom):** Verankeren cellen aan elkaar via cadherines en cytoskeletale filamenten (actine of keratine) [69](#page=69).
* **Gap junctions (nexus verbinding):** Faciliteren directe uitwisseling van stoffen tussen aangrenzende cellen [70](#page=70).
De apicale zijde van epitheelcellen kan gespecialiseerd zijn voor opname of transport. Hieronder vallen:
* **Microvilli:** Kleine plooien van het celmembraan die het apicale oppervlak vergroten voor efficiëntere opname van voedingsstoffen [57](#page=57).
* **Stereocilia:** Lange, niet-beweeglijke plooien van het celmembraan die vocht resorberen [58](#page=58).
* **Cilia (trilharen):** Bieden beweging, zoals de slaande bewegingen in de luchtwegen en eileiders om slijm en partikels te transporteren [61](#page=61).
Cellen kunnen gepolariseerd zijn, wat betekent dat hun kern en cytoplasma specifiek georiënteerd zijn ten opzichte van de basale en apicale zijde, vaak afhankelijk van hun functie (bv. secretie) [76](#page=76).
#### 2.1.2 Voorkomen van dekepitheel
Dekepitheel bekleedt diverse oppervlakken in het lichaam, waaronder:
* De huid [55](#page=55).
* De binnenzijde van de mondholte en tong [52](#page=52).
* Het gehele spijsverteringskanaal, van mond tot anus [52](#page=52).
* De luchtwegen, van neusholte tot longblaasjes [52](#page=52).
* De binnenbekleding van bloed- en lymfevaten (endotheel) [52](#page=52).
* De afvoergangen van secretieorganen die producten uitscheiden naar de buitenwereld of het spijsverteringskanaal, zoals urineleiders, zaadleiders, speekselbuizen, de alvleesklierbuis en galwegen [52](#page=52).
#### 2.1.3 Functies van dekepitheel
Dekepitheel heeft meerdere belangrijke functies:
* **Bescherming:** Tegen schadelijke stoffen (bv. maagzuur door slijmnapcellen, urine door paraplucellen), fysieke schade (bv. hoornlaag van de huid) en abrasie (bv. slijmbekercellen in de dunne darm) [53](#page=53) [54](#page=54) [55](#page=55) [56](#page=56).
* **Uitwisseling:** Faciliteert de opname van voedingsstoffen (enterocyten met microvilli), resorptie van vocht (stereocilia van de bijbal), uitwisseling van ionen (speekselafvoergangetjes) en transcytose (M-cellen in het spijsverteringsstelsel) [57](#page=57) [58](#page=58) [59](#page=59) [60](#page=60).
* **Kinetische functie:** Kan zorgen voor aanmaak en beweging van een slijmlaag, zoals in de luchtwegen en eileiders door trilhaarcellen en slijmproducerende cellen [61](#page=61).
* **Sensorische functie:** Bevat mechanoreceptoren zoals stereocilia in het binnenoor en Merkelcellen in de huid die druk en aanraking registreren [62](#page=62).
#### 2.1.4 Oorsprong van dekepitheel
Tijdens de embryonale ontwikkeling ontstaan dekepithelen uit de drie kiembladen:
* **Endoderm:** Vormt het epitheel van het ademhalingsstelsel en spijsverteringsstelsel (van mond tot anus) [64](#page=64).
* **Mesoderm:** Vormt het mesotheel van lichaamsholten (bv. peritoneum, pleura, pericard) en het urotheel van het uro-genitaal stelsel [64](#page=64).
* **Ectoderm:** Vormt de epidermis van de huid en structuren die daarmee verbonden zijn, zoals zenuwweefsel en zintuigen [64](#page=64).
#### 2.1.5 Opbouw van dekepitheelcellen
De structuur van epitheelcellen omvat:
* **Celmembraan:** Opgedeeld in basale, laterale en apicale zijden met specifieke structuren en functies [65](#page=65) [66](#page=66) [67](#page=67) [68](#page=68) [69](#page=69) [70](#page=70) [71](#page=71) [72](#page=72) [73](#page=73) [74](#page=74).
* **Kern:** De locatie van de kern kan informatie geven over de polariteit en functie van de cel [76](#page=76).
* **Cytoplasma:** Omvat alle ruimte tussen het kernmembraan en het celmembraan, inclusief gespecialiseerde organellen [77](#page=77).
#### 2.1.6 Vernieuwing van cellen
Epitheelcellen worden continu vernieuwd. De snelheid van vernieuwing varieert, met snellere vernieuwing in het maag- en darmkanaal (2-5 dagen) en langzamere in de luchtwegen (10 weken). Bij meerlagig epitheel is de basale kiemlaag verantwoordelijk voor mitotische delingen, waarbij nieuwe cellen de oude naar boven duwen waar ze afsterven en afschilferen. De huid regenereert bijvoorbeeld elke 5 weken [78](#page=78).
#### 2.1.7 Classificatie van dekepitheel
Dekepitheel wordt geclassificeerd op basis van het aantal cellagen en de vorm van de cellen [79](#page=79) [96](#page=96):
**Eénlagig dekepitheel:** Bestaat uit één enkele laag cellen.
* **Eénlagig plaveiselvormig dekepitheel:** Dunne, afgeplatte cellen die efficiënte diffusie mogelijk maken. Voorbeelden zijn endotheel van bloedvaten, lis van Henle in de nier en alveoli van de longen [100](#page=100) [80](#page=80) [97](#page=97) [98](#page=98) [99](#page=99).
* **Eénlagig kubisch dekepitheel:** Kubusvormige cellen met een centrale kern. Vaak betrokken bij ionentransport en bescherming. Voorbeelden zijn schakelstukken van klieren, nierbuisjes, terminale bronchioli en schildklier [81](#page=81).
* **Eénlagig cilindrisch dekepitheel:** Cilindervormige cellen, vaak met een basaal gelegen kern, betrokken bij secretie en absorptie. Voorbeelden zijn het epitheel van de maag, dunne darm en eileider [82](#page=82).
* **Pseudomeerlagig (meerrijig) dekepitheel:** Alle cellen raken de basale membraan, maar niet alle cellen reiken tot het apicale oppervlak. De kernen liggen op verschillende hoogtes, wat een meerlagig uiterlijk geeft. Vaak voorzien van cilia en slijmbekercellen. Voorbeelden zijn het epitheel van de trachea en bronchiën (respiratoir epitheel) [83](#page=83).
**Meerlagig dekepitheel:** Bestaat uit meerdere lagen cellen. De naam wordt bepaald door de vorm van de apicale cel .
* **Meerlagig plaveiselvormig dekepitheel:**
* **Niet-verhoornd:** Bekleedt gebieden die veel abrasie ondervinden, maar niet blootgesteld zijn aan uitdroging. Voorbeelden zijn de slokdarm, mondholte, vagina en anaal kanaal .
* **Verhoornd:** Bekleedt de huid, bestaande uit meerdere lagen met keratine aan het oppervlak voor bescherming tegen uitdroging en schade. De lagen zijn stratum germinativum, stratum spinosum, stratum granulosum, stratum lucidum (in dikke huid) en stratum corneum .
* **Meerlagig kubisch dekepitheel:** Twee lagen kubische cellen. Voorbeelden zijn afvoerbuizen van zweetklieren .
* **Meerlagig cilindrisch dekepitheel:** Meerdere lagen met de apicale laag cilindrisch. Voorbeelden zijn grote afvoerbuizen van speekselklieren, conjunctiva, epiglottis en urethra .
* **Overgangsepitheel (urotheel):** Een gespecialiseerd meerlagig epitheel dat zich kan uitrekken. De celvorm varieert afhankelijk van de mate van vulling van het orgaan (bv. blaas). Bestaat uit basale kiemcellen, intermediaire laag en paraplucellen .
### 2.2 Klierepitheel
Klierepitheel is gespecialiseerd voor secretie en ontstaat uit dekepitheel dat in het onderliggende bindweefsel penetreert. Klierepitheel kan worden geclassificeerd op basis van vorming, classificatie (structuur, secretiewijze, doel) en de aanwezigheid van myo-epitheelcellen .
#### 2.2.1 Vorming van klierepitheel
Klierepitheel ontstaat uit een instulping van dekepitheel in het onderliggende weefsel.
* **Exocriene klieren:** Behouden de connectie met het oorspronkelijke lumen en secreteren hun producten naar dit lumen of de buitenwereld, via afvoergangen. .
* **Endocriene klieren:** De connectie met het lumen wordt verbroken. De cellen secreteren hun producten (hormonen) direct naar de bloedbaan .
#### 2.2.2 Classificatie van klierepitheel
Klierepitheel kan op verschillende manieren worden geclassificeerd:
**Op basis van celarchitectuur:**
* **Eéncellig klierepitheel:** Geïsoleerde kliercellen verspreid tussen dekepitheelcellen.
* **Merocriene muceuze kliercellen:** Produceren en secreteren slijm (bv. slijmbekercellen in dunne darm en luchtwegen, Club-cells in bronchioli) .
* **Diffuus Neuro-Endocrien Systeem (DNES):** Gekarakteriseerd door secretoire cellen die hormonen produceren en afscheiden naar de bloedbaan (endocrien) of naar nabijgelegen cellen (paracrien), of zelfs naar zichzelf (autocrien). Ze zijn vaak apicaal gepolariseerd ten opzichte van het lumen. Voorbeelden zijn G-cellen (gastrine) en C-cellen (calcitonine) .
* **Meercellig klierepitheel:** Gevormd door groepen kliercellen.
* **Klierblad:** Cellen vormen een laag die zowel deel uitmaakt van het dekepitheel als van een klierstructuur (bv. maagklieren) .
* **Exocriene klieren:**
* **Enkelvoudig:** Niet-vertakte klierstructuur.
* **Onvertakt tubulair:** bv. Crypten van Lieberkühn in de dikke darm .
* **Onvertakt gewonden tubulair:** bv. Merocriene zweetklieren .
* **Onvertakt acinair:** bv. Kliertjes van Littré in de urethra .
* **Samengesteld:** Vertakte klierstructuur met meerdere afvoergangen.
* **Vertakt tubulair:** bv. Maagklieren (glandulae gastricae) .
* **Vertakt acinair:** bv. Sereuze oorspeekselklieren (glandula parotis) .
* **Vertakt tubulo-acinaire:** Combinatie van tubulaire en acinaire structuren.
* 'Muceuze' klieren: bv. Klier van Brunner in het duodenum .
* 'Sero-muceuze' gemengde klieren: bv. Onderkaakspeekselklier (glandula submandibularis) met sikkels van Giannuzzi, ondertongspeekselklier (g. sublingualis) .
* 'Apocriene' zweetklieren: Oksel- en perineale zweetklieren .
* 'Apocriene-merocriene' borstklier (glandula mammaria) .
* **Endocriene klieren:** Produceert hormonen die in de bloedbaan worden uitgescheiden.
* Steroidhormoonproducerende klieren: Bijnier schors, Leydigcellen .
* Hypofyse .
* Hypothalamus .
* Schildklier .
* **Gemengde klieren (endo-exo):** Klierweefsel met zowel exocriene als endocriene functies. De pancreas is een prominent voorbeeld, met exocriene acini die spijsverteringsenzymen produceren en endocriene eilandjes van Langerhans (alfa- en beta-cellen) die hormonen produceren .
**Op basis van secretiewijze:**
* **Merocrien:** Secreteert stoffen via exocytose van vesikels. De celstructuur blijft intact. Dit is de meest voorkomende secretiewijze .
* **Apocrien:** Een deel van het cytoplasma met de secreet wordt afgesnoerd van de cel. De celstructuur verandert .
* **Holocrien:** De gehele cel wordt ge উপাদান gesecreteerd. De cellen moeten continu vernieuwd worden .
#### 2.2.3 Myo-epitheelcellen
Myo-epitheelcellen zijn gespecialiseerde plaveiselvormige epitheelcellen met contractiele eigenschappen die liggen in de basale membraan van klieren. Ze kunnen samentrekken en de inhoud van de klier in het lumen duwen. Ze worden aangetroffen in o.a. speekselklieren, talgklieren en eccriene zweetklieren .
---
# Bindweefsel: soorten, bouw en functie
Hier is een gedetailleerde samenvatting van bindweefsel, opgesteld als een studiegids:
## 3 Bindweefsel
Bindweefsel is een weefsel dat structurele ondersteuning, verbinding en scheiding biedt tussen andere weefsels en organen, bestaande uit cellen en een overvloedige extracellulaire matrix .
### 3.1 Gewoon bindweefsel
Gewoon bindweefsel is het meest voorkomende type bindweefsel en kan worden onderverdeeld op basis van de dichtheid en ordening van de extracellulaire matrixvezels .
#### 3.1.1 Vorming van gewoon bindweefsel
Bindweefsel ontstaat embryologisch uit het mesoderm, het middelste kiemblad. Mesenchymale stamcellen, de voorlopers van bindweefselcellen, kunnen differentiëren tot verschillende celtypes zoals fibroblasten, lipoblasten, chondroblasten en osteoblasten .
#### 3.1.2 Classificatie van gewoon bindweefsel
##### 3.1.2.1 Losmazig ongeordend bindweefsel
Losmazig ongeordend bindweefsel kenmerkt zich door een minder dichte extracellulaire matrix met een willekeurige rangschikking van vezels .
* **Cellen:**
* **Vaste cellen (residente cellen):**
* **Fibroblast/Fibrocyt:** Produceert de vezels (collageen, elastine) en de grondsubstantie van de extracellulaire matrix. Fibroblasten zijn actief producerende cellen, terwijl fibrocytent de meer inactieve, volwassen vorm zijn. Ze zijn essentieel voor wondheling .
* **Residente macrofaag (histiocyt):** Fagocyteert lichaamsvreemd materiaal en afvalproducten, en fungeert als antigen-presenterende cel (APC) .
* **Mestcel:** Bevat basofiele korrels en speelt een rol in allergische reacties en ontstekingsprocessen door degranulatie .
* **Pericyt:** Ligt rondom capillairen, biedt stabiliteit en kan de permeabiliteit van bloedvaten reguleren .
* **Vrije cellen (tijdelijke cellen):**
* **Tijdelijke macrofaag:** Monocyten die uit het bloed treden bij ontstekingsreacties om macrofagen te vormen .
* **Plasmacel:** Gevormd uit B-lymfocyten, produceert immunoglobulines .
* **Leukocyt:** Witte bloedcellen (monocyten, granulocyten, lymfocyten) die via diapedese in het bindweefsel kunnen komen .
* **Extracellulaire matrix:**
* **Weefselvloeistof (interstitiële vloeistof):** Een waterige component die zorgt voor transport van voedingsstoffen en afvalstoffen, dient als schokdemper en helpt bij het op temperatuur houden van het lichaam. Het wordt aangevoerd en afgevoerd via bloed- en lymfevaten [237-249](#page=237-249). Hydrostatische druk in capillairen en colloïd osmotische druk spelen een rol bij de filtratie en reabsorptie van vocht. Verstoorde balans kan leiden tot oedeem [250-253](#page=250-253) .
* **Grondsubstantie:** Bestaat uit proteoglycaanaggregaten, die veel water vasthouden door hun negatieve lading en de viscositeit van de weefselvloeistof verhogen, wat de verspreiding van micro-organismen belemmert [256-260](#page=256-260). Proteoglycanen bestaan uit een eiwitkern waaraan glycosaminoglycanen (GAGs) gebonden zijn .
* **Glycoproteïnen:** Adhesiemoleculen zoals fibronectine, chondronectine en laminine die cellen aan de extracellulaire matrix binden .
* **Vezels:**
* **Collageenvezels:** Vormen een netwerk dat trekkrachten weerstaat, het meest voorkomende eiwit in het lichaam. Er zijn verschillende typen, zoals Type I (fibrilvormend) en Type IV (netwerkvormend). Collageen wordt gesynthetiseerd in de fibroblast door de vorming van pro-collageen, tropo-collageen en uiteindelijk fibrillen en bundels .
* **Elastische vezels:** Bestaan uit elastine, geven rekbaarheid en veerkracht aan weefsels (bv. vaatwand aorta, longblaasjes), en keren terug naar hun oorspronkelijke vorm na uitrekking [269-273](#page=269-273).
##### 3.1.2.2 Dens ongeordend bindweefsel
Dens ongeordend bindweefsel heeft een matrix die rijk is aan collageenvezels, willekeurig gerangschikt om trekkrachten uit verschillende richtingen op te vangen. Het biedt stevigheid en komt voor in huid en rond organen [275-276](#page=275-276). De cellen zijn minder talrijk dan in losmazig bindweefsel, met voornamelijk fibroblasten .
##### 3.1.2.3 Dens geordend bindweefsel
Dens geordend bindweefsel bevat parallel gerangschikte collageenvezels, die zeer sterk zijn en ontworpen zijn om grote trekkrachten uit één specifieke richting te weerstaan. Het komt voor in pezen en ligamenten [278-280](#page=278-280).
### 3.2 Mucoïd bindweefsel
Mucoïd bindweefsel wordt gekenmerkt door een geleiachtige grondsubstantie, rijk aan water, met veel elastine en minder collageen. Het komt voor in de navelstreng (Gelei van Wharton) .
### 3.3 Reticulair bindweefsel
Reticulair bindweefsel bestaat voornamelijk uit reticulinevezels die door reticulinecellen worden geproduceerd. Het vormt de ondersteunende structuur (stroma) van organen zoals lymfeknopen, milt en beenmerg. De vezels vormen een netwerk waarin de cellen zich bevinden .
### 3.4 Vetweefsel
Vetweefsel is een gespecialiseerd bindweefsel dat energie opslaat in de vorm van vet (triglyceriden) in lipocyten (vetcellen). Het biedt thermische isolatie, fungeert als stootkussen en produceert hormonen zoals leptine .
* **Univacuolair vetweefsel (wit vet):** Vetcellen bevatten één grote vetdruppel die de kern naar de periferie drukt (zegelringvorm). Dit is het meest voorkomende type bij volwassenen .
* **Plurivacuolair vetweefsel (bruin vet):** Vetcellen bevatten meerdere kleine vetdruppels en talrijke mitochondriën, wat zorgt voor warmteproductie door vetverbranding. Het komt voornamelijk voor bij foetussen en pasgeborenen .
* **Extracellulaire matrix:** Bij vetweefsel is er nauwelijks extracellulaire matrix direct tussen de vetcellen; losmazig bindweefsel met bloedvaten vult de ruimte op voor aan- en afvoer van vet .
### 3.5 Kraakbeenweefsel
Kraakbeen is een gespecialiseerd bindweefsel met een vaste, compacte matrix die bestand is tegen druk en schokken, maar minder trekvast dan bot [298-299](#page=298-299).
* **Functies:** Schokdemping, ondersteuning van weke delen, verbinding van botten, glijvlak in gewrichten en rol in botlengtegroei .
* **Bouw:**
* **Cellen:**
* **Chondroblasten:** Jonge, actieve cellen die matrix produceren.
* **Chondrocyten:** Volwassen kraakbeencellen, gelegen in holtes (lacunes) binnen de matrix. Ze kunnen in groepen voorkomen (chondronen of isogene groepen) .
* **Kraakbeenmatrix:** Bestaat uit collageen (type II), hyaluronzuur, proteoglycanen en glycoproteïnen (bv. chondronectine). De verhouding tussen collageen en elastine bepaalt de eigenschappen van het kraakbeen .
* **Vezels:** Collageenvezels voor treksterkte en drukweerstand, elastinevezels voor buigzaamheid.
* **Perichondrium:** Een dens bindweefselkapsel dat kraakbeen omgeeft (behalve op gewrichtsoppervlakken) en bloedvaten bevat voor voeding en groei (appositionele groei). Het bevat fibroblasten die kunnen differentiëren tot chondroblasten [303-305](#page=303-305). Gewrichtskraakbeen mist een perichondrium en wordt gevoed door synoviaal vocht .
* **Groei (Histogenese):**
* **Interstitiële groei:** Groei vanuit de matrix door celdeling van chondrocyten, wat leidt tot expansie van binnenuit. Dit gebeurt in groeikraakbeenschijven en gewrichtskraakbeen .
* **Appositionele groei:** Groei vanuit het perichondrium door aanmaak van nieuwe matrix door chondroblasten [317-318](#page=317-318) .
* **Degeneratie en regeneratie:** Kraakbeen regenereert slecht door het gebrek aan bloedvaten. Slijtage (artrose) kan leiden tot verlies van kraakbeen [320-322](#page=320-322) .
#### 3.5.1 Hyalien kraakbeen
Meest voorkomende type, met een blauwachtig-melkachtige kleur. De matrix bevat collageen type II en water (ongeveer 90%). Biedt stevigheid en flexibiliteit, vermindert wrijving in gewrichten en ondersteunt de luchtwegen [308-310](#page=308-310). Komt voor in gewrichtsoppervlakken, ribbenkast, neus, oorschelp en luchtwegen.
#### 3.5.2 Elastisch kraakbeen
Lijkt op hyalien kraakbeen, maar bevat naast collageen type II ook veel elastische vezels, wat zorgt voor buigzaamheid en vormbehoud. Komt voor in de oorschelp, uitwendige gehoorgang, buis van Eustachius en de epiglottis [324-325](#page=324-325).
#### 3.5.3 Fibreus kraakbeen (vezelig kraakbeen)
Dit type is uitzonderlijk bestendig tegen druk- en trekkrachten, een tussenvorm tussen dens bindweefsel en hyalien kraakbeen. De matrix bevat veel collageen type I. Het komt voor in tussenwervelschijven, menisci, symphysis pubica en aanhechtingen van ligamenten aan bot [328-331](#page=328-331). Het heeft geen perichondrium en regenereert zeer beperkt .
### 3.6 Botweefsel
Botweefsel is een gespecialiseerde vorm van bindweefsel die grote druk- en trekkrachten kan weerstaan. Het bestaat uit 60% anorganische zouten (voornamelijk hydroxy-apatiet kristallen), 30% collageenvezels en 10% water, cellen en bloedvaten. Bot is zeer dynamisch en onderhevig aan constante hermodellering .
* **Functies:** Ondersteuning, bescherming van organen, hefboom voor spierbewegingen, vorming van bloedcellen (hematopoëse in rood beenmerg), en opslag van mineralen (vooral calcium) .
* **Bouw:**
* **Cellen:**
* **Osteoprogenitorcellen:** Stamcellen die kunnen differentiëren tot botvormende cellen.
* **Osteoblasten:** Botvormende cellen die het organische deel van de botmatrix (osteoïd) produceren. Ze liggen aan het botoppervlak en worden ingesloten in de matrix om osteocyten te worden .
* **Osteocyten:** Volwassen botcellen in lacunes, verbonden via canaliculi voor uitwisseling van stoffen. Ze spelen een rol in het in stand houden en hermodelleren van het bot .
* **Osteoclasten:** Grote, meerkernige cellen die botweefsel afbreken voor mineralenhuishouding en remodellering .
* **Botmatrix:** Bestaat uit een organische component (95% collageen type I, 5% grondsubstantie zoals proteoglycanen en glycoproteïnen) en een anorganische component (calcium- en fosfaationen georganiseerd als hydroxy-apatiet kristallen). Mineralisatie vindt plaats door de afzetting van deze kristallen rond collageenvezels .
* **Bindweefsellagen:**
* **Periost:** Buitenste bindweefsellaag met vezelige en cellulaire lagen, bevat bloedvaten en osteoprogenitorcellen. Belangrijk voor voeding, herstel en botgroei .
* **Endost:** Binnenste bindweefselvlies dat de mergholte bedekt, bevat ook bloedvaten en botcellen .
* **Soorten botweefsel:**
* **Macroscopisch:**
* **Compact bot:** Dicht, aaneengesloten botweefsel aan de buitenkant van botten (bv. diafyse) .
* **Spongieus (trabeculair) bot:** Bestaat uit botbalkjes (trabeculae) met tussenliggende holtes gevuld met beenmerg, voornamelijk in de epifysen van lange beenderen en in platte botten .
* **Microscopisch:**
* **Primair (plexiform) bot:** Onrijp botweefsel met kriskras lopende collageenvezels. Wordt eerst gevormd bij embryonale ontwikkeling en botbreukherstel, en later vervangen door secundair bot .
* **Secundair (lamellair) bot:** Rijp botweefsel met parallelle collageenvezels in concentrische lamellen, georganiseerd in osteonen (systemen van Havers) .
* **Botvorming (Ossificatie):**
* **Endesmale (intramembraneuze) botvorming:** Botweefsel ontstaat direct uit bindweefsel, typisch voor platte botten van de schedel, onderkaak en sleutelbeen [455-458](#page=455-458).
* **Chondrale (enchondrale) botvorming:** Kraakbeenmodellen worden vervangen door botweefsel. Dit proces verloopt in meerdere stappen, inclusief perichondrale en enchondrale botvorming, en is essentieel voor de vorming van lange beenderen [459-473](#page=459-473). De epifysaire groeischijven spelen een cruciale rol in de lengtegroei .
* **Botremodellering en Calciumbalans:** Botweefsel wordt continu gerecycled (botremodellering) onder invloed van mechanische krachten, leeftijd en hormonen (PTH en calcitonine) [474-476](#page=474-476). Een goede voeding (eiwitten, vitamine C, vitamine D) is essentieel voor botgezondheid .
* **Herstel van botbreuken:** Omvat de vorming van een fractuurhematoom, callusvorming (kraakbenig of benig) en uiteindelijke remodellering tot functioneel bot [478-482](#page=478-482).
* **Klinische aandoeningen:**
* **Osteopenie:** Leeftijdsgebonden afname van botmassa waarbij botafbraak groter is dan botopbouw .
* **Osteoporose:** Ernstig botverlies dat leidt tot kwetsbaarheid en breuken, vaak gerelateerd aan hormonale veranderingen (menopauze), voedingstekorten of medicatie .
* **Gewrichten:**
* **Synartrosen:** Nauwelijks beweeglijke verbindingen (bv. schedelnaden) .
* **Diartrosen:** Beweeglijke gewrichten (bv. knie, elleboog) met een gewrichtskapsel, synoviaal membraan, synoviaal vocht en gewrichtskraakbeen .
### 3.7 Het skelet
Het skelet ondersteunt, beschermt organen, dient als mineralenreservoir, produceert bloedcellen, faciliteert beweging en speelt een rol bij groei. Het bestaat uit verschillende typen botten zoals lange pijpbeenderen, korte, platte en onregelmatige beenderen. Het menselijk skelet telt 206 botten .
#### 3.7.1 Axiaal skelet
Omvat de schedel (29 botten), wervelkolom (26 botten) en borstkas (25 botten). De schedel is onderverdeeld in het neurocranium (8 botten) en viscerocranium (14 botten), aangevuld met gehoorbeentjes en het tongbeen. De wervelkolom bestaat uit cervicale thoracale lumbale sacrale en coccygeale wervels. De borstkas bestaat uit ribben (costae verae, spuriae, fluctuantes) en het sternum [419-423](#page=419-423) [12](#page=12) [1](#page=1) [5](#page=5) [7](#page=7).
#### 3.7.2 Aanhangend skelet
Omvat de bovenste extremiteit (64 botten) en de onderste extremiteit (62 botten). De bovenste extremiteit bestaat uit de schoudergordel (scapula, clavicula) en de arm/hand (humerus, radius, ulna, carpale, metacarpale en phalanges botten) (#page=430,434). De onderste extremiteit omvat de bekkengordel (heupbeenderen + heiligbeen + staartbeen) en de benen/voet (femur, tibia, fibula, patella, tarsalia, metatarsalia en phalanges pedis) (#page=437,439) .
### 3.8 Anatomische vlakken, gebieden en posities
Deze sectie beschrijft de anatomische terminologie voor het lokaliseren van structuren in het lichaam [440-446](#page=440-446).
* **Standaard anatomische positie:** Rechtopstaand, voeten bij elkaar, tenen naar voren, armen langs het lichaam met handpalmen naar voren.
* **Anatomische gebieden:** Benoemen van lichaamsdelen (bv. cervicaal, abdominaal, femoraal) .
* **Anatomische vlakken:** Sagittaal (doorsnede verticaal, links-rechts), frontaal/coronair (doorsnede verticaal, voor-achter) en transversaal (doorsnede horizontaal) [442-443](#page=442-443).
* **Anatomische posities/richtingen:** Anterior/ventraal (voor), posterior/dorsaal (achter), superior/craniaal (boven), inferior/caudaal (onder), mediaal (midden), lateraal (zijdelings), proximaal (dichterbij aanhechting), distaal (verder van aanhechting) [444-446](#page=444-446).
### 3.9 Botfysiologie
Dit deel behandelt de functionele aspecten van botweefsel, inclusief botvorming, remodellering, calciumhuishouding, herstel van breuken en gewrichtsfysiologie [451-489](#page=451-489).
* **Botvorming:** Endesmale en chondrale ossificatie processen .
* **Histofysiologie:** Botremodellering, calciumbalans en de rol van voeding [474-477](#page=474-477).
* **Levenscyclus van botcellen:** De dynamiek van osteoblasten, osteocyten en osteoclasten .
* **Herstel van botbreuken:** Het proces van genezing na een fractuur [478-482](#page=478-482).
* **Klinische aandoeningen:** Osteopenie en osteoporose [483-485](#page=483-485).
* **Gewrichten:** Synartrosen en diartrosen [486-488](#page=486-488).
---
# Spierweefsel: structuur, functie en contractie
Spierweefsel is essentieel voor beweging, houding, warmteproductie en de functie van inwendige organen, en omvat drie hoofdtypen: skeletspierweefsel, hartspierweefsel en glad spierweefsel .
### 4.1 Inleiding en terminologie
Het menselijk lichaam bevat ongeveer 660 spieren die gezamenlijk het spierstelsel vormen. De belangrijkste functies van spierweefsel zijn contractie, die bijdraagt aan beweging en het behouden van de lichaamshouding (spiertonus). Daarnaast ondersteunen en beschermen spieren weke organen, produceren ze warmte bij beweging en helpen ze de lichaamstemperatuur te reguleren door middel van vasodilatatie en vasoconstrictie. Spieren slaan ook glycogeen op .
**Terminologie:**
* **Myoblasten:** Voorlopercellen van spiercellen, betrokken bij de vorming van spierweefsel en herstel na schade .
* **Myocyt of spiercel:** De functionele cel die samentrekking mogelijk maakt .
* **Sarco- prefix:** Verwijst naar spiercelonderdelen:
* **Sarcoplasma:** Cytoplasma van een spiervezel .
* **Sarcolemma:** Celmembraan van een spiervezel .
* **Sarcoplasmatisch reticulum:** Endoplasmatisch reticulum van een spiervezel .
Elke spiercel is omgeven door een lamina basalis die aansluit op een netwerk van collagene vezels .
### 4.2 Skeletspierweefsel
Skeletspierweefsel, ook wel dwarsgestreept spierweefsel genoemd, kenmerkt zich door snelle, krachtige en wilsafhankelijke contracties. Het is opgebouwd uit lange, cilindervormige, meer-kernige spiercellen (spiervezels) die dwarsgestreept zijn door de speciale schikking van contractiele filamenten. De kernen bevinden zich vlak onder het sarcolemma .
**Opbouw:**
* **Spiervezel:** Individuele spiercel .
* **Spierbundel (fasciculus):** Een groep spiervezels .
* **Bindweefsel:** Omringt spiervezels, spierbundels en de hele spier .
* **Bloedvaten en zenuwen:** Leveren zuurstof, voedingsstoffen en sturen de contractie aan .
**Bindweefselorganisatie:**
* **Epimysium:** Buitenkapsel van de spier, scheidt de spier van omringende weefsels. Bestaat uit collagene vezels .
* **Perimysium:** Bekleding van de spierbundel, verdeelt de spier in bundels en bevat bloedvaten en zenuwen. Bestaat uit collagene en elastische vezels .
* **Endomysium:** Lamina basalis en dunne bindweefsellaag rond individuele spiervezels. Bevat bloedvaten en zenuwen. Stamcellen in het endomysium spelen een rol bij spierherstel .
**Aanhechting aan bot:**
* **Pees:** Bundel collagene vezels van de drie bindweefsellagen die aan het einde van de spier samenkomen en de spieren aan de beenderen hechten. Peesvezels zijn verweven met het periost via vezels van Sharpey voor een stevige hechting .
* **Aponeurose (peesblad):** Brede plaat collagene vezels die verschillende skeletspieren aan elkaar verbinden .
**Myofibrillen en sarcomeren:**
* **Myofibrillen:** Lange, fijne draden van contractiele eiwitten (actine en myosine) in het sarcoplasma, die parallel lopen. Ze vormen de contractiele eenheid van de spiercel .
* **Sarcomeer:** De kleinste functionele eenheid van de spiervezel, gelegen tussen twee Z-lijnen. Een myofibril bevat ongeveer 10.000 sarcomeren .
**Sarcomeerstructuur en dwarsstreping:**
De schikking van actine- en myosinefilamenten binnen het sarcomeer veroorzaakt de dwarsstreping, zichtbaar onder de microscoop .
* **M-lijn:** In het midden van het sarcomeer, houdt myosinefilamenten op hun plaats .
* **Z-lijn:** Dwarse membraan waaraan actinefilamenten verankerd zijn .
* **I-band:** Lichte zone aan weerszijden van de Z-lijn, met alleen actinefilamenten .
* **A-band:** Donkere zone centraal in het sarcomeer, met zowel actine- als myosinefilamenten .
* **H-band:** Bleke zone in het midden van de A-band, met alleen myosinefilamenten .
**Glijdende filamententheorie (Sliding Filament Model):**
Contractie vindt plaats doordat actine- en myosinefilamenten ten opzichte van elkaar verschuiven; de filamenten zelf worden niet korter .
* Tijdens contractie worden de I-banden en H-banden kleiner, terwijl de Z-lijnen dichter naar elkaar toe komen. De A-banden veranderen niet van lengte .
* Actinefilamenten glijden naar het midden van het sarcomeer langs de stilstaande myosinefilamenten .
* Extreme uitrekking kan leiden tot verlies van contact tussen actine en myosine, waardoor contractie onmogelijk wordt .
**Contractiecyclus:**
De interactie tussen actine en myosine wordt gereguleerd door het troponine-tropomyosinecomplex en calciumionen .
1. **Rusttoestand:** Tropomyosine blokkeert de bindingsplaatsen voor myosinekopjes op actine .
2. **Calciumvrijgave:** Ca$^{2+}$ komt vrij uit het sarcoplasmatisch reticulum en bindt aan troponine. Dit verschuift tropomyosine, waardoor bindingsplaatsen op actine vrijkomen .
3. **Vorming van kruisbruggen:** Myosinekopjes binden aan de vrije actieve plaatsen op actine, wat leidt tot de vorming van kruisbruggen .
4. **Power stroke:** Hydrolyse van ATP tot ADP en Pi levert energie. Het myosinekopje klapt om en trekt het actinefilament richting de M-lijn, wat resulteert in contractie. ADP en Pi worden losgelaten .
5. **Loskoppeling:** Een nieuw ATP-molecuul bindt aan de myosinekop, waardoor deze loskoppelt van het actinefilament. De actieve plaats op het actinefilament komt weer vrij .
Deze cyclus herhaalt zich meermaals om voldoende contractiekracht en verkorting te genereren. Relaxatie treedt op wanneer de Ca$^{2+}$ ionen worden teruggepompt naar het sarcoplasmatisch reticulum en er geen nieuwe prikkels zijn .
**Rigor Mortis (Lijkstijfheid):**
Na het overlijden stopt de ATP-productie, waardoor myosine gebonden blijft aan actine en de spieren stijf worden. Ca$^{2+}$ lekkage uit het sarcoplasmatisch reticulum activeert de contractie, maar door het gebrek aan ATP kunnen de spieren niet ontspannen. Na 24-28 uur breken enzymen de spierstructuren af en verdwijnt de lijkstijfheid .
**Sarcoplasmatisch reticulum (SR) en T-buizensysteem:**
* **Sarcoplasmatisch reticulum (SR):** Een buisvormig netwerk rond de myofibrillen dat Ca$^{2+}$ opslaat en vrijgeeft om spiercontractie te reguleren. Het verwijdt bij de overgang van de A-band en I-band (terminale cisterne) en ligt tegen een T-buizensysteem .
* **T-buizensysteem:** Een netwerk van smalle buisjes gevormd door instulpingen van het sarcolemma, gevuld met extracellulaire vloeistof. Ze transporteren elektrische impulsen diep in de spiervezel, waardoor een synchrone contractie van alle sarcomeren mogelijk is .
* **Triade:** Bestaat uit twee terminale cisternen van het SR en één T-tubulus. Skeletspieren hebben twee triaden per sarcomeer .
**Neuromusculaire prikkeloverdracht:**
Dit proces verloopt in twee stappen :
1. **Prikkeloverdracht van motorneuron op spiercel:** Via de motorische eindplaat (een synaps) geeft een motorisch neuron acetylcholine (ACh) af in de synaptische spleet. ACh bindt aan receptoren op het sarcolemma, wat leidt tot depolarisatie en, bij voldoende prikkeling, een actiepotentiaal die zich verspreidt via de T-tubuli. Acetylcholinesterase breekt ACh af .
2. **Contractie van de skeletspier:** De actiepotentiaal leidt tot Ca$^{2+}$ vrijgave uit het SR, wat binding van Ca$^{2+}$ aan troponine activeert en de contractiecyclus initieert .
**Regeling van kracht en snelheid van contractie:**
* **Motorische eenheid:** Een motorisch neuron en alle spiervezels die het aanstuurt .
* **Rekrutering:** De geleidelijke toename van de spierspanning door het activeren van meer motorische eenheden. Fijne bewegingen vereisen minder spiervezels per motorische eenheid .
* **Tetanus:** Een tetanische contractie is het gevolg van herhaalde prikkels die te kort op elkaar volgen om volledige ontspanning toe te laten. Maximale trekkracht wordt bereikt wanneer alle motorische eenheden in volledige tetanus samentrekken, maar dit is energie-intensief. Langdurige contracties worden bereikt door afwisselende activatie van motorische eenheden .
**Spiertonus:**
Rustspanning in de spier, essentieel voor stabilisatie van gewrichten, lichaamshouding en weerstand tegen de zwaartekracht .
**Verschillende vormen van spiercontractie:**
* **Concentrische contractie:** Sarcomeren verkorten, spierlengte neemt af .
* **Excentrische contractie:** Sarcomeren verkorten, maar spierlengte neemt toe door een externe kracht .
* **Isometrische contractie:** Sarcomeren verkorten niet, maar produceren kracht; de spierlengte en de positie van ledematen veranderen niet .
**Energiemetabolisme:**
Spiercontractie vereist grote hoeveelheden ATP, waarvan de voorraden in de spiervezels beperkt zijn. ATP wordt voornamelijk gegenereerd via :
* **Oxidatieve fosforylering:** Vooral in rode spiervezels (Type I), die rijk zijn aan myoglobine en mitochondriën, gebruikmakend van vetzuren als energiebron voor langdurige, trage contracties .
* **Anaërobe glycolyse:** Vooral in witte spiervezels (Type II), die glycogeen afbreken tot lactaat, wat leidt tot verzuring en spierkramp bij snelle, zwakke en kortdurende contracties .
* **Intermediaire spiervezels:** Bezitten kenmerken van zowel rode als witte vezels en komen frequent voor bij mensen .
**Hypertrofie en atrofie:**
* **Hypertrofie:** Toename van de omvang van spiercellen en het aantal myofibrillen, bijvoorbeeld door krachttraining .
* **Atrofie:** Verkleining van het celvolume door afname van het aantal myofibrillen, door langdurige immobilisatie of ouderdom .
### 4.3 Hartspierweefsel
Hartspierweefsel zorgt voor synchrone, ritmische, krachtige en autonome contracties van het hart. Het is dwarsgestreept, met vertakte, één- of tweekernige cellen die verbonden zijn door intercalaire schijven .
**Structuur van het hart:**
Het hart bestaat uit twee voorkamers (atria) en twee kamers (ventrikels). De hartwand (myocard) is opgebouwd uit hartspierweefsel .
* **Endocard:** Binnenste laag, bestaande uit endotheel en bindweefsel .
* **Myocard:** De dikste laag, bestaande uit hartspierweefsel .
* **Epicard:** Buitenste laag, bestaande uit mesotheel, bindweefsel en vetweefsel .
* **Pericard:** Het hartzakje .
**Kenmerken van hartspierweefsel:**
* **Dwarsstreping:** Net als skeletspierweefsel .
* **Cellen:** Kleiner dan skeletspiervezels, vertakt en onderling verbonden. Myoblasten fuseren niet volledig .
* **Intercalaire schijven (trapschijven):** Sterk aankleurende, trapsgewijze verdikkingen van het sarcolemma die cel-cel contacten vormen. Ze bevatten desmosomen voor stevige hechting en gap-junctions (nexusverbindingen) voor snelle prikkeloverdracht tussen cellen .
* **T-tubuli:** Wijd, gelegen op de Z-lijn, geassocieerd met één cisterna (diade per sarcomeer). Dit zorgt voor synchroniteit en coördinatie van de contractiegolf .
* **Mitochondriën:** Zeer talrijk, wat duidt op een intensieve aërobe stofwisseling. Dit maakt het hartspierweefsel zeer gevoelig voor zuurstoftekort (hartinfarct) .
* **Energievoorziening:** Voornamelijk uit lipoproteïnen en een kleine hoeveelheid glycogeen .
* **Geen tetanus:** Door de lange refractaire periode van hartspiercellen is tetanus niet mogelijk .
**Pathologieën:**
* **Ischemie:** Onvoldoende doorbloeding en zuurstoftoevoer naar het hartspierweefsel, wat leidt tot schade .
* **Hypertrofische cardiomyopathie:** Verdikking van de hartwand, met name van de linkerhartwand, leidend tot verminderde bloeduitpomping .
* **Gedilateerde cardiomyopathie:** Uitzetting en verslapping van het hart, waardoor minder bloed door het lichaam wordt gepompt .
### 4.4 Glad spierweefsel
Glad spierweefsel kenmerkt zich door langzame contracties die niet onderhevig zijn aan de wil .
**Structuur:**
* **Cellen:** Spoelvormig, met één centraal gelegen, langgerekte kern. Ze zijn rijk aan mitochondriën en hebben een sarcolemma met talrijke, min of meer parallelle myofilamenten .
* **Endomysium:** Elke spiercel is omgeven door een endomysium (lamina basalis en bindweefsel) geproduceerd door de gladde spiercel zelf .
* **Overdracht van kracht:** De uitgeoefende kracht wordt overgedragen op het bindweefsel, waardoor de vezels als een geheel functioneren .
* **Oriëntatie:** Strikte oriëntatie in de wand van buisvormige organen zoals het maag-darmkanaal, bloedvaten en luchtwegen .
**Contractie:**
* Langzaam maar langdurig vol te houden .
* **Mechanisme:** Langs elkaar glijden van actine en myosine filamenten zonder strikte ordening, waardoor ze over een langere afstand kunnen glijden .
* **Dense bodies:** Functioneel vergelijkbaar met Z-schijven, verbonden met myofilamenten en de celmembraan, waarop de contractiekracht wordt overgedragen .
* **Sarcoplasmatisch reticulum:** Minder ontwikkeld .
* **Caveolae:** Ondiepe instulpingen van het sarcolemma die een rol spelen bij signaaloverdracht en analoog zijn aan T-buizensystemen .
* **ATP-verbruik:** Relatief laag .
**Bezenuwing:**
* Spaarse innervatie door het autonome zenuwstelsel (ortho- en parasympaticus), vaak met antagonistische werking .
* **Single unit:** Spaarzaam bezenuwde gladde spieren waarbij nexus (gap junction) verbindingen zorgen voor synchrone prikkeloverdracht .
* **Multi unit:** Rijker bezenuwde gladde spiervezels die individueel geïnnerveerd worden (bv. pupilspieren), wat nauwkeurige bewegingen mogelijk maakt .
### 4.5 Spierregeneratie
* **Skeletspierweefsel:** Beperkt regeneratievermogen dankzij deling van **satellietcellen** (stamcellen). Intensieve training leidt tot spiergroei (hypertrofie) door vergroting van de cellen. Bij atrofie neemt het aantal myofibrillen af, wat kan leiden tot littekenvorming en blijvend functieverlies .
* **Hartspierweefsel:** Geen regeneratievermogen; satellietcellen ontbreken. Wel is hypertrofie mogelijk .
* **Glad spierweefsel:** Beperkt regeneratief vermogen door celdeling, met mogelijkheid tot hypertrofie en hyperplasie (bv. zwangere uterus). Schade leidt vaak tot de vorming van bindweefsel .
### Samenvatting contractiel spierweefsel
| Kenmerk | Skeletspiercellen | Hartspiercellen | Gladde spiercellen |
| :------------------- | :--------------------------------------- | :-------------------------------------------------- | :---------------------------------- |
| Vorm spiercel | Cilindrisch, lang | Vertakt | Spoelvormig |
| Kern | Meer dan 1, perifeer | 1 of 2 centraal | 1 centraal |
| Uiterlijk | Dwarsgestreept | Dwarsgestreept, met intercalaire schijven | Glad |
| Tempo | Snel | Synchroon, ritmisch | Langzaam |
| Aansturing | Wilsafhankelijk | Autonoom | Autonoom |
| Kracht | Erg krachtig | Erg krachtig | Minder krachtig |
| Vermoeidheid | Snel | Niet | Niet |
| Plaats in het lichaam | In skeletspieren | In het hart | In inwendige organen |
---
# Zenuwweefsel: structuur, functie en fysiologie
Zenuwweefsel vormt het complexe communicatienetwerk van het lichaam dat prikkels opvangt, verwerkt en doorgeeft, essentieel voor alle lichaamsfuncties .
### 5.1 Indeling van het zenuwstelsel
Het zenuwstelsel kan op verschillende manieren worden ingedeeld :
* **Functionele indeling:**
* **Centraal Zenuwstelsel (CZS):** Hersenen en ruggenmerg .
* **Perifeer Zenuwstelsel (PZS):** Zenuwvezels, ganglia en zenuwuiteinden .
* **Autonoom Zenuwstelsel (AZS):** Reguleert de functies van inwendige organen, onbewust en onwillekeurig .
* Orthosympathisch zenuwstelsel: "Vecht/vlucht" reactie, actief systeem .
* Parasympathisch zenuwstelsel: "Rust en herstel" systeem .
* **Somatisch Zenuwstelsel:** Vangt prikkels uit de omgeving op en stuurt willekeurige reacties aan (bv. aansturen skeletspieren) .
* **Anatomische indeling:**
* **Centrale Zenuwstelsel (CZS):** Bestaat uit de hersenen (cerebrum, cerebellum, hersenstam) en het ruggenmerg .
* **Perifere Zenuwstelsel (PZS):** Bestaat uit 12 paar hersenzenuwen en 31 paar ruggenmergzenuwen .
### 5.2 Neuronen
Neuronen, of zenuwcellen, zijn de structurele en functionele eenheden van het zenuwstelsel, verantwoordelijk voor het ontvangen, verwerken en verzenden van zenuwprikkels. Er zijn naar schatting meer dan 100 miljard neuronen in het menselijk brein, waarbij elk neuron minstens 1000 connecties kan hebben .
#### 5.2.1 Opbouw van een neuron
Een neuron bestaat uit drie hoofdonderdelen :
* **Cellichaam (Perikaryon):** Bevat de kern met een prominente nucleolus en fijn verdeeld chromatine, wat duidt op een actieve cel. Het bevat ook het Golgi-apparaat en Nissl-substantie (ruw endoplasmatisch reticulum en vrije ribosomen), wat wijst op intense eiwitsynthese voor structurele componenten en neurotransmitters .
* **Dendrieten:** Kort, sterk vertakte uitlopers die signalen ontvangen van andere cellen of de omgeving en deze naar het cellichaam geleiden. Ze zijn vaak bedekt met "spines", uitsteeksels die dienen voor synaptisch contact .
* **Axon:** Een enkele, vaak lange uitloper die signalen weg van het cellichaam leidt. Het ontspringt bij de axonheuvel en kan splitsen in collateralen. Axonen eindigen in eindknopjes bij de synaps .
#### 5.2.2 Types axonen
Axonen kunnen gemyeliniseerd of niet-gemyeliniseerd zijn .
* **Gemyeliniseerde axonen:** Zijn omgeven door een myelineschede, een vettige isolatiestof gevormd door Schwanncellen (in het PZS) of oligodendrocyten (in het CZS). Myeline zorgt voor snellere impulsgeleiding (tot 120 m/s) en voorkomt kortsluiting. De myelineschede wordt onderbroken door knopen van Ranvier, om de ongeveer 1,5 mm .
* **Niet-gemyeliniseerde axonen:** Zijn niet omgeven door een myelineschede. In het PZS zijn deze axonen ingebed in het cytoplasma van Schwanncellen. De geleidingssnelheid is hier lager. In het CZS bevinden zich voornamelijk niet-gemyeliniseerde axonen in de grijze stof .
#### 5.2.3 Soorten neuronen
Neuronen kunnen worden ingedeeld op basis van hun uiterlijk en functie :
* **Indeling op basis van uitzicht:**
* **Unipolair:** Eén uitloper die zich vertakt in dendrieten en een neuriet (voornamelijk bij ongewervelden) .
* **Bipolair:** Eén axon en één dendriet .
* **Pseudo-unipolair:** Eén uitloper met een T-splitsing; de standaard afferente sensorische neuronen in spinale en craniale ganglia .
* **Multipolair:** Eén axon en meerdere dendrieten; het meest voorkomende type, zoals motorneuronen .
* **Indeling op basis van functie:**
* **Sensorische (afferente) neuronen:** Voeren signalen aan van sensoren (zintuigen of lichaam) naar het CZS .
* **Motorische (efferente) neuronen:** Voeren signalen van het CZS naar effectoren (spieren of klieren) .
* **Schakelneuronen (interneuronen):** Verzorgen de verbinding tussen neuronen, voornamelijk binnen het CZS .
### 5.3 Gliacellen
Gliacellen vormen het ondersteunende netwerk voor neuronen en zijn essentiële componenten van het zenuwweefsel. Er zijn ongeveer 10 keer meer gliacellen dan neuronen .
* **Centrale neuroglia (in CZS):**
* **Astrocyten:** Grote cellen met trompetvoetjes die capillairen, zenuwcellen en hun uitlopers omhullen. Ze vormen de bloed-hersenbarrière, produceren littekenweefsel bij schade (gliose) en reguleren neurotransmitters en nutriënten .
* **Oligodendrocyten:** Vormen de myelineschedes rond axonen in het CZS. Eén oligodendrocyt kan meerdere axonen myeliniseren. Ze zijn kleiner en minder talrijk dan astrocyten en bevinden zich tussen axonbundels .
* **Microgliacellen:** Kleine cellen met lysosomen, fungeren als macrofagen van het CZS en ruimen dode cellen op met een immunologische functie .
* **Ependymcellen:** Bekleden de holten van hersenen en ruggenmerg en produceren cerebrospinaalvocht (CSV) bij de plexus choroïdeus .
* **Perifere neuroglia (in PZS):**
* **Schwanncellen:** Omringen perifere axonen en vormen de myelineschede rond één axon. Ze spelen een cruciale rol bij ax regeneratie .
* **Satellietcellen:** Omringen en ondersteunen neuronale cellichamen in ganglia, vergelijkbaar met astrocyten in het CZS .
### 5.4 Centraal Zenuwstelsel (CZS)
Het CZS omvat de hersenen en het ruggenmerg .
* **Hersenen:** Bestaan uit het cerebrum (grote hersenen), cerebellum (kleine hersenen) en de hersenstam .
* **Cerebrum:** De grijze stof bevindt zich perifeer en de witte stof centraal .
* **Cerebellum (kleine hersenen):** Verantwoordelijk voor fijne regulatie van skeletspieren, coördinatie en evenwicht. De schors bestaat uit drie lagen: moleculaire laag, centrale laag (met Purkinje-cellen) en granulaire laag .
* **Hersenstam:** Verbindt de grote hersenen, het ruggenmerg en de kleine hersenen. Reguleert vitale functies zoals ademhaling, hartslag, slaap-waakcyclus en controleert onder andere oogbewegingen en pupilgrootte .
* **Thalamus:** Selecteert prikkels die naar de hersenschors gaan en is betrokken bij motoriek, emotie en bewustzijn .
* **Hypothalamus:** Het regelcentrum voor homeostase, stuurt het endocriene systeem en AZS aan .
* **Hypofyse:** "Meesterklier" die de endocriene klieren reguleert op basis van signalen van de hypothalamus .
* **Meninges (hersenvliezen):** Beschermen de hersenen en bestaan uit de dura mater (harde vlies), arachnoidea (spinnenwebvlies) en pia mater (zachte, vaatrijke vlies). De subarachnoïdale ruimte tussen de arachnoidea en pia mater bevat cerebrospinaalvocht (CSV) .
* **Ruggenmerg (medulla spinalis):** Een streng zenuwweefsel in het wervelkanaal dat communiceert tussen hersenen en lichaam en reflexen genereert. De grijze stof, in een H-vorm, bevat achterhoorns (sensorisch) en voorhoorns (motorisch). De witte stof, perifeer gelegen, bevat gemyeliniseerde axonen .
* **Grijze en witte stof:**
* **Grijze stof:** Bevat cellichamen van neuronen, dendrieten, niet-gemyeliniseerde axonen en gliacellen; kenmerkend voor gebieden met veel synapsen .
* **Witte stof:** Bestaat voornamelijk uit gemyeliniseerde axonen en oligodendrocyten .
* In de cerebrum is grijze stof perifeer en witte stof centraal, terwijl dit in het ruggenmerg omgekeerd is .
* **Bloed-hersenbarrière:** Vormt een beschermende laag rond de hersencapillairen, bestaande uit tight junctions tussen endotheelcellen, een basaalmembraan en voetjes van astrocyten. Het reguleert welke stoffen de hersenen bereiken .
* **Plexus choroïdeus en cerebrospinaalvocht (CSV):** De plexus choroïdeus, een netwerk van bloedvaten en gespecialiseerde cellen in de hersenventrikels, produceert CSV. Dit heldere vocht, arm aan eiwitten en cellen, dient als beschermend kussen en verwijdert afvalstoffen .
### 5.5 Perifeer Zenuwstelsel (PZS)
Het PZS omvat zenuwvezels (axonen met omhullende schedes), zenuwcellen en ganglia buiten het CZS .
* **Zenuwvezels:** Bundels van axonen, omgeven door bindweefsel .
* **Gemyeliniseerde zenuwvezels:** Axonen omhuld door myelineschedes gevormd door Schwanncellen, met knopen van Ranvier .
* **Niet-gemyeliniseerde zenuwvezels:** Axonen verzonken in het cytoplasma van Schwanncellen; één Schwanncel kan meerdere axonen bevatten .
* **Zenuwen:** Bundels van zenuwvezels, omgeven door bindweefsel .
* **Endoneurium:** Dunne laag bindweefsel rond een zenuwvezel .
* **Perineurium:** Dichte bindweefsel laag rond een zenuwbundel (fasciculus) .
* **Epineurium:** Buitenste laag van dicht bindweefsel rond de gehele zenuw .
* **Ganglia:** Ophopingen van neuronale cellichamen buiten het CZS, fungeren als schakelstations .
* **Sensorische ganglia:** Bevatten de cellichamen van sensorische neuronen (pseudo-unipolair). Liggen in de dorsale wortel van de wervelkolom (spinale ganglia) of geassocieerd met hersenzenuwen (craniale ganglia) .
* **Autonome ganglia:** Bevatten de cellichamen van autonome motorneuronen. Liggen dicht bij organen (intramuraal) of aan weerszijden van de wervelkolom (grensstrengganglia). Ze hebben geen bindweefselkapsel .
### 5.6 Autonoom Zenuwstelsel (AZS)
Het AZS reguleert onwillekeurige lichaamsfuncties ter handhaving van homeostase. Het efferente (motorische) deel van het AZS is onderverdeeld in het orthosympathische en parasympathische systeem .
* **Communicatiebanen:**
* **Somatisch motorisch systeem:** Eén motorneuron van CZS naar effector (skeletspier). Axonen zijn goed gemyeliniseerd voor snelle geleiding .
* **Autonoom motorisch systeem:** Bestaat uit een keten van twee motorneuronen (preganglionair en postganglionair). De postganglionaire vezels zijn dun en niet-gemyeliniseerd, wat leidt tot tragere geleiding .
* **Orthosympathisch ZS:** Stimuleert verbranding, verhoogt hartslag, verwijdt luchtwegen, bereidt het lichaam voor op "fight or flight" .
* **Parasympathisch ZS:** Bevordert groei, rust, herstel en vertering, vernauwt luchtwegen, verlaagt hartslag .
### 5.7 Fysiologie van het zenuwstelsel
#### 5.7.1 Reflex
Een reflex is een onwillekeurige activiteit van een effector als reactie op een prikkel van een sensor. Een reflexboog bestaat uit sensorische neuronen, schakelneuronen (in CZS) en motorneuronen .
* **Monosynaptische reflex:** Directe verbinding tussen sensorisch en motorisch neuron; snel en stereotiep (bv. kniepeesreflex) .
* **Polysynaptische reflex:** Minimaal één schakelneuron tussen sensorisch en motorisch neuron; langere vertraging en complexere reacties mogelijk (bv. buigreflex) .
De 5 stappen in een reflexboog zijn :
1. Aankomst prikkel en activering receptor.
2. Activering sensorisch neuron.
3. CZS verwerkt informatie.
4. Activering motorisch neuron.
5. Reactie door effector.
#### 5.7.2 Impulsgeleiding
Impulsgeleiding is gebaseerd op elektrische potentiaalverschillen over het neuronmembraan .
* **Rustmembraanpotentiaal:** In rust is het membraanpotentiaal ongeveer -70 mV, waarbij de extracellulaire vloeistof positief is en de intracellulaire negatief. Dit wordt gehandhaafd door :
1. Verschil in ionenconcentraties (meer K+ intracellulair, meer Na+ extracellulair) en hogere permeabiliteit voor K+ .
2. De Na+/K+-ATPase pomp (actief transport: 3 Na+ uit, 2 K+ in) .
3. Negatieve ladingen intracellulair (fosfaten en eiwitten) .
* **Actiepotentiaal:** Een snelle, tijdelijke verandering in het membraanpotentiaal die zich voortplant. Het proces verloopt in 5 fasen :
1. **Rustfase:** Potentiaalverschil -70 mV; Na+ en K+ kanalen gesloten .
2. **Drempelwaarde:** Een stimulus opent Na+-kanalen; bereikt de drempel van -55 mV, anders geen actiepotentiaal .
3. **Depolarisatie:** Bij bereiken drempel extra Na+-kanalen openen; snelle stijging potentiaal naar +35 mV .
4. **Repolarisatie:** Na+-kanalen sluiten; K+-kanalen openen, waardoor K+ de cel uitstroomt en het potentiaal daalt .
5. **Hyperpolarisatie:** K+-kanalen sluiten te langzaam, waardoor te veel K+ de cel verlaat; potentiaal wordt negatiever dan -70 mV. De Na+/K+-ATPase herstelt de rustpotentiaal. Er is een refractaire periode waarin geen nieuwe AP kan ontstaan .
#### 5.7.3 Voortgeleiding van prikkels
* **Niet-gemyeliniseerde axonen:** Actiepotentialen verspreiden zich als een golf over het gehele membraanoppervlak, wat leidt tot langzamere, ononderbroken geleiding .
* **Gemyeliniseerde axonen:** Prikkeloverdracht vindt plaats bij de knopen van Ranvier (saltatoire geleiding). De actiepotentiaal 'springt' van de ene knoop naar de andere, wat de snelste vorm van geleiding oplevert (80-140 m/s). Hoe dikker de vezel en hoe verder de knopen uit elkaar liggen, hoe sneller de voortgeleiding .
#### 5.7.4 Synaps
Een synaps is de plaats van signaaloverdracht tussen neuronen of tussen een neuron en een effectorcel .
* **Chemische synaps:** Impuls wordt omgezet in een chemisch signaal (neurotransmitter) .
1. Actiepotentiaal opent spanningsgestuurde Ca2+-kanalen, leidend tot Ca2+-instroom in het presynaptisch neuron .
2. Exocytose van neurotransmitters (NT) in de synaptische spleet .
3. NT bindt aan receptoren op het postsynaptisch membraan, waardoor ligand-gestuurde ionenkanalen openen en een nieuw potentiaalverschil ontstaat .
4. Einde van de overdracht door enzymatische afbraak van NT, heropname in het presynaptisch neuron, of terugpompen van Ca2+ .
* **Elektrische synaps:** Directe signaaloverdracht via gap junctions .
#### 5.7.5 Neuromusculaire prikkeloverdracht
Dit is de signaaloverdracht van een motorisch neuron op een skeletspiervezel, wat leidt tot spiercontractie. Een motorische eenheid bestaat uit een motorisch neuron en alle spiervezels die het innerveert .
### 5.8 Degeneratie en regeneratie
Neuronen kunnen niet delen en afgestorven neuronen kunnen niet worden vervangen. Schade aan axonen kan echter soms leiden tot regeneratie, vooral in het PZS, mits het cellichaam intact blijft. Gliacellen vullen de ruimte van dode neuronen op. Neuronale plasticiteit verwijst naar het vermogen van zenuwen om na beschadiging nieuwe contacten te leggen .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| OPO (Opleidingsonderdeel) | Een opleidingsonderdeel is een afgebakend geheel van leeractiviteiten en evaluaties dat leidt tot het behalen van een studiepuntenscore (SP). Het vertegenwoordigt een specifieke set kennis en vaardigheden die een student moet verwerven. |
| OLA (Onderwijsleeractiviteit) | Een onderwijsleeractiviteit is een onderdeel van een opleidingsonderdeel. Een OPO kan uit één of meerdere OLA's bestaan, waarbij de som van de resultaten van de OLA's bepaalt of het OPO geslaagd is. |
| Leerkrediet | Leerkrediet is een systeem dat het aantal studiepunten dat een student kan behalen om studies voort te zetten, reguleert. Elk jaar ontvangen studenten een bepaald aantal leerkredieten. |
| Studiepunten (SP) | Studiepunten zijn een maatstaf voor de omvang en de werkbelasting van een opleidingsonderdeel. Een studiepunt vertegenwoordigt doorgaans 25 tot 30 uur studiebelasting. |
| Dekepitheel | Dekepitheel is een type epitheelweefsel dat een oppervlak bedekt of een lichaamsholte afsluit. Het bestaat uit één of meerdere lagen dicht opeenstaande cellen die onderling verbonden zijn door intercellulaire verbindingen. |
| Klierepitheel | Klierepitheel is gespecialiseerd epitheelweefsel dat verantwoordelijk is voor de productie en secretie van specifieke stoffen, zoals hormonen, enzymen of slijm. Klieren kunnen eencellig of meercellig zijn en hun secretieproducten afscheiden via exocriene of endocriene weg. |
| Bindweefsel | Bindweefsel is een van de vier primaire weefseltypen en dient ter ondersteuning, verbinding, opslag en bescherming van andere weefsels en organen. Het bestaat uit cellen en een extracellulaire matrix, die de structuur en functie bepaalt. |
| Collageenvezels | Collageenvezels zijn de meest voorkomende eiwitten in het bindweefsel en bieden hoge treksterkte, waardoor ze essentieel zijn voor de stevigheid en weerstand tegen trekkrachten. Ze worden geproduceerd door fibroblasten. |
| Elastische vezels | Elastische vezels zijn opgebouwd uit het eiwit elastine en geven weefsels rekbaarheid en veerkracht, waardoor ze hun oorspronkelijke vorm kunnen terugkrijgen na uitrekking. Ze zijn onder andere te vinden in de wanden van bloedvaten en de longen. |
| Proteoglycaanaggregaat | Een proteoglycaanaggregaat is een complex molecuul dat bestaat uit een lange ruggengraat van hyaluronzuur waaraan meerdere proteoglycanen (eiwit-GAG-complexen) gebonden zijn. Deze aggregaten hebben een hoge waterbindende capaciteit door hun negatieve ladingen en dragen bij aan de viscositeit en stevigheid van de extracellulaire matrix. |
| Osteoblasten | Osteoblasten zijn botvormende cellen die verantwoordelijk zijn voor de synthese van de organische componenten van de botmatrix (osteoïd), inclusief collageenvezels en glycoproteïnen. Ze spelen een cruciale rol bij botmineralisatie en kunnen differentiëren tot osteocyten of botrandcellen. |
| Osteocyten | Osteocyten zijn volwassen botcellen die ontstaan uit osteoblasten en zich bevinden in de lacunes van de verkalkte botmatrix. Ze zijn grotendeels inactief, maar kunnen bijdragen aan de instandhouding en hermodellering van het botweefsel. Ze communiceren met elkaar en met het bloed via canaliculi. |
| Osteoclasten | Osteoclasten zijn grote, meerkernige cellen die verantwoordelijk zijn voor de afbraak van botweefsel (resorptie). Ze spelen een belangrijke rol bij de calciumhomeostase en botremodellering door de matrix af te breken wanneer het lichaam calcium nodig heeft. |
| Periost | Het periost is een dicht bindweefselschede dat de buitenzijde van het bot bedekt, met uitzondering van de gewrichtsoppervlakken. Het bevat bloedvaten, zenuwen en osteoprogenitorcellen, die essentieel zijn voor de voeding, groei en herstel van het bot. |
| Endost | Het endost is een dun bindweefselvlies dat de binnenzijde van het bot, inclusief de mergholte en de kanalen in het compacte bot, bedekt. Het bevat ook osteoblasten en osteoclasten die bijdragen aan botvernieuwing. |
| Spierweefsel | Spierweefsel is een type weefsel dat gespecialiseerd is in contractie, waardoor beweging mogelijk wordt. Er zijn drie soorten spierweefsel: skeletspierweefsel, hartspierweefsel en glad spierweefsel, elk met specifieke structurele en functionele kenmerken. |
| Sarcomeer | Een sarcomeer is de kleinste functionele contractiele eenheid van de spiervezel, gelegen tussen twee Z-lijnen. Het is opgebouwd uit actine- en myosinefilamenten die de basis vormen voor spiercontractie via het glijdende filamentmodel. |
| Myofibril | Een myofibril is een lange, fijne draad van contractiele eiwitten (actine en myosine) die de spiercel vult. Honderden myofibrillen zijn parallel gerangschikt binnen een spiervezel en hun interactie zorgt voor spiercontractie. |
| T-buizensysteem | Het T-buizensysteem bestaat uit instulpingen van het sarcolemma (celmembraan) die diep in de spiervezel doordringen en de geleiding van elektrische impulsen naar de myofibrillen vergemakkelijken, wat essentieel is voor synchrone spiercontractie. |
| Sarcoplasmatisch reticulum (SR) | Het sarcoplasmatisch reticulum is een gespecialiseerd netwerk van membranen binnen spiercellen dat calciumionen opslaat en vrijgeeft. De vrijgave van calcium is cruciaal voor het initiëren van de interactie tussen actine en myosine, wat leidt tot spiercontractie. |
| Neuromusculaire prikkeloverdracht | Neuromusculaire prikkeloverdracht is het proces waarbij een zenuwimpuls wordt overgedragen van een motorisch neuron naar een spiervezel. Dit gebeurt via de motorische eindplaat, waar de neurotransmitter acetylcholine een sleutelrol speelt in het veroorzaken van spiercontractie. |
| Zenuwweefsel | Zenuwweefsel is het primaire weefsel dat het zenuwstelsel vormt, bestaande uit neuronen (zenuwcellen) en gliacellen. Het is verantwoordelijk voor de opvang, verwerking en geleiding van zenuwimpulsen, waardoor communicatie en coördinatie binnen het lichaam mogelijk is. |
| Neuron | Een neuron is de functionele en structurele eenheid van het zenuwstelsel, gespecialiseerd in het ontvangen, verwerken en doorgeven van elektrische en chemische signalen. Het bestaat uit een cellichaam (perikaryon), dendrieten en een axon. |
| Gliacellen | Gliacellen, ook wel neuroglia genoemd, zijn ondersteunende cellen in het zenuwstelsel die essentieel zijn voor de functie en bescherming van neuronen. Ze hebben diverse rollen, waaronder myelinevorming, voedingsstoffenvoorziening, afweer en herstel. |
| Myelineschede | Een myelineschede is een isolerende laag rondom axonen, gevormd door gliacellen (oligodendrocyten in het CZS en Schwanncellen in het PZS). Myeline versnelt de geleiding van zenuwimpulsen via saltatoire conductie. |
| Synaps | Een synaps is de functionele verbinding tussen twee neuronen of tussen een neuron en een effectorcel (zoals een spiercel of kliercel). Het is de locatie waar signalen, meestal via neurotransmitters, worden overgedragen. |
| Cerebrospinaalvocht (CSV) | Cerebrospinaalvocht is een heldere vloeistof die de hersenen en het ruggenmerg omgeeft, geproduceerd door de plexus choroideus. Het dient als schokdemper, beschermt het CZS tegen trauma en speelt een rol in de aan- en afvoer van voedingsstoffen en afvalstoffen. |
| Reflexboog | Een reflexboog is het neurale pad dat betrokken is bij een reflex, een snelle, onwillekeurige reactie op een prikkel. Het omvat typisch een receptor, een sensorisch neuron, een integratiecentrum (in het CZS) en een motorisch neuron dat een effector (spier of klier) aanstuurt. |
| Rustmembraanpotentiaal | De rustmembraanpotentiaal is het elektrische potentiaalverschil over de celmembraan van een neuron wanneer het in rust is, meestal rond de -70 mV. Dit verschil wordt gehandhaafd door de ongelijke verdeling van ionen (vooral Na+ en K+) aan weerszijden van de membraan en de activiteit van de Na+/K+-pomp. |
| Actiepotentiaal | Een actiepotentiaal is een snelle, tijdelijke verandering in de elektrische potentiaal over de celmembraan van een neuron of spiercel, die wordt opgewekt wanneer een prikkel de drempelwaarde overschrijdt. Het is de basis van zenuwimpulsgeleiding. |
| Saltatoire prikkelgeleiding | Saltatoire prikkelgeleiding is een snelle vorm van impulsgeleiding die plaatsvindt in gemyeliniseerde axonen. De actiepotentiaal springt van de ene insnoering van Ranvier naar de volgende, waardoor de geleidingssnelheid aanzienlijk toeneemt. |