Cover
立即免费开始 SAMENVATTING_histologie.pdf
Summary
# Inleiding tot epitheel en klierweefsel
Dit gedeelte behandelt de basisprincipes van epitheelweefsel, inclusief de oorsprong, vorm, classificatie (bedekkend en klierepitheel) en functies, evenals de verschillende soorten klieren, hun secretiemechanismen en structuren.
### 1.1 Epitheel: oorsprong, vorm en functies
Epitheelweefsel, ook wel weefselleer genoemd, bestaat uit groeperingen van cellen met een gelijksoortige vorm en functie. De vier primaire weefsels in het lichaam zijn epitheel, bind- en steunweefsel, spierweefsel en zenuwweefsel, die vaak vermengd voorkomen [2](#page=2).
Epitheelweefsel heeft diverse functies:
* Het bekleden of bedekken van oppervlakken, zoals de huid [2](#page=2).
* Opname van stoffen, zoals in de darmwand [2](#page=2).
* Afscheiding van stoffen, wat typerend is voor klieren [2](#page=2).
* Opnemen van prikkels, uitgevoerd door neuro-epitheelcellen [2](#page=2).
* Samentrekking, mogelijk gemaakt door myo-epitheelcellen [2](#page=2).
De oorsprong van epitheel kan variëren:
* **Ectoderm:** Vormt het epitheel van de huid, mond, neus en anus [2](#page=2).
* **Entoderm:** Bekleedt de luchtwegen, het spijsverteringskanaal en de daaraan gerelateerde klieren zoals de pancreas en lever [2](#page=2).
* **Mesoderm:** Vormt andere epithelia, waaronder die van de nieren [2](#page=2).
De vorm van epitheelcellen is zeer divers, variërend van hoog cilindrisch tot plat. Door hun dicht opeengepakte structuur hebben ze vaak een veelhoekige vorm [2](#page=2).
### 1.2 Classificatie van epitheelweefsel
Epitheelweefsel wordt onderverdeeld in twee hoofdsoorten: bedekkend epitheel en klierepitheel [3](#page=3).
#### 1.2.1 Bedekkend epitheel
Bedekkend epitheel bestaat uit lagen cellen die de buitenzijde en inwendige holten van het lichaam bekleden [3](#page=3).
**Eenlagig epitheel** bestaat uit één enkele laag cellen en wordt verder onderverdeeld op basis van celvorm:
* **Plat epitheel of plaveiselepitheel:** Kenmerkend voor structuren zoals de lis van Henle [3](#page=3).
* **Kubisch epitheel:** Gevonden in nierbuisjes, kliergangen en klieren [3](#page=3).
* **Cilindrisch epitheel:** Bekleedt het darmkanaal vanaf de slokdarm [3](#page=3).
**Meerlagig epitheel** bestaat uit meerdere lagen cellen en kent verschillende vormen:
* **Verhoornend meerlagig plaveiselepitheel:** Komt voor in de huid [3](#page=3).
* **Niet verhoornend meerlagig plaveiselepitheel:** Bekleedt vochtige holten zoals mond, anus en vagina [3](#page=3).
* **Meerlagig cilinderepitheel:** Gevonden in de conjunctiva van het oog en de urethra [3](#page=3).
* **Overgangsepitheel (urotheel):** Aangetroffen in de blaas en urethra, waarbij de bolvormige cellen zich kunnen aanpassen aan de vulling van het orgaan [3](#page=3).
Een bijzondere vorm is **meerrijig epitheel of pseudomeerlagig epitheel**, waarbij de kernen op verschillende hoogtes liggen, maar alle cellen de basale membraan raken; sommige cellen zijn korter dan andere. Een voorbeeld hiervan is trilhaarepitheel in de luchtwegen [3](#page=3).
Daarnaast zijn er nog twee speciale vormen van epitheel:
* **Neuro-epitheelcellen:** Met een sensorische functie, zoals de cellen van smaakknoppen [3](#page=3).
* **Myo-epitheliale cellen:** Bezitten de mogelijkheid tot contractie, zoals in zweet- en speekselklieren [3](#page=3).
#### 1.2.2 Klierepitheel
Klierepitheel is opgebouwd uit cellen die gespecialiseerd zijn in de productie van vloeibare secreties met een samenstelling die verschilt van bloed of weefselvloeistof [4](#page=4).
**Soorten klieren:**
* **Eencellige klieren:** Komen geïsoleerd voor, zoals slijmbekercellen in de darm of trachea [4](#page=4).
* **Meercellige klieren:** De meest voorkomende vorm, zoals de schildklier en speekselklier [4](#page=4).
* **Exocriene klieren:** Produceren secreet dat via speciale afvoergangen naar buiten wordt geleid [4](#page=4).
* **Endocriene klieren:** Missen afvoergangen; hun secretieproducten worden direct aan het bloed afgegeven [4](#page=4).
**Secretiemechanismen (manier van lozen):**
* **Eccriene secretie:** Het secretieproduct wordt netto geloosd [4](#page=4).
* **Apocriene secretie:** Een deel van het cytoplasma gaat mee met het product [4](#page=4).
* **Holocriene secretie:** Het secretieproduct bestaat uit de cel als geheel die in het secreet is opgegaan, zoals bij de talgklier van de huid [4](#page=4).
**Structuur van exocriene klieren:**
Exocriene klieren bestaan uit een **secretoir deel** (waar de secreetproducerende cellen zich bevinden) en **afvoergangen** die het secreet naar buiten transporteren [4](#page=4).
* **Enkelvoudige klieren:** Hebben een onvertakte afvoergang en kunnen tubulair, gewonden tubulair of acinair zijn [4](#page=4).
* **Samengestelde klieren:** Hebben een vertakte afvoergang en kunnen tubulair, acinair of tubulo-acinair zijn [4](#page=4).
* Tubulair: buisvormig [4](#page=4).
* Gewonden tubulair: gewonden buizen [4](#page=4).
* Acinair: bolvormig [4](#page=4).
**Structuur van endocriene klieren:**
Endocriene klieren worden onderverdeeld in twee types:
* **Eerste type:** Cellen vormen strengen die op vele plaatsen samenhangen, met wijde bloedcapillairen ertussen. Voorbeelden zijn de bijnier, bijschildklier en hypofysevoorkwab [5](#page=5).
* **Tweede type (vesiculair):** Cellen liggen rond een holte, de follikel, die gevuld is met vloeibaar materiaal. De schildklier is hiervan een voorbeeld [5](#page=5).
> **Tip:** De vorming van klieren begint in het epitheel, waar verhoogde celdelingen leiden tot een celophoping. Indien de onderliggende laag (lamina propria) niet doorbroken wordt, ontstaat een exocriene klier met een secretoir deel en een uitvoergang. Wanneer de lamina propria wel doorbroken wordt, ontstaat met de omringende capillairen een endocriene klier. Bij de schildklier is er een bijzondere vorm met follikels die als reservoir dienen voor het secreet alvorens het aan de capillairen wordt afgegeven [5](#page=5).
---
# Bindweefsel: structuur, componenten en celtypen
Bindweefsel vormt het ondersteunende weefsel van het lichaam en bestaat voornamelijk uit een extracellulaire matrix, aangevuld met diverse celtypen en weefselvloeistof [12](#page=12).
### 2.1 De extracellulaire matrix
De extracellulaire matrix van bindweefsel bestaat uit vezels, grondsubstantie en weefselvloeistof. De dominantie van specifieke vezels bepaalt het karakter van het bindweefsel [12](#page=12).
#### 2.1.1 Vezels
Er zijn drie hoofdtypen bindweefselvezels: collageen, reticulair en elastisch [12](#page=12).
##### 2.1.1.1 Collageen
Collageen is het meest voorkomende eiwit in het menselijk lichaam, goed voor 30% van het droge gewicht. Het biedt hoge trekvastheid en is gecombineerd met buigzaamheid. Collageen bestaat uit tropocollageen, opgebouwd uit drie polypeptide-subeenheden in een tripelhelixstructuur, die kop-staart en zijdelings aan elkaar gekoppeld zijn en een dwarsgestreepte structuur vertonen. Belangrijke aminozuren zijn glycine (33.5%), proline (12%), hydroxyproline (10%) en lysine [12](#page=12) [13](#page=13).
* **Collagenen vezels:** Deze zijn vrijwel niet elastisch en komen voor als lange, onvertakte fibrillen (20-200 nm), vaak golvend of kronkelend, soms in grotere bundels. Er zijn verschillende types collageen (I, II, III, IV, V) die variëren in chemische samenstelling, morfologie, verdeling, functie en pathologie [12](#page=12) [13](#page=13).
* **Reticulaire vezels:** Dit is een speciale vorm van collageen vezels. Ze zijn dun en kunnen een netwerk vormen. Ze bestaan uit type III collageen, geassocieerd met glycoproteïnen en proteoglycanen. Ze komen voor in beenmerg, lymfoïde organen, basale membranen en rond gladde spiercellen en zenuwvezels. Door hun geringe sterkte worden ze vaak als tijdelijk beschouwd en vervangen door collageen vezels [13](#page=13).
##### 2.1.1.2 Elastine
Elastine geeft mee aan trekkracht en kan tot 1 tot 1.5 keer zijn lengte uitrekken, waarna het terugkeert naar zijn oorspronkelijke positie. Het wordt gesecreteerd als pro-elastine, een globulair eiwit dat polymeriseert en een helix vormt, wat zorgt voor rekbaarheid. Elastine heeft een hoge elasticiteit maar een lagere rekvastheid. Elastische vezels maken maximaal 50% uit van een weefsel, omdat trekvastheid ook essentieel is. Belangrijke aminozuren zijn proline en glycine, alsook valine, alaninen en desmosine, dat specifiek in elastine voorkomt [14](#page=14).
* **Elastische vezels:** Deze zijn dunner en strakker dan collageen vezels, vormen een netwerk en hebben geen dwarsbandtekening. Ze bestaan uit een amorfe centrale massa van elastine, omgeven door microfibrillen. Elastine kan ook voorkomen als gevensterde membranen, zoals in bloedvaten, gevormd door vezelfusie en toename van amorf materiaal [14](#page=14) [15](#page=15).
#### 2.1.2 Grondsubstantie
De grondsubstantie is amorf, intercellulair, kleurloos, transparant en homogeen. Het vult de ruimte tussen cellen en vezels en vormt door zijn viscositeit een barrière tegen vreemde deeltjes. Het bestaat uit twee componenten: glycosaminoglycanen (GAGs) en structurele glycoproteïnen [15](#page=15).
* **Glycosaminoglycanen (GAGs):** Dit zijn lange ketens van disachariden (uronzuur + hexosamine) die, behalve hyaluronzuur, covalent gebonden zijn aan een eiwit-as. Ze bevatten sterk negatief geladen hydroxyl-, carboxyl- en sulfaatgroepen, wat leidt tot sterke waterbinding en hydratatie. Belangrijke proteoglycanen bestaan uit een as-eiwit gebonden aan dermatan-, chondroïtine- of heparansulfaat. De synthese vindt plaats in het RER en Golgi-apparaat, met sulfatering in het GA. Afbraak gebeurt door lysosomale enzymen. Hyaluronzuur heeft een turn-over van 2-4 dagen, gesulfateerde proteoglycanen 7-10 dagen [15](#page=15) [16](#page=16).
* **Structurele glycoproteïnen:** Deze bestaan uit een eiwitcomponent met daaraan gebonden, vaak vertakte koolhydraten. Voorbeelden zijn fibronectine (hechting cellen en matrix) en laminine (hechting epitheel aan lamina basalis) [16](#page=16).
#### 2.1.3 Weefselvloeistof
Naast de grondsubstantie is er een wisselende hoeveelheid weefselvloeistof in bindweefsel. Deze heeft een samenstelling vergelijkbaar met bloedplasma, met ionen, oplosbare stoffen en een gering percentage laagmoleculaire eiwitten. De weefselvloeistof vervult een transportfunctie voor zuurstof, voedingsstoffen en afvalproducten. De uitwisseling in capillairen wordt beïnvloed door de hydrostatische druk van het bloed en de colloïd-osmotische druk van het bloedplasma [16](#page=16).
### 2.2 Celtypen in bindweefsel
Bindweefsel bevat zowel residente cellen die ter plekke ontstaan als tijdelijke cellen die vanuit het bloed migreren [17](#page=17).
#### 2.2.1 Residente cellen
* **Fibroblasten en fibrocyten:** Dit zijn de meest voorkomende bindweefselcellen. Ze synthetiseren vezelmateriaal en de amorfe tussenstof [17](#page=17).
* **Fibroblast:** Een actieve, synthetiserende cel met onregelmatige uitlopers, een ovale, lichtgekleurde kern en een goed ontwikkeld RER en GA. Ze vertonen ook fagocytaire activiteit [17](#page=17).
* **Fibrocyt:** De rustende vorm, kleiner dan een fibroblast, met minder uitlopers en een langwerpige, donkerdere kern. Ze hebben een minder ontwikkeld RER en GA, maar kunnen bij stimulatie weer actief worden [17](#page=17).
* **Vetcellen (adipocyten):** Deze slaan neutrale lipiden op [17](#page=17).
* **Mastcellen:** Grote, ovale cellen met een cytoplasma vol sterk kleurbaar, basofiele granula die heparine, histamine en ECF-A bevatten. Ze scheiden ook SRS-A af. Ze hebben een ronde, centrale kern en zijn langlevend. Ze komen voor in de dermis, darmkanaal en luchtwegen en spelen een rol bij allergische reacties en de verdediging tegen parasieten [18](#page=18).
#### 2.2.2 Tijdelijke cellen (vanuit bloed)
* **Plasmacellen:** Slechts schaars verspreid, maar talrijk in weefsels die blootstaan aan bacteriën of lichaamsvreemde eiwitten, en bij chronische ontsteking. Ze ontwikkelen zich uit B-lymfocyten en produceren antilichamen. Ze hebben sterk basofiel cytoplasma door een goed ontwikkeld RER en een karakteristieke kern met heterochromatine condensaties [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Macrofagen:** Sterk fagocyterend en pinocyterend met amoeboïde beweeglijkheid. Ze ontstaan uit monocyten in het beenmerg. Ze hebben een onregelmatig oppervlak, een ovaal tot niervormige kern, en een goed ontwikkeld GA, talrijke lysosomen en ER. Ze zijn langlevend en kunnen fuseren tot reuzencellen of epitheloïde cellen bij ontstekingshaarden. Hun voornaamste functie is het opnemen en verteren van deeltjes en vloeistoffen, en ze spelen een rol bij het immuunsysteem [19](#page=19).
* **Leukocyten (witte bloedcellen):** Vaak aanwezig in bindweefsel, afkomstig uit het bloed [19](#page=19).
* **Eosinofiele granulocyten:** Hebben grote granula en een tweelobbige kern; spelen een rol in de regulatie van ontstekingsreacties [19](#page=19).
* **Basofiele granulocyten:** De granula lijken sterk op die van mastcellen; ze hebben een gelobde kern [20](#page=20).
* **Lymfocyten:** Lichte basofiele cytoplasma rond een ronde kern. Ze vormen een heterogene populatie met T-lymfocyten (cellulaire immuniteit) en B-lymfocyten (humorale immuniteit) [20](#page=20).
* **Chromatoforen (pigmentcellen):** Cellen beladen met melaninegranula, aangemaakt door de cel zelf. Ze komen voor in het oog, hersenvliezen en andere plaatsen waar geen licht doordringt. Bij mensen spelen ze geen rol bij huidpigmentatie, behalve bij de 'mongolenvlek' [20](#page=20).
### 2.3 Soorten bindweefsel
Bindweefsels kunnen worden onderverdeeld in bindweefsel in engere zin, steunweefsels en bindweefsels met speciale eigenschappen [20](#page=20).
#### 2.3.1 Bindweefsel in engere zin
Dit type bindweefsel kent twee vormen: losmazig (ijl) en dicht [21](#page=21).
* **Losmazig (ijl) bindweefsel:** Heeft een ijle structuur, vult ruimtes tussen spiervezels, ondersteunt epitheel en omgeeft bloed- en lymfevaten. Het vormt het stratum papillare van de dermis, de onderhuid en omgeeft organen. De cellulaire component overheerst, met veel fibroblasten en macrofagen. Het is teer, sterk vervormbaar, goed doorbloed en zeer reactief. Oedeem, ontsteking en overgevoeligheidsreacties vinden plaats in losmazig bindweefsel [21](#page=21).
* **Dicht bindweefsel:** Bevat meer collageen, minder cellen (voornamelijk fibroblasten), is minder vervormbaar maar veel trekvaster [22](#page=22).
* **Ongeordend dicht BW:** Bundels van dikke collageen vezels lopen ongeordend door elkaar in een driedimensionaal netwerk, wat weerstand biedt tegen trek in alle richtingen. Dit komt voor in de dermis, darm en bindweefselkapsels rond organen [22](#page=22).
* **Geordend dicht BW:** Collageen vezels zijn georiënteerd in één of meerdere hoofdrichtingen, wat weerstand biedt tegen trek in specifieke richtingen. Dit komt voor in peesweefsel. Pezen bestaan uit parallelle, dicht opeengepakte bundels collageen, met weinig grondsubstantie ertussen. Ze worden omgeven door peritendeum [22](#page=22).
#### 2.3.2 Steunweefsels
* **Kraakbeen:** (Niet gedetailleerd beschreven in dit gedeelte, wel genoemd als steunweefsel) [20](#page=20) [21](#page=21).
* **Been:** (Niet gedetailleerd beschreven in dit gedeelte, wel genoemd als steunweefsel) [20](#page=20) [21](#page=21).
#### 2.3.3 Bindweefsel met speciale eigenschappen
* **Elastisch bindweefsel:** Bestaat uit dikke bundels elastische vezels, met fibroblasten ertussen en ijl bindweefsel eromheen. Het heeft een gele kleur en grote elasticiteit, en komt voor in de gele ligamenten van de wervelkolom en het ligamentum suspensorium van de penis [23](#page=23).
* **Reticulair bindweefsel:** Bestaat uit reticulaire vezels en reticulumcellen die een netwerk vormen. Dit is de grondstructuur van bloedvormend beenmerg en lymfoïd weefsel, waarin bloed of lymfe (vrije cellen) zich bevinden [23](#page=23).
* **Mucoïd bindweefsel:** Geleiachtig door een overmaat aan grondsubstantie (vooral hyaluronzuur). Het belangrijkste bestanddeel is de gelei van Wharton in de navelstreng, wat een verend-elastisch karakter geeft en de bloedvaten beschermt tegen afknelling. Het is voornamelijk in de mens embryonaal aanwezig [24](#page=24).
* **Hemopoïetisch weefsel:** Bevat hematopoïetische stamcellen die aanleiding geven tot alle bloedcellen via hematopoëse, voornamelijk in rood beenmerg. Dit omvat de myeloïde lijn (bv. monocyten, macrofagen, erytrocyten) en de lymfoïde lijn (bv. T-cellen, B-cellen) [24](#page=24).
### 2.4 Regeneratie en voeding
Bindweefsel heeft een groot regeneratief vermogen. Gebieden die beschadigd zijn, worden hersteld door bindweefsel, wat kan leiden tot littekenweefsel. De vernieuwing van collageen verloopt traag, variërend van zeer traag in pezen tot zeer snel in losmazig bindweefsel. Voeding en innervatie van bindweefsel berusten op de bloedvaten en zenuwen die erin aanwezig zijn. Een gebrek aan vitamine C kan leiden tot degeneratie van bindweefsel door onvoldoende vervanging van collagene vezels, zoals bij scheurbuik. De fysiologische afbraak van collageen wordt bewerkstelligd door collagenase [25](#page=25).
---
# Kraakbeen en bot: histologie en histogenese
Dit gedeelte behandelt de histologie en histogenese van kraakbeen en botweefsel, inclusief de verschillende typen, hun cellen, extracellulair materiaal, vormingsprocessen en de structuur van gewrichten en botregeneratie [26](#page=26) [27](#page=27) [28](#page=28) [29](#page=29) [30](#page=30) [31](#page=31) [32](#page=32) [33](#page=33) [34](#page=34) [35](#page=35) [36](#page=36) [37](#page=37) [38](#page=38) [39](#page=39) [40](#page=40) [41](#page=41) [42](#page=42) [43](#page=43).
### 3.1 Kraakbeen
Kraakbeen is een plooibaar, buigzaam steunweefsel dat veel water bevat en geen bloedvaten, zenuwen of lymfevaten heeft. Het is in grote hoeveelheden aanwezig in het embryo en bij pasgeborenen, en bij volwassenen op plaatsen die vervormingen moeten toelaten, zoals het ribrooster en gewrichten [26](#page=26).
#### 3.1.1 Typen kraakbeen
Er worden drie hoofdtypen kraakbeen onderscheiden:
* **Hyalien kraakbeen:**
* Kenmerken: Doorschijnend. Het vormt het embryonale skelet, dat later door bot wordt vervangen [26](#page=26).
* Locaties: Articulair kraakbeen, ribkraakbeen, kraakbeen van de neus, larynx, trachea en bronchi [26](#page=26).
* Cellen: Chondrocyten, die in lacunes (kleine holten) liggen. Jonge kraakbeencellen heten chondroblasten en liggen dicht tegen het perichondrium [26](#page=26).
* Extracellulair materiaal: Bestaat uit collageen type II en proteoglycanen (chondroïtinesulfaat/keratansulfaat) die aggregaten vormen met hyaluronzuur [27](#page=27).
* Perichondrium: Een omhulsel van dicht bindweefsel, waarin fibroblasten kunnen differentiëren tot kraakbeencellen. Het bevat bloedvaten en zorgt voor voeding door diffusie [27](#page=27).
* **Elastisch kraakbeen:**
* Kenmerken: Bevat talrijke elastinevezels naast collageenvezels, waardoor het plooi- en rekbaar is. Degeneratieve veranderingen komen hierin voor [27](#page=27) [28](#page=28).
* Locaties: Oor, epiglottis, spraakapparaat [27](#page=27).
* Cellen: Chondrocyten in chondronen [27](#page=27).
* Extracellulair materiaal: Maskeert collageenvezels en bevat veel elastinevezels [28](#page=28).
* Perichondrium: Ook omhuld door perichondrium [28](#page=28).
* **Fibrocartilago (vezelig kraakbeen):**
* Kenmerken: Meest weerstandbiedende kraakbeen, vangt sterke druk en torsiekrachten op. Ontstaat door differentiatie van fibroblasten tot chondrocyten [28](#page=28).
* Locaties: Tussenwervelschijven, symfyse, articulaire disci en menisci (bv. kaakgewricht), waar pezen aan bot hechten [28](#page=28).
* Cellen: Chondrocyten in korte rijen, overwegend tweecellige chondronen [28](#page=28).
* Extracellulair materiaal: Collageenvezels liggen in dikke bundels met weinig grondstof ertussen [28](#page=28).
* Perichondrium: Ook aanwezig [28](#page=28).
#### 3.1.2 Histogenese van kraakbeen
Kraakbeen differentieert uit mesenchym. Het proces verloopt als volgt: mesenchymcellen clusteren, delen en synthetiseren extracellulair materiaal, waardoor ze verder uit elkaar gaan liggen en ronder worden, resulterend in chondroblasten. Verdere differentiatie leidt tot chondrocyten die meer grondstof en collageenvezels produceren. Het omringende mesenchym vormt het perichondrium [29](#page=29).
Kraakbeengroei vindt plaats via twee processen:
1. **Appositionele groei (exogeen):** Toename van kraakbeen door differentiatie van mesenchymcellen aan de periferie [29](#page=29).
2. **Interstitiële groei (endogeen):** Groei door delingen van chondroblasten binnen het bestaande extracellulaire materiaal [29](#page=29).
Kraakbeencellen die na deling uit één moedercel ontstaan, vormen een **chondron** [30](#page=30).
### 3.2 Bot
Bot is een levend, metabolisch actief steunweefsel dat permanent wordt geremodelleerd en bloedvaten en zenuwen bevat. Macroscopisch onderscheidt men compact bot (zonder holten) en spongieus bot (met botbalkjes en beenmerg). Microscopisch is het weefsel voornamelijk lamellair bot [30](#page=30).
#### 3.2.1 Typen botweefsel
* **Lamellair bot (secundair bot):**
* Structuur: Opgebouwd uit lamellen georganiseerd in osteonen (systemen van Havers) [30](#page=30).
* Osteon: Concentrische lamellen rond een kanaal van Havers, dat bloedvaten en zenuwen bevat. Dwarse verbindingen heten kanalen van Volkmann [30](#page=30).
* Interstitiële lamellen: Vullen de ruimtes tussen osteonen [30](#page=30).
* Omhulling: Periost (bindweefselhuls) aan de buitenkant, endost aan de binnenzijde van holtes [30](#page=30).
* **Plexiform (primair) bot:** Osteocyten en collageenvezels zijn ongesorteerd verspreid in de matrix. Dit type wordt snel vervangen door lamellair bot [30](#page=30) [31](#page=31).
#### 3.2.2 Botcellen
Er zijn twee hoofdsoorten botcellen:
* **Osteoblasten en osteocyten:** Stammen af van osteoprogenitorcellen [31](#page=31).
* **Osteoblasten:** Verantwoordelijk voor botvorming; synthetiseren tropocollageen (type I), glycosaminoglycanen (GAG's) en alkalische fosfatase. Ze produceren osteoïd (organische botmatrix) dat vervolgens mineraliseert [31](#page=31) [32](#page=32).
* **Osteocyten:** Volwassen botcellen die in lacunes liggen en via canaliculi met elkaar in contact staan. Ze onderhouden het extracellulaire materiaal [32](#page=32).
* **Osteoclasten:** Botresorberende cellen, afkomstig uit het beenmerg. Ze breken gemineraliseerd bot af via erosietunnels (lacunen van Howship). Ze worden gestimuleerd door parathormoon en geremd door calcitonine [33](#page=33).
#### 3.2.3 Extracellulair materiaal van bot
Bestaat uit collageenvezels (voornamelijk type I) en grondstof [34](#page=34).
* **Collageenvezels:** Belegd met hydroxyapatietkristallen, wat ongeveer 65% van het gewicht van het extracellulaire materiaal vormt [34](#page=34).
* **Grondstof:** Proteoglycanen met minder zwavel dan in kraakbeen, niet basofiel en niet metachromatisch [34](#page=34).
#### 3.2.4 Botvorming en botgroei (Histogenese van bot)
Embryonale botvorming gebeurt op twee manieren [34](#page=34):
1. **Desmale (intramembraneuze) botvorming:** Mesenchymcellen condenseren, differentiëren tot osteoblasten, synthetiseren osteoïd dat verkalkt en zo direct bot vormt. Dit proces vormt de schedel, het aangezicht en het sleutelbeen [34](#page=34) [35](#page=35).
2. **Chondrale (endochondrale) botvorming:** Kraakbeen is betrokken in de botvorming. Dit proces vindt plaats bij de histogenese van lange beenderen [34](#page=34) [35](#page=35).
##### 3.2.4.1 Ontwikkeling van een lang bot (Chondrale botvorming)
* **Perichondrale botvorming:** Rond het centrale deel van het been (diafyse) legt het perichondrium een botmanchet aan via desmale botvorming [35](#page=35) [36](#page=36).
* **Endochondrale botvorming:**
* De centraal gelegen kraakbeencellen in de diafyse hypertrofiëren en hun grondstof verkalkt, wat leidt tot degeneratie en sterfte van deze cellen [36](#page=36) [37](#page=37).
* Kraakbeencellen nabij de epifysen delen interstitieel, wat leidt tot lengtegroei van het bot via de **groeischijfzone** [37](#page=37).
* Een **osteogene knop** (bindweefsel- en bloedvatenknop) dringt de botmanchet binnen, breekt verkalkt kraakbeen af (door chondroclasten) en vormt de primaire beenmergholte [37](#page=37) [38](#page=38).
* Mesenchymcellen differentiëren tot osteoblasten die op verkalkte kraakbeenresten osteoïd afzetten, waardoor botlamellen ontstaan [38](#page=38).
* In de epifysen gebeurt een vergelijkbaar proces, leidend tot de vorming van beenmergholtes die versmelten met die van de diafyse [38](#page=38).
* Kraakbeen in het gebied van de epifysekop verbot niet en behoudt zijn collageen type II, wat essentieel is voor de veerkracht van gewrichten [38](#page=38).
##### 3.2.4.2 Modellering van bot
Na vorming ondergaat bot permanente metabolische aanpassing door osteoblasten, osteocyten en osteoclasten. Dit proces omvat remodellering, diametertoename door desmale ossificatie en de vorming van osteonen [39](#page=39).
#### 3.2.5 Botregeneratie
Bij een breuk herstelt bot vanuit het periost en beenmerg. Jonge cellen vormen een bindweefselbrug (callus) die, indien de breuk goed past, via desmale botvorming tot gevlochten bot kan verkalken. Bij slechte fixatie wordt eerst kraakbeen gevormd, dat later vervangen wordt door enchondraal bot [39](#page=39) [40](#page=40).
### 3.3 Gewrichten
Gewrichten zijn plaatsen van contact tussen delen van het skelet en worden ingedeeld in fibreuze, kraakbenige en synoviale gewrichten [40](#page=40).
* **Fibreuze gewrichten (synarthrosen):** Verbonden door dicht bindweefsel (sutura); komen tussen schedelbeenderen voor en kunnen later verbotten. Syndesmosen zijn fibreuze gewrichten met meer vezelig bindweefsel die beperkte beweging toestaan [40](#page=40).
* **Kraakbenige gewrichten (synarthrosen):** Botten verbonden via kraakbeen, bv. sternum-1e ribverbinding, of fibrocartilago en bot, bv. symfyse van het bekken [40](#page=40).
* **Synoviale gewrichten (diarthrosen):** Laten brede bewegingen toe en bestaan uit een gewrichtskapsel met een gewrichtsspleet gevuld met synoviaal vocht [41](#page=41).
* Botuiteinden zijn bekleed met hyalien kraakbeen dat vrij is van bloedvaten en zenuwen en geen perichondrium draagt [41](#page=41).
* Het kapsel heeft een buitenste laag van dicht bindweefsel en een binnenste laag met synoviale cellen die synoviaal vocht produceren [41](#page=41).
* Synoviaal vocht is een smeermiddel en voedingsbron voor het kraakbeen [41](#page=41).
* In sommige gewrichten bevinden zich kraakbenige schijfjes (disci intra-articulares) [41](#page=41).
#### 3.3.1 Gewrichtskraakbeen
Het gewrichtskraakbeen bevat chondroblasten en chondrocyten, en een specifieke extracellulaire matrix rijk aan glycosaminoglycanen (GAG's) met een sterk negatieve lading [42](#page=42).
* **Structuur:** Gecementeerd op botstructuren. De vezelstructuur varieert van loodrecht op het bot (diepe zone) tot in alle richtingen (middenzone) en parallel aan het oppervlak (oppervlakkige zone) [42](#page=42).
* **Functie:** Vangt drukkrachten op (diepe zone) en wrijvingskrachten (oppervlakkige zone). De negatief geladen GAG's trekken water en ionen aan, waardoor het kraakbeen bij belasting water en ionen verliest en bij ontlasting weer water opneemt, vergelijkbaar met een spons [42](#page=42) [43](#page=43).
#### 3.3.2 Regeneratie van gewrichtskraakbeen
Afgesleten gewrichtskraakbeen wordt vervangen door aanwezige chondroblasten en -cyten. Onderbelasting leidt tot verminderde matrixproductie en dus slijtage. Overbelasting stimuleert weliswaar de matrixproductie, maar de slijtage gaat sneller, wat kan leiden tot osteoartrose [43](#page=43).
---
# Spier- en zenuwweefsel
Dit hoofdstuk behandelt de verschillende typen spierweefsel, hun microscopische structuur, contractiemechanismen en regeneratievermogen. Vervolgens wordt het zenuwweefsel besproken, inclusief de opbouw van neuronen, synapsen, neuroglia en de werking van het autonome zenuwstelsel.
### 4.1 Vetweefsel
Vetweefsel is een bijzondere vorm van bindweefsel waarin vetcellen (adipocyten) overheersen en dient als energiereservoir, bijdraagt aan lichaamsvorming, warmte-isolatie en het opvullen van ruimtes. Er worden twee hoofdtypen onderscheiden: wit (univaculair) en bruin (plurivaculair) vetweefsel [44](#page=44) [45](#page=45).
#### 4.1.1 Wit of univaculair vetweefsel
Wit vetweefsel kenmerkt zich door cellen met een grote centrale vetdruppel in de volledig ontwikkelde toestand. Het is het meest voorkomende type vetweefsel bij volwassenen en bevindt zich voornamelijk onder de huid. De gele kleur wordt veroorzaakt door carotenoïden [45](#page=45).
* **Histologische structuur:** Gewone vetcellen (adipocyten) zijn rond of veelhoekig en bevatten een smalle ring cytoplasma rond de vetvacuole, wat leidt tot het beeld van zegelringcellen. Het cytoplasma bevat organellen zoals RER (voor hormoonsynthese), microtubuli en pinocytoseblaasjes, terwijl het verbrede deel van het cytoplasma de kern, het Golgi-apparaat en mitochondriën herbergt. Een netwerk van reticulaire vezels ondersteunt en verbindt de cellen [45](#page=45) [46](#page=46).
* **Histogenese:** Vetcellen ontstaan uit lipoblasten, een type mesenchymale cel dat vet kan opslaan. Vetcellen nemen in aantal niet toe na de puberteit, maar kunnen wel meer vet opslaan [46](#page=46).
#### 4.1.2 Bruin of plurivacuolair vetweefsel
Bruin vetweefsel dankt zijn kleur aan een hoog gehalte cytochromen in de mitochondriën. Het komt voor bij dieren die een winterslaap houden en bij embryo's en pasgeborenen op specifieke plaatsen. De primaire functie is thermoregulatie door niet-rillende thermogenese [47](#page=47).
* **Histologische structuur:** De cellen zijn kleiner dan univacuolaire vetcellen en bevatten talrijke kleine vetdruppels en veel mitochondriën. Het weefsel is meer door bindweefselschotten in lobuli verdeeld [47](#page=47).
* **Functie:** Bruin vetweefsel is metabool actief en produceert warmte [47](#page=47).
#### 4.1.3 Functie vetweefsel
Vetweefsel functioneert ook als endocrien orgaan door de productie van adipokines zoals adiponectines, leptines en resistine, die een rol spelen bij obesitas en insulineresistentie. Interleukines (IL-1, IL-6) fungeren als acute fase-eiwitten. Het ontkoppelingsenzym UCP wordt geactiveerd bij overmatige vetverbranding, waarbij vetten direct in warmte worden omgezet [47](#page=47) [48](#page=48).
### 4.2 Spierweefsel
Spierweefsel is onderverdeeld in drie typen: skeletspierweefsel, hartspierweefsel en glad spierweefsel. Alle spiercellen hebben de mogelijkheid tot contractie en conductie (verspreiding van zenuwimpulsen over de cel) [48](#page=48).
#### 4.2.1 Skeletspierweefsel
Skeletspierweefsel is dwarsgestreept en bestaat uit lange, veelkernige spiervezels die ontstaan uit de fusie van myoblasten [48](#page=48).
* **Macroscopisch:** Een spier is omgeven door bindweefselhulzen: endomysium rond individuele vezels, perimysium rond spierbundels en epimysium rond de gehele spier. Spieren eindigen meestal op een pees die aan het bot hecht [48](#page=48) [49](#page=49).
* **Microscopische structuur:** Longitudinale doorsneden tonen parallel geschikte, veelkernige cellen met perifeer gelegen kernen onder het sarcolemma. Het sarcoplasma bevat myofibrillen die zorgen voor lengte- en dwarsstreping (lichte I-banden en donkere A-banden), met Z-lijnen in de I-banden [49](#page=49).
* **Contractiele eiwitten:** Myofibrillen bestaan uit actine- en myosinefilamenten. Het sarcomeer, de kleinste contractiele eenheid, wordt gedefinieerd als de afstand tussen twee Z-schijven. Contractie treedt op doordat actinefilamenten tussen de myosinefilamenten schuiven. Myosinefilamenten bestaan uit myosine met een staart en een kop, terwijl actinefilamenten zijn opgebouwd uit G-actine, tropomyosine en troponine-eenheden [49](#page=49) [50](#page=50).
* **Triadestructuur:** Het goed ontwikkelde sarcoplasmatisch reticulum (SR) concentreert calciumionen en vormt samen met T-tubuli (instulpingen van het sarcolemma) een triade [50](#page=50).
* **Contractiemechanisme:** Contractie volgt het sliding filament principe, waarbij actine- en myosinefilamenten ten opzichte van elkaar verschuiven. Een actiepotentiaal triggert de vrijstelling van calciumionen uit het SR, die binden aan troponine C, waardoor tropomyosine verschuift en myosinekopjes aan actinemonomeren kunnen binden. De hydrolyse van ATP levert de energie voor de 'power stroke' die de actinefilamenten over de myosinefilamenten trekt. Relaxatie treedt op wanneer calciumionen teruggepompt worden naar het SR [51](#page=51).
* **Innervatie:** Skeletspiercontractie wordt geïnitieerd door motorische zenuwen die contact maken via motorische eindplaten. Spatiële en temporele summatie verhogen de contractiekracht. Spierspoeltjes en Golgi-peeslichaampjes fungeren als sensorische receptoren [51](#page=51) [52](#page=52).
* **Varianten:** Rode spiervezels zijn dunner, bevatten meer mitochondriën en zijn geschikt voor trage, langdurige contracties. Witte spiervezels zijn dikker, bevatten minder mitochondriën en maken snelle, kortdurende contracties mogelijk. Intermediaire vormen bestaan ook [53](#page=53).
* **Regeneratie:** Satellietcellen, ongedifferentieerde myoblasten die achterblijven tijdens de embryonale ontwikkeling, spelen een rol bij de regeneratie van skeletspieren, mits de basale membraan intact blijft. Bij immobilisatie treedt spieratrofie op, terwijl intensieve training leidt tot spierhypertrofie door toename van contractiele eiwitten [53](#page=53) [54](#page=54).
#### 4.2.2 Hartspierweefsel
Hartspierweefsel is dwarsgestreept en zorgt voor ritmische contracties om bloed door het circulatiestelsel te pompen [54](#page=54).
* **Microscopische structuur:** Bestaat uit individuele éénkernige cellen met een centrale kern en radiair geschikte myofibrillen. Overlangse doorsneden tonen vertakte spiervezels en disci intercalares (intercallaire schijven) [54](#page=54).
* **Contractiele eiwitten:** De dwarsstreping is te danken aan de ordening van actine en myosine [55](#page=55).
* **Diaden:** In plaats van triaden, bezit hartspierweefsel diaden, waarbij een T-tubulus contact maakt met één terminale cisterne van het SR [55](#page=55).
* **Intercallaire schijven:** Deze celgrenzen, met een trapvormig verloop, bevatten fasciae adherentes en desmosomen voor stevige hechting en nexussen voor informatieoverdracht (bio-elektrische impulsen) [55](#page=55).
* **Contractiemechanisme:** Vergelijkbaar met skeletspierweefsel, maar calcium voor contractie is ook afkomstig uit de extracellulaire ruimte [56](#page=56).
* **Innervatie:** Hartspierweefsel heeft autonomie dankzij pacemakercellen; de parasympathische en sympathische bezenuwing modificeren enkel de activiteit [56](#page=56).
* **Cellen van Purkinje:** Gemodificeerde hartspiervezels die impulsen geleiden, veel glycogeen bevatten, maar minder myofibrillen en mitochondriën [56](#page=56).
* **Regeneratie:** Onmogelijk [56](#page=56).
#### 4.2.3 Glad spierweefsel
Glad spierweefsel vormt de spierlagen rond holle organen en regelt de grootte en beweging van lumina in diverse stelsels. Er is een multi-unit type (cellen ageren afzonderlijk) en een single-unit type (cellen ageren in pseudosyncytiale organisatie) [56](#page=56).
* **Microscopische structuur:** Individuele spoelvormige cellen met een centraal gelegen nucleus en myofilamenten zonder dwarsstreping [57](#page=57).
* **Contractiele eiwitten:** Parallel lopende actine- en myosinefilamenten, met condensatiezones (hechtingsplaten) in het cytoplasma en celmembraan waar actine verankerd is. Calcium bindt op calmoduline, wat leidt tot activatie van light chain myosine kinase [57](#page=57).
* **Sarcoplasmatisch reticulum:** Het plasmamembraan vertoont caveolen (kleine instulpingen) die als picnotische blaasjes van het SR functioneren [57](#page=57).
* **Contractiemechanisme:** Zowel plasmamembraan als kern veranderen van vorm, waardoor de cel korter en dikker wordt. De contractie wordt voornamelijk geïnitieerd door extracellulair calcium [57](#page=57) [58](#page=58).
* **Innervatie:** Gebeurt door parasympathische en sympathische neuronen, waarbij zenuwuitlopers eindigen op blaasjes zonder specifieke synapsstructuur [58](#page=58).
* **Regeneratie:** Onmogelijk [58](#page=58).
### 4.3 Zenuwweefsel
Het zenuwweefsel vormt een communicatienetwerk door het hele lichaam, onderverdeeld in het centrale zenuwstelsel (CZS: hersenen en ruggenmerg) en het perifere zenuwstelsel (zenuwvezels en ganglia). Het bestaat uit neuronen (zenuwcellen) en gliacellen [58](#page=58).
#### 4.3.1 Neuronen
Neuronen zijn prikkelbare cellen die zenuwimpulsen overbrengen [58](#page=58).
* **Opbouw:** Bestaan uit dendrieten (stimuli opvangen), een cellichaam (perikaryon, stofwisselingscentrum) en een axon (zenuwimpulsen leiden naar andere cellen) [60](#page=60).
* **Synapsen:** Functionele contactplaatsen tussen neuronen voor impulsdoorstroming. Er zijn elektrische synapsen (direct contact) en chemische synapsen (met synaptische spleet en neurotransmitters) [60](#page=60) [63](#page=63).
* **Vormen:** Multipolaire neuronen (meeste in lichaam), bipolaire neuronen (bv. in retina) en pseudo-unipolaire neuronen (bv. in spinale ganglia) [60](#page=60).
* **Functie:** Motorische neuronen beïnvloeden effectoren, sensorische neuronen ontvangen prikkels, en schakelneuronen verzorgen verbindingen [61](#page=61).
* **Perikaryon:** Bevat de kern, RER (Nissl-substantie), Golgi-apparaat, mitochondriën, neurofilamenten en neurotubuli. Insluitsels kunnen melanine- of lipofuscinekorrels zijn [61](#page=61) [62](#page=62).
* **Dendrieten:** Vergroten het oppervlak voor prikkeloverdracht en zijn bedekt met gemmulae voor synaptisch contact [62](#page=62).
* **Axonen:** Lange, cilindrische uitlopers die ontspringen uit de axonheuvel (geen Nissl-substantie). Axonen kunnen gemyeliniseerd zijn door een myelineschede of ongemeyeliniseerd blijven. Ze zijn arm aan celorganellen en niet in staat tot eiwitsynthese [63](#page=63) [67](#page=67).
#### 4.3.2 Synapsen
Synapsen zijn de plaatsen waar axonen contact maken met andere cellen (neuronen, spier- of kliercellen) [63](#page=63).
* **Opbouw:** Bestaan uit een presynaptisch deel (eindknopje met synaptische blaasjes die neurotransmitters bevatten) en een postsynaptisch deel (met receptoren) gescheiden door een synaptische spleet [64](#page=64).
* **Functie:** Overdracht van elektrische prikkels naar chemische prikkels en terug. Elektrische synapsen maken directe impulsdoorstroming mogelijk via nexussen [64](#page=64).
#### 4.3.3 Neuroglia
Gliacellen ondersteunen, beschermen, voeden en helpen neuronen functioneren [58](#page=58).
* **Celtypes:** Macroglia (astrocyten en oligodendrocyten), microglia en ependymcellen [65](#page=65).
* **Astrocyten:** Grootste gliacellen met lange uitlopers die eindigen op capillairen (vormen bloed-hersenbarrière) en neuronen omhullen. Fibreuse astrocyten hebben dunne uitlopers met fibrillen voor steun; protoplasmatische astrocyten hebben korte, vertakkende uitlopers zonder fibrillen [65](#page=65).
* **Oligodendrocyten:** Kleiner dan astrocyten, komen voor in CZS en vormen de mergschede om axonen [65](#page=65).
* **Microglia:** Klein, afkomstig van het mononucleaire fagocytensysteem, en fagocyteren bij ontstekingen of degeneratie [66](#page=66).
* **Ependymcellen:** Bekleden de holten van de hersenen en het ruggenmerg en produceren liquor cerebrospinalis bij de plexus choroideus [66](#page=66).
#### 4.3.4 Zenuwvezels
Zenuwvezels bestaan uit axonen met omhullende scheden [67](#page=67).
* **Gemyeliniseerde zenuwvezels:** Axonen omhuld door meerdere windingen van de celmembraan van Schwanncellen (perifeer) of oligodendrocyten (CZS), wat leidt tot de vorming van myeline. Kenmerkend zijn de insnoeringen van Ranvier en incisuren van Schmidt-Lanterman [67](#page=67) [68](#page=68).
* **Mergloze zenuwvezels:** Axonen zonder myelineschede, zowel in CZS als perifeer (verzonken in groeven van Schwanncellen) [68](#page=68).
#### 4.3.5 Zenuwen
Zenuwen zijn bundels zenuwvezels, omgeven door bindweefselhulzen (epineurium, perineurium, endoneurium) [68](#page=68).
#### 4.3.6 Het autonome zenuwstelsel
Reguleert onwillekeurige lichaamsfuncties zoals gladde spiercontractie, kliersecretie en hartslagritme. Het bestaat uit twee divisies [69](#page=69):
* **Sympatisch zenuwstelsel:** Actief bij stress ('vecht of vlucht'). Preganglionaire vezels gebruiken acetylcholine, postganglionaire vezels noradrenaline [69](#page=69).
* **Parasympathisch zenuwstelsel:** Actief bij rust en herstel ('rust en verteer'). Preganglionaire en postganglionaire vezels gebruiken acetylcholine [70](#page=70).
#### 4.3.7 Degeneratie en regeneratie
Neuronen van het CZS delen niet, dus verlies is permanent. Perifere zenuwvezels kunnen regeneren als het perikaryon intact is. Bij beschadiging treedt chromatolyse op in het perikaryon, gevolgd door uitgroei van het proximale axon [70](#page=70) [71](#page=71).
#### 4.3.8 Ganglia
Ganglia zijn verzamelingen zenuwlichamen buiten het CZS [71](#page=71).
* **Craniospinale ganglia:** Bevatten pseudo-unipolaire neuronen die sensorische informatie naar het CZS geleiden [71](#page=71).
* **Autonome ganglia:** Bevatten multipolaire neuronen en bevinden zich dichtbij of in effectororganen [72](#page=72).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Epitheliale cellen | Cellen die de oppervlakken van het lichaam en de inwendige holten bekleden, verantwoordelijk voor bescherming, absorptie, secretie en sensorische functies. |
| Bedekkend epitheel | Een type epitheel dat oppervlakken bekleedt, zoals de huid en de bekleding van organen en holtes, en kan bestaan uit één of meerdere lagen cellen van verschillende vormen. |
| Klierepitheel | Gespecialiseerde epitheelcellen die stoffen produceren en afscheiden in de vorm van secreet, zoals hormonen, enzymen of slijm. |
| Exocriene klieren | Klieren die hun secretieproducten via afvoergangen naar een oppervlak of in een hol orgaan afscheiden. |
| Endocriene klieren | Klieren die hun secretieproducten (hormonen) rechtstreeks aan het bloed afgeven, zonder tussenkomst van afvoergangen. |
| Bindweefsel | Een van de vier primaire weefseltypes, dat structuur, ondersteuning en verbinding biedt aan andere weefsels en organen. Het bestaat uit cellen, vezels en grondsubstantie. |
| Extracellulaire matrix | Het niet-cellulaire deel van weefsels, bestaande uit vezels (collageen, elastine) en grondsubstantie, dat structurele ondersteuning biedt en fungeert als medium voor transport en communicatie. |
| Collageen | Een sterk, vezelig eiwit dat de belangrijkste component van bindweefselvezels vormt en zorgt voor treksterkte en structuur. |
| Elastine | Een veerkrachtig eiwit dat bindweefsel elasticiteit en het vermogen om uit te rekken en terug te keren naar de oorspronkelijke vorm geeft. |
| Grondsubstantie | Een amorf, gelachtig materiaal in de extracellulaire matrix dat glycosaminoglycanen en proteoglycanen bevat en helpt bij het vullen van ruimte en het binden van water. |
| Glycosaminoglycanen (GAG) | Lange ketens van disachariden die de basis vormen van proteoglycanen in de grondsubstantie, met een hoge negatieve lading die water aantrekt. |
| Fibroblasten | De meest voorkomende cellen in bindweefsel, verantwoordelijk voor de synthese van vezels (collageen, elastine) en de grondsubstantie. |
| Macroscopisch | Een term die verwijst naar wat met het blote oog zichtbaar is, zonder hulpmiddelen zoals een microscoop. |
| Microscopisch | Een term die verwijst naar wat alleen zichtbaar is met behulp van een microscoop, vanwege de kleine omvang. |
| Chondrocyten | Kraakbeencellen die in lacunes (holtes) in de extracellulaire matrix van kraakbeen voorkomen en verantwoordelijk zijn voor het onderhoud ervan. |
| Osteoblasten | Botvormende cellen die betrokken zijn bij de synthese van de organische component van botmatrix (osteoid) en mineralisatie. |
| Osteocyten | Volwassen botcellen die ontstaan uit osteoblasten die ingesloten raken in de gemineraliseerde botmatrix en verantwoordelijk zijn voor het onderhoud van het botweefsel. |
| Osteoclasten | Grote, veelkernige cellen die verantwoordelijk zijn voor de afbraak van botmatrix (botresorptie) en een belangrijke rol spelen bij de remodellering van bot. |
| Histogenese | Het proces van weefselvorming, inclusief de ontwikkeling en differentiatie van cellen tot specifieke weefseltypen. |
| Skeletspierweefsel | Dwarsgestreept spierweefsel dat onder bewuste controle staat en verantwoordelijk is voor beweging van botten en ledematen. |
| Hartspierweefsel | Dwarsgestreept spierweefsel dat de wanden van het hart vormt en onwillekeurige, ritmische contracties vertoont om bloed te pompen. |
| Glad spierweefsel | Spierweefsel dat de wanden van inwendige organen vormt, zoals de darm en bloedvaten, en onwillekeurige contracties uitvoert om organische functies te reguleren. |
| Neuron | Een zenuwcel, de fundamentele functionele eenheid van het zenuwstelsel, gespecialiseerd in het geleiden van elektrische en chemische signalen. |
| Neuroglia (gliacellen) | Ondersteunende cellen van het zenuwstelsel die neuronen beschermen, voeden en helpen functioneren, zonder zelf zenuwimpulsen te geleiden. |
| Axon | Een lange uitloper van een neuron die zenuwimpulsen weg van het cellichaam naar andere neuronen, spieren of klieren geleidt. |
| Dendrieten | Vertakte uitlopers van een neuron die zenuwimpulsen van andere cellen naar het cellichaam geleiden. |
| Synaps | De functionele contactplaats tussen twee neuronen, of tussen een neuron en een effectorcel (spier- of kliercel), waar signaaloverdracht plaatsvindt. |
| Myelineschede | Een isolerende laag rondom veel axonen, gevormd door oligodendrocyten in het centrale zenuwstelsel en cellen van Schwann in het perifere zenuwstelsel, die de snelheid van zenuwimpulsgeleiding verhoogt. |
| Insnoeringen van Ranvier | Onderbrekingen in de myelineschede langs een axon, waar de zenuwimpuls "springt" van de ene naar de volgende, wat leidt tot snellere geleiding. |
| Zenuw | Een bundel van zenuwvezels (axonen) omgeven door bindweefsel, die signalen transporteert tussen het centrale zenuwstelsel en de rest van het lichaam. |
| Autonome zenuwstelsel | Het deel van het zenuwstelsel dat onwillekeurige lichaamsfuncties reguleert, zoals hartslag, ademhaling en spijsvertering. |
| Sympathisch zenuwstelsel | Het deel van het autonome zenuwstelsel dat betrokken is bij de "vecht-of-vlucht" reactie, en de hartslag, bloeddruk en metabolisme verhoogt. |
| Parasympathisch zenuwstelsel | Het deel van het autonome zenuwstelsel dat betrokken is bij de "rust-en-verteren" functies, en de hartslag, ademhaling en spijsvertering vertraagt. |
| Acetylcholine | Een belangrijke neurotransmitter die betrokken is bij de signaaloverdracht in zowel het autonome zenuwstelsel als de neuromusculaire junctie. |
| Noradrenaline | Een neurotransmitter en hormoon dat voornamelijk geassocieerd wordt met de sympathische activiteit van het autonome zenuwstelsel, en betrokken is bij de "vecht-of-vlucht" reactie. |