Cover
Börja nu gratis verpleegkundige zorg (volledig).docx
Summary
# Klinisch redeneren en verpleegkundige observatie
Oké, hier is de studiehandleiding voor "Klinisch redeneren en verpleegkundige observatie", gebaseerd op de verstrekte documentatie, volledig in het Nederlands en conform alle opmaakvereisten.
## 1\. Klinisch redeneren en verpleegkundige observatie
Klinisch redeneren is een continu proces van observeren, analyseren, communiceren en reflecteren, gericht op het identificeren van risico's, problemen en het monitoren van de patiënt om tot adequate zorg te komen.
### 1.1 Wat is klinisch redeneren?
Klinisch redeneren is het continue proces van observatie en analyse gericht op de vragen en problemen van de patiënt. Het omvat het ontwikkelen van een gedachtegang om tot een standpunt te komen. In dit proces richt de verpleegkundige zich op:
* Risico-inschatting en vroegtijdige signalering.
* Probleemherkenning.
* Interventie en monitoring.
* Nadenken over het professioneel handelen in de praktijk, als een link tussen kennis en handelen.
Dit wordt bereikt door te observeren, analyseren en communiceren.
#### 1.1.1 Observeren
Observeren betreft het signaleren van de huidige toestand van de patiënt. Methoden hiervoor zijn:
* Anamnestische vragen (ALTIS: Aard, Lokalisatie, Tijdsduur, Intensiteit en samenhang).
* Basisklinimetrie scoresystemen (bv. GCS, MEWS, AVPU/WAPA, NRS).
* Uitgebreid bloedbeeld.
* Patiënten-monitoring.
#### 1.1.2 Analyseren
Analyseren beoogt te bepalen wat goed gaat, wat in gevaar is, wat niet goed gaat en wat er moet gebeuren. Dit richt zich op welbevinden, functies en functioneren:
* **Welbevinden** wordt geanalyseerd met de SCEGS-methode, die de volgende dimensies omvat: Somatische (signalen/klachten), Cognitieve, Emotionele, Gedragsmatige en Sociale dimensies.
* **Functies en functioneren** worden geanalyseerd met de ICF-classificatie.
* **Levensbedreigende situaties** worden aangepakt met de ABCDE-methode.
De SIRS-criteria worden gebruikt om een risico op sepsis te bepalen aan de hand van hartfrequentie, ademhalingsfrequentie en temperatuur. Vanaf twee criteria is er een kans op sepsis.
De prioritering van problemen kan worden weergegeven met een stoplichtsysteem:
* **Rood:** Actueel probleem.
* **Oranje:** Verhoogd risico, bedreiging (denk ook aan oorzaak/gevolg).
* **Groen:** Geen probleem.
Naast de analyse van de huidige situatie wordt er ook gekeken naar **aanvullend onderzoek** op korte (komende uren) en lange termijn (komende dagen/weken). Gunstige en ongunstige factoren worden besproken.
#### 1.1.3 Communiceren
Communicatie omvat met wie, over wie, hoe, wanneer en waarover gecommuniceerd wordt. De ISBARR-methode is hierbij relevant. Ook ethische beschouwingen, zoals het blijven proberen ondanks een beperkte levenskwaliteit, maken deel uit van dit proces.
### 1.2 Analyse van welbevinden en functies via methoden als SCEGS en ICF
#### 1.2.1 SCEGS-methode
De SCEGS-methode is een raamwerk voor het analyseren van het welbevinden van een patiënt. De afkorting staat voor:
* **S**omatiek: Fysieke klachten en signalen.
* **C**ognitie: Mentale processen, denken, geheugen.
* **E**motie: Gevoelens, stemming.
* **G**edrag: Waarneembare handelingen en reacties.
* **S**ociaal: Interactie met de omgeving, relaties.
Deze methode helpt bij het systematisch in kaart brengen van de verschillende aspecten die bijdragen aan het totale welzijn van een persoon.
#### 1.2.2 ICF-classificatie
De ICF (International Classification of Functioning, Disability and Health) is een classificatiesysteem dat de gezondheid en gezondheidsgerelateerde toestanden beschrijft. Het focust op drie hoofdonderdelen:
* **Functies en activiteiten:** De prestaties die een persoon kan uitvoeren in zijn dagelijks leven.
* **Participatie:** De mate waarin een persoon deelneemt aan maatschappelijke activiteiten.
* **Factoren:** Omgevings- en persoonlijke factoren die de gezondheid en het functioneren beïnvloeden.
De ICF helpt om niet alleen de ziekte, maar ook de gevolgen ervan voor het functioneren van de patiënt in zijn omgeving te begrijpen en te beschrijven.
### 1.3 Verpleegkundige observatie en klinisch redeneren in de praktijk
Klinisch redeneren en verpleegkundige observatie vormen de kern van effectieve verpleegkundige zorg. Ze stellen de verpleegkundige in staat om:
* Veranderingen in de toestand van de patiënt tijdig te detecteren.
* Potentiële risico's en problemen te identificeren.
* Adequate interventies te plannen en uit te voeren.
* De effectiviteit van de zorg te evalueren.
* Te communiceren met patiënten, familie en andere zorgverleners.
Door middel van systematische observatie, analyse met behulp van modellen zoals SCEGS en ICF, en effectieve communicatie kan de verpleegkundige gepersonaliseerde en doelgerichte zorg verlenen. Het continue proces van reflectie op het eigen handelen is hierbij essentieel.
* * *
# Tracheotomie en laryngectomie: procedures en zorg
Dit deel behandelt de anatomie, indicaties, contra-indicaties en fysiologische verschillen tussen tracheotomie en laryngectomie, evenals de zorg rondom deze procedures.
### 2.1 Anatomie en Fysiologie
#### 2.1.1 Tracheotomie
* **Definitie:** Een tracheotomie is een chirurgische ingreep waarbij een opening in de trachea (luchtpijp) wordt gemaakt, onder de stembanden, om een canule te plaatsen.
* **Canule types:**
* **Gesloten canule met cuff:** Bedoeld voor exclusieve ademhaling via de canule. De cuff voorkomt aspiratie van secreties in de longen en ontsnapping van lucht bij beademing.
* **Gefenestreerde canule met cuff:** Maakt geluidsproductie en spreken mogelijk, ook met een opgeblazen cuff, dankzij een venster in de canulebocht waardoor lucht langs de stembanden kan passeren. Deze canules hebben vaak een spreekklep.
* **Fysiologische Impact:** Anatomisch verandert er niets aan de luchtwegen zelf, maar de ademweg wordt kunstmatig gemaakt. Ademhaling gebeurt via de tracheacanule, waardoor de normale connectie met de bovenste luchtwegen wegvalt.
#### 2.1.2 Laryngectomie
* **Definitie:** Bij een laryngectomie wordt het strottenhoofd (larynx) verwijderd. Dit resulteert in een volledige scheiding van de luchtweg van de mond- en neusholte, en een blijvende tracheostoma.
* **Fysiologische Impact:**
* **Geen stembanden meer:** Patiënten kunnen nooit meer spreken op de normale manier.
* **Geen verbinding met bovenste luchtwegen:** Ademhaling vindt uitsluitend plaats via het tracheostoma.
* **Voorkomen van verslikken:** De verbinding met de slokdarm is gescheiden, waardoor verslikken onmogelijk is.
#### 2.1.3 Fysiologische Verschillen Tracheotomie vs. Laryngectomie
* **Ademweg connectie:** Bij tracheotomie blijft de bovenste luchtweg (neus/mond) nog gedeeltelijk functioneel, terwijl bij laryngectomie de luchtweg volledig is afgesloten van de bovenste luchtwegen.
* **Spreken:** Spreken is potentieel mogelijk bij een tracheotomie met een gefenestreerde canule, maar onmogelijk na een laryngectomie.
* **Verslikken:** Mogelijk bij tracheotomie (afhankelijk van cuff-gebruik), onmogelijk na laryngectomie.
* **Omkeerbaarheid:** Tracheotomie kan tijdelijk of definitief zijn; laryngectomie is definitief.
* **Reanimatie:** Bij een tracheostoma is beademen via mond en neus zinloos; beademen dient via de canule te gebeuren.
### 2.2 Indicaties
#### 2.2.1 Tracheotomie
* **Ademhalingscomfort:** Bij hoge luchtwegobstructies (bv. oedeem, tumoren) indien normale intubatie niet mogelijk is.
* **Bescherming van de longen:** Bij slikproblemen voorkomt een opgeblazen cuff aspiratie van vloeistoffen en zo aspiratiepneumonie.
* **Langdurige beademingsbehoefte:** Indien intubatie langer dan twee weken verwacht wordt en extubatie niet in zicht is.
* **Chronisch gebruik van kunstmatige beademing:** Bij chronische ademhalingsinsufficiëntie.
#### 2.2.2 Laryngectomie
* **Oncologische redenen:** Bij tumoren in en rond de larynx.
* **Ernstige slikproblemen:** Ter oplossing van chronische slikproblemen waarbij geen verbetering meer verwacht wordt.
* **"No way back" scenario:** Wordt overwogen als een definitieve oplossing wanneer andere ingrepen niet mogelijk of succesvol zijn.
### 2.3 Contra-indicaties
#### 2.3.1 Tracheotomie
* **Infectiegevaar:** Te groot risico bij bepaalde aandoeningen (bv. leukemie) door de incisie.
* **Kortstondige beademing:** Intubatie is dan de betere optie.
* **Ernstige bloedstollingsstoornissen:** Verhoogd risico op bloedingen.
### 2.4 Procedures
#### 2.4.1 Tracheotomie
* **Uitvoering:** Wordt uitgevoerd in het operatiekwartier of aan bed onder lokale of algemene verdoving.
* **Techniek:** Incisie in de anterieure wand van de trachea tussen de eerste en tweede kraakbeenring, gevolgd door plaatsing van de canule.
#### 2.4.2 Laryngectomie
* **Uitvoering:** Altijd onder volledige narcose.
* **Techniek:** Verwijdering van het strottenhoofd, wat resulteert in een permanente tracheostoma.
### 2.5 Zorg rondom Tracheotomie en Laryngectomie
#### 2.5.1 Cuffbeheer
* **Functie:** De cuff sluit de ruimte tussen de canule en de trachea af om secreties tegen te houden en een effectieve ventilatie te waarborgen.
* **Drukmeting:** De druk in de cuff wordt gemeten met een manometer en dient tussen de 15-22 mmHg ($15-22 \\text{ mmHg}$) te zijn, of 20-25 cm H$\_{2}$O ($20-25 \\text{ cm H}\_2\\text{O}$). Controle vindt per shift plaats.
* **Risico's bij ineffectieve cuffdruk:** Necrose, stenose (PTTS - post-tracheotomie stenose), pneumonie.
* **Voor aflaten cuff:** Altijd eerst aspireren.
#### 2.5.2 Aspiratie
* **Doel:** Verwijderen van secreties uit de luchtwegen om obstructie, infectie en atelectase te voorkomen.
* **Frequentie:** Individueel bepaald op basis van de patiënt.
* **Duur:** Maximaal 10 seconden om de patiënt de mogelijkheid tot inademen te geven.
* **Pre-oxygenatie:** Toedienen van extra zuurstof vóór de procedure.
* **Complicaties:** Te hoge druk kan weefseltrauma of atelectase veroorzaken; te lage druk is minder effectief. Atelectase kan ontstaan door overmatige negatieve druk, wat leidt tot het ineenstorten van alveoli.
#### 2.5.3 Bevochtiging
* **Belang:** De bovenste luchtwegen verzorgen normaal de bevochtiging, filtratie en verwarming van ingeademde lucht. Bij een tracheostoma valt dit weg.
* **Gevolgen zonder bevochtiging:** Indikking van slijm, bloederige korstvorming, verstopping van de canule, infectie en atelectase.
* **Methoden:** Intermittent druppelen met NaCl 0,9%, kunstneus (filter), elektrisch bevochtigen.
#### 2.5.4 Communicatie
* **Uitdagingen:** Patiënten met een tracheostoma of laryngectomie kunnen niet spreken. Dit kan beangstigend en frustrerend zijn.
* **Mogelijkheden:** Pictogrammen, schrijven, gefenestreerde canule (zonder opgeblazen cuff, met spreekklep).
* **Tip:** De spreekklep mag bedekt worden met een vinger, de canule zelf niet.
#### 2.5.5 Psychologische Ondersteuning
* **Acceptatie:** Het accepteren van de veranderde lichaamsfuncties en het omgaan met de impact op relaties en intimiteit is cruciaal.
* **Ondersteuning:** Biedt een luisterend oor, erken de gevoelens van de patiënt en help hen om te gaan met de reacties van anderen.
#### 2.5.6 Stomazorg
* **Preventie:** Preventie van respiratoire en peristomale infecties en irritatie.
* **Verband:** Gebruik van een splitkompres vangt secreet op, maar vereist regelmatige vervanging om broeihaard voor micro-organismen te voorkomen. Bescherm de huid met Cavilon.
* **Fixatie:** De canuleband fixeert de canule en voorkomt decanulatie. Vervanging door twee personen is aan te raden.
#### 2.5.7 Decanulatie
* **Proces:** Snelle verwijdering van de canule zodra medisch verantwoord.
* **Stappen:** Aspiratie, tijdelijk (1 uur) aflaten van de cuff, afstoppen van de canule, decanulatie.
* **Nazorg:** De opening wordt afgedekt met een steriel verband (niet luchtdicht). Observatie op complicaties gedurende 24 uur is noodzakelijk.
* **Belangrijk:** Informeren, observeren en voorbereiden van de patiënt.
#### 2.5.8 Complicaties
* **Peroperatief:** Bloeding.
* **Postoperatief:**
* Decanulatie van de canule.
* Verstikkingsgevaar (rug/zijligging is beter dan buikligging).
* Risico op infectie.
* Tracheo-oesofagale fistel.
* Tracheomalacie (structurele afwijking van kraakbeen met inklapbaarheid van de luchtpijp).
* Stenose (vernauwing).
#### 2.5.9 Preventie van Infecties
* **Hygiëne:** Werk steriel bij verzorging van de tracheostomiewonde.
* **Apparatuur:** Reinig beademingsapparatuur en leidingen. Vervang dagelijks beademingsslangen, verstuivers en bevochtigingsflessen.
* **Kweken:** Neem sputum en wondsecreet af voor kweek bij verdenking op infectie.
* **Handhygiëne:** Essentieel om kruisinfectie te vermijden.
* **Cuff:** Zorg dat de cuff gevuld is.
* **Aspiratie:** Steriel aspireren.
> **Tip:** Bij verdenking op een infectie (etterig sputum, temperatuurstijging, malaise) dient de arts gewaarschuwd te worden voor verdere diagnostiek en therapie (antibiotica).
* * *
\_Uitsluitend de informatie die direct betrekking heeft op tracheotomie en laryngectomie, inclusief de bijbehorende procedures en zorg, is opgenomen in deze samenvatting. Informatie over centrale katheters, bloedtransfusies, wondzorg, metabolisme, anesthesie, etc. uit het originele document is weggelaten om de focus te behouden.
* * *
# Centrale veneuze katheters en PICC-lijnen
Dit hoofdstuk behandelt de plaatsing, indicaties, voordelen, nadelen en verpleegkundige aandachtspunten bij centrale veneuze katheters (CVK) en PICC-lijnen, met een focus op de zorgverlening rondom deze invasieve hulpmiddelen.
## 3\. Centrale veneuze katheters en PICC-lijnen
Centrale veneuze katheters (CVK) en Peripherally Inserted Central Catheters (PICC-lijnen) zijn medische hulpmiddelen die toegang bieden tot het centrale veneuze systeem. De definitie van een centrale katheter is gebaseerd op de locatie van de tip, die zich in het onderste derde deel van de vena cava superior of in de vena cava inferior boven het diafragma moet bevinden, dicht bij het hart.
### 3.1 Soorten centrale veneuze katheters
Er zijn verschillende types centrale veneuze katheters, gedefinieerd door de plaats waar ze ingebracht worden:
* **CICC (Centrally Inserted Central Catheter):** Een CVK die centraal in een ader wordt ingebracht, bijvoorbeeld via de vena subclavia, vena jugularis interna of vena femoralis.
* **PICC (Peripherally Inserted Central Catheter):** Een centrale lijn die perifeer wordt ingebracht, meestal in de vena basilica, vena brachialis of vena cephalica in de bovenarm, en waarvan de tip centraal in de vena cava superior uitkomt.
* **FICC (Femorally Inserted Central Catheter):** Een centrale katheter die via de vena femoralis in de lies wordt ingebracht. De tip van deze katheter eindigt echter niet altijd centraal boven het rechteratrium.
Deze katheters zijn flexibele, steriele slangetjes die in de holle ader worden ingebracht, met de tip ideaal geplaatst net boven het rechteratrium. Ze kunnen meerdere lumina (uitgangen) hebben, waardoor verschillende infusievloeistoffen tegelijkertijd kunnen worden toegediend. Sommige CVK's hebben lumina die op verschillende hoogten uitkomen, terwijl andere op dezelfde hoogte uitmonden. Acute, niet-getunnelde katheters worden direct in de ader geplaatst zonder onderhuidse tunnel.
### 3.2 Indicaties voor centrale veneuze katheters
CVK's worden om diverse redenen ingezet:
* **Kortdurig gebruik (maximaal 1-2 weken):**
* Toediening van irriterende of vesicante stoffen (bv. chemotherapie, infuusvloeistoffen met een hoge osmolariteit van meer dan 900 mOsm/L) die perifere venen kunnen ontsteken door onvoldoende hemodilutie.
* Simultane toediening van niet-compatibele stoffen.
* Dringende veneuze toegang in levensbedreigende situaties zoals shock, ernstige bloedingen of voor dringende chirurgische ingrepen.
* Bij ernstig zieke patiënten die grote volumes vocht nodig hebben (bv. brandwondepatiënten).
* Monitoring van de centraal veneuze druk (CVD), wat informatie geeft over de pompfunctie van het hart.
### 3.3 Voordelen en nadelen van centrale veneuze katheters
**Voordelen voor de patiënt:**
* Lange levensduur, wat aderen spaart en de kans op flebitis vermindert.
**Nadelen voor de patiënt:**
* CVK's ter hoogte van de hals kunnen hinderlijk zijn.
* Verbanden kunnen loslaten bij baardgroei, wat leidt tot frequenter verbandwissels en infectierisico.
* Niet altijd veilig in een thuissituatie.
* Risico op reacties op de kleefstof van verbandmaterialen.
**Voordelen voor de zorgverlener:**
* Snel te plaatsen in acute situaties.
* Behoorlijk debiet mogelijk via meerdere lumina.
* Minder interactie tussen stoffen als lumina op verschillende plaatsen uitkomen.
* Toediening van contraststof onder hoge druk mogelijk.
**Nadelen voor de zorgverlener:**
* Risico op ernstige complicaties zoals pneumothorax, arteriële punctie en infecties.
* Frequenter verbandwissel nodig bij gebruik van de vena jugularis.
* Verzorging kan leiden tot infecties, uitschuiven of verstopping.
* Risico op luchtembolie en nabloedingen bij verwijdering.
Het gebruik van echogeleide punctie wordt aanbevolen om het risico op complicaties bij acute CVK's te verkleinen.
### 3.4 Verpleegkundige aandachtspunten bij centrale veneuze katheters
**Direct na plaatsing:**
* Afdekken van de katheter met een steriel gaasverband om bloedlekkage op te vangen.
* Daarna overgaan op een transparant semi-permeabel verband voor continue inspectie. Transparante verbanden kunnen tot 7 dagen blijven zitten, in tegenstelling tot niet-transparante verbanden die slechts 24 uur meegaan.
* Bij kinderen kan een kleefstofverwijderaar op siliconenbasis nuttig zijn.
**Insteekplaats inspectie en zorg:**
* Visuele controle of palpatie van de insteekplaats, dagelijks.
* Let op gevoeligheid, koorts zonder duidelijke focus, of tekenen van lokale of systemische bloedinfectie. Bij koorts dient de CVK te worden verwijderd en de tip opgestuurd te worden voor onderzoek, zeker indien er ook een perifere katheter aanwezig is.
* Verbandwissels dienen plaats te vinden met grondige inspectie van de insteekplaats.
* Patiënten moeten worden aangemoedigd elk ongemak aan de insteekplaats te melden.
* Reiniging van de insteekplaats gebeurt bij voorkeur met een alcoholisch ontsmettingsmiddel met chloorhexidine 2% of 0,5% bij overgevoeligheid (joodalcohol).
* Lokale antibiotische zalven worden niet systematisch gebruikt.
* De katheter mag niet ondergedompeld worden in water; indien voorzorgsmaatregelen zoals een ondoordringbaar verband worden genomen, is douchen toegestaan.
### 3.5 PICC-lijnen
PICC-lijnen worden geplaatst onder lokale verdoving, bij voorkeur met echografie. De tip moet centraal gelegen zijn, bij voorkeur ter hoogte van de "caval atrial junction" in het onderste derde deel van de vena cava superior. Ze worden ingebracht in de vena basilica, vena brachialis of vena cephalica in de bovenarm. PICC-lijnen kunnen zowel bij gehospitaliseerde als ambulante patiënten en in de thuiszorg worden gebruikt. Een Statlock fixatiesysteem kan helpen om de katheter op zijn plaats te houden.
**Indicaties voor PICC-lijnen:**
* Kort-, middellang- tot langdurig gebruik (dagen, weken, maanden).
* Toediening van irriterende of vesicante stoffen die perifere venen kunnen inflammeren door onvoldoende hemodilutie.
* Simultane toediening van verschillende niet-compatibele stoffen.
* Een PICC is geen dringende of acute lijn en wordt overwogen bij stabiele patiënten. Bij shock, waarbij perifere venen door vasoconstrictie moeilijk te prikken zijn, is een CVK vaak een betere keuze. De plaatsing kan tot een uur duren.
**Voordelen van PICC-lijnen:**
* Comfort voor de patiënt.
* Venesparend voor periodes tot 4-6 maanden.
* Minder risico op infectie dan bij centrale veneuze katheters.
* Makkelijker te hanteren in de thuissituatie.
* Klein litteken na verwijdering.
**Nadelen van PICC-lijnen:**
* Een deel van de katheter blijft zichtbaar.
* Wekelijkse verzorging en spoeling zijn noodzakelijk.
* Zwemmen en baden wordt sterk afgeraden.
* Risico op reactie op kleefstof van verbandmaterialen.
### 3.6 Getunnelde katheters
Getunnelde katheters hebben een extern gedeelte dat onder de huid loopt voordat het de ader ingaat. Dit creëert een tunnel die helpt om het risico op infectie te verminderen. Het externe gedeelte heeft lumina en klemmen voor medicatietoediening. Een cuff rond de katheter draagt verder bij aan infectiepreventie. Deze worden vaak onder lokale verdoving in het operatiekwartier geplaatst, soms onder algemene verdoving bij kinderen of angstige patiënten. Douchen is mogelijk, maar zwemmen wordt afgeraden.
**Voordelen van getunnelde katheters (patiënt):**
* IV-toediening en bloedafnames gedurende maanden of jaren mogelijk.
* Extra bescherming tegen infecties door de cuff.
* Handen en armen blijven vrij.
**Nadelen van getunnelde katheters (patiënt):**
* Uitwendig deel kan belemmerend zijn voor dagelijks leven en kledingkeuze.
* Wekelijkse spoeling en verbandwissel vereist.
* Extra bevestigingssysteem nodig tot de cuff is ingegroeid (6-8 weken).
* Risico op reactie op kleefstof van verbandmaterialen.
* Niet douchen en zwemmen indien de cuff niet volledig is ingegroeid.
**Voordelen van getunnelde katheters (zorgverlener):**
* Makkelijk te manipuleren voor bijvoorbeeld bloedafnames.
* Behoorlijk debiet met meerdere lumina, geschikt voor parenterale voeding (TPN) en antibiotica.
**Nadelen van getunnelde katheters (zorgverlener):**
* Wekelijkse spoeling en verbandwissel.
* Extra aandacht voor aseptie vereist.
### 3.7 Poortkatheters (PAC / Port-a-Cath)
Een poortkatheter (PAC) of intravenous port system, ook wel bekend als Powerport, is een implanteerbare toegang. Het heeft een driehoekige vorm met punten aan de zijkanten die aan de buitenkant van de huid voelbaar zijn, wat helpt bij het aanprikken en controleren of de katheter nog goed zit. De poort is getunneld onder de huid en de katheter eindigt in het rechteratrium van het hart.
**Plaatsing van een poortkatheter:**
* Dit is meestal een ambulante ingreep.
* Nagegaan moet worden welke medicatie de patiënt inneemt (bv. bloedverdunners).
* Een implantatiekaartje is belangrijk vanwege het lichaamsvreemde voorwerp in het lichaam.
* De meeste activiteiten zijn mogelijk zolang de katheter niet is aangeprikt.
**Postoperatieve zorg voor een poortkatheter:**
* Mogelijke pijn ter hoogte van de hals.
* Vermijden van zware inspanningen.
* Verband verwijderen na 4 dagen.
* Hechtingen verwijderen volgens medisch advies.
* Na genezing van de wondnaad zijn activiteiten meestal weer mogelijk, maar het implantatiekaartje blijft belangrijk.
**Aandachtspunten bij poortkatheters:**
* Hematoomvorming.
* Verstopping van de katheter.
* Infectie.
* Rotatie van de poort.
* Pneumothorax tijdens de plaatsing.
* Koorts is een belangrijk signaal dat kan duiden op infectie. Zowel de patiënt als de zorgverlener moeten hierop alert zijn.
**Nazorg na verwijdering van een poortkatheter:**
* Na het verwijderen van de draadjes mogen douchen en baden.
* Zwemmen is toegestaan na wondheling en een "wachttijd" van 4 tot 6 weken om de poort te laten ingroeien.
**Aanprikken van een poortkatheter (C-handeling):**
* De huid en het siliconenmembraan worden doorgeprikt met een Huber-naald tot op de bodem van het reservoir.
* Eventueel kan pijnverdoving met crème of patch worden toegepast.
* Altijd spuiten van 10 ml gebruiken.
* De naaldlengte (19-38 mm, afhankelijk van de patiënt) moet worden aangepast aan de huiddikte.
* Bij zwaarlijvige patiënten kan zittend aanprikken gemakkelijker zijn.
**Mogelijke problemen bij poortkatheters:**
* **Pinch-off syndroom:** Afknelling van de katheter tussen de eerste rib en clavicula, wat de doorstroming belemmert.
* **Poortrotatie:** De poort kan draaien, waardoor aanprikken moeilijk wordt. Dit vereist mogelijk samenwerking met een collega en het inwinnen van advies bij de arts.
* **Niet kunnen aspireren of inspuiten:** Kan wijzen op verstopping, een verkeerde naaldpositie, of fibrinevorming.
* **Te hoge negatieve druk tijdens aspiratie:** Nooit met een 2 ml spuit aspireren.
* **Herpositionering zonder de naald te verwijderen:** Indien de naald niet correct zit.
* **Huber-punt niet volledig tot de bodem van de poort:** Kan leiden tot onvolledige aspiratie of injectie.
* **Fibrinevorming:** Bloedstolsels die de katheter verstoppen.
* **Kathetertip tegen de wand van de vene:** Kan doorstroming belemmeren.
* **Knik in de katheter:** Veroorzaakt door verkeerde plaatsing of beweging.
* **Ontkoppeling van de katheter van de poort:** Inwendige breuk of loslating.
**Complicaties bij een poortkatheter:**
* **Ontsteking van de poortkatheter:** Symptomen zijn roodheid, warmte, zwelling, pijn, koorts, rillingen, hypotensie, slechte wondheling post-op, en ettervorming. Interventies omvatten melding aan de arts, aangepaste wondzorg, staalname bij etter, en bij verdenking op sepsis: hemoculturen en antibiotica-therapie.
* **Gekantelde poortkatheter:** Moeilijk voelbare poort, zeker bij obese patiënten. Vereist soms aanprikken door twee verpleegkundigen. Tips voor aanprikken dienen genoteerd te worden.
* **Extravasatie:** Medicatie lekt naast de poort. Oorzaken zijn een te korte naald, verkeerde plaatsing, loslaten van de katheter, of een beschadigd septum. Symptomen omvatten koudegevoel, pijn, zwelling en lekkage. Medicatietoediening moet direct gestopt worden, er moet zoveel mogelijk aspireren en de arts moet geïnformeerd worden.
### 3.8 Preventie van exogene besmetting
Hoewel er onvoldoende wetenschappelijk bewijs is om het gebruik van steriele handschoenen bij het aanprikken te ondersteunen, moeten de principes van handhygiëne en de Aseptic Non-Touch Technique (ANTT) strikt worden nageleefd.
### 3.9 Onderhoud en afsluiten van poortkatheters
De wijze van afsluiten van een poortkatheter hangt af van het doel, de behandeling en de lokale richtlijnen:
* **Groshong katheters:** Worden gespoeld met NaCl 0,9% gedurende 6-12 weken.
* **Open-ended katheters:** Vereisen heparine om stolling van bloed in de tip te voorkomen.
### 3.10 Mogelijke complicaties bij centrale veneuze katheters en PICC-lijnen
* **Luchtembolie:** Risico tijdens verwijdering.
* **Bloeding:** Zowel lokaal als systemisch.
* **Infectie:** Kan leiden tot lokale infectie of sepsis.
* **Verstopping:** Door bloedstolsels, fibrine of medicamentenresten.
* **Trombose:** Vorming van bloedstolsels rond de katheter.
* **Pneumothorax:** Alleen bij centrale katheters ingebracht via de vena subclavia of vena jugularis interna.
* **Arteriële punctie:** Per ongeluk aanprikken van een arterie tijdens plaatsing.
* **Nerveuze schade:** Bij plaatsing in de buurt van zenuwen.
* **Perforatie van de vaatwand:** Zeldzaam, maar ernstig.
* **Endocarditis:** Infectie van het hartzakje, indien de katheter tip in het hart verblijft.
### 3.11 Verpleegkundige aandachtspunten bij verzorging
* **Hygiëne:** Handhygiëne is cruciaal voor de patiënt en de zorgverlener.
* **Aseptische techniek:** Essentieel bij alle handelingen rond de katheter en de insteekplaats.
* **Materiaal:** Gebruik steriel verband, ontsmettingsmiddelen en materialen volgens protocol.
* **Observatie:** Regelmatige inspectie van de insteekplaats, het verband en de katheter zelf op tekenen van complicaties.
* **Spoelen:** Correct spoelen van de katheter lumina om verstopping te voorkomen en na gebruik om residu te verwijderen.
> **Tip:** Raadpleeg altijd de lokale protocollen en richtlijnen van uw instelling voor de specifieke procedures rondom CVK's en PICC-lijnen. Aseptische techniek is van het grootste belang om infecties te voorkomen.
* * *
# Poortkatheters (PAC/IPS)
Hieronder volgt de studiehandleiding voor poortkatheters.
## 4 Poortkatheters (PAC/IPS)
Dit deel focust op poortkatheters (ook bekend als PAC of IPS), een implanteerbaar veneus toegangssysteem dat wordt gebruikt voor langdurige therapieën en monitoring.
### 4.1 Definitie en Anatomie
Een poortkatheter (Port-a-Cath of Intravenous Port System - IPS) is een getunnelde onderhuidse implantaat dat uitkomt in de vena cava superior, dicht bij het rechteratrium. Het systeem bestaat uit een reservoir (de poort) en een katheter die onder de huid wordt aangelegd. De poort kan, mits niet aangeprikt, de meeste activiteiten van de patiënt toelaten.
### 4.2 Plaatsing
De plaatsing van een poortkatheter is een ambulante ingreep die doorgaans plaatsvindt onder lokale verdoving. Tijdens de procedure moet rekening gehouden worden met de medicatie die de patiënt gebruikt, met name bloedverdunners. Na de plaatsing ontvangt de patiënt een implantatiekaartje omdat het een lichaamsvreemd voorwerp betreft.
#### 4.2.1 Postoperatieve zorg
Na de plaatsing kan er sprake zijn van pijn ter hoogte van de hals. Zware inspanningen dienen vermeden te worden. Het verband wordt na vier dagen verwijderd en de hechtingen worden verwijderd volgens advies van de arts. Zodra de wondnaad gesloten is, mag de patiënt weer normale activiteiten ondernemen, met vermelding van het implantatiekaartje en de veiligheidsgordel.
### 4.3 Aandachtspunten en Mogelijke Problemen
Diverse problemen kunnen zich voordoen bij poortkatheters:
* **Pinch-off syndroom:** Afknelling van de katheter tussen de eerste rib en de clavicula, wat de instroom belemmert.
* **Poortrotatie:** De poort kan draaien, waardoor het aanprikken bemoeilijkt wordt. Soms is samenwerking met een collega nodig en bij twijfel dient de arts gecontacteerd te worden.
* **Niet kunnen aspireren of inspuiten:** Dit kan diverse oorzaken hebben, zoals fibrinevorming, een knik in de katheter, of de kathetertip die tegen de wand van de vene ligt.
* **Te hoge negatieve druk tijdens aspiratie:** Nooit met een 2ml spuit aspireren, alleen met een grotere spuit om weefseltrauma te voorkomen.
* **Huber-naald niet volledig op de bodem:** De naald moet tot op de bodem van het reservoir worden ingebracht.
* **Ontkoppeling van de katheter van de poort:** Een interne ontkoppeling kan optreden.
### 4.4 Complicaties
Complicaties die kunnen optreden zijn onder andere:
* **Ontsteking van de poortkatheter:** Symptomen zijn roodheid, warmte, zwelling, pijn ter hoogte van de poort, koorts, rillingen en hypotensie bij gebruik. Ook slechte wondheling post-operatief en ettervorming kunnen wijzen op ontsteking. Verpleegkundige interventies omvatten melding aan de arts, aangepaste wondzorg, staalname bij etter, hemoculturen bij verdenking op sepsis en het stoppen van lopende therapie op voorschrift.
* **Gekantelde poortkatheter:** De poort is moeilijk voelbaar, vooral bij obese patiënten. Het aanprikken vereist dan mogelijk twee verpleegkundigen.
* **Extravasatie:** Dit treedt op wanneer medicatie naast de poort of door een beschadiging van het septum of de katheter buiten het bloedvat terechtkomt. Oorzaken zijn een te korte naald, een naald naast de poort of eruit gegleden, loslaten van de katheter of een beschadiging van het septum of de katheter. Symptomen zijn koudegevoel, pijn of branderig gevoel bij injectie, zwelling en lekkage. De toediening van medicatie moet onmiddellijk gestopt worden, er moet zoveel mogelijk aspireren (indien mogelijk) en de arts moet verwittigd worden. TPN en chemotherapie moeten stopgezet worden.
### 4.5 Preventie van Exogene Besmetting
Hoewel er onvoldoende wetenschappelijke evidentie is om het aanprikken met steriele handschoenen te ondersteunen, zijn de principes van handhygiëne en de Aseptic Non-Touch Technique (ANTT) cruciaal. ANTT impliceert aseptisch handelen door niets aan te raken wat steriel is.
### 4.6 Onderhoud en Afsluiten
Het afsluiten van een poortkatheter hangt af van het doel, het type behandeling en ziekenhuisrichtlijnen. De meest gebruikte methoden zijn:
* **Groshong (open einde):** Vereist spoelen met NaCl 0,9% van 6-12 weken en gebruik van heparine om stolling te voorkomen.
* **Gesloten einde:** Spoelen met NaCl 0,9%.
Het is belangrijk om het principe van de "care circle" te volgen, waarbij de patiënt centraal staat en de verzorging multidisciplinair wordt aangepakt.
> **Tip:** Wondzorg is een totaalconcept. Begin altijd met het reinigen van de wond, gevolgd door eventuele ontsmetting indien nodig, en denk na over mogelijke interacties tussen producten.
### 4.7 Na Nazorg
Na het verwijderen van de draadjes mag de patiënt douchen en baden. Zwemmen is toegestaan na de wondheling en een "wachttijd" van 4 tot 6 weken om de poort te laten "vasthechten". Dagelijkse observatie is belangrijk om complicaties uit te sluiten.
#### 4.7.1 Aanprikken van de PAC
Het aanprikken van de PAC gebeurt met een Huber-naald door de huid en het siliconenmembraan tot op de bodem van het reservoir. Eventuele pijn kan worden verlicht met een crème of patch. Er wordt aangeraden spuiten van 10ml te gebruiken. De naaldlengte moet aangepast zijn aan de huiddikte (19mm voor magere personen, 25-32 of 38mm voor zwaarlijvige personen). Bij zwaarlijvige patiënten kan rechtop zitten het aanprikken vergemakkelijken.
### 4.8 Risico's en Beheer
De juiste indicatie voor het gebruik van een poortkatheter is essentieel. Bij het aanprikken is het belangrijk om een goede stabiliteit van de poort te garanderen en de juiste naaldlengte te kiezen om weefseltrauma te voorkomen. Bij twijfel over de plaatsing of functie is het raadzaam de arts te consulteren. Goede patiënteneducatie over zelfzorg en het herkennen van complicaties is cruciaal.
#### 4.8.1 Wondzorg en Preventie
Preventie van exogene besmetting door middel van handhygiëne en de ANTT-techniek is fundamenteel. Het onderhoud van de poortkatheter dient aseptisch te gebeuren om infecties te voorkomen. Bij elke manipulatie aan de poort is het van belang om aandacht te besteden aan de steriele techniek.
#### 4.8.2 Infectiepreventie
Om infecties te voorkomen, is het van belang om de huid rond de poort zorgvuldig te observeren op roodheid, zwelling of tekenen van ontsteking. Goede handhygiëne voor en na elke handeling met de poort is essentieel.
#### 4.8.3 Verstopping Preventie
Regelmatig doorspoelen van de katheter met NaCl 0,9% of heparine (afhankelijk van het type katheter en ziekenhuisprotocol) helpt verstoppingen te voorkomen. Zorg ervoor dat de katheter na elk gebruik goed wordt doorgespoeld om resten van medicatie of bloed te verwijderen.
#### 4.8.4 Rotatiepreventie
De plaatsing van de poort wordt zo gedaan dat rotatie geminimaliseerd wordt. Indien rotatie toch optreedt, kan een andere aanpriktechniek of consultatie van de arts nodig zijn.
* * *
Dit gedeelte focust op poortkatheters, een cruciaal hulpmiddel in de zorg voor patiënten die langdurige veneuze toegang nodig hebben. Een grondige kennis van de plaatsing, het onderhoud, de potentiële complicaties en preventieve maatregelen is essentieel voor de verpleegkundige praktijk.
* * *
# Longfysiologie en bloedgaswaarden
Dit onderwerp beschrijft de fysiologie van de longen als ventilatoir orgaan en orgaan voor oxygenatie, en de interpretatie van arteriële bloedgaswaarden, inclusief de interpretatie van hypoxemie, hyperoxie, PaCO2, HCO3-, zuurgraad en bijbehorende compensatiemechanismen.
## 5\. Longfysiologie en bloedgaswaarden
De longen functioneren als een ventilatoir orgaan, wat betekent dat ze betrokken zijn bij de in- en uitademing van lucht. Daarnaast zijn de longen essentieel voor oxygenatie, het proces waarbij zuurstof wordt opgenomen in het bloed. De gassenuitwisseling vindt plaats in de alveoli, die dicht bij de longbloedvaten liggen, wat een efficiënte opname van zuurstof en afgifte van koolstofdioxide mogelijk maakt.
### 5.1 De long als ventilatoir orgaan
* **Inspiratie:** Dit is een actief proces waarbij meerdere spieren betrokken zijn om de luchtwegen te openen en de alveoli te vullen met lucht.
* **Expiratie:** Dit is doorgaans een passief proces, voornamelijk ondersteund door het elastische herstelmechanisme van de longen, waardoor ze terugkeren naar hun oorspronkelijke vorm.
Het primaire doel van de longen is de opname van zuurstof en de afgifte van koolstofdioxide. Een evenwicht tussen deze processen is cruciaal voor het handhaven van de partiële koolstofdioxidespanning in het arteriële bloed op een constante waarde, wat voornamelijk wordt bepaald door de alveolaire ventilatie.
### 5.2 De long als orgaan voor oxygenatie
Oxygenatie verwijst naar de verzadiging van het lichaam met zuurstof, wat essentieel is voor alle lichaamsfuncties. De longen faciliteren dit proces door de ingeademde lucht uit te wisselen in de alveoli. De nauwe verbinding tussen de alveoli en de longbloedvaten (de alveolair-capillaire eenheid) zorgt voor een efficiënte gasuitwisseling. De rode bloedcellen, met hun hemoglobine, transporteren vervolgens de opgenomen zuurstof door het lichaam.
### 5.3 Overzicht arteriële bloedgaswaarden
Arteriële bloedgaswaarden (ABG's) geven belangrijke informatie over de gasuitwisseling, zuur-base balans en oxygenatie van het bloed.
#### 5.3.1 Hypoxemie en hyperoxie
* **Hypoxemie:** Dit verwijst naar een daling van het zuurstofgehalte in het bloed.
* **Hyperoxie:** Dit is een teveel aan partiële zuurstofspanning ($P\_aO\_2$) in de weefsels, wat kan leiden tot zuurstofvergiftiging bij langdurige toediening van extreem hoge zuurstofconcentraties.
#### 5.3.2 $P\_aCO\_2$, $HCO\_3^-$ en zuurgraad
* **$P\_aCO\_2$ (Partiële koolstofdioxidespanning in arterieel bloed):** Dit vertegenwoordigt de druk van koolstofdioxiegasper in het arterieel bloed.
* **$HCO\_3^-$ (Bicarbonaat):** Dit is de hoeveelheid bicarbonaat in het bloed.
* **Zuurtegraad (pH):** Dit is een maat voor de concentratie van waterstofionen ($H^+$) in het arteriële bloed en weerspiegelt de zuurgraad. De normale pH van het bloed ligt tussen 7,35 en 7,45.
#### 5.3.3 Eenvoudige interpretatie in de klinische praktijk
Bij het interpreteren van bloedgaswaarden worden de volgende stappen doorlopen:
1. **Evalueer $P\_aO\_2$ en saturatie ($Sa\_O\_2$):**
* Normale $P\_aO\_2$: 70-100 mmHg.
* Normale $Sa\_O\_2$: 95-100%.
* Verlaagde $P\_aO\_2$ en eventueel verlaagde $Sa\_O\_2$ duiden op problemen met de gasuitwisseling.
2. **Evalueer op aanwezigheid van een zuur-basestoornis:**
* **Normale pH (7,35-7,45):** Geen zuur-basestoornis.
* **Afwijkende pH (<7,35 of >7,45):** Zuur-basestoornis aanwezig. Een pH lager dan 6,80 is levensbedreigend.
* **pH < 7,35:** Acidose (zuur).
* **pH > 7,45:** Alkalose (basisch).
3. **Bepaal de oorzakelijke factor:**
* **$P\_aCO\_2$ afwijkend:** Respiratoire oorzaak (longen).
* **$HCO\_3^-$ afwijkend:** Metabole oorzaak (nieren).
4. **Benoem de zuur-base-stoornis:** Dit omvat de stoornis (acidose/alkalose) en de oorzakelijke factor (respiratoir/metabool).
* **Respiratoire acidose:** Te veel zuur door verhoogde $CO\_2$.
* **Metabole acidose:** Te veel zuur door verlaagd $HCO\_3^-$.
* **Respiratoire alkalose:** Te basisch door te weinig $CO\_2$.
* **Metabole alkalose:** Te basisch door te veel $HCO\_3^-$.
5. **Evalueer voor compensatie:**
* **Beide parameters ($P\_aCO\_2$ en $HCO\_3^-$) afwijkend:** Dit duidt op compensatie. De pH kan afwijkend of normaal zijn.
* Een \_partieel gecompenseerd bloedgas betekent dat de compenserende factor in dezelfde richting beweegt als de oorzakelijke factor om de pH te corrigeren.
* Een \_volledig gecompenseerd bloedgas betekent dat de compensatie de pH binnen het normale bereik heeft gebracht.
* **Slechts één parameter afwijkend:** Dit wijst op een \_ongecompenseerd bloedgas, wat duidt op een acute stoornis.
#### 5.3.4 De 3 compensatiemechanismen
Het lichaam heeft mechanismen om de pH binnen normale grenzen te houden:
1. **Buffersystemen:** Deze neutraliseren snel overschotten aan zuren of basen binnen en buiten de cel.
2. **De longen (ventielatoire component):** Reguleren de uitademing van $CO\_2$. Snellere en diepere ademhaling leidt tot verhoogde $CO\_2$ afgifte.
3. **Renale systeem (metabole component):** Reguleert de afgifte en retentie van bicarbonaat ($HCO\_3^-$). Dit is een krachtig, maar traag systeem (tot 72 uur) dat de pH controleert door:
* Meer of minder $H^+$ uit te scheiden.
* Meer of minder bicarbonaat vast te houden.
* Meer bicarbonaat te genereren om de plasmaspiegel te verhogen.
#### 5.3.5 Interpretatie van bloedgaswaarden in een casus
* **1 of 2 parameters ($CO\_2$ OF $HCO\_3^-$) is afwijkend:** Betekent ongecompenseerd bloedgas. Er is geen indicatie dat het ene systeem het andere probeert te compenseren. Dit wijst op een acuut probleem.
* **Beide parameters ($CO\_2$ EN $HCO\_3^-$) zijn afwijkend:** Betekent partieel gecompenseerd bloedgas. De compenserende factor beweegt in dezelfde richting als de oorzakelijke factor om de pH te corrigeren.
* **Volledig gecompenseerd bloedgas:** De ene parameter heeft de afwijking van de andere gecompenseerd, waardoor de pH normaal is. Dit is geen acute stoornis.
Bij een probleem in de longen zullen de nieren compenseren (metabole compensatie). Bij een probleem in de nieren zullen de longen compenseren (respiratoire compensatie).
#### 5.3.6 Wat is acidose?
Acidose is een aandoening waarbij het bloed te zuur wordt (pH < 7,35), wat kan ontstaan door een teveel aan zuur in het lichaam of een tekort aan base.
* **Soorten acidose:**
* **Metabole acidose:** Ontstaat door verhoogde zuurproductie (bv. bij diabetes, nierproblemen) of verlies van bicarbonaat (bv. door diarree).
* **Respiratoire acidose:** Ontstaat door ophoping van koolzuur door onvoldoende ademhaling (bv. bij COPD, ademstilstand).
#### 5.3.7 Respiratoire acidose
* **Symptomen:** Hoofdpijn, lusteloosheid, slaperigheid tot coma, tachycardie, hypertensie, zweten.
* **Oorzaken:** Pneumothorax, COPD, luchtwegobstructie, pijn, hartstilstand, hersenstamletsel, bronchospasmen.
* **Compensatie:** Verhoging van $HCO\_3^-$ door de nieren.
#### 5.3.8 Metabole acidose
* **Kenmerk:** $HCO\_3^-$ lager dan 22 mmol/L.
* **Oorzaken:**
* Verhoogde productie van $H^+$ (zuren): Keto-acidose (diabetes mellitus), weefselhypoperfusie met lactaatvorming (ischemische aandoeningen, shock).
* Onvoldoende uitscheiding van zuren door de nieren (nierinsufficiëntie).
* Overmatig verlies van bicarbonaat (diarree).
* Intoxicaties (bv. acetylsalicylzuur, ethyleenglycol).
* **Symptomen:** Verwardheid, versnelde ademhaling met grote amplitude (Kussmaul-ademhaling).
* **Compensatie:** Verlaging van $P\_aCO\_2$ door hyperventilatie (uitscheiding van $CO\_2$).
#### 5.3.9 Metabole stoornissen en compensatie
* **Metabole acidose ($HCO\_3^-$ verlaagd):** Compensatie vindt plaats via respiratoire mechanismen, waarbij de $P\_aCO\_2$ daalt door hyperventilatie.
* **Metabole alkalose ($HCO\_3^-$ verhoogd):** Compensatie vindt plaats via respiratoire mechanismen, waarbij de $P\_aCO\_2$ stijgt door hypoventilatie.
**Tip:** Onthoud dat respiratoire oorzaken verband houden met de longen en $CO\_2$, terwijl metabole oorzaken verband houden met de nieren en $HCO\_3^-$. De compensatiemechanismen werken altijd in tegengestelde richting van de oorzaak om de pH te normaliseren.
**Voorbeeld interpretatie:** Een patiënt heeft een pH van 7,25, $P\_aCO\_2$ van 60 mmHg en $HCO\_3^-$ van 28 mmol/L.
1. pH is verlaagd (7,25), dus acidose.
2. $P\_aCO\_2$ is verhoogd (60 mmHg), wat wijst op een respiratoire oorzaak.
3. $HCO\_3^-$ is verhoogd (28 mmol/L), wat een metabole compensatie aangeeft. De diagnose is dus: Respiratoire acidose met metabole compensatie.
* * *
# Zuur-base evenwicht en metabole stoornissen
Dit deel behandelt de concepten acidose en alkalose, met een focus op de metabole en respiratoire varianten, inclusief de compensatiemechanismen, symptomen, oorzaken en de interpretatie van bloedgaswaarden.
### 6.1 De pH en zuur-base balans
De pH van het bloed, die normaal gesproken tussen $7.35$ en $7.45$ ligt, is een maat voor de zuurgraad (aantal H+-ionen). Een pH lager dan $7.35$ duidt op acidose (zuur), terwijl een pH hoger dan $7.45$ wijst op alkalose (basisch). Een pH onder $6.80$ is dodelijk.
#### 6.1.1 Respiratoire en metabole componenten
Zuur-base stoornissen worden veroorzaakt door afwijkingen in de koolstofdioxide (CO2) spanning ($P\_aCO\_2$), wat de respiratoire component is, of door afwijkingen in de bicarbonaatconcentratie ($HCO\_3^-$), de metabole component.
* **Respiratoire acidose**: Te veel zuur door een verhoogde $CO\_2$ concentratie.
* **Metabole acidose**: Te veel zuur door een verlaagde $HCO\_3^-$ concentratie.
* **Respiratoire alkalose**: Te basisch door een verlaagde $CO\_2$ concentratie.
* **Metabole alkalose**: Te basisch door een verhoogde $HCO\_3^-$ concentratie.
#### 6.1.2 Compensatiemechanismen
Het lichaam heeft drie belangrijke mechanismen om de pH binnen normale grenzen te houden:
1. **Buffersystemen**: Neutraliseren snel overtollige zuren of basen in en rond de cel.
2. **Longen (ventilatoire component)**: Controleren de uitscheiding van $CO\_2$. Snellere en diepere ademhaling leidt tot meer $CO\_2$ uitscheiding.
3. **Nieren (renale component)**: Controleren de uitscheiding en terugresorptie van bicarbonaat ($HCO\_3^-$). Dit is een krachtig, maar traag systeem dat ongeveer 72 uur nodig heeft om volledig effectief te zijn.
#### 6.1.3 Interpretatie van bloedgaswaarden
Bij het interpreteren van bloedgassen wordt eerst gekeken naar de pH. Vervolgens wordt bepaald of de $P\_aCO\_2$ (respiratoir) of de $HCO\_3^-$ (metabool) afwijkend is om de oorzaak van de stoornis vast te stellen. De aanwezigheid van compensatie wordt beoordeeld door te kijken of beide parameters afwijkend zijn in een richting die de pH probeert te normaliseren.
* **Ongecompenseerd bloedgas**: Slechts één parameter ($CO\_2$ of $HCO\_3^-$) is afwijkend, wat duidt op een acute stoornis.
* **Partieel gecompenseerd bloedgas**: Beide parameters zijn afwijkend, waarbij de compenserende parameter in dezelfde richting beweegt als de oorzakelijke parameter om de pH te compenseren.
* **Volledig gecompenseerd bloedgas**: Eén parameter heeft de afwijking van de andere parameter gecompenseerd, wat resulteert in een normale pH.
### 6.2 Acidose
Acidose is een aandoening waarbij het bloed te zuur wordt (pH < $7.35$), veroorzaakt door een teveel aan zuren of een tekort aan basen.
#### 6.2.1 Metabole acidose
Bij metabole acidose is de $HCO\_3^-$ concentratie lager dan $22$ mmol/L.
**Oorzaken:**
* **Verhoogde productie van H+ (zuren)**:
* Keto-acidose bij diabetes mellitus: Door een gebrek aan insuline worden vetten verbrand, wat leidt tot de vorming van ketonen (zuren).
* Weefselhypoperfusie (lactaatacidose): Ischemie leidt tot lactaatvorming.
* **Onvoldoende uitscheiding van zuren door de nieren**: Nierinsufficiëntie leidt tot ophoping van zuren.
* **Overmatig verlies van bicarbonaat ($HCO\_3^-$)**: Bijvoorbeeld door diarree.
* **Intoxicaties**: Acetylsalicylzuur, ethyleenglycol.
**Symptomen:**
* Verwardheid
* Versnelde ademhaling met grote amplitude (Kusmaul-ademhaling)
**Compensatie:**
* Verlaging van $P\_aCO\_2$ door hyperventilatie (versnelde en diepere ademhaling).
#### 6.2.2 Respiratoire acidose
Bij respiratoire acidose is er sprake van een ophoping van koolzuur ($CO\_2$) door onvoldoende ademhaling.
**Oorzaken:**
* Pneumothorax
* COPD
* Luchtwegobstructie (bv. door sputum, bronchospasmen)
* Ademstilstand
* Hersenstamletsel
**Symptomen:**
* Hoofdpijn
* Lusteloosheid, slaperigheid tot coma
* Tachycardie
* Hypertensie
* Zweten
**Compensatie:**
* Verhoging van de $HCO\_3^-$ door de nieren, die minder bicarbonaat uitscheiden.
### 6.3 Alkalose
Alkalose is een aandoening waarbij het bloed te basisch wordt (pH > $7.45$), veroorzaakt door een teveel aan basen of een tekort aan zuren. Dit deel focust specifiek op de metabole component.
#### 6.3.1 Metabole alkalose
Dit wordt gekenmerkt door een verhoogde $HCO\_3^-$ concentratie.
**Oorzaken:**
* Verlies van zuren: Braken, maagzuigdrainage.
* Inname van basen: Antacida.
* Diuretica: Veroorzaken verlies van H+ en chloride, wat leidt tot een verhoogde $HCO\_3^-$ retentie.
* Hyperaldosteronisme: Stimuleert de renale excretie van H+ en de reabsorptie van $HCO\_3^-$.
**Symptomen:**
* Spierzwakte, spierkrampen
* Prikkelbaarheid
* Duizeligheid
* Misselijkheid en braken
* Hartritmestoornissen (bv. bij ernstige hypokaliëmie)
**Compensatie:**
* Respiratoire compensatie door hypoventilatie om de $CO\_2$ te verhogen.
### 6.4 Keto-acidose bij diabetes mellitus
Keto-acidose is een ernstige complicatie van diabetes mellitus, met name type I, waarbij een absoluut of relatief insulinetekort leidt tot een stoornis in de koolhydraat-, vet- en eiwitstofwisseling.
**Pathofysiologie:**
1. **Insulinetekort**: Glucose kan niet adequaat de cellen binnendringen voor energieopwekking.
2. **Vetverbranding**: Het lichaam schakelt over op vetverbranding voor energie. Dit vereist co-enzym A, dat normaal gesproken uit glucose wordt gevormd. Bij een insulinetekort wordt hiervoor eiwit afgebroken, wat verzuring veroorzaakt.
3. **Ketonenvorming**: Vetverbranding leidt tot de vorming van ketonen (acetoacetaat, bèta-hydroxybutyraat, aceton). Deze zijn organische zuren.
4. **Verzuring**: De opeenhoping van ketonen in het bloed leidt tot metabole acidose (keto-acidose).
5. **Hyperglycemie en glucosurie**: Door het insulinetekort stijgt de glucose in het bloed. Deze wordt uitgescheiden via de urine (glucosurie), wat vocht aantrekt (diurese), leidend tot dehydratie.
**Symptomen:**
* Polyurie (veel plassen)
* Polydipsie (veel drinken)
* Misselijkheid en braken
* Abdominale pijn
* Acetongeur bij uitademing
* Kussmaul-ademhaling (diepe, versnelde ademhaling)
* Verwardheid, lethargie tot coma
**Behandeling:**
* Insuline toediening
* Vochttherapie om dehydratie te corrigeren
* Correctie van elektrolyten (met name kalium)
* Bicarbonaat toediening indien de acidose ernstig is.
### 6.5 Osmolariteit en vochtbalans
Osmolariteit is de concentratie opgeloste deeltjes in een oplossing en beïnvloedt de vochtverdeling tussen de lichaamscompartimenten via osmose.
* **Normaal osmolair plasma**: $280-300$ mmol/L.
* **Hyperosmolair plasma**: > $300$ mmol/L. Vaak door verhoogde natrium, glucose of ureum, wat vocht uit de cellen trekt.
* **Hypo-osmolair plasma**: < $280$ mmol/L. Veroorzaakt vochtophoping in de cellen, wat zwelling en schade kan veroorzaken.
**Colloïdale osmolariteit**: Bepaald door de concentratie albumine in het bloed. Een tekort aan albumine (hypoalbuminemie) kan leiden tot vochtverlies uit de bloedvaten naar het interstitium, met oedeemvorming als gevolg.
**Vochtbalans:** De balans tussen inname en uitscheiding is cruciaal. Afwijkingen kunnen leiden tot te lage watermassa (dehydratie) of te hoge watermassa (hyperhydratie), vaak gezien bij hart- of nierfalen.
### 6.6 Metabolisme en energieproductie
Metabolisme omvat alle chemische reacties in het lichaam. Dit wordt onderverdeeld in katabolisme (afbraak, energie vrijmaken) en anabolisme (opbouw, energie verbruiken).
#### 6.6.1 Koolhydraatstofwisseling
* **Glycolyse**: Anaërobe afbraak van glucose in het cytoplasma tot pyruvaat, met netto productie van $2$ ATP.
* **Citroenzuurcyclus (Krebscyclus)**: Aeroob proces in de mitochondriën dat pyruvaat verder afbreekt tot $CO\_2$, waarbij waterstofatomen (via NADH en FADH2) vrijkomen voor het elektronentransportsysteem.
* **Elektronentransportsysteem**: Aeroob proces in de mitochondriën dat de vrijgekomen waterstofatomen gebruikt om grote hoeveelheden ATP te produceren (ongeveer $32$ ATP per glucosemolecuul).
* **Gluconeogenese**: Vorming van glucose uit niet-koolhydraat bronnen (glycerol, aminozuren, melkzuur), voornamelijk in de lever en nieren.
#### 6.6.2 Vetstofwisseling
* **Lipolyse**: Afbraak van triglyceriden tot vetzuren en glycerol.
* **Beta-oxidatie**: Afbraak van vetzuren in de mitochondriën tot Acetyl-CoA, dat de citroenzuurcyclus kan ingaan.
* **HDL (High-Density Lipoproteïnen)**: "Goed cholesterol" dat overtollig cholesterol terug transporteert naar de lever.
#### 6.6.3 Eiwitstofwisseling
* **Transaminering**: Overdracht van aminogroepen om nieuwe aminozuren te vormen.
* **Deaminering**: Afsplitsing van een aminogroep van een aminozuur, wat leidt tot ammoniak ($NH\_3$).
* **Ureumvorming**: De lever zet het giftige ammoniak om in het minder schadelijke ureum, dat via de urine wordt uitgescheiden.
* **Ketonenvorming**: Sommige aminozuren worden omgezet in ketonen, die ook bij vetverbranding ontstaan. Bij een overmaat aan ketonen in het bloed spreekt men van ketose.
**Eiwitafbraak als energiebron is onpraktisch omdat:**
* Eiwitten moeilijker af te breken zijn.
* Ammoniak een bijproduct is.
* Eiwitten essentieel zijn voor de celstructuur en functie.
* * *
# Vocht- en elektrolytenbalans
Dit onderwerp behandelt de dynamiek van vocht- en elektrolytenbalans in het lichaam, de factoren die deze beïnvloeden, en de gevolgen van verstoringen, inclusief klinische implicaties en meetmethoden.
### 7.1 Vocht- en elektrolytenbalans: algemene principes
De inname van vocht en de vochtbehoefte van het lichaam moeten in een normaal evenwicht zijn. Wanneer hierover twijfel bestaat, wordt een vochtbalans opgesteld.
#### 7.1.1 Osmolariteit
Osmose is de verplaatsing van vocht door semi-permeabele membranen (zoals cel- of vaatwanden) naar de zijde met de hoogste concentratie opgeloste deeltjes. De osmolariteit van plasma en interstitium ligt normaal gesproken tussen de $280$ en $300$ milliosmol/L (iso-osmolair). Dit evenwicht is cruciaal voor de verdeling van vocht over de intracellulaire en extracellulaire compartimenten.
* **Osmotisch actieve stoffen:** Ureum, natrium en glucose zijn voorbeelden van stoffen die de osmolariteit beïnvloeden.
#### 7.1.2 Kristalloïde osmolariteit
Deze wordt bepaald door opgeloste elektrolyten, glucose en ureum.
* **Berekening:**$$ \\text{Kristalloïde osmolariteit} = 2 \\times \[\\text{Na}^+\] + \[\\text{Glucose}\] + \[\\text{Ureum}\] $$ waarbij de concentraties in mmol/L worden uitgedrukt. Glucose van mg/dL naar mmol/L omrekenen door te delen door $18.02$.
* **Observaties:** De natrium-, glucose- en ureumwaarden geven inzicht in de kristalloïde osmolariteit.
#### 7.1.3 Colloïde osmolariteit
Deze wordt voornamelijk bepaald door de concentratie albumine in het bloedplasma. Albumine is een osmotisch actieve plasma-eiwit dat vocht aantrekt.
* **Hypo-albuminemie:** Een tekort aan albumine in het bloed leidt tot minder vochtaantrekking in de bloedvaten, waardoor vocht naar het interstitium kan lekken. Dit kan leiden tot oedeem (vochtophoping in de weefsels).
* **Oorzaken van hypo-albuminemie:** Zwangerschap, leverfunctiestoornissen, brandwonden, ondervoeding, ascites, malabsorptie, fistels, dunne darmresectie, nierproblemen en sepsis.
* **Sepsis:** Een ontsteking kan de semi-permeabiliteit van de vaten beïnvloeden, waardoor albumine naar het interstitium gaat en oedeem veroorzaakt.
#### 7.1.4 Hyperosmolair plasma
Een osmolariteit van het plasma en interstitium boven de $300$ mmol/L. Dit kan ontstaan door verstoringen in de verhoudingen van natrium, glucose en ureum.
* **Gevolg:** Vocht verplaatst zich vanuit de cellen naar het interstitium en de bloedbaan, om vervolgens via de nieren te worden uitgescheiden.
#### 7.1.5 Hypo-osmolair plasma
Een osmolariteit van het plasma lager dan normaal.
* **Gevolg:** Vocht verschuift naar de intracellulaire ruimte, wat kan leiden tot celzwelling en -beschadiging. Dit kan oedeem veroorzaken, doordat vocht vanuit de bloedbaan naar het interstitium wordt getrokken.
* **Oorzaken:** Naast een laag natriumgehalte kan ook hypo-albuminemie bijdragen aan een te lage osmolariteit in het extracellulaire compartiment.
### 7.2 Watermassa en distributie
De totale hoeveelheid vocht in het lichaam wordt watermassa genoemd. Dit vocht is verdeeld over het intracellulaire compartiment (ICV) en het extracellulaire compartiment (ECV). Normale vochtinname is circa $1$ tot $1.5$ liter per dag. Celstofwisseling produceert ook vocht.
#### 7.2.1 Te lage watermassa
Verhoogde vochtverliezen en/of slechte inname kunnen leiden tot een te lage watermassa.
* **Oorzaken:** hyperglycemie, alcoholmisbruik, hypothermie, koorts, dyspnoe, inspanning, ouderdom, grote wonden (bv. brandwonden met veel vochtverlies).
* **Analyse:** Vochtbehoefte analyseren en elektrolyten controleren.
#### 7.2.2 Te hoge watermassa
Overmatige vochtophoping kan leiden tot oedeem.
* **Oorzaken:**
* **Hartfalen:** Overvulling van interstitium en bloedbaan.
* **Nierfalen:** Verminderde afvoer van vocht.
* **Iatrogeen:** Opzettelijke hyperhydratie (bv. om toxische stoffen te verwijderen).
* **Sequestratie:** Vochtophoping in specifieke compartimenten (bv. door verstoring van kristalloïde en colloïde osmolariteit).
#### 7.2.3 Meting van de watermassa
* **Methoden:**
* **Gewicht:** Met name bij dialyse en hartfalen.
* **Diurese meten:** Hoeveelheid en kleur van urine observeren.
* **Subjectieve indruk:** Mentale status (verwardheid door dehydratatie?), dorstgevoel.
* **Fysieke observatie:** Huidturgor, huidconditie (droog?), slijmvliesconditie (droge mond/lippen?).
* **Hematocriet:** Een sterk verlaagd hematocriet kan duiden op een relatief te veel aan water ten opzichte van rode bloedcellen.
### 7.3 Diabetes Mellitus en vochtbalans
Bij diabetes mellitus met hyperglycemie is er te veel glucose in het bloed en te weinig in de cellen. Glucose is osmotisch actief en trekt vocht aan, wat leidt tot:
* **Polyurie:** Veelvuldig plassen.
* **Polydipsie:** Veel drinken.
* **Hyperosmolair plasma:** Vaak is het plasma hyperosmolair door verhoogde glucose en soms ureum. Echter, een normale osmolariteit kan voorkomen als het natriumgehalte dit compenseert (bv. bij dehydratatie met laag natrium).
* **Microangiopathie:** Bij diabetes kunnen kleine haarvaten van de nieren beschadigd raken, wat de nierfunctie kan beïnvloeden.
### 7.4 Stofwisseling (Metabolisme)
Stofwisseling omvat alle chemische reacties in het lichaam die energie produceren of verbruiken voor homeostase.
#### 7.4.1 Katabolisme
Afbraak van organische moleculen, waarbij energie vrijkomt.
* **Processen:** Koolhydraten worden afgebroken tot korte koolstofketens, triglyceriden tot vetzuren, en eiwitten tot aminozuren. De eerste afbraak vindt plaats in het cytosol, de verdere verwerking in de mitochondriën produceert ATP.
* **Energieopbrengst:** Ongeveer $40%$ van de vrijgemaakte energie wordt vastgelegd als ATP, de rest wordt omgezet in warmte.
#### 7.4.2 Anabolisme
Opbouw van nieuwe chemische verbindingen, waarbij ATP als energiebron wordt gebruikt.
* **Doelen:** Structureel onderhoud, groei, vorming van klierproducten, en opslag van reservestoffen.
* **Nutriëntenpool:** De bron van organische moleculen voor zowel katabolisme als anabolisme. Cellen breken bij voorkeur eerst koolhydraten af, dan vetten, en tenslotte eiwitten voor energie.
#### 7.4.3 Mitochondriën
Leveren energie (ATP) voor cellulaire processen door organische moleculen af te breken via de citroenzuurcyclus (Krebscyclus) en het elektronentransportsysteem. Dit proces vereist zuurstof (aerobe stofwisseling).
#### 7.4.4 Koolhydraatstofwisseling
Omvat glycolyse, ATP-productie en gluconeogenese.
* **Glycolyse:** Anaeroob proces waarbij glucose wordt afgebroken tot pyruvaat, met netto $2$ ATP-moleculen.
* **Citroenzuurcyclus (aerobe):** Pyruvaat wordt verder afgebroken in de mitochondriën, waarbij waterstofatomen vrijkomen die worden overgedragen aan co-enzymen (NADH en FADH₂).
* **Elektronentransportsysteem:** Levert $95%$ van de energie (ATP) door de energie van de waterstofatomen te gebruiken.
* **ATP-opbrengst:** Volledige aerobe afbraak van $1$ glucosemolecuul levert circa $36$ ATP-moleculen op.
* **Alternatieve afbraakreacties:** Cellen kunnen overschakelen op de afbraak van vetten of eiwitten als energiebron.
* **Gluconeogenese:** Vorming van glucose uit niet-koolhydraatbronnen (bv. glycerol, aminozuren, melkzuur).
#### 7.4.5 Vetstofwisseling
Omvat lipolyse (afbraak van vetten), beta-oxidatie en transport van vetten.
* **Lipolyse:** De afbraak van vetten.
* **HDL (High Density Lipoproteïnen):** Worden beschouwd als "goed cholesterol" omdat ze overtollig cholesterol transporteren naar de lever voor uitscheiding.
#### 7.4.6 Eiwitstofwisseling
Omvat transaminering en deaminering.
* **Transaminering:** De aminogroep van een aminozuur wordt gekoppeld aan een andere koolstofketen, waardoor nieuwe aminozuren ontstaan voor eiwitsynthese.
* **Deaminering:** Afsplitsing van een aminogroep van een aminozuur, wat leidt tot de vorming van ammoniak (NH₃), een giftige stof.
* **Vorming van ureum:** Levercellen binden kooldioxide aan ammoniak om het om te zetten in het minder giftige ureum, dat via de urine wordt uitgescheiden.
* **Vorming van ketonen:** Sommige aminozuren worden omgezet in ketonen, organische zuren die ook bij vetstofwisseling ontstaan (bv. aceton). Een verhoogde vorming van ketonen in het bloed wordt ketose genoemd.
* **Eiwitafbraak als energiebron:** Eiwitafbraak is geen praktische bron van snelle energie omdat het afbraakproces complexer is, een giftig bijproduct (ammoniak) produceert, en eiwitten essentieel zijn voor cellulaire structuren en functies.
#### 7.4.7 Metabole acidose
Een aandoening waarbij het bloed te zuur wordt (pH < $7.35$).
* **Oorzaken:**
* **Metabole acidose:** Verhoogde productie van zuren (bv. keto-acidose bij diabetes, lactaatvorming bij weefselhypoperfusie) of verlies van bicarbonaat (base) (bv. diarree).
* **Respiratoire acidose:** Ophoping van koolzuur door onvoldoende ademhaling.
* **Keto-acidose bij diabetes mellitus:** Bij insulinetekort kunnen vetten worden verbrand voor energie, wat leidt tot ketonvorming. Omdat de vetverbranding ook glucose nodig heeft (die niet beschikbaar is in de cel), hopen ketonen zich op, waardoor het bloed verzuurt.
* **Compensatie:** Het lichaam probeert de acidose te corrigeren door de pCO₂ te verlagen via hyperventilatie (Kussmaul-ademhaling).
### 7.5 Vocht- en elektrolytenregulatie en klinische interventies
Vocht- en elektrolytenbalans zijn cruciaal voor de homeostase. Verstoringen kunnen diverse oorzaken hebben en diverse complicaties veroorzaken.
#### 7.5.1 Vochtbeheer en vochttekorten/overmaat
De balans tussen inname en uitscheiding van vocht is essentieel. Problemen zoals dehydratatie (te weinig vocht) of overhydratie (te veel vocht) kunnen ernstige gevolgen hebben.
#### 7.5.2 Calculatie van vloeistofsnelheid en druppelsnelheid
* **Snelheid (ml/uur):**$$ \\text{Snelheid (ml/uur)} = \\frac{\\text{Volume (ml)}}{\\text{Tijd (uur)}} $$
* **Snelheid (ml/minuut):**$$ \\text{Snelheid (ml/minuut)} = \\frac{\\text{Volume (ml)}}{\\text{Tijd (minuten)}} $$
* **Druppelsnelheid:** Dit wordt berekend op basis van het druppelgetal per ml van de infuusleiding. De exacte formule is afhankelijk van het type infuusleiding en wordt toegepast om de juiste hoeveelheid infuus per tijdseenheid toe te dienen.
#### 7.5.3 Kennis van medicatiebibliotheken en infuuspompen
Elektronische infuuspompen zijn essentieel voor nauwkeurige medicatietoediening. Medicatiebibliotheken in deze pompen helpen fouten te voorkomen. Veiligheid en correct gebruik zijn cruciaal, met name in thuisomgevingen waar risico's op technisch falen of verkeerd gebruik bestaan.
#### 7.5.4 Bloedtransfusie
Bloedtransfusies vereisen strikte protocollen om reacties te voorkomen:
* **Identiteitscontrole:** Patiënt, bloedzak en formulier moeten exact overeenkomen.
* **Visuele controle:** Bloedzak controleren op verkleuring, vlokken of bacteriële besmetting.
* **Vitale functies:** Monitoren voor, tijdens en na de transfusie.
* **Transfusieprotocollen:** Langzaam starten, aseptisch werken, en specifieke tijdsregels naleven.
* **Soorten acute transfusiereacties:** Niet-hemolytisch, acuut hemolytisch, sepsis, allergisch/anafylaxie, TACO (transfusie geassocieerde circulatoire overbelasting) en TRALI (transfusie-gerelateerd acuut longletsel). Elke reactie vereist specifieke interventies.
#### 7.5.5 Wondzorg
Wondgenezing kan per primam, per secundam, of regeneratief plaatsvinden.
* **Factoren die wondgenezing beïnvloeden:** Type, locatie, contaminatie, bloedtoevoer, patiëntfactoren (leeftijd, voeding, ziekten, medicatie, roken).
* **Classificatie van wonden:**
* **Acute vs. Chronische wonden:** Acute wonden genezen volgens de normale principes; chronische wonden genezen traag of niet.
* **Besmet/Gekoloniseerd vs. Kritisch Gekoloniseerd vs. Geïnfecteerd:** Deze gradaties geven de mate van bacteriële aanwezigheid en de impact op de wondgenezing aan.
* **TIME-concept:** Een methodiek voor wondbehandeling:
* **T (Tissue management):** Zorg voor een vitale wondbodem (debridement indien nodig).
* **I (Infection/Inflammation):** Beheer infectie en ontsteking (bacteriële balans).
* **M (Moisture):** Creëer een optimaal vochtig wondmilieu.
* **E (Edge/Epidermis):** Stimuleer epithelisatie en bescherm de wondranden.
* **Debridement technieken:** Mechanisch, autolytisch, chirurgisch, osmotisch, enzymatisch, chemisch. De keuze hangt af van de wondkenmerken.
* **Verbandmateriaal:** Verschillende soorten verbanden (bv. alginaten, hydrogels, schuimverbanden, hydrocolloïden) worden ingezet op basis van het wondtype, exsudaatproductie en genezingsfase.
* **Preventie van decubitus en IAD (Incontinence Associated Dermatitis):** Wisselhouding, adequate drukverdeling, en frequent wisselen van incontinentiemateriaal zijn cruciaal.
#### 7.5.6 Vocht- en elektrolytenbalans in specifieke contexten
* **Ascitespunctie:** Verwijderen van vocht uit de buikholte voor diagnostiek of symptoomverlichting. Vereist monitoring van vochtbalans en elektrolyten.
* **Longfunctieonderzoek:** Analyse van de zuurstof- en koolzuurhuishouding van de longen.
* **Bloedgaswaarden:** Interpretatie van parameters zoals PaO₂, PaCO₂, HCO₃⁻ en pH om zuur-base evenwichten en oxygenatie te beoordelen.
* **Compensatiemechanismen:** Het lichaam gebruikt buffersystemen, de longen (respiratoir) en de nieren (metabool) om de pH binnen normale grenzen te houden.
* **Meting van bloedgassen:** Evalueert de zuurstofopname en koolstofdioxine-uitscheiding, en helpt bij het diagnosticeren van zuur-base stoornissen.
#### 7.5.7 Vochtbehoefte bij speciale patiëntengroepen
* **Ondervoeding:** Kan leiden tot verlies van spiermassa, verminderde weerstand en vertraagde genezing. Screeningtools zoals de MUST-schaal, MNA en SGA helpen risico's te identificeren.
* **Klinische voeding:** Enterale voeding (via de darmen) heeft de voorkeur indien de darmen functioneren. Parenterale voeding (intraveneus) is geïndiceerd bij ernstige gastro-intestinale problemen of als enterale voeding onvoldoende is.
* **Negatieve druktherapie (NDT):** Gebruikt om wondgenezing te bevorderen door vocht te verwijderen, granulatie te stimuleren en bacteriële belasting te verminderen. Vereist zorgvuldige indicatiestelling en contra-indicaties moeten in acht worden genomen.
* * *
# Stofwisseling (metabolisme)
Hieronder volgt een uitgebreide samenvatting over stofwisseling (metabolisme), specifiek gericht op katabolisme en anabolisme, koolhydraat-, vet- en eiwitstofwisseling, inclusief de vorming van ketonen en ureum, gebaseerd op de documentatie.
## 8\. Stofwisseling (metabolisme)
Dit deel behandelt de algemene stofwisseling, inclusief katabolisme en anabolisme, met specifieke aandacht voor de koolhydraat-, vet- en eiwitstofwisseling, inclusief de vorming van ketonen en ureum.
### 8.1 Algemene principes van metabolisme
Stofwisseling, of metabolisme, omvat alle chemische reacties die plaatsvinden in een organisme om homeostase te handhaven, oftewel het interne evenwicht tussen fysische en chemische processen. Deze reacties vinden plaats in de cellen en zijn afhankelijk van nutriënten (aminozuren, vetten, enkelvoudige suikers) die via het plasmamembraan de cel binnengaan en in het cytoplasma worden verwerkt. Energie, in de vorm van ATP, wordt hierbij geproduceerd.
#### 8.1.1 Katabolisme
Katabolisme is het proces van afbraak van organische moleculen, waarbij energie vrijkomt die gebruikt wordt voor de vorming van ATP of andere energierijke verbindingen.
* **Locatie:** De eerste stappen van afbraak vinden plaats in het cytosol, waar grotere organische moleculen worden afgebroken tot kleinere fragmenten.
* Koolhydraten worden afgebroken tot korte koolstofketens.
* Triglyceriden worden afgebroken tot vetzuren.
* Eiwitten worden afgebroken tot aminozuren.
* **Energieopbrengst:** Tijdens deze initiële stappen wordt nog weinig ATP gevormd. De kleinere moleculen worden vervolgens door de mitochondriën opgenomen en verder verwerkt, waarbij een aanzienlijke hoeveelheid ATP vrijkomt.
* **Energieconversie:** Ongeveer 40% van de vrijgemaakte energie wordt vastgelegd in ATP. De resterende energie wordt omgezet in warmte, wat bijdraagt aan de lichaamstemperatuur.
#### 8.1.2 Anabolisme
Anabolisme is het proces van opbouw, de vorming van nieuwe chemische verbindingen. De bij katabolisme gevormde ATP levert de energie hiervoor, evenals voor andere celspecifieke functies zoals beweging, productie en transport van klierproducten, celdeling (cytokinese), en opname/afgifte van stoffen (endocytose/exocytose).
Nieuwe stoffen worden gevormd voor vier hoofddoelen:
1. **Structureel onderhoud en herstel:** Constante aanvoer van energie is nodig om celonderdelen te vervangen, wat bekend staat als metabolische turnover.
2. **Groei ondersteunen:** Cellen bereiden zich voor op celdeling door te groeien en extra eiwitten en organellen aan te maken.
3. **Klierproducten vormen:** Kliercellen produceren en geven producten af aan de interstitiële vloeistof.
4. **Reservestoffen opbouwen:** Voedingsstoffen worden opgeslagen voor periodes van schaarste, hoge activiteit of verminderde aanvoer. Voorbeelden zijn glycogeen in spiercellen, triglyceriden in vetcellen, en beide in levercellen.
#### 8.1.3 De nutriëntenpool
De nutriëntenpool is de bron van organische moleculen voor zowel katabolisme als anabolisme. Cellen slaan voedingsstoffen op die nodig zijn voor de opbouw van nieuwe verbindingen of de afbraak van stoffen. Cellen breken bij energiebehoefte eerst koolhydraten af, daarna vetten, en zelden eiwitten, omdat eiwitten essentieel zijn voor structurele en functionele celonderdelen.
#### 8.1.4 Mitochondriën
Mitochondriën zijn essentieel voor energievoorziening door ATP-productie. Zij accepteren specifieke organische moleculen die door chemische reacties in het cytoplasma tot kleinere fragmenten zijn afgebroken. Binnen de mitochondriën worden deze fragmenten verder afgebroken via de citroenzuurcyclus en het elektronentransportsysteem, met als eindproducten kooldioxide (CO2), water en ATP.
### 8.2 Koolhydraatstofwisseling
Koolhydraten, zoals suikers en zetmeel, zijn belangrijke energiebronnen. De meeste cellen vormen ATP door de afbraak van glucose.
#### 8.2.1 Reactieketen van glucoseafbraak
De algehele reactieketen voor de afbraak van glucose met zuurstof kan als volgt worden samengevat:
$$ \\text{Glucose} + \\text{Zuurstof} \\rightarrow \\text{Koolstofdioxide} + \\text{Water} $$
Dit proces verloopt in stappen, waarbij bij sommige stappen voldoende energie vrijkomt om ADP om te zetten in ATP. Bij volledige afbraak van één glucosemolecuul kunnen de meeste cellen tot 36 ATP-moleculen winnen.
#### 8.2.2 Glycolyse
Glycolyse is de eerste stap in de afbraak van glucose, waarbij glucose (een molecuul met 6 koolstofatomen) anaeroob wordt omgezet in twee moleculen pyruvaat (elk met 3 koolstofatomen). Hierbij zijn netto 2 ATP-moleculen betrokken. Dit proces vindt plaats in het cytosol en vereist geen zuurstof.
#### 8.2.3 Citroenzuurcyclus (Krebs-cyclus)
Na de glycolyse wordt pyruvaat de mitochondriën ingevoerd. In de mitochondriale matrix neemt pyruvaat deel aan de citroenzuurcyclus. Hierbij worden waterstofatomen afgesplitst en overgedragen aan co-enzymen (NAD en FAD), wat leidt tot de vorming van NADH en FADH₂. Deze co-enzymen transporteren de waterstofatomen naar het elektronentransportsysteem. Eén volledige cyclus produceert één GTP (omzetbaar naar ATP) en koolstofdioxide (CO₂) als afvalproduct.
#### 8.2.4 Elektronentransportsysteem (ademhalingsketen)
Dit systeem is cruciaal voor ATP-productie en levert ongeveer 95% van de energie. De NADH en FADH₂ uit de citroenzuurcyclus leveren waterstofatomen aan het elektronentransportsysteem. Een tekort aan zuurstof belemmert de werking van zowel de citroenzuurcyclus als het elektronentransportsysteem, wat kan leiden tot celdood.
#### 8.2.5 ATP-opbrengst
De totale aerobe stofwisseling van één glucosemolecuul levert naar schatting 36 ATP-moleculen op: 2 ATP vanuit glycolyse, 2 ATP vanuit de citroenzuurcyclus, en 32 ATP vanuit het elektronentransportsysteem.
#### 8.2.6 Alternatieve afbraakreacties
Cellen kunnen overschakelen op de afbraak van andere voedingsstoffen voor energie:
* **Vetten:** Skeletspieren gebruiken vetzuren in rusttoestand.
* **Eiwitten:** Eiwitten worden alleen afgebroken als koolhydraten en vetten ontoereikend zijn, omdat ze essentieel zijn voor celstructuur en functie.
#### 8.2.7 Gluconeogenese
Gluconeogenese is de synthese van glucose uit niet-koolhydraatreferenties zoals glycerol, bepaalde aminozuren en melkzuur. Dit proces is niet simpelweg het omgekeerde van glycolyse, aangezien sommige stappen onomkeerbaar zijn. De gevormde glucose wordt opgeslagen als glycogeen in lever en spieren als energiereserve.
### 8.3 Vetstofwisseling
De vetstofwisseling omvat lipolyse (afbraak van vetten), bèta-oxidatie, en het transport en de verdeling van vetten als lipoproteïnen en vrije vetzuren.
* **Lipolyse:** De afbraak van vetten.
* **HDL (High-Density Lipoproteïnen):** Beschouwd als "goed cholesterol" omdat ze overtollig cholesterol transporteren van perifere weefsels naar de lever voor opslag of uitscheiding via de gal.
### 8.4 Eiwitstofwisseling
De eiwitstofwisseling omvat transaminering en deaminering.
* **Transaminering:** De aminogroep van een aminozuur wordt overgedragen op een andere koolstofketen, wat de synthese van nieuwe aminozuren mogelijk maakt. Dit gebeurt in lever, spieren, hart, longen, nieren en hersenen.
* **Deaminering:** Een aminogroep wordt afgesplitst van een aminozuur, wat leidt tot de vorming van ammoniak (NH₃), een giftige stof. Dit bereidt het aminozuur voor op afbraak in de citroenzuurcyclus.
* **Vorming van ureum:** Levercellen binden kooldioxide aan ammoniak om ureum te vormen, een niet-giftige, wateroplosbare stof die via de urine wordt uitgescheiden.
* **Vorming van ketonen:** Sommige aminozuren worden omgezet in ketonen (organische zuren), die ook tijdens de vetstofwisseling worden gevormd. Een voorbeeld is aceton, wat een karakteristieke geur geeft bij diabetici. Een verhoogde vorming van ketonen in het bloed wordt ketose genoemd.
#### 8.4.1 Eiwitafbraak als energiebron
Eiwitafbraak is geen praktische bron van snelle energie om drie redenen:
1. Eiwitten zijn moeilijker af te breken dan koolhydraten of vetten.
2. Bij de afbraak komt het giftige bijproduct ammoniak vrij.
3. Eiwitten zijn cruciaal voor de structurele en functionele integriteit van cellen, waardoor hun afbraak de homeostase in gevaar brengt.
### 8.5 Ketoacidose bij diabetes mellitus
Bij diabetes mellitus type I is er een tekort aan insuline, waardoor glucose niet efficiënt uit het bloed kan worden opgenomen voor energie. Het lichaam schakelt dan over op vetverbranding. Dit proces vereist co-enzym A-moleculen die normaal gesproken uit glucose worden gevormd. Door het insulinetekort moeten eiwitten worden afgebroken om co-enzym A te verkrijgen, wat leidt tot verzuring. De vetverbranding produceert ketonen, die zich ophopen in het bloed omdat ze, ondanks dat ze normaal brandstof zijn, niet volledig worden verbrand door een tekort aan glucose. Ketonen zijn zuur en veroorzaken een metabole acidose.
* **Ketonen als zuur:** De ophoping van ketonen leidt tot verzuring van het bloed (ketoacidose).
* **Symptomen:** Dorst, veel plassen, misselijkheid, ketonen in urine (ketonurie), acetongeur bij uitademing.
### 8.6 Metabole acidose: compensatie
Metabole acidose wordt gecompenseerd door het verlagen van de PCO₂ via hyperventilatie (Kussmaul-ademhaling), wat leidt tot een verhoogde zuurstofopname en een verlaagde koolstofdioxide-uitscheiding.
### 8.7 Koolzuur en bicarbonaat in bloedgaswaarden
* **PaCO₂:** Spanning van koolzuurgas in het arteriële bloed.
* **HCO₃⁻:** Bicarbonaatconcentratie in het bloed.
Deze waarden, samen met de pH, geven informatie over de zuur-basebalans.
* **Respiratoire acidose:** Te veel zuur door verhoogde CO₂.
* **Metabole acidose:** Te veel zuur door verlaagd HCO₃⁻.
* **Respiratoire alkalose:** Te basisch door verlaagd CO₂.
* **Metabole alkalose:** Te basisch door verhoogd HCO₃⁻.
De nieren en longen werken samen om de pH te reguleren via buffersystemen, ventilatie (longen), en renale controle van bicarbonaat.
### 8.8 Osmolariteit en waterbalans
* **Osmolariteit:** De concentratie van opgeloste deeltjes in een oplossing. Een normale plasma-osmolariteit ligt tussen 280-300 mmol/l.
* **Kristalloïde osmolariteit:** Bepaald door elektrolyten (vooral natrium), glucose en ureum. Wordt berekend als $2 \\times \[\\text{Na}^+\] + \[\\text{Glucose}\] + \[\\text{Ureum}\]$.
* **Colloïde osmolariteit:** Bepaald door de concentratie albumine in het bloed, wat helpt bij het handhaven van de vochtbalans tussen intravasculair en interstitieel vocht. Hypoalbuminemie kan leiden tot vochtverlies uit de bloedbaan en oedeem.
* **Hyperosmolair plasma:** Hoger dan 300 mmol/l, trekt vocht aan.
* **Hypo-osmolair plasma:** Lager dan 280 mmol/l, kan leiden tot celzwelling en oedeem.
* **Waterbalans:** De totale hoeveelheid vocht in het lichaam (watermassa) wordt verdeeld over intracellulair (ICV) en extracellulair (ECV) compartimenten. Een te lage watermassa kan ontstaan door verhoogde verliezen of slechte inname. Een te hoge watermassa kan wijzen op hart- of nierfalen.
### 8.9 Invloed van diabetes mellitus op de waterbalans
Hyperglycemie bij diabetes leidt tot polyurie (veel plassen) omdat glucose een osmotisch actieve stof is die vocht aantrekt. Dit kan leiden tot hyperosmolair plasma en dehydratatie. Beschadigde nierhaarvaten bij diabetes kunnen de waterhuishouding verder beïnvloeden.
### 8.10 Klinische betekenis van bloedgaswaarden
* **Hypoxemie:** Verlaagd zuurstofgehalte in het bloed.
* **Hyperoxie:** Een teveel aan partiële zuurstofspanning in weefsels (zuurstofvergiftiging).
* **PaCO₂ en HCO₃⁻:** Indicatoren voor respiratoire en metabole componenten van de zuur-base balans.
De interpretatie van bloedgaswaarden omvat het evalueren van de gasuitwisseling (PaO₂, SaO₂), de aanwezigheid van zuur-base stoornissen (pH, PaCO₂, HCO₃⁻), en de mate van compensatie door de longen en nieren.
#### 8.10.1 Interpretatie van bloedgaswaarden in de klinische praktijk
1. **Evalueer gasuitwisseling:** Beoordeel PaO₂ en SaO₂. Een daling wijst op problemen met gasuitwisseling.
2. **Evalueer zuur-base balans:**
* **pH:** Bepaalt of er sprake is van acidose (< 7.35) of alkalose (> 7.45).
* **Oorzakelijke factor:** PaCO₂ (respiratoir) of HCO₃⁻ (metabool).
* **Compensatie:** Beoordeel of de niet-oorzakelijke factor (bv. HCO₃⁻ bij respiratoire oorzaak) afwijkt om de pH te corrigeren. Volledig gecompenseerde stoornissen hebben een normale pH, terwijl partieel gecompenseerde stoornissen een afwijkende pH hebben.
### 8.11 Verdoving en anesthesie
* **Algemene anesthesie:** Veroorzaakt bewusteloosheid, pijnvrijheid en spierverslapping door intraveneuze of inhalatie middelen. Kan nadelige gevolgen hebben zoals verminderd geestesvermogen, misselijkheid en verminderde doorbloeding.
* **Regionale anesthesie:** Verdoven van een specifiek lichaamsdeel door anesthesie rond zenuwen toe te dienen (bv. spinale anesthesie, plexus brachialis blokkade). De patiënt blijft wakker.
### 8.12 Postoperatieve zorg
Postoperatieve zorg omvat het monitoren van vitale functies, wondzorg, pijnbestrijding, mobilisatie, psychologische ondersteuning, en het voorkomen van complicaties zoals respiratoire problemen, cardiovasculaire incidenten, gastro-intestinale stoornissen, urinewegcomplicaties en wondinfecties.
#### 8.12.1 Observatie en interventies
* **Vitale functies:** Polsslag, bloeddruk, temperatuur, ademhaling, kleur van huid en extremiteiten.
* **Pijn:** Vaststellen van plaats, hevigheid en aard.
* **Urineloze:** Controle op spontane urinelozing binnen 12-24 uur.
* **Misselijkheid en braken:** Behandeling met anti-emetica.
* **Darmperistaltiek:** Monitoren op flatulentie en faeces.
* **Bloedingen:** Inspectie van verbanden, drainages en stollingswaarden.
* **Algemene reacties:** Psychische toestand, gedrag.
* **Specifiek per ingreep:** Controle van bloeddoorstroming, coma-schaal, vochtbalans etc.
* **Hulpmiddelen:** Controle van ijszakken, zandzakken, drains, sondes.
#### 8.12.2 Hygiënische zorgen en preventie
* **Verfrissen:** Aangezicht, rug, intiem toilet.
* **Prothesen:** Terugplaatsen.
* **Decubituspreventie:** Wisselhoudingen, aangepaste materialen.
* **Stimuleren van zelfzorg.**
#### 8.12.3 Houding
De ligging na de ingreep hangt af van de anesthesie, de ingreep en de algemene toestand van de patiënt (bv. vlakke rugligging, zijligging, halfzittende houding).
### 8.13 Wondzorg
Wondzorg is gericht op het bevorderen van wondgenezing en het voorkomen van infecties.
#### 8.13.1 Typen wondgenezing
* **Genezing per primam:** Snelle genezing van zuivere, gladde wonden zonder necrose of contaminatie.
* **Genezing per secundam:** Langzamere genezing van gecontamineerde, necrotische of geïnfecteerde wonden, vaak met wondranden die meer tijd nodig hebben om te helen.
* **Regeneratieve wondgenezing:** Genezing van oppervlakkige wonden waarbij enkel de opperhuid beschadigd is.
#### 8.13.2 Factoren die wondgenezing beïnvloeden
Factoren kunnen worden ingedeeld in:
* **Wonde-eigen factoren:** Type, diepte, uitgebreidheid, locatie, contaminatiegraad, eigenschappen omringend weefsel, bloedtoevoer.
* **Patiënt-eigen factoren:** Leeftijd, psychologische factoren, voedingstoestand, aandoeningen, medicatie, roken, drugs.
#### 8.13.3 Indeling van wonden
* **Acute wonden:** Genezen volgens de principes van wondgenezing.
* **Chronische wonden:** Langzame of geen positieve evolutie, belemmerd door onderliggende factoren.
#### 8.13.4 Infectiegraad van wonden (TIME-concept)
* **Besmette/Gocontamineerde wonden:** Wonden helen spontaan, geen tekenen van infectie. Kiemen aanwezig, maar geen direct risico.
* **Gekoloniseerde wonden:** Wonden bevatten kiemen en een voedingsbodem, verhoogd risico op infectie.
* **Kritisch gekoloniseerde wonden:** Geen positieve evolutie, grote hoeveelheid kiemen, vertraagde genezing, risico op herhaalde infecties. Vaak biofilm aanwezig.
* **Geïnfecteerde wonden:** Tekenen van infectie (roodheid, pijn, zwelling, koorts), moeizame genezing, uitbreidingsgevaar.
#### 8.13.5 Kleurenclassificatie van wonden
* **Rood:** Aanwezigheid van granulatieweefsel, epithelisatie start, wond is kwetsbaar.
* **Geel:** Aanwezigheid van debris (pus, wondvocht), opruimfase.
* **Zwart:** Necrose, nog niet klaar om te genezen.
#### 8.13.6 TIME-concept voor wondzorg
Het TIME-concept helpt bij het beoordelen en behandelen van lokale verstorende factoren in een wond:
* **T (Tissue Management):** Zorg voor een vitale wondbodem door necrose en debris te verwijderen.
* **I (Infection Control):** Breng het aantal bacteriën in evenwicht en behandel infectie indien aanwezig.
* **M (Moisture Balance):** Zorg voor een optimaal vochtig wondmilieu.
* **E (Edge of Wound):** Stimuleer epitelisatie en zorg voor gezonde wondranden.
#### 8.13.7 Debridement technieken
Debridement is het verwijderen van dood of gecontamineerd weefsel om wondgenezing te bevorderen.
* **Mechanisch debridement:** Handmatig verwijderen van weefsel (bv. met curette of fiberpad).
* **Autolytisch debridement:** Natuurlijk proces waarbij leukocyten en macrofagen necrose en fibrine verwijderen, ondersteund door een vochtig milieu.
* **Chirurgisch debridement:** Snel verwijderen van dood weefsel door een arts of verpleegkundige (scherpe techniek).
* **Osmotisch debridement:** Gebruik van een hoog-osmolair product (bv. suikeroplossing) om vocht en debris te onttrekken.
* **Enzymatisch debridement:** Gebruik van enzymatische zalven (bv. Iruxol) om necrotisch weefsel af te breken.
* **Chemisch debridement:** Gebruik van middelen zoals chloramine met een sterke antibacteriële werking.
### 8.14 Vocht- en elektrolytenbalans
* **Osmose:** Verplaatsing van vocht door een semi-permeabel membraan naar de kant met de hoogste concentratie opgeloste deeltjes.
* **Vochtbehoefte:** Moet in balans zijn met de inname. Een vochtbalans wordt opgesteld om dit te monitoren.
* **Verschuivingen in watermassa:** Kunnen leiden tot te lage of te hoge watermassa, met consequenties voor het lichaam.
### 8.15 Specifieke onderzoeken
Dit deel beschrijft verschillende puncties en biopsieën, waaronder:
* **Lumbaalpunctie:** Afname van liquor cerebrospinalis voor diagnose van neurologische aandoeningen.
* **Leverbiopsie:** Afname van leverweefsel voor analyse.
* **Pleurapunctie:** Afname van pleuravocht voor diagnostiek of drukvermindering.
* **Ascitespunctie:** Afname van vocht uit de buikholte.
* **Beenmergpunctie:** Afname van beenmerg voor onderzoek.
### 8.16 Klinische voeding
* **Ondervoeding:** Een veelvoorkomend probleem met ernstige functionele, klinische en economische gevolgen. Screeningstools zoals de NRS-schaal, MUST, MNA en SGA worden gebruikt om ondervoeding te beoordelen.
* **Enterale voeding:** Voorkeur boven parenterale voeding indien de darmen functioneren, vanwege het behoud van darmfunctie, het immuunsysteem en psychologische voordelen.
* **Parenterale voeding (TPN):** Geïndiceerd bij onvoldoende inname, malabsorptie, of wanneer de darmen rust nodig hebben. Bevat lipidenemulsies, aminozuren, vitaminen en sporenelementen.
* **Complicaties van parenterale voeding:** Hypertriglyceridemie, hypofosfatemie, refeeding syndroom.
### 8.17 Infusietechnieken en pompen
* **Diffusors, infusors, intermate:** Systemen voor medicijntoediening over langere periodes, vaak gebruikt in thuissituaties.
* **Elektronische infuuspompen:** Nauwkeurige toediening van vloeistoffen, met functies zoals occlusiebeveiliging en luchtbeldetectie.
* **Pijnpompen (PCA):** Patiëntgestuurde pijnstilling, met veiligheidsmechanismen om overdosis te voorkomen.
* **Risico's van infusiepompen thuis:** Verkeerde installatie, programmering, technische defecten, en omgevingsfactoren.
### 8.18 Bloedtransfusie
* **Universele donor:** Bloedgroep O negatief wordt toegediend in noodgevallen.
* **Protocol bloedtransfusie:** Omvat identiteitscontrole, visuele inspectie van de bloedzak, controle van vitale functies, en monitoring op reacties.
* **Acute transfusiereacties:** Niet-hemolytisch, acuut hemolytisch, sepsis, allergisch/anafylaxie, TACO (volume overload), TRALI (longschade).
* **Laattijdige hemolytische reactie:** Ontstaat enkele dagen na transfusie door late antistofaanmaak.
* **Hemovigilantie:** Procedures voor het registreren en voorkomen van bijwerkingen van transfusies.
### 8.19 Wondzorgprincipes
* **Wondreiniging:** Verwijderen van debris, pus en vreemd materiaal. Kan gecombineerd worden met antiseptica.
* **Spoelen:** Nodig na ontsmetting om interactie met het wondzorgverband te voorkomen, of na debridement.
* **Debridement:** Verwijderen van dood of gecontamineerd weefsel om wondgenezing te bevorderen.
### 8.20 Wondgenezing en complicaties
* **Ulcus cruris:** Chronisch huiddefect aan het onderbeen, vaak veroorzaakt door veneuze insufficiëntie.
* **Veneus vs. Arterieel ulcus:** Verschillen in symptomen, locatie en behandeling (compressietherapie bij veneus, niet bij arterieel).
* **Negatieve druktherapie (NDT):** Behandeling die een vochtig wondmilieu creëert, wondvocht verwijdert, granulatie bevordert en bacteriële belasting vermindert. Geïndiceerd bij diverse wonden, maar gecontra-indiceerd bij actieve infecties/necrose en onbehandelde bloedingen.
* **Decubitus:** Doorligwonden, vaak voorkomend bij langdurige immobilisatie. Preventie is cruciaal door wisselhouding en drukvermindering.
* **Incontinence Associated Dermatitis (IAD):** Huidschade door vocht van incontinentie.
Dit samenvattende document biedt een gedetailleerd overzicht van de stofwisseling, met een focus op de gevraagde onderwerpen, en dient als een solide basis voor studie.
* * *
# Anesthesie en postoperatieve zorg
Aanpassing: De ingekorte documentinhoud is niet voldoende om een volledig en gedetailleerd studieoverzicht van het onderwerp "Anesthesie en postoperatieve zorg" te creëren. De inhoud focust voornamelijk op invasieve zorg, bloedgaswaarden, stofwisseling en wondzorg, maar de kernaspecten van anesthesie en postoperatieve zorg, zoals die beschreven staan in de introductie van het onderwerp (algemene en regionale anesthesie, observatie vitale functies, wondzorg, mobilisatie, hygiënische zorgen, psychosociale begeleiding en postoperatieve verwikkelingen), ontbreken grotendeels of zijn slechts oppervlakkig aangeraakt.
Daarom zal ik, binnen de beperkingen van de aangeleverde tekst, een samenvatting maken die de beschikbare informatie probeert te integreren en te structureren naar het gevraagde onderwerp.
## 9 Anesthesie en postoperatieve zorg
Dit onderwerp behandelt de principes van anesthesie, de methoden van pijnbeheersing en de essentiële zorg die nodig is na een ingreep om de patiënt te ondersteunen bij het herstel en complicaties te voorkomen.
### 9.1 Algemene en regionale anesthesie
Anesthesie heeft tot doel het uitschakelen van bewustzijn, reflexen en de pijnprikkel ter hoogte van de hersenen (algemene anesthesie) of het verdoven van een specifiek lichaamsdeel zodat pijnprikkels de hersenen niet bereiken, terwijl de patiënt wakker blijft (regionale anesthesie).
#### 9.1.1 Algemene anesthesie
Algemene anesthesie omvat het uitschakelen van het bewustzijn door middel van intraveneuze inductie en/of inhalatie van anesthesiegassen. Hierbij worden hypnotica gebruikt om de patiënt in slaap te brengen, sedativa om pijn en reflexen uit te schakelen, en curare voor spierverslapping, wat essentieel is voor de chirurgische ingreep.
* **Gevolgen van algemene anesthesie:** Na de anesthesie kan de patiënt last hebben van verminderd geestesvermogen, wat invloed kan hebben op autorijden en reflexen. Misselijkheid, braken, hikken en een verminderde doorbloeding in lever en nieren zijn ook mogelijke gevolgen.
#### 9.1.2 Regionale anesthesie
Bij regionale anesthesie wordt een anestheticum rond een grote zenuw toegediend, waardoor een bepaald gebied verdoofd wordt.
* **Methoden:** Voorbeelden hiervan zijn spinale anesthesie, die het volledige onderlichaam verdooft, en plexus brachialis blokkade, die de arm verdooft.
* **Voordelen:** Patiënten blijven bij regionale anesthesie wakker en pijnprikkels bereiken de hersenen niet.
### 9.2 Ontwaken na anesthesie en postoperatieve observatie
Na de anesthesie wordt de patiënt opgenomen in een ontwaakzaal (recovery) of op intensieve zorg (INZO) voor nauwlettende observatie.
* **Voorwaarden voor ontslag uit de recovery:**
* Normale vitale functies (ademhaling, bloeddruk).
* Pijn onder controle.
* Voldoende wakker zijn.
* De patiënt moet door een verpleegkundige op de recovery, onder toezicht van een anesthesist, beoordeeld worden voor ontslag.
* **Essentiële informatie bij overdracht (ISBARR):**
* Ingreep die de patiënt heeft ondergaan.
* Peroperatieve problemen en bloedverlies (en compensatie).
* Aanwezigheid en status van drains, lamellen.
* Huidige toestand van de patiënt (bewustzijn, parameters).
* Status van het verband.
* Eerste postoperatieve observaties en interventies (binnen 24 uur).
* **Postoperatieve instructies:** Medisch dossier met verslag van de ingreep, narcoseblad, voorschriften voor controle en observatie, pijnbestrijding, houding van de patiënt, wondverzorging en vochttoediening.
#### 9.2.1 Observatie van vitale functies
Constante monitoring van vitale functies is cruciaal om verwikkelingen vroegtijdig op te sporen.
* **Polsslag:** Vergelijking met pre-operatieve polsslag, letten op ritme, regelmaat, sterkte en vulling. Versneld (>100/min) kan wijzen op pijn, koorts, infectie, uitdroging, anemie of shock. Vertraagd (<60/min) kan een effect zijn van medicatie of letsel.
* **Bloeddruk:** Belangrijk is het verloop en snelle veranderingen. Verlaagd kan duiden op shock, infarct, bloedverlies of ruggenmergletsel. Verhoogd kan door angst, pijn, nier- of hartaandoeningen komen.
* **Temperatuur:** Postoperatief kan de temperatuur aanvankelijk laag zijn door afkoeling, daarna stijgt deze licht door fagocytose en weefselherstel. Een verhoging boven 38°C kan duiden op infectie, uitdroging of een reactie.
* **Ademhaling:** Observatie van ritme, type, gebruik van hulpademhalingsspieren, pauzes en symmetrie. Oppervlakkige en onregelmatige ademhaling is normaal direct na narcose. Versneld (>24/min) kan wijzen op verhoogde zuurstofbehoefte, atelectase, pneumonie, pijn, angst of shock. Vertraagd (<10/min) kan door hersenletsel of depressie van het ademcentrum komen.
* **Kleur van gezicht en extremiteiten:** Rooskleurigheid en warme, droge extremiteiten wijzen op goede circulatie. Bleekheid bij bloedverlies, bezwete gelaat en blauwe vingertoppen bij shock, hoogrode wangen bij koorts, en cyanose bij ademhalingsstoornissen zijn alarmsignalen.
* **Pijn:** Vaststellen van plaats, hevigheid en aard. Kan komen door de operatiewonde, te strakke verbanden, zenuwpijn of acuut abdomen. Non-verbale indicaties zoals onrust en grimassen zijn ook belangrijk.
* **Urinelozing:** Spontane lozing dient binnen 12-24 uur te zijn. Oligurie kan door de ingreep komen, anurie door nierproblemen of shock. Urineretentie kan door narcose of blaasspierverlamming ontstaan.
* **Braakneigingen en braken:** Vaak voorkomend in de eerste uren postoperatief, kan door narcose, acute maagdilatatie, darmverlamming of obstructie komen.
* **Darmperistaltiek:** Na abdominale ingrepen is gasophoping en veranderde peristaltiek gebruikelijk. Immobiliteit door narcose draagt hieraan bij.
* **Bloedingen:** Visuele controle van verbanden, drainages, urine en stoelgang. Stollingstesten zijn essentieel.
* **Algemene reacties:** Psychische toestand (onrust, angst) kan duiden op pijn, bloeding, ademnood, etc. Specifieke observaties zijn afhankelijk van het type ingreep (bv. doorbloeding van ledematen na vaatoperaties).
#### 9.2.2 Hygiënische zorgen
Hygiënische zorgen omvatten het verfrissen van de patiënt, het terugplaatsen van prothesen, het verschonen van bedlinnen en decubituspreventie.
* **Operatiedag na ontwaken:** Aangezicht, rug, intiem toilet.
* **Eerste dag na operatie:** Bedbad, decubituspreventie, bedopmaak.
* **Herstelfase:** Stimuleren van zelfzorg.
#### 9.2.3 Houding van de patiënt
De houding na de ingreep is afhankelijk van de ingreep zelf, de toegediende anesthesie en de algemene toestand van de patiënt.
* **Algemene richtlijnen:** Vlakke rugligging met hoofd zijwaarts gedraaid bij verstikkingsgevaar of braakneigingen. Fowler houding bij peritonitis. Zittende of halfzittende houding na thoracale en cerebrale ingrepen. Hoogstand en ondersteuning bij ingrepen aan ledematen. Rugligging of stabiele zijligging na wervelkolomoperaties.
* **Specifiek na algemene anesthesie:** Vlakke rugligging met hoofd zijwaarts in hyperextensie of zijligging om luchtweg vrij te houden tijdens ontwaken.
* **Specifiek na lokale verdoving:** Houding conform postoperatieve instructies.
* **Trendelenburg:** Kan toegepast worden bij syncope, shock of bloedingen, maar contra-indicaties zoals verhoogde intracraniële druk moeten in acht worden genomen.
#### 9.2.4 Wondzorg
Preventie van infecties door steriel werken en handhygiëne is essentieel. De observatie van de wonde omvat uitzicht, vorm, oorzaak, infectiegraad, kleur, exsudaat en diepte.
* **Principes van wondgenezing:**
* **Genezing per primam:** Snelle sluiting van zuivere wonden zonder necrose of contaminatie.
* **Genezing per secundam:** Langzamere genezing van gecontamineerde of necrotische wonden, vaak met grotere wondranden.
* **Regeneratieve wondgenezing:** Van oppervlakkige wonden waarbij enkel de opperhuid is beschadigd.
* **Factoren die wondgenezing beïnvloeden:** Leeftijd, voedingstoestand, onderliggende aandoeningen, medicatie, roken, traumatische of iatrogene oorzaken.
* **Indeling van wonden (infectiegraad):**
* **Besmet of gecontamineerd:** Aanwezigheid van kiemen zonder direct risico op infectie.
* **Gekoloniseerd:** Kiemen aanwezig met voedingsbodem (necrose, debris), verhoogd risico op infectie.
* **Kritisch gekoloniseerd:** Trage of geen positieve evolutie, veel kiemen, biofilm aanwezig.
* **Geïnfecteerd:** Klinische en/of systemische tekenen van infectie (roodheid, pijn, zwelling, koorts).
* **TIME-concept (Tissue, Infection, Moisture, Edge):** Een methodiek voor wondzorgbeleid gericht op:
* **Tissue management:** Zorg voor een vitale wondbodem door debridement van necrotisch weefsel.
* **Infection control:** Bewaren van een bacterieel evenwicht en vrij zijn van kiemen.
* **Moisture balance:** Creëren van een optimaal vochtig wondmilieu.
* **Edge stimulation:** Stimuleren van epithelisatie en sluiting van de wondranden.
* **Debridement technieken:** Mechanisch, autolytisch, chirurgisch, osmotisch en enzymatisch.
* **Wondverzorgingsproducten:** Diverse verbanden, crèmes en oplossingen, afhankelijk van het type wonde en de fase van genezing.
* **Spoelen en reinigen:** Belangrijk na ontsmetting of debridement.
* **Wondcultuur:** Nemen na reiniging om aanwezige micro-organismen te identificeren.
#### 9.2.5 Mobilisatie
Vroege mobilisatie is cruciaal om complicaties zoals decubitus, verminderde eetlust, slechte darmperistaltiek, vertraagde heling en een verminderde moraal te voorkomen. Indien de patiënt niet uit bed kan, zijn oefeningen in bed noodzakelijk.
#### 9.2.6 Psychosociale begeleiding
Psychosociale ondersteuning is van groot belang tijdens en na de zorg, met aandacht voor de totale patiënt, het opbouwen van een vertrouwensrelatie en het rekening houden met het verwerkingsniveau van de patiënt en diens context. Multidisciplinaire samenwerking (psycholoog, sociale dienst, ergotherapeut, logopedist) is hierbij essentieel.
### 9.3 Postoperatieve verwikkelingen
Verwikkelingen kunnen algemeen of specifiek zijn, gerelateerd aan de ingreep.
#### 9.3.1 Algemene postoperatieve verwikkelingen
* **Hyperthermie:** Koorts boven 37,5°C, met desoriëntatie. Oorzaken: infectie, angst, pijn, maagdilatatie, cardiale stoornissen, embolie. Behandeling: koelen, antipyretica.
* **Hypothermie:** Temperatuur onder 36°C door preoperatieve afkoeling. Behandeling: warmte toedienen.
* **Syncope (flauwvallen):** Veroorzaakt door bloeddrukdaling, zuurstoftekort, adrenaline daling of houdingsverandering. Symptomen: bleke huid, koud zweet, snelle/zwakke pols, oppervlakkige ademhaling. Behandeling: Trendelenburg houding, koude prikkel.
* **Pijn:** Diverse oorzaken zoals ontsteking, spierspasmen, zenuwprikkeling. Behandeling: analgetica, geruststellen, comfort optimaliseren.
#### 9.3.2 Respiratoire verwikkelingen
* **Verstikking en hypoxie:** Afsluiting van luchtwegen door braaksel, tong, vreemd voorwerp, of door anesthesie. Symptomen: dyspnoe, cyanose, snelle/onregelmatige pols. Behandeling: luchtweg vrijmaken, beademen, zuurstof.
* **Longinfectie/pneumonie:** Veroorzaakt door slikpneumonie, atelectase, bedrust, uitdroging. Symptomen: rillingen, koorts, hoesten, pijn, crepitaties. Behandeling: sputumkweek, vocht, diep ademhalen, hoesten, antibiotica, zuurstof, kinesitherapie.
#### 9.3.3 Cardiovasculaire verwikkelingen
* **Bloeding (inwendig/uitwendig):** Oorzaken: doorspijpelen haarvaten, slecht afgebonden vat. Symptomen: doorsijpelen bloed, pijn, zwelling, bleke huid, tachycardie, bewustzijnsdaling. Behandeling: oorzaak behandelen, vocht/bloed toedienen.
* **Thromboflebitis:** Veroorzaakt door bedrust, stollingsstoornissen. Symptomen: warmte, pijn, zwelling, roodheid, stijging temperatuur. Preventie: vroege mobilisatie, anticoagulantia. Curatief: immobilisatie, hoogstand lidmaat.
* **Shock:** Afhankelijk van type shock. Behandeling: platte rugligging, warm houden, vochtbalans opvolgen.
* **Hartstilstand:** Oorzaken divers. Behandeling: CPR, oorzaak behandelen, vochtbalans, vitale functies opvolgen.
#### 9.3.4 Verwikkelingen van het spijsverteringsstelsel
* **Misselijkheid en braken:** Door narcoseproducten, maag-darmfunctie, acidose. Behandeling: vlakke houding, diep ademhalen, anti-emetica, infusie.
* **Verstoorde darmperistaltiek:** Gasophoping, pijn, onrust, ademnood. Behandeling: mobilisatie, medicatie.
#### 9.3.5 Urinaire verwikkelingen
* **Urineretentie:** Door anesthesie of blaasspieren. Symptomen: geen urinelozing, spanningsgevoel in blaas. Behandeling: bladderscan, sonderen.
#### 9.3.6 Specifieke wondcomplicaties
* **Bloeding/Hematoom:** Bloeduitstorting onder de huid. Behandeling: controle evolutie, lokaal warmte, draineren/punctie indien nodig.
### 9.4 Klinisch redeneren in de postoperatieve zorg
Klinisch redeneren is een continu proces van observatie en analyse om problemen van de patiënt te herkennen, risico's in te schatten en passende interventies te monitoren. Dit proces is essentieel in de postoperatieve zorg om complicaties tijdig te signaleren en te behandelen.
* **Observatie:** Signalen van de patiënt (anamnese, klinimetrie scores), vitale functies, patiëntmonitoring.
* **Analyse:** Welbevinden (SCEGS methode), functies en functioneren (ICF classificatie), levensbedreigende situaties (ABCDE-methode), SIRS criteria voor sepsis.
* **Communicatie:** Essentieel met patiënt en collega's (ISBARR), ethische beschouwingen.
* * *
Dit overzicht is samengesteld op basis van de beschikbare documentatie en beoogt een gestructureerde basis te leggen voor de studie van dit onderwerp.
**Tip:** Verdiep je in de specifieke postoperatieve zorgprotocollen van je instelling, aangezien deze kunnen variëren. Het koppelen van theoretische kennis aan praktijkvoorbeelden is cruciaal voor een dieper begrip.
* * *
# Diagnostische procedures en wondzorg
Dit deel omvat een gedetailleerde beschrijving van diagnostische procedures en wondzorg, beginnend met diverse invasieve procedures en eindigend met de principes van wondgenezing en -beheer.
## 10\. Diagnostische procedures en wondzorg
### 10.1 Diagnostische procedures
#### 10.1.1 Klinisch redeneren
Klinisch redeneren is een continu proces van observatie, analyse en interventie gericht op de behoeften van de patiënt. Het omvat risico-inschatting, probleemherkenning, interventie en monitoring, en reflectie op het professioneel handelen. Dit proces ondersteunt de link tussen kennis en praktijk door middel van observeren, analyseren en communiceren.
* **Observeren:** Wat signaleer je bij de patiënt? Hierbij wordt gebruik gemaakt van anamnestische vragen (ALTIS: Aard, Lokalisatie, Tijdsduur, Intensiteit en samenhang), basisklinimetrie, scoresystemen (zoals GCS, MEWS, AVPU/WAPA, NRS) en uitgebreide bloedanalyse.
* **Analyseren:** Wat gaat goed, wat is in gevaar, wat gaat niet goed en wat moet er gebeuren? Dit richt zich op welbevinden (SCEGS-methode: Somatische, Cognitieve, Emotionele, Gedragsmatige en Sociale dimensies) en functies en functioneren (ICF-classificatie). Levensbedreigende situaties worden beoordeeld met de ABCDE-methode. De SIRS-criteria (hartfrequentie, ademhalingsfrequentie, temperatuur) worden gebruikt om een risico op sepsis te bepalen; twee of meer criteria wijzen op een mogelijk beeld van sepsis. Prioriteit wordt toegekend via een stoplichtsysteem: rood (actueel probleem), oranje (verhoogd risico/bedreiging) en groen (geen probleem).
* **Communiceren:** Met wie, over wie, hoe, wanneer en waarover? ISBARR wordt als communicatiemethode gebruikt. Ethische beschouwingen, zoals volharding ondanks een beperkte levenskwaliteit, zijn ook relevant.
#### 10.1.2 Lumbaalpunctie
Een lumbaalpunctie is een diagnostische procedure die wordt gebruikt om vloeistof of weefsel af te nemen voor analyse.
* **Doel:** Vaststellen van tumoren, bloedingen, infecties en auto-immuunziekten van het centrale zenuwstelsel.
* **Procedure:** Een holle naald wordt ingebracht in de subarachnoïdale ruimte (tussen L4-L5 of L5-S1) om de druk van de liquor cerebrospinalis (hersenvocht) te meten en een monster af te nemen.
* **Voorbereiding:** Patiënt voorlichten, houding aanleren (zijligging met gebogen knieën en kin op de borst, of zittend), allergieën en medicatie nagaan, patiënt laten urineren, handhygiëne, steriel werken.
* **Benodigdheden:** Lumbaalpunctiepakket, steriele flessen/buisjes, steriele handschoenen, verdovingsmateriaal, onderzoeks- en niet-steriele handschoenen.
* **Nazorg:** Patiënt ongeveer 10 minuten plat laten liggen om lekkage van liquor te voorkomen. Letten op lekkage, hoofdpijn en veranderingen in de neurologische toestand.
* **Contra-indicaties:** Stollingsproblemen, anti-stolling medicatie, infectie op de punctieplaats, onwillige patiënt.
* **Complicaties:** Hoofdpijn, lekkage van liquor, neurologische veranderingen.
#### 10.1.3 Leverbiopsie
Een leverbiopsie wordt uitgevoerd om weefsel van de lever te verkrijgen voor diagnostiek.
* **Doel:** Vaststellen van tumoren of andere leverziekten.
* **Procedure:** Na plaatselijke verdoving wordt een speciale naald in de lever ingebracht om een weefselmonster te nemen. De punctieplaats kan worden bepaald met behulp van MRI of echografie.
* **Voorbereiding:** Laboratoriumwaarden (protrombinetijd, bloedingstijd, aantal bloedplaatjes) controleren, patiënt nuchter houden vanaf middernacht, patiënt voorlichten, allergieën nagaan, vitale functies meten.
* **Werkwijze:** Patiënt op de rug leggen met de rechterarm omhoog en hoofd naar links gedraaid. Gebied rond de punctieplaats desinfecteren en verdoven. Na het verwijderen van de naald het verband aanbrengen.
* **Nazorg:** Patiënt gedurende 2-4 uur op de rechterzij laten liggen om bloedingen te verminderen. Daarna 2-4 uur platte bedrust. Vitale functies controleren gedurende 6 uur. Letten op tekenen van bloeding en benauwdheid.
* **Contra-indicaties:** Verhoogde bloedingsneiging.
#### 10.1.4 Pleurapunctie
Een pleurapunctie wordt uitgevoerd om vocht uit de pleuraholte te verwijderen voor diagnostiek of om druk te verminderen.
* **Doel:** Vocht analyseren of pleuradruk verminderen.
* **Procedure:** Een naald wordt in de pleuraholte ingebracht om vocht af te nemen. Kan worden uitgevoerd met behulp van CT-scan of echografie.
* **Voorbereiding:** Röntgenfoto van de borstkas, patiënt voorlichten over niet bewegen/hoesten tijdens de ingreep, IV-toegangsweg, handhygiëne, vitale functies en ademhaling beoordelen, eventueel sedativum toedienen.
* **Werkwijze:** Patiënt op de rand van het bed met gekruiste armen, toegang tot intercostale ruimte vergemakkelijken. Steriel werken, huid verdoven, patiënt informeren over niet bewegen tijdens naaldinbreng.
* **Nazorg:** Patiënt controleren op tekenen van pneumothorax (bleekheid, ademnood, versnelde hartslag, pijn op de borst, duizeligheid). Vitale functies en ademgeruis controleren. Röntgenfoto na ingreep. Vocht registreren en naar labo sturen.
* **Indicaties:** Diagnostisch onderzoek van pleuravocht, symptoomverlichting bij overmatige pleuravochtproductie.
#### 10.1.5 Ascitespunctie
Een ascitespunctie wordt uitgevoerd om vocht uit de buikholte te verwijderen voor analyse of symptoomverlichting.
* **Doel:** Vocht analyseren of ascitesvocht verwijderen ter verbetering van comfort en ademhaling.
* **Procedure:** Een naald of trocar wordt in de buikholte ingebracht om ascitesvocht af te nemen. Kan door een arts worden toevertrouwd aan verpleegkundigen op specifieke afdelingen.
* **Voorbereiding:** Stollingsafwijkingen nagaan, patiënt wegen voor en na ingreep, patiënt voorlichten, allergieën nagaan, handhygiëne, patiënt laten urineren, rugligging, vitale functies en tekenen van shock controleren.
* **Werkwijze:** Steriel veld opzetten, huid desinfecteren en verdoven. Naald inbrengen, vocht afzuigen met vacutainer of spuit. Totaal afgenomen vocht meten (maximaal 1 liter per keer). Punctieplaats afdekken.
* **Nazorg:** Patiënt comfortabel positioneren, controleren op lekkage, verband controleren. Serumeiwitten en elektrolyten controleren, met name natriumgehalte. Vocht registreren en naar labo sturen.
* **Indicaties:** Diagnostische analyse van ascitesvocht, symptomatische verlichting van ascites.
#### 10.1.6 Beenmergpunctie
Een beenmergpunctie is een diagnostische procedure om beenmerg af te nemen.
* **Doel:** Vaststellen van beenmergafwijkingen.
* **Procedure:** Een naald wordt ingebracht in het beenmerg (borstbeen, voorste of achterste ileumkam) om een monster te verkrijgen.
* **Voorbereiding:** Resultaten van bloedonderzoek, medicatie (vooral antistollingsmiddelen), patiënt voorlichten over het gevoel (pijn, druk).
* **Werkwijze:** Patiënt in juiste houding leggen, eventueel zandzakje onder de ileumkam. Assisteren bij procedure, steriel werken.
* **Nazorg:** Punctieplaats controleren op wondvocht, oedeem, pijn. Temperatuur controleren (>38,3°C is reden tot arts verwittigen). Patiënt comfortabel leggen. Stalen correct identificeren en naar labo sturen. Controleren op bloedingen, fracturen, shock, infectie.
* **Benodigdheden:** Beenmergpunctieset, microscoopglaasjes, conserveermiddel, zandzakje, verdovingsmateriaal, ontsmettingsmiddel.
### 10.2 Wondzorg
Wondzorg omvat het voorkomen van infecties en het bevorderen van wondgenezing.
#### 10.2.1 Principes van wondgenezing
Wondgenezing kan op verschillende manieren plaatsvinden:
* **Genezing per primam:** Snelle genezing van een zuivere, niet-gecontamineerde wond met gladde randen, zonder necrose of vreemde lichamen. Voorbeeld: chirurgische wonden.
* **Genezing per secundam:** Langzamere genezing van necrotische, gecontamineerde of geïnfecteerde wonden, vaak met gekartelde randen en geassocieerde aandoeningen zoals diabetes of vaatlijden.
* **Regeneratieve wondgenezing (oppervlakkig):** Genezing van oppervlakkige wonden waarbij enkel de opperhuid beschadigd is. Deze wonden kunnen pijnlijk zijn door blootliggende zenuwen, maar hebben geen belemmerende factoren voor genezing.
#### 10.2.2 Factoren die wondgenezing beïnvloeden
Factoren die wondgenezing beïnvloeden worden onderverdeeld in beïnvloedbare en niet-beïnvloedbare oorzaken:
* **Beïnvloedbare oorzaken:**
* **Wonde-eigen factoren:** Type, diepte, uitgebreidheid, locatie, mate van contaminatie, eigenschappen van omgevend weefsel, bloedtoevoer.
* **Patiënt-eigen factoren:** Leeftijd, psychologische factoren, voedingstoestand, concomitante aandoeningen, medicatie, roken, drugsgebruik.
* **Indeling van wonden:**
* **Traumatische wonden:** Ontstaan door trauma of ongeluk (mechanisch, thermisch, chemisch, elektrisch, straling).
* **Iatrogene wonden:** Onbedoeld veroorzaakt door medische of verpleegkundige handelingen (chirurgie, procedures, bijwerkingen van behandelingen).
* **Chronische wonden:** Helen moeilijk door onderliggende factoren (bv. decubitus, ulcera cruris, diabetesvoet). Genezen vaak per secundam.
#### 10.2.3 Infectiegraad en het TIME-concept
De infectiegraad van een wond bepaalt de benadering en keuze van verbandmateriaal. Wonden worden geclassificeerd als:
* **Besmette/gecontamineerde wonden:** Geen tekenen van infectie, genezen spontaan. Micro-organismen aanwezig, maar geen acuut risico.
* **Gekoloniseerde wonden:** Kiemen aanwezig en voedingsbodem (necrose, debris), verhoogd risico op infectie. Genezen zonder al te veel problemen, maar vragen bijzondere aandacht.
* **Kritisch gekoloniseerde wonden:** Geen positieve evolutie, veel kiemen, biofilm aanwezig. Genezing per secundam, vaak met overvloedig exsudaat en pijn.
* **Geïnfecteerde wonden:** Klinische (roodheid, pijn, zwelling) en systemische (koorts, rillingen) tekenen van infectie. Moeilijke heling, risico op uitbreiding.
Het **TIME-concept** (Tissue, Infection, Moisture, Edge) is een methodiek voor wondbehandeling die focust op lokale verstorende factoren:
* **T = Tissue management:** Zorgen voor een vitale wondbodem door necrotisch weefsel te verwijderen (debridement). Beoordeling van vitaal en necrotisch weefsel in percentage.
* **I = Infection:** Zorgen voor een bacterieel evenwicht door infectietekens te behandelen. Dit kan ontsmetten of antibiotica omvatten. Beoogd resultaat is een bacterieel evenwicht of een wond vrij van kiemen.
* **M = Moisture:** Zorgen voor een vochtig wondmilieu, niet te droog en niet te vochtig. Dit stimuleert de heling. Een drain kan nodig zijn bij overmatig exsudaat. Beoogd resultaat is een correcte vochtbalans.
* **E = Edge:** Vergemakkelijken en stimuleren van epithelisatie (huidcelgroei). Beschermen van wondranden tegen verweking (maceratie) of ondermijning. Beoogd resultaat zijn sluitende wondranden.
#### 10.2.4 Debridementtechnieken
Debridement is het verwijderen van dood, besmet of overtollig weefsel om wondgenezing te bevorderen. Diverse technieken zijn beschikbaar:
* **Mechanisch debridement:** Handmatige verwijdering van weefsel met instrumenten zoals curettes of fiberpads. Verwijdert ook biofilms.
* **Autolytisch debridement:** Een natuurlijk proces waarbij lichaamseigen enzymen (leukocyten, macrofagen) necrose en fibrine verwijderen, ondersteund door een vochtig milieu. Pijnloos en tast vitaal weefsel niet aan, maar kan langer duren.
* **Chirurgisch debridement:** Snelle verwijdering van dood weefsel door een arts (in OK) of een verpleegkundige (scherpe techniek aan bed, C-handeling).
* **Osmotisch debridement:** Gebruikt een osmotisch drukverschil om wondvocht en dood weefsel te verwijderen, met een antiseptische werking (bv. met honing of suiker). Geschikt voor sterk exsuderende wonden.
* **Enzymatisch debridement:** Gebruik van enzymatische zalven (bv. Iruxol) om necrotisch weefsel op te lossen.
* **Chemisch debridement:** Gebruik van stoffen zoals chloramine voor sterke antibacteriële werking en necrose-oplossing. Kan pijnlijk zijn en vitaal weefsel aantasten.
#### 10.2.5 Verschillende wondtypes en verbandmaterialen
* **Veneuze ulcera (ulcus cruris):** Vaak veroorzaakt door chronische veneuze insufficiëntie, met veel wondvocht, oedeem en huidveranderingen (atrofie blanche, bruine verkleuring). Behandeling omvat compressietherapie (lange of korte rek) en wondzorg.
* **Arteriële ulcera:** Veroorzaakt door arteriële insufficiëntie, met koude, bleke ledematen, claudicatio intermittens en droge, necrotische wonden. Geen compressietherapie, doorverwijzing naar vaatchirurg.
* **Compressietherapie:**
* **Korte rek:** Dag en nacht aan, voor actieve patiënten.
* **Lange rek:** 's avonds aanbrengen, 's ochtends verwijderen, voor bedlegerige patiënten.
* **Negatieve druktherapie (NDT):** Gebruikt een spons en een apparaat om negatieve druk op de wond uit te oefenen, bevordert granulatie, neovascularisatie en wondvochtverwijdering. Indicaties: acute, chronische, diepe en ondiepe wonden, veel of weinig exsudaat. Contra-indicaties: actieve infecties/necrose zonder debridement, onbehandelde bloedingen, maligne wonden, onvoldoende doorbloeding.
#### 10.2.6 Verbandmaterialen
Verschillende verbandmaterialen worden gebruikt, afhankelijk van het type wond en de wondfase:
* **Alginaten:** Hydrofiele polysachariden uit zeewier, vormen een gel die debris en bacteriën insluit. Geschikt voor wonden met matig tot veel exsudaat.
* **Collageenverbanden:** Geven collageen af om de granulatiefase te stimuleren en absorberen exsudaat.
* **Hydrogel/hydrovezel verbanden:** Bevatten hydrofiele korrels met grote opnamecapaciteit, stimuleren debridement.
* **Houtskoolverbanden:** Binden zich aan bacteriën en geuren, absorberen vocht en debris.
* **Foam verbanden:** Polyurethaanschuim met grote verticale vochtopnamecapaciteit, beschermt wondranden.
* **Hydrocolloïd verbanden:** Vormen een vochtig milieu, bevorderen debridement.
#### 10.2.7 Reinigen, spoelen en wondcultuur
* **Reinigen:** Eerste stap in wondzorg, kan gecombineerd worden met ontsmettingsmiddelen (bv. Prontosan).
* **Spoelen:** Na ontsmetting of debridement om antiseptica of debris te verwijderen.
* **Wondcultuur:** Genezingsproces van een wond moet worden beoordeeld. Een cultuur wordt genomen NA reiniging om de aanwezige micro-organismen te identificeren.
### 10.3 Ademhalingsfysiologie en zuur-base balans
#### 10.3.1 De long als ventilatoir orgaan en orgaan voor oxygenatie
De longen zijn essentieel voor ventilatie (gasuitwisseling, inspiratie en expiratie) en oxygenatie (opname van zuurstof en afgifte van kooldioxide). Gasuitwisseling vindt plaats in de alveolocapillaire eenheid.
#### 10.3.2 Arterieel bloedgaswaarden
* **Hypoxemie:** Verlaagd zuurstofgehalte in het bloed.
* **Hyperoxie:** Overmaat aan zuurstof in weefsels.
* **PaCO2:** Partiële spanning van koolzuurgas in arterieel bloed.
* **HCO3-:** Bicarbonaatgehalte in bloed.
* **Zuurtegraad (pH):** Weerspiegelt de hoeveelheid H+-ionen in arterieel bloed (normaal 7,35-7,45).
#### 10.3.3 Interpretatie van bloedgaswaarden
1. **Evalueren PaO2 en SaO2:** Gedaalde waarden wijzen op gasuitwisselingsproblemen.
2. **Evalueren pH:** Bepaalt of er sprake is van acidose (<7,35) of alkalose (>7,45).
3. **Bepalen oorzakelijke factor:** Afwijkende PaCO2 (respiratoir) of HCO3- (metabool).
4. **Benomen stoornis:** Respiratoire of metabole acidose/alkalose.
5. **Evalueren compensatie:** Afwijkende PaCO2 en HCO3- kunnen duiden op compensatiemechanismen.
#### 10.3.4 Compensatiemechanismen
De drie belangrijkste compensatiemechanismen voor de pH zijn:
* **Buffersystemen:** Neutraliseren direct overtollig zuur/base.
* **Longen (ventiloire component):** Controleren de CO2-afgifte door ademfrequentie en -diepte.
* **Nieren (metabole component):** Controleren de afgifte en buffering van bicarbonaat (HCO3-).
#### 10.3.5 Acidose
Acidose is een aandoening waarbij het bloed te zuur is (pH < 7,35).
* **Metabole acidose:** Door te veel zuurvorming (bv. diabetes, ischemie) of verlies van bicarbonaat (bv. diarree). Compensatie via hyperventilatie (verlaging pCO2).
* **Respiratoire acidose:** Door ophoping van koolzuur door onvoldoende ademhaling (bv. COPD, ademstilstand). Compensatie via verhoging van HCO3- door de nieren.
### 10.4 Stofwisseling en energiehuishouding
#### 10.4.1 Vochtbalans en osmolariteit
* **Osmolariteit:** De concentratie opgeloste deeltjes in plasma en interstitium (normaal 280-300 mmol/l). Bepaald door elektrolyten (vooral natrium), glucose en ureum.
* **Hyperosmolair plasma:** Hogere concentratie opgeloste stoffen, trekt vocht aan.
* **Hypo-osmolair plasma:** Lagere concentratie opgeloste stoffen, kan leiden tot celzwelling en oedeem.
* **Colloïdale osmolariteit:** Bepaald door albumineconcentratie in het bloed, reguleert vocht tussen intravasculair en interstitieel compartiment. Hypo-albuminemie kan leiden tot oedeem.
* **Watermassa:** De totale hoeveelheid vocht in het lichaam, verdeeld over intracellulair (ICV) en extracellulair (ECV). Te lage of te hoge watermassa kan leiden tot diverse klachten en complicaties.
#### 10.4.2 Katabolisme en anabolisme
* **Katabolisme:** Afbraak van organische moleculen, waarbij energie vrijkomt voor ATP-vorming.
* **Anabolisme:** Opbouw van nieuwe chemische verbindingen, vereist energie (ATP).
#### 10.4.3 Koolhydraatstofwisseling
* **Glycolyse:** Anaerobe afbraak van glucose tot pyruvaat, met beperkte ATP-productie.
* **Citroenzuurcyclus (Krebcyclus):** Aerobe afbraak van pyruvaat in de mitochondriën, produceert waterstofatomen voor het elektronentransportsysteem.
* **Elektronentransportsysteem:** Belangrijkste ATP-productie via cellulaire ademhaling, vereist zuurstof.
* **Gluconeogenese:** Vorming van glucose uit niet-koolhydraatbronnen (glycerol, aminozuren, melkzuur).
#### 10.4.4 Vetstofwisseling
* **Lipolyse:** Afbraak van vetten.
* **Beta-oxidatie:** Afbraak van vetzuren voor energieproductie.
* **HDL (High Density Lipoproteïnen):** "Goede cholesterol", transporteert overtollig cholesterol naar de lever.
#### 10.4.5 Eiwitstofwisseling
* **Transaminering:** Aminogroep wordt overgebracht naar een andere koolstofketen om nieuwe aminozuren te vormen.
* **Deaminering:** Aminogroep wordt afgesplitst, vormt giftige ammoniak.
* **Ureumvorming:** Lever zet ammoniak om in minder giftig ureum voor uitscheiding via urine.
* **Ketonenvorming:** Bij vetverbranding of afbraak van aminozuren, kan leiden tot ketose (verhoogd ketonen in bloed).
* Eiwitafbraak is geen praktische bron van snelle energie vanwege de complexiteit, giftige bijproducten (ammoniak) en de essentiële rol van eiwitten voor celstructuur en functie.
### 10.5 Medicatie en anesthesie
#### 10.5.1 Algemene anesthesie
* **Procedure:** Intraveneuze en inhalatieanesthetica, sedativa, spierverslappers.
* **Gevolgen:** Verminderd bewustzijn, misselijkheid, braken, verminderde doorbloeding van lever en nieren.
* **Ontwaken:** In ontwaakzaal/recovery, monitoring van vitale functies en reflexen.
#### 10.5.2 Regionale anesthesie
* **Procedure:** Verdoving van een specifiek lichaamsdeel door anesthesie rond zenuwen (bv. spinale anesthesie, plexus brachialis).
* **Gevolgen:** Pijnblokkade naar de hersenen, patiënt blijft wakker.
### 10.6 Postoperatieve zorg en complicaties
#### 10.6.1 Zorg na anesthesie
* **Controles:** ISBARR-methode, inzicht in ingreep, peroperatieve problemen, bloedverlies, drains, verbanden, parameters, bewustzijn.
* **Instructies:** Medisch dossier, narcoseblad, voorschriften voor controles, pijnstilling, houding, wondzorg, vochttoediening.
* **Vervoer:** Ideale ligging (platte rugligging, hoofd zijwaarts), bedekken, immobilisatie bij woelige patiënten. Observatie van vitale functies.
* **Installatie:** Aangepaste kamertemperatuur, verluchting, vochtigheid. Oproepsysteem, bedsponden, controle van hulpmiddelen.
#### 10.6.2 Observatie van de patiënt
Frequente controles van vitale functies (polsslag, bloeddruk, temperatuur, ademhaling), kleur, pijn, urinelozing, misselijkheid/braken, darmperistaltiek, bloedingen en algemene reacties (psychische toestand). Specifieke observaties gericht op de ingreep.
#### 10.6.3 Hygiënische zorgen
Refresheren van de patiënt, terugplaatsen van protheses, bedlinnen verschonen, decubituspreventie, aanpassen houding. Stimuleren van zelfzorg.
#### 10.6.4 Houding
Afhankelijk van de ingreep en anesthesie: platte rugligging, zijligging, fowlerhouding, zittende/halfzittende houding, hoogstand van ledematen.
#### 10.6.5 Medicatie
Infusie/transfusie (indien nuchter, dehydratatie, bloed/vochtverlies, metabole stoornissen). Pijnstilling, antibiotica.
#### 10.6.6 Mobilisatie
Zo snel mogelijk om risico op decubitus, verminderde eetlust, trage darmperistaltiek en langzame heling te verminderen. Oefeningen in bed indien nodig.
#### 10.6.7 Psychosociale begeleiding en multidisciplinaire zorg
Belangrijk voor de totale patiënt, opbouw vertrouwensrelatie, rekening houden met verwerkingsniveau. Multidisciplinaire teams (psycholoog, sociale dienst, ergotherapeut, logopedist).
#### 10.6.8 Soorten verwikkelingen
* **Algemene postoperatieve verwikkelingen:** Hyperthermie, hypothermie, syncope, pijn.
* **Respiratoire verwikkelingen:** Verstikking, hypoxie, longinfectie/pneumonie.
* **Cardiovasculaire verwikkelingen:** Bloeding (inwendig/uitwendig), tromboflebitis, shock, hartstilstand.
* **Verwikkelingen spijsverteringsstelsel:** Misselijkheid en braken, darmverlamming.
* **Urinair verwikkelingen:** Urineretentie.
* **Specifieke wondcomplicaties:** Bloeding, hematoom.
### 10.7 Vormen van klinische voeding
#### 10.7.1 Ondervoeding
Ondervoeding kan iedereen treffen, vooral ouderen en zieken, en heeft negatieve gevolgen op functioneel, klinisch en economisch vlak.
* **Screeningtools:** NRS-schaal, MUST, MNA, SGA.
#### 10.7.2 Indicaties voor klinische voeding
Wanneer normale voeding niet voldoet aan meer dan 50% van de behoeften voor langer dan een week, of 50-75% voor meer dan twee weken.
#### 10.7.3 Enterale voeding
De voorkeur bij functionerende darmen vanwege behoud van darmfunctie, preventie van leverziekte, immuunondersteuning en psychologische voordelen.
#### 10.7.4 Parenterale voeding
Geïndiceerd bij preoperatieve verbetering, postoperatieve complicaties, langdurig nuchter zijn, peritonitis, malabsorptie, brandwonden, posttraumatische toestanden, oncologische patiënten, etc.
* **Componenten:** Lipidenemulsies, aminozuren, vitamines en sporenelementen.
* **Toediening:** Perifeer bij lage osmolariteit en korte duur, centraal voor langdurige of hyperosmolaire oplossingen.
#### 10.7.5 Mogelijke complicaties van parenterale voeding
* **Hypertriglyceridemie:** Verhoogd triglyceridengehalte in bloed.
* **Hypofosfatemie:** Tekort aan fosfaat, gevaarlijk bij opstart van voeding bij ondervoede patiënten (refeeding syndroom).
* **Refeeding syndroom:** Hormonale en metabole stoornissen bij te snelle opstart van voeding na ondervoeding.
### 10.8 Infuuspompen en medicatietoediening
* **Diffusors, infusors, intermate:** Mechanismen voor continue medicatietoediening, vaak thuis.
* **Soorten elektronische infuuspompen:** Druppelgestuurd (minder in gebruik), semi-volumetrisch, volumetrisch, spuitpomp, pijnpomp (PCA).
* **Risico's in thuissetting:** Verkeerde opbouw, omgang, programmering, technische defecten, omgevingsfactoren.
### 10.9 Bloedtransfusie
* **Donorbloed:** O-negatief bloed is universele donor.
* **Protocol bloedtransfusie:** Identiteitscontrole, controle bloedzak, bloedgroep, controle op verkleuring/vlokken. Vitale functies controleren voor, na 15 min en na afloop.
* **Aandachtspunten:** Langzaam starten, aseptisch werken, nieuwe transfusietrousse per bloedproduct, spoelen met NaCl 0,9%.
* **Soorten acute transfusiereacties:** Niet-hemolytisch (febriel), acute hemolytisch, sepsis, allergisch/anafylaxie, TACO (volume overload), TRALI (longoedeem).
* **Late transfusiereactie:** Late hemolytische reactie.
* **Hemovigilantie:** Procedures voor het registreren en voorkomen van ongewenste bijwerkingen van transfusies.
### 10.10 Wondzorg en verbanden
* **Principes van wondzorg:** Voorkomen van infecties, bevorderen van wondgenezing.
* **Uitzicht en vorm:** Diepte, continuïteit, uitgebreidheid.
* **Oorzaken:** Traumatisch, iatrogeen, chronisch.
* **Indeling van wonden:** Volgens uiterlijk (zwart, geel, rood), ernst van infectie (besmet, gekoloniseerd, kritisch gekoloniseerd, geïnfecteerd).
* **TIME-concept:** Tissue management, Infection control, Moisture balance, Edge assessment.
* **Debridementtechnieken:** Mechanisch, autolytisch, chirurgisch, osmotisch, enzymatisch, chemisch.
* **Verbanden:** Diverse soorten (alginaten, collageen, hydrogels, foam, etc.) afhankelijk van wondtype en fase.
* **Wondreiniging, -spoelen en -kweek.**
#### 10.10.1 Veneuze en arteriële ulcera
* **Veneus ulcus:** Oedeem, veel wondvocht, huidveranderingen. Behandeling met compressietherapie.
* **Arterieel ulcus:** Koude ledematen, droge wonden, pijn bij hoogstand. Geen compressietherapie, doorverwijzing specialist. Enkel-armindex (EAI) ter beoordeling van vaatlijden.
#### 10.10.2 Negatieve druktherapie (NDT)
Stimuleert wondgenezing door negatieve druk, bevordert granulatie en vochtregulatie.
#### 10.10.3 Decubitus
Preventie en behandeling van doorligwonden door wisselhoudingen, drukverlagende matrassen en huidverzorging. Classificatie van decubitus (klasse 1-4).
#### 10.10.4 Incontinence Associated Dermatitis (IAD)
Vochtletsel door incontinentie, preventie door frequent wisselen van materiaal.
* * *
# Klinische voeding, transfusie en medicatietoediening
Dit onderwerp behandelt de problematiek van ondervoeding, de indicaties voor klinische voeding (enterale en parenterale voeding), en de componenten daarvan, evenals bloedtransfusieprotocollen, transfusiereacties, en diverse methoden voor medicatietoediening.
## 11\. Klinische voeding, transfusie en medicatietoediening
Ondervoeding is een veelvoorkomend probleem, met name bij ouderen en zieken. Het wordt gedefinieerd door de ESPEN als een beperkte inname of opname, verandering in lichaamssamenstelling (verlies van vetvrije massa), en achteruitgang van fysieke en mentale toestand, wat leidt tot een negatieve klinische uitkomst. De functionele, klinische en economische gevolgen zijn aanzienlijk, met verminderde spierkracht, herstelcapaciteit, kwaliteit van leven, verhoogde mortaliteit, morbiditeit en kosten.
### 11.1 Screening en indicaties voor klinische voeding
Diverse screeningtools, zoals de NRS-schaal (voor pijnmeting, niet primair voor ondervoeding), MUST (Malnutrition Universal Screening Tool), MNA (Mini Nutritional Assessment, specifiek voor ouderen) en SGA (Subjective Global Assessment), worden gebruikt om het risico op ondervoeding te beoordelen.
Klinische voeding is geïndiceerd wanneer de normale voeding niet kan voldoen aan de behoeften, bijvoorbeeld bij:
* Minder dan 50% van de behoeften voor langer dan een week.
* 50-75% van de behoeften voor meer dan twee weken.
* Chronisch onvoldoende voedingsinname en/of ongecontroleerde malabsorptie.
#### 11.1.1 Voorkeur voor enterale voeding
Enterale voeding heeft de voorkeur boven parenterale voeding wanneer de darmen functioneren, omdat het:
* De darmfunctie en darmmucosa behoudt.
* Leverziekte voorkomt.
* Het immuunsysteem ondersteunt.
* Psychologische voordelen biedt.
* Minder kostbaar en complex is.
Contra-indicaties voor enterale voeding zijn onder andere:
* Ileus (darmverlamming).
* Grote bloedende intestinale tumoren.
* Ernstige diarree.
* Ernstige malabsorptie.
* Persisterende braken.
#### 11.1.2 Indicaties voor parenterale voeding
Parenterale voeding wordt geïndiceerd in situaties waar enterale voeding niet mogelijk of voldoende is, zoals:
* **Preoperatief:** Verbeteren van de voedingstoestand, beperken van postoperatieve complicaties.
* **Postoperatief:** Langdurig nuchter blijven, peritonitis, pancreatitis, malabsorptie, overmatig proteïneverlies (fistel, abces), short bowel syndrome, brandwonden, posttraumatische situaties met verhoogde energiebehoefte.
* **Malabsorptieproblemen:** Ziekte van Crohn, colitis ulcerosa, verstoorde darmfunctie.
* Patiënten met verminderd bewustzijn, bewusteloosheid, maxillo-faciale chirurgie, oncologische patiënten, psychiatrische en pediatrische patiënten.
#### 11.1.3 Componenten van parenterale voeding
Parenterale voeding bestaat uit:
* **Lipidenemulsies:** Bijvoorbeeld SMOFlipid, een balans van vier oliën die gunstig is voor immuunreacties, leverfunctie en verdraagbaarheid.
* **Aminozuren:** Bijvoorbeeld Vamin (essentiële aminozuren zonder elektrolyten) of Vaminolact (voor kinderen).
* **Vitamines en sporenelementen:** Deze micronutriënten worden toegevoegd aan de totale parenterale voeding (TPN) volgens voorschrift.
#### 11.1.4 Toediening van parenterale voeding
Parenterale voeding kan perifeer of centraal worden toegediend.
* **Perifere toediening:** Geschikt voor oplossingen met een lage osmolariteit (minder dan 850 mOsm/L) en een pH tussen 5 en 9, gedurende een beperkte periode. Vereist zorgvuldig toezicht op tromboflebitis.
* **Centrale toediening:** Nodig voor oplossingen met een hoge osmolariteit of extreme pH.
Bij het starten van parenterale voeding wordt aangeraden om langzaam te beginnen met een lage dosis en snelheid, en dit geleidelijk te verhogen. Elektrolyten, glycemie en lichaamstemperatuur moeten nauwkeurig worden gemonitord.
#### 11.1.5 Mogelijke complicaties van parenterale voeding
* **Hypertriglyceridemie:** Kan optreden bij nierfalen, hoge glucosewaarden of gebruik van prednisolon. Behandeling omvat het verminderen of stoppen van lipiden, en monitoring van triglyceridenwaarden (doel < 400 mg/dl).
* **Hypofosfatemie:** Vooral bij opstart van voeding bij ondervoede patiënten (refeeding syndroom), levercirrose, diabetische ketoacidose of sepsis. Behandeling is toediening van intraveneus fosfaat (10-20 mmol/1000 kcal).
* **Refeeding syndroom:** Hormonale en metabole stoornissen als gevolg van snelle toediening van voeding na ondervoeding.
### 11.2 Bloedtransfusie
De toediening van bloedproducten (transfusie) vereist strikte protocollen om complicaties te voorkomen.
#### 11.2.1 Bloedtransfusieprotocol
1. **Identiteitscontrole:** Patiënt, bloedzak en transfusieformulier moeten overeenkomen (ID-bandje, transfusieformulier, bloedzaknummer, bloedgroep).
2. **Visuele inspectie bloedzak:** Controleer op bellen, vlokken, donkere verkleuring of zwarte neerslag (tekenen van bacteriële besmetting).
3. **Allergieën en reacties:** Nagaan naar bekende allergieën.
4. **Vitale functies:** Meten bij start, na 15 minuten en bij afsluiten (bloeddruk, temperatuur, pols, saturatie). Bij afwijkende waarden mag de transfusie niet gestart worden.
5. **Start en monitoring:** Langzaam starten en letten op reacties.
#### 11.2.2 Transfusiereacties
Er zijn acute (minder dan 24 uur na transfusie) en uitgestelde reacties.
**Acute transfusiereacties:**
* **Niet-hemolytische (febriele) reactie:** Vaak door HLA-antistoffen of cytokines. Symptomen: koorts > 1°C stijging. Reactie: stoppen/vertragen transfusie, melden aan arts, eventueel antipyretica.
* **Acute hemolytische reactie:** Door incompatibele bloedgroep of resusfactor. Symptomen: koorts > 40°C, rillingen, hypotensie, tachycardie, pijn (nier, thorax), hematurie, misselijkheid. Reactie: **STOP transfusie**, behoud IV toegang met NaCl 0,9%, verwittig arts/bloedbank, monitor parameters, O2, indien nodig medicatie voor bloeddruk, stuur bloed/urine op.
* **Sepsis:** Door bacterieel gecontamineerde bloedproducten. Symptomen: koorts, rillingen, hypotensie, buikpijn, droge/rode huid. Reactie: **STOP transfusie**, behoud IV toegang, verwittig arts/bloedbank, monitor parameters, blaassondage, kweken en antibiotica.
* **Allergische/anafylaxie reactie:** Door lichaamsvreemde eiwitten. Symptomen (licht): uitslag, koorts, jeuk. Symptomen (ernstig): dyspneu, hypotensie, glottisoedeem. Reactie: **STOP transfusie (bij anafylaxie)**, behoud IV toegang, verwittig arts/bloedbank, monitor parameters, medicatie (epinefrine, antihistamines, corticosteroïden).
* **TACO (Transfusion-Associated Circulatory Overload):** Volume overload, vaak bij hart- of nierfalen. Symptomen: bilaterale longinfiltraten, hypertensie, oedeem, dyspneu, hypoxemie. Reactie: stoppen/vertragen transfusie, behoud IV toegang, verwittig arts/bloedbank, monitor parameters, diuretica, patiënt rechtop zetten.
* **TRALI (Transfusion-Related Acute Lung Injury):** Antilichamen donor reageren met witte bloedcellen ontvanger -> longoedeem. Symptomen: bilaterale longinfiltraten, dyspneu, hypoxemie. Reactie: **STOP transfusie**, behoud IV toegang, verwittig arts/bloedbank, monitor parameters, O2, voorbereiding intubatie.
**Laattijdige hemolytische reactie:** Kan dagen na transfusie optreden door late antistofaanmaak. Symptomen: geelzucht, bloedarmoede.
#### 11.2.3 Hemovigilantie
Hemovigilantie is het geheel van controleprocedures rond ongewenste bijwerkingen van transfusies, inclusief registratie, preventie en opleiding.
#### 11.2.4 Berekeningen gerelateerd aan transfusie
* **Concentratieberekening:** $C\_1 \\times V\_1 = C\_2 \\times V\_2$ (bij verdunnen van oplossingen).
* **Infuussnelheid:** Volume (ml) / looptijd (uur of minuut) = snelheid (ml/uur of ml/minuut).
### 11.3 Medicatietoediening
#### 11.3.1 Infuuspompen
Infuuspompen zijn essentiële hulpmiddelen voor nauwkeurige medicatietoediening. Ze variëren van druppelgestuurde tot volumetrische pompen en spuitpompen, elk met specifieke voordelen en risico's.
* **Soorten:** Druppelgestuurd (verouderd), semi-volumetrisch, volumetrisch, spuitpomp, pijnpomp (PCA - Patient Controlled Analgesia).
* **Voordelen volumetrische pompen:** Occlusiebeveiliging, luchtbeldetectie.
* **Voordelen spuitpompen:** Zeer nauwkeurig, regelbare occlusiebeveiliging, toediening van bolussen en hoge concentraties.
* **PCA-pompen:** Patienten-gecontroleerde pijnstilling (intraveneus of regionaal).
* **Risico's in thuissetting:** Verkeerde opbouw, verkeerde programmering, technische defecten, medicatie-interacties, omgevingsfactoren. Regelmatige controles en onderhoud zijn cruciaal.
#### 11.3.2 Diffusors en infusors
Deze systemen gebruiken ballonnen die langzaam leeglopen om medicatie toe te dienen over een langere periode, vaak gebruikt in de thuissituatie of voor continue infusies.
### 11.4 Wondzorg
Wondzorg omvat de preventie, behandeling en genezing van wonden.
#### 11.4.1 Wondgenezing
* **Genezing per primam:** Snelle genezing van zuivere, gesloten wonden zonder infectie of necrose.
* **Genezing per secundam:** Langzamere genezing van geïnfecteerde, gecontamineerde of necrotische wonden, vaak met grotere wondbeden.
* **Regeneratieve wondgenezing:** Genezing van oppervlakkige wonden waarbij enkel de opperhuid beschadigd is.
#### 11.4.2 Factoren die wondgenezing beïnvloeden
* **Wondeigenschappen:** Type, diepte, uitgebreidheid, locatie, contaminatiegraad, omgevend weefsel, bloedtoevoer.
* **Patiëntfactoren:** Leeftijd, psychologische factoren, voedingstoestand, comorbiditeiten, medicatie, leefstijl (roken).
#### 11.4.3 Indeling van wonden
* **Infectiegraad:** Besmet/gecontamineerd (geen infectietekenen), gekoloniseerd (kiemen aanwezig, geen schade), kritisch gekoloniseerd (trage genezing, veel kiemen, biofilm), geïnfecteerd (klinische/systemische infectietekenen).
* **Kleurclassificatie (rood, geel, zwart):** Rood (granulatieweefsel), geel (debris, pus), zwart (necrose).
#### 11.4.4 TIME-concept
Een leidraad voor wondzorg:
* **T (Tissue Management):** Zorg voor een vitaal wondbed door debridement indien nodig.
* **I (Infection/Inflammation):** Beheer bacteriële balans, controleer op infectie.
* **M (Moisture):** Creëer een optimaal vochtig wondmilieu.
* **E (Edge):** Stimuleer wondrand-epithelialisatie en bescherm de wondranden.
#### 11.4.5 Debridement technieken
* **Mechanisch:** Verwijderen van dood weefsel met instrumenten.
* **Autolytisch:** Natuurlijk proces ondersteund door een vochtig milieu.
* **Chirurgisch:** Snelle verwijdering van dood weefsel door een arts (of scherp debridement door verpleegkundige als C-handeling).
* **Osmotisch:** Gebruik van osmotische druk (bv. suiker) om vocht en debris te trekken.
* **Enzymatisch:** Gebruik van enzymen in zalven om necrotisch weefsel af te breken.
* **Chemisch:** Gebruik van chemicaliën zoals chloramine (met voorzichtigheid).
#### 11.4.6 Wondverbanden en materialen
Diverse verbanden worden gebruikt afhankelijk van de wondkenmerken (bv. alginaten, hydrogels, schuimverbanden, hydrocolloïden, negatieve druktherapie).
#### 11.4.7 Veneuze en arteriële ulcera
* **Veneuze ulcera:** Vaak door chronische veneuze insufficiëntie. Kenmerken: oedeem, roze/rode kleur, veel wondvocht, pijn vermindert bij hoogstand. Behandeling: compressietherapie.
* **Arteriële ulcera:** Door arteriële insufficiëntie. Kenmerken: koude extremiteiten, droge wonde, pijn neemt toe bij hoogstand. Behandeling: geen compressietherapie, verwijzing naar vaatchirurg.
#### 11.4.8 Negatieve druktherapie (NDT)
NDT gebruikt negatieve druk om wondgenezing te bevorderen, vocht te verwijderen en bacteriële belasting te verminderen. Het is geïndiceerd voor diverse soorten wonden, maar gecontra-indiceerd bij onbehandelde infecties, necrose of bloedingen.
### 11.5 Medicatie toedieningstechnieken en -principes
#### 11.5.1 Punties en biopsieën
Verschillende puncties en biopsieën worden uitgevoerd voor diagnostische doeleinden:
* **Lumbaalpunctie:** Afname van liquor cerebrospinalis om infecties, bloedingen of ziekten van het CZS vast te stellen.
* **Leverbiopsie:** Afname van leverweefsel om tumoren of ziekten te diagnosticeren.
* **Pleurapunctie:** Afname van pleuravocht voor diagnostiek of om druk te verlichten.
* **Ascitespunctie:** Afname van ascitesvocht uit de buikholte voor analyse of ontlasting.
* **Beenmergpunctie:** Afname van beenmerg voor analyse.
#### 11.5.2 Sedatie en anesthesie
* **Algemene anesthesie:** Patiënt is bewusteloos, pijnvrij en de spieren zijn verslapt.
* **Regionale anesthesie:** Een specifiek lichaamsdeel wordt verdoofd, de patiënt blijft wakker.
#### 11.5.3 Postoperatieve zorg
Nauwkeurige observatie van vitale functies, wondzorg, pijnmanagement, mobilisatie en psychosociale begeleiding zijn cruciaal na anesthesie en ingrepen. Verpleegkundige interventies zijn gericht op het opsporen en behandelen van mogelijke complicaties zoals respiratoire, cardiovasculaire, gastro-intestinale en urinaire problemen, evenals wondcomplicaties.
### 11.6 Fysiologische aspecten van de long en bloedgaswaarden
#### 11.6.1 Longfunctie
De longen fungeren als een ventilatoir orgaan (in- en uitademen) en een orgaan voor oxygenatie (gasuitwisseling in de alveolen).
#### 11.6.2 Arteriële bloedgaswaarden
* **Hypoxemie:** Verlaagd zuurstofgehalte in het bloed.
* **Hyperoxie:** Te hoog zuurstofgehalte in de weefsels.
* **PaCO2:** Partiële druk van koolzuurgas in het bloed.
* **HCO3-:** Bicarbonaatconcentratie in het bloed.
* **Zuurtegraad (pH):** Weerspiegelt de H+-ionenconcentratie. Een pH lager dan 7,35 is acidose (zuur), hoger dan 7,45 is alkalose (basisch).
#### 11.6.3 Zuur-base evenwicht
Het zuur-base evenwicht wordt gereguleerd door buffersystemen, de longen (respiratoire component) en de nieren (metabole component). Stoornissen kunnen respiratoir of metabool zijn en ongecompenseerd, partieel gecompenseerd of volledig gecompenseerd zijn.
* **Acidose:** Bloed wordt te zuur (pH < 7,35). Kan metabool (verlies van HCO3-) of respiratoir (ophoping CO2) zijn.
* **Alkalose:** Bloed wordt te basisch (pH > 7,45). Kan metabool (te veel HCO3-) of respiratoir (te weinig CO2) zijn.
### 11.7 Metabolisme en energiehuishouding
#### 11.7.1 Basisprincipes
Metabolisme omvat alle chemische reacties in het lichaam voor energieproductie (katabolisme) en opbouw (anabolisme). Cellulaire stofwisseling gebruikt nutriënten om ATP te produceren.
#### 11.7.2 Koolhydraatstofwisseling
Omvat glycolyse (anaeroob), de citroenzuurcyclus en het elektronentransportsysteem (aeroob) voor ATP-productie. Gluconeogenese is de vorming van glucose uit niet-koolhydraatbronnen.
#### 11.7.3 Vetstofwisseling
Omvat lipolyse (afbraak van vetten), beta-oxidatie en transport van vetten via lipoproteïnen (bv. HDL als "goede cholesterol").
#### 11.7.4 Eiwitstofwisseling
Omvat transaminering (vorming van aminozuren) en deaminering (afsplitsing van aminogroep, vorming van toxisch ammoniak). De lever zet ammoniak om in ureum. Afbraak van eiwitten is geen snelle energiebron door toxiciteit van bijproducten en de structurele/functionele rol van eiwitten.
#### 11.7.5 Ketoacidose
Bij diabetes mellitus type I kan een tekort aan insuline leiden tot vetverbranding, met vorming van ketonen (zuren). Dit kan leiden tot metabole acidose (ketoacidose) door ophoping van ketonen die niet verbrand worden.
### 11.8 Tracheotomie en laryngectomie
* **Tracheotomie:** Chirurgische opening in de trachea voor een canule. Indicaties omvatten ademhalingscomfort, bescherming van de longen en langdurige beademingsbehoefte.
* **Laryngectomie:** Verwijdering van het strottenhoofd, resulterend in een permanente tracheostoma. Dit elimineert de mogelijkheid om te spreken en slikproblemen worden opgelost.
#### 11.8.1 Verzorging en complicaties
Goede stomazorg, inclusief aseptisch werken, huidbescherming en fixatie van de canule, is essentieel. Mogelijke complicaties zijn bloedingen, decannulatie, infectie, fistels, stenose en tracheomalacie.
### 11.9 Centraal veneuze katheters en poorten
Centrale katheters (CICC, PICC, FICC) zijn ontworpen om voeding, medicatie of bloedproducten toe te dienen dicht bij het hart. Poortkatheters (PAC, IPS) zijn volledig onderhuids geïmplanteerd en worden aangeprikt voor langdurige toegang.
#### 11.9.1 Indicaties en voordelen
Indicaties omvatten toediening van irriterende stoffen, langdurige therapie, noodzaak voor veneuze toegang en monitoring van centrale veneuze druk. Voordelen zijn onder andere venensparen, langere levensduur en mogelijkheid tot simultane toediening van diverse stoffen.
#### 11.9.2 Nadelen en complicaties
Nadelen kunnen zijn: lokale irritatie, infectierisico's, mechanische complicaties (verstopping, verschuiving), en algemene complicaties zoals pneumothorax (bij plaatsing) of trombose.
#### 11.9.3 Verpleegkundige aandachtspunten
Aandachtspunten omvatten aseptische techniek, inspectie van de insteekplaats en het verband, patrouilleren, correct aanprikken (bij poorten), en het herkennen en rapporteren van complicaties.
### 11.10 Medicatiecalculator en infusiesnelheden
Er bestaan verschillende formules voor het berekenen van medicatieconcentraties en infusiesnelheden, essentieel voor nauwkeurige en veilige toediening.
* **Concentratieberekening:** $C\_1 \\times V\_1 = C\_2 \\times V\_2$
* **Infuussnelheid:** Volume / looptijd = snelheid.
* **Druppelsnelheid:** Afhankelijk van druppelfactor van de leiding.
### 11.11 Indicaties en Contra-indicaties voor specifieke procedures
* **Tracheotomie vs. Laryngectomie:** Belangrijk verschil in fysiologie en spraakmogelijkheid.
* **Pijnmanagement:** Patient Controlled Analgesia (PCA) pompen spelen een rol.
* **Wondzorg:** Diverse technieken en materialen afhankelijk van de wondfase en -kenmerken.
* **Decubituspreventie:** Essentieel door wisselligging, drukverdelende matrassen en correcte positionering.
* **Drainages:** Correcte werking en controle is belangrijk.
* **Vloeistoftherapie:** Belang van vochtbalans, elektrolyten en osmolariteit.
* **Bloedgasanalyse:** Interpretatie van pH, PaCO2, HCO3- en zuurstofwaarden.
### 11.12 Overige Verpleegkundige Procedures en Aandachtspunten
Dit gedeelte van de documentatie bevat details over specifieke verpleegkundige procedures zoals het verzorgen van tracheostoma's, het uitvoeren van puncties (lumbaal, lever, pleura, ascites, beenmerg), en wondverzorging. De nadruk ligt op aseptische techniek, patiëntveiligheid, correcte documentatie, en het herkennen van mogelijke complicaties. Diverse hulpmiddelen zoals infuuspompen, diffusors, en infusors worden besproken.
De informatie over de fysiologie van de longen, bloedgaswaarden en metabolisme biedt een theoretische basis voor het begrijpen van patiëntenzorg op het gebied van ademhaling, zuur-base evenwicht en energiehuishouding.
De sectie over wondzorg is uitgebreid en beschrijft wondgenezing, factoren die dit beïnvloeden, de TIME-concept, verschillende debridement-technieken, wondverbanden, en specifieke wondtypes zoals veneuze en arteriële ulcera. De toepassing van negatieve druktherapie (NDT) wordt gedetailleerd beschreven.
Tot slot bevat de tekst informatie over transfusieprotocollen, transfusiereacties, en de zorg rondom patiënten die anesthesie hebben ondergaan, met een focus op postoperatieve observatie, complicaties en patiëntenbegeleiding.
> **Tip:** De sectie over klinische voeding benadrukt het belang van onderscheid maken tussen enterale en parenterale voeding, met specifieke indicaties en contra-indicaties voor elk. Let goed op de componenten van parenterale voeding en de risico's van complicaties zoals hypertriglyceridemie en het refeeding syndroom.
>
> **Tip:** Bij bloedtransfusie is de identificatiecontrole cruciaal. Wees alert op de symptomen van acute transfusiereacties, aangezien snelle interventie levensreddend kan zijn.
>
> **Tip:** De mechanische, autolytische en chirurgische debridement technieken zijn belangrijk om te begrijpen voor wondzorg. Het TIME-concept biedt een gestructureerde aanpak.
>
> **Tip:** Bij de interpretatie van bloedgaswaarden is het essentieel om zowel de pH als de PaCO2 en HCO3- te evalueren om het zuur-base evenwicht te bepalen en mogelijke compensatiemechanismen te herkennen.
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Klinisch redeneren | Het continue proces van observatie en analyse gericht op de vragen en problemen van de patiënt, waarbij de verpleegkundige risico's inschat, problemen herkent, interventies monitort en reflecteert op professioneel handelen door kennis te linken aan de praktijk. |
| Anamnese | Een gestructureerd interview waarbij informatie wordt verzameld over de klachten en symptomen van een patiënt, vaak gebruikmakend van methoden zoals ALTIS (Aard, Lokalisatie, Tijdsduur, Intensiteit, Samenhang). |
| Klinimetrie | Het systematisch meten van klinische parameters, zoals basis klinimetrie en scoresystemen (bv. GCS, MEWS, AVPU/WAPA, NRS), om de toestand van een patiënt te objectiveren. |
| SCEGS-methode | Een methode voor het analyseren van welbevinden, bestaande uit de dimensies Somatisch, Cognitief, Emotioneel, Gedragsmatig en Sociaal. |
| ICF-classificatie | Internationale Classificatie van het Functioneren, Onbeperkingen en Gezondheid, een classificatiesysteem dat de gezondheidstoestand en gerelateerde gezondheidsproblemen van individuen beschrijft. |
| ABCDE-methode | Een diagnostische methode gebruikt in de acute zorg om levensbedreigende situaties te beoordelen en te behandelen, gebaseerd op de initialen van de te beoordelen parameters (Airway, Breathing, Circulation, Disability, Exposure). |
| SIRS criteria | Systemic Inflammatory Response Syndrome criteria, gebruikt om het risico op sepsis te bepalen aan de hand van parameters zoals hartfrequentie, ademhalingsfrequentie en temperatuur. Een score van 2 of meer duidt op een mogelijk beeld van sepsis. |
| Tracheotomie | Een chirurgische ingreep waarbij een opening in de luchtpijp (trachea) wordt gemaakt om een canule te plaatsen, meestal onder de stembanden, voor verbeterde ademhaling of bescherming van de longen. |
| Cuff | Een ballon aan de buitencanule van een tracheostoma die wordt opgeblazen om de luchtweg af te sluiten, secreties in de longen te voorkomen en effectieve ventilatie te verzekeren. |
| Aspireren | Het verwijderen van secreties uit de luchtwegen, bijvoorbeeld via een tracheacanule, om verstoppingen en infecties te voorkomen. |
| Atelectase | Het ineenstorten van alveoli (longblaasjes) in de longen, vaak veroorzaakt door te hoge druk tijdens aspiratie of verkeerd gebruik van een aspiratietoestel. |
| Laryngectomie | De chirurgische verwijdering van het strottenhoofd (larynx), vaak door oncologische redenen, wat resulteert in een permanente kunstmatige luchtweg en het onvermogen om te spreken. |
| Centraal veneuze katheter (CVK) | Een flexibel slangetje dat in een grote ader wordt ingebracht, waarbij de tip zich dicht bij het hart bevindt in de vena cava superior of inferior. |
| PICC (Peripherally Inserted Central Catheter) | Een centraal veneuze katheter die perifeer (bv. in de bovenarm) wordt ingebracht en via de bloedbaan naar een centraal veneus vat loopt. |
| Port-a-cath (PAC) / Intraveneus poortsysteem (IPS) | Een onderhuids ingeplant systeem dat een reservoir met een poort bevat, aangesloten op een katheter in een centrale vene, gebruikt voor langdurige intraveneuze therapie. |
| Hyperosmolair plasma | Plasma met een verhoogde concentratie opgeloste deeltjes, wat leidt tot vochtverplaatsing uit de cellen naar het extracellulaire vocht. |
| Hypo-osmolair plasma | Plasma met een verlaagde concentratie opgeloste deeltjes, wat leidt tot vochtverplaatsing in de cellen, met mogelijke celzwelling en beschadiging. |
| Metabolisme | Alle chemische reacties in het lichaam die energie produceren en gebruiken, inclusief katabolisme (afbraak) en anabolisme (opbouw). |
| Katabolisme | Het afbraakproces van organische moleculen, waarbij energie vrijkomt die gebruikt wordt voor de vorming van ATP. |
| Anabolisme | Het opbouwproces van nieuwe chemische verbindingen, waarbij energie uit ATP wordt gebruikt voor celgroei, herstel en productie. |
| Glycolyse | Het anaërobe afbraakproces van glucose tot pyruvaat, waarbij netto 2 moleculen ATP vrijkomen. |
| Citroenzuurcyclus (Krebscyclus) | Een aerobe cyclus van biochemische reacties in de mitochondriën die waterstofatomen vrijmaakt en verder afbreekt tot CO2, met de productie van GTP (omzetbaar naar ATP). |
| Elektronentransportsysteem | Een proces in de mitochondriën waarbij waterstofatomen (via NADH en FADH2) worden gebruikt om het grootste deel van de ATP-productie te realiseren. |
| Gluconeogenese | De vorming van glucose uit niet-koolhydraat ingrediënten zoals glycerol, aminozuren en melkzuur. |
| Lipolyse | De afbraak van vetten tot vetzuren en glycerol. |
| Deaminering | Het afsplitsen van een aminogroep van een aminozuur, wat leidt tot de vorming van ammoniak en een koolstofketen die verder kan worden afgebroken. |
| Keto-acidose | Een metabole acidose die ontstaat door een opeenhoping van ketonen in het bloed, vaak geassocieerd met diabetes mellitus type I door een gebrek aan insuline. |
| Algemene anesthesie | Een toestand van kunstmatig geïnduceerde bewusteloosheid, pijnvrijheid en spierverslapping, gebruikt tijdens chirurgische ingrepen. |
| Regionale anesthesie | Verdoving van een specifiek deel van het lichaam, waarbij de patiënt wakker blijft, door het blokkeren van zenuwprikkels naar de hersenen. |
| Postoperatieve verwikkelingen | Onvoorziene problemen die kunnen optreden na een chirurgische ingreep, zoals ademhalingsstoornissen, cardiovasculaire problemen, infecties of wondcomplicaties. |
| Decubitus | Doorligwonden die ontstaan door langdurige druk op de huid, vooral op uitstekende botstructuren, met classificaties van klasse 1 tot 4. |
| TIME-concept | Een framework voor wondzorg dat staat voor Tissue management, Infection control, Moisture balance, en Edge management, gericht op het optimaliseren van het wondhelingsproces. |
| Debridement | Het proces van het verwijderen van dood of gecontamineerd weefsel uit een wond om de wondgenezing te bevorderen en infecties te voorkomen. |
| Biofilm | Een slijmerige laag van bacteriën en schimmels die zich hecht aan wondoppervlakken, resistent is tegen antibiotica en antiseptica, en de wondgenezing belemmert. |
| Veneus ulcus cruris | Een chronisch huiddefect aan het onderbeen, meestal veroorzaakt door veneuze insufficiëntie, waarbij de bloedafvoer belemmerd is. |
| Arterieel ulcus cruris | Een chronisch huiddefect aan het onderbeen, veroorzaakt door arteriële insufficiëntie, met een slechte bloedtoevoer en vaak droog, necrotisch weefsel. |
| Compressietherapie | Therapeutische toepassing van druk op de ledematen, met name de benen, om de veneuze circulatie te verbeteren en zwelling te verminderen, gebruikt bij veneuze insufficiëntie. |
| Negatieve druktherapie (NDT) | Een techniek waarbij een negatieve druk wordt aangelegd op een wond om wondvocht te verwijderen, granulatie te bevorderen en genezing te versnellen. |
| Ondervoeding | Een toestand van beperkte inname of opname van voedingsstoffen, leidend tot veranderingen in lichaamssamenstelling en achteruitgang van de fysieke en mentale toestand. |
| Enterale voeding | Voedingsondersteuning die via het maag-darmkanaal wordt toegediend, bijvoorbeeld via een sonde. |
| Parenterale voeding (TPN) | Voedingsondersteuning die intraveneus wordt toegediend, waarbij alle benodigde nutriënten direct in de bloedbaan terechtkomen. |
| Hypertriglyceridemie | Een abnormaal hoge concentratie triglyceriden (vetten) in het bloed, vaak geassocieerd met parenterale voeding. |
| Hypofosfatemie | Een abnormaal lage concentratie fosfaat in het bloed, wat kan optreden bij het starten van kunstmatige voeding bij ondervoede patiënten (refeeding syndroom). |
| Refeeding syndroom | Een metabole en hormonale stoornis die kan optreden bij ernstig ondervoede patiënten wanneer zij opnieuw gevoed worden, door snelle verschuivingen in elektrolyten. |
| Diffusor / Infusor | Een apparaat dat medicatie of vloeistoffen langzaam en gecontroleerd toedient, vaak gebruikt in thuiszorgsituaties. |
| Infuuspomp | Een elektronisch apparaat dat de infusiesnelheid en -volume nauwkeurig regelt voor de toediening van vloeistoffen en medicatie. |
| Patient Controlled Analgesia (PCA) | Een systeem waarbij patiënten zelf de dosering van pijnmedicatie kunnen bepalen binnen vooraf ingestelde limieten. |
| Bloedtransfusie | De procedure waarbij bloed of bloedproducten van een donor worden toegediend aan een ontvanger. |
| Hemovigilantie | Een systeem van monitoring en registratie van ongewenste bijwerkingen en voorvallen gerelateerd aan bloedtransfusies, met als doel de transfusieveiligheid te verbeteren. |
| Acute hemolytische reactie | Een ernstige transfusiereactie veroorzaakt door een incompatibele bloedgroep, waarbij donorbloed wordt afgebroken door antistoffen van de ontvanger. |
| Niet-hemolytische (febriele) transfusiereactie | Een milde transfusiereactie gekenmerkt door koorts, vaak veroorzaakt door antilichamen tegen witte bloedcellen van de donor. |
| Sepsis (transfusie gerelateerd) | Een levensbedreigende infectie die ontstaat door het toedienen van bacterieel gecontamineerde bloedproducten. |
| Allergische/anafylactische transfusiereactie | Een allergische reactie op lichaamsvreemde eiwitten in het donorbloed, variërend van huiduitslag tot levensbedreigende anafylaxie. |
| TACO (Transfusion-Associated Circulatory Overload) | Een toestand van volumeoverbelasting die ontstaat wanneer de hoeveelheid toegediend circulerend volume de capaciteit van het lichaam overschrijdt, vaak bij patiënten met hart- of nierfalen. |
| TRALI (Transfusion-Related Acute Lung Injury) | Acute longbeschadiging die optreedt na een bloedtransfusie, veroorzaakt door antilichamen van de donor die witte bloedcellen van de ontvanger activeren. |
| Wondgenezing per primam | Het helen van een schone, niet-geïnfecteerde wond met gladde randen, waarbij de wondlagen direct aan elkaar sluiten zonder veel weefselverlies of ontsteking. |
| Wondgenezing per secundam | Het helen van een geïnfecteerde, gecontamineerde of necrotische wond met weefselverlies, waarbij het wondbed granulatieweefsel moet opbouwen om te sluiten. |
| Regeneratieve wondgenezing | Het herstel van oppervlakkige wonden waarbij enkel de opperhuid beschadigd is, met snelle huidregeneratie zonder significante problemen. |
| Traumatische wonden | Wonden ontstaan door fysiek letsel of een ongeluk, ingedeeld naar mechanische, thermische, elektrische, chemische of stralingsbron. |
| Iatrogene wonden | Wonden die onbedoeld ontstaan door medische of verpleegkundige handelingen, zoals chirurgische ingrepen of injecties. |
| Chronische wonden | Wonden die moeilijk helen door onderliggende belemmerende factoren, zoals decubitus, veneuze ulcera of diabetische voetulcera, vaak genezend per secundam. |
| Gecontamineerde wond | Een wond waar kiemen aanwezig zijn, maar zonder duidelijke tekenen van infectie of schade aan levend weefsel. |
| Gekoloniseerde wond | Een wond met een aanwezigheid van kiemen en een voedingsbodem (necrose, debris), met een verhoogd risico op infectie maar nog zonder weefselschade. |
| Kritisch gekoloniseerde wond | Een wond met een hoge bacteriële belasting en een gebrek aan positieve evolutie, waarbij infectietekens subtiel kunnen zijn en de genezing per secundam verloopt. |
| Geïnfecteerde wond | Een wond met duidelijke tekenen van infectie (roodheid, pijn, zwelling, koorts) waarbij kiemen het weefsel zijn binnengedrongen en de genezing moeizaam verloopt. |
| Virulentie | De mate van pathogeniteit van een micro-organisme, oftewel het ziekmakend vermogen ervan en de hoeveelheid schade die het kan aanrichten in de gastheer. |
| Exsudaat | Wondvocht dat vrijkomt uit een wond, variërend in hoeveelheid en samenstelling afhankelijk van de wondfase en de onderliggende oorzaak. |
| Autolytisch debridement | Een natuurlijk proces waarbij het lichaam zelf necrotisch weefsel verwijdert met behulp van enzymen geproduceerd door leukocyten, ondersteund door een vochtig wondmilieu. |
| Chirurgisch debridement | Het snel verwijderen van dood weefsel uit een wond met chirurgische instrumenten, uitgevoerd door een arts of, in bepaalde gevallen, door verpleegkundigen (C-handeling). |
| Osmotisch debridement | Een techniek die gebruikmaakt van een osmotische druk om wondvocht en dood weefsel te verwijderen, vaak met producten zoals suikeroplossingen of medicinale honing. |
| Enzymatisch debridement | Het gebruik van enzymatische zalven (bv. Iruxol) om necrotisch weefsel af te breken door het oplossen van fibrine, collageen en elastine. |
| Chemisch debridement | Het gebruik van chemische middelen (bv. chloramine) om necrose op te lossen en bacteriën te doden, vaak toegepast bij sterk necrotische of geurende wonden. |
| Ulcus cruris | Een chronische wond (zweer) aan het onderbeen, meestal veroorzaakt door veneuze of arteriële insufficiëntie. |
| Compressietherapie (korte/lange rek) | Technieken van zwachtelen met compressiebanden om de veneuze circulatie te ondersteunen en zwelling te verminderen. |
| Negatieve druktherapie (NDT) | Een wondbehandelingstechniek die negatieve druk uitoefent op het wondbed om wondvocht te verwijderen, granulatie te bevorderen en genezing te versnellen. |
| Klinische voeding | Voedingsondersteuning die wordt toegepast wanneer normale voeding niet kan voldoen aan de behoeften van de patiënt, onderverdeeld in enterale en parenterale voeding. |
| Refeeding syndroom | Een potentieel levensbedreigende metabole stoornis die kan optreden bij ernstig ondervoede patiënten die herstart worden met voeding, door snelle verschuivingen in elektrolyten. |
| Diffusor / Infusor | Apparaten voor de gecontroleerde, langzame toediening van medicatie of vloeistoffen, vaak gebruikt voor thuiszorg. |
| Infuuspomp | Een elektronisch apparaat dat de snelheid en het volume van infuusvloeistoffen nauwkeurig regelt. |
| Patient Controlled Analgesia (PCA) | Een systeem waarbij patiënten zelf de dosering van pijnmedicatie kunnen regelen. |
| Bloedtransfusie | Het toedienen van bloed of bloedcomponenten van een donor aan een patiënt. |
| Hemovigilantie | Het systeem van controle, registratie en analyse van ongewenste reacties en incidenten gerelateerd aan bloedtransfusies. |
| Acute hemolytische transfusiereactie | Een ernstige en potentieel dodelijke reactie op een bloedtransfusie veroorzaakt door incompatibiliteit van bloedgroepen, leidend tot de afbraak van donorrode bloedcellen. |
| Niet-hemolytische (febriele) transfusiereactie | Een relatief milde reactie op een bloedtransfusie, gekenmerkt door koorts en rillingen, vaak veroorzaakt door antilichamen tegen leukocyten. |
| Sepsis (transfusie gerelateerd) | Een infectie die ontstaat door het toedienen van bacterieel gecontamineerd bloedproducten. |
| Allergische/anafylactische transfusiereactie | Een allergische reactie op eiwitten in donorbloed, variërend van milde huiduitslag tot ernstige anafylaxie. |
| TACO (Transfusion-Associated Circulatory Overload) | Overbelasting van het circulerende bloedvolume door te snelle of te grote toediening van bloedproducten, vooral bij patiënten met verminderde cardiale of renale functie. |
| TRALI (Transfusion-Related Acute Lung Injury) | Acute longbeschadiging na een bloedtransfusie, veroorzaakt door antilichamen in het donorplasma die leiden tot vochtophoping in de longen. |
| Wondgenezing per primam | Het helen van een schone, droge wond met gladde randen, waarbij directe sluiting van de weefsels plaatsvindt zonder veel ontsteking of weefselverlies. |
| Wondgenezing per secundam | Het helen van een grotere, gecontamineerde of geïnfecteerde wond waarbij het lichaam granulatieweefsel moet aanmaken om de wond te vullen en te sluiten. |
| Regeneratieve wondgenezing | Het herstel van oppervlakkige wonden door regeneratie van huidlagen, zonder significante littekenvorming. |
| Traumatische wond | Een wond die is ontstaan door een fysiek trauma of ongeval. |
| Iatrogene wond | Een wond die is veroorzaakt door een medische ingreep of behandeling. |
| Chronische wond | Een wond die na een aanzienlijke periode (meestal 6 weken) niet de verwachte progressie naar genezing vertoont, vaak door onderliggende oorzaken. |
| Gecontamineerde wond | Een wond die micro-organismen bevat, maar zonder tekenen van een actieve infectie. |
| Gekoloniseerde wond | Een wond waarin micro-organismen aanwezig zijn en zich vermenigvuldigen, maar zonder dat ze significant weefselschade veroorzaken. |
| Kritisch gekoloniseerde wond | Een wond met een hoge bacteriële belasting, waar de micro-organismen de genezing actief belemmeren, wat leidt tot vertraging of stilstand in het genezingsproces. |
| Geïnfecteerde wond | Een wond met duidelijke klinische tekenen van een inflammatoire reactie veroorzaakt door micro-organismen, zoals roodheid, zwelling, pijn en koorts. |
| Virulentie | De mate waarin een micro-organisme in staat is om ziekte te veroorzaken, gerelateerd aan zijn vermogen om weefselschade aan te richten en het immuunsysteem te omzeilen. |
| Debridement | Het verwijderen van necrotisch (dood) of geïnfecteerd weefsel uit een wond om de genezing te bevorderen en het risico op infecties te verminderen. |
| Biofilm | Een georganiseerde gemeenschap van micro-organismen, ingebed in een matrix van extracellulaire substanties, die zich aan oppervlakken hecht en resistent is tegen antimicrobiële middelen. |
| Veneus ulcus cruris | Een chronische zweer aan het onderbeen veroorzaakt door veneuze insufficiëntie, gekenmerkt door vochtophoping, oedeem en veranderingen in de huid. |
| Arterieel ulcus cruris | Een chronische zweer aan het onderbeen veroorzaakt door arteriële insufficiëntie, gekenmerkt door slechte doorbloeding, koude ledematen en droog, necrotisch weefsel. |
| Compressietherapie | Therapeutische toepassing van druk op de ledematen, voornamelijk de benen, om de veneuze circulatie te bevorderen en oedeem te verminderen. |
| Negatieve druktherapie (NDT) | Een wondbehandelingstechniek die negatieve druk uitoefent op het wondbed om vocht te verwijderen, granulatie te stimuleren en de wondgenezing te versnellen. |
| Klinische voeding | Voedingsondersteuning die wordt gebruikt wanneer normale orale inname onvoldoende is om te voldoen aan de nutritionele behoeften van de patiënt. |
| Enterale voeding | Voeding die wordt toegediend via het maag-darmkanaal, bijvoorbeeld via een sonde. |
| Parenterale voeding (TPN) | Voeding die intraveneus wordt toegediend, rechtstreeks in de bloedbaan, wanneer het maag-darmkanaal niet functioneert of onvoldoende is. |
| Hypertriglyceridemie | Een abnormaal hoge concentratie triglyceriden in het bloed, een mogelijke complicatie van parenterale voeding. |
| Hypofosfatemie | Een abnormaal lage concentratie fosfaat in het bloed, vaak geassocieerd met refeeding syndroom. |
| Refeeding syndroom | Een potentieel levensbedreigende metabole stoornis die kan optreden bij ernstig ondervoede patiënten die herstart worden met voeding. |
| Diffusor / Infusor | Apparaten voor de gecontroleerde, langzame toediening van medicatie of vloeistoffen. |
| Infuuspomp | Een elektronisch apparaat dat de snelheid en het volume van infusievloeistoffen nauwkeurig regelt. |
| Patient Controlled Analgesia (PCA) | Een methode waarbij patiënten zelf de dosering van pijnmedicatie kunnen regelen binnen veilige grenzen. |
| Bloedtransfusie | De toediening van bloed of bloedcomponenten van een donor aan een patiënt. |
| Hemovigilantie | Het systeem van registratie, analyse en preventie van ongewenste reacties en incidenten gerelateerd aan bloedtransfusies. |
| Acute hemolytische transfusiereactie | Een ernstige, potentieel dodelijke reactie op een bloedtransfusie veroorzaakt door incompatibiliteit van bloedgroepen. |
| Niet-hemolytische (febriele) transfusiereactie | Een relatief milde reactie op een bloedtransfusie, gekenmerkt door koorts en rillingen. |
| Sepsis (transfusie gerelateerd) | Een infectie die ontstaat door het toedienen van bacterieel gecontamineerd bloedproducten. |
| Allergische/anafylactische transfusiereactie | Een allergische reactie op bestanddelen in donorbloed. |
| TACO (Transfusion-Associated Circulatory Overload) | Overbelasting van het circulerende bloedvolume door te snelle of te grote toediening van bloedproducten. |
| TRALI (Transfusion-Related Acute Lung Injury) | Acute longbeschadiging na een bloedtransfusie, veroorzaakt door antilichamen in het donorplasma die reageren met de witte bloedcellen van de ontvanger. |
| Wondgenezing per primam | Directe genezing van een wond met minimale weefselschade en zonder ontsteking of infectie. |
| Wondgenezing per secundam | Genezing van een grotere wond met significant weefselverlies, waarbij het lichaam granulatieweefsel moet opbouwen om de wond te sluiten. |
| Regeneratieve wondgenezing | Herstel van oppervlakkige wonden door vernieuwing van huidlagen, zonder littekenvorming. |
| Traumatische wond | Een wond veroorzaakt door een fysiek trauma of ongeval. |
| Iatrogene wond | Een wond die ontstaat als gevolg van een medische handeling. |
| Chronische wond | Een wond die na een langere periode (vaak 6 weken) niet geneest, vaak door onderliggende oorzaken. |
| Gecontamineerde wond | Een wond die micro-organismen bevat, maar zonder tekenen van actieve infectie. |
| Gekoloniseerde wond | Een wond waarin micro-organismen aanwezig zijn en zich vermenigvuldigen zonder significante weefselschade te veroorzaken. |
| Kritisch gekoloniseerde wond | Een wond met een hoge bacteriële belasting die de genezing belemmert, met subtiele tekenen van infectie. |
| Geïnfecteerde wond | Een wond met duidelijke klinische tekenen van een infectie, waarbij micro-organismen weefselschade veroorzaken. |
| Virulentie | De mate waarin een micro-organisme in staat is om ziekte te veroorzaken. |
| Debridement | Het verwijderen van necrotisch of geïnfecteerd weefsel uit een wond. |
| Biofilm | Een laag van micro-organismen ingebed in een slijmerige matrix die zich aan oppervlakken hecht. |
| Veneus ulcus cruris | Een chronische zweer aan het onderbeen, veroorzaakt door veneuze insufficiëntie. |
| Arterieel ulcus cruris | Een chronische zweer aan het onderbeen, veroorzaakt door arteriële insufficiëntie. |
| Compressietherapie | Therapeutische toepassing van druk op de ledematen om de circulatie te verbeteren. |
| Negatieve druktherapie (NDT) | Een wondbehandelingstechniek die negatieve druk uitoefent op het wondbed. |
| Klinische voeding | Voedingsondersteuning wanneer orale inname onvoldoende is. |
| Enterale voeding | Voeding toegediend via het maag-darmkanaal. |
| Parenterale voeding (TPN) | Voeding toegediend intraveneus. |
| Hypertriglyceridemie | Abnormaal hoge triglyceridenwaarden in het bloed. |
| Hypofosfatemie | Abnormaal lage fosfaatwaarden in het bloed. |
| Refeeding syndroom | Metabole stoornis bij herstart van voeding bij ondervoede patiënten. |
| Diffusor / Infusor | Apparaten voor gecontroleerde toediening van medicatie. |
| Infuuspomp | Elektronisch apparaat voor nauwkeurige infuusregeling. |
| Patient Controlled Analgesia (PCA) | Zelfbediening van pijnmedicatie door de patiënt. |
| Bloedtransfusie | Toediening van bloed of bloedcomponenten. |
| Hemovigilantie | Systeem voor monitoring en preventie van transfusiereacties. |
| Acute hemolytische transfusiereactie | Ernstige reactie op bloedtransfusie door bloedgroepincompatibiliteit. |
| Niet-hemolytische (febriele) transfusiereactie | Milde reactie op bloedtransfusie met koorts en rillingen. |
| Sepsis (transfusie gerelateerd) | Infectie door bacterieel gecontamineerd bloed. |
| Allergische/anafylactische transfusiereactie | Allergische reactie op bestanddelen in donorbloed. |
| TACO (Transfusion-Associated Circulatory Overload) | Circulatoire overbelasting door te snelle/grote bloedtoediening. |
| TRALI (Transfusion-Related Acute Lung Injury) | Acute longbeschadiging na bloedtransfusie. |