Cover
Börja nu gratis Totaal gezondheid en preventie.pdf
Summary
# Introductie tot kinesitherapie en de gezondheidszorg
Introductie tot kinesitherapie en de gezondheidszorg omvat de definitie, specialisaties, en de rol van kinesitherapie binnen het bredere gezondheidszorgsysteem, inclusief de evolutie en samenstelling ervan.
## 1. Introductie tot kinesitherapie en de gezondheidszorg
Dit deel biedt een overzicht van de definitie, de verschillende specialisaties en de plaats van kinesitherapie binnen het bredere gezondheidszorgsysteem [3](#page=3).
### 1.1 Wat is kinesitherapie?
Kinesitherapie kan worden gedefinieerd op basis van de etymologie van de term [3](#page=3).
* 'Kinesis' betekent beweging [3](#page=3).
* 'Therapeia' betekent verzorging of behandeling van het lichaam [3](#page=3).
Samengevat betekent kinesitherapie dus behandelen door te bewegen [3](#page=3).
#### 1.1.1 Specialisaties en toepassingsgebieden
Kinesitherapie omvat een breed scala aan specialisaties en toepassingsgebieden, gericht op diverse medische aandoeningen en letsels. Enkele voorbeelden zijn [3](#page=3):
* Spierkwetsuren [3](#page=3).
* Neurologische letsels [3](#page=3).
* Cardiovasculaire letsels [3](#page=3).
* Pulmonaire letsels [3](#page=3).
* Mentale aandoeningen [3](#page=3).
Daarnaast kan kinesitherapie ook specifieke technieken omvatten zoals massage en manuele therapie, en zich richten op gebieden als sportkinesitherapie en neurologische revalidatie [3](#page=3).
#### 1.1.2 Kinesitherapie als paramedisch beroep
Kinesitherapie wordt beschouwd als een beroep binnen de medische sfeer, maar met paramedische kenmerken. Een paramedicus is iemand die medische behandelingen uitvoert maar geen arts of tandarts is. De wetgeving onderscheidt onder andere de geneeskunst, de verpleegkunde, de kinesitherapie en andere paramedische beroepen [2](#page=2) [3](#page=3).
### 1.2 De rol van de kinesitherapeut in de zorg
De kinesitherapeut speelt een cruciale rol in het zorgtraject van een patiënt. Na een medische diagnose door een arts (gebaseerd op anamnese en klinisch onderzoek - K.O.) stelt de kinesitherapeut een eigen kinesithererapeutische diagnose. Op basis hiervan wordt een behandeling opgesteld. De kinesitherapeut kan ook zelfstandig een anamnese en klinisch onderzoek uitvoeren [3](#page=3).
> **Tip:** Begrijp de workflow van een patiënt door het zorgsysteem. De huisarts is vaak de poortwachter die de patiënt doorverwijst naar de kinesitherapeut voor een specifieke klacht [4](#page=4).
### 1.3 Kinesitherapie binnen de bredere gezondheidszorg
De gezondheidszorg richt zich op het welzijn van de individuele burger. De hedendaagse gezondheidszorg bevindt zich in een stroomversnelling door diverse factoren zoals de vergrijzing van de bevolking en technologische vooruitgang [4](#page=4).
#### 1.3.1 Evolutie van de bevolking
De demografische evolutie, met name de vergrijzing, heeft een significante impact op de gezondheidszorg. Bevolkingspiramides illustreren de leeftijdsopbouw van een populatie. Een vergrijzende bevolking, gekenmerkt door een groter aandeel ouderen, verhoogt de vraag naar gezondheidszorgdiensten, waaronder kinesitherapie [4](#page=4).
#### 1.3.2 Samenstelling van de gezondheidszorg
Verschillende professionals maken deel uit van de gezondheidszorg [4](#page=4):
* Kinesitherapeut [4](#page=4).
* Arts [4](#page=4).
* Verpleegkundige [4](#page=4).
* Tandarts [4](#page=4).
* Psycholoog [4](#page=4).
* Ergotherapeut [4](#page=4).
* Logopedist [4](#page=4).
* Klinisch laborant [4](#page=4).
#### 1.3.3 Situering van de kinesitherapie
De kinesitherapie is op verschillende manieren gesitueerd binnen en buiten de formele gezondheidszorg [4](#page=4).
Binnen de gezondheidszorg [5](#page=5):
* Privépraktijken [5](#page=5).
* Ziekenhuizen [5](#page=5).
* Revalidatiecentra [5](#page=5).
* Rust- en verzorgingstehuizen (RVT) [5](#page=5).
* Psychiatrische instellingen [5](#page=5).
* Medisch-pedagogische instellingen [5](#page=5).
* Bijzonder lager onderwijs (BLO) en buitengewoon secundair onderwijs (BuSO) [5](#page=5).
Buiten de gezondheidszorg [5](#page=5):
* Fitnesscentra [5](#page=5).
* Sportclubs [5](#page=5).
### 1.4 Preventie en de rol van de kinesitherapeut
Dit onderwerp belicht de verschillende vormen van preventie en de specifieke bijdrage die de kinesitherapeut hierin kan leveren [5](#page=5).
#### 1.4.1 De rol van de kinesitherapeut in de geneeskunde
De kinesitherapie wordt binnen de geneeskunde voornamelijk geassocieerd met curatieve zorg, maar speelt ook een rol in preventieve strategieën [5](#page=5).
#### 1.4.2 Vormen van preventie
Preventie kan worden onderverdeeld in drie hoofdcategorieën: primair, secundair en tertiair [5](#page=5).
##### 1.4.2.1 Primaire preventie
Primaire preventie richt zich op het ontwijken en voorkomen van letsels en ziekten voordat ze zich voordoen. Dit omvat diverse domeinen [5](#page=5):
* Milieuhygiëne: Zorgen voor een gezonde fysieke en psychische omgeving [5](#page=5).
* Veiligheid: Maatregelen in brandbestrijding en verkeersveiligheid [5](#page=5).
* Hygiëne: Controle van voedsel en drinkwater [5](#page=5).
* Gezondheidsvoorlichting en -opvoeding (GVO): Educatieve programma's om gezond gedrag te bevorderen [5](#page=5).
* Vaccinatieprogramma's: Het voorkomen van infectieziekten door vaccinatie [5](#page=5).
* Genetisch onderzoek: Het identificeren van erfelijke risicofactoren [5](#page=5).
De kinesitherapie draagt bij aan primaire preventie door bijvoorbeeld de atrofie van spieren te voorkomen bij immobilisatie met gips [5](#page=5).
---
# Ziekte en gezondheid: definities, kenmerken en epidemiologie
Dit onderwerp verkent de definities van gezondheid en ziekte, de concepten van 'normaal' in medische contexten, de kenmerken, oorzaken, het verloop en de behandeling van ziekten, evenals de principes van epidemiologie.
## 2. Ziekte en gezondheid: definities, kenmerken en epidemiologie
### 2.1 Definitie van gezondheid en ziekte
Gezondheid wordt gedefinieerd als een toestand van volkomen lichamelijk, geestelijk en sociaal welzijn, beschouwd als een dynamisch proces en een continuüm in plaats van een statisch alles-of-niets systeem. Het is cruciaal om te beseffen dat gezondheid niet slechts de afwezigheid van ziekte is, maar een actieve staat van welzijn op meerdere gebieden. Het vermogen van een organisme om interne omstandigheden stabiel te houden ondanks externe veranderingen, bekend als homeostase, is essentieel voor het handhaven van gezondheid [10](#page=10) [7](#page=7).
Ziekte is een afwijking van een normale functie of structuur van het lichaam. Het concept van 'normaal' is hierbij van groot belang en kan op twee manieren worden benaderd: statistisch normaal en normatief normaal [10](#page=10) [7](#page=7).
#### 2.1.1 Het concept van 'normaal' in de medische context
* **Statistisch normaal**
Dit verwijst naar waarden die binnen een bepaald bereik vallen dat door 95% van de populatie wordt waargenomen, waarbij 2.5% aan beide uitersten wordt uitgesloten [10](#page=10) [7](#page=7).
> **Voorbeeld:** Als de gemiddelde bloeddruk in een bepaalde groep 120/80 mmHg is, dan vallen de meeste individuen binnen een bepaald bereik rond deze waarde. Personen met extreem hoge of lage bloeddruk zouden statistisch afwijkend kunnen zijn [10](#page=10).
* **Normatief normaal**
Dit is een welbepaalde norm of optimale waarde die van belang is voor de gezondheid, en die afhankelijk kan zijn van factoren zoals geslacht, leeftijd of dagschommelingen. Deze norm is niet enkel gebaseerd op statistische frequentie, maar ook op wetenschappelijke inzichten over wat functioneel en gezond is [11](#page=11) [7](#page=7).
> **Tip:** Begrijpen van het onderscheid tussen statistische en normatieve normaliteit is essentieel om te interpreteren wanneer een gevonden afwijking daadwerkelijk een gezondheidsprobleem vertegenwoordigt [11](#page=11).
Ziekte wordt in de meest gangbare medische interpretatie beschouwd als een afwijking van de normatieve normale, wat gevolgen heeft voor het welzijn en de functionele capaciteit van een individu [11](#page=11).
### 2.2 Kenmerken en verloop van ziekte
Een ziekte wordt gekenmerkt door een samenstel van elementen die bijdragen aan het ontstaan, de ontwikkeling en de uiting ervan. Deze kenmerken omvatten de etiologie, de pathogenese, de symptomatologie, het verloop, de prognose en de behandeling [11](#page=11).
#### 2.2.1 Etiologie (oorzaken van ziekte)
Etiologie is de studie van de oorzaken van ziekten. Oorzaken kunnen zijn [7](#page=7):
* **Enkelvoudig:** Eén specifieke factor veroorzaakt de ziekte [12](#page=12).
* **Meervoudig:** Een combinatie van factoren leidt tot de aandoening [12](#page=12).
* **Idiopatisch:** De oorzaak is onbekend [12](#page=12) [7](#page=7).
* **Iatrogeen:** De ziekte is veroorzaakt door medische interventie [12](#page=12) [7](#page=7).
#### 2.2.2 Pathogenese (ontstaan van ziekte)
Pathogenese beschrijft het proces van hoe een ziekte ontstaat, waarbij drie sleutelfactoren betrokken zijn: een schadelijke invloed, het terrein (vatbaarheid van de persoon) en het afweersysteem van de mens [12](#page=12) [7](#page=7).
* **Schadelijke invloed:** Dit is de externe of interne factor die de ziekte initieert, variërend van acuut trauma tot progressieve overbelasting of infectieuze agentia [12](#page=12).
* **Terrein (vatbaarheid):** Dit betreft de vatbaarheid van de persoon voor de schadelijke invloed, beïnvloed door genetische aanleg, overgewicht, leeftijd en algemene gezondheidstoestand [12](#page=12) [7](#page=7).
* **Afweersysteem:** Het lichaamseigen verdedigingsmechanisme dat reageert op de schadelijke invloed en lichaamsvreemde elementen bestrijdt [12](#page=12) [7](#page=7).
#### 2.2.3 Symptomatologie (uitingen van ziekte)
Symptomatologie omvat de uitingen van een ziekte, waarbij een symptoom een uiting of teken is. Symptomen kunnen zijn [12](#page=12) [8](#page=8):
* **Subjectief:** Alleen door de patiënt waarneembaar [12](#page=12) [8](#page=8).
* **Objectief:** Door een buitenstaander waarneembaar [12](#page=12) [8](#page=8).
* **Aspecifiek:** Kan bij verschillende ziekten voorkomen [12](#page=12) [8](#page=8).
* **Pathognomonisch:** Kenmerkend voor één specifieke ziekte [12](#page=12) [8](#page=8).
Een geheel van symptomen die gezamenlijk wijzen op een specifieke ziekte of aandoening wordt een syndroom genoemd [8](#page=8) [9](#page=9).
#### 2.2.4 Verloop van een ziekte
Het verloop van een ziekte beschrijft hoe deze zich over tijd ontwikkelt. Mogelijke stadia zijn [9](#page=9):
* **Acuut:** Snel ontstaan en kortdurend verloop [13](#page=13).
* **Chronisch:** Langdurig verloop [13](#page=13) [9](#page=9).
* **Intermitterend:** Periodes van ziekte afgewisseld met periodes van gezondheid [13](#page=13) [9](#page=9).
* **Latente periode:** De ziekte is aanwezig, maar veroorzaakt nog geen symptomen [13](#page=13) [9](#page=9).
* **Incubatieperiode:** De tijd tussen blootstelling aan een ziekteverwekker en het optreden van de eerste symptomen. De incubatietijd varieert sterk per ziekte [13](#page=13) [7](#page=7) [9](#page=9).
> **Voorbeeld:** Een patiënt presenteert zich met koorts en spierpijn na contact met een zieke collega. De dokter overweegt, gezien de symptomen en de mogelijke blootstelling, influenza. De incubatietijd van griep (1-4 dagen) is hierbij relevant voor het inschatten van het tijdsbestek sinds de mogelijke infectie [13](#page=13).
* **Prodromen:** De eerste, vaak milde, symptomen die aan het begin van een ziekte optreden [9](#page=9).
> **Tip:** Het is essentieel om de verschillende fasen van een ziekte te begrijpen, van de initiële oorzaak tot de uiterlijke symptomen en het verloop, om de ziekte effectief te kunnen diagnosticeren en behandelen [13](#page=13).
### 2.3 Prognose en behandeling van ziekte
#### 2.3.1 Prognose
De prognose omvat het voorspelde uiteindelijke resultaat van een ziekte. Dit kan variëren van een fatale afloop tot volledige genezing, genezing met restverschijnselen, of evolutie naar een chronische aandoening [14](#page=14) [9](#page=9).
#### 2.3.2 Behandeling
Behandeling omvat maatregelen genomen om een ziekte te bestrijden of de symptomen ervan te verlichten. Behandeling kan worden ingedeeld naar doel en methode [14](#page=14) [9](#page=9).
* **Behandeling volgens doel:**
* **Causale behandeling:** Gericht op het wegnemen van de oorzaak van de ziekte [14](#page=14).
* **Organotrope behandeling:** Gericht op specifieke organen die door de ziekte zijn aangetast [14](#page=14).
* **Symptomatische behandeling:** Gericht op het verlichten van de symptomen van de ziekte [14](#page=14) [9](#page=9).
* **Palliatieve behandeling:** Gericht op het verbeteren van de kwaliteit van leven en het verlichten van lijden, met name bij ongeneeslijke ziekten [14](#page=14) [9](#page=9).
* **Proefbehandeling (diagnostisch doel):** Behandeling ingesteld om een diagnose te stellen door te observeren of de klachten reageren op specifieke therapie [14](#page=14).
* **Experimentele behandeling:** Behandeling die nog in de onderzoeksfase is [14](#page=14).
* **Behandeling volgens methode:**
* **Heelkundige of chirurgische behandeling:** Fysieke ingrepen op het lichaam [14](#page=14).
* **Medicamenteuze behandeling:** Toediening van medicijnen [14](#page=14).
* **Fysische behandeling:** Gebruik van fysieke middelen, onderverdeeld in:
* **Beweging:** Therapeutische oefeningen en bewegingsprogramma's [14](#page=14).
* **Fysiotechniek:** Gebruik van apparatuur en technieken zoals elektrotherapie, warmte- of koudetherapie [14](#page=14).
* **Psychotherapie:** Behandeling gericht op psychische aspecten, zoals gesprekstherapie, cognitieve gedragstherapie [14](#page=14).
### 2.4 Epidemiologie: studie van ziekte en sterfte
Epidemiologie is de wetenschap die zich bezighoudt met het bestuderen van het vóórkomen, de distributie en de determinanten van ziekte en sterfte in menselijke populaties. Het bestudeert de frequentie en distributie van ziekten in populaties en de methoden om ziekte- en sterftecijfers te beschrijven en te analyseren [15](#page=15) [9](#page=9).
#### 2.4.1 Kernconcepten in epidemiologie
Epidemiologie wordt gedefinieerd als de wetenschap die het vóórkomen van ziekte en sterfte bestudeert, of als de methodeleer van onderzoek naar gezondheid en ziekte in menselijke populaties [15](#page=15).
#### 2.4.2 Ziekte- en sterftebeschrijving
* **Morbiditeit:** Het aantal ziektegevallen binnen een specifieke populatie gedurende een bepaalde periode [15](#page=15) [9](#page=9).
* **Mortaliteit:** Het aantal overlijdens binnen een specifieke populatie gedurende een bepaalde periode. Dit kan worden onderverdeeld als brutomortaliteit (totaal aantal overlijdens) of mortaliteit per ziekte (specifiek veroorzaakt door een bepaalde ziekte) [15](#page=15) [9](#page=9).
* **Letaliteit:** Het percentage van ziektegevallen dat resulteert in overlijden, vaak uitgedrukt per 100 ziektegevallen [15](#page=15) [9](#page=9).
#### 2.4.3 Incidentie en prevalentie
* **Incidentie:** Het aantal nieuwe ziektegevallen dat zich voordoet in een bepaalde populatie gedurende een specifieke tijdsperiode [15](#page=15) [9](#page=9).
* **Prevalentie:** Het totale aantal bestaande ziektegevallen in een bepaalde populatie op een specifiek tijdstip of gedurende een specifieke periode. Dit kan worden onderverdeeld in puntprevalentie (op één specifiek moment), periodeprevalentie (gedurende een bepaalde periode) en lifetimeprevalentie (ooit in het leven) [15](#page=15) [9](#page=9).
#### 2.4.4 Risicomatrices
Epidemiologie maakt gebruik van verschillende maten om ziekterisico's te kwantificeren [15](#page=15).
* **Ziekterisico:** Een algemene term die de kans op het ontwikkelen van een ziekte beschrijft [16](#page=16).
* **Relatief Risico (RR):** Een verhouding die aangeeft hoe vaak een ziekte voorkomt in een blootgestelde groep vergeleken met een niet-blootgestelde groep. De formule is [16](#page=16) [9](#page=9):
$$RR = \frac{\text{Incidentie in risicogroep (Ri)}}{\text{Incidentie in niet-risicogroep (R0)}}$$ [16](#page=16).
> **Voorbeeld:** Als er 6000 rokers met longkanker zijn en 600 niet-rokers met longkanker, dan is de RR 6000/600 = 10. Dit betekent dat rokers 10 keer meer kans hebben op longkanker dan niet-rokers [16](#page=16).
* **Attributief Risico (AR):** Het deel van het risico op een ziekte in een risicogroep dat toegeschreven kan worden aan de specifieke risicofactor. De formule is [16](#page=16) [9](#page=9):
$$AR = R_i - R_0$$ [16](#page=16).
Met de cijfers uit het vorige voorbeeld (Ri = 6000, R0 = 600):
$$AR = \frac{6000 - 600}{6000} = \frac{5400}{6000} = 0,9$$ [16](#page=16).
Dit resultaat van 0,9 (of 90%) geeft aan dat 90% van het risico op longkanker te wijten is aan de risicofactor (roken in dit geval) [16](#page=16).
#### 2.4.5 Epidemiologische studies
Verschillende soorten studies worden gebruikt om ziektepatronen te onderzoeken [16](#page=16):
* **Cohorte onderzoek:** Volgt een groep mensen over tijd om de ontwikkeling van ziekten te observeren (prospectief of retrospectief) [16](#page=16).
* **Case-control onderzoek (vergelijkingsstudie):** Vergelijkt individuen met een ziekte (cases) met individuen zonder die ziekte (controls) om blootstellingen te identificeren [16](#page=16).
* **Cross-sectioneel onderzoek:** Onderzoekt ziekte en blootstellingen op één specifiek tijdstip [16](#page=16).
> **Tip:** Cijfers van de WHO (World Health Organization) kunnen nuttige bronnen zijn voor data en statistieken met betrekking tot ziekte en sterfte [15](#page=15).
---
# Methodisch handelen in de kinesitherapie
Methodisch handelen in de kinesitherapie is een gestructureerde, systematische en doelgerichte aanpak die de zorgverlening stuurt vanaf de initiële verwijzing tot de afsluiting van de behandelepisode.
### 3.1 Het International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF)
Het ICF is een classificatiesysteem ontwikkeld door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) dat een gemeenschappelijke taal en kader biedt voor de beschrijving van gezondheid en gezondheidsgerelateerde toestanden. Het beschrijft de componenten van gezondheid en de bijbehorende componenten van functioneren en handicaps [6](#page=6).
### 3.2 Methodisch handelen in de kinesitherapie
Methodisch handelen in de kinesitherapie omvat een gestructureerde, systematische aanpak bij het diagnosticeren, behandelen en evalueren van patiënten. Dit proces volgt doorgaans een cyclische methode waarbij informatie wordt verzameld, geanalyseerd, een plan wordt opgesteld, de interventie wordt uitgevoerd en de resultaten worden geëvalueerd, wat zorgt voor doelgerichte en efficiënte zorgverlening. Het is een benadering die gekenmerkt wordt door doelgerichtheid, bewustheid, systematiek en procesmatigheid [17](#page=17) [19](#page=19) [6](#page=6).
#### 3.2.1 Kenmerken van methodisch handelen
Methodisch handelen wordt gekenmerkt door vier kernprincipes [19](#page=19):
1. **Doelgerichtheid**: Het principe waarbij de zorgverlener duidelijk weet welk doel hij wil bereiken met zijn handelen, en waarbij dit doel, met het oog op een bepaald resultaat, leidend is voor alle acties. Dit kan bestaan uit algemene doelen, subdoelen en tussendoelen [17](#page=17) [19](#page=19).
> **Voorbeeld**: Het stellen van de vraag "Hoe groot is de door de patiënt ervaren bewegingsbeperking?" gekoppeld aan een functieonderzoek, of het formuleren van een subdoel zoals "pijn verminderen" binnen het hoofddoel "bewegingsvrijheid vergroten" [19](#page=19).
2. **Bewustheid**: Het zich bewust zijn van de eigen gedachten, gevoelens en acties, evenals die van de patiënt en de omringende situatie, inclusief de gevolgen van het eigen handelen en de mogelijkheden en grenzen van de kinesitherapie. Dit omvat ook het kennen van de grenzen en mogelijkheden van de kinesitherapie, de zorgverlener zelf en de patiënt. De kwaliteit van de relatie tussen patiënt en kinesitherapeut is een belangrijk aspect van bewustheid [17](#page=17) [19](#page=19) [20](#page=20).
> **Tip**: Aandacht voor communicatie en het verhelderen van misverstanden zijn voorbeelden van het bewust benutten van de patiënt-kinesitherapeutrelatie [20](#page=20).
3. **Systematiek**: Het handelen volgens een logische ordening van stappen, waarbij een plan wordt opgesteld met een specifieke werkwijze en handelingen die gerelateerd zijn aan de gestelde doelen [17](#page=17) [20](#page=20).
> **Voorbeeld**: Bij het eerste contact met een patiënt een logische keuze maken tussen onderzoek, behandeling of anamnese. Bij knieklachten eerst de knie onderzoeken en daarna kijken naar eventuele provocatie vanuit heup of enkel [20](#page=20).
4. **Procesmatigheid**: De voortdurende aanpassing van de volgende stap op basis van de bevindingen van de vorige stappen, waarbij de zorgverlener aansluit bij veranderingen in de situatie en handelt in een dynamisch proces [17](#page=17) [20](#page=20).
> **Voorbeeld**: Bij onderzoek naar bewegingsuitslag van de knie, indien verschijnselen van instabiliteit worden gevonden die niet direct passen, deze instabiliteit als volgende stap verder onderzoeken [20](#page=20).
#### 3.2.2 Strategieën voor probleemoplossing
Methodisch handelen omvat ook diverse strategieën voor probleemoplossing, waarbij het herkennen en formuleren van het probleem centraal staat. Een strategie wordt gedefinieerd als het maken en uitvoeren van een plan om een doel te bereiken volgens een bepaalde werkwijze [20](#page=20) [21](#page=21).
1. **Herkennen en formuleren van het probleem**: Een cruciale eerste stap is het correct herkennen en formuleren van het probleem, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het probleem waar de patiënt mee komt en het daadwerkelijke probleem waar de kinesitherapeut voor staat [21](#page=21).
2. **Mogelijke probleemoplossingsstrategieën**:
* **Hypothetico-deductieve methode**: Een probleemoplossende strategie waarbij een expliciete veronderstelling (hypothese) wordt opgesteld aan het begin van het proces, waarna het aantal opties geleidelijk wordt verkleind tot de meest waarschijnlijke hypothese overblijft. In het beginstadium zijn er meerdere hypothesen [17](#page=17) [21](#page=21).
* **Patroonherkenning**: Een strategie waarbij problemen worden herkend op basis van eerdere ervaringen van de therapeut, wat snelle herkenning en interventie mogelijk maakt, maar ook risico's met zich meebrengt voor minder ervaren therapeuten. Men dient alert te blijven op mogelijke valkuilen [17](#page=17) [21](#page=21).
* **Algoritme of beslisboom-strategie**: Een strategie voor probleemoplossing waarbij vooraf aangegeven wegen of stappen worden gevolgd, vaak in de vorm van een beslisboom, om tot een oplossing te komen. De uitdaging is om alle mogelijke opties in de vorm van vragen te includeren. Deze methoden zijn relatief weinig voorhanden en worden in de praktijk weinig gebruikt [17](#page=17) [21](#page=21).
> **Voorbeeld**: Een beslisboom voor impingementsymptomen in de schouder [21](#page=21).
* **Verzamelmethode**: Een benadering waarbij alle beschikbare gegevens over de patiënt worden verzameld, inclusief de volledige ziektegeschiedenis en de huidige stand van zaken, zonder directe focus op een specifiek doel, wat nuttig kan zijn maar ook complex kan zijn voor ingewikkelde problemen [17](#page=17) [21](#page=21).
> **Tip**: De verzamelmethode kan nuttig zijn voor een breed overzicht, maar is effectiever in combinatie met een gerichte strategie voor efficiënte probleemoplossing, vooral bij complexe casussen [22](#page=22).
#### 3.2.3 Het kinesitherapeutisch zorgverleningsproces
Het kinesitherapeutisch zorgverleningsproces beschrijft de gestructureerde aanpak van een kinesitherapeut om gezondheidsproblemen van een patiënt op te lossen en diens functioneren te verbeteren. Het primaire doel is het verminderen van klachten of het volledig klachtenvrij maken van de patiënt, conform de hulpvraag [22](#page=22).
Het KNGF heeft een kader opgesteld dat acht stappen in het denkproces van de hulpverlener beschrijft, wat het beroepsspecifiek methodisch handelen vormt. Hoewel het proces lineair kan lijken, zijn er cyclische aspecten [22](#page=22).
1. **Stap 1: Verwijzing en aanmelding**: Initiële fase waarin een patiënt wordt verwezen of zich aanmeldt. Hier worden 'vroege hypotheses' gevormd die richting geven aan de anamnese [22](#page=22).
2. **Stap 2: Anamnese**: Een vraaggesprek waarin informatie wordt verzameld over het ervaren gezondheidsprobleem. Dit helpt bij het vormen of verfijnen van hypotheses en stuurt de richting van het onderzoek. Tot wel 80% van de correcte diagnosestelling kan al tijdens de anamnese plaatsvinden [22](#page=22) [23](#page=23).
> **Tip**: De anamnese is cruciaal voor een diepgaand begrip van de klachten en de context [23](#page=23).
3. **Stap 3: Onderzoek**: Verzamelen van objectieve gegevens om de gevormde hypothesen te toetsen. Specifieke tests worden uitgevoerd afhankelijk van de hypothese om de aard en ernst van het probleem te objectiveren [23](#page=23).
> **Voorbeeld**: De Lachman test wordt gebruikt om de stabiliteit van de voorste kruisband te evalueren [23](#page=23).
4. **Stap 4: Analyse**: Analyse van alle verzamelde gegevens (verwijzing, anamnese, onderzoek). Hieruit volgt een kinesitherapeutische evaluatie, de indicatie voor kinesitherapie, en op basis daarvan wordt een behandelplan opgesteld [23](#page=23).
5. **Stap 5: Behandelplan**: Opgesteld in samenspraak met de patiënt en eventuele andere disciplines. Het bevat korte- en langetermijndoelen en de werkwijze om deze doelen te bereiken. Het fungeert als tussenstap en leidraad [18](#page=18) [23](#page=23).
6. **Stap 6: Behandeling**: De fase van daadwerkelijke behandeling, waarbij contactmomenten en uitgevoerde acties worden genoteerd. Tussentijdse evaluaties kunnen leiden tot het bijstellen van de behandeling [24](#page=24).
7. **Stap 7: Evaluatie**: Evaluatie vindt zowel tussentijds als aan het einde van de behandelepisode plaats. Tussentijdse evaluaties beoordelen het handelen en sturen bij, terwijl de eindevaluatie beoordeelt of de gestelde doelen zijn bereikt [18](#page=18) [24](#page=24).
8. **Stap 8: Afsluiting**: De laatste stap, waarbij de behandelepisode officieel wordt afgesloten en de samenwerking met de patiënt wordt beëindigd, vaak met het opmaken van een verslag [24](#page=24).
#### 3.2.4 Kinesitherapeutische evaluatie
De kinesitherapeutische evaluatie is het proces van analyse en interpretatie van alle verzamelde gegevens om de indicatie voor kinesitherapie te bepalen en een behandelplan op te stellen [18](#page=18).
* **Indicatie voor kinesitherapie**: De vaststelling of de klachten en de toestand van de patiënt rechtvaardigen dat kinesitherapie als behandelvorm wordt ingezet [18](#page=18).
#### 3.2.5 Secundaire en tertiaire preventie in de kinesitherapie
* **Secundaire preventie**: Beoogt het vroegtijdig opsporen en behandelen van een ziekte of aandoening om progressie te stoppen. Kinesitherapie is cruciaal in het herstellen van letsels [6](#page=6).
* **Tertiaire preventie**: Richt zich op het voorkomen van verergering van een bestaande aandoening of complicaties. Kinesitherapie speelt hierin een sleutelrol, bijvoorbeeld bij revalidatie na dwarslaesies [6](#page=6).
> **Tip**: Hoewel kinesitherapie traditioneel curatief is, wordt de rol in preventie (primair, secundair, tertiair) steeds belangrijker [6](#page=6).
---
# Gezondheidsleer, micro-organismen en hygiëne
Dit onderdeel behandelt de basisprincipes van gezondheidsleer en ziekteleer, de aard en impact van micro-organismen, biofilms, de verspreiding van ziekten, preventieve maatregelen, en sterilisatie-, desinfectie- en hygiënepraktijken in de gezondheidszorg.
### 4.1 Gezondheidsleer en ziekteleer: basisconcepten
Gezondheidsleer is de wetenschap die zich richt op methoden en middelen om de gezondheid te bewaren en bevorderen, met een focus op preventie. Dit staat tegenover ziekteleer, dat zich bezighoudt met het herstellen van de gezondheid na ziekte door diagnose en behandeling. Preventieve geneeskunde heeft als doel ziekten te voorkomen door gezondheid te bevorderen, terwijl curatieve geneeskunde zich richt op het herkennen, diagnosticeren en behandelen van bestaande ziekten. Revalidatiegeneeskunde ten slotte behandelt de gevolgen van ziekten of blessures [34](#page=34).
#### 4.1.1 Onderdelen van de gezondheidsleer
Gezondheidsleer kan worden onderverdeeld in:
* **Algemene gezondheidsleer:** Principes en praktijken die voor iedereen gelden, zoals vaccinatieprogramma's [34](#page=34).
* **Bijzondere gezondheidsleer:** Principes en praktijken gericht op specifieke groepen, zoals schoolhygiëne [34](#page=34).
* **Openbare gezondheidsleer:** Verantwoordelijkheden van overheden voor de volksgezondheid, zoals de controle op drinkwatervoorziening [34](#page=34).
### 4.2 Micro-organismen: aard en impact op de gezondheid
Micro-organismen zijn levende wezens die te klein zijn om met het blote oog te zien en microscopisch onderzoek vereisen. Historisch gezien toonde onderzoek aan dat infecties worden veroorzaakt door het binnendringen van bacteriën. Tegenwoordig worden infectieziekten bestreden met hygiëne, vaccinatie en antibiotica [25](#page=25) [34](#page=34).
#### 4.2.1 Classificatie van micro-organismen
Micro-organismen kunnen worden ingedeeld in:
* Eukaryoten
* Eubacteriën
* Archaebacteriën
* Virussen
* Cyanobacteriën (blauwalgen) [35](#page=35).
#### 4.2.2 Schadelijkheid van micro-organismen
Niet alle micro-organismen zijn schadelijk. Hun schadelijkheid hangt af van de relatie met de gastheer:
* **Parasieten:** Altijd schadelijk voor de gastheer, zoals virussen. Virussen worden in deze context als parasieten beschouwd [25](#page=25) [35](#page=35).
* **Commensalen:** Leven op of in een gastheer zonder deze significant te schaden, maar met potentieel schadelijke effecten onder bepaalde omstandigheden, zoals de darmflora [25](#page=25) [35](#page=35).
* **Saprofyten:** Leven van dode organische materie en kunnen opportunistisch schadelijk zijn bij verzwakte gastheersystemen. Dit kan leiden tot surinfecties, bijvoorbeeld na antibioticagebruik [25](#page=25) [35](#page=35).
> **Tip:** Het is belangrijk om het onderscheid te maken tussen micro-organismen die inherent schadelijk zijn, organismen die afhankelijk zijn van de gastheer zonder direct schade aan te richten, en organismen die alleen onder specifieke, verzwakte omstandigheden schadelijk worden [35](#page=35).
### 4.3 Biofilms en hun rol in infecties
Een biofilm is een gemeenschap van micro-organismen, ingekapseld in een zelfgeproduceerde matrix, die zich aan een oppervlak hechten. Deze matrix, bestaande uit polysachariden, eiwitten en nucleïnezuren (EPS), biedt verhoogde resistentie. Biofilms kunnen zich op diverse oppervlakken vormen [26](#page=26) [35](#page=35).
#### 4.3.1 Eigenschappen van biofilms
Micro-organismen in biofilms vertonen afwijkende eigenschappen ten opzichte van planktonische (vrij zwevende) micro-organismen:
* **Langzamere groeisnelheden:** Groeien over het algemeen langzamer [36](#page=36).
* **Activatie van stress-tolerantiemechanismen:** Bevordert overleving onder stressvolle omstandigheden [36](#page=36).
* **Verhoogde resistentie:** Aanzienlijk beter bestand tegen toxische stoffen zoals antibiotica, detergenten en uitdroging. Dit wordt toegeschreven aan [36](#page=36):
* De fysieke barrière van de matrix die penetratie van antimicrobiële middelen bemoeilijkt [36](#page=36).
* Vertraagde metabole activiteit, wat leidt tot minder gevoeligheid voor antibiotica gericht op actieve celprocessen [36](#page=36).
* Aanwezigheid van 'persister cells', een subpopulatie die zeer resistent is tegen antibiotica [36](#page=36).
> **Tip:** De verhoogde resistentie van biofilm-geïnfecteerde bacteriën verklaart waarom hoge doses antibiotica vaak niet effectief zijn in het uitroeien van deze infecties [36](#page=36).
#### 4.3.2 De rol van biofilms in infecties
Biofilms zijn geassocieerd met chronische en moeilijk te behandelen infecties. Voorbeelden van infecties geassocieerd met biofilms zijn [36](#page=36):
* Prostatitis [26](#page=26) [36](#page=36).
* Periodontitis [26](#page=26) [36](#page=36).
* Endocarditis [26](#page=26) [36](#page=36).
* Otitis media (middenoorontsteking), vaak veroorzaakt door bacteriën zoals streptokokken [26](#page=26) [36](#page=36).
#### 4.3.3 Biofilms en medisch materiaal
Medisch hulpmiddelen die langdurig in het lichaam verblijven of in contact komen met lichaamsvloeistoffen zijn ideale substraten voor biofilmvorming. Dit kan leiden tot ernstige complicaties, zoals implantaat-gerelateerde infecties of systemische infecties. Voorbeelden van medisch materiaal met biofilms zijn [37](#page=37):
* Prothetische hartkleppen [37](#page=37).
* Centraal veneuze katheters [37](#page=37).
* Urinekatheters [37](#page=37).
* Contactlenzen [37](#page=37).
* Intra-uterieuze middelen (IUD) [37](#page=37).
* Tandheelkundige waterleidingen [37](#page=37).
> **Example:** Een centrale veneuze katheter kan snel worden gekoloniseerd door bacteriën uit de bloedbaan, waarna een biofilm zich vormt op het oppervlak van de katheter. Deze biofilm kan fungeren als een bron van bacteriën die in de bloedbaan terechtkomen en een levensbedreigende bloedvergiftiging (sepsis) veroorzaken [37](#page=37).
### 4.4 Verspreiding van ziekten en preventieve maatregelen
Dit onderdeel behandelt mechanismen van ziekteverspreiding, besmettingsbronnen en -wegen, factoren die de gastheergevoeligheid beïnvloeden, en preventieve maatregelen [37](#page=37).
#### 4.4.1 Besmettingsbronnen
De besmettingsbron is de oorsprong van een infectie, waar een ziekteverwekker zich vermenigvuldigt en waaruit infectie kan plaatsvinden. Bronnen kunnen zijn [26](#page=26) [37](#page=37):
* Een zieke persoon [37](#page=37).
* Een besmet dier, zoals bij vogelgriep [37](#page=37).
* Een kiemdrager, een persoon of dier dat een ziekteverwekker draagt zonder symptomen [27](#page=27) [37](#page=37).
Infectie kan plaatsvinden tijdens de incubatieperiode, bij een subklinisch verloop, of bij latente infecties. Sommige infecties, zoals Hepatitis B, zijn oncogeen en verhogen het risico op kanker [27](#page=27) [37](#page=37).
#### 4.4.2 Bestrijding van de bron
Bestrijding van de bron richt zich op het opsporen, isoleren en uitschakelen ervan. Dit kan door therapie (bv. antibiotica) of eliminatie [37](#page=37).
#### 4.4.3 Besmettingswegen
Besmettingswegen beschrijven hoe ziekteverwekkers van de bron naar een nieuwe gastheer reizen [38](#page=38).
* **Direct contact:**
* Mond–hand–mond contact [38](#page=38).
* Mond–hand–voorwerp–hand–mond contact [38](#page=38).
* Mond–mond contact [38](#page=38).
* Seksueel contact [38](#page=38).
* **Indirect contact:**
* Via de lucht (droplet-infectie) [27](#page=27) [38](#page=38).
* Via stof [38](#page=38).
* Via huidschilfers [38](#page=38).
* Via faeces [38](#page=38).
* Via urine [38](#page=38).
* Via water [38](#page=38).
* Via voedsel [38](#page=38).
* Via bloed [38](#page=38).
* Via de placenta (van moeder op kind) [38](#page=38).
#### 4.4.4 Onderbreken van de besmettingsweg
Preventie omvat maatregelen zoals drinkwater- en voedselhygiëne, handhygiëne, gebruik van condooms bij SOA's, voorlichting en het voorkomen van bloedcontact [38](#page=38).
#### 4.4.5 Gevoeligheid van de gastheer
De kans op een succesvolle infectie hangt af van factoren gerelateerd aan de gastheer en de ziekteverwekker [38](#page=38):
* **Aard van de ziekteverwekker:** De soort micro-organisme (parasiet, commensaal, etc.) [38](#page=38).
* **Infectiedosis (ID):** Het aantal ziekteverwekkers dat de gastheer binnenkrijgt. De minimale infectiedosis (MID) is de kleinste hoeveelheid microben die een infectie kan veroorzaken [38](#page=38).
* **ID50 (Infectieuze dosis 50%):** Het aantal micro-organismen dat nodig is om bij 50% van de blootgestelde individuen een infectie te veroorzaken [27](#page=27) [38](#page=38).
> **Example:** De ID50 voor Salmonella is 1.000.000, voor Cholera 1.000.000.000, en voor TBC slechts 1. Dit illustreert dat sommige pathogenen veel besmettelijker zijn dan andere [39](#page=39).
* **Virulentie:** De mate van schadelijkheid of het vermogen van een micro-organisme om ziekte te veroorzaken [27](#page=27) [39](#page=39).
* **Besmettingsweg:** Sommige wegen, zoals bloed, zijn effectiever [39](#page=39).
* **Weerstand van de geïnfecteerde persoon:** Kan lokaal, algemeen (gezondheidstoestand) of specifiek (immuunsysteem) zijn [39](#page=39).
#### 4.4.6 Vermindering van gevoeligheid
Gevoeligheid kan worden verminderd door vaccinatie (actieve immunisatie) en serumtherapie (passieve immunisatie) [39](#page=39).
#### 4.4.7 Epidemiologische verspreidingsfactoren
Factoren die de verspreiding van ziekten beïnvloeden:
* **Demografische en beroepsgebonden factoren:** Leeftijd, geslacht, beroep (bv. duivenmelkerslong bij duivenmelkers) [39](#page=39).
* **Seizoensgebonden factoren:** Bepaalde ziekten komen meer voor in specifieke seizoenen (bv. hooikoorts in lente/zomer) [39](#page=39).
* **Geografische factoren:** Locatie kan bepalend zijn (bv. SARS) [39](#page=39).
* **Ziekte-overdracht cycli:** Soms is een tussen-gastheer nodig (bv. malaria via mug) [39](#page=39).
#### 4.4.8 Preventieve maatregelen en brede concepten
Algemene preventieve maatregelen omvatten goede algemene hygiëne. De overlevingsduur van pathogenen in de omgeving speelt ook een rol. Groeps- of kudde-immuniteit, vaak bereikt door vaccinatieprogramma's, beschermt een populatie tegen snelle verspreiding [39](#page=39).
> **Tip:** Begrip van dropletinfectie is essentieel voor het begrijpen van de verspreiding van veel luchtweginfecties, zoals verkoudheid en griep [39](#page=39).
### 4.5 Sterilisatie, desinfectie en hygiëne in de gezondheidszorg
Dit gedeelte behandelt methoden en principes achter sterilisatie, desinfectie en hygiënepraktijken in de gezondheidszorg om infecties te voorkomen en patiëntveiligheid te waarborgen [40](#page=40).
#### 4.5.1 Sterilisatie: het doden van alle micro-organismen
Sterilisatie is een proces waarbij alle micro-organismen, inclusief sporen, worden gedood of verwijderd van materiaal of oppervlakken [27](#page=27) [40](#page=40).
* **Methoden van sterilisatie:**
* **Temperatuur:** De meeste micro-organismen sterven tussen 55-60°C. Sporen vereisen 120°C gedurende 20 minuten. Afkokend materiaal doodt niet alles [41](#page=41).
* **Autoclaaf:** Gebruikt hoge druk en stoom om de temperatuur te verhogen voor sterilisatie. Dit leidt tot irreversibele denaturatie van structurele eiwitten en enzymen [27](#page=27) [41](#page=41).
* **Filtratie:** Gebruik van membranen met poriën te klein voor bacteriën om vloeistoffen steriel te maken [41](#page=41).
* **Straling:** UV- of Gammastralen kunnen worden gebruikt voor sterilisatie (bv. UV-belichting van drinkwaterreservoirs) [41](#page=41).
* **Gassterilisatie:** Gebruik van chemische middelen zoals ethyleenoxide, vaak voor warmtegevoelige materialen [27](#page=27) [41](#page=41).
#### 4.5.2 Desinfectie: het reduceren van micro-organismen
Desinfectie is gericht op het doden van de meeste pathogenen; sporen blijven meestal intact. Het kan worden toegepast op huid, slijmvliezen en voorwerpen [27](#page=27) [41](#page=41).
* **Veelgebruikte desinfectiemiddelen:**
* **Alcohol (70%):** Effectief tegen bacteriën, virussen en schimmels, niet tegen sporen. Werkt door denaturatie van eiwitten in aanwezigheid van water. Te gebruiken op intacte huid of voorwerpen [28](#page=28) [42](#page=42).
* **Chloor:** Effectief tegen bacteriën, virussen en schimmels. Werkt door denaturatie van eiwitten. Niet geschikt voor instrumenten, wel voor oppervlakken met bloed. Chloorhoudende producten zoals javel worden gebruikt [28](#page=28) [42](#page=42).
* **Jodium:** Effectief tegen bacteriën, virussen, schimmels en (trager) sporen. Werkt door verstoring van de eiwitsynthese. Te gebruiken op de huid (pre-operatief) en wonden [28](#page=28) [42](#page=42).
* **Chloorhexidine:** Effectief tegen Gram-positieve bacteriën, minder tegen Gram-negatieve bacteriën en virussen, niet tegen sporen. Werkt door coagulatie van het cytoplasma en beschadiging van het celmembraan. Te gebruiken op huid en wonden [28](#page=28) [42](#page=42).
#### 4.5.3 Voedingshygiëne
Voedingshygiëne is essentieel voor gezondheid en omvat zowel calorische als niet-calorische voeding [42](#page=42).
* **Calorische voeding:** Levert energie uit koolhydraten, vetten en eiwitten [28](#page=28) [42](#page=42).
* **Koolhydraten:** Gerelateerd aan Diabetes Mellitus (hyperglycemie), lactose-intolerantie, tandcariës (demineralisatie onder pH 5.5), gingivitis en parodontitis. Frisdranken met lage pH en suikers bevorderen erosie. Remineralisatie van tanden gebeurt boven pH 5.5, vooral met fluoride. Preventie van cariës omvat suikerbeperking, tandplakverwijdering, fluoride en vermijden van erosieve producten [43](#page=43).
* **Vetten:** Te veel verzadigde vetzuren en cholesterol kunnen bijdragen aan atherosclerose en darmkanker [29](#page=29) [43](#page=43).
* **Eiwitten:** Glutenentheropathie (coeliakie) vereist een glutenvrij dieet. Eiwitten spelen een rol bij spieropbouw [29](#page=29) [43](#page=43).
* **Niet-calorische voeding:** Omvat vitamines, mineralen, water en voedingsvezels die essentieel zijn voor lichaamsfuncties. Tekorten leiden tot hypovitaminose. Overmatige inname van vetoplosbare vitamines (A, D, E, K) kan leiden tot hypervitaminose [28](#page=28) [29](#page=29) [43](#page=43).
#### 4.5.4 Handhygiëne
Correcte handhygiëne is cruciaal, vooral bij patiënten met verminderde weerstand en verhoogde gevoeligheid voor infecties (bv. dialyse-, brandwonden-, hemato-oncologische, transplantatiepatiënten, patiënten op intensieve zorgen) [32](#page=32) [43](#page=43).
* **Belang van handhygiëne:** Vereist een specifieke techniek. Het dragen van handschoenen is belangrijk [44](#page=44).
* **Methodes en praktijken:** Alcoholische handdesinfectie is effectief. Handschoenen verminderen kruisinfecties en beschermen personeel; ze moeten correct gewisseld worden. Vloeibare zeep en papieren handdoekjes moeten gestimuleerd worden [44](#page=44).
* **Voordelen van alcoholische handdesinfectie:** Snel, vereist geen sanitaire ruimte, handen hoeven niet gedroogd te worden, producten worden handvriendelijker [44](#page=44).
> **Tip:** Veelgebruikte alcoholische handdesinfectiemiddelen zijn Manugel, Hibiguard, Alcogel, Serrilum en Phytogel. Caveat: Er kan gemorst worden bij vloeibare producten. Wees voorzichtig, want deze producten bevatten alcohol en zijn dus BRANDBAAR [44](#page=44).
### 4.6 Infectieziekten en ziekenhuishygiëne, met nadruk op MRSA en prikaccidenten
Dit onderdeel behandelt de preventie en bestrijding van infectieziekten in de gezondheidszorg, met speciale aandacht voor MRSA en de risico's en aanpak van prikaccidenten [44](#page=44).
#### 4.6.1 Methicilline Resistente Staphylococcus Aureus (MRSA)
MRSA is een belangrijke nosocomiale pathogene bacterie die resistent is tegen methicilline en veel andere antibiotica. Antibioticaresistentie is een significant probleem [29](#page=29) [44](#page=44).
* **Geschiedenis van resistentieontwikkeling:** Penicillineresistentie ontstond rond 1946-1950 door de productie van β-lactamasen door Staphylococcus aureus. Tegen 2000 was 80% van de S. aureus-infecties penicillineresistent. Methicilline (geïntroduceerd in 1959) leidde tot MRSA, en resistentie tegen oxacilline tot de term 'multiresistente stammen'. Patiënten in ziekenhuizen zijn vatbaarder door verminderde immuniteit [29](#page=29) [45](#page=45).
* **Detectie en classificatie van MRSA:** Elke nieuwe MRSA-patiënt moet gemeld worden. Microbiologisch onderzoek identificeert S. Aureus en test de resistentie [45](#page=45).
* **MRSA-positief:** Resistentie tegen methicilline of oxacilline; isolatie is noodzakelijk [45](#page=45).
* **MSSA (Methicilline Sensitieve Staphylococcus Aureus):** Gevoeligheid voor methicilline of oxacilline; isolatie niet nodig [45](#page=45).
* **Situaties van MRSA-aanwezigheid:**
* **Kiemdrager:** MRSA aanwezig op huid/slijmvliezen zonder infectietekenen [27](#page=27) [45](#page=45).
* **Gekoloniseerde patiënt:** MRSA aanwezig in weefsel/lichaamsvocht zonder infectietekenen [30](#page=30) [45](#page=45).
* **Geïnfecteerde patiënt:** MRSA veroorzaakt een infectie (bv. wondinfecties, pneumonie, osteomyelitis, sepsis) [30](#page=30) [45](#page=45).
* **Overdracht en risicofactoren:** Voornamelijk indirect via handen van zorgverleners. Kan langdurig overleven in droge omgevingen, verspreiding via kleding is mogelijk. Ook droplet-verspreiding is mogelijk. Risicofactoren: huidlaesies, lichaamsvreemd materiaal, diabetes, immunosuppressie [45](#page=45).
* **Behandeling en preventie bij dragerschap:** Mupirocine-zalf kan worden gebruikt voor neusdragerschap. Gezonde mensen, inclusief gezondheidswerkers, lopen geen risico. Personeel met neusdragerschap mag blijven werken mits behandeld [30](#page=30) [46](#page=46).
* **Prevalentie:** In veel landen, waaronder België, neemt de prevalentie toe. Oorzaken: meer screening en opkomst van resistente vormen [46](#page=46).
* **Bestrijding van MRSA:** Preventie is essentieel, met nadruk op grondige handhygiëne en voorkomen van contact met bloed/lichaamsvochten (gebruik van handschoenen). In ziekenhuizen: dekolonisatie van dragers/gekoloniseerden (wassen, neuszalf) en isolatie. Preventie wordt belangrijker in verpleeghuizen en thuisverpleging [46](#page=46).
#### 4.6.2 Ziekenhuishygiëne
Ziekenhuishygiëne richt zich op patiëntveiligheid ("primum non nocere") door het voorkomen van infecties, overdracht van infecties en het hanteren van isolatieprocedures. Het omvat ook het voorkomen van valincidenten, decubitus en psychosociale complicaties. De ziekenhuishygiënist is hiervoor verantwoordelijk [46](#page=46).
* **Arbeidshygiëne:** Richt zich op het personeel en heeft veel raakvlakken met ziekenhuishygiëne, wat samenwerking noodzakelijk maakt [46](#page=46).
#### 4.6.3 Prikaccidenten
Prikaccidenten vormen een ernstig beroepsrisico voor gezondheidswerkers en kunnen leiden tot overdracht van virussen zoals HIV, hepatitis B en C [47](#page=47).
* **Risico's en prevalentie:** In de VS zijn er naar schatting 600.000 tot 800.000 prikaccidenten per jaar, met onderrapportage. Risicogroepen omvatten verpleging, artsen, laboranten, onderhoudspersoneel en kinesitherapeuten [47](#page=47).
* **Preventie van prikaccidenten:**
* Vermijd naalden indien alternatieven beschikbaar zijn [47](#page=47).
* Gebruik veilig materiaal [47](#page=47).
* Vermijd 're-cappen' (terugplaatsen dop op gebruikte naald) [31](#page=31) [47](#page=47).
* Plan veilig hanteren en verwijderen van scherpe voorwerpen [47](#page=47).
* Gebruik naaldcontainers en verwijder naalden onmiddellijk. Druk vuilzakken niet tegen het lichaam [32](#page=32) [47](#page=47).
* Gebruik handschoenen en maskers [47](#page=47).
* Rapporteer alle prikaccidenten en fouten van collega's [47](#page=47).
* Volg opleidingen [47](#page=47).
* Zorg voor vaccinatie waar mogelijk [47](#page=47).
* Pas werkritme aan, zorg voor concentratie [47](#page=47).
* Creëer goede werkomstandigheden (licht, ruimte, ergonomie) [47](#page=47).
* Maak gebruik van naaldloze en veilige aanpriksystemen [47](#page=47).
> **Example:** Het niet-recapen van een naald (niet de beschermkap terugplaatsen op de gebruikte naald) is een cruciale preventieve maatregel om prikaccidenten te vermijden. Het gebruik van veiligheidsnaalden, zoals systemen als Saveclip of Clave, reduceert het risico aanzienlijk [48](#page=48).
#### 4.6.4 Eerste hulp bij prikaccidenten
Na een prikaccident:
* Laat de wond goed doorbloeden [48](#page=48).
* Spoel overvloedig met water [48](#page=48).
* Ontsmet de wond met alcohol (manugel) [48](#page=48).
* Bij besmetting van slijmvliezen: overvloedig spoelen met fysiologische oplossingen of water [48](#page=48).
* Doe onmiddellijk aangifte van het prikaccident [48](#page=48).
#### 4.6.5 Follow-up na blootstelling
Na een prikaccident is adequate opvolging cruciaal. Dit omvat [48](#page=48):
* Bloedafname onmiddellijk na het incident [48](#page=48).
* Bloedafname na 6 en 12 weken [48](#page=48).
* Bloedafname na 6 maanden, vanwege de incubatietijd van mogelijke infecties [48](#page=48).
> **Tip:** Het correct en onmiddellijk opvolgen van de procedures na een prikaccident is essentieel om de gezondheid van de zorgverlener te beschermen en mogelijke infecties vroegtijdig op te sporen [48](#page=48).
---
# Het ICF-model en het biopsychosociaal model
Dit deel introduceert het International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF) als een raamwerk voor het beschrijven van menselijk functioneren en legt de basis voor het biopsychosociaal redeneerproces, met de nadruk op de ICF als gemeenschappelijke taal in de zorg [51](#page=51).
### 5.1 De ICF als gestandaardiseerd begrippenkader
De International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF) is een raamwerk van classificaties dat een gestandaardiseerd begrippenkader vormt voor het beschrijven van menselijk functioneren, de bijbehorende problemen, krachten en mogelijkheden. Het is een classificatiesysteem van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) dat een gestandaardiseerde taal biedt om de gezondheid en gezondheidsgerelateerde toestanden te beschrijven. De WHO publiceerde de ICF op 22 mei 2001, en het is sindsdien een internationaal erkend classificatiesysteem [51](#page=51) [60](#page=60) [86](#page=86) [87](#page=87).
#### 5.1.1 Doelstellingen van de ICF
De centrale doelstelling van de ICF in de hulpverlening is het bevorderen van discipline- en sector-overschrijdend samenwerken. Dit wordt nagestreefd door te streven naar één manier van denken, spreken en handelen op basis van het ICF-kader. Dit resulteert in een gedeeld interprofessioneel zorg- en behandelingsplan [51](#page=51) [86](#page=86).
Specifiek voor kinesitherapeuten dient het ICF als basis voor de kinesitherapeutische analyse en diagnose. Het classificatiesysteem ondersteunt het diagnostisch proces (exploreren, analyseren, integreren) en het therapeutisch proces (organiseren, uitvoeren, monitoren) van aanmelding tot afsluiting van de behandeling. Het ICF helpt bij het analyseren en integreren van informatie tijdens het diagnostisch proces [51](#page=51) [86](#page=86) [87](#page=87).
Het ICF is onderdeel van de World Health Organization – Family of International Classifications (WHO-FIC). Deze familie omvat ook classificaties voor ziekten (ICD), mentale en gedragsstoornissen (ICD), en gezondheidsinterventies (ICHI). De International Classification of Diseases (ICD) richt zich op ziekten en gezondheidsproblemen, terwijl de International Classification of Impairments Disabilities and Handicaps (ICIDH) een eerdere classificatie is die relevant is in de context van het ICF [51](#page=51) [87](#page=87).
#### 5.1.2 De ICF in de praktijk: BelRAI
BelRAI is een operationalisering van de ICF voor volwassen revalidanten in Vlaanderen. Het vertegenwoordigt de Belgische vertaling en informatisering van de interRAI instrumenten voor acute zorg (AC), thuiszorg (HC) en langdurige zorg (LTCF) [51](#page=51) [88](#page=88).
### 5.2 Het biopsychosociaal model
Het biopsychosociaal model integreert biologische, psychologische en sociale factoren om een holistisch beeld van gezondheid en ziekte te vormen. Dit model staat in contrast met puur medische of sociale modellen en stelt dat gezondheid en ziekte het resultaat zijn van een complexe interactie tussen deze drie factoren. Het ICF is gebaseerd op dit model om menselijk functioneren in zijn totaliteit te begrijpen [52](#page=52) [60](#page=60) [87](#page=87) [88](#page=88) [89](#page=89).
#### 5.2.1 Definitie van gezondheid volgens de WHO
Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) is gezondheid niet louter de afwezigheid van een medische of psychische aandoening, maar een toestand van volledig fysiek, sociaal en mentaal welbevinden. Deze definitie benadrukt drie dimensies: fysiek welbevinden, mentaal welbevinden en sociaal welbevinden. Hedendaagse visies leggen een sterkere nadruk op welzijn en participatie, met de centrale positie van de persoon, aandacht voor sterktes, de persoon als gelijkwaardige burger en participatie als essentieel onderdeel van gezondheid [52](#page=52) [89](#page=89).
#### 5.2.2 De centrale rol van de persoon
De hedendaagse zorg legt de nadruk op de stem van de persoon, de cliënt of patiënt. Er is aandacht voor de sterktes van een persoon naast diens tekorten, en de persoon wordt gezien als een gelijkwaardige burger met recht op participatie binnen de hulpverlening. Dit concept sluit aan bij patiëntgerichte zorg (client-centered care), waarbij de zorg wordt afgestemd op individuele voorkeuren, behoeften en waarden [52](#page=52) [70](#page=70) [89](#page=89) [99](#page=99).
### 5.3 Componenten en domeinen van het ICF
Het ICF beschrijft menselijk functioneren op verschillende niveaus en houdt rekening met beïnvloedende factoren. Het model kent twee hoofdcomponenten: Functioneren en Factoren, die verder zijn onderverdeeld in specifieke domeinen [52](#page=52) [54](#page=54) [90](#page=90).
#### 5.3.1 Component 1: Functioneren
Dit component beschrijft de gezondheidstoestand van een persoon en omvat lichaamsproducten (functies en anatomische eigenschappen) en menselijk handelen (activiteiten en participatie) [90](#page=90).
* **Lichamelijke functies en anatomische eigenschappen:**
* **Lichamelijke functies:** Dit zijn de fysiologische en mentale processen van het menselijk lichaam. Voorbeelden van functiestoornissen zijn pijn, spiersterkteverlies en geheugenstoornissen. De ICF classificeert deze functies in negen domeinen, waaronder mentale functies, sensorische functies en pijn, stem en spraak, functies van diverse orgaansystemen, en functies van het bewegingssysteem. Een stoornis is een afwijking van of verlies van een functie [54](#page=54) [55](#page=55) [91](#page=91).
* **Anatomische eigenschappen:** Dit betreft de positie, aanwezigheid, vorm en continuïteit van de lichaamsdelen. Voorbeelden van stoornissen zijn scoliose, een onderamputatie of een fractuur. De ICF classificeert deze structuren in negen domeinen, waaronder het zenuwstelsel, zintuiglijke structuren, structuren van orgaansystemen, en structuren gerelateerd aan beweging. Een stoornis is een afwijking van of verlies van een structuur [54](#page=54) [55](#page=55) [91](#page=91).
* **Activiteiten en participatie:**
* **Activiteiten:** Dit zijn de onderdelen van het handelen van een persoon. Voorbeelden zijn zitten, schoonmaken, schrijven of fietsen. Problemen met het uitvoeren van een activiteit worden een activiteitsbeperking genoemd. De ICF classificeert activiteiten en participatie in negen domeinen, waaronder leren, communicatie, mobiliteit, zelfzorg, huishouden en belangrijke levensgebieden [55](#page=55) [84](#page=84) [91](#page=91).
* **Participatie:** Dit betreft de deelname van een persoon aan het maatschappelijk leven. Voorbeelden zijn deelnemen aan het verkeer, een eigen huishouden hebben, in het openbaar spreken, of een (betaalde) baan hebben en houden. Participatieproblemen zijn moeilijkheden die iemand ondervindt bij deze deelname [55](#page=55) [84](#page=84) [91](#page=91).
#### 5.3.2 Component 2: (Beïnvloedende) Factoren
Dit component omvat de contextuele factoren die het functioneren van een persoon kunnen beïnvloeden. Deze factoren kunnen zowel ondersteunend als belemmerend werken [52](#page=52) [90](#page=90).
* **Externe factoren:** Omvatten de fysieke en sociale omgeving van een persoon, inclusief de fysieke, sociale en attitudinale omgeving waarin mensen leven en opereren. Domeinen van externe factoren zijn: producten en technologie (bv. hulpmiddelen), natuurlijke omgeving en door mens aangebrachte veranderingen, ondersteuning en relaties (bv. familie), attitudes (houdingen van anderen), en diensten, systemen en beleid (bv. werkomgeving) [56](#page=56) [91](#page=91).
* **Persoonlijke factoren:** Kenmerken van het individu die geen deel uitmaken van de functionele gezondheidstoestand, maar wel invloed kunnen hebben op iemands welzijn en functioneren. Er bestaat nog geen internationale lijst voor persoonlijke factoren, maar voorbeelden geven inzicht. Voorbeelden zijn: leeftijd, geslacht, opleiding, persoonlijke motivatie, levensstijl en beroep. Deze factoren helpen inzicht te krijgen in iemands leefstijl, sociaal-culturele en religieuze opvattingen over ziekte, gezondheid en welzijn, en de eigen rol daarin. Persoonlijke factoren worden in het ICF niet gecodeerd [50](#page=50) [56](#page=56) [65](#page=65) [91](#page=91).
#### 5.3.3 Het ICF als continuüm en model
Het ICF ziet gezondheid als een continuüm. Het model beschrijft de interactie tussen het menselijk organisme, menselijk handelen en de mens als deelnemer aan de maatschappij. Het benadrukt het concept van functioneringsproblemen en de invloed van beïnvloedende factoren. Een functioneringsprobleem wordt gezien als een combinatie van stoornissen in anatomische eigenschappen en/of functies, gecombineerd met activiteitsbeperkingen en/of participatieproblemen, beïnvloed door externe en persoonlijke factoren [52](#page=52) [92](#page=92).
> **Tip:** Het ICF biedt een holistisch perspectief door zowel de problemen als de krachten van een persoon in kaart te brengen [52](#page=52).
> **Tip:** Contextuele factoren (zowel extern als persoonlijk) spelen een cruciale rol in hoe iemands functioneren en participatie wordt beïnvloed [56](#page=56).
> **Tip:** Het ICF-kader nodigt uit om naar het geheel te kijken en faciliteert samenwerking [63](#page=63).
> **Tip:** Het ICF stimuleert reflectie en nadenken over de mogelijkheden van de patiënt [64](#page=64).
> **Tip:** Het ICF moedigt aan om verder te kijken dan de ziekte zelf en het gehele functioneren [64](#page=64).
> **Tip:** De overgang van het biomedische naar het biopsychosociale model markeert een belangrijke paradigmaverschuiving in de gezondheidszorg en de wetenschappelijke benadering van gezondheid en ziekte. Begrijp de kernverschillen tussen deze modellen om de hedendaagse zorg beter te plaatsen [90](#page=90).
> **Tip:** Het ICF model benadrukt dat gezondheid en handicap complex zijn en afhangen van de interactie tussen de persoon en zijn omgeving, niet enkel van de medische diagnose [92](#page=92).
> **Tip:** Het ICF biedt een gestructureerde manier om niet alleen ziekten, maar vooral de impact daarvan op het leven van mensen te beschrijven, wat essentieel is voor een holistische benadering in de zorg .
### 5.4 Het biopsychosociaal redeneerproces
Het ICF-kader vormt de basis voor het biopsychosociaal redeneerproces. Dit betekent dat bij het beoordelen van een persoon niet alleen gekeken wordt naar medische diagnoses, maar ook naar de impact van gezondheidsproblemen op het functioneren in het dagelijks leven en de invloed van omgevingsfactoren. Er wordt rekening gehouden met de interactie tussen biologische, psychologische en sociale componenten bij het analyseren van de gezondheidstoestand en het opstellen van een behandelplan [53](#page=53) [62](#page=62).
#### 5.4.1 Holistische benadering in de zorg
Een holistische benadering in de zorg, gebaseerd op het ICF, houdt in dat er respectvolle en geïndividualiseerde zorg wordt verleend. Dit gebeurt in een therapeutische relatie tussen zorgverleners en patiënten, waarbij patiënten worden gesterkt om betrokken te zijn bij hun zorgbeslissingen. De kernattributen hiervan zijn 'holistic' (holistisch), 'individual' (individueel), 'respectful' (respectvol) en 'empowering' (gesterkt). Dit staat in contrast met een meer paternalistische benadering zoals "Do what I tell you!" [63](#page=63) [71](#page=71).
> **Example:** Een persoon kan fysiek geen ziekte hebben, maar mentaal of sociaal niet optimaal functioneren, wat vanuit het ICF-perspectief ook relevant is voor de gezondheidstoestand [63](#page=63).
> **Example:** Een patiënt met chronische pijn wordt niet alleen behandeld voor de fysieke oorzaak van de pijn (biologisch), maar krijgt ook psychologische ondersteuning om met de impact van de pijn op zijn leven om te gaan (psychologisch), en er wordt gekeken hoe hij sociaal actief kan blijven ondanks zijn beperkingen (sociaal). Dit is een biopsychosociaal benadering [90](#page=90).
#### 5.4.2 Toepassing van het ICF in het zorgverleningsproces
Het ICF kan geïntegreerd worden in het zorgverleningsproces. Het dient als een raamwerk voor dataverzameling, -verwerking en het opstellen van behandelplannen en -doelen. Dit omvat het (basis)functieonderzoek, anamnese, inspectie, palpatie, behandeling en de output/aanpak. Het ICF helpt om de status praesens van de patiënt te weerspiegelen [64](#page=64).
### 5.5 ICF als gemeenschappelijke taal
Een cruciaal aspect van het ICF is de rol ervan als gemeenschappelijke taal voor diverse sectoren, waaronder de werk- en zorgsectoren. Dit bevordert een eenduidige communicatie en classificatie van gezondheidstoestanden en functioneren [53](#page=53) [64](#page=64) [86](#page=86) [93](#page=93) [96](#page=96).
> **Example:** Een ICD-code, zoals bekend, zegt niets over de problemen, noden qua zorg en de manier waarop iemand leeft met een specifieke diagnose. Het ICF biedt hier een diepergaand inzicht [53](#page=53).
### 5.6 Classificatie en codering binnen het ICF
Het ICF faciliteert classificatie en codering van functioneren, beperkingen en gezondheidsproblemen. Dit proces vormt de basis voor het opstellen van een kinesitherapeutische diagnose [95](#page=95).
#### 5.6.1 De basiscodes van de domeinen
De basiscodes voor de domeinen zijn:
* Functies: gecodeerd met de letter **b** [66](#page=66).
* Anatomische eigenschappen: gecodeerd met de letter **s** [66](#page=66).
* Activiteiten en participatie: gecodeerd met de letter **d**. De letter **d** verandert in een **a** wanneer het over activiteit gaat en in een **p** wanneer het over participatie gaat [66](#page=66).
* Externe factoren: gecodeerd met de letter **e** [66](#page=66).
* Persoonlijke factoren: deze hebben geen specifieke codes binnen het ICF [66](#page=66).
#### 5.6.2 Codering op verschillende niveaus
Codering vindt plaats op meerdere niveaus:
* Eerste niveau: De hoofdstukindeling [66](#page=66).
* Tweede niveau: Verdere indeling binnen een hoofdstuk [66](#page=66).
* Hogere niveaus (derde en vierde niveau): Deze bieden meer gedetailleerde specificaties binnen de categorieën [66](#page=66).
Een voorbeeld van codering op het eerste en tweede niveau: `s730` [66](#page=66).
* `s`: staat voor anatomische eigenschappen [66](#page=66).
* `7`: is het hoofdstuknummer (bijvoorbeeld "anatomische eigenschappen van structuren verwant aan beweging") [66](#page=66).
* `30`: is de onderverdeling binnen het hoofdstuk (bijvoorbeeld "anatomische eigenschappen verwant aan bovenste extremiteit") [66](#page=66).
* `1`: duidt op een verdere specificatie binnen die onderverdeling, zoals een stoornis in een specifieke anatomische eigenschap (bijvoorbeeld "stoornis in anatomische eigenschap van de onderarm") [66](#page=66).
#### 5.6.3 Typering binnen het ICF
Typering verwijst naar de ernst van een probleem of de mate van een functie, activiteit of participatie. Dit wordt aangegeven met één of meer cijfers achter de decimale punt in de code [67](#page=67).
**Schaal voor ernst (Eerste typering):**
* `.0`: Geen probleem [67](#page=67).
* `.1`: Licht probleem [67](#page=67).
* `.2`: Matig probleem [67](#page=67).
* `.3`: Ernstig probleem [67](#page=67).
* `.4`: Volledig probleem [67](#page=67).
* `.8`: Niet gespecificeerd [67](#page=67).
* `.9`: Niet van toepassing [67](#page=67).
**Typering per domein:**
* **Functies:** Alleen de eerste typering wordt gebruikt om de ernst van het probleem aan te geven [67](#page=67).
* **Anatomische eigenschappen:** De eerste typering geeft de ernst van het probleem aan. Een tweede typering kan de aard van de stoornis specificeren [67](#page=67).
* **Activiteiten en participatie:** De eerste typering geeft de ernst aan op het niveau van uitvoering (wat iemand daadwerkelijk doet). De tweede typering geeft de ernst aan op het niveau van vermogen (wat iemand kan) [67](#page=67).
* **Externe factoren:** Alleen de eerste typering wordt gebruikt om de ernst van het probleem aan te geven. De codes `+X` geven aan dat de factor ondersteunend is voor het probleem [67](#page=67).
> **Tip:** Bij het coderen is het belangrijk om te weten dat codes nooit met een cijfer, maar altijd met een letter beginnen [66](#page=66).
> **Tip:** Begrijpen hoe de codes zijn opgebouwd (domeinletter, hoofdstuk, subtitel) en hoe de typering de ernst specificeert, is cruciaal voor correcte toepassing van de ICF .
### 5.7 Toepassingen en voorbeelden van het ICF in de praktijk
Het ICF biedt een raamwerk voor het classificeren en coderen van informatie in klinische casussen [67](#page=67).
#### 5.7.1 Casusvoorbeelden
* **Havenarbeider:** Deze casus illustreert de toepassing van het ICF met stoornissen in anatomische eigenschappen en functies (bv. amputatie, krachtsverlies), activiteitsbeperkingen (bv. stappen, huishoudelijke taken) en participatieproblemen (bv. werk, maatschappelijk gebeuren). Ook externe factoren (bv. echtgenote, woningaanpassing) en persoonlijke factoren (bv. motivatie, leeftijd) worden meegenomen [53](#page=53) [93](#page=93) [94](#page=94).
* **Oma Ana/Mia met Reumatoïde Artritis (RA):** RA wordt gedefinieerd als een chronische auto-immuunziekte die gewrichten aantast, leidend tot pijn en stijfheid. De ICF-benadering brengt de impact op activiteiten (bv. aankleden, ramen wassen) en participatie (bv. kleindochter ophalen, bijverdienste) in kaart, mede door omgevingsfactoren (bv. appartement op tweede verdieping zonder lift) en persoonlijke factoren (bv. weduwe, steun van dochter) [57](#page=57) [61](#page=61) [69](#page=69).
* **Michael met Traumatische Paraplegie:** Deze casus illustreert de behoefte aan een holistische benadering om de gevolgen op alle levensaspecten te begrijpen. Het ICF beschrijft beperkingen in lichaamsfuncties en -structuren, evenals uitdagingen op het gebied van activiteiten (mobiliteit, zelfzorg) en participatie (werk, sociale interactie), met belangrijke omgevingsfactoren zoals toegankelijkheid en sociale ondersteuning [58](#page=58).
* **Massimo met Cerebrale Parese (CP):** Deze casus benadrukt hoe het ICF de diverse uitdagingen van CP kan structureren, inclusief motorische, cognitieve, sensorische en communicatieve problemen, en helpt bij het identificeren van belemmerende activiteiten en faciliterende omgevingsfactoren [58](#page=58).
* **William met Gehoorverlies:** Gehoorverlies kan de communicatie, sociale interactie en educatie significant beïnvloeden. Binnen het ICF kan dit gecategoriseerd worden onder 'lichaamsfuncties', met consequenties op 'activiteiten' (bv. communicatie in lawaai) en 'participatie' (bv. sociale isolatie) [58](#page=58).
* **Student kinesitherapie met spierscheur:** Een 20-jarige student ervaart pijn en beperkingen door een spierscheur, wat dagelijkse activiteiten en schoolbezoek belemmert. De ICF-componenten van stoornis in lichaamsfunctie (spierscheur, pijn), activiteitsbeperkingen (hand naar mond brengen, autorijden) en participatie (niet naar school gaan) zijn hier duidelijk herkenbaar [69](#page=69).
* **Patiënt met knieklachten:** Een 23-jarige jongeman met knieklachten moest stoppen met sport. Zijn beperkingen beïnvloeden sportparticipatie en mogelijk zijn loopbaan, ondanks hoge motivatie en studieresultaten [70](#page=70).
* **Patiënt met borstkanker, hernia en dropvoet:** R.W., geboren in 1944, heeft een complexe medische geschiedenis. Activiteiten, participatie en factoren (persoonlijke, externe) worden gedetailleerd geanalyseerd, inclusief angst om te vallen, vertrouwensgebrek in therapie en wensen voor zelfstandigheid [70](#page=70).
#### 5.7.2 Hulpmiddelen en Instrumenten
Verschillende hulpmiddelen en vragenlijsten worden gebruikt in combinatie met het ICF-model:
* **ICF Browser:** Een online tool die helpt bij het navigeren en opzoeken van codes en definities binnen de ICF-classificatie. Het faciliteert het coderingsproces en vereist selectie van de juiste versie (bv. ICF-2018-NL) [61](#page=61) [68](#page=68) [99](#page=99).
* **Rehabilitation Problem Solving (RPS) formulier:** Een gestructureerd formulier voor klinische problemen in de revalidatiegeneeskunde, dat het ICF-kader integreert. Het helpt bij systematische inventarisatie en probleemoplossing [100](#page=100) [61](#page=61) [68](#page=68).
* **Vragenlijsten:**
* EQ-5D: Meet gezond gerelateerde kwaliteit van leven en omvat verschillende ICF-domeinen [71](#page=71).
* SPADI (Shoulder Pain and Disability Index): Voor schouderklachten en de impact ervan op dagelijkse activiteiten [71](#page=71).
* TAMPA schaal: Mogelijk gerelateerd aan coping of pijnperceptie [71](#page=71).
* QUICKDASH: Een verkorte versie van de DASH-vragenlijst voor het bovenlichaam [71](#page=71).
* LIFE-H (Life Habits Questionnaire): Richt zich op levensgewoonten en participatie [71](#page=71).
* POSAS (Patient and Observer Scar Assessment Scale): Voor beoordeling van littekens [71](#page=71).
#### 5.7.3 Opstellen van een ICF-schema
Een gestructureerde aanpak is essentieel voor het opstellen van een ICF-schema:
1. Formuleer de hulpvraag duidelijk [53](#page=53) [95](#page=95).
2. Vul de persoonlijke factoren in [53](#page=53) [95](#page=95).
3. Vul de externe factoren in [53](#page=53) [95](#page=95).
4. Vul het participatieniveau in [53](#page=53) [95](#page=95).
5. Vul de activiteiten in [53](#page=53) [95](#page=95).
6. Vul de functies en anatomische eigenschappen in [53](#page=53) [95](#page=95).
> **Tip:** Het RPS-formulier is een waardevol instrument om een holistische kijk op de patiënt te krijgen en de revalidatie effectief te plannen [69](#page=69).
> **Tip:** De ICF Browser (bijvoorbeeld https://class.whofic.nl/) is een waardevol hulpmiddel om de juiste hoofdstukken en codes te vinden voor specifieke casussen [68](#page=68).
> **Tip:** Het correct toepassen van de ICF-codering vereist een grondige kennis van de classificatiestructuur en de betekenis van de verschillende codes. Oefening met casussen is cruciaal [59](#page=59).
> **Tip:** Het doorlopen van deze stappen helpt om een compleet beeld te krijgen van de impact van een diagnose op iemands functioneren en participatie [95](#page=95).
> **Tip:** Het belang van het ICF ligt in het bieden van een gestructureerd systeem om de complexiteit van menselijk functioneren te beschrijven, wat leidt tot meer gepersonaliseerde en effectieve zorgplannen [95](#page=95).
> **Tip:** Het correct gebruik van de ICF browser is cruciaal voor een accurate codering en classificatie van casussen. Zorg ervoor dat de juiste versie van de ICF (bijvoorbeeld ICF-2018-NL) is geselecteerd .
> **Tip:** Bij het analyseren van casussen, probeer actief de connecties te leggen tussen de specifieke klachten van de patiënt en de verschillende domeinen van het ICF (lichaamsfuncties, anatomische eigenschappen, activiteiten, participatie, externe en persoonlijke factoren) .
> **Tip:** De vragenlijsten zoals de EQ-5D, SPADI, en QUICKDASH zijn nuttige instrumenten om objectieve data te verzamelen die vervolgens binnen het ICF-kader kunnen worden geïnterpreteerd .
> **Tip:** Het 'Rehabilitation Problem Solving-formulier' is een praktisch hulpmiddel om het ICF toe te passen in de dagelijkse klinische praktijk .
#### 5.7.4 Kinesitherapeutische diagnose
Het ICF biedt een gemeenschappelijke taal voor de werk- en zorgsectoren. Voor kinesitherapeuten is het ICF essentieel voor het leren classificeren en coderen van informatie en dient het als basis voor het opstellen van een kinesitherapeutische diagnose. Een kinesitherapeutische diagnose is een beoordeling van de functionele status en belemmeringen van een patiënt, vaak gebaseerd op een gestructureerd model zoals de ICF [53](#page=53) [61](#page=61) [86](#page=86) [96](#page=96) [99](#page=99).
#### 5.7.5 Take Home Messages
Belangrijke boodschappen met betrekking tot de toepassing van het ICF:
* Het ICF moedigt aan om te luisteren naar het verhaal en de vraag van de persoon .
* Het nodigt uit om naar het geheel te kijken .
* Het faciliteert samenwerking .
* Het stimuleert reflectie en nadenken over de mogelijkheden .
---
# Fysieke activiteit en richtlijnen
Dit onderwerp biedt een uitgebreid overzicht van fysieke activiteit, de definitie, methoden voor meting en intensiteit, de FITT-principes, verschillende types activiteit, en de algemene richtlijnen voor diverse leeftijdsgroepen.
### 6.1 Definitie en metingen van fysieke activiteit
Fysieke activiteit (FA) wordt gedefinieerd als elke lichaamsbeweging, geproduceerd door skeletspieren, die energie vereist. Dit omvat bewegingen tijdens vrije tijd, voor transport, en als onderdeel van werk, ongeacht vaardigheidsniveau of leeftijd. Oefening is een specifiekere vorm van FA die gepland, gestructureerd en herhaald wordt met het doel de fysieke conditie te verbeteren of te behouden [72](#page=72) [74](#page=74).
#### 6.1.1 Het FITT-principe
De aanbevelingen voor fysieke activiteit zijn doorgaans gebaseerd op het FITT-principe [74](#page=74):
* **Frequentie**: Hoe vaak een activiteit wordt uitgevoerd, meestal uitgedrukt in dagen per week [72](#page=72) [74](#page=74).
* **Intensiteit**: De benodigde inspanning per activiteit, beschreven als licht, matig of zwaar/krachtig [72](#page=72) [74](#page=74).
* **Tijd (duur)**: De tijdsduur van de activiteit, uitgedrukt in minuten per dag, week of sessie [72](#page=72) [74](#page=74).
* **Type (modaliteit)**: Het specifieke soort activiteit of oefening dat wordt uitgevoerd, waarbij elk type verschillende voordelen heeft [72](#page=72) [74](#page=74).
#### 6.1.2 Meten van de intensiteit van fysieke activiteit
De intensiteit van FA is cruciaal voor het beoordelen van gezondheidseffecten en trainingsbelasting [75](#page=75).
* **Lichte intensiteit**: Zelden sprake van verhoogde hartslag of versnelde ademhaling [75](#page=75).
* **Matige intensiteit**: Leidt tot verhoogde hartslag en ademhaling; men kan praten, maar niet zingen [75](#page=75).
* **Zware/krachtige intensiteit**: Veroorzaakt zweten, kortademigheid en men kan slechts enkele woorden zeggen alvorens opnieuw adem te moeten halen [75](#page=75).
#### 6.1.3 Methoden voor het meten van intensiteit
Er zijn drie primaire methoden om de intensiteit te meten [75](#page=75):
* **Klinische interpretatie**: De 'talk test' is een voorbeeld, waarbij de spreekcapaciteit tijdens activiteit wordt beoordeeld. Klinische symptomen bij matige intensiteit omvatten warmtegevoel, beginnend zweten en verhoogde ademhalingsfrequentie en hartslag. Bij zware intensiteit treden een sterk warmtegevoel, kortademigheid en een hoge, bewuste hartslag op [75](#page=75).
* **Subjectieve evaluatie (Rate of Perceived Exertion - RPE)**: De Borg RPE-schaal loopt van 6 tot 20 (6 = geen inspanning, 20 = maximale inspanning) en meet ervaren inspanning, belastingsgraad en vermoeidheid. Er is een sterke correlatie met hartslag, bijv. een score van 13 correspondeert met ongeveer 130 slagen per minuut ($13 \times 10$ slagen/minuut). Een aangepaste schaal van 0-10 wordt soms ook gebruikt [75](#page=75).
> **Tip:** De Borgschaal is nuttig omdat het de relatieve belasting vanuit het perspectief van de patiënt kwantificeert [75](#page=75).
* **Objectieve evaluatie**:
* **Hartslag**: Kan manueel gemeten worden of via apparaten zoals hartslagmeters of smartwatches. Een shortcut voor manuele meting is de polsslag in 15 seconden tellen en vermenigvuldigen met 4 [75](#page=75).
> **Tip:** Wees voorzichtig bij het handmatig meten van de hartslag door de duim niet te gebruiken, aangezien deze een eigen polsslag heeft [76](#page=76).
* **Doelhartslagbereiken**: Deze zijn leeftijdsafhankelijk. Een vuistregel voor maximale hartslag is $220 - \text{leeftijd}$. Matige intensiteit valt doorgaans tussen 50-70% en intensieve training tussen 70-80 tot bijna 100% van de maximale hartslag [75](#page=75).
#### 6.1.4 Intensiteit van fysieke prestatie bij professionals
Bij professionals of in onderzoekscontexten worden gespecialiseerde methoden gebruikt, zoals cardiopulmonary exercise testing (CPET), isokinetische dynamometrie, 1-RM testing en maximum voluntary contractions met EMG [76](#page=76).
#### 6.1.5 Types (modaliteiten) van fysieke activiteit
Er zijn vier hoofdcategorieën van fysieke activiteit [76](#page=76):
* **Aerobe activiteit ('cardio')**: Continue, herhaalde, ritmische beweging van grote spiergroepen die zuurstof vereist en de cardiorespiratoire conditie verbetert. Voorbeelden zijn stevig wandelen, joggen, dansen, fietsen en zwemmen [76](#page=76).
* **Weerstandsoefeningen**: Gericht op het opbouwen van spierkracht en omvang, met behulp van lichaamsgewicht (bv. squats, lunges, push-ups) of gewichten/weerstandsmachines [76](#page=76).
* **Flexibiliteitsoefeningen**: Vergroten het bewegingsbereik van gewrichten en spieren door middel van stretching of mobilisaties [76](#page=76).
* **Neuromotorische oefeningen (functionele fitnesstraining)**: Focussen op bewegingscontrole, zoals evenwicht en coördinatie. Voorbeelden zijn yoga en tai chi [76](#page=76).
> **Tip:** Het bepalen van het type activiteit biedt zowel uitdagingen als kansen voor clinici en onderzoekers [76](#page=76).
### 6.2 Richtlijnen voor fysieke activiteit
De algemene principes benadrukken dat "every move/step counts" en "some is good, more is better". Er zijn geen absolute drempels; voordelen worden behaald op niveaus onder en boven de aanbevelingen. Het doel is om iedereen bewust te maken en te motiveren om evenwichtiger te eten, meer te bewegen en lang stilzitten te beperken [77](#page=77).
#### 6.2.1 Richtlijnen voor volwassenen
Volwassenen moeten streven naar dagelijkse fysieke activiteit voor goede fysieke en mentale gezondheid [77](#page=77).
* **Spierversterkende activiteiten**: Moeten minstens twee dagen per week worden gedaan om kracht in de belangrijkste spiergroepen te ontwikkelen of te behouden [77](#page=77).
* **Aerobe activiteit**: Minimaal 150 minuten matige intensiteitsactiviteit of 75 minuten (zeer) zwaar intensieve activiteit per week, of een combinatie hiervan [77](#page=77).
* **Beperken van sedentair gedrag**: Minimaliseer de tijd zittend doorbrengen en breek lange periodes van inactiviteit op met ten minste lichte fysieke activiteit [77](#page=77).
#### 6.2.2 Richtlijnen voor kinderen onder 5 jaar
* **Baby's (<1 jaar)**: Meerdere keren per dag fysiek actief zijn op verschillende manieren, inclusief interactieve vloeractiviteiten zoals kruipen. Minimaal 30 minuten buiktijd per dag verspreid over de wakkere uren, meer is beter [77](#page=77).
* **Peuters (1-2 jaar) en kleuters (3-4 jaar)**: Minimaal 180 minuten (3 uur) per dag besteden aan diverse fysieke activiteiten met verschillende intensiteiten, inclusief actief buitenspelen, verspreid over de dag. Voor kleuters moeten de 180 minuten minstens 60 minuten matig tot zware activiteit omvatten [78](#page=78).
#### 6.2.3 Richtlijnen voor kinderen en jongeren (5-18 jaar)
Gemiddeld ten minste 60 minuten per dag gedurende de week aan matige tot zwaar intensieve activiteit doen. Dit omvat lichamelijke opvoeding, actief reizen, naschoolse activiteiten, spel en sport [78](#page=78).
* **Ontwikkeling van vaardigheden en conditie**: Deelnemen aan verschillende soorten en intensiteiten van fysieke activiteit om bewegingsvaardigheden, spierconditie en botsterkte te ontwikkelen [78](#page=78).
* **Beperken van sedentair gedrag**: Minimaliseer zittende tijd en breek lange periodes van inactiviteit op met ten minste lichte fysieke activiteit [78](#page=78).
#### 6.2.4 Richtlijnen voor ouderen
Dagelijkse fysieke activiteit is belangrijk voor gezondheidsvoordelen, inclusief behoud van fysieke en mentale gezondheid, welzijn en sociaal functioneren. Zelfs lichte activiteit levert gezondheidsvoordelen op vergeleken met sedentair zijn [78](#page=78).
* **Aerobe activiteit**: Streven naar ten minste 150 minuten matige intensiteit aerobe activiteit per week, geleidelijk opbouwend. Voor reeds actieve personen geldt 75 minuten zware intensiteitsactiviteit of een combinatie voor grotere voordelen [78](#page=78).
* **Botgezondheid en functionele fitheid**: Gewichtdragende activiteiten helpen botgezondheid te behouden. Spierkracht, evenwicht en flexibiliteit verbeteren of behouden op minstens drie dagen per week. Dit kan gecombineerd worden met aerobe sessies of aparte sessies om valrisico te beperken en zelfstandigheid te behouden [79](#page=79).
* **Onderbreken van sedentair gedrag**: Langdurige perioden van sedentair zijn opbreken met lichte activiteit of ten minste staan, wat duidelijke gezondheidsvoordelen heeft [79](#page=79).
#### 6.2.5 Richtlijnen voor ouderen met fragiliteit (frailty)
Fragiele ouderen hebben een zeer lage fysieke of cognitieve functie [79](#page=79).
* **Toename van activiteit en vermindering van sedentair gedrag**: Elke toename in het volume en de frequentie van lichte activiteiten, en elke vermindering van sedentair gedrag, is een startpunt [79](#page=79).
* **Focus op dagelijkse taken en korte oefeningen**: Zwaardere activiteiten zijn minder waarschijnlijk haalbaar. Programma's kunnen zich richten op het verminderen van sedentair gedrag, sit-to-stand oefeningen, korte wandelingen, traplopen, en het integreren van kracht- en evenwichtsactiviteiten in dagelijkse taken [79](#page=79).
#### 6.2.6 Extra concepten en aanbevelingen
* **Stapdoelen**: 10.000 stappen per dag kan vergelijkbare gezondheidseffecten hebben als 30 minuten extra bewegen. 10 minuten beweging aan minstens matige intensiteit staat gelijk aan 1.500 stappen. Aanbevolen stapdoelen zijn 8.000 voor 65-plussers en 14.000 voor personen met overgewicht (in combinatie met gezonde voeding) [79](#page=79).
* **Snacktivity**: Promoot kleine, frequente doses regelmatige, matige intensiteit fysieke activiteit gedurende de dag, met als doel wekelijks minstens 150 minuten te verzamelen. Een 'snack' duurt doorgaans twee tot vijf minuten en omvat activiteiten zoals wandelgesprekken of het gebruik van de trap [80](#page=80).
### 6.3 Voordelen, barrières, facilitatoren en sedentarisme in relatie tot fysieke activiteit
Fysieke activiteit biedt uitgebreide biopsychosociale voordelen en wordt beïnvloed door diverse barrières en facilitatoren. Sedentarisme is een groeiend probleem dat losstaat van de hoeveelheid beweging [80](#page=80).
#### 6.3.1 Voordelen van fysieke activiteit
Bewegen biedt brede biopsychosociale voordelen voor lichamelijk en geestelijk welzijn, voor alle leeftijdsgroepen [80](#page=80).
#### 6.3.2 Barrières en facilitatoren voor fysieke activiteit
Deze factoren kunnen op verschillende niveaus binnen de samenleving worden geanalyseerd volgens het socio-ecologische model [80](#page=80):
* **Individueel niveau**: Biologische en demografische kenmerken, houdingen, overtuigingen, leeftijd, gewicht, inkomen en invaliditeitsstatus [80](#page=80).
* **Interpersoonlijk niveau**: Steun van familie, vrienden en sociale netwerken [80](#page=80).
* **Organisatorisch niveau**: Initiatieven op werkplek of leerplek [80](#page=80).
* **Gemeenschapsniveau**: Cultuur en sociale normen van de gemeenschap [81](#page=81).
* **Publiek beleidsniveau**: Maatschappelijke keuzes en ondersteuning [81](#page=81).
#### 6.3.3 Sedentarisme
Sedentarisme verwijst naar inactieve personen die minder dan 10% van hun dagelijks energieverbruik besteden aan fysieke activiteit van ten minste matige intensiteit. Wereldwijd is bijna een derde van de volwassenen fysiek inactief (voldoet niet aan 150 minuten matige intensiteit per week). Dit percentage stijgt, en de verwachting is dat het in 2030 zal oplopen tot 35%. Vrouwen zijn gemiddeld minder actief dan mannen, en fysieke inactiviteit neemt toe na 60 jaar. Bij adolescenten (11-17 jaar) was 81% fysiek inactief [81](#page=81).
Er is een direct verband tussen een sedentaire leefstijl en een verhoogd risico op sterfte en specifieke aandoeningen [81](#page=81).
> **Tip:** Het is cruciaal om het onderscheid te maken tussen fysieke inactiviteit (niet voldoen aan de aanbevelingen qua beweging) en sedentair gedrag (langdurig stilzitten). Een persoon kan zeer actief zijn in zijn vrije tijd, maar toch een sedentaire leefstijl hebben door de aard van zijn werk [82](#page=82).
> **Example:** Iemand die dagelijks 8 uur achter een bureau zit voor zijn werk en 's avonds geen fysieke activiteit onderneemt, is zowel fysiek inactief als sedentair. Een andere persoon die ook 8 uur achter een bureau zit, maar 's avonds intensief sport, is niet fysiek inactief maar kan nog steeds als sedentair worden beschouwd vanwege het langdurig zitten overdag [82](#page=82).
#### 6.3.4 Maatschappelijke trends en sedentarisme
In België zit een persoon (15 jaar en ouder) gemiddeld 6 uur per dag. Nieuwe technologieën, urbanisatie, gemotoriseerd transport en zittende vrijetijdsactiviteiten (schermgebruik) dragen bij aan veranderingen in lichaamsbeweging [82](#page=82).
### 6.4 De rol van kinesisten en maatschappelijke campagnes
Patiënten hebben hoge verwachtingen van kinesisten wat betreft advies en ondersteuning bij fysieke activiteit. Hoewel de promotie van FA door kinesisten goed gaat, schiet de evaluatie en opvolging nog tekort [82](#page=82).
* **Eerste sessie**: Focus op het initiëren van fysieke activiteit [83](#page=83).
* **Korte termijn opvolging**: Nadruk op het behouden van de activiteit [83](#page=83).
* **Lange termijn opvolging**: Uitdaging in het duurzaam integreren van FA in het leven van de patiënt [83](#page=83).
> **Tip:** Het is cruciaal voor kinesisten om niet alleen advies te geven over fysieke activiteit, maar ook actief te plannen voor de evaluatie en continue opvolging om de effectiviteit te maximaliseren en de patiënt gemotiveerd te houden [83](#page=83).
#### 6.4.1 Het belang van motiveren
Het motiveren van patiënten is een essentiële component; kinesisten spelen hierin een sleutelrol door patiënten te inspireren en te ondersteunen [83](#page=83).
#### 6.4.2 Maatschappelijke campagnes rond fysieke activiteit
Er bestaan diverse campagnes ter promotie van fysieke activiteit, zoals Gezond Leven (België), Moev Vlaanderen (België), Move it Monday (Engeland), #Wisselwerken (België), De nationale beweegminuut (Nederland) en Beweging op verwijzing (België) [83](#page=83).
> **Tip:** Maatschappelijke campagnes kunnen kinesisten ondersteunen door maatschappelijke bewustwording te creëren en laagdrempelige initiatieven aan te bieden die patiënten kunnen aanspreken [83](#page=83).
---
# Vaccinatie: geschiedenis, werking en impact
Dit onderwerp geeft een overzicht van de historische ontwikkeling, de werkingsmechanismen en de brede maatschappelijke impact van vaccinatie.
### 7.1 Geschiedenis en evolutie van vaccinatie
De geschiedenis van vaccinatie toont een evolutie van vroege, risicovolle technieken naar moderne, wetenschappelijk onderbouwde interventies.
#### 7.1.1 Vroege methoden van immunisatie
* **Variolatie:** Een vroege methode voor pokkenpreventie die al in de 16e eeuw in India werd toegepast. Hierbij werd gedroogd pus uit pokkenletsels gebruikt om immuniteit op te wekken. Hoewel de mortaliteit lager was dan bij de natuurlijke ziekte (2-3% versus 10%), was het risico op ernstige complicaties aanwezig .
* **Mondelinge vaccinatie:** Er zijn meldingen van het drinken van slangenvergif om immuun te worden tegen gif, daterend uit de 7e eeuw .
#### 7.1.2 Edward Jenner en de oorsprong van "vaccinatie"
Edward Jenner (1749-1823) wordt beschouwd als de grondlegger van de moderne vaccinatie. Hij onderzocht het idee dat infectie met koeienpokken bescherming bood tegen menselijke pokken .
* **Koeienpokkenexperiment:** Tijdens een lokale uitbraak van koeienpokken entte Jenner een 8-jarige jongen, James Phipps, met materiaal uit de laesies van een melkmeid die besmet was met koeienpokken. Phipps ontwikkelde slechts milde symptomen .
* **Bewijs van immuniteit:** Jenner entte Phipps vervolgens met het pokkenvirus. De jongen vertoonde slechts een milde reactie en genas, wat aantoonde dat hij immuun was geworden .
* **De term "vaccin":** Het woord "vaccinatie" is afgeleid van het Latijnse woord "vacca" (koe), verwijzend naar de oorsprong van Jenner's methode. Louis Pasteur stelde later voor dit woord te gebruiken voor alle inentingen ter bevordering van immuniteit .
#### 7.1.3 De impact van pokken
Pokken waren een verwoestende ziekte met een mortaliteit van ongeveer 30% en veroorzaakten vaak ernstige littekens bij overlevenden .
#### 7.1.4 De uitroeiing van pokken en de huidige situatie
Dankzij vaccinatie is pokken wereldwijd uitgeroeid, een van de grootste successen in de volksgezondheid. De focus ligt nu op de bestrijding van andere ziekten zoals polio en mazelen .
### 7.2 Werking en impact van vaccins
Vaccins bereiden het immuunsysteem voor op infectieziekten, waardoor de verspreiding en ernst van ziekten aanzienlijk worden verminderd en de mogelijkheid tot eliminatie en eradicatie ontstaat .
#### 7.2.1 Wat doet een vaccin?
Vaccins stimuleren en trainen het immuunsysteem om een specifieke ziekteverwekker te herkennen en zich ertegen te verdedigen. Het effect is niet onmiddellijk en duurt doorgaans 3 tot 4 weken .
* **Het immuunsysteem als verdedigingsmechanisme:** Het immuunsysteem kent aangeboren (niet-specifieke) en verworven (specifieke) afweermechanismen. Het verworven immuunsysteem is specifiek, heeft geheugen en onderscheidt 'eigen' van 'niet-eigen' structuren. Het omvat humorale immuniteit (via B-cellen) en cellulaire immuniteit (via T-cellen) .
* **Het mechanisme van vaccinwerking:** Vaccins activeren antigeen-presenterende cellen (APC's), die T-helpercellen (TH) stimuleren. Deze helpen B-cellen te differentiëren tot plasmacellen die antilichamen (IgM en later IgG) produceren. Geheugen B-cellen (Bm) en T-cellen (Tm) ontwikkelen zich voor een snellere en sterkere reactie bij herhaalde blootstelling .
* **Kinetiek van het immuunantwoord:** Na vaccinatie treedt een primair immuunantwoord op. Bij een boostervaccin of tweede blootstelling volgt een secundair immuunantwoord, gekenmerkt door een snelle toename van serum IgG binnen 4 tot 7 dagen .
> **Tip:** Het geheugen van het immuunsysteem is cruciaal voor de langdurige bescherming die vaccins bieden .
#### 7.2.2 De rol van adjuvantes
Adjuvantes (hulpstoffen) in vaccins stimuleren de immuunrespons door lokale inflammatie te veroorzaken, het antigeen langer op de toedieningsplaats te houden en de activiteit van APC's te bevorderen. Ze induceren een sterkere, bredere, vroegere en langer durende immuunrespons, mogelijk met lagere doses antigeen .
> **Example:** Vaccins die adjuvantes bevatten, kunnen leiden tot een robuuster en duurzamer immuungeheugen vergeleken met niet-adjuvante formuleringen .
#### 7.2.3 Impact van vaccinatie
De impact van vaccinatie is veelzijdig en omvat:
* Reductie van het aantal vatbaren.
* Bescherming tegen infectie en dragerschap.
* Aanzienlijke reductie van morbiditeit en mortaliteit.
* Controle van transmissie van ziekteverwekkers.
* Mogelijkheid tot eliminatie en eradicatie van ziekten .
Factoren zoals de gastheer, de transmissiewijze van de kiem en de gebruikte middelen zijn relevant voor de effectiviteit van deze impact .
> **Tip:** Het onderscheid tussen een primair en secundair immuunantwoord is fundamenteel voor het begrip van de werkzaamheid van boostervaccins .
### 7.3 Vaccinatiegraad en groepsimmuniteit
Dit deel behandelt de wereldwijde vaccinatiegraden, de impact van immuno-amnesie na mazeleninfectie, en de voorwaarden en het belang van groepsimmuniteit.
#### 7.3.1 Vaccinatiegraad en de dreiging van afname
Er is een zorgwekkende wereldwijde afname in de vaccinatiegraad geconstateerd, wat het risico op uitbraken van voorheen gecontroleerde ziekten verhoogt .
#### 7.3.2 Mazelen: een besmettelijke ziekte met ernstige gevolgen
Mazelen is zeer besmettelijk (reproductiecijfer van 15-18) en kan leiden tot complicaties zoals oorontsteking, diarree, longontsteking, keelontsteking en hersenontsteking. De mortaliteit bedraagt ongeveer 1 op de 1000 gevallen .
* **Immuno-amnesie na mazeleninfectie:** Het mazelenvirus kan het immuun geheugen vernietigen door destructie van geheugen T- en B-cellen, waardoor de vatbaarheid voor andere infecties tijdelijk toeneemt. Deze immuno-amnesie kan ongeveer 27 maanden duren .
#### 7.3.3 Uitroeien van infectieziekten: randvoorwaarden en groepsimmuniteit
Het uitroeien van een infectieziekte vereist specifieke randvoorwaarden:
* Mens-op-mens overdraagbaarheid.
* De mens als enige gastheer.
* Blijvende bescherming door interventie (bv. vaccinatie).
* Voldoende hoge vaccinatiegraad.
* Vertrouwen in vaccinatie .
##### 7.3.3.1 Groepsimmuniteit: een essentieel concept
Groepsimmuniteit (herd immunity) treedt op wanneer een voldoende groot deel van de populatie immuun is, wat de verspreiding van een ziekteverwekker belemmert en onbeschermde individuen beschermt. Het biedt bescherming aan ongevaccineerden, immuungecompromitteerden en pasgeborenen .
##### 7.3.3.2 Drempels voor groepsimmuniteit
De drempel voor groepsimmuniteit is afhankelijk van de besmettelijkheid van de ziekte, uitgedrukt in het basis reproductiegetal ($R_0$). De formule is :
$$ \text{Herd immunity threshold} = 1 - \frac{1}{R_0} $$ .
De geschatte drempels voor groepsimmuniteit voor diverse ziekten zijn:
| Ziekte | Overdrachtswijze | $R_0$ | Groepsimmuniteitsdrempel |
| :----------- | :----------------------- | :-------- | :----------------------- |
| Diphtheria | Speeksel / druppel | 6-7 | 85% |
| Mazelen | Lucht / druppel | 12-18 | 83% - 94% |
| Bof | Lucht / druppel | 4-7 | 75% - 86% |
| Pertussis | Lucht / druppel | 12-17 | 92% - 94% |
| Polio | Fecaal-oraal | 5-7 | 80% - 86% |
| Rubella | Lucht / druppel | 5-7 | 80% - 85% |
| Pokken | Sociaal contact | 6-7 | 83% - 85% |
Voorbeelden van $R_0$-waarden:
* Mazelen/Pertussis: 12 - 18 .
* Diphtheria/Polio/Rubella/Mumps: 4 - 7 .
* Ebola: 1.5 - 2.5 .
> **Tip:** Het begrijpen van de $R_0$ is cruciaal om de benodigde vaccinatiegraad voor het bereiken van groepsimmuniteit te kunnen inschatten. Een hogere $R_0$ vereist een hogere groepsimmuniteitsdrempel .
### 7.4 Specifieke vaccins en vaccinatieschema's
Dit deel behandelt de principes achter de keuze van vaccins, de timing van vaccinaties, maternale vaccinatie, recente vaccintechnologieën en de impact van specifieke vaccins.
#### 7.4.1 Principes voor vaccinatiekeuze en timing
De keuze en implementatie van vaccins in een schema worden bepaald door factoren zoals advies van gezondheidsraden, ernst van de ziekte, veiligheid, doeltreffendheid en betaalbaarheid. De timing is cruciaal en afhankelijk van de leeftijd waarop vatbaarheid en piekincidentie optreden .
* **Starten van vaccinaties op jonge leeftijd:** Vaccinaties starten idealiter op 8 weken, omdat het jonge immuunsysteem dit goed aankan en het aansluit bij de piekleeftijd van bepaalde infecties (bv. RSV, pneumokokken, Hib, kinkhoest) .
* **Maternale vaccinatie:** Zwangere vrouwen kunnen gevaccineerd worden voor bescherming van zowel moeder als zuigeling, bijvoorbeeld tegen griep, kinkhoest, COVID-19 en RSV .
#### 7.4.2 Typen vaccins
Er zijn verschillende categorieën vaccins:
* **Levend-afgezwakte vaccins:** Bevatten verzwakte, levende pathogenen die zich nog kunnen vermenigvuldigen maar nauwelijks ziekte veroorzaken .
* **Voordelen:** Lage antigeendosis, geen hulpstof nodig, zeer immunogeen, bootsen natuurlijke infectie na, vereisen weinig doses en bieden mogelijk levenslange bescherming .
* **Nadelen:** Gecontra-indiceerd bij zwangeren en immuungecompromitteerden, risico op reversie naar virulentie, interferentie met maternale antilichamen, warmtegevoelig .
* **Voorbeelden:** Mazelen, bof, rode hond, windpokken, rota .
* **Niet-levende vaccins:** Bevatten geen levende pathogenen .
* **Geïnactiveerd volledig virus of bacterie:** Volledige pathogenen geïnactiveerd met straling, warmte of formaline .
* **Split vaccins:** Bevatten fragmenten van het micro-organisme met het antigeen (bv. griepvaccin) .
* **Sub-unit vaccins:** Bevatten enkel de relevante antigenen.
* **Toxoid vaccins:** Geïnactiveerde toxines (bv. kinkhoest, tetanus, difterie) .
* **Polysaccharide vaccins:** Polysacchariden van bacteriële membranen (niet effectief bij jonge kinderen) .
* **Geconjugeerde polysaccharide vaccins:** Polysaccharide gebonden aan een drager-eiwit (stimuleert respons bij jonge kinderen) .
* **Korte eiwit antigenen:** Geproduceerd via recombinant DNA technologie (bv. Hepatitis B, HPV) .
#### 7.4.3 Recente vaccintechnologieën
* **mRNA-vaccins:** Leveren genetisch materiaal (mRNA) dat codeert voor een antigeen. Het mRNA tast het menselijk DNA niet aan. Lipid nanoparticles (LNPs) worden gebruikt voor genafgifte .
* **Virale vectorvaccins:** Gebruiken een aangepast, onschadelijk virus (de vector) om genetisch materiaal in lichaamscellen te transporteren. Voorbeelden zijn vaccins tegen Ebola, Lassa en COVID-19 .
#### 7.4.4 Impact van specifieke vaccins
* **Impact van HPV-vaccinatie:** Toont positieve langetermijneffecten .
* **Impact van Hepatitis B vaccinatie:** Significant positieve impact, waaronder een lagere incidentie van hepatocellulair carcinoom en mortaliteit door eindstadie leverziekte .
### 7.5 Methoden voor vaccintesten en onderzoek
Dit deel behandelt methoden voor het evalueren van de effectiviteit en veiligheid van vaccins.
#### 7.5.1 Methoden voor het evalueren van vaccins
De effectiviteit en veiligheid worden vastgesteld via fase 3 beschermende-efficaciteitsstudies en ecologische studies die incidentie vergelijken voor en na vaccinatieprogramma's .
> **Tip:** Raadpleeg altijd de meest recente richtlijnen van de Hoge Gezondheidsraad en het Agentschap Zorg en Gezondheid voor actuele vaccinatieschema's en aanbevelingen .
> **Voorbeeld:** Bij de keuze voor een vaccin tegen een bepaalde infectieziekte weegt men de ernst van de ziekte af tegen de veiligheid en effectiviteit van het vaccin .
#### 7.5.2 Beschermende-efficaciteitsstudies (velproeven)
Deze studies vergelijken een gevaccineerde groep met een controlegroep (placebo) om de veiligheid en het verschil in ziekte-incidentie te documenteren. Belangrijke overwegingen zijn ethische acceptatie en de definitie van eindpunten .
#### 7.5.3 Controlled Human Infection Models (CHIM)
CHIM-studies (ook bekend als 'human challenge trials') versnellen de ontwikkeling van vaccins door gezonde vrijwilligers bewust bloot te stellen aan een infectieus agens onder strikt gecontroleerde omstandigheden .
* **Principe van CHIM-studies:** Opwekken van een infectie voor specifieke onderzoeksdoeleinden .
* **Toepassingen van CHIM-studies:**
* Down-selectie van vaccinkandidaten .
* Noodzakelijk waar fase 3-studies niet haalbaar zijn .
* Bescherming tegen meerdere stammen .
* Demonstreren van transmissie-blokkering .
* Inzicht krijgen in het infectiemechanisme en de immuunrespons .
* Identificeren van "correlaten van bescherming" (COP) .
* Nabootsen van real-life scenario's .
> **Tip:** CHIM-studies kunnen aanzienlijk sneller resultaten opleveren dan klassieke veldproeven, met proefperiodes van weken in plaats van jaren .
* **Versnelling van vaccinontwikkeling door CHIM:** Vereisen minder vrijwilligers en een kortere studieduur (weken/maanden) dan klassieke veldproeven (jaren) .
| Kenmerk | Klassieke Vaccine "veld" Trial | CHIM Vaccine Trial |
| :--------------------------- | :----------------------------- | :----------------- |
| Aantal Vrijwilligers | 1000 - 40.000 | 20 - 200 |
| Studieduur | Lang (jaren) | Korter (maanden) |
| Kosten | Zeer hoog | Minder duur |
| Lage incidentie ziekte | Niet haalbaar | Haalbaar |
| Generaliseerbaarheid | Hoog | Lager |
#### 7.5.4 Challenge Trial Unit
Een gespecialiseerde faciliteit voor klinische studies onder gecontroleerde omstandigheden, inclusief menselijke infectiestudies (CHIM), shedding studies en studies met genetisch gemodificeerde organismen (GMO's) .
> **Tip:** CHIM-studies maken het mogelijk de effectiviteit van vaccins te beoordelen in situaties waar de natuurlijke incidentie van de ziekte laag is .
> **Example:** Een CHIM-studie kan testen of een nieuw griepvaccin effectief is door gezonde vrijwilligers bloot te stellen aan het griepvirus, wat sneller tot conclusies kan leiden dan een veldstudie .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Kinesitherapie | Een medische discipline die zich richt op de behandeling en verzorging van het lichaam door middel van beweging. Het doel is het verbeteren van de fysieke functie, het verminderen van pijn en het bevorderen van welzijn. |
| Gezondheidszorg | Een breed systeem van diensten en instellingen die gericht zijn op het bevorderen, behouden en herstellen van de gezondheid van individuen en de bevolking als geheel. |
| Preventie | Maatregelen die worden genomen om ziekten, letsels of andere gezondheidsproblemen te voorkomen of de gevolgen ervan te verminderen. Dit omvat primaire, secundaire en tertiaire preventie. |
| Primaire preventie | Maatregelen gericht op het voorkomen van het ontstaan van ziekten of letsels, bijvoorbeeld door middel van voorlichting, vaccinaties of het aanpassen van de leefomgeving. |
| Secundaire preventie | Maatregelen gericht op het vroegtijdig opsporen en behandelen van ziekten of aandoeningen, om verdere progressie te voorkomen, zoals screening en vroege interventie. |
| Tertiaire preventie | Maatregelen gericht op het verminderen van complicaties, het verbeteren van de kwaliteit van leven en het bevorderen van revalidatie bij reeds bestaande ziekten of aandoeningen. |
| International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF) | Een classificatiesysteem van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) dat een gestandaardiseerd kader biedt om de gezondheid en de gezondheidstoestanden te beschrijven, met aandacht voor functies, handicaps en de impact van omgevings- en persoonlijke factoren. |
| Methodisch handelen | Een systematische en gestructureerde aanpak bij het oplossen van problemen of het uitvoeren van taken, waarbij specifieke stappen en procedures worden gevolgd. In de kinesitherapie omvat dit onder andere anamnese, diagnose, behandelingsplanning en evaluatie. |
| Paramedicus | Een zorgverlener die medische behandelingen uitvoert maar geen arts of tandarts is. Kinesitherapeuten vallen onder deze categorie. |
| Anamnese | Een systematische bevraging van een patiënt door een zorgverlener om informatie te verzamelen over diens medische geschiedenis, klachten, symptomen en leefgewoonten. |
| Kinesitherapeutische diagnose | De beoordeling van de fysieke toestand van een patiënt door een kinesitherapeut, gebaseerd op een anamnese, lichamelijk onderzoek en specifieke testen, om de aard en oorzaak van het probleem te achterhalen. |
| Bio-psychosociaal model | Een holistisch perspectief op gezondheid en ziekte dat stelt dat biologische, psychologische en sociale factoren op elkaar inwerken en de gezondheidstoestand van een individu beïnvloeden. |
| Gezondheid | Een toestand van volkomen lichamelijk, geestelijk en sociaal welzijn, beschouwd als een dynamisch proces en een continuüm in plaats van een statisch alles-of-niets systeem. |
| Ziekte | Een afwijking van een normale functie of structuur van het lichaam, waarbij 'normaal' wordt gedefinieerd aan de hand van statistische gegevens of welbepaalde normatieve waarden die essentieel zijn voor de gezondheid. |
| Homeostase | Het vermogen van een organisme om zijn interne omstandigheden stabiel te houden, ondanks veranderingen in de externe omgeving. Dit is cruciaal voor het handhaven van gezondheid. |
| Statistisch normale | Concept dat verwijst naar waarden die binnen een bepaald bereik vallen dat door 95% van de populatie wordt waargenomen, waarbij 2.5% aan beide uitersten wordt uitgesloten. |
| Normatieve normale | Een welbepaalde norm of optimale waarde die van belang is voor de gezondheid, en die afhankelijk kan zijn van factoren zoals geslacht, leeftijd of dagschommelingen. |
| Etiologie | De studie van de oorzaken van ziekten, die enkelvoudig, meervoudig, idiopatisch (onbekende oorzaak) of iatrogeen (veroorzaakt door medische interventie) kunnen zijn. |
| Pathogenese | Het proces van hoe een ziekte ontstaat, waarbij drie sleutelfactoren betrokken zijn: een schadelijke invloed, het terrein (vatbaarheid van de persoon) en het afweersysteem van de mens. |
| Symptomatologie | De studie van de symptomen en tekenen die kenmerkend zijn voor een ziekte. Een symptoom is een uiting van ziekte, die subjectief of objectief, aspecifiek of pathognomonisch (kenmerkend voor een specifieke ziekte) kan zijn. |
| Syndroom | Een geheel van symptomen die gezamenlijk wijzen op een specifieke ziekte of aandoening. |
| Verloop van ziekte | Beschrijft hoe een ziekte zich ontwikkelt over tijd, met mogelijke stadia zoals acuut, chronisch, intermitterend, latente periode, incubatieperiode en prodromen (vroege, algemene symptomen). |
| Prognose | Het voorspelde uiteindelijke resultaat van een ziekte, dat kan variëren van fataal tot volledige genezing, genezing met restverschijnselen of evolutie naar een chronische aandoening. |
| Behandeling | Maatregelen genomen om een ziekte te bestrijden of de symptomen ervan te verlichten, onderverdeeld naar doel (bv. causale, palliatieve) en methode (bv. chirurgisch, medicamenteus, fysisch). |
| Epidemiologie | De wetenschap die zich bezighoudt met het bestuderen van het vóórkomen, de distributie en de determinanten van ziekte en sterfte in menselijke populaties. |
| Morbiditeit | Een maat voor het aantal ziektegevallen binnen een specifieke populatie gedurende een bepaalde periode. |
| Mortaliteit | Een maat voor het aantal overlijdens binnen een specifieke populatie gedurende een bepaalde periode, die verder kan worden onderverdeeld naar oorzaak of als brutomortaliteit. |
| Letaliteit | Het percentage van ziektegevallen dat resulteert in overlijden, vaak uitgedrukt per 100 ziektegevallen. |
| Incidentie | Het aantal nieuwe ziektegevallen dat zich voordoet in een bepaalde populatie gedurende een specifieke tijdsperiode. |
| Prevalentie | Het totale aantal bestaande ziektegevallen in een bepaalde populatie op een specifiek tijdstip of gedurende een specifieke periode. |
| Relatief Risico (RR) | Een verhouding die aangeeft hoe vaak een ziekte voorkomt in een blootgestelde groep vergeleken met een niet-blootgestelde groep, berekend als de incidentie in de risicogroep gedeeld door de incidentie in de niet-risicogroep. |
| Atributief Risico (AR) | Het deel van het risico op een ziekte in een risicogroep dat toegeschreven kan worden aan de specifieke risicofactor. |
| Methodisch handelen | Een gestructureerde en systematische benadering die kinesitherapeuten gebruiken om problemen op te lossen en effectieve zorg te verlenen, gekenmerkt door doelgerichtheid, bewustheid, systematiek en procesmatigheid. |
| Doelgerichtheid | Het principe waarbij de zorgverlener duidelijk weet welk doel hij wil bereiken met zijn handelen, en waarbij dit doel, met het oog op een bepaald resultaat, leidend is voor alle acties. |
| Bewustheid | Het zich bewust zijn van de eigen gedachten, gevoelens en acties, evenals die van de patiënt en de omringende situatie, inclusief de gevolgen van het eigen handelen en de mogelijkheden en grenzen van de kinesitherapie. |
| Systematiek | Het handelen volgens een logische ordening van stappen, waarbij een plan wordt opgesteld met een specifieke werkwijze en handelingen die gerelateerd zijn aan de gestelde doelen. |
| Procesmatigheid | De voortdurende aanpassing van de volgende stap op basis van de bevindingen van de vorige stappen, waarbij de zorgverlener aansluit bij veranderingen in de situatie en handelt in een dynamisch proces. |
| Hypothetico-deductieve methode | Een probleemoplossende strategie waarbij een expliciete veronderstelling (hypothese) wordt opgesteld aan het begin van het proces, waarna het aantal opties geleidelijk wordt verkleind tot de meest waarschijnlijke hypothese overblijft. |
| Patroonherkenning | Een strategie waarbij problemen worden herkend op basis van eerdere ervaringen van de therapeut, wat snelle herkenning en interventie mogelijk maakt, maar ook risico's met zich meebrengt voor minder ervaren therapeuten. |
| Algoritme | Een strategie voor probleemoplossing waarbij vooraf aangegeven wegen of stappen worden gevolgd, vaak in de vorm van een beslisboom, om tot een oplossing te komen. |
| Verzamelmethode | Een benadering waarbij alle beschikbare gegevens over de patiënt worden verzameld, inclusief de volledige ziektegeschiedenis en de huidige stand van zaken, zonder directe focus op een specifiek doel, wat nuttig kan zijn maar ook complex kan zijn voor ingewikkelde problemen. |
| Kinesitherapeutische evaluatie | Het proces van analyse en interpretatie van alle verzamelde gegevens (uit verwijzing, anamnese en onderzoek) om de indicatie voor kinesitherapie te bepalen en een behandelplan op te stellen. |
| Indicatie voor kinesitherapie | De vaststelling of de klachten en de toestand van de patiënt rechtvaardigen dat kinesitherapie als behandelvorm wordt ingezet, gebaseerd op de kinesitherapeutische evaluatie. |
| Behandelplan | Een gedetailleerd plan, opgesteld in samenspraak met de patiënt en eventuele andere disciplines, dat de korte- en langetermijndoelen van de behandeling specificeert en de te volgen werkwijze beschrijft. |
| Tussentijdse evaluatie | Regelmatige beoordelingen gedurende de behandeling om de effectiviteit van het kinesitherapeutisch handelen te evalueren en het behandelplan zo nodig bij te stellen. |
| Eindevaluatie | De beoordeling die plaatsvindt aan het einde van de behandelepisode om te bepalen of de gestelde doelen zijn bereikt en om de samenwerking met de patiënt af te sluiten. |
| Gezondheidsleer | De wetenschap die zich bezighoudt met de methoden en middelen om de gezondheid te bewaren en te bevorderen, gericht op preventie. |
| Ziekteleer | De wetenschap die de middelen bestudeert om weer gezond te worden na ziekte. |
| Preventieve geneeskunde | Een tak van de geneeskunde gericht op het bewaren en bevorderen van de gezondheid om ziekten te voorkomen. |
| Curatieve geneeskunde | Het herkennen, diagnosticeren en behandelen van bestaande ziekten. |
| Revalidatiegeneeskunde | De tak van de geneeskunde die zich richt op het herstellen en behandelen van de gevolgen van ziekten of blessures. |
| Algemene gezondheidsleer | Principes en praktijken van gezondheid die van toepassing zijn op iedereen, ongeacht specifieke omstandigheden, zoals vaccinatieprogramma's. |
| Bijzondere gezondheidsleer | Gezondheidsprincipes en -praktijken die gericht zijn op specifieke groepen, zoals schoolhygiëne. |
| Openbare gezondheidsleer | De rol en verantwoordelijkheden van openbare besturen op het gebied van de volksgezondheid, bijvoorbeeld de controle van drinkwatervoorziening. |
| Micro-organismen | Levende wezens die zo klein zijn dat ze met het blote oog niet zichtbaar zijn en een microscoop vereisen om te bestuderen, zoals bacteriën en virussen. |
| Parasieten | Organismen die ten koste van een gastheer leven en deze schaden; virussen worden in deze context als parasieten beschouwd. |
| Commensalen | Organismen die op of in een gastheer leven zonder deze significant te schaden, maar die potentieel schadelijk kunnen zijn onder bepaalde omstandigheden, zoals de darmflora. |
| Saprofyt | Een organisme dat leeft van dode organische materie, dat opportunistisch schadelijk kan zijn bij verzwakte gastheersystemen. |
| Biofilm | Een gemeenschap van micro-organismen die ingekapseld zijn in een zelfgeproduceerde matrix, vaak gehecht aan een oppervlak, en die verhoogde resistentie vertonen. |
| Surinfectie | Een infectie die optreedt bovenop een bestaande infectie, vaak veroorzaakt door een verandering in de microbiële flora, zoals na antibioticagebruik. |
| Prostatitis | Een ontsteking van de prostaatklier, die geassocieerd kan worden met biofilms. |
| Periodontitis | Een ernstige tandvleesontsteking die, indien onbehandeld, kan leiden tot schade aan het kaakbot en tandverlies, vaak gerelateerd aan biofilms. |
| Endocarditis | Een infectie van de binnenwand van het hart (endocard), die geassocieerd kan zijn met de aanwezigheid van biofilms op hartkleppen. |
| Otitis media | Een ontsteking van het middenoor, die soms veroorzaakt wordt door bacteriën zoals streptokokken die biofilms kunnen vormen. |
| Besmettingsbron | De oorsprong van een infectie, hetzij een geïnfecteerd persoon, dier of een besmet object. |
| Besmettingsweg | Het pad waarlangs een ziekteverwekker van de bron naar een vatbare gastheer reist. |
| Gevoeligheid van de geïnfecteerde | De mate waarin een individu vatbaar is voor een infectie, afhankelijk van de pathogeniteit van de ziekteverwekker en de weerstand van de gastheer. |
| Kiemdrager | Een persoon of dier dat een ziekteverwekker draagt en kan verspreiden zonder zelf symptomen te vertonen. |
| Incubatieperiode | De tijd tussen de blootstelling aan een ziekteverwekker en het begin van de symptomen. |
| Subklinisch verloop | Een ziekte die zich ontwikkelt zonder duidelijke klinische symptomen. |
| Latente infectie | Een infectie waarbij de ziekteverwekker aanwezig blijft in het lichaam zonder actieve ziekte te veroorzaken, maar potentieel later kan reactiveren. |
| Oncogene infectie | Een infectie die het risico op het ontwikkelen van kanker verhoogt. |
| Droplet-infectie | Een infectie die wordt overgedragen via kleine druppeltjes speeksel of slijm die worden uitgehoest of uitgeademd door een geïnfecteerd persoon. |
| ID50 (Infectieuze dosis 50%) | Het aantal micro-organismen dat nodig is om bij 50% van de blootgestelde individuen een infectie te veroorzaken. |
| Virulentie | De mate van schadelijkheid of het vermogen van een micro-organisme om ziekte te veroorzaken. |
| Sterilisatie | Een proces waarbij alle micro-organismen, inclusief sporen, worden gedood of verwijderd van materiaal of oppervlakken. |
| Desinfectie | Een proces dat de meeste schadelijke micro- organismen doodt of inactiveert op onbezielde voorwerpen, maar meestal geen sporen elimineert. |
| Autoclaaf | Een apparaat dat sterilisatie bereikt door middel van hoge druk en stoom. |
| Gassterilisatie | Sterilisatie met behulp van gassen zoals ethyleenoxide, vaak gebruikt voor warmtegevoelige materialen. |
| Ontsmettingsstoffen (desinfectantia) | Chemische middelen die worden gebruikt om de groei van micro-organismen te remmen of te doden, vaak voor uitwendig gebruik. |
| Alcohol (70%) | Een veelgebruikt desinfectiemiddel dat effectief is tegen bacteriën, virussen en schimmels door denaturatie van eiwitten, maar niet tegen sporen. |
| Chloor | Een desinfectiemiddel dat effectief is tegen bacteriën, virussen en schimmels door eiwitdenaturatie; chloorhoudende producten zoals javel worden gebruikt. |
| Jodium | Een desinfectiemiddel dat effectief is tegen bacteriën, virussen, schimmels en sporen door verstoring van eiwitsynthese; wordt gebruikt op huid en wonden. |
| Chloorhexidine | Een antisepticum en desinfectiemiddel dat effectief is tegen grampositieve en, in mindere mate, gramnegatieve bacteriën, evenals virussen, maar niet tegen sporen. |
| Voedingshygiëne | Praktijken die gericht zijn op het veilig omgaan met voedsel om de overdracht van ziekteverwekkers te voorkomen. |
| Calorische voeding | Voedsel dat energie levert aan het lichaam, zoals koolhydraten, vetten en eiwitten. |
| Niet-calorische voeding | Voedingsstoffen die geen significante energie leveren, maar essentieel zijn voor lichaamsfuncties, zoals vitamines, mineralen, water en vezels. |
| Diabetes Mellitus | Een chronische stofwisselingsziekte gekenmerkt door hyperglycemie, veroorzaakt door een tekort aan of verminderde gevoeligheid voor insuline. |
| Lactose-intolerantie | Het onvermogen om lactose (melksuiker) te verteren door een tekort aan het enzym lactase. |
| Tandcariës | Tandbederf veroorzaakt door bacteriële zuren die tandglazuur demineraliseren. |
| Gingivitis | Ontsteking van het tandvlees, vaak een voorloper van parodontitis. |
| Paradontitis | Een ernstige infectie van het tandvlees en omliggende weefsels die leidt tot tandverlies. |
| Remineralisatie | Het proces waarbij mineralen, zoals calcium en fosfaat, terugkeren naar het tandglazuur, wat tandcariës kan herstellen of vertragen. |
| Atherosclerose | Een ziekte waarbij slagaders verkalken en vernauwen door de opbouw van plaque, vaak geassocieerd met verzadigde vetzuren en cholesterol. |
| Darmkanker | Kanker die ontstaat in de dikke darm of het rectum. |
| Glutenentheropathie (coeliakie) | Een auto-immuunziekte waarbij de inname van gluten leidt tot schade aan de dunne darm. |
| Hypovitaminose | Een tekort aan vitamines in het lichaam. |
| Hypervitaminose | Een teveel aan vitamines in het lichaam, vaak veroorzaakt door overmatige suppletie, vooral bij vetoplosbare vitamines. |
| M.R.S.A. (Methicilline Residente Staphylococcus Aureus) | Een stam van de bacterie Staphylococcus aureus die resistent is tegen methicilline en veel andere antibiotica. |
| Nosocomiale pathogene bacterie | Een bacterie die ziekenhuisinfecties veroorzaakt. |
| β-lactamasen | Enzymen geproduceerd door bacteriën die de β-lactamring in antibiotica afbreken, waardoor deze ineffectief worden. |
| Penicilline-resistentie | De weerstand van bacteriën tegen het antibioticum penicilline, vaak door de productie van β-lactamasen. |
| Methicilline | Een antibioticum uit de penicillineklasse dat effectief is tegen veel Staphylococcus aureus stammen, maar waartegen resistentie is ontstaan (MRSA). |
| Oxacilline | Een antibioticum dat lijkt op methicilline en ook wordt gebruikt bij de behandeling van S. aureus infecties, en waartegen MRSA resistent kan zijn. |
| Multiresistente stammen | Bacteriën die resistent zijn tegen meerdere verschillende soorten antibiotica. |
| Immuniteit | De natuurlijke of verworven weerstand van het lichaam tegen infectieziekten. |
| Gekoloniseerde patiënt | Een individu waarbij een micro-organisme aanwezig is in een weefsel of lichaamsvocht zonder dat er een actieve infectie is. |
| Geïnfecteerde patiënt | Een individu waarbij een micro-organisme een actieve infectie veroorzaakt. |
| Sepsis | Een levensbedreigende toestand veroorzaakt door een ontregelde reactie van het lichaam op een infectie, die orgaandisfunctie kan veroorzaken. |
| Osteomyelitis | Een infectie van het bot. |
| Indirecte overdracht | Overdracht van ziekteverwekkers via een intermediair, zoals de handen van zorgverleners. |
| Kledingbesmetting | Verspreiding van ziekteverwekkers via besmette kleding. |
| Voorbeschikkende factoren | Omstandigheden die iemand vatbaarder maken voor een infectie. |
| Immuunsuppressie | Een verzwakking van het immuunsysteem, waardoor men vatbaarder wordt voor infecties. |
| Mupirocin-zalf | Een topische antibioticumzalf die wordt gebruikt om bacteriële infecties, zoals die veroorzaakt door Staphylococcus aureus in de neus, te behandelen. |
| Ziekenhuishygiëne | De discipline die zich richt op het voorkomen van infecties en andere schadelijke gebeurtenissen binnen een ziekenhuisomgeving. |
| Isolatieprocedures | Maatregelen die worden genomen om de verspreiding van infectieziekten te voorkomen door zieke patiënten te scheiden van anderen. |
| Ziekenhuishygiënist | Een professional die verantwoordelijk is voor het implementeren en monitoren van hygiëneprotocollen in een ziekenhuis. |
| Valincidenten | Onbedoelde vallen van patiënten of personeel binnen een zorginstelling. |
| Decubitus | Huidbeschadiging veroorzaakt door langdurige druk op een bepaald lichaamsdeel, ook wel doorligwonden genoemd. |
| Psychosociale complicaties | Problemen met betrekking tot de geestelijke en sociale welzijn van patiënten. |
| Arbeidshygiëne | De discipline die zich richt op de gezondheid en veiligheid van werknemers, met name in de gezondheidszorg. |
| Prikaccidenten | Ongelukken waarbij scherpe medische instrumenten (zoals naalden) de huid doorboren, met risico op bloedoverdraagbare infecties. |
| Veiligheidsspuiten | Medische spuiten die zijn ontworpen om het risico op prikaccidenten te verminderen. |
| Naaldloze aanpriksystemen | Systemen voor het toedienen van medicatie of het afnemen van bloed die geen naalden gebruiken. |
| Re-cappen | Het terugplaatsen van de dop op een gebruikte naald, een gevaarlijke handeling die het risico op prikaccidenten verhoogt. |
| Naaldslordigheid | Onzorgvuldig handelen met naalden, wat kan leiden tot ongelukken. |
| Naaltonhandigheid | Gebrek aan vaardigheid bij het hanteren van naalden, wat het risico op ongelukken verhoogt. |
| Naaldcontainers | Speciale containers voor de veilige afvoer van gebruikte naalden en andere scherpe medische instrumenten. |
| Vuilzakken | Zakken voor het verzamelen van medisch afval. |
| Handhygiëne | Het reinigen van de handen om de verspreiding van micro-organismen te voorkomen. |
| Dialysepatiënten | Patiënten die hemodialyse ondergaan voor nierfalen. |
| Brandwondenpatiënten | Patiënten met ernstige brandwonden, die een verhoogd risico op infectie hebben. |
| Hemato-oncologische aandoeningen | Bloed- en lymfeklierkankers. |
| Transplantatiepatiënten | Patiënten die een orgaantransplantatie hebben ondergaan, wat hun immuunsysteem kan verzwakken. |
| Intensieve zorgen | De afdeling van een ziekenhuis die zorg biedt aan patiënten met levensbedreigende aandoeningen. |
| Kruisinfecties | De overdracht van ziekteverwekkers van de ene persoon naar de andere via een gemeenschappelijke bron of contact. |
| Vloeibare zeep | Zeep in vloeibare vorm, gebruikt voor handhygiëne. |
| Papieren handdoekjes | Wegwerpdoekjes van papier, gebruikt voor het drogen van handen. |
| Alcoholische handdesinfectie | Het gebruik van alcoholhoudende middelen om handen te desinfecteren. |
| Brandbaar | Gemakkelijk ontvlambaar. |
| Werkritme | Het tempo waarin werkzaamheden worden uitgevoerd. |
| Werkomstandigheden | De omgevingsfactoren en omstandigheden waaronder werk wordt verricht. |
| ICF | Het Internationale Classificatie van Functioneren, Beperkingen en Gezondheid (ICF) is een classificatiesysteem van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) dat een gestandaardiseerde taal biedt om de gezondheid en gezondheidsgerelateerde toestanden te beschrijven. Het model is biopsychosociaal en kijkt naar functioneren in plaats van naar ziekte. |
| Biopsychosociaal model | Een theoretisch kader dat menselijk functioneren en gezondheid verklaart door de interactie tussen biologische, psychologische en sociale factoren. Het ICF is gebaseerd op dit model om menselijk functioneren in zijn totaliteit te begrijpen. |
| Domeinen | De belangrijkste onderdelen of categorieën binnen het ICF-kader. Deze omvatten functies en anatomische eigenschappen, activiteiten en participatie, en externe en persoonlijke factoren die het menselijk functioneren beïnvloeden. |
| Functies | Dit verwijst naar de fysiologische functies van lichaamssystemen, waaronder psychologische functies. Het betreft de actuele prestaties van het lichaam. |
| Anatomische eigenschappen | Dit verwijst naar de anatomische delen van het lichaam, zoals organen, ledematen en hun componenten. Het omvat de structuur van het lichaam. |
| Activiteit | De uitvoering van een taak of actie door een individu. Dit kan variëren van eenvoudige handelingen tot complexe activiteiten die in het dagelijks leven voorkomen. |
| Participatie | De betrokkenheid van een persoon bij een levenssituatie. Dit omvat de sociale rol die een persoon inneemt en hoe deze persoon functioneert binnen zijn of haar omgeving. |
| Externe factoren | De fysieke, sociale en attitudinale omgeving waarin mensen leven en opereren. Dit omvat de wereld om ons heen, zoals de omgeving, hulpmiddelen en sociale beleidsmaatregelen. |
| Persoonlijke factoren | Kenmerken van het leven en het bestaan van een individu, zoals leeftijd, geslacht, beroep, levensstijl en copingstijl. Deze factoren zijn niet direct onderdeel van de gezondheidstoestand, maar kunnen wel invloed hebben op functioneren. |
| Coderen | Het proces van het toekennen van specifieke codes uit het ICF-classificatiesysteem aan de verzamelde informatie over iemands functioneren. Dit zorgt voor een gestandaardiseerde en systematische registratie. |
| Typering | Het aangeven van de ernst of omvang van een probleem binnen een specifiek ICF-domein. Dit wordt gedaan met behulp van numerieke waarden achter een decimaal punt, variërend van geen probleem tot volledig probleem. |
| ICF Browser | Een online tool of software applicatie die helpt bij het navigeren en opzoeken van codes en definities binnen de ICF-classificatie. Het faciliteert het coderingsproces. |
| Rehabilitation Problem Solving (RPS) formulier | Een gestructureerd formulier dat wordt gebruikt in de revalidatiegeneeskunde om klinische problemen te analyseren en op te lossen, vaak met behulp van het ICF-kader als leidraad voor de probleemidentificatie en doelstelling. |
| Patiëntgerichte zorg (Client-centered care) | Een benadering in de gezondheidszorg waarbij de individuele voorkeuren, behoeften en waarden van de patiënt centraal staan bij alle klinische beslissingen. De patiënt wordt gesterkt om actief deel te nemen aan zijn of haar zorgtraject. |
| Reumatoïde Arthritis (RA) | Een chronische auto-immuunziekte die voornamelijk de gewrichten aantast, leidend tot ontsteking, pijn, stijfheid en zwelling. Het kan ook andere delen van het lichaam beïnvloeden en het algemene functioneren beperken. |
| Zorgverleningsproces | Het systematische proces van zorgverlening aan een patiënt, inclusief het verzamelen van informatie, het stellen van diagnoses, het plannen en uitvoeren van behandelingen, en het evalueren van de resultaten. |
| Fysieke activiteit (FA) | Elke lichaamsbeweging die wordt geproduceerd door skeletspieren en waarvoor energie nodig is. Dit omvat alle bewegingen tijdens de vrije tijd, voor transport, of als onderdeel van iemands werk, en kan op elk niveau van vaardigheid en voor iedereen leuk zijn. |
| Oefening | Een vorm van fysieke activiteit die gepland, gestructureerd en herhaald wordt, met als doel de fysieke conditie te verbeteren of te behouden. |
| FITT-principe | Een principe dat gebruikt wordt om fysieke activiteit te beschrijven, bestaande uit Frequentie (hoe vaak), Intensiteit (hoeveel inspanning), Tijd (duur) en Type (soort activiteit). |
| Frequentie | Hoe vaak een oefening of activiteit wordt uitgevoerd, meestal uitgedrukt als het aantal dagen per week. |
| Intensiteit | De hoeveelheid inspanning die nodig is voor een specifieke oefening of activiteit, beschreven als licht, matig of zwaar/krachtig. |
| Tijd (duur) | De tijdsduur dat een oefening of activiteit wordt uitgevoerd, uitgedrukt in minuten per dag, per week of per sessie. |
| Type (mode/modaliteit) | Het specifieke soort activiteit of oefening dat wordt uitgevoerd, waarbij elk type verschillende voordelen en resultaten heeft. |
| Borgschaal | Een subjectieve schaal (variërend van 6 tot 20) die gebruikt wordt om de ervaren belasting of inspanning tijdens fysieke activiteit te beoordelen, vaak in relatie tot de hartslag. |
| Hartslagzones | Bepaalde bereiken van de hartslag die corresponderen met verschillende intensiteitsniveaus van fysieke activiteit, afhankelijk van de leeftijd. |
| Aerobe activiteit | Aanhoudende, herhaalde, ritmische beweging van grote spiergroepen die zuurstof nodig heeft, zoals wandelen, joggen of fietsen, ter verbetering van de cardiorespiratoire conditie. |
| Weerstandsoefeningen | Oefeningen gericht op het opbouwen van spierkracht en omvang, met behulp van lichaamsgewicht, gewichten of weerstandsmachines. |
| Flexibiliteitsoefeningen | Oefeningen die gericht zijn op het vergroten van het bewegingsbereik van gewrichten en spieren, zoals stretching en mobilisaties. |
| Neuromotorische oefeningen | Oefeningen die zich richten op bewegingscontrole, evenwicht en coördinatie, ook wel functionele fitnesstraining genoemd, met voorbeelden als yoga en tai chi. |
| Sedentarisme | Een leefstijl waarbij men gedurende lange periodes zit of ligt, met minimaal energieverbruik. Sedentair gedrag is niet hetzelfde als een gebrek aan lichaamsbeweging. |
| Maatschappelijke campagnes | Georganiseerde initiatieven op bredere schaal gericht op het bevorderen van gezond gedrag, zoals fysieke activiteit, door middel van bewustwording en motivatie. |
| Barrières (voor FA) | Factoren die fysieke activiteit belemmeren, zoals gebrek aan tijd, motivatie, of beperkte toegang tot faciliteiten. |
| Facilitatoren (voor FA) | Factoren die fysieke activiteit ondersteunen en bevorderen, zoals sociale steun, positieve attitudes, en toegankelijke infrastructuur. |
| Frailty (kwetsbaarheid) | Een toestand van verhoogde kwetsbaarheid bij ouderen, gekenmerkt door verminderde fysieke of cognitieve functie, wat leidt tot een verhoogd risico op negatieve gezondheidsuitkomsten. |
| Classificatie | Het systematisch ordenen en benoemen van concepten of objecten in groepen of categorieën op basis van hun eigenschappen. Binnen de ICF worden functies, handicaps en gezondheidsproblemen geclassificeerd. |
| Lichaamsfuncties | De fysiologische functies van lichaamssystemen, waaronder psychologische functies. Dit omvat onder andere zintuiglijke functies, stem- en spraakfuncties, en functies van cardiovasculaire, immunologische, respiratoire en mentale systemen. |
| Activiteiten | De uitvoering van een taak of handeling door een individu. Dit kunnen complexe activiteiten zijn zoals communiceren, lopen, zelfzorg of het uitvoeren van huishoudelijke taken. |
| Participatie | Deelname aan een levenssituatie. Dit verwijst naar de mate waarin iemand betrokken is bij sociale rollen en activiteiten in het dagelijks leven, werk of gemeenschap. |
| Kinesitherapeutische diagnose | Een beoordeling van de functionele status en de belemmeringen van een patiënt door een kinesitherapeut, vaak gebaseerd op een gestructureerd model zoals de ICF. |
| ICF browser | Een digitale tool die helpt bij het navigeren door en coderen van informatie volgens de International Classification of Functioning, Disability and Health. Het biedt een zoekfunctie voor de verschillende domeinen en codes. |
| Rehabilitation Problem Solving-formulier (RPS-formulier) | Een hulpmiddel dat kinesitherapeuten en andere zorgverleners gebruiken om problemen van patiënten systematisch te analyseren en oplossingen te ontwikkelen binnen het kader van revalidatie. |
| Primaire preventie | Maatregelen die genomen worden om te voorkomen dat een ziekte ontstaat. Vaccinatie valt hieronder, aangezien het beoogt de mens te beschermen tegen infectieziekten. |
| Vaccinatie | Het proces van toediening van een vaccin aan een persoon om immuniteit tegen een specifieke ziekte te induceren, wat essentieel is voor primaire preventie van infectieziekten. |
| Centrum voor de Evaluatie van Vaccinaties | Een academische entiteit, waarschijnlijk verbonden aan een universiteit, die zich bezighoudt met de wetenschappelijke beoordeling en evaluatie van vaccins en vaccinatieprogramma's. |
| Variolatie | Een vroege methode ter preventie van pokken waarbij men bewust kleine hoeveelheden pokkenmateriaal in de huid van een gezonde persoon bracht om immuniteit op te wekken, met een lager sterftecijfer dan de ziekte zelf. |
| Levend afgezwakt vaccin | Een type vaccin dat bestaat uit verzwakte, levende pathogenen (virussen of bacteriën) die zich nog kunnen vermenigvuldigen, maar nauwelijks ziekte veroorzaken, waardoor een robuuste immuunrespons wordt opgewekt. |
| Niet-levend vaccin | Een type vaccin dat geen levende pathogenen bevat, maar fragmenten daarvan, dode pathogenen, of toxoïden. Deze vaccins kunnen het immuunsysteem stimuleren zonder het risico op ziekte. |
| Groepsimmuniteit | Het indirecte beschermingseffect tegen een infectieziekte dat optreedt wanneer een significant deel van een populatie immuun is, waardoor de verspreiding van de ziekte wordt bemoeilijkt en onbeschermde individuen worden beschermd. |
| Immuno-amnesie | Een fenomeen waarbij een infectie, zoals mazelen, het immuungeheugen van eerdere infecties en vaccinaties kan vernietigen of onderdrukken, waardoor de vatbaarheid voor andere ziekten tijdelijk toeneemt. |
| Adjuvans (hulpstof) | Een stof die aan een vaccin wordt toegevoegd om de immuunrespons op het antigeen te versterken en te verlengen, door lokale ontsteking te veroorzaken en de afweercellen te stimuleren. |
| Antigeen | Een molecuul, meestal op het oppervlak van een pathogeen, dat door het immuunsysteem wordt herkend als vreemd en een immuunrespons kan uitlokken, zoals de productie van antilichamen. |
| Antilichamen | Eiwitten geproduceerd door B-cellen (plasmacellen) die specifiek binden aan antigenen om pathogenen te neutraliseren of te markeren voor vernietiging door andere immuuncellen. |
| T-cellen | Een type witte bloedcel dat een cruciale rol speelt in het immuunsysteem, met name in de cellulaire immuniteit. Ze kunnen geïnfecteerde cellen herkennen en vernietigen, of andere immuuncellen reguleren. |
| B-cellen | Een type witte bloedcel dat verantwoordelijk is voor de humorale immuniteit. Na activatie differentiëren B-cellen tot plasmacellen die antilichamen produceren. |
| Geheugen B-cellen | Lang levende B-cellen die na een eerste blootstelling aan een antigeen worden gevormd. Bij herhaalde blootstelling zorgen ze voor een snellere en sterkere immuunrespons. |
| Basis reproductiegetal (R0) | Het gemiddelde aantal secundaire infecties dat één geïnfecteerd individu kan veroorzaken in een volledig vatbare populatie. Een R0 boven 1 duidt op de mogelijkheid tot een epidemie. |
| Controlled Human Infection Model (CHIM) | Een onderzoeksmodel waarbij gezonde vrijwilligers onder strikt gecontroleerde omstandigheden worden blootgesteld aan een pathogeen om de effectiviteit van vaccins te evalueren of mechanismen van infectie en immuniteit te bestuderen. |
| mRNA vaccin | Een type vaccin dat gebruik maakt van messenger RNA (mRNA) dat codeert voor een specifiek antigeen. De lichaamseigen cellen produceren dit antigeen, wat een immuunrespons opwekt. Het mRNA tast het menselijk DNA niet aan. |
| Virale vector vaccin | Een vaccin waarbij een aangepast, onschadelijk virus (de vector) wordt gebruikt om genetisch materiaal in lichaamscellen te transporteren. Dit genetisch materiaal codeert voor een antigeen van een ander pathogeen, wat een immuunrespons veroorzaakt. |
| MRSA (Methicilline Residente Staphylococcus Aureus) | Een stam van de bacterie Staphylococcus aureus die resistent is tegen methicilline en veel andere antibiotica. |
| M.R.S.A. | Methicilline-Resistente Staphylococcus Aureus. |
| MSSA (Methicilline Sensitieve Staphylococcus Aureus) | Staphylococcus aureus die wel gevoelig is voor methicilline of oxacilline. |
| Prikaccidenten | Ongelukken waarbij scherpe medische instrumenten (zoals naalden) de huid doorboren, met risico op bloedoverdraagbare infecties. |
| Veiligheidsspuiten | Medische spuiten die zijn ontworpen om het risico op prikaccidenten te verminderen. |
| Naaldloze aanpriksystemen | Systemen voor het toedienen van medicatie of het afnemen van bloed die geen naalden gebruiken. |
| Re-cappen | Het terugplaatsen van de dop op een gebruikte naald, een gevaarlijke handeling die het risico op prikaccidenten verhoogt. |
| Epidemiologische studies | Verschillende soorten studies die worden gebruikt om ziektepatronen te onderzoeken, zoals cohortonderzoek, case-control onderzoek en cross-sectioneel onderzoek. |
| Cohorte onderzoek | Een onderzoeksmethode waarbij een groep mensen over tijd wordt gevolgd om de ontwikkeling van ziekten te observeren. |
| Case-control onderzoek | Een onderzoeksmethode waarbij individuen met een bepaalde ziekte (cases) worden vergeleken met individuen zonder die ziekte (controls) om blootstellingen te identificeren. |
| Cross-sectioneel onderzoek | Een onderzoeksmethode die ziekte en blootstellingen op één specifiek tijdstip onderzoekt. |
| WHO-FIC (World Health Organization - Family of International Classifications) | Een overkoepelende structuur van de Wereldgezondheidsorganisatie die een reeks internationale classificatiesystemen omvat, waaronder de ICF en ICD. Deze familie is bedoeld om gezondheidsinformatie wereldwijd te standaardiseren. |
| BelRAI | Een operationalisering van de ICF voor volwassen revalidanten in Vlaanderen en vertegenwoordigt de Belgische vertaling en informatisering van de interRAI instrumenten voor acute zorg (AC), thuiszorg (HC) en langdurige zorg (LTCF). |
| Stoornissen | Afwijkingen in of verlies van fysiologische of mentale functies van het menselijk lichaam, of van anatomische eigenschappen zoals organen, ledematen en andere onderdelen. Dit zijn de negatieve aspecten van het functioneren. |
| Activiteitsbeperking | Een probleem dat een persoon ondervindt bij het uitvoeren van een activiteit. Dit kan variëren van eenvoudige taken tot complexere handelingen, en geeft aan dat de persoon niet in staat is om een activiteit op de verwachte manier uit te voeren. |
| Participatieprobleem | Een probleem dat een persoon ondervindt bij deelname aan het maatschappelijk leven. Dit omvat deelname aan verschillende levensgebieden, zoals werk, sociale interacties, gezinsleven en gemeenschapsactiviteiten. |
| Classificatie en codering binnen het ICF | Het proces van het systematisch ordenen van informatie over functioneren, handicaps en gezondheidsproblemen volgens het ICF-kader, waarbij specifieke codes worden toegekend. |
| Typering binnen het ICF | Het specificeren van de ernst van een probleem of de mate van een functie, activiteit of participatie, aangeduid met cijfers achter de decimale punt in een ICF-code. |
| EQ-5D | Een veelgebruikte vragenlijst die verschillende ICF-domeinen omvat om de gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven te meten. |
| SPADI (Shoulder Pain and Disability Index) | Een veelgebruikte vragenlijst voor het evalueren van schouderpijn en de impact ervan op dagelijkse activiteiten. |
| TAMPA schaal | Mogelijk gerelateerd aan het meten van coping-strategieën of perceptie van pijn. |
| QUICKDASH | Een beknopte versie van de DASH-vragenlijst, gericht op de impact van musculoskeletale aandoeningen op het bovenlichaam. |
| LIFE-H (Life Habits) | Een instrument dat zich richt op dagelijkse activiteiten en participatie. |
| POSAS (Patient and Observer Scar Assessment Scale) | Een schaal voor het beoordelen van littekens, zowel door de patiënt als door een observator. |
| Biotische factoren | Levende organismen die invloed hebben op de gezondheid, zoals micro-organismen. |
| Abiotische factoren | Niet-levende omgevingsfactoren die invloed hebben op de gezondheid, zoals temperatuur en luchtkwaliteit. |
| Infectieziekten | Ziekten die worden veroorzaakt door pathogenen zoals bacteriën, virussen, schimmels of parasieten en die zich kunnen verspreiden. |
| Ziekenhuishygiëne | De discipline die zich richt op het voorkomen van infecties en andere schadelijke gebeurtenissen binnen een ziekenhuisomgeving. |
| MRSA (Methicilline Residente Staphylococcus Aureus) | Een stam van de bacterie Staphylococcus aureus die resistent is tegen methicilline en veel andere antibiotica. |
| Prikaccidenten | Ongelukken waarbij scherpe medische instrumenten (zoals naalden) de huid doorboren, met risico op bloedoverdraagbare infecties. |
| Arbeidshygiëne | De discipline die zich richt op de gezondheid en veiligheid van werknemers, met name in de gezondheidszorg. |
| Veiligheidspuiten | Medische spuiten die zijn ontworpen om het risico op prikaccidenten te verminderen. |
| Naaldloze aanpriksystemen | Systemen voor het toedienen van medicatie of het afnemen van bloed die geen naalden gebruiken. |
| Re-cappen | Het terugplaatsen van de dop op een gebruikte naald, een gevaarlijke handeling die het risico op prikaccidenten verhoogt. |
| Naaldcontainers | Speciale containers voor de veilige afvoer van gebruikte naalden en andere scherpe medische instrumenten. |
| Handhygiëne | Het reinigen van de handen om de verspreiding van micro-organismen te voorkomen. |
| Alcoholische handdesinfectie | Het gebruik van alcoholhoudende middelen om handen te desinfecteren. |
| Brandbaar | Gemakkelijk ontvlambaar. |
| Werkritme | Het tempo waarin werkzaamheden worden uitgevoerd. |
| Werkomstandigheden | De omgevingsfactoren en omstandigheden waaronder werk wordt verricht. |
| Fysieke activiteit (FA) | Elke lichaamsbeweging die wordt geproduceerd door skeletspieren en waarvoor energie nodig is. Dit omvat alle bewegingen tijdens de vrije tijd, voor transport, of als onderdeel van werk. |
| Oefening | Een vorm van fysieke activiteit die gepland, gestructureerd en herhaald wordt, met als doel de fysieke conditie te verbeteren of te behouden. |
| FITT-principe | Een principe dat gebruikt wordt om fysieke activiteit te beschrijven, bestaande uit Frequentie (hoe vaak), Intensiteit (hoeveel inspanning), Tijd (duur) en Type (soort activiteit). |
| Frequentie | Hoe vaak een oefening of activiteit wordt uitgevoerd, meestal uitgedrukt als het aantal dagen per week. |
| Intensiteit | De hoeveelheid inspanning die nodig is voor een specifieke oefening of activiteit, beschreven als licht, matig of zwaar/krachtig. |
| Tijd (duur) | De tijdsduur dat een oefening of activiteit wordt uitgevoerd, uitgedrukt in minuten per dag, per week of per sessie. |
| Type (mode/modaliteit) | Het specifieke soort activiteit of oefening dat wordt uitgevoerd, waarbij elk type verschillende voordelen en resultaten heeft. |
| Borgschaal | Een subjectieve schaal (variërend van 6 tot 20) die gebruikt wordt om de ervaren belasting of inspanning tijdens fysieke activiteit te beoordelen, vaak in relatie tot de hartslag. |
| Hartslagzones | Bepaalde bereiken van de hartslag die corresponderen met verschillende intensiteitsniveaus van fysieke activiteit, afhankelijk van de leeftijd. |
| Aerobe activiteit | Aanhoudende, herhaalde, ritmische beweging van grote spiergroepen die zuurstof nodig heeft, zoals wandelen, joggen of fietsen, ter verbetering van de cardiorespiratoire conditie. |
| Weerstandsoefeningen | Oefeningen gericht op het opbouwen van spierkracht en omvang, met behulp van lichaamsgewicht, gewichten of weerstandsmachines. |
| Flexibiliteitsoefeningen | Oefeningen die gericht zijn op het vergroten van het bewegingsbereik van gewrichten en spieren, zoals stretching en mobilisaties. |
| Neuromotorische oefeningen | Oefeningen die zich richten op bewegingscontrole, evenwicht en coördinatie, ook wel functionele fitnesstraining genoemd, met voorbeelden als yoga en tai chi. |
| Sedentarisme | Een leefstijl waarbij men gedurende lange periodes zit of ligt, met minimaal energieverbruik. Sedentair gedrag is niet hetzelfde als een gebrek aan lichaamsbeweging. |
| Maatschappelijke campagnes | Georganiseerde initiatieven op bredere schaal gericht op het bevorderen van gezond gedrag, zoals fysieke activiteit, door middel van bewustwording en motivatie. |
| Barrières (voor FA) | Factoren die fysieke activiteit belemmeren, zoals gebrek aan tijd, motivatie, of beperkte toegang tot faciliteiten. |
| Facilitatoren (voor FA) | Factoren die fysieke activiteit ondersteunen en bevorderen, zoals sociale steun, positieve attitudes, en toegankelijke infrastructuur. |
| Frailty (kwetsbaarheid) | Een toestand van verhoogde kwetsbaarheid bij ouderen, gekenmerkt door verminderde fysieke of cognitieve functie, wat leidt tot een verhoogd risico op negatieve gezondheidsuitkomsten. |
| Vaccinatiegraad | Het percentage van een populatie dat gevaccineerd is tegen een bepaalde ziekte. |
| Immuno-amnesie | Een fenomeen waarbij een infectie, zoals mazelen, het immuungeheugen van eerdere infecties en vaccinaties kan vernietigen of onderdrukken, waardoor de vatbaarheid voor andere ziekten tijdelijk toeneemt. |
| Basis reproductiegetal (R0) | Het gemiddelde aantal secundaire infecties dat één geïnfecteerd individu kan veroorzaken in een volledig vatbare populatie. Een R0 boven 1 duidt op de mogelijkheid tot een epidemie. |
| Controlled Human Infection Model (CHIM) | Een onderzoeksmodel waarbij gezonde vrijwilligers onder strikt gecontroleerde omstandigheden worden blootgesteld aan een pathogeen om de effectiviteit van vaccins te evalueren of mechanismen van infectie en immuniteit te bestuderen. |
| Levend-afgezwakte vaccins | Levend-afgezwakte vaccins worden geproduceerd door pathogenen te verzwakken via technieken zoals passage in celculturen. Deze vaccins zijn minder virulent maar behouden hun vermogen tot replicatie, zonder ziekte te veroorzaken. |
| Niet-levende vaccins | Niet-levende vaccins vereisen doorgaans meerdere dosissen en worden meestal intramusculair toegediend. Ze veroorzaken minder interferentie met maternale antilichamen en bevatten vaak een hulpstof. |
| Geïnactiveerd volledig virus of bacterie | Deze vaccins worden geproduceerd door volledige pathogenen te inactiveren met straling, warmte of formaline. Ze bevatten alle pathogeen-specifieke antigenen. |
| Split vaccins | Deze vaccins bevatten een deel van het micro-organisme met het antigeen. Een voorbeeld is het griepvaccin. |
| Sub-unit vaccins | Deze vaccins bevatten enkel de relevante antigenen. |
| Toxoid vaccins | Hierbij wordt een geïnactiveerd toxine gebruikt dat een immuunrespons tegen het toxine stimuleert, in plaats van tegen de kiem zelf. |
| Polysaccharide vaccins | Deze bevatten lange ketens van polysacchariden van bacteriële membranen. Ze zijn niet immunogeen bij kinderen jonger dan 2 jaar en stimuleren weinig tot geen immuun geheugen. |
| Geconjugeerde polysaccharide vaccins | Hierbij is het polysaccharide gebonden aan een drager-eiwit, wat de immuunrespons bij kinderen jonger dan 2 jaar wel stimuleert. |
| Korte eiwit antigenen | Deze worden geproduceerd via recombinant DNA technologie. Het gen dat codeert voor een specifiek antigeen wordt ingebracht in gastheercellen, waarna het antigeen geproduceerd, gescheiden en gezuiverd wordt. |
| mRNA-vaccins | Deze vaccins leveren genetisch materiaal (messenger RNA) dat codeert voor een antigeen in menselijke cellen, waarna de cel het antigeen aanmaakt. Het mRNA dringt de celkern niet binnen en kan dus het menselijk DNA niet beïnvloeden. |
| Virale vectorvaccins | Hierbij wordt een aangepast, niet-replicerend virus gebruikt om een pathogeen-specifiek antigeen tot expressie te brengen. Het immuunsysteem wordt hierdoor gestimuleerd om antistoffen aan te maken zonder dat de ziekte optreedt. |
| Beschermende-efficaciteitsstudies (velproeven) | Studies die een groep gevaccineerde proefpersonen vergelijken met een controlegroep om de veiligheid en het verschil in ziekte-incidentie tussen de groepen te documenteren. |
| Controlled Human Infection Models (CHIM) | Studies waarbij vrijwilligers bewust worden blootgesteld aan een infectieus agens onder strikt gecontroleerde omstandigheden om specifieke onderzoeksdoeleinden te bereiken. |
| Challenge Trial Unit | Een gespecialiseerde faciliteit voor het uitvoeren van klinische studies onder gecontroleerde omstandigheden, zelfs tot Biosafety Level (BSL) 3. |