Cover
Börja nu gratis Klinische Biologie - Hofmans deel 3_1slide per pagina.pdf
Summary
# Serumeiwitten: algemene aspecten en analyse
Dit onderwerp behandelt de algemene functies en laboratoriumbepaling van serumeiwitten, met specifieke aandacht voor totaal eiwit, albumine, elektroforese en immuunfixatie.
## 1. Algemene aspecten van serumeiwitten
Serumeiwitten zijn heterogene analieten met variërende structuren en diverse biologische functies. Ze spelen een cruciale rol in het handhaven van de osmotische druk, transportfuncties, het zuur-base evenwicht en fungeren als bioactieve stoffen zoals enzymen, hormonen, stollingsfactoren, antistoffen, complement en acuut fase eiwitten. De meeste serumeiwitten worden in de lever geproduceerd, met uitzondering van immunoglobulines en hormonen [1](#page=1).
### 1.1 De meest voorkomende serumeiwitten
De meest frequent voorkomende serumeiwitten zijn albumine, immunoglobulines en fibrinogeen [2](#page=2).
### 1.2 Referentiewaarden en meetprincipes
De referentiewaarden voor totaal serumeiwit bij volwassenen liggen tussen 63 en 78 g/L [3](#page=3).
#### 1.2.1 Meetprincipes voor totaal eiwit
Verschillende methoden kunnen worden gebruikt voor de bepaling van totaal eiwit, waaronder kleurstofbinding, precipitatie en absorptiemetingen. De biureetmethode is een veelgebruikte techniek waarbij koperionen (Cu$^{2+}$) in een alkalisch milieu een paarsgekleurd chelaat vormen met de peptidebanden. Dit complex wordt fotometrisch gemeten bij 560 nm [3](#page=3).
#### 1.2.2 Meetprincipes voor albumine
Albumine kan bij lage pH-waarden binden aan bepaalde anionische kleurstoffen, zoals broomcresolgroen. Het gevormde blauw-groene complex wordt vervolgens spectrofotometrisch gedetecteerd [3](#page=3).
#### 1.2.3 Meetprincipes voor specifieke eiwitten
Voor de bepaling van andere specifieke eiwitten worden immunochemische methoden ingezet. Hierbij wordt serum geïncubeerd met specifieke antistoffen, waarna het eiwit-antistofcomplex gekwantificeerd kan worden via immunoturbidimetrie of immunonefelometrie [3](#page=3).
### 1.3 Indicaties voor afwijkende totaal eiwitgehaltes
Afwijkende waarden voor totaal serumeiwit kunnen wijzen op diverse aandoeningen.
#### 1.3.1 Verhoogde totaal eiwitgehaltes
Verhoogde totaal eiwitgehaltes kunnen worden waargenomen bij:
* Monoklonale gammopathieën [4](#page=4).
* Chronische ontstekingen [4](#page=4).
* Systeemziekten [4](#page=4).
* Auto-immuunziekten [4](#page=4).
* Hemoconcentratie (bijvoorbeeld door braken, zweten, diarree, dehydratatie) [4](#page=4).
#### 1.3.2 Verlaagde totaal eiwitgehaltes
Verlaagde totaal eiwitgehaltes kunnen geassocieerd zijn met:
* Malnutritie (anorexia, ondervoeding) [4](#page=4).
* Absorptiedefecten (malabsorptie, coeliakie, cystische fibrose) [4](#page=4).
* Leverfunctiestoornissen [4](#page=4).
* Eiwitverlies (brandwonden, renaal, intestinaal) [4](#page=4).
* Hemodilutie [4](#page=4).
## 2. Albumine
Albumine is het meest abundante plasmaproteïne en vertegenwoordigt 50-60% van de totale plasmaproteïnen. Het wordt gesynthetiseerd door de hepatocyten. Albumine is een klein eiwit met een molecuulgewicht van 66 kDa en heeft een negatieve lading met een iso-elektrisch punt (pI) van 4,7 [5](#page=5).
### 2.1 Functies van albumine
Albumine speelt een cruciale rol bij:
* Het in balans houden van de intravasculaire oncotische druk [5](#page=5).
* Transport van diverse stoffen, zoals hormonen, ionen en medicatie [5](#page=5).
### 2.2 Klinische relevantie van albuminegehaltes
Hypoalbuminemie, een verlaagd albuminegehalte, komt frequent voor bij gehospitaliseerde patiënten. Dit kan verschillende oorzaken hebben [5](#page=5):
* Verminderde eiwitopname [5](#page=5).
* Verminderde synthese [5](#page=5).
* Verhoogd katabolisme, bijvoorbeeld door weefselbeschadiging, hyperthyreoïdie of inflammatie [5](#page=5).
* Verhoogde behoefte, zoals tijdens groei of zwangerschap [5](#page=5).
* Sterk verhoogde synthese van andere eiwitten, zoals immunoglobulines of acuut fase eiwitten [5](#page=5).
* Eiwitverlies via de urine (nefrotisch syndroom, glomerulonefritis) [5](#page=5).
* Eiwitverlies via de feces (protein-losing enteropathie) [5](#page=5).
* Eiwitverlies via de huid (brandwonden) [5](#page=5).
* Eiwitverlies via lichaamsvochtverlies, zoals exsudaat [5](#page=5).
Hyperalbuminemie, een verhoogd albuminegehalte, treedt daarentegen quasi uitsluitend op bij dehydratatie [5](#page=5).
## 3. Elektroforese van serumeiwitten
Elektroforese is een techniek die wordt gebruikt voor de scheiding van serumeiwitten op basis van hun lading en grootte (#page=6,7,8,9) [6](#page=6) [7](#page=7) [8](#page=8) [9](#page=9).
### 3.1 Principes van elektroforese
Tijdens elektroforese worden eiwitten onder invloed van een elektrisch veld gescheiden in een medium, zoals een gel of buffer (#page=6,7). De migratiesnelheid van een eiwit is afhankelijk van zijn netto lading, grootte en vorm, evenals van de eigenschappen van het medium en de aangelegde spanning (#page=6,7) [6](#page=6) [7](#page=7).
### 3.2 Capillaire elektroforese
Capillaire elektroforese is een geautomatiseerde methode die veelvuldig wordt toegepast in routine laboratoria. Hierbij wordt gebruik gemaakt van capillairen gevuld met elektrolyten, waarin de scheiding van de eiwitten plaatsvindt [10](#page=10).
### 3.3 Afwijkende patronen
Elektroforese kan afwijkende patronen vertonen die wijzen op specifieke pathologieën [11](#page=11) [12](#page=12).
#### 3.3.1 M-proteïne
Een M-proteïne is een monoklonale piek die kan worden waargenomen tijdens elektroforese. Dit duidt op de aanwezigheid van een overmatige hoeveelheid van één type immunoglobuline [13](#page=13).
##### 3.3.1.1 Structuur van immunoglobulines
Immunoglobulines bestaan uit twee lichte en twee zware ketens. De zware ketens bepalen het type immunoglobuline (IgG, IgA, IgM, IgD, IgE). De lichte ketens zijn van het type kappa of lambda. Het molecuulgewicht van IgA en IgG is ongeveer 175 kDa, terwijl IgM een molecuulgewicht heeft van rond de 900 kDa [14](#page=14).
### 3.4 Interferenties bij elektroforese
Er zijn factoren die de resultaten van eiwitelektroforese kunnen beïnvloeden:
#### 3.4.1 Gebruik van plasma
Het is cruciaal om altijd serum te gebruiken voor eiwitelektroforese en niet plasma, aangezien plasma fibrinogeen bevat dat de resultaten kan interfereren [16](#page=16).
#### 3.4.2 Therapeutische monoklonale antilichamen en contraststoffen
Therapeutische monoklonale antilichamen en jodiumhoudende contraststoffen kunnen eveneens interfereren met de analyse [17](#page=17).
## 4. Immuunfixatie
Immuunfixatie is een techniek die wordt gebruikt om specifieke eiwitten in serum of andere lichaamsvloeistoffen te identificeren en te karakteriseren na elektroforese (#page=18,19) [18](#page=18) [19](#page=19).
### 4.1 Principes van immuunfixatie
Bij immuunfixatie worden na elektroforese specifieke antistoffen toegevoegd die binden aan de gescheiden eiwitten (#page=18,19). Dit resulteert in de vorming van eiwit-antistofcomplexen die vervolgens worden gefixeerd en gevisualiseerd, waardoor de identiteit en de aanwezigheid van specifieke eiwitcomponenten, zoals M-proteïnen, met grote precisie kunnen worden vastgesteld (#page=18,19) [18](#page=18) [19](#page=19).
## 5. Vrije lichte ketens
Vrije lichte ketens zijn componenten van immunoglobulines die ook los in het serum kunnen circuleren en een belangrijke rol spelen bij de diagnose van bepaalde plasmacelziekten [20](#page=20).
### 5.1 Detectie van vrije lichte ketens
Vrije lichte ketens kunnen op verschillende manieren worden gedetecteerd:
* **Via immuunfixatie:** Deze methode kan een monoklonale band ter hoogte van de lambda lichte keten aantonen, zelfs zonder een duidelijke band van een zware keten [21](#page=21).
* **Via immunoassay:** Immunoassays maken gebruik van de detectie van antilichamen tegen epitopen van de lichte ketens, die specifiek beschikbaar zijn op vrij circulerende lichte ketens [22](#page=22).
## 6. Diagnose van plasmacelaandoeningen
De detectie van plasmacelziekten vereist vaak een combinatie van verschillende laboratoriumtesten voor optimale gevoeligheid [23](#page=23).
### 6.1 Aanbevolen diagnostische testen
Voor de detectie van plasmacelmaligniteiten worden de volgende testen gecombineerd:
* **Serum:** Eiwitelektroforese, immuunfixatie en bepaling van vrije lichte ketens [23](#page=23).
* **Urine:** Bepaling van vrije lichte ketens [23](#page=23).
> **Tip:** Een combinatie van serum- en urinetesten, inclusief eiwitelektroforese, immuunfixatie en de bepaling van vrije lichte ketens, biedt de hoogste gevoeligheid voor de diagnose van plasmacelaandoeningen [23](#page=23).
---
# Acute-fase-eiwitten en ontsteking
Acute-fase-eiwitten, zoals C-reactief proteïne (CRP) en procalcitonine (PCT), zijn belangrijke markers voor ontsteking en infectie die worden geproduceerd door de lever en andere weefsels als reactie op cellulaire schade en immuunstimulatie [24](#page=24) [27](#page=27).
### 2.1 C-reactief proteïne (CRP)
C-reactief proteïne (CRP) is een pentameer eiwit dat is opgebouwd uit vijf subeenheden gerangschikt in een ringvormige structuur. Het is een van de meest gevoelige acute-fase-eiwitten en reageert op een breed scala aan acute en chronische ontstekingsaandoeningen [24](#page=24).
#### 2.1.1 Synthese en functie van CRP
CRP wordt gesynthetiseerd door de lever. De belangrijkste functies van CRP omvatten [24](#page=24):
* Het verwijderen van bacteriën en apoptotische cellen via complement-gemedieerde fagocytose [24](#page=24).
* Het binden aan het C-polysaccharide van de celwand van *Streptococcus pneumoniae* [24](#page=24).
* Het bevorderen van de interactie tussen monocyten en endotheelcellen door te dissociëren van zijn pentameervorm naar monomere subeenheden [24](#page=24).
#### 2.1.2 Klinische interpretatie van CRP
CRP vertoont een snelle en sterke stijging na inflammatie, met een beginnende stijging na 4-6 uur en een piek na 24-48 uur. De halfwaardetijd van CRP is 5-7 uur. De referentiewaarden voor CRP zijn lager dan 5 mg/L [24](#page=24).
> **Tip:** Een licht gestegen CRP, gemeten met een high-sensitivity assay, is een risicofactor voor coronaire hartziekte [26](#page=26).
CRP is echter geen specifieke parameter voor ontsteking, aangezien het ook kan stijgen bij ischemie, maligniteit, diepe veneuze trombose (DVT) en transplantatie-rejectie. CRP stijgt niet bij actieve systemische lupus erythematodes en colitis ulcerosa [26](#page=26).
#### 2.1.3 CRP-concentraties bij verschillende aandoeningen
De concentratie van CRP kan variëren afhankelijk van de onderliggende aandoening:
* **Sterk verhoogde waarden (>100 mg/L):** Bacteriële infecties, maligniteit, actieve reumatische aandoeningen, actieve ziekte van Crohn [26](#page=26).
* **Matig verhoogde waarden (tot 100 mg/L):** Lichte bacteriële infecties, zware virale infecties en chronische reumatische aandoeningen [26](#page=26).
* **Licht verhoogde waarden (<40 mg/L):** Lichte virale infecties, schimmelinfecties [26](#page=26).
### 2.2 Procalcitonine (PCT)
Procalcitonine (PCT) is een precursor van calcitonine. Bij gezonde individuen wordt PCT geproduceerd in de C-cellen van de schildklier vanuit het CALC-1-gen op chromosoom 11 [27](#page=27).
#### 2.2.1 Synthese van PCT bij ontsteking
Tijdens een ontsteking of bacteriële sepsis wordt PCT geproduceerd via twee alternatieve mechanismen:
* **Directe route:** Geïnduceerd door lipopolysaccharide (LPS) of andere toxische metabolieten [27](#page=27).
* **Indirecte route:** Geïnduceerd door verschillende ontstekingsmediatoren zoals IL-6, TNF-α, enz. [27](#page=27).
PCT kan worden geproduceerd in de lever, witte bloedcellen (WBCs), nieren, milt, adipocyten en pancreas tijdens een bacteriële infectie of inflammatie [28](#page=28).
#### 2.2.2 Tijdsprofiel van PCT en CRP
De stijging en piek van PCT en CRP verschillen aanzienlijk:
* **PCT:** Stijging binnen 2-4 uur, piek na 24-35 uur, met een halfwaardetijd van 24-35 uur [27](#page=27).
* **CRP:** Stijging na 4-6 uur, piek na 24-48 uur, met een halfwaardetijd van 5-7 uur [27](#page=27).
#### 2.2.3 Klinische interpretatie van PCT
De referentiewaarde voor PCT bij gezonde individuen is minder dan 0.1 ng/mL. PCT-waarden stijgen significant tijdens bacteriële infecties of inflammatie. De interpretatie van PCT-waarden en de toepassing ervan bij antibiotica-therapie zijn cruciaal voor de klinische besluitvorming [28](#page=28) [29](#page=29).
> **Tip:** PCT is over het algemeen specifieker voor bacteriële infecties dan CRP, wat het een waardevol hulpmiddel maakt bij het onderscheiden van bacteriële en virale infecties [27](#page=27) [29](#page=29).
---
# Elektrolyten, bloedgassen en osmolaliteit
Dit deel behandelt de analyse van elektrolyten, bloedgassen en zuur-base evenwichten, inclusief de bepaling van osmolaliteit en osmolal gap, met een focus op hun klinische betekenis en laboratoriumbepalingen. De evaluatie van zuurstofvoorziening, zuur-basebalans en ionenstoornissen vereist een integrale aanpak van fysiologische mechanismen, klinische gegevens en laboratoriumresultaten. Veranderingen in cognitieve functies, ademhaling, circulatie, nierfunctie, of specifieke klinische tekenen zoals ademnood, oedeem, anurie, polyurie en polydipsie vereisen dringende evaluatie van de elektrolyt- en bloedgasstatus [32](#page=32).
### 3.1 Ionogram
Het ionogram omvat de bepaling van verschillende elektrolyten zoals natrium ($Na^+$), kalium ($K^+$), chloride ($Cl^-$), bicarbonaat ($HCO_3^-$), calcium ($Ca^{2+}$) en magnesium ($Mg^{2+}$). Er bestaat een positieve correlatie tussen het kation natrium en de anionen chloride en bicarbonaat, en een negatieve correlatie tussen chloride en bicarbonaat, wat implicaties heeft voor zuur-base evenwichten [34](#page=34).
#### 3.1.1 Anion gap
De anion gap is een klinisch relevante parameter die het verschil aangeeft tussen de som van de concentraties van de belangrijkste kationen (natrium en kalium) en de som van de concentraties van de belangrijkste anionen (chloride en bicarbonaat). Het verschil wordt opgevuld door andere negatief geladen moleculen in het plasma, zoals fosfaat en albumine [34](#page=34).
De formule voor de anion gap is:
$$ \text{Anion gap (mM)} = [Na^+] + [K^+] - [Cl^-] - [HCO_3^-] $$
Een daling van albumine met 10 g/L leidt tot een toename van de anion gap met ongeveer 2,5 mM. Een verhoogde anion gap kan wijzen op de aanwezigheid van andere anionen in het plasma, vaak gerelateerd aan de metabole productie van zuur uit endogene of exogene substraten (GOLDMARK of MUDPILES). Een verlaagde anion gap kan duiden op een lithiumintoxicatie [34](#page=34) [36](#page=36).
#### 3.1.2 Meet- en therapeutische onzekerheid
Elektrolyten staan onder strikte homeostatische controle, maar er bestaat meet- en therapeutische onzekerheid. De clinicus is cruciaal in het beoordelen van laboratoriumresultaten in de context van de patiënt, wat helpt bij het detecteren van inconsistenties [33](#page=33).
**Tips voor laboratoriuminterpretatie:**
* Plan herhaalmetingen om trends te volgen [33](#page=33).
* Vergelijk resultaten van centrale laboratoriumanalyses met point-of-care testing (POCT) [33](#page=33).
**Oorzaken van discrepanties:**
* **Totaal volbloed (POCT) versus serum/plasma (centraal lab):** Dit kan leiden tot pseudo-hyponatriëmie bij hyperproteinemie of hyperlipidemie [33](#page=33).
* **Hemolyse:** Kan leiden tot een foutief verhoogd kaliumgehalte [33](#page=33).
* **Benzalkoniumzouten:** Gebruikt in katheters, kunnen interfereren met ion-selectieve elektrolytbepalingen [33](#page=33).
* **Plasma versus serum:** Referentiewaarden voor kalium zijn hoger in serum omdat kalium uit de bloedplaatjes lekt tijdens stolling [33](#page=33).
### 3.2 Elektrolyten en osmolaliteit
Bij de beoordeling van elektrolytstoornissen is het essentieel om zowel de plasma- als urinaire osmolaliteit in beschouwing te nemen [37](#page=37) [38](#page=38).
* **Osmolaliteit:** Meet het aantal opgeloste deeltjes per kilogram serum of urine. Het wordt uitgedrukt in molaire equivalenten van opgeloste ionen en moleculen (anionen, kationen en niet-geladen deeltjes zoals glucose en ureum) per kilogram oplosmiddel of plasmawater [37](#page=37) [38](#page=38).
* Referentiewaarde serum osmolaliteit: 275-290 mOsm/kg [37](#page=37) [40](#page=40).
* Referentiewaarde urine osmolaliteit: 500-800 mOsm/kg [37](#page=37).
* **Meting van osmolaliteit:** Via vriespuntdaling [38](#page=38).
* **Berekende osmolaliteit:** $2 \times [Na^+] + [\text{glucose}] + [\text{ureum}]$ (in mmol/L) [38](#page=38).
* **Osmolal gap:** Het verschil tussen de gemeten en berekende osmolaliteit. De referentiewaarde is < 10 mOsm/kg [38](#page=38) [39](#page=39).
#### 3.2.1 Klinische betekenis van osmolaliteit
| Situatie | Urine osmolaliteit (ref. 500-800 mOsm/kg) | Serum osmolaliteit (ref. 275-290 mOsm/kg) |
| :--------------------------------------------- | :--------------------------------------- | :--------------------------------------- |
| Volume deficit | Gestegen | Normaal of gestegen |
| Volume excess | Gedaald | Gedaald |
| Verhoogde vloeistofinname of diureticagebruik | Gedaald | Normaal |
| Nieren niet in staat urine te concentreren of gebrek aan ADH (diabetes insipidus) | Gedaald (zonder toegenomen vloeistofinname) | Gestegen of normaal |
| SIADH (syndrome of inappropriate ADH secretion) | Gestegen | Gedaald |
### 3.3 Elektrolyten - Natrium
Natrium ($Na^+$) speelt een cruciale rol in osmoregulatie en volumeregulatie [40](#page=40).
**Fysiologische rollen:**
* **Osmoregulatie (waterhuishouding):** De plasma-osmolaliteit wordt gesensed door receptoren in de carotis, aortaboog, atria en macula densa. Hypothalamus reguleert de ADH-productie [40](#page=40).
* **Volumeregulatie (natriumhuishouding):** Het renine-angiotensine-aldosteron systeem, atriaal natriuretisch peptide, sympathische tonus en ADH spelen een rol. De effectoren zijn de renale natrium- en wateruitscheiding, en de urine-osmolaliteit [40](#page=40).
Normale plasma-osmolaliteit ligt tussen 275-290 mOsm/kg. Bij 275 mOsm/kg neemt de ADH-productie toe, maximaal bij 290 mOsm/kg [40](#page=40).
**Laboratoriumbepaling:** Natrium wordt in het laboratorium bepaald met potentiometrie via een ion-selectief membraan, direct of indirect [41](#page=41).
**Pathologieën:**
* **Pseudo-hyponatriëmie:** Een schijnbare daling van natrium, vaak veroorzaakt door externe factoren [42](#page=42).
* **Hyponatriëmie en hypernatriëmie:** Verlagen of verhogen van de natriumconcentratie [43](#page=43).
### 3.4 Elektrolyten - Kalium
Kalium ($K^+$) is een essentieel elektrolyt voor diverse cellulaire functies [44](#page=44).
**Pathologieën:**
* **Hypokaliëmie:** Verlaagde kaliumconcentratie [44](#page=44).
* **Hyperkaliëmie:** Verhoogde kaliumconcentratie [44](#page=44).
### 3.5 Bloedgassen en zuur-base evenwicht
Bloedgasanalyse meet direct de pH, $P_{a}CO_2$ en $P_{a}O_2$. De zuur-basebalans wordt primair beoordeeld via het bicarbonaat-kooldioxide buffersysteem [45](#page=45).
Het systeem:
$$ CO_2 + H_2O \rightleftharpoons H_2CO_3 \rightleftharpoons HCO_3^- + H^+ $$
Dit evenwicht wordt beschreven door de Henderson-Hasselbalch vergelijking:
$$ pH = 6.10 + \log \frac{[HCO_3^-]}{0.03 \times P_{a}CO_2} $$
Hierbij wordt een $pKa$ van 6.10 gebruikt, waarbij de concentratie opgelost $CO_2$ proportioneel wordt geacht aan de $P_{a}CO_2$ [45](#page=45).
#### 3.5.1 Regulatie van de pH
De pH wordt gereguleerd door de longen en de nieren [46](#page=46).
* **Longen (titratie met $CO_2$):**
* Hyperventilatie: Verhoogde $CO_2$ afvoer $\rightarrow P_{a}CO_2 \downarrow \rightarrow pH \uparrow \rightarrow$ Respiratoire alkalose [46](#page=46).
* Hypoventilatie: Verminderde $CO_2$ afvoer $\rightarrow P_{a}CO_2 \uparrow \rightarrow pH \downarrow \rightarrow$ Respiratoire acidose [46](#page=46).
* **Nieren (titratie met alkali):**
* Acidificatie stimuleert glutamine transaminase gemedieerde $NH_4^+$ productie. Netto $H^+$ excretie als $NH_4^+$ resulteert in een schijnbare retentie van alkali (bicarbonaat) [46](#page=46).
* Verminderde $H^+$ excretie (bv. renaal): $HCO_3^- \downarrow \rightarrow pH \downarrow \rightarrow$ Metabole acidose [46](#page=46).
* Verhoogde $H^+$ excretie (bv. gastro-intestinaal braken of renaal): $HCO_3^- \uparrow \rightarrow pH \uparrow \rightarrow$ Metabole alkalose [46](#page=46).
### 3.6 Elektrolyten - Calcium en Fosfaat
Afwijkingen in calcium- en fosfaatspiegels zijn frequent geassocieerd met endocriene aandoeningen. Geïoniseerd calcium speelt een essentiële rol bij membraanprikkelbaarheid en spierwerking. Vaak zijn afwijkingen mild en worden ze incidenteel gevonden [49](#page=49).
**Regulatie van calciummetabolisme:**
* Bot dient als de belangrijkste mineraalreserve [49](#page=49).
* Bijschildklierhormoon (PTH) reguleert het calciummetabolisme [49](#page=49).
* Een daling in geïoniseerd calcium leidt tot PTH-secretie [49](#page=49).
* PTH bevordert verhoogde calciumreabsorptie in de niertubulus, verhoogde botresorptie met vrijstelling van calcium en fosfaat, en verhoogde gastro-intestinale absorptie van calcium [49](#page=49).
#### 3.6.1 Pathologieën en laboratoriumbepaling
| Pathologie | Serum fosfaat | Serum calcium |
| :------------------------------ | :------------ | :---------- |
| Primaire hyperparathyreoïdie | Gedaald | Gestegen |
| Intestinale malabsorptie | Gedaald | Gedaald |
| Nierinsufficiëntie | Gestegen | Gedaald |
| Hypoparathyreoïdie | Gestegen | Gedaald |
**Calcium bepaling:**
* Referentiemethode: atomaire absorptie.
* Routine: geautomatiseerde colorimetrische methodes [51](#page=51).
Calcium circuleert in het bloed in drie vormen [51](#page=51):
1. **Geïoniseerd calcium:** 45% (actief)
2. **Eiwit-gebonden calcium:** 45% (voornamelijk gebonden aan albumine)
3. **Calcium gecomplexeerd met anionen:** 10% (bv. met fosfaat)
In combinatie met een albuminebepaling kan een gecorrigeerd calciumgehalte worden bepaald:
$$ \text{Gecorrigeerd calcium (mg/dL)} = \text{totaal calcium (mg/dL)} + 0.8 \times (4 - \text{albumine (g/dL)}) $$
---
# Leverfunctie en pancreasfunctie
Dit onderwerp bespreekt de laboratoriumtesten die gebruikt worden om de lever- en pancreasfunctie te evalueren, inclusief de interpretatie van afwijkende waarden [52](#page=52).
### 4.1 Leverfunctie
De lever vervult diverse vitale functies, waaronder de synthese van eiwitten, koolhydraten en lipiden, de afbraak van eiwitten met vorming van ammonia en ureum, en de metabole transformatie van endogene en exogene stoffen. Deze metabole transformaties omvatten fase 1 reacties (oxidatie, reductie, hydroxylatie door cytochroom P450) en fase 2 reacties (conjugatiereacties) [52](#page=52).
#### 4.1.1 Bilirubine
Bilirubine is een afbraakproduct van de haemgroep van hemoproteïnen. Ongeconjugeerd bilirubine, dat slecht wateroplosbaar is, wordt via albumine naar de lever getransporteerd. In de lever wordt bilirubine geconjugeerd door het enzym uridinediphosphoglucuronate glucuronosyltransferase (UGT), wat het wateroplosbaar maakt. Geconjugeerd bilirubine wordt via de galwegen uitgescheiden als stercobilinogeen en deels via de nieren als urobilinogeen [53](#page=53).
De bepaling van bilirubine gebeurt colorimetrisch na omzetting tot een diazonium-verbinding. Zonder versneller wordt geconjugeerd bilirubine (direct bilirubine) gemeten, en met versneller wordt totaal bilirubine gemeten [53](#page=53).
* **Referentiewaarden:**
* Totaal bilirubine: 0,2 – 1,1 mg/dL [53](#page=53).
* Direct of geconjugeerd bilirubine: <0,45 mg/dL [53](#page=53).
**Hyperbilirubinemie** (verhoogde bilirubine in het bloed) kan verschillende oorzaken hebben, afhankelijk van het percentage geconjugeerd bilirubine [54](#page=54):
* **Prehepatisch:** Hyperbilirubinemie met minder dan 20% geconjugeerd bilirubine, vaak door hemolytische anemie of conjugatiestoornissen zoals het syndroom van Gilbert [54](#page=54).
* **Hepatisch:**
* Ongeconjugeerd: Bij beschadiging van de lever met minder dan 20% geconjugeerd bilirubine [54](#page=54).
* Geconjugeerd: Bij leverbeschadiging met meer dan 40% geconjugeerd bilirubine [54](#page=54).
* **Post-hepatisch:** Hyperbilirubinemie met meer dan 50% geconjugeerd bilirubine, veroorzaakt door galwegobstructie [54](#page=54).
> **CAVE:** Bilirubine is fotosensitief en wordt afgebroken onder invloed van licht. Stalen moeten direct na afname afgeschermd worden van licht [54](#page=54).
#### 4.1.2 Lactaat dehydrogenase (LDH)
LDH is een enzym dat in vrijwel alle levende cellen voorkomt, waardoor een verhoogde LDH-waarde aspecifiek is. Het bestaat uit een tetrameer van twee verschillende subunits (H en M), resulterend in iso-enzymen LDH-1 tot en met LDH-5. Verdere differentiatie kan plaatsvinden door iso-enzymen meting met elektroforese [56](#page=56).
#### 4.1.3 Transaminasen (ALT en AST)
Alanine-aminotransferase (ALT) en aspartaat-aminotransferase (AST) katalyseren de overdracht van een aminogroep van alanine en aspartaat naar alfa-ketoglutaraat. Ze zijn aanwezig in hepatocyten, hart- en skeletspiercellen, nieren, pancreas en rode bloedcellen. Intracellulair is de concentratie AST hoger dan ALT [61](#page=61).
* **Verhoogde waarden:**
* Een stijging van ALT en AST duidt op leverbeschadiging [61](#page=61).
* Bij shocklever en alcoholisch leverlijden is AST > ALT [61](#page=61).
* Bij andere vormen zoals acute hepatitis is ALT > AST [61](#page=61).
* Een stijging wordt ook gezien bij cholestase [61](#page=61).
* **Specificiteit:** ALT is het meest leverspecifiek, terwijl AST minder specifiek is omdat het ook in hoge concentraties in andere weefsels voorkomt [61](#page=61).
* **Referentiewaarden:**
* ALT: 4-40 U/L [61](#page=61).
* AST: 5-37 U/L [61](#page=61).
#### 4.1.4 Gamma-glutamyltransferase (GGT)
Gamma-glutamyltransferase is een membraangebonden peptidase dat de overdracht van gamma-glutamylgroepen katalyseert. GGT komt voor in de nier, pancreas, lever en milt. In de lever bevindt GGT zich in het plasmamembraan en de intracellulaire membranen van het endoplasmatisch reticulum. De GGT-concentratie in gal is ongeveer 100 keer hoger dan in serum [62](#page=62).
* **Referentiewaarden:**
* Man: < 60 U/L [62](#page=62).
* Vrouw: < 40 U/L [62](#page=62).
* Hogere waarden worden gezien bij neonaten en zuigelingen jonger dan 1 jaar [62](#page=62).
* **Verhoogde waarden:** GGT kan verhoogd zijn bij leverziekten, galstuwing, overmatig alcoholgebruik en medicijngebruik. Ook niet-hepatobiliaire aandoeningen zoals nierziekte, pancreatitis en hyperthyreoïdie kunnen een verhoogde GGT geven [62](#page=62).
#### 4.1.5 Alkalische fosfatase
Alkalische fosfatase is een aan de celmembraan gebonden zink-metallo-enzym dat in verschillende weefsels tot expressie komt, waaronder de galwegen, bot, darmepitheel en placenta. Verschillende genen en posttranslationele modificaties dragen bij aan de diversiteit van dit enzym. Iso-enzymbepaling kan via elektroforese plaatsvinden [64](#page=64).
* **Verhoogde waarden:** Verhoogde alkalische fosfatase kan wijzen op galstuwing, botletsels, groei, zwangerschap of transiënte hyperfosfatasemie [64](#page=64).
#### 4.1.6 Ammonia
Ammonia wordt gevormd uit aminozuren en uit ureum door bacterieel of mucosaal urease. De productie vindt voornamelijk plaats in de dunne darm en colon. Ongeveer 4 gram ammonia wordt dagelijks uit de darmen geresorbeerd en via de poortader naar de lever getransporteerd. In de lever wordt ammonia gemetaboliseerd en omgezet tot aminozuren en ureum via de ureumcyclus [67](#page=67).
* **Leveraandoeningen:** Bij leveraandoeningen is er vaak een inverse relatie tussen de serumconcentratie van ammonia en ureum, waarbij ammonia stijgt en ureum daalt [67](#page=67).
* **Hyperammoniëmie:** Dit kan voorkomen bij ernstige acute hepatitis, acuut leverfalen en chronisch leverfalen. Er is een correlatie met hepatische encefalopathie [67](#page=67).
### 4.2 Pancreasfunctie
De pancreas produceert enzymen zoals lipase, amylase en proteolytische enzymen, die een groot deel uitmaken van de circulerende lipasen [69](#page=69).
#### 4.2.1 Amylase en Lipase
Lipase wordt als specifieker beschouwd dan amylase voor het diagnosticeren van pancreasproblemen. Een combinatie van beide testen verhoogt de diagnostische accuraatheid nauwelijks [69](#page=69).
* **Referentiewaarden:** Deze zijn afhankelijk van de gebruikte methode [69](#page=69).
* **Acute pancreatitis:** Verhoogde waarden worden gezien bij acute pancreatitis [69](#page=69).
* Lipase: Begint te stijgen binnen 8 uur, bereikt een maximum na 24 uur en normaliseert na 8-14 dagen [69](#page=69).
* Amylase: Stijgt lager, trager en gedurende een kortere periode dan lipase [69](#page=69).
> **Tip:** Lipase is de voorkeurstest bij verdenking op acute pancreatitis [71](#page=71).
#### 4.2.2 Macro-amylasemie
Macro-amylasemie is een aandoening waarbij amylase verhoogd is zonder een verhoging van lipase. Dit wordt veroorzaakt doordat complexen van amylase met immunoglobulinen (IgA en IgG) te groot zijn om door de glomerulaire filter te passeren, waardoor ze accumuleren in de circulatie [72](#page=72).
* **Niet specifiek voor pancreatitis:** Amylase is minder specifiek voor pancreatitis en kan ook verhoogd zijn bij andere abdominale aandoeningen zoals ulcus perforatie en darmobstructie [72](#page=72).
* **Andere oorzaken van verhoogd amylase:** Verhoogde amylasewaarden kunnen ook voorkomen bij aandoeningen van de speekselklieren, nierinsufficiëntie en extra-uteriene zwangerschap [72](#page=72).
---
# Gastro-intestinale functie en hartmerkers
Dit onderdeel van de studiehandleiding behandelt de analyse van gastro-intestinale markers, met name calprotectine en occult bloedverlies, alsook biomerkers voor hartfalen en acuut myocardinfarct, zoals troponine en CK-MB.
### 5.1 Gastro-intestinale functie markers
#### 5.1.1 Fecaal calprotectine
Calprotectine is een heterodimeer eiwit dat calcium en zink bindt en afkomstig is uit het cytoplasma van neutrofielen. De concentratie van calprotectine in feces is gerelateerd aan de mate van ontsteking van het darmslijmvlies [75](#page=75).
Het nut van fecale calprotectine ligt in het onderscheiden van patiënten met inflammatoire darmziekten (IBD) van patiënten met het prikkelbare darm syndroom (IBS). Het is een waardevolle marker voor het monitoren van darmontstekingen, met een hoge negatieve voorspellende waarde, waardoor de diagnose van IBD kan worden uitgesloten bij symptomatische patiënten. Een hoge gevoeligheid maakt het mogelijk patiënten te identificeren die aanvullende onderzoeken nodig hebben, zoals een colonoscopie. Tevens kan het gebruikt worden voor het evalueren van therapeutische responsen [75](#page=75).
Hoge fecale calprotectine concentraties kunnen echter ook voorkomen bij andere aandoeningen met een ontstekingscomponent, zoals infectieuze enteritis of colorectale kanker [75](#page=75).
#### 5.1.2 Fecaal occult bloedverlies
Fecaal occult bloedverlies verwijst naar de aanwezigheid van "verborgen" bloed in de feces. Dit wordt getest met kleine hoeveelheden feces [78](#page=78).
Het doel van deze test is het detecteren van bloedend ulcus of bloedverlies door maligniteit in het gastro-intestinale tractus. Het is tevens een onderdeel van de kankerscreening in België. De test dient uitgevoerd te worden op afgenomen porties van de uitgescheiden ontlasting, en niet op materiaal verkregen via de handschoen van een arts [78](#page=78).
### 5.2 Hartmerkers
#### 5.2.1 Acuut myocardinfarct (AMI) – Biomerkers
De diagnose van een acuut coronair syndroom (ACS), waaronder acuut myocardinfarct (AMI), is gebaseerd op symptomen, ECG-afwijkingen en biomerkers [80](#page=80).
Tijdens necrose van de myocyten worden structurele eiwitten, cytoplasmatische eiwitten en andere eiwitten vrijgegeven in het hartinterstitium. Hartspecifieke cardiale troponines (cTn) en CK-MB zijn hierbij belangrijke biomerkers. Niet-hartspecifieke markers zijn CK, myoglobine, AST en LDH [81](#page=81).
Cardiaal troponine I en T (cTnI en cTnT) worden aanbevolen als voorkeursbiomerkers voor het aantonen en uitsluiten van myocardiale schade. Een diagnose van AMI wordt overwogen bij een toename/afname van cTn-waarden met minstens één meting boven het 99ste percentiel van de upper reference limit (URL). De criteria voor het bepalen van een pathologische stijging tussen twee opeenvolgende cTn-metingen zijn afhankelijk van de gebruikte testmethode [81](#page=81).
##### 5.2.1.1 Troponine
Het troponinecomplex bestaat uit Troponine C, Troponine I en Troponine T. Deze componenten bevinden zich in zowel skeletspieren als hartspieren, maar niet in gladde spieren [83](#page=83).
##### 5.2.1.2 CK-MB
Creatinekinase (CK) komt in grote hoeveelheden vrij bij myocardnecrose, maar ook bij beschadiging van andere weefsels, waardoor het niet specifiek is. Cytoplasmatisch CK bestaat uit drie vormen: iso-enzymen MM, MB en BB. Deze worden gevormd door de associatie van twee subunits: M (muscle) en B (brain) [87](#page=87).
- **MM:** Voornamelijk in spiervezels [87](#page=87).
- **BB:** In andere weefsels zoals hersenen en het gastro-intestinale tractus [87](#page=87).
- **MB:** Vooral in de hartspier [87](#page=87).
De dosering van CK-MB via elektroforese of directe immunologische dosage is cardiospecifieker, hoewel niet absoluut. De CK-concentratie kan vals verhoogd zijn door de aanwezigheid van macro-CK, een complex van CK met andere eiwitten zoals immunoglobulines. Door hun langere halfwaardetijd kunnen macro-CKs aanleiding geven tot vals verhoogde CK-spiegels [87](#page=87).
#### 5.2.2 Hartfalen
Hartfalen, ook wel congestief hartfalen genoemd, is een syndroom waarbij het hart onvoldoende bloed kan rondpompen om aan de behoeften van het lichaam te voldoen. Dit kan zich uiten in symptomen en tekenen die voortkomen uit structurele en/of functionele afwijkingen van het hart. Hartfalen kan acuut of chronisch zijn [88](#page=88).
De diagnose wordt gesteld op basis van symptomen en objectieve afwijkingen in de hartstructuur of -functie, vastgesteld via onderzoeken zoals echocardiografie, ECG en bloedtesten (BNP of NT-proBNP) [88](#page=88).
##### 5.2.2.1 BNP en NT-proBNP
Brain Natriuretic Peptide (BNP) en N-terminal pro-brain natriuretic peptide (NT-proBNP) zijn belangrijke biomerkers voor de diagnose en prognose van hartfalen. Deze peptiden worden vrijgegeven door de hartspier als reactie op verhoogde druk en volume in de hartkamers. Verhoogde waarden van BNP en NT-proBNP correleren met de ernst van hartfalen [89](#page=89) [90](#page=90).
---
# Schildklierfunctie
Dit onderwerp beschrijft de evaluatie van de schildklierfunctie door middel van hormoonbepalingen zoals TSH, T3, T4, en de analyse van thyreoglobuline en bijbehorende antistoffen.
### 6.1 Rol en regulatie van schildklierhormonen
Schildklierhormonen spelen een cruciale rol in de regulatie van de stofwisseling, groei en vele andere lichaamsfuncties. De schildklier, de voorkwab van de hypofyse en de hypothalamus vormen samen een zelfregulerend systeem, bekend als de hypothalamus-hypofyse-schildklier-as. Het belangrijkste hormoon dat door de hypofyse wordt geproduceerd in dit systeem is thyroïd stimulerend hormoon (TSH). De schildklier zelf produceert voornamelijk thyroxine of tetra-joodthyronine (T4) en tri-joodthyronine (T3) [91](#page=91).
### 6.2 Afwijkingen in schildklierfunctie
Afwijkingen in de schildklierfunctie kunnen leiden tot diverse klinische beelden.
#### 6.2.1 Hypothyreoïdie
Hypothyreoïdie, ook wel een te traag werkende schildklier genoemd, kan zich uiten in symptomen zoals bradycardie (trage hartslag), koude-intolerantie, constipatie, vermoeidheid en gewichtstoename [92](#page=92).
#### 6.2.2 Hyperthyreoïdie
Hyperthyreoïdie daarentegen, kenmerkt zich door een verhoogde schildklierfunctie en kan leiden tot gewichtsverlies, hitte-intolerantie, diarree, fijne tremor (trillen) en spierzwakte [92](#page=92).
### 6.3 Laboratoriumdiagnostiek van schildklierfunctie
#### 6.3.1 Thyreoglobuline
Thyreoglobuline is een eiwit dat uitsluitend wordt gesynthetiseerd door de schildklier. Verhoogde waarden van thyreoglobuline kunnen wijzen op diverse schildklieraandoeningen, waaronder thyroiditis, schildklieradenomen en schildkliercarcinomen. Echter, de bepaling van thyreoglobuline is voornamelijk van belang voor de postoperatieve opvolging van patiënten met schildklierkanker na een totale thyroïdectomie (verwijdering van de schildklier). Persisterende verhoogde waarden kunnen wijzen op resterend schildklierweefsel of metastasen (uitzaaiingen) [93](#page=93).
#### 6.3.2 Antistoffen
Auto-immuunreacties van de schildklier kunnen gericht zijn tegen specifieke componenten. De belangrijkste schildklier auto-antistoffen die laboratoriummatig worden bepaald zijn:
* Antithyreoglobuline antistoffen (anti-Tg) [93](#page=93).
* Antiperoxydase antistoffen (anti-TPO) [93](#page=93).
* Anti-TSH-receptor antistoffen (anti-RTSH) [93](#page=93).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Serumeiwitten | Diverse eiwitten die in het bloedserum voorkomen en uiteenlopende functies vervullen, zoals het handhaven van de osmotische druk, transport van moleculen, en het fungeren als bioactieve stoffen. |
| Albumine | Het meest voorkomende plasmaproteïne, gesynthetiseerd door de lever, dat essentieel is voor het handhaven van de intravasculaire oncotische druk en het transport van diverse stoffen in het bloed. |
| Biureet methode | Een analytische methode voor het bepalen van de totale eiwitconcentratie in een oplossing, gebaseerd op de reactie van koperionen met peptidebindingen in een alkalisch milieu, resulterend in een paarse kleuring die fotometrisch gemeten wordt. |
| Broomcresol groen | Een anionische kleurstof die door albumine bij lage pH gebonden wordt, waardoor een complex ontstaat dat spectrofotometrisch gemeten kan worden om de albumineconcentratie te bepalen. |
| Immunoturbidimetrie | Een techniek die gebruikmaakt van de lichtverstrooiing die optreedt wanneer een antigeen en een antistof in een oplossing reageren en een neerslag vormen, om de concentratie van het antigeen te kwantificeren. |
| Immunonefelometrie | Een techniek die de lichtverstrooiing meet die geproduceerd wordt door immuuncomplexen (antigeen-antilichaamcomplexen) in een oplossing, om de concentratie van het antigeen of de antistof te bepalen. |
| Monoklonale gammopathie | Een aandoening waarbij één type immuunglobuline (een monoklonale component of M-proteïne) abnormaal wordt geproduceerd door een klonaal geëxpandeerde B-cel populatie. |
| Elektroforese | Een laboratoriumtechniek die gebruikt wordt om moleculen, zoals eiwitten, te scheiden op basis van hun grootte en elektrische lading door ze door een gel of vloeistof te bewegen onder invloed van een elektrisch veld. |
| Capillaire elektroforese | Een geautomatiseerde scheidingstechniek die capillairen gevuld met elektrolyten gebruikt om eiwitten en andere geladen moleculen te analyseren, vaak toegepast in routine laboratoriumdiagnostiek. |
| M-proteïne | Een afwijkend, homogeen type immuunglobuline (antilichaam) dat wordt geproduceerd door abnormale B-cellen en gedetecteerd kan worden door middel van technieken zoals elektroforese en immuunfixatie. |
| Immuunfixatie | Een techniek die wordt gebruikt om de specifieke componenten te identificeren die op een elektroforese zijn gescheiden, door specifieke antistoffen toe te voegen die reageren met de gescheiden eiwitten, wat resulteert in neerslagvorming. |
| Vrije lichte ketens | Lichte ketens van immuunglobulines die niet gebonden zijn aan zware ketens en afzonderlijk in het bloed of de urine kunnen circuleren, en die een belangrijke marker kunnen zijn voor plasmacelafwijkingen. |
| Immunoassay | Een laboratoriumtest die gebruikmaakt van antilichamen om de aanwezigheid of concentratie van een specifieke stof (antigeen) in een monster te meten, zoals vrije lichte ketens. |
| C-reactief proteïne (CRP) | Een acuut-fase-eiwit dat door de lever wordt geproduceerd als reactie op ontsteking, infectie of weefselbeschadiging, en dat gebruikt wordt als een gevoelige marker voor inflammatie. |
| Procalcitonine (PCT) | Een precursor van calcitonine die verhoogd wordt aangetroffen in het bloed bij bacteriële infecties en sepsis, en die gebruikt wordt als een specifieke marker voor bacteriële ontsteking en als hulpmiddel bij antibiotische therapiebeslissingen. |
| Ionogram | Een laboratoriumtest die de concentraties van de belangrijkste elektrolyten (ionen) in het bloed meet, zoals natrium, kalium, chloride en bicarbonaat, om de ionenbalans van het lichaam te beoordelen. |
| Anion gap | Een berekening die het verschil weergeeft tussen de gemeten concentraties van anionen en kationen in het bloed, en die kan helpen bij de diagnose van metabole acidose. De formule is: `[Na+] + [K+] - [Cl-] - [HCO3-]`. |
| Osmolaliteit | Een maat voor het aantal opgeloste deeltjes in een oplossing, uitgedrukt per kilogram oplosmiddel. In de klinische chemie wordt het gebruikt om de concentratie van opgeloste stoffen in lichaamsvloeistoffen zoals serum en urine te kwantificeren. |
| Osmolal gap | Het verschil tussen de gemeten osmolaliteit van een biologische vloeistof en de berekende osmolaliteit, wat kan duiden op de aanwezigheid van niet-gemeten opgeloste stoffen, zoals toxische alcoholen. |
| Natrium (Na+) | Een belangrijk extracellulair elektrolyt dat een cruciale rol speelt in de regulatie van het bloedvolume en de osmolaliteit, en dat gemeten wordt met ion-selectieve elektroden. |
| Kalium (K+) | Een belangrijk intracellulair elektrolyt dat essentieel is voor neuronale en musculaire functie, en waarvan afwijkingen (hypo- of hyperkaliëmie) ernstige cardiale consequenties kunnen hebben. |
| Bloedgassen | Een analyse van de concentraties van zuurstof (PaO2) en kooldioxide (PaCO2) in het bloed, samen met de pH, die essentieel is voor het beoordelen van de ademhalingsfunctie en de zuur-basebalans. |
| Henderson-Hasselbalch vergelijking | Een wiskundige vergelijking die de relatie tussen de pH van een bufferoplossing, de concentratie van de zwakke base (bicarbonaat) en de concentratie van het zwakke zuur (kooldioxide) beschrijft, gebruikt om de zuur-basebalans te beoordelen. De formule is: `pH = 6.10 + log ([HCO3-] / [0.03 x pCO2])`. |
| Metabole acidose | Een aandoening die wordt gekenmerkt door een te lage pH van het bloed en een te lage bicarbonaatconcentratie, vaak veroorzaakt door de accumulatie van zuren of verlies van bicarbonaat. |
| Metabole alkalose | Een aandoening die wordt gekenmerkt door een te hoge pH van het bloed en een te hoge bicarbonaatconcentratie, vaak veroorzaakt door verlies van zuren of overmatige inname van alkali. |
| Respiratoire acidose | Een aandoening die wordt gekenmerkt door een te lage pH van het bloed en een te hoge kooldioxideconcentratie (PaCO2), veroorzaakt door onvoldoende ventilatie van de longen. |
| Respiratoire alkalose | Een aandoening die wordt gekenmerkt door een te hoge pH van het bloed en een te lage kooldioxideconcentratie (PaCO2), veroorzaakt door hyperventilatie. |
| Calcium (Ca2+) | Een essentieel mineraal dat een belangrijke rol speelt in de botstructuur, spiercontractie, zenuwtransmissie en bloedstolling; de serumconcentratie wordt beïnvloed door parathyreoïdhormoon en vitamine D. |
| Fosfaat (PO43-) | Een mineraal dat samen met calcium essentieel is voor de botvorming en energietransport in de cel; de concentraties van calcium en fosfaat zijn vaak omgekeerd evenredig. |
| Leverfunctie | Een reeks laboratoriumtests die de activiteit en gezondheid van de lever beoordelen, inclusief de synthese, metabolisme en uitscheiding van diverse stoffen. |
| Bilirubine | Een afbraakproduct van hemoglobine dat door de lever wordt geconjugeerd en uitgescheiden in de gal. Verhoogde bilirubineconcentraties (hyperbilirubinemie) kunnen wijzen op lever- of galwegproblemen, of op hemolyse. |
| Lactaat dehydrogenase (LDH) | Een enzym dat wijdverspreid voorkomt in de weefsels van het lichaam en waarvan de verhoogde concentratie in het bloed aspecifiek kan wijzen op celbeschadiging of necrose, waaronder in de lever. |
| Transaminasen (ALT, AST) | Enzymen die betrokken zijn bij het aminozuurmetabolisme. Verhoogde ALT- en AST-waarden in het bloed zijn gevoelige indicatoren van leverbeschadiging, waarbij ALT meer leverspecifiek is dan AST. |
| Alanine-aminotransferase (ALT) | Een enzym dat voornamelijk in de levercellen (hepatocyten) voorkomt en dat als een specifieke marker voor leverbeschadiging wordt beschouwd. |
| Aspartaat-aminotransferase (AST) | Een enzym dat aanwezig is in de lever, het hart, de skeletspieren en andere weefsels; verhoogde AST-waarden kunnen duiden op schade aan deze organen, met name de lever. |
| Gamma-glutamyltransferase (GGT) | Een enzym dat voornamelijk in de levercellen en galwegen wordt aangetroffen. Verhoogde GGT-waarden kunnen wijzen op leverziekten, galstuwing of alcoholmisbruik. |
| Alkalische fosfatase | Een enzym dat aanwezig is in de lever, botten, darmen en placenta. Verhoogde waarden kunnen duiden op galwegobstructie, botziekten, groei of zwangerschap. |
| Amylase | Een enzym dat wordt geproduceerd door de speekselklieren en de pancreas, en dat betrokken is bij de afbraak van koolhydraten. Verhoogde amylasewaarden in het bloed kunnen wijzen op acute pancreatitis. |
| Lipase | Een enzym dat voornamelijk door de pancreas wordt geproduceerd en betrokken is bij de afbraak van vetten. Lipase is specifieker voor de diagnose van acute pancreatitis dan amylase. |
| Pancreas | Een klier in het spijsverteringsstelsel die belangrijke enzymen voor de vertering van voedsel produceert, evenals hormonen zoals insuline en glucagon. |
| Mucoviscidose (Cystic Fibrosis) | Een erfelijke aandoening die de slijmproducerende klieren aantast, leidend tot dik, kleverig slijm dat organen zoals de longen en pancreas kan blokkeren. |
| Fecaal calprotectine | Een eiwit dat wordt vrijgegeven door neutrofielen en dat een marker is voor darmontsteking. Verhoogde fecale concentraties worden gebruikt om inflammatoire darmziekten (IBD) te onderscheiden van het prikkelbare darm syndroom (IBS). |
| Fecaal occult bloed | De detectie van kleine, niet zichtbare hoeveelheden bloed in de ontlasting, wat kan wijzen op bloedingen in het spijsverteringskanaal, zoals door ulcera of maligniteiten. |
| Acuut coronair syndroom (ACS) | Een verzamelnaam voor aandoeningen waarbij een plotselinge vermindering van de bloedtoevoer naar het hart optreedt, waaronder angina pectoris en myocardinfarct. |
| Cardiaal troponine (cTn) | Hartspier-specifieke eiwitten (troponine I en T) die bij myocardiale schade of necrose in het bloed vrijkomen. Ze zijn de gouden standaard voor de diagnose van acuut myocardinfarct. |
| Creatinekinase-MB (CK-MB) | Een iso-enzym van creatinekinase dat voornamelijk in de hartspier voorkomt. Verhoogde CK-MB-waarden kunnen wijzen op myocardiale schade, maar zijn minder specifiek dan troponine. |
| Hartfalen | Een syndroom waarbij het hart niet in staat is om voldoende bloed rond te pompen om aan de behoeften van het lichaam te voldoen, wat kan leiden tot symptomen zoals kortademigheid en oedeem. |
| Brain Natriuretic Peptide (BNP) | Een hormoon dat wordt vrijgegeven door de hartkamers als reactie op overmatige rekking, en dat een marker is voor hartfalen. |
| NT-proBNP | Een inactieve precursor van BNP, die ook wordt gebruikt als een biomarker voor hartfalen en een langere halfwaardetijd heeft dan BNP. |
| Schildklierfunctie | De evaluatie van de productie en activiteit van schildklierhormonen (T3 en T4), essentieel voor de regulatie van de stofwisseling, groei en ontwikkeling. |
| TSH (Thyroïd Stimulerend Hormoon) | Een hormoon geproduceerd door de hypofyse dat de schildklier stimuleert om schildklierhormonen (T3 en T4) te produceren. Het is een belangrijke marker voor de diagnostiek van schildklieraandoeningen. |
| Thyroxine (T4) | Een schildklierhormoon dat essentieel is voor de regulatie van de stofwisseling. Vrij T4 (FT4) is de biologisch actieve vorm. |
| Trijoodthyronine (T3) | Een schildklierhormoon dat nog krachtiger is dan T4 en een belangrijke rol speelt in de stofwisseling. Vrij T3 (FT3) is de biologisch actieve vorm. |
| Thyreoglobuline | Een eiwit dat uitsluitend door de schildklier wordt gesynthetiseerd en dat gebruikt wordt als tumor marker voor de opvolging van schildklierkanker na een totale thyroïdectomie. |
| Antithyreoglobuline antistoffen (anti-Tg) | Antistoffen die gericht zijn tegen thyreoglobuline, en die vaak voorkomen bij auto-immuun schildklieraandoeningen zoals Hashimoto"s thyroiditis. |
| Antiperoxydase antistoffen (anti-TPO) | Antistoffen die gericht zijn tegen het enzym schildklierperoxydase, en die een belangrijke rol spelen bij auto-immuun schildklieraandoeningen. |
| Anti-TSH-receptor antistoffen (anti-RTSH) | Antistoffen die zich richten tegen de TSH-receptor op de schildkliercellen, en die een rol spelen bij de ziekte van Graves, een oorzaak van hyperthyreoïdie. |