Cover
Börja nu gratis Hoofdstuk 5 Algemen Verpleegkundige.pdf-summary.pdf
Summary
# pols observaties, classificaties en handelingen bij complicaties
Dit gedeelte behandelt de observaties, classificaties en interventies met betrekking tot polsmetingen en bloeddrukmetingen, inclusief de gerelateerde complicaties.
### 1.1 Handelen bij complicaties van de temperatuur
Wanneer een patiënt koorts ontwikkelt, is het cruciaal om mogelijke infectiebronnen te controleren en preventieve maatregelen te nemen. De arts dient gewaarschuwd te worden, en koelingsmethoden zoals sponsbaden met lauw water, het gebruik van een ventilator, het aanbieden van koele dranken of het toepassen van een icepack kunnen, in overleg met de arts, worden ingezet. Op voorschrift kan een antipyreticum (koortswerend middel) worden toegediend. Alle vitale parameters moeten worden opgenomen [27](#page=27).
Indien de temperatuur ondanks deze maatregelen te hoog blijft, wat kan duiden op een beschadigde hypothalamus, dient de arts opnieuw gewaarschuwd te worden. De temperatuur moet vervolgens elke 15 tot 30 minuten gemeten en genoteerd worden. Koortswerende middelen moeten volgens voorschrift worden voortgezet en er dient gecontroleerd te worden op mogelijke infectiebronnen, waarbij preventieve maatregelen genomen moeten worden [27](#page=27).
Bij een te lage temperatuur dient de patiënt te worden opgewarmd. Bij het opwarmen van ledematen met een slechte doorbloeding is voorzichtigheid geboden om verbranding te voorkomen [27](#page=27).
### 1.2 Pols observaties en classificaties
De pols is de arteriële klopping die voelbaar is door palpatie van een arterie, veroorzaakt door de hartcontractie. De bloedcirculatie wordt gereguleerd door het autonome zenuwstelsel, met name het vasomotorisch centrum in het verlengde merg, en door autoregulatie op orgaanniveau. Activatie van het sympathisch zenuwstelsel leidt tot vasoconstrictie, verhoging van de hartslagfrequentie en contractiliteit van de hartspier, wat resulteert in een stijging van de bloeddruk. Remming van het sympathisch zenuwstelsel leidt tot vasodilatatie en een daling van de hartslagfrequentie en bloeddruk. Baroreceptoren in de halsslagader en aortaboog detecteren drukwisselingen en beïnvloeden het vasomotorisch centrum [27](#page=27) [28](#page=28).
#### 1.2.1 Observaties van de pols
Verpleegkundigen observeren de volgende aspecten van de pols:
* **Hartslagfrequentie:** Het aantal hartcontracties per minuut [28](#page=28).
* **Hartritme:** De regelmaat van de hartslagen [28](#page=28).
* **Slagvolume:** De hoeveelheid bloed die het hart per contractie wegpompt [28](#page=28).
* **Gelijkmatigheid van het slagvolume:** De constantheid van het slagvolume [28](#page=28).
* **Spanning:** De druk waarmee het bloed in de aorta wordt gepompt, relevant bij extreme bloeddrukwaarden [28](#page=28).
De frequentie van deze observaties is afhankelijk van de toestand van de patiënt [28](#page=28).
#### 1.2.2 Polsfrequentie classificatie
* **Normaal:**
* Volwassene: 60 - 100 slagen/minuut [28](#page=28).
* Kind/zuigeling: 90 - 140 slagen/minuut [28](#page=28).
* **Afwijkend:**
* **Tachycardie:** > 100 slagen/minuut. Oorzaken zijn onder andere stress, inspanning, koorts, hartfalen, anemie, zuurstoftekort, dehydratatie, bloedingen en shock [28](#page=28).
* **Bradycardie:** < 60 slagen/minuut. Oorzaken zijn hypothyreoïdie, geleidingsstoornissen van het hart, toename van de intracraniale druk; bij sporters is het normaal [28](#page=28).
#### 1.2.3 Polsrritme classificatie
Normaal is de pols regelmatig, met lichte onregelmatigheden die mogelijk zijn. Een sterk structureel onregelmatig ritme kan wijzen op een hartaandoening of hartritmestoornissen. Afwezige pulsaties duiden op een hartstilstand of volledige arterie occlusie [28](#page=28).
#### 1.2.4 Slagvolume classificatie
Het normale slagvolume is ongeveer 80 ml bloed per contractie [29](#page=29).
* **Sterke pols (hypertensie pols):** Toename van het slagvolume, vaak bij hypertensie, stress of pijn [29](#page=29).
* **Zwakke pols (hypokinetische pols):** Afname van het slagvolume, gezien bij hypovolemie, hypotensie of lokale sclerose. Het hartminutenvolume, de som van slagvolume en frequentie, is normaal ongeveer 5 liter bloed per minuut. Tachycardie kan een compensatiemechanisme zijn om het hartminutenvolume constant te houden [29](#page=29).
#### 1.2.5 Gelijkmatigheid van het slagvolume classificatie
Normaal is het slagvolume constant en gelijkmatig. Variatie kan duiden op een verminderde hartcontractiliteit [29](#page=29).
#### 1.2.6 Spanning classificatie
De spanning is een maat voor de druk waarmee het hart bloed in de aorta pompt en is met name relevant bij zeer hoge of lage bloeddrukken [29](#page=29).
#### 1.2.7 Werkwijze polspalpatie
De pols is voelbaar bij arteriën dicht bij het lichaamsoppervlak of boven bot of een stevig oppervlak. Meestal wordt de arteria radialis gebruikt vanwege de toegankelijkheid [29](#page=29).
1. Patiënt in comfortabele houding brengen [29](#page=29).
2. Arterie opzoeken (bv. arteria radialis) [29](#page=29).
3. Palperen met twee of drie vingers (niet de duim) [29](#page=29).
4. Tel de polsslag gedurende 30 seconden en vermenigvuldig met 2 (of 60 seconden bij onregelmatig ritme) [29](#page=29).
5. Noteer relevante gegevens: frequentie, ritme, vulling, gelijkmatigheid, spanning [29](#page=29).
### 1.3 Handelingen bij complicaties van de pols
| Complicatie | Handelingsopties |
| :------------------------------------------ | :---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| Pols afwezig (a. radialis en/of a. carotis) | Bij alle afwijkingen: alle vitale parameters meten. Beoordeel klinische situatie en spreek patiënt aan. Geen reactie: alarm slaan en reanimeren tot hulp arriveert. | [30](#page=30).
| Afwijkende hartslag | Verlicht nervositeit, angst of stress door informatie te geven. Bij pijn: pas houding aan of geef pijnstillers. Nieuwe afwijkende hartslag: arts raadplegen. | [30](#page=30).
| Tachycardie | Nagaan van mogelijke oorzaken (alcohol, roken, stress). Bestrijden van koorts. Parameters opvolgen (om de 15 min tot 2u) tot normalisatie. Beoordelen op shock. Bij langdurige tachycardie: arts verwittigen. Nagaan of patiënt bekend is met tachycardie. | [30](#page=30).
| Bradycardie | Vergelijken met normale hartfrequentie; nieuwe bradycardie: contacteer arts. ECG maken. Medicatie (digitalis, bètablokkers) stoppen in overleg met arts. Pols opnemen (elke 15 min tot 2u) tot normalisering. | [30](#page=30).
| Ectopische hartslagen | Pijnstilling geven indien gevolg van pijn. Zuurstof toedienen. Arts waarschuwen en handelen op voorschrift. Serumelektrolyten (Mg, K) bepalen. ECG maken. Pols opnemen (elke 15 min tot 2u) tot normalisering. | [30](#page=30).
| Perifere pols is afwezig | Onderzoek andere symptomen van belemmerende bloedsomloop. | [30](#page=30).
### 1.4 Bloeddruk observaties, classificaties en handelingen
Bloeddruk is de druk die het hart genereert om organen van bloed te voorzien via de bloedvaten. De druk varieert met de hartcyclus: systole (hartcontractie) en diastole (hartrelaxatie). De polsdruk is het verschil tussen systolische en diastolische druk, normaal 30-50 mmHg [30](#page=30).
#### 1.4.1 Factoren die de bloeddruk beïnvloeden
Er zijn zeven belangrijke factoren die de bloeddruk beïnvloeden [31](#page=31):
1. **Hartminutenvolume:** De kracht van de hartcontracties, met name de systolische druk [31](#page=31).
2. **Perifere vaatweerstand:** Weerstand in de bloedvaten, voornamelijk gestuurd door het autonome zenuwstelsel; maat voor de diastolische bloeddruk. Vasoconstrictie verhoogt, vasodilatatie verlaagt de weerstand [31](#page=31).
3. **Elasticiteit van de arteriën:** De mate waarin bloedvaten terugkeren naar hun oorspronkelijke staat na expansie. Verminderde elasticiteit leidt tot een hogere systolische en licht verhoogde diastolische druk [31](#page=31).
4. **Bloedvolume:** Een toename van het bloedvolume verhoogt de bloeddruk, een afname verlaagt deze [31](#page=31).
5. **Stroperigheid (viscositeit) van het bloed:** Hogere viscositeit leidt tot meer weerstand en hogere bloeddruk; lagere viscositeit verlaagt de weerstand en bloeddruk [31](#page=31).
6. **Hormonen en enzymen:** Stoffen zoals epinefrine en norepinefrine veroorzaken vasoconstrictie, terwijl histamine en acetylcholine vasodilatatie veroorzaken. Aldosteron, renine en angiotensine zorgen voor een langzame bloeddrukstijging [31](#page=31).
7. **Chemoreceptoren:** Gevoelig voor veranderingen in PaO2, PaCO2 en pH, beïnvloeden het vasomotorisch centrum en de perifere vaatweerstand [31](#page=31).
#### 1.4.2 Indicaties van bloeddrukmeting
Bloeddrukmeting geeft informatie over de algemene gezondheidstoestand, de toestand van hart en arteriën (systolische druk), vaatweerstand (diastolische druk), en bloedvolume. Eén enkele meting is onvoldoende; de normale bloeddruk van de patiënt moet altijd nagegaan worden [31](#page=31).
#### 1.4.3 Bloeddrukmeting methoden
Er zijn indirecte (non-invasieve blood pressure, NIBP) en directe (invasive blood pressure, IBP) methoden [31](#page=31).
* **Indirect (NIBP):** Met een sfygmomanometer en stethoscoop, of een elektronische bloeddrukmeter die ook MAP en pols meet. Korotkovtonen worden gebruikt om de systolische en diastolische druk te bepalen [31](#page=31).
* **Direct (IBP):** Met een arteriële katheter, voornamelijk gebruikt op de IC bij hemodynamisch instabiele patiënten [31](#page=31).
#### 1.4.4 Frequentie van meting
De frequentie is afhankelijk van de arts [31](#page=31).
* **NIBP:** Stabiele patiënt 1x/dag; instabiele patiënt om de 10-15 minuten tot 1-2 uur [32](#page=32).
* **IBP:** Continue meting op IC/CCU. Hemodynamisch instabiele patiënten, patiënten met laag bloedvolume of patiënten die vaatvernauwende/verwijdende medicatie gebruiken, worden tijdelijk elke 5-15 minuten gecontroleerd [32](#page=32).
#### 1.4.5 Aandachtspunten bij NIBP-meting
* Niet meten aan arm met infuus, waaknaald, shunt, of na mamma-amputatie [32](#page=32).
* Houding: zittend, bovenarm op hartniveau. Boven/onder hartniveau kan 20 mmHg verschil geven [32](#page=32).
* Benen niet gekruist (kan bloeddruk verhogen) [32](#page=32).
* Juiste maat bloeddrukmantchet gebruiken [32](#page=32).
* Hygiëne van de stethoscoop [32](#page=32).
* Controleer de juistheid van het meetapparaat (ijking) [32](#page=32).
* Relateer bloeddruk aan overige parameters en klinische observaties [32](#page=32).
* Procedure uitleggen aan patiënt [32](#page=32).
* Rustpauze voor meting (niet gerookt/bewogen in laatste 15 min) [32](#page=32).
* Patiënt mag niet bewegen of spreken tijdens meting [32](#page=32).
* Ontbloot de bovenarm, handpalm naar boven, arm licht gebogen op hartniveau [32](#page=32).
* Manchet stevig en volledig rond de bovenarm wikkelen, 2 cm boven elleboogplooi, midden boven armslagader [32](#page=32).
* Blaas manchet op tot 30 mmHg boven het moment dat de pols niet meer voelbaar is [32](#page=32).
* Plaats stethoscoopmembraan mediaal boven de elleboogholte op de armslagader [32](#page=32).
* Laat manchet geleidelijk leeglopen tot eerste Korotkovtoon (systolische druk) [32](#page=32).
* Laat manchet verder leeglopen tot laatste Korotkovtoon (diastolische druk bij volwassenen). Bij kinderen, zwangere vrouwen en sportharten kan de demping (fase IV) als maat dienen [32](#page=32).
* Laat manchet volledig leeglopen en wacht 1-2 minuten voor herhaalde meting [32](#page=32).
* Manchetten voor de pols zijn gevoelig voor beweging en vereisen een specifieke positionering [32](#page=32).
#### 1.4.6 Bloeddrukclassificatie (mmHg)
| Categorie | Systolisch | Diastolisch |
| :--------------------- | :-------------- | :---------- |
| Normaal | < 120 | < 80 |
| Voorstadium hypertensie | 120 - 139 | 80 - 90 |
| Fase I hypertensie | 140 - 159 | 90 - 99 |
| Fase II hypertensie | 160 en hoger | 100 en hoger|
---
# Beoordeling van bewustzijn en hogere cerebrale functies
Dit deel van de studiehandleiding behandelt de beoordeling van het bewustzijn en gerelateerde hogere cerebrale functies, zoals cognitie en geheugen, inclusief de interpretatie van beoordelingsschalen [40](#page=40).
### 2.1 Bewustzijn
Bewustzijn wordt gedefinieerd als het geestesvermogen dat het individu in staat stelt de buitenwereld waar te nemen en te verwerken, oftewel een beleving of besef te hebben van het eigen ik, ingebed in zijn omgeving. Neurologisch gezien is bewustzijn te omschrijven als de mate waarin een organisme kan reageren op prikkels uit de omgeving. Het bewustzijn wordt grotendeels onderhouden door een constante stroom van zintuigelijke informatie. Fysiologische slaap is een normale en wenselijke situatie van verminderd bewustzijn [40](#page=40).
#### 2.1.1 Bewustzijnsstoornis
Een bewustzijnsstoornis treedt op wanneer er te veel zintuiglijke prikkels (pijnprikkels) nodig zijn om enige reactie te krijgen, of wanneer de patiënt steeds weer inslaapt. Ernstiger is het totaal ontbreken van reacties of enkel nog primitieve reflexen. Bij bewustzijnsstoornissen is het traject van zintuiglijke input naar bewustzijn en motorische output ergens verstoord. De gevolgen hiervan zijn dat de patiënt geen adequate beslissingen kan nemen en zichzelf niet meer kan beschermen [40](#page=40).
#### 2.1.2 Stadia van bewustzijn
Bewustzijn kan worden onderverdeeld in verschillende stadia [41](#page=41):
* **Bewust:** Normale reactie op aanspreken, kan opdrachten uitvoeren, ogen open [41](#page=41).
* **Verminderd bewustzijn:** Verward, suf, kent vertrouwde personen niet meer, kan geen eenvoudige opdrachten uitvoeren, reageert vertraagd, geen adequate antwoorden [41](#page=41).
* **Bewusteloos:** Geen reactie op aanspreken, rustig (lijkt op slapen) of onrustig (trekkende en strekkende beweging), meestal reactie op pijnprikkel of harde geluiden [41](#page=41).
* **Diep bewusteloos (coma):** Geen reactie op aanspreken, geluiden of pijnprikkel [41](#page=41).
#### 2.1.3 Oorzaken van bewustzijnsstoornissen
Bewustzijnsstoornissen kunnen diverse oorzaken hebben, onderverdeeld in [41](#page=41):
* **Cerebraal (problemen in de hersenen):** Tumoren, trauma, bloedingen, infecties, degeneratieve ziekten (bv. Alzheimer), status epilepticus [41](#page=41).
* **Niet-cerebraal (buiten de hersenen, met effect op hersenfunctie):**
* Metabool: Hypoxie, hypo- of hyperglycemie, leverfalen [41](#page=41).
* Overig: Medicatie, drugs, infecties, hypotensie, syncope (door hypotensie), delier [41](#page=41).
#### 2.1.4 Beoordeling van bewustzijn
Klinisch is het beoordelen van bewustzijn complex, aangezien het hele traject van prikkelvorming tot motorische reactie wordt getest. Er zijn diverse hulpmiddelen en methoden [41](#page=41):
* **AVPU-score (Alert, Verbale reactie, Pijnreactie, Unresponsiveness / WAPA - Wakker, Aanspreken, Pijn, Afwezig):** Een eenvoudige, eenmalige sneltest die onderdeel is van Early Warning Systems (EWS). Indien de score niet 'Alert' is, is dit een indicatie voor verdere beoordeling met de EMV-score [41](#page=41).
* **EMV-score (Glasgow Coma Scale):** Een internationaal gehanteerde schaal die het bewustzijn weergeeft in een cijfer. De score wordt bepaald door de reacties op drie gebieden [41](#page=41):
* **Ogen openen (E):** Beoordeelt de spontane reactie op prikkels [41](#page=41).
* **Motorische reactie (M):** Beoordeelt de reactie op aanspreken en/of pijnprikkels [41](#page=41).
* **Verbale reactie (V):** Beoordeelt de reactie op aanspreken (spraak) [41](#page=41).
De EMV-score kent een maximale score van 15 punten (normaal bewustzijn) en een minimale score van 3 punten (diepe coma) [41](#page=41).
* **Normaal bewustzijn:** Score 14-15 [42](#page=42).
* **Verminderd bewustzijn:** Score 11-13. Kenmerken zijn spontane motoriek, intacte reflexen, maar vermindering van hogere cognitieve en sociale functies [42](#page=42).
* **Bewusteloosheid:** Score 8-10. Kenmerken zijn weinig tot geen spontane motoriek, afname van reflexen, geen merkbare activiteit van hogere hersenfuncties, maar wel reactie op pijnprikkel [42](#page=42).
* **Diepe bewusteloosheid (coma):** Score < 8. Kenmerken zijn afwezige motoriek, geen hogere hersenactiviteit, geen terugtrek-, slik- of wimperreflex, en geen of abnormale reactie op pijnprikkel [42](#page=42).
> **Tip:** De EMV-score is moeilijk te evalueren bij patiënten met gehoorproblemen. Dien geen pijnprikkels toe bij gesedeerde/verslapte patiënten of patiënten met een lichaamstemperatuur < 33°C [42](#page=42).
* **Pupilreactie observeren:** Een belangrijke parameter bij de beoordeling van bewustzijn [42](#page=42).
* **Ramsay score:** Een andere schaal voor het beoordelen van sedatieniveau en bewustzijn [42](#page=42).
* **DOS schaal (Delier Observatie Schaal):** Wordt gebruikt voor de observatie van delier [42](#page=42).
* **Stressgedrag en -parameters observeren:** Agitatie, onrust, pols, bloeddruk, pupilgrootte, kleur, misselijkheid [42](#page=42).
* **Oriëntatie in trias:** Het beoordelen van de oriëntatie van de patiënt in tijd, plaats en persoon [42](#page=42).
### 2.2 Hogere cerebrale functies
Naast bewustzijn omvatten hogere cerebrale functies ook cognitie en opslag [42](#page=42).
#### 2.2.1 Cognitie
Cognitie is het vermogen om te leren en te begrijpen (verstandelijk vermogen). Het betreft mentale processen zoals zich iets herinneren, een object herkennen of actie plannen. Cognitie is nauw verbonden met bewustzijn; wanneer bewustzijn daalt, vallen cognitieve processen ook uit. Echter, een ogenschijnlijk goed bewustzijnsniveau betekent niet altijd intacte cognitie. Het beoordelen van cognitie gebeurt praktisch door te kijken naar geheugenfuncties [42](#page=42).
#### 2.2.2 Opslag (Geheugen)
Slechts een klein deel van de inkomende impulsen in de hersenstam of thalamus wordt verwerkt en bereikt het bewustzijn. Sommige van deze ervaringen worden opgeslagen om later oproepbaar te zijn. Dit leervermogen en geheugen zijn essentieel voor het menselijk functioneren en overleven, doordat het onderscheid mogelijk maakt tussen wat goed en schadelijk is, en adequaat reageren hierop [43](#page=43).
#### 2.2.3 Oriëntatie in trias
Desoriëntatie kan zich manifesteren op drie gebieden [43](#page=43):
* **Desoriëntatie in tijd:** Het verlies van besef van de tijd van de dag, het jaar, of hoe lang geleden iets gebeurd is, en de volgorde van gebeurtenissen [43](#page=43).
* **Desoriëntatie in plaats:** Het niet meer herkennen van de woonomgeving, de weg kwijtraken, of het verlies van het begrip van de relatie tussen verschillende locaties [43](#page=43).
* **Desoriëntatie in persoon:** Het niet meer herkennen van mensen in de omgeving, of ze wel herkennen maar niet kunnen plaatsen (bijvoorbeeld een neef als zoon aanduiden) [43](#page=43).
Desoriëntatie ontwikkelt zich langzaam en wordt geleidelijk erger, beginnend met minder belangrijke zaken en uiteindelijk het dagelijks leven beïnvloedend [43](#page=43).
---
# Lichamelijk onderzoekstechnieken
Lichamelijk onderzoekstechnieken omvatten systematische fysieke beoordelingen door een zorgverlener met behulp van inspectie, palpatie, percussie en auscultatie om objectieve gegevens te verzamelen die helpen bij het diagnosticeren en evalueren van de gezondheidstoestand. Dit staat naast de anamnese en de voorbereiding op technische onderzoeken als essentieel voor de gegevensverzameling [1](#page=1) [5](#page=5).
### 3.1 Algemene principes van lichamelijk onderzoek
Het lichamelijk onderzoek helpt om meer zekerheid te krijgen na de anamnese. De standaardvolgorde van de technieken is IPPA (Inspectie, Palpatie, Percussie, Auscultatie), met uitzondering van het buikonderzoek, waar auscultatie voorafgaat aan palpatie en percussie. Naast deze vier basistechnieken omvat het lichamelijk onderzoek ook het meten van lengte, gewicht, lichaamstemperatuur en bloeddruk [6](#page=6).
### 3.2 De vier basistechnieken van lichamelijk onderzoek
#### 3.2.1 Inspectie
Inspectie is het visueel observeren van het lichaam van een patiënt om afwijkingen, houdingen, huidskleur, ademhalingspatronen en de algemene toestand te beoordelen. Dit omvat ook het kijken naar de mate van ziekte, psychische toestand, bewustzijnstoestand, lichaamshouding, aspect van huid en slijmvliezen, voedingstoestand, ademhaling en geur [1](#page=1) [6](#page=6).
#### 3.2.2 Palpatie
Palpatie is het onderzoeken van het lichaam door middel van aanraking en voelen, om informatie te verkrijgen over de textuur, grootte, temperatuur, weerstand en pijn van weefsels en organen. Het omvat zowel licht als diep voelen om de positie, omvang en stevigheid van organen te bepalen, en drukpijnlijkheid en afwijkingen in beweeglijkheid vast te stellen. Voorbeelden zijn het waarnemen van oedeem, het palperen van de lever, en rectaal/vaginaal toucher. Ook het voelen van de pols behoort hiertoe [1](#page=1) [6](#page=6).
#### 3.2.3 Percussie
Percussie is een techniek waarbij met de vingers op het lichaam wordt geklopt om geluid te produceren. Dit geluid kan informatie geven over de dichtheid en de toestand van onderliggende organen of weefsels. Het principe is het genereren van trillingen door vingers als hamers te gebruiken om het onderliggende weefsel te beoordelen op basis van het geluid/toonhoogte (bv. sonoor boven longen, mat boven lever/hart, tympanitisch boven holle organen) [1](#page=1) [6](#page=6).
#### 3.2.4 Auscultatie
Auscultatie is het luisteren naar interne lichaamsgeluiden, zoals hartslag, ademhaling en darmgeluiden, meestal met behulp van een stethoscoop, om afwijkingen te detecteren. Het betreft het luisteren naar geluiden van organen (longen, hart, darmen) met een stethoscoop om veranderingen ten opzichte van de normale geluiden te diagnosticeren. Dit wordt ook gebruikt bij het meten van de bloeddruk [1](#page=1) [6](#page=6).
### 3.3 Onderzoek van de psychische conditie
Dit aspect wordt beoordeeld tijdens de anamnese en het lichamelijk onderzoek door observatie van uiterlijk, gedrag, attitude, expressieve aspecten, bewustzijn, gedachten, stemming, geheugen, beoordelingsvermogen, inzicht en intelligentie. Het doel is om de draagkracht van de patiënt voor behandeling in te schatten en eventuele ondersteuningsbehoeften te identificeren [6](#page=6).
### 3.4 Onderzoek van vitale functies
Vitale functies zijn cruciaal voor levensbehoud. Bij levensreddend handelen (BLS, ALS) gaat het om bloedcirculatie, bewustzijn en ademhaling, aangezien uitval levensbedreigend is. In een klinische situatie, gereguleerd door het CZS, worden temperatuur, pols, bloeddruk, ademhaling en pijn beschouwd als vitale functies [6](#page=6).
#### 3.4.1 Vitale parameters
Vitale parameters zijn de meest cruciale indicatoren voor de lichamelijke toestand van een patiënt. Het accuraat verzamelen van deze gegevens is fundamenteel voor het diagnostisch proces. Ze omvatten doorgaans lichaamstemperatuur, pols, ademhaling en bloeddruk. Verschillende factoren kunnen de vitale parameters beïnvloeden [1](#page=1) [5](#page=5) [6](#page=6).
##### 3.4.1.1 Lichaamstemperatuur
Lichaamstemperatuur is de mate van warmte die het lichaam in stand houdt, gereguleerd door de hypothalamus. Normale waarden liggen rond de 37 graden Celsius. Afwijkingen zoals koorts (hyperthermie) of hypothermie kunnen wijzen op ziekte of fysiologische veranderingen. Hyperthermie is een verhoogde lichaamstemperatuur boven de normale grenzen, vaak als gevolg van ziekte, infectie of overmatige warmteproductie, en kan potentieel levensbedreigend zijn. Hypothermie is een gevaarlijk verlaagde lichaamstemperatuur waarbij de kerntemperatuur onder de normale grenzen daalt, vaak door blootstelling aan kou of onvoldoende warmteproductie [2](#page=2).
##### 3.4.1.2 Pols
De pols is de ritmische klopping van de arteriën, veroorzaakt door de samentrekking van het hart. De pols kan worden gevoeld door palpatie en geeft indicaties over hartslagfrequentie, ritme en slagvolume. Tachycardie is een abnormaal hoge hartslagfrequentie, gedefinieerd als meer dan 100 slagen per minuut bij volwassenen in rust, wat diverse oorzaken kan hebben zoals stress, koorts of hartaandoeningen. Bradycardie is een abnormaal lage hartslagfrequentie, gedefinieerd als minder dan 60 slagen per minuut bij volwassenen in rust, wat kan voorkomen bij atleten, maar ook wijzen op hartaandoeningen of medicatie-effecten [2](#page=2).
##### 3.4.1.3 Bloeddruk
Bloeddruk is de druk die het bloed uitoefent op de wanden van de bloedvaten. Het wordt gemeten als systolische (contractie) en diastolische (relaxatie) druk en is essentieel voor de circulatie van bloed door het lichaam. Hypertensie is een verhoogde bloeddruk die bij herhaalde metingen wordt vastgesteld, wat een risicofactor is voor hart- en vaatziekten en andere gezondheidsproblemen. Hypotensie is een te lage bloeddruk, wat kan leiden tot symptomen als duizeligheid, flauwvallen en orgaanfalen als gevolg van onvoldoende bloedtoevoer naar de weefsels [2](#page=2).
Systole is de fase van de hartcyclus waarin de hartspier samentrekt om bloed uit te pompen in de arteriën, wat resulteert in de hoogste bloeddrukwaarde (systolische druk). Diastole is de fase van de hartcyclus waarin de hartspier ontspant en zich vult met bloed, wat resulteert in de laagste bloeddrukwaarde (diastolische druk) in de arteriën [4](#page=4).
##### 3.4.1.4 Ademhaling
Ademhaling is het proces van gasuitwisseling waarbij zuurstof wordt opgenomen en kooldioxide wordt afgevoerd uit het lichaam. Dit is essentieel voor de cellulaire functie en homeostase, en wordt gereguleerd door het ademhalingscentrum in de hersenstam. Tachypnoe is een abnormaal snelle ademhalingsfrequentie, gedefinieerd als meer dan 24 ademhalingen per minuut bij volwassenen in rust, vaak geassocieerd met koorts, angst of inspanning. Bradypnoe is een abnormaal langzame ademhalingsfrequentie, gedefinieerd als minder dan 10 ademhalingen per minuut bij volwassenen in rust, wat kan duiden op ademhalingsdepressie door medicatie of neurologische problemen [3](#page=3).
> **Tip:** Zuurstoftherapie is de toediening van extra zuurstof aan een patiënt om een zuurstoftekort (hypoxie) te corrigeren, gebruikt bij diverse ademhalings- en circulatieproblemen [3](#page=3).
Pulse-oximetrie is een niet-invasieve methode om de zuurstofsaturatie van hemoglobine in het bloed (SpO2) te meten door middel van een sensor op bijvoorbeeld een vinger of oorlel, wat de effectiviteit van zuurstoftoediening en de gasuitwisseling beoordeelt [3](#page=3).
##### 3.4.1.5 Bewustzijn
Bewustzijn is het geestesvermogen dat een individu in staat stelt de omgeving waar te nemen en te verwerken, en een besef te hebben van het eigen ik, variërend van alertheid tot diep coma. Cognitie is het verstandelijk vermogen om te leren, te begrijpen, te onthouden, te redeneren en problemen op te lossen, nauw verbonden met het bewustzijn. De Glasgow Coma Scale (EMV-score) is een gestandaardiseerde schaal die gebruikt wordt om de mate van bewustzijn te beoordelen door te kijken naar oogopening, verbale reactie en motorische respons, met scores van 3 (diep coma) tot 15 (normaal bewustzijn). Oriëntatie in trias omvat het vermogen van een persoon om zich te oriënteren in tijd (dag, seizoen), plaats (locatie, omgeving) en persoon (zichzelf en anderen herkennen), wat essentieel is voor een normaal bewustzijn en cognitief functioneren [3](#page=3).
### 3.5 Gerelateerde concepten in lichamelijk onderzoek
#### 3.5.1 Vasoconstrictie en vasodilatatie
Vasoconstrictie is het vernauwen van de bloedvaten, wat de bloeddruk kan verhogen en de bloedtoevoer naar bepaalde gebieden kan verminderen, vaak een reactie op stress of kou. Vasodilatatie is het verwijden van de bloedvaten, wat de bloeddruk kan verlagen en de bloedtoevoer naar bepaalde gebieden kan verhogen, vaak een reactie op warmte of bepaalde medicijnen [4](#page=4).
#### 3.5.2 Sepsis en delirium
Sepsis is een levensbedreigende toestand die ontstaat als reactie op een infectie, waarbij het immuunsysteem overmatig reageert en orgaanfalen kan veroorzaken, vaak gepaard gaand met veranderingen in vitale parameters zoals temperatuur en hartslag. Delirium is een plotselinge, ernstige verwardheid of geestesstoornis die vaak gepaard gaat met desoriëntatie, hallucinaties en angst, vaak veroorzaakt door een onderliggende medische aandoening of medicatie [4](#page=4).
---
# Lichaamstemperatuurregulatie
Lichaamstemperatuurregulatie is het dynamische evenwicht tussen warmteproductie en warmteverlies, essentieel voor het behoud van homeostase en geïnitieerd door de hypothalamus [19](#page=19).
### 4.1 Algemene principes van temperatuurregulatie
Het lichaam handhaaft een kerntemperatuur door de productie en het verlies van warmte te reguleren. Dit proces wordt gecoördineerd door de hypothalamus, die fungeert als de thermostaat van het lichaam [19](#page=19) [20](#page=20).
### 4.2 Warmteproductie
Warmteproductie is een continu proces dat beïnvloed wordt door centrale regulatie, de activiteit van spieren en organen, en gedrag [20](#page=20).
#### 4.2.1 Centrale regulatie
* **Thermosensoren:** Zowel in de huid als centraal in de hypothalamus bevinden zich sensoren die de lichaamstemperatuur meten. De huidthermosensoren meten de temperatuur van de 'schil' van het lichaam, terwijl de hypothalamus de temperatuur van het bloed meet [20](#page=20).
* **Hypothalamus:** Functioneert als de thermostaat en stuurt signalen naar de hypofyse, hersenstam en hersenschors om de warmteproductie aan te passen [20](#page=20).
* **Hypofyse:** Reguleert de afgifte van TSH (thyroïdstimulerend hormoon), wat de schildklier stimuleert om thyroxine te produceren. Thyroxine verhoogt het metabolisme, wat leidt tot verhoogde warmteproductie. Bij een stijgende bloedtemperatuur remt de hypothalamus deze signalen [20](#page=20).
* **Hersenstam:** Reguleert de spiertonus via efferente zenuwbanen. Koude leidt tot een verhoogde spiertonus, wat onwillekeurige bewegingen zoals rillen veroorzaakt [20](#page=20).
* **Hersenschors:** Verwerkt warmte- en koudesignalen en maakt bewuste reacties op temperatuurveranderingen mogelijk [20](#page=20).
#### 4.2.2 Spieren en organen
De warmteproductie is afhankelijk van het celmetabolisme [20](#page=20).
* **Inwendige organen:** Organen in de thorax en abdomen, samen met de hersenen, dragen in rust voor het grootste deel bij aan de warmteproductie (ongeveer 56% door thorax/abdomen en 16% door de hersenen) [21](#page=21).
* **Spieren:** Produceren in rust ongeveer 18% van de warmte, maar dit kan oplopen tot 90% bij zware inspanning. Lichaamsbeweging en rillen zijn belangrijke mechanismen voor extra warmteproductie [21](#page=21).
* **Warmtestroom:** Actieve organen verwarmen het bloed, en de circulatie zorgt voor warmteverdeling. Deze inwendige warmtestroom is effectief als de huidtemperatuur hoger is dan die van de organen. Bij een te hoge lichaamstemperatuur wordt de interne warmtestroom verhoogd door vasodilatatie van de huidvaten [21](#page=21).
#### 4.2.3 Gedrag
Gedragsaanpassingen helpen bij het reguleren van warmteproductie en -afgifte [21](#page=21).
* **Bij te lage warmteproductie:** Verhoogde spieractiviteit (bv. stampen, armen zwaaien) en het beperken van warmteafgifte [21](#page=21).
* **Bij te hoge warmteproductie:** Innemen van koortswerende middelen, schaduw opzoeken, en vermijden van spierarbeid [21](#page=21).
### 4.3 Situaties met verhoogde warmteproductie
Deze situaties kenmerken zich door meer warmteproductie dan warmteverlies, leidend tot een stijging van de lichaamstemperatuur [21](#page=21).
* **Verhoging/Subfebriele koorts:** Kerntemperatuur tot 37.9°C [22](#page=22).
* **Koorts:** Temperaturen boven 38°C, veroorzaakt door een verhoogde instelling van de thermostaat in de hypothalamus, vaak als reactie op prostaglandines of bacteriële toxinen. Symptomen omvatten wisselend warm en koud hebben, rillen, kippenvel, transpireren, warme huid, rood gezicht, droge lippen en huid, verhoogde pols en ademhaling, en bij snelle stijging stuipen [22](#page=22).
* **Hyperthermie:** Temperaturen van 41°C of hoger, levensbedreigend indien niet ingegrepen wordt [22](#page=22).
* **Grote inspanning:** Kan leiden tot een tijdelijke temperatuurstijging tot 38-38.5°C, die na rust normaliseert [22](#page=22).
* **Koude rilling:** Actieve temperatuurverhoging door spiersamentrekkingen, vaak bij infecties, met sterke vasoconstrictie in de huid en een koudesignaal naar de hypothalamus [22](#page=22).
* **Sepsis (warme/hyperdynamische fase):** Hoge warmteproductie door weefselhypoxie, gecombineerd met warmteverlies door vasodilatatie [22](#page=22).
* **Hyperthyreoïdie:** Overproductie van thyroxine leidt tot een continu verhoogd celmetabolisme en hogere warmteproductie [22](#page=22).
* **Delirium tremens:** Gaat gepaard met verhoogde warmteproductie door tremoren, zweten en een rode gelaatskleur [22](#page=22).
* **Maligne hyperthermie:** Een erfelijke aandoening van de spieren die leidt tot massale spiercontracties en een snelle, levensbedreigende temperatuurstijging [22](#page=22).
* **Maligne neuroleptisch syndroom:** Een ernstig neurologisch beeld met hyperthermie, veroorzaakt door neuroleptica en antipsychotica [22](#page=22).
* **Serotonerg syndroom:** Intoxicatie met serotonine, leidend tot spiertrekkingen en een sterke temperatuurstijging [22](#page=22).
* **Status epilepticus:** Spiersamentrekkingen tijdens epileptische aanvallen verhogen de warmteproductie [22](#page=22).
### 4.4 Situaties met verlaagde warmteproductie
In deze situaties wordt te weinig warmte geproduceerd, wat resulteert in een koude huid [22](#page=22).
* **Hypothermie:** Kerntemperatuur lager dan 36°C. Symptomen omvatten rillen, koude ledematen, koudegevoel en pilo-erectie. Oorzaken zijn onder andere onbedoelde blootstelling aan kou en bevriezing [23](#page=23).
* **Mechanismen bij dalende temperatuur:** Vasoconstrictie van bloedvaten in de huid, pilo-erectie, afname van transpiratie, stimulatie van warmteproductie door rillen en toegenomen stofwisseling [23](#page=23).
* **Ernstige hypothermie:** Onder de 34.4°C raakt de regulatie door de hypothalamus belemmerd, en onder de 29.4°C werkt de hypothalamus niet meer [23](#page=23).
* **Uitputting:** Vermoeide spieren kunnen onvoldoende warmte produceren [23](#page=23).
* **Shock:** Circulatoire insufficiëntie leidt tot hypoxische spieren die minder warmte produceren [23](#page=23).
* **Hypothyreoïdie:** Lage productie van schildklierhormoon resulteert in een vertraagd celmetabolisme en lagere warmteproductie [23](#page=23).
* **Matige en ernstige onderkoeling:** Lage temperaturen vertragen biochemische processen en verbranding [23](#page=23).
* **Kunstmatige hypothermie:** Wordt toegepast bij specifieke operaties en na reanimatie [23](#page=23).
### 4.5 Warmteafgifte
Warmteafgifte vindt plaats via de huid en slijmvliezen en wordt gereguleerd door de hypothalamus [23](#page=23).
#### 4.5.1 Centrale regulatie
Bij een te hoge lichaamstemperatuur stuurt de hypothalamus impulsen naar de hypofyse, hersenstam en hersenschors [23](#page=23).
#### 4.5.2 Huid
De huid (oppervlakte van 1.5-2 m²) speelt een cruciale rol bij warmteafgifte [23](#page=23).
* **Vasodilatatie en vasoconstrictie:** Bij een te hoge temperatuur verwijden bloedvaten in de huid (vasodilatatie) om warmte naar het oppervlak te leiden. Bij warmte vasthouden vernauwen de bloedvaten (vasoconstrictie), waardoor de huid als isolator werkt. In rust stroomt ongeveer 4% van de cardiac output door de huid, oplopend tot 50% bij extreme warmteafgifte [24](#page=24).
* **Methoden van warmteverlies via de huid:**
* **Uitstraling (radiatie):** Warmteoverdracht zonder direct contact, effectief als de omgeving koeler is dan de huid. In rust verliezen we 60% van de warmte via straling [24](#page=24).
* **Verdamping (evaporatie):** Warmteverlies door verdamping van zweet en vocht van slijmvliezen. Meest effectief bij inspanning [24](#page=24).
* **Geleiding (conductie):** Warmteoverdracht door direct contact met een kouder gebied, vooral effectief in water [24](#page=24).
* **Stroming (convectie):** Warmteverlies doordat opgewarmde luchtlaagjes rond de huid door wind worden weggevoerd [24](#page=24).
* **Regionale verschillen:** Het grootste deel van de warmteafgifte vindt plaats in het hoofd-halsgebied (65%). De romp is beter geïsoleerd, en de extremiteiten dragen alleen bij bij grote inspanning [24](#page=24).
#### 4.5.3 Deltatemperatuur
De deltatemperatuur is het verschil tussen de kerntemperatuur en de schiltemperatuur (normaal 3-6°C). Een toenemende deltatemperatuur duidt op verminderde huiddoorbloeding, terwijl een lage deltatemperatuur wijst op goede doorbloeding [24](#page=24).
#### 4.5.4 Warmteafgifte via slijmvliezen
Vooral via de longen kan het lichaam aanzienlijke hoeveelheden warmte kwijtraken, met name als de ingeademde lucht koeler is dan het bloed [24](#page=24).
#### 4.5.5 Gedrag
Bewust gedragsaanpassingen helpen bij het reguleren van warmteafgifte [24](#page=24).
* **Gedrag in koude omgeving:** Oppervlakte verkleinen, kleding aantrekken, activiteit verhogen, verwarming aanzetten [24](#page=24).
* **Gedrag in warme omgeving:** Oppervlakte vergroten, kleding uittrekken, inspanning verminderen, koud water drinken, zwemmen of een koel bad nemen [24](#page=24).
---
# Bloeddruk meten en factoren die de bloeddruk beïnvloeden
Dit hoofdstuk beschrijft de bloeddruk, de methoden om deze te meten, en de diverse factoren die de bloeddruk kunnen beïnvloeden.
### 4.1 Wat is bloeddruk?
De bloeddruk is de druk die het bloed uitoefent op de wanden van de arteriën tijdens de hartcyclus. Deze druk kent twee componenten [11](#page=11):
* **Systole:** De druk tijdens de hartcontractie, wat resulteert in de hoogste bloeddruk [11](#page=11).
* **Diastole:** De druk tijdens de ontspanning van het hart na contractie, wat resulteert in de laagste bloeddruk [11](#page=11).
### 4.2 Factoren die de bloeddruk beïnvloeden
Er zijn zeven belangrijke factoren die de bloeddruk beïnvloeden:
1. **Hartminutenvolume:** De kracht van de hartcontracties bepaalt hoeveel bloed er per minuut door het lichaam wordt gepompt [12](#page=12).
2. **Perifere vaatweerstand:** Dit is de weerstand die de bloedvaten bieden aan de bloedstroom, en wordt gereguleerd door het autonome zenuwstelsel. Het is een belangrijke maatstaf voor de diastolische bloeddruk [12](#page=12).
3. **Elasticiteit van de arteriën:** De mate waarin bloedvaten na rek terugkeren naar hun oorspronkelijke vorm. Met het ouder worden neemt de elasticiteit af, wat leidt tot een hogere systolische en licht gestegen diastolische druk [12](#page=12).
4. **Bloedvolume:** Een toename van het bloedvolume leidt tot een hogere bloeddruk, terwijl een afname resulteert in een lagere bloeddruk [12](#page=12).
5. **Stroperigheid (viscositeit) van het bloed:** Bloed met een hogere viscositeit ondervindt meer weerstand in de bloedvaten, wat de bloeddruk verhoogt [12](#page=12).
6. **Hormonen en enzymen:** Diverse hormonen en enzymen spelen een rol bij de bloeddrukregulatie. Voorbeelden zijn adrenaline (vasoconstrictie), aldosteron, renine en angiotensine (bloeddrukstijging), en histamine en acetylcholine (vasodilatatie) [12](#page=12).
7. **Chemoreceptoren:** Deze receptoren zijn gevoelig voor veranderingen in zuurstof (O₂), kooldioxide (CO₂) en pH in het bloed. Stimulatie van chemoreceptoren kan het vasomotorisch centrum beïnvloeden en de perifere vaatweerstand verhogen [12](#page=12).
#### 4.2.1 Invloed van persoonlijke en omgevingsfactoren
Naast de fysiologische factoren, worden bloeddruk en hypertensie ook beïnvloed door:
* **Persoonlijke factoren:** Leeftijd, leefstijl (gewicht, voeding, zoutinname, beweging, alcoholgebruik) [13](#page=13).
* **Omgevingsfactoren:** Drukke leefomgeving, werkruimte, temperatuurschommelingen [13](#page=13).
* **Andere invloeden:** Angst kan leiden tot een stijging van adrenaline, wat de bloeddruk, pols en ademhalingsfrequentie verhoogt. Plotseling trauma kan vasodilatatie of vasoconstrictie veroorzaken. Micro-organismen kunnen de pols doen stijgen [13](#page=13).
### 4.3 Grenswaarden en indicaties van bloeddrukmeting
Hoewel er geen specifieke grenswaarden direct in de tekst vermeld worden, wordt een classificatie getoond met de volgende waarden (in mmHg) [12](#page=12):
* **Normaal:** <120/80
* **Voorstadium hypertensie:** 120-139/80-90
* **Fase I hypertensie:** 140-159/90-99
* **Fase II hypertensie:** 160+/100+
Een bloeddrukmeting geeft informatie over de algemene gezondheidstoestand, de toestand van het hart en de arteriën (systolisch), de vaatweerstand (diastolisch), het bloedvolume en de neurologische regulatie. Het is belangrijk te beseffen dat een enkele meting onvoldoende is; de normale bloeddruk van de patiënt moet altijd worden nagegaan [12](#page=12).
### 4.4 Bloeddrukmeten
Er zijn twee hoofmethoden om de bloeddruk te meten:
#### 4.4.1 Indirecte methode (NIBP - Non-Invasive Blood Pressure)
Dit is de meest gebruikelijke methode en wordt uitgevoerd met een sphygmomanometer en stethoscoop, waarbij de **Korotkovtonen** worden beluisterd, of met een elektronische bloeddrukmeter [13](#page=13).
* **Korotkovtonen (K-fasen):**
* De **systolische waarde** wordt bepaald door de eerste hoorbare toon [13](#page=13).
* De **diastolische waarde** wordt bepaald door de laatste hoorbare toon (fase V). Bij kinderen, zwangere vrouwen en personen met een sporthart wordt fase IV gebruikt [13](#page=13).
#### 4.4.2 Directe methode (IBP - Invasive Blood Pressure)
Deze methode maakt gebruik van een arteriële katheter en wordt voornamelijk toegepast op de intensive care (ICU) bij hemodynamisch instabiele patiënten [13](#page=13).
#### 4.4.3 Frequentie van meting
De frequentie van bloeddrukmetingen hangt af van de toestand van de patiënt. Bij een stabiele patiënt wordt dit één keer per dag gemeten, terwijl bij een instabiele patiënt metingen elke 10-15 minuten tot elke 1-2 uur nodig kunnen zijn. Op de ICU kan een continue meting plaatsvinden [13](#page=13).
#### 4.4.4 Aandachtspunten bij NIBP meten
Om een accurate bloeddrukmeting te verkrijgen, zijn de volgende aandachtspunten essentieel [13](#page=13):
* Niet meten aan de arm met een infuus, shunt, of na een mamma-amputatie [13](#page=13).
* De patiënt dient zittend te zijn met de bovenarm op hartniveau; afwijkingen in houding kunnen grote verschillen in meting veroorzaken [13](#page=13).
* De benen mogen niet gekruist zijn, omdat dit de bloeddruk kan verhogen [13](#page=13).
* Gebruik de juiste maat bloeddrukmanchet [13](#page=13).
* Zorg voor hygiëne van de stethoscoop [13](#page=13).
* Controleer de juistheid van het apparaat (ijking) [13](#page=13).
* Relateer de gemeten bloeddruk altijd aan andere parameters en klinische observaties [13](#page=13).
### 4.5 Hypertensie
Hypertensie is een verhoogde bloeddruk. De oorzaken en beïnvloedende factoren hiervan zijn complex en omvatten zowel persoonlijke als omgevingsfactoren, evenals psychologische en fysiologische reacties [13](#page=13).
> **Tip:** Het is cruciaal om de bloeddruk van een patiënt altijd te vergelijken met eerdere metingen en de normale waarden voor die specifieke persoon om afwijkingen te kunnen herkennen.
> **Voorbeeld:** Een patiënt met een bloeddruk van 130/85 mmHg kan in rust normaal zijn, terwijl deze waarde bij een andere patiënt die normaal 110/70 mmHg heeft, een aanzienlijke stijging kan betekenen.
---
## 5 Bloeddruk meten en factoren die de bloeddruk beïnvloeden
Bloeddruk meten en de factoren die de bloeddruk beïnvloeden, vormen een cruciaal aspect van fysiologische monitoring en het beoordelen van de algehele gezondheidstoestand van een patiënt.
### 5.1 Bloeddruk: definitie en meting
Bloeddruk is de druk die het hart genereert om organen van bloed te voorzien via de bloedvaten. Deze druk varieert met de hartcyclus: de hogere druk tijdens hartcontractie is de systolische druk, en de lagere druk tijdens hartrelaxatie is de diastolische druk. De polsdruk is het verschil tussen de systolische en diastolische druk, normaal gesproken tussen 30 en 50 mmHg [30](#page=30).
#### 5.1.1 Indicaties van bloeddrukmeting
Bloeddrukmeting biedt essentiële informatie over de algemene gezondheid, de toestand van het hart en de arteriën (systolische druk), de vaatweerstand (diastolische druk) en het bloedvolume. Een enkele meting is echter onvoldoende; het is cruciaal om de normale bloeddruk van de patiënt te kennen [31](#page=31).
#### 5.1.2 Methoden van bloeddrukmeting
Er bestaan zowel indirecte (non-invasieve blood pressure, NIBP) als directe (invasive blood pressure, IBP) methoden voor bloeddrukmeting [31](#page=31).
* **Indirecte meting (NIBP):** Deze methode maakt gebruik van een sfygmomanometer en stethoscoop, of een elektronische bloeddrukmeter die ook de gemiddelde arteriële druk (MAP) en pols meet. De Korotkovtonen worden gebruikt om de systolische en diastolische druk te bepalen [31](#page=31).
* **Directe meting (IBP):** Deze methode omvat het plaatsen van een arteriële katheter en wordt voornamelijk toegepast op de intensive care (IC) bij hemodynamisch instabiele patiënten [31](#page=31).
#### 5.1.3 Frequentie van meting
De frequentie van bloeddrukmetingen wordt bepaald door de arts. Voor NIBP geldt dat stabiele patiënten één keer per dag worden gemeten, terwijl instabiele patiënten elke 10-15 minuten tot 1-2 uur worden gecontroleerd. Bij IBP vinden continue metingen plaats op de IC/CCU. Hemodynamisch instabiele patiënten, patiënten met een laag bloedvolume of patiënten die vaatvernauwende/verwijdende medicatie gebruiken, worden tijdelijk elke 5-15 minuten gecontroleerd [31](#page=31) [32](#page=32).
#### 5.1.4 Aandachtspunten bij NIBP-meting
Bij de NIBP-meting zijn diverse aandachtspunten van belang voor een accurate meting [32](#page=32):
* **Niet meten aan:** een arm met infuus, waaknaald, shunt, of na mamma-amputatie [32](#page=32).
* **Houding:** De patiënt moet zitten, met de bovenarm op hartniveau. Afwijkingen van hartniveau kunnen een verschil van wel 20 mmHg veroorzaken [32](#page=32).
* **Benen:** De benen mogen niet gekruist zijn, omdat dit de bloeddruk kan verhogen [32](#page=32).
* **Manchet:** Gebruik de juiste maat bloeddrukmanchet, wikkel deze stevig en volledig rond de bovenarm, 2 cm boven de elleboogplooi, ter hoogte van de midden-boven-armslagader [32](#page=32).
* **Apparaat:** Zorg voor de hygiëne van de stethoscoop en controleer de juistheid van het meetapparaat (ijking) [32](#page=32).
* **Relatie met andere parameters:** Relateer de bloeddruk aan overige parameters en klinische observaties [32](#page=32).
* **Communicatie:** Leg de procedure uit aan de patiënt [32](#page=32).
* **Rustpauze:** Laat de patiënt een rustpauze nemen van 15 minuten vóór de meting (niet gerookt/bewogen) [32](#page=32).
* **Patiëntgedrag:** De patiënt mag niet bewegen of spreken tijdens de meting [32](#page=32).
* **Armpositie:** Ontbloot de bovenarm, handpalm naar boven, arm licht gebogen op hartniveau [32](#page=32).
* **Opblazen manchet:** Blaas de manchet op tot 30 mmHg boven het punt waarop de pols niet meer voelbaar is [32](#page=32).
* **Plaatsen stethoscoop:** Plaats het stethoscoopmembraan mediaal boven de elleboogholte op de armslagader [32](#page=32).
* **Leeglopen manchet:** Laat de manchet geleidelijk leeglopen tot de eerste Korotkovtoon (systolische druk). Laat de manchet verder leeglopen tot de laatste Korotkovtoon (diastolische druk bij volwassenen); bij kinderen, zwangere vrouwen en sportharten kan de demping (fase IV) als maat dienen [32](#page=32).
* **Herhaalde meting:** Laat de manchet volledig leeglopen en wacht 1-2 minuten voor een herhaalde meting [32](#page=32).
* **Polsmanchetten:** Manchetten voor de pols zijn gevoelig voor beweging en vereisen specifieke positionering [32](#page=32).
#### 5.1.5 Bloeddrukclassificatie
De bloeddruk wordt geclassificeerd in verschillende categorieën op basis van systolische en diastolische waarden [32](#page=32):
| Categorie | Systolisch | Diastolisch |
| :--------------------- | :------------ | :------------ |
| Normaal | < 120 mmHg | < 80 mmHg |
| Voorstadium hypertensie | 120 - 139 mmHg | 80 - 90 mmHg |
| Fase I hypertensie | 140 - 159 mmHg | 90 - 99 mmHg |
| Fase II hypertensie | 160 mmHg en hoger | 100 mmHg en hoger |
### 5.2 Factoren die de bloeddruk beïnvloeden
Er zijn zeven belangrijke factoren die de bloeddruk beïnvloeden [31](#page=31).
1. **Hartminutenvolume:** Dit is de hoeveelheid bloed die het hart per minuut uitpompt en wordt beïnvloed door de kracht van de hartcontracties, met name de systolische druk [31](#page=31).
2. **Perifere vaatweerstand:** Dit is de weerstand die het bloed ondervindt in de bloedvaten, voornamelijk gestuurd door het autonome zenuwstelsel. Het is een maat voor de diastolische bloeddruk. Vasoconstrictie (vernauwing van bloedvaten) verhoogt de weerstand, terwijl vasodilatatie (verwijding van bloedvaten) deze verlaagt [31](#page=31).
3. **Elasticiteit van de arteriën:** Dit verwijst naar de mate waarin bloedvaten terugkeren naar hun oorspronkelijke staat na expansie. Verminderde elasticiteit, zoals bij veroudering, leidt tot een hogere systolische en licht verhoogde diastolische druk [31](#page=31).
4. **Bloedvolume:** Een toename van het bloedvolume verhoogt de bloeddruk, terwijl een afname deze verlaagt [31](#page=31).
5. **Stroperigheid (viscositeit) van het bloed:** Een hogere viscositeit leidt tot meer weerstand en dus een hogere bloeddruk; een lagere viscositeit verlaagt de weerstand en bloeddruk [31](#page=31).
6. **Hormonen en enzymen:** Stoffen zoals epinefrine en norepinefrine veroorzaken vasoconstrictie, terwijl histamine en acetylcholine vasodilatatie veroorzaken. Aldosteron, renine en angiotensine dragen bij aan een langzame bloeddrukstijging [31](#page=31).
7. **Chemoreceptoren:** Deze receptoren zijn gevoelig voor veranderingen in de partiële zuurstofdruk (PaO2), partiële koolstofdioxidedruk (PaCO2) en pH. Ze beïnvloeden het vasomotorisch centrum en de perifere vaatweerstand [31](#page=31).
#### 5.2.1 Voorbeeld casus: Dhr. Janssens
Bij Dhr. Janssens (54 jaar, angstig, onregelmatig leven, ongezonde voeding) met een bloeddruk van 160/100 mmHg en een pols van 120/min, zijn de volgende factoren relevant [33](#page=33):
* **Hartminutenvolume:** Mogelijk verhoogd door de hoge hartfrequentie [33](#page=33).
* **Perifere vaatweerstand:** Waarschijnlijk verhoogd door stress en angst (adrenaline leidt tot vasoconstrictie). Leefgewoontes (voeding) kunnen atherosclerose bevorderen [33](#page=33).
* **Elasticiteit arteriën:** Risico op atherosclerose door leefgewoontes [33](#page=33).
* **Bloedvolume:** Niet gekend, waarschijnlijk normaal [33](#page=33).
* **Stroperigheid bloed:** Niet gekend, waarschijnlijk normaal [33](#page=33).
* **Hormonen en enzymen:** Angst en stress leiden tot adrenaline vrijstelling [33](#page=33).
* **Chemoreceptoren:** Geen afwijkingen gekend [33](#page=33).
De patiënt is ook tachycard, waarschijnlijk door stress en angst [33](#page=33).
---
# ademhaling: observaties en factoren die ademhaling beïnvloeden
Dit onderdeel van de studiehandleiding behandelt de observaties en de diverse factoren die de ademhaling beïnvloeden, cruciaal voor de verpleegkundige beoordeling van patiënten.
### 5.1 Wat is ademhaling?
Ademhaling is het vitale proces van gasuitwisseling, waarbij zuurstof (O2) wordt opgenomen en koolstofdioxide (CO2) wordt afgevoerd uit het lichaam. Dit proces is essentieel voor het handhaven van de homeostase van het bloed, met name het op peil houden van de pH [13](#page=13).
#### 5.1.1 Fasen van ademhaling
De ademhaling kent twee hoofdfasen:
* **Inademing:** Dit is een actief proces waarbij het middenrif naar beneden beweegt en de externe intercostale spieren samentrekken, wat resulteert in het uitzetten van de borstkas [13](#page=13).
* **Uitademing:** Dit is doorgaans een passief proces [13](#page=13).
#### 5.1.2 Regulatie van ademhaling
De ademhaling wordt autonoom gereguleerd door het ademhalingscentrum, gelegen in de verlengde merg (medulla oblongata). De concentratie van koolstofdioxide (CO2) in het bloed, gemeten door chemoreceptoren in de aortaboog en de glomus caroticum, is een belangrijke trigger voor deze regulatie [13](#page=13).
### 5.2 Factoren die ademhaling beïnvloeden
Verschillende factoren kunnen de ademhaling beïnvloeden, zowel de frequentie, diepte, als het algehele patroon [14](#page=14).
#### 5.2.1 Leeftijd
De normale ademhalingsfrequentie varieert aanzienlijk met de leeftijd:
* Pasgeborenen: 35-40 ademhalingen per minuut [14](#page=14).
* Kleuters: 25-30 ademhalingen per minuut [14](#page=14).
* Volwassenen: 14-18 ademhalingen per minuut [14](#page=14).
* Ouderen: Vaak meer dan 20 ademhalingen per minuut [14](#page=14).
#### 5.2.2 Werk- en leefklimaat
Omgevingsfactoren en levensstijl spelen een rol:
* **Activiteitenniveau:** Zittend werk versus zwaar werk of sport [14](#page=14).
* **Omgevingskwaliteit:** Slechte huisvesting kan de ademhaling beïnvloeden [14](#page=14).
* **Leefgewoonten:** Roken heeft een directe impact op de luchtwegen [14](#page=14).
* **Medicatiegebruik:** Bepaalde medicijnen kunnen de ademhaling onderdrukken of stimuleren [14](#page=14).
* **Gemoedstoestand:** Emoties zoals angst en stress kunnen de ademhaling versnellen [14](#page=14).
### 5.3 Ademhaling: observaties
De ademhaling wordt vaak onderschat in zijn belang als vitale indicator, maar nauwkeurige observatie is cruciaal [14](#page=14).
#### 5.3.1 Frequentie en ritme
* **Normale frequentie:** Bij volwassenen is dit 14-18 ademhalingen per minuut [14](#page=14).
* **Tachypneu:** Een abnormaal snelle ademhalingsfrequentie, gedefinieerd als meer dan 24 ademhalingen per minuut bij volwassenen in rust [14](#page=14) [3](#page=3).
* **Bradypneu:** Een abnormaal langzame ademhalingsfrequentie, gedefinieerd als minder dan 10 ademhalingen per minuut bij volwassenen in rust [14](#page=14) [3](#page=3).
* **Verhouding pols:ademhaling:** Normaal gesproken is deze verhouding ongeveer 5:1 [14](#page=14).
* **Ritme:** Een normaal ritme is regelmatig. Sterk structureel onregelmatige ademhalingen kunnen wijzen op pathologie [14](#page=14).
#### 5.3.2 Diepte
De diepte van de ademhaling verwijst naar de hoeveelheid lucht die per ademhaling wordt ingeademd. Normaal gesproken is dit ongeveer 500 ml, met een verse lucht wissel van ongeveer 350 ml [14](#page=14).
#### 5.3.3 Gelijkmatigheid
Alle ademhalingen dienen even diep te zijn. Ongelijke diepte kan wijzen op problemen [14](#page=14).
#### 5.3.4 Symmetrie
De borstkas moet symmetrisch bewegen tijdens het ademen. Asymmetrie kan duiden op thoracale afwijkingen of longproblemen [14](#page=14).
#### 5.3.5 Gebruik van hulpademhalingsspieren
Bij ademnood kan men observatie doen van het gebruik van hulpademhalingsspieren in de nek, neusvleugels of schoudergordel [14](#page=14).
#### 5.3.6 Ademgeluiden
Normaal gesproken zijn de ademgeluiden nauwelijks hoorbaar. Afwijkende geluiden zoals rochelen, piepen of borrelen duiden op problemen in de luchtwegen [14](#page=14).
#### 5.3.7 Geur
De uitademingslucht is normaal gesproken geurloos. Afwijkende geuren kunnen wijzen op specifieke aandoeningen (bv. acetongeur bij ketoacidose) [14](#page=14).
### 5.4 Afwijkende observaties van de ademhaling
Diverse termen beschrijven afwijkende ademhalingspatronen en hun mogelijke indicaties:
| Term | Beschrijving | Indicaties |
| :-------------------- | :-------------------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------- |
| Apneu | Ademhalingsstilstand | Bewusteloos, cyanotisch, levensbedreigend (hartstilstand, verdrinking) | [15](#page=15).
| Dyspneu | Bemoeilijkte ademhaling / kortademigheid | Verhoogde frequentie, oppervlakkiger, kost inspanning | [15](#page=15).
| Dyspneu d’effort | Kortademigheid bij inspanning | In rust weinig klachten | [15](#page=15).
| Orthopneu | Kortademigheid in rust die verbetert bij rechtop zitten | Longziektes, hartpatiënten, hulpademhalingsspieren | [15](#page=15).
| Bradypneu | Langzame ademhaling (<10/min) | Ademhalingsdepressie, overdosis medicatie | [15](#page=15) [3](#page=3).
| Tachypneu | Versnelde ademhaling (>24/min) | Koorts, angst, inspanning | [15](#page=15) [3](#page=3).
| Hypoventilatie | Onvoldoende ademhaling met O2-tekort in bloed | Langzame of oppervlakkige snelle AH, niet durven ademen | [15](#page=15).
| Hyperventilatie | Te snelle en te diepe ademhaling | Lage koolzuurgraad, plastiek zak oefening | [15](#page=15).
| Hoorbare Ademhaling | Piepend, rochelend, reutelend | Obstructie, vernauwing, longoedeem | [15](#page=15).
| Snurkend geluid | | Tong valt terug in keelholte, diepe slaap | [15](#page=15).
| Expiratoire stridor | Piepende uitademing | Krampen bronchiën, zwelling slijmvlies, obstructie onderste luchtwegen | [15](#page=15).
| Inspiratoire stridor | Piepende inademing | Aspiratie voorwerp, obstructie bovenste luchtwegen | [15](#page=15).
| Gasping | Happen naar lucht | Vissen op het droge, lucht komt niet in longen | [15](#page=15).
| Cheyne-Stokes | Afwisselend diepte/snelheid, perioden van apneu | Stervensfase | [15](#page=15).
| Kussmaul | Zeer diep, gelijkmatig, verhoogde frequentie | Acidose, diabetes type 1 | [15](#page=15).
| Biotademhaling | Onregelmatig, schoksgewijs met perioden van apneu | | [15](#page=15).
### 5.5 Ademhaling: Handelen bij complicaties
Bij afwijkende ademhalingspatronen is adequaat handelen essentieel:
* **Apneu:** Meet alle vitale parameters, spreek de patiënt aan, sla alarm en start reanimatie tot hulp arriveert [15](#page=15).
* **Tachypneu:** Verminder angst en stress, bestrijd koorts, dien zuurstof toe of aspiratie in overleg met de arts [15](#page=15).
* **Bradypneu:** Controleer de patiënttoestand, ondersteun de ademhaling of beademen, dien zuurstof toe (maximaal 2 liter per minuut bij COPD) in overleg met de arts, en stimuleer de patiënt om te ademen [15](#page=15).
* **Hyperpneu:** Zorg voor rust na inspanning, verlicht angst en stress, en controleer metabole acidose (Kussmaulademhaling) [15](#page=15).
* **Cheyne-Stokes:** Behandel de onderliggende aandoening, observeer de frequentie, wees voorbereid op reanimatie, en bied palliatieve zorg [15](#page=15).
* **Biotademhaling:** Waarschuw de arts en handel volgens diens voorschriften [15](#page=15).
* **Kussmaulademhaling:** Volg de voorschriften voor de behandeling van nierfalen, septische shock of diabetische ketoacidose [15](#page=15).
#### 5.5.1 Sputum observatie
Het uiterlijk, de samenstelling en de geur van sputum kunnen waardevolle informatie verschaffen over de toestand van de luchtwegen [15](#page=15).
### 5.6 Zuurstoftherapie
Zuurstof is een essentieel gas voor verbranding en leven. Normale lucht bevat ongeveer 21% zuurstof [16](#page=16).
#### 5.6.1 Oorzaken van zuurstoftekort (hypoxie/hypoxemie)
* Zuurstoftekort in de omgevingslucht [17](#page=17).
* Insufficiënte ademhaling [17](#page=17).
* Slechte hartwerking [17](#page=17).
* Slechte bloedsamenstelling [17](#page=17).
#### 5.6.2 Symptomen van zuurstoftekort
* Cyanose (paarsblauwe verkleuring) [17](#page=17).
* Dyspneu [17](#page=17).
* Sufheid [17](#page=17).
* Verwardheid [17](#page=17).
* Angst [17](#page=17).
#### 5.6.3 Doel van zuurstoftherapie
* Verbeteren van zuurstoftekort [17](#page=17).
* Vergemakkelijken van ademhalingswerk [17](#page=17).
* Ontlasten van de hartfunctie [17](#page=17).
#### 5.6.4 Leveringsmethoden van zuurstof
* **Zuurstofcilinder:** Bevat zuurstof onder hoge druk en vereist een reduceerventiel, manometer en debietmeter. Veiligheidsprotocollen zijn hierbij essentieel [17](#page=17).
* **Zuurstofcentrale:** Via leidingen in zorginstellingen, biedt continue zuurstof [17](#page=17).
* **Zuurstofconcentrator:** Haalt zuurstof uit de lucht, geschikt voor thuisgebruik [17](#page=17).
#### 5.6.5 Toedieningsmethoden
De keuze van de toedieningsmethode hangt af van de benodigde concentratie, het patiënttype en de aandoening [17](#page=17).
* **Naso-pharyngeale Katheter:** Voor lage concentraties (<6 L/min), vereist correcte positionering [17](#page=17).
* **Neusbril (Canule):** Voor lage concentraties (<6 L/min), heeft een anatomisch reservoir [17](#page=17).
* **Zuurstofmasker:** Voor hogere concentraties (>6 L/min), vergroot het anatomisch reservoir [17](#page=17).
* **Masker met reservoirzak:** Voor hogere concentraties, kan partial of non-rebreathing zijn [17](#page=17).
* **Venturimasker:** Biedt een vaste zuurstofafgifte (vaste FiO2), ideaal voor COPD [17](#page=17).
* **Zuurstofhelm/Gezichtstent:** Voornamelijk gebruikt bij kinderen [17](#page=17).
#### 5.6.6 Luchtbevochtiging
Luchtbevochtiging is meestal niet nodig bij een neusbril, maar wel geïndiceerd bij langdurig gebruik, hoge zuurstofstroom, of niet-invasieve beademing [17](#page=17).
#### 5.6.7 Observatie en zorgen bij zuurstoftherapie
* Verbetering van kleur en kortademigheid [17](#page=17).
* Angst verminderen [17](#page=17).
* Comfortabele houding [17](#page=17).
* Mondhygiëne en lippen verzorgen [17](#page=17).
* Zorgen voor frisse neus en schoon linnen [17](#page=17).
#### 5.6.8 Gevaren van zuurstoftherapie
* **Vuur/brand/explosie:** Niet roken [17](#page=17).
* **Onderdrukking respiratoire drive:** Met name bij COPD-patiënten [17](#page=17).
* **Infectie:** Goede hygiëne is essentieel [17](#page=17).
* **Toxiciteit:** Kan leiden tot cerebrale vasoconstrictie en longbeschadiging [17](#page=17).
### 5.7 Meten zuurstofsaturatie (Pulse-oximetrie)
#### 5.7.1 Wat is Pulse-oximetrie?
Pulse-oximetrie is een niet-invasieve methode om de perifere arteriële zuurstofsaturatie (SpO2) transcutaan te meten. Het geeft aan hoeveel hemoglobine met zuurstof verzadigd is [18](#page=18) [3](#page=3).
#### 5.7.2 Normaalwaarden
* Gezonde volwassene: 96-100% [18](#page=18).
* COPD, hartfalen: 92-100% [18](#page=18).
#### 5.7.3 Indicaties
* Bewaking van bedreigde vitale functies [18](#page=18).
* Controle van beademing [18](#page=18).
* Evaluatie van het effect van zuurstoftherapie [18](#page=18).
#### 5.7.4 Werkwijze
Een sensor wordt op een vinger, teen of oorlel geplaatst. Het lichaamsdeel moet stilgehouden worden. Alarmgrenzen worden ingesteld, meestal minimaal 90% en maximaal 99% [18](#page=18).
#### 5.7.5 Beperkingen
Factoren die de betrouwbaarheid kunnen beïnvloeden zijn:
* Nagellak [18](#page=18).
* Laag hemoglobinegehalte (anemie) [18](#page=18).
* Onderkoeling [18](#page=18).
* Hypotensie [18](#page=18).
* Beweging en rillen [18](#page=18).
* De meting is onbetrouwbaar bij saturaties onder de 80% [18](#page=18).
> **Tip:** Bij patiënten met anemie kan de zuurstofsaturatie normaal lijken, ondanks weefselhypoxie. Dit benadrukt het belang van het relateren van de saturatiewaarde aan andere klinische observaties [18](#page=18).
---
## 6 Ademhaling: observaties en factoren die ademhaling beïnvloeden
Dit hoofdstuk richt zich op de vitale functies pols, bloeddruk en ademhaling, met specifieke aandacht voor observaties, beïnvloedende factoren en interventies bij complicaties.
### 6.1 Ademhaling
Ademhaling is het proces van gasuitwisseling, waarbij zuurstof wordt opgenomen en koolstofdioxide wordt uitgestoten, wat essentieel is voor homeostase en het handhaven van de pH-balans. Het proces omvat inademing (actief, door samentrekking van het middenrif en intercostale spieren) en uitademing (passief). De ademhaling wordt gereguleerd door het ademhalingscentrum in het verlengde merg en is gevoelig voor de koolstofdioxideniveaus in het bloed [33](#page=33).
#### 6.1.1 Factoren die de ademhaling beïnvloeden
Diverse factoren kunnen de ademhalingsfrequentie en -patroon beïnvloeden:
* **Leeftijd:** Pasgeborenen ademen sneller (35-40/min) dan kleuters (25-30/min), volwassenen (14-18/min) en ouderen (>20/min) [33](#page=33).
* **Werk- en leefklimaat:** Leefomstandigheden zoals zittend werk, slechte huisvesting, sportactiviteit, roken (actief en passief), medicatie (hoestonderdrukkers) en emotionele toestand kunnen de ademhaling beïnvloeden [33](#page=33).
#### 6.1.2 Observaties van de ademhaling
Ademhaling is een vaak ondergeobserveerde, maar cruciale parameter. Belangrijke observatiepunten zijn:
* **Frequentie en ritme:** Het aantal ademhalingen per minuut en de regelmaat ervan [33](#page=33).
* **Diepte en gelijkmatigheid:** De hoeveelheid lucht die per ademhaling wordt ingenomen en de consistentie hiervan [33](#page=33).
* **Symmetrie:** De gelijkmatige uitzetting van de borstkas tijdens de ademhaling [33](#page=33).
* **Gebruik van hulpademhalingsspieren:** Indicatie van ademnood [33](#page=33).
* **Ademgeluiden:** Normaal gesproken nauwelijks hoorbaar; afwijkingen zoals rochelen of piepen kunnen duiden op obstructie of vernauwing [33](#page=33).
* **Geur:** Normaal gesproken geurloos [33](#page=33).
* **Kleur van de slijmvliezen (ZV):** Cyanose, met name bij benauwdheid, is een teken van zuurstoftekort [33](#page=33).
#### 6.1.3 Normale ademhaling (Eupneu)
De kenmerken van een normale ademhaling zijn als volgt:
| Aspect | Kenmerk |
| :---------------------- | :------------------------------------------------- |
| Frequentie | 14 tot 18 keer/minuut |
| Ritme | Regelmatig zonder tussenpozen |
| Diepte | Voldoende diep (ca. 500 ml per ademhaling) |
| Gelijkmatigheid | Alle ademhalingen zijn even diep |
| Symmetrie | Vrijwel onzichtbaar, symmetrisch (borst-buikademhaling) |
| Inspanning en gevoel | Geen moeite en zonder pijn |
| Geluid | Niet of nauwelijks hoorbaar |
| Geur | Geurloos |
| Gebruik hulpademhalingsspieren | Niet gebruikt bij normale ademhaling |
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Vasodilatatie | Het verwijden van bloedvaten, wat leidt tot een lagere bloeddruk en verhoogde warmteafgifte. |
| Vasoconstrictie | Het vernauwen van bloedvaten, wat leidt tot een hogere bloeddruk en verminderde warmteafgifte. |
| Thermosensibiliteit | De gevoeligheid van het lichaam voor temperatuurveranderingen, die door alcohol gedempt kan worden. |
| Kerntemperatuur | De temperatuur van de inwendige organen van het lichaam, die goed wordt gereflecteerd door rectale metingen. |
| Hypothalamus | Een deel van de hersenen dat de lichaamstemperatuur reguleert; beschadiging kan leiden tot aanhoudend te hoge temperaturen. |
| Vasomotorisch centrum | Een regelcentrum in het verlengde merg dat de bloedvaten aanstuurt en zo de bloeddruk beïnvloedt. |
| Autoregulatie | Het vermogen van organen om hun eigen bloedtoevoer te reguleren, onafhankelijk van externe factoren. |
| Hartslagfrequentie | Het aantal keren dat het hart per minuut samentrekt, een belangrijke indicator van de cardiovasculaire status. |
| Hartritme | De regelmaat waarmee de hartslagen elkaar opvolgen; afwijkingen kunnen wijzen op hartproblemen. |
| Slagvolume | De hoeveelheid bloed die het hart bij elke samentrekking uitpompt, cruciaal voor de bloedcirculatie. |
| Gelijkmatigheid van het slagvolume | De consistentie waarmee het hart bloed per contractie wegpompt; variatie kan duiden op verminderde hartfunctie. |
| Spanning (pols) | De druk waarmee het hart bloed in de aorta pompt, relevant bij extreme bloeddrukwaarden. |
| Term | Definitie |
| Bewustzijn | Het geestesvermogen dat een individu in staat stelt de buitenwereld waar te nemen en te verwerken, wat resulteert in een beleving of besef van het eigen ik binnen de omgeving. Neurologisch gezien is het de mate waarin een organisme kan reageren op prikkels uit de omgeving. |
| Bewustzijnsstoornis | Een toestand waarbij er te veel zintuiglijke prikkels, zoals pijnprikkels, nodig zijn om een reactie te verkrijgen, of waarbij de patiënt steeds weer inslaapt. Dit kan leiden tot het onvermogen om adequate beslissingen te nemen en zichzelf te beschermen. |
| Coma | Een staat van diepe bewusteloosheid, gekenmerkt door afwezige motoriek, geen hogere hersenactiviteit, geen terugtrek-, slik- of wimperreflex, en geen of abnormale reactie op pijnprikkels. Dit komt overeen met een EMV-score van minder dan 8. |
| Cognitie | Het vermogen om te leren en te begrijpen, omvattende mentale processen zoals het zich herinneren van informatie, het herkennen van objecten of het plannen van acties. Cognitie is nauw verbonden met bewustzijn en kan uitvallen wanneer het bewustzijn daalt. |
| EMV-score (Glasgow Coma Scale) | Een internationaal gehanteerde schaal die het bewustzijnsniveau kwantificeert aan de hand van reacties op drie gebieden: ogen openen, motorische reactie en verbale reactie. De score varieert van 3 (diepe coma) tot 15 (normaal bewustzijn). |
| Hogere cerebrale functies | De mentale vermogens die verder gaan dan basaal bewustzijn, waaronder cognitie (leer- en begripsvermogen) en opslag (geheugen). Deze functies stellen een individu in staat tot complex denken, leren en het opslaan van informatie. |
| Oriëntatie in trias | Het beoordelen van het besef van de patiënt met betrekking tot tijd (dag, jaar, volgorde van gebeurtenissen), plaats (woonomgeving, relatie tussen locaties) en persoon (herkennen en plaatsen van mensen). |
| Sputum | Slijm vermengd met speeksel dat afkomstig is uit de diepe luchtwegen, vaak als gevolg van infecties. De beoordeling ervan omvat uiterlijk, samenstelling en geur, en kan leiden tot specifieke verpleegkundige interventies. |
| Tachypnoe | Een verhoogde ademhalingsfrequentie, die kan worden aangepakt door het wegnemen van nervositeit of angst, het bestrijden van koorts, en in overleg met een arts, het corrigeren van insufficiënte ademhaling met zuurstof en/of aspiratie. |
| Vitale parameters | Meetbare fysiologische gegevens die essentieel zijn voor het beoordelen van de levensvatbaarheid en de toestand van een patiënt, waaronder lichaamstemperatuur, pols, ademhaling en bloeddruk. |
| Anamnese | Een systematisch gesprek tussen een zorgverlener en een patiënt, gericht op het verzamelen van subjectieve informatie over klachten, medische geschiedenis en levensstijl om een diagnose te stellen. |
| Lichamelijk onderzoek | Een systematische fysieke beoordeling van een patiënt door een zorgverlener, gebruikmakend van inspectie, palpatie, percussie en auscultatie om objectieve gegevens te verzamelen die helpen bij diagnose en evaluatie van de gezondheidstoestand. |
| Inspectie | Het visueel observeren van het lichaam van een patiënt om afwijkingen, houdingen, huidskleur, ademhalingspatronen en algemene toestand te beoordelen. |
| Palpatie | Het onderzoeken van het lichaam door middel van aanraking en voelen, om informatie te verkrijgen over de textuur, grootte, temperatuur, weerstand en pijn van weefsels en organen. |
| Percussie | Een techniek waarbij met de vingers op het lichaam wordt geklopt om geluid te produceren, wat informatie kan geven over de dichtheid en de toestand van onderliggende organen of weefsels. |
| Auscultatie | Het luisteren naar interne lichaamsgeluiden, zoals hartslag, ademhaling en darmgeluiden, meestal met behulp van een stethoscoop, om afwijkingen te detecteren. |
| Lichaamstemperatuur | De mate van warmte die het lichaam in stand houdt, gereguleerd door de hypothalamus, met normale waarden rond de 37°C, waarbij afwijkingen kunnen wijzen op ziekte of fysiologische veranderingen. |
| Pols | De ritmische klopping van de arteriën, veroorzaakt door de samentrekking van het hart, die kan worden gevoeld door palpatie en indicaties geeft over hartslagfrequentie, ritme en slagvolume. |
| Bloeddruk | De druk die het bloed uitoefent op de wanden van de bloedvaten, gemeten als systolische (contractie) en diastolische (relaxatie) druk, essentieel voor de circulatie van bloed door het lichaam. |
| Ademhaling | Het proces van gasuitwisseling waarbij zuurstof wordt opgenomen en kooldioxide wordt afgevoerd uit het lichaam, essentieel voor de cellulaire functie en homeostase. |
| Lichaamstemperatuurregulatie | Het proces waarbij de lichaamstemperatuur wordt gehandhaafd binnen een bepaald bereik, door middel van een dynamisch evenwicht tussen warmteproductie en warmteverlies, gereguleerd door de hypothalamus. |
| Thermosensoren | Sensoren die de lichaamstemperatuur meten, zowel in de huid (voor de temperatuur van de 'schil') als centraal in de hypothalamus (voor de temperatuur van het bloed). |
| Warmteproductie | Het continue proces waarbij warmte in het lichaam wordt gegenereerd, beïnvloed door centrale regulatie, de activiteit van spieren en organen, en gedrag. |
| Warmteverlies | Het proces waarbij warmte het lichaam verlaat, voornamelijk via de huid en slijmvliezen, en gereguleerd wordt door de hypothalamus. |
| Radiatie (Uitstraling) | Een methode van warmteverlies waarbij warmte wordt overgedragen tussen lichamen zonder direct contact, effectief als de omgeving koeler is dan de huid. |
| Evaporatie (Verdamping) | Een methode van warmteverlies waarbij warmte wordt afgevoerd door het verdampen van zweet van de huid en vocht van de slijmvliezen. |
| Conductie (Geleiding) | Een methode van warmteverlies door direct contact met een kouder gebied, wat vooral effectief is in water. |
| Convectie (Stroming) | Een methode van warmteverlies doordat opgewarmde luchtlaagjes rond de huid door wind worden weggevoerd. |
| Deltatemperatuur | Het verschil tussen de kerntemperatuur en de schiltemperatuur van het lichaam, wat indicaties kan geven over de huiddoorbloeding. |
| Ademhalingscentrum | Een gebied in de hersenstam dat de ademhalingsfrequentie en -diepte reguleert, gevoelig voor CO2-concentraties in het bloed. |
| Aldosteron | Een hormoon dat door de bijnieren wordt geproduceerd en een rol speelt bij de regulatie van de bloeddruk door natrium- en waterretentie te bevorderen. |
| Angiotensine | Een peptidehormoon dat betrokken is bij de regulatie van de bloeddruk en vochtbalans; het veroorzaakt vasoconstrictie en stimuleert de afgifte van aldosteron. |
| Arteriële klopping | De pulsatie die voelbaar is in een arterie, veroorzaakt door de samentrekking van het hart en de daaruit voortvloeiende bloedstroom. |
| Autonoom zenuwstelsel | Het deel van het zenuwstelsel dat onwillekeurige lichaamsfuncties reguleert, zoals hartslag, ademhaling en bloeddruk. |
| Bradycardie | Een hartslagfrequentie die lager is dan normaal, doorgaans minder dan 60 slagen per minuut bij volwassenen. |
| Chemoreceptoren | Zintuigen die reageren op chemische veranderingen in het bloed, zoals de concentraties van zuurstof, koolstofdioxide en pH, en die de ademhaling en bloeddruk beïnvloeden. |
| Diastole | De fase van de hartcyclus waarin het hart ontspant na een samentrekking, wat resulteert in de laagste bloeddrukwaarde. |
| Diastolische bloeddruk | De druk in de arteriën tijdens de diastole, die een indicatie geeft van de perifere vaatweerstand. |
| Ectopische hartslagen | Hartslagen die buiten de normale sinusknopen ontstaan, wat kan leiden tot onregelmatige hartritmes. |
| Epinefrine (Adrenaline) | Een hormoon en neurotransmitter die vrijkomt bij stress, wat leidt tot vasoconstrictie, een verhoogde hartslag en bloeddruk. |
| Gasuitwisseling | Het proces waarbij zuurstof vanuit de ingeademde lucht naar het bloed wordt getransporteerd en koolstofdioxide vanuit het bloed naar de uitgeademde lucht. |
| Bradypnoe | Een abnormaal langzame ademhalingsfrequentie, gedefinieerd als minder dan 10 ademhalingen per minuut bij volwassenen in rust, wat kan duiden op ademhalingsdepressie door medicatie of neurologische problemen. |
| Zuurstoftherapie | De toediening van extra zuurstof aan een patiënt om een zuurstoftekort (hypoxie) te corrigeren, gebruikt bij diverse ademhalings- en circulatieproblemen. |
| Pulse-oximetrie | Een niet-invasieve methode om de zuurstofsaturatie van hemoglobine in het bloed (SpO2) te meten door middel van een sensor op bijvoorbeeld een vinger of oorlel, wat de effectiviteit van zuurstoftoediening en de gasuitwisseling beoordeelt. |
| Dyspneu | Bemoeilijkte ademhaling of kortademigheid, gekenmerkt door een verhoogde frequentie, oppervlakkigere ademhaling en inspanning bij het ademen. |
| Apneu | Ademhalingsstilstand, een levensbedreigende situatie die kan optreden bij bewusteloosheid of verdrinking en vaak gepaard gaat met cyanose. |
| Hyperventilatie | Een te snelle en te diepe ademhaling, wat leidt tot een lage koolzuurgraad in het bloed en kan worden aangepakt met oefeningen zoals het gebruik van een plastic zak. |
| Hypoventilatie | Onvoldoende ademhaling met een zuurstoftekort in het bloed, gekenmerkt door een langzame of oppervlakkige snelle ademhaling, waarbij de patiënt mogelijk niet durft te ademen. |
| Cheyne-Stokes ademhaling | Een ademhalingspatroon dat wordt gekenmerkt door afwisselende diepte en snelheid van de ademhaling, met perioden van apneu, typisch voorkomend in de stervensfase. |
| Kussmaul ademhaling | Zeer diepe, gelijkmatige en verhoogde ademhaling, geassocieerd met aandoeningen zoals acidose en diabetes type 1, waarbij de ademhaling een compensatiemechanisme is. |
| Biotademhaling | Een onregelmatig, schoksgewijs ademhalingspatroon met perioden van apneu, wat kan duiden op ernstige neurologische problemen of een coma. |