Cover
Börja nu gratis FT_SLIDES_HYPERTENSIEDYSLIPIDEMIE_versie2025_volledig.pptx
Summary
# Cardiovasculair risico en risicofactoren
Dit onderwerp behandelt de definitie, prevalentie en impact van cardiovasculair risico, inclusief de belangrijkste beïnvloedbare risicofactoren zoals hypertensie, roken, lipoproteïnen en diabetes, alsook niet-beïnvloedbare risicofactoren en risicomodificatoren.
## 1. Cardiovasculair risico: achtergrond en prevalentie
### 1.1 Definitie en impact
Cardiovasculaire ziekten (CVD) zijn wereldwijd de belangrijkste oorzaak van vroegtijdige sterfte. Hoewel de uitkomsten verbeteren, nemen bepaalde risicofactoren zoals diabetes, obesitas en leeftijd toe, wat de prevalentie van CVD beïnvloedt. In België komen cardiovasculaire aandoeningen vaker voor bij mannen dan bij vrouwen.
### 1.2 Belangrijkste risicofactoren
De belangrijkste beïnvloedbare risicofactoren voor cardiovasculaire ziekten zijn:
* **Hypertensie (hoge bloeddruk):** Is een oorzaak van atherosclerotische en niet-atherosclerotische cardiovasculaire aandoeningen.
* **Roken:** Levenslang roken kan de levensverwachting met ongeveer tien jaar verkorten. Voor rokers jonger dan vijftig jaar is het risico op CVD vijf keer hoger dan bij niet-rokers.
* **Lipoproteïnen:** Verhoogde niveaus van LDL-cholesterol (LDL-C) en non-HDL-cholesterol (non-HDL-C) zijn sterk geassocieerd met een verhoogd risico op CVD.
* **Diabetes Mellitus (DM):** Type 1 (DM I), type 2 (DM II) en prediabetes verdubbelen ongeveer het risico op atherosclerotische cardiovasculaire aandoeningen.
* **Leeftijd:** Leeftijd is de belangrijkste factor die het CVD-risico bepaalt. Mannen boven 65 jaar en vrouwen boven 75 jaar hebben over het algemeen een hoog CVD-risico op 10 jaar.
### 1.3 Risicomodificatoren
Naast de klassieke risicofactoren kunnen bepaalde "risicomodificatoren" het berekende CVD-risico beïnvloeden. Hieronder vallen:
* Psychosociale stress
* Etniciteit (bv. hoger risico bij Indiërs)
* Frailty (kwetsbaarheid)
* Familiale voorgeschiedenis
* Genetica
* Socio-economische factoren
* Omgevingsblootstelling
* Biomarkers
* Lichaamssamenstelling
Bepaalde aandoeningen hebben ook een invloed op het CVD-risico of de prognose ervan, waaronder:
* Chronische nierziekte (CKD)
* Boesem- of atriumfibrilleren (VKF)
* Hartfalen (HF)
* Kanker
* Chronische obstructieve longziekte (COPD)
* Inflammatoire aandoeningen
* Infecties (bv. griep)
* Migraine
* Slaapstoornissen en obstructieve slaapapneu syndroom (OSAS)
* Mentale stoornissen
* Niet-alcoholische leververvetting (NAFLD)
* Geslachtsgebonden aandoeningen (bv. pre-eclampsie, zwangerschapsdiabetes, polycysteus ovarium syndroom, premature menopauze, erectiele dysfunctie).
### 1.4 Epidemiologie
* **Hypertensie:** Komt voor bij 30-45% van de bevolking (24% mannen, 20% vrouwen). Wereldwijd zijn er 1,13 miljard mensen met hypertensie, waarvan 150 miljoen in Europa. De prevalentie neemt toe door vergrijzing, sedentaire levensstijl en obesitas. Bij ouderen (> 60 jaar) is de prevalentie hoger dan 60% door arteriële stijfheid. Hypertensie draagt significant bij aan beroertes en ischemische hartziekten.
* **Dyslipidemie:** Is verantwoordelijk voor ongeveer 20-30% van de CVD-mortaliteit. In 2008 had 39% van de wereldbevolking (vanaf 25 jaar) een dyslipidemie. Hoge LDL-C-waarden leiden tot miljoenen overlijdens en miljoenen jaren aan verlies van gezonde levensjaren (DALY's). Hoewel de cijfers sinds 1990 dalen, blijven er grote verschillen bestaan op basis van inkomen.
## 2. Risicobepaling
Preventie is essentieel om risicogroepen te identificeren. Hoe hoger het absolute CVD-risico, hoe groter het absolute voordeel van het aanpakken van risicofactoren.
### 2.1 SCORE2 en SCORE2-OP
* **Doel:** Het bepalen van het absolute risico op fatale en niet-fatale cardiovasculaire events (ischemisch herseninfarct, myocardinfarct) op 10 jaar bij schijnbaar gezonde personen tussen 40-69 jaar (SCORE2) of ≥70 jaar (SCORE2-OP).
* **SCORE2-OP:** Houdt rekening met "competing risks" (andere doodsoorzaken zoals kanker, valpartijen, infecties, COPD) die de absolute mortaliteitscijfers beïnvloeden, vooral bij ouderen. Het berekent ook het 5-jaarsrisico.
* **Regio-afhankelijk:** De risicoscores zijn gebaseerd op Europese cohorten en er wordt onderscheid gemaakt tussen regio's met laag tot zeer hoog risico.
* **Cut-offs:** Er worden leeftijdsafhankelijke cut-offs gehanteerd om over- of onderbehandeling te voorkomen.
* **Beperkingen:** Niet bruikbaar bij familiale hypercholesterolemie, secundaire hypertensie, etc.
### 2.2 Beoordeling bij specifieke patiëntengroepen
* **Patiënten met bevestigde atherosclerotische cardiovasculaire ziekte (ASCVD):** Zeer hoog risico.
* **Patiënten met DM II:** Matig tot zeer hoog risico.
* **Patiënten met specifieke risicofactoren:** Zoals chronische nierziekte (CKD) en familiale hypercholesterolemie, hebben een hoog tot zeer hoog risico.
## 3. Hypertensie
### 3.1 Definitie en diagnostiek
Hypertensie is een bloeddruk waarbij de voordelen van behandeling (zowel niet-farmacologisch als farmacologisch) de risico's overstijgen, zoals aangetoond in klinische studies.
* **Continu Risico:** De relatie tussen bloeddruk en cardiovasculaire/renale events is continu en begint al bij een systolische bloeddruk (SBP) > 90 mm Hg.
* **Cut-off Waarden:** Voor volwassenen wordt over het algemeen een SBP $\geq$ 140 mm Hg en/of diastolische bloeddruk (DBP) $\geq$ 90 mm Hg beschouwd als hypertensie.
* **Kinderen en tieners:** SBP en/of DBP consistent boven het 95e percentiel voor leeftijd, geslacht en hoogte.
* **Terminologie:**
* **Geïsoleerde systolische hypertensie (ISH):** SBP verhoogd, DBP normaal of verlaagd. Gekoppeld aan een zeer hoog CV-risico.
* **Essentiële (primaire) hypertensie:** Geen specifieke oorzaak aanwijsbaar (90% van de gevallen).
* **Secundaire hypertensie:** Veroorzaakt door een onderliggende aandoening.
* **Witte jassen hypertensie (isolated office hypertension):** Hoge bloeddruk enkel in de medische setting.
* **Gemaskeerde hypertensie (isolated ambulatory hypertension):** Normale bloeddruk op kantoor, verhoogd buiten de klinische setting.
* **Bloeddrukmeting:** Vereist nauwkeurigheid, metingen zowel liggend, zittend als staand (bij vermoeden orthostatisme), beiderzijds, met correcte manchetgrootte, op hartniveau. Meerdere metingen zijn essentieel. Ambulante bloeddrukmeting (ABPM) en thuisbloeddrukmeting (HBPM) zijn waardevol.
### 3.2 Fysiologie van de bloeddrukregulatie
De bloeddruk wordt beïnvloed door:
* **Intravasculair volume:** Voornamelijk gereguleerd door natrium- en chloride-ionen.
* **Autonoom Zenuwstelsel (SZS):** Via adrenerge functies en hormonale feedback (bv. (nor)adrenaline, dopamine, alfa- en bèta-receptoren).
* **Renine-Angiotensine-Aldosteron Systeem (RAAS):** Angiotensine II veroorzaakt vasoconstrictie, aldosteron bevordert natriumretentie.
* **Vasculaire mechanismen:** Arteriële radius, compliance en weerstand.
De bloeddruk kent variaties gedurende de dag, met een piek in de ochtend. Een afgezwakte nachtelijke dip in de bloeddruk correleert met een verhoogd CV-risico.
### 3.3 Pathologische gevolgen van hypertensie
Hypertensie kan leiden tot orgaanschade:
* **Hart:** Hypertensieve cardiomyopathie, linkerventrikelhypertrofie (LVH), diastolische dysfunctie, hartritmestoornissen (incl. VKF), hartfalen (HFpEF, HFrEF).
* **Hersenen:** Verhoogd risico op beroertes (ischemisch en hemorragisch) en cognitieve dysfunctie (lacunaire infarcten).
* **Nieren:** Nierschade, macro-/micro-albuminurie, nierschade is een vroege marker. Hypertensie is de tweede belangrijkste oorzaak van CKD na diabetes.
* **Perifere vaten:** Versnelde atherosclerose, verhoogd risico op latere CV-ziekte.
### 3.4 Etiologie van hypertensie
* **Essentiële hypertensie (90%):** Multifactorieel, met genetische en omgevingsfactoren (overgewicht, obesitas, hoge natriuminname, lage kaliuminname, gebrek aan fysieke activiteit, alcoholgebruik).
* **Secundaire hypertensie (10%):** Kan veroorzaakt worden door nierziekten (bv. renovasculaire hypertensie), endocriene aandoeningen, slaapapneu, etc.
### 3.5 Behandeling van hypertensie
#### 3.5.1 Wie behandelen? (Treatment Threshold)
* Verhoogde bloeddruk gecombineerd met een 10-jaars CVD-risico van $\geq$ 10%.
* Verhoogde bloeddruk gecombineerd met bepaalde aandoeningen:
* Matig-ernstige CKD.
* Bevestigde ASCVD.
* Hypertensie-gemedieerde orgaanschade (HMOD).
* DM II.
* Familiale hypercholesterolemie.
#### 3.5.2 Behandeldoelen (Treatment Target)
* De streef bloeddruk is doorgaans 120-129 mm Hg SBP en 70-79 mm Hg DBP tot de leeftijd van 85 jaar, tenzij er verzachtende omstandigheden zijn (hoge leeftijd, frailty, beperkte levensverwachting, orthostatische hypotensie).
* Bij ouderen is de biologische leeftijd belangrijker dan de chronologische leeftijd. Realistische doelen, rekening houdend met patiëntvoorkeuren, functionaliteit en levensverwachting, zijn cruciaal.
#### 3.5.3 Niet-farmacologische maatregelen
Deze zijn essentieel en omvatten:
* **Gewichtsverlies:** Calorie-inname beperken en fysieke activiteit verhogen.
* **DASH-dieet:** Rijk aan fruit, groenten, volle granen en magere zuivel.
* **Natriumbeperking:** Maximaal 6 gram zout per dag.
* **Kaliuminname:** Verhoogd via fruit, groenten en vetarme zuivelproducten.
* **Fysieke activiteit:** Minimaal 30 minuten per keer, minstens twee keer per week.
* **Rookstop:** Zeer kosteneffectieve strategie.
* **Matiging van alcoholgebruik:** Maximaal 100 gram pure alcohol per week.
#### 3.5.4 Farmacologische behandeling
* **Basisprincipe:** Voordeel komt voornamelijk uit de verlaging van de bloeddruk zelf, niet zozeer van de specifieke molecule ("The lower, the better, but within reason").
* **Eerste keuze (monotherapie of combinatie):**
* **Thiazidediuretica:** Chloortalidon of indapamide (lang werkzaam, bewezen CVD-reductie).
* **Calciumkanaalblokkers (CCB):** Dihydropyridines, verapamil, diltiazem. Effectief in CVA-preventie.
* **ACE-inhibitoren (ACEI) of Angiotensine II Receptor Blokkers (ARB):** Positief effect op proteïnurie/albuminurie, vertragen CKD, lager VKF-risico, indicatie na MI en bij HFrEF.
* **Bètablokkers (BB):** Niet als eerste keuze, tenzij er bijkomende indicaties zijn (bv. hartfalen, ischemische hartziekte). Cardioselectieve en vasodilaterende bètablokkers hebben de voorkeur.
* **Combinatietherapie:** Vaak noodzakelijk, vooral bij resistente hypertensie. Combinaties van medicijnen met complementaire werkingsmechanismen zijn aan te raden (bv. thiazide + RAAS-blokker). Single-pill combinations (SPC) verbeteren therapietrouw.
* **Specifieke groepen:**
* **Diuretica:** Thiaziden (eerste keuze) of lisdiuretica (bij hartfalen of ernstige nierinsufficiëntie). Aldosteronantagonisten bij resistente hypertensie of primair aldosteronisme.
* **CCB:** Dihydropyridines voor perifere vasodilatatie, niet-dihydropyridines (verapamil, diltiazem) met voorzichtigheid bij combinatie met bètablokkers.
* **ACEI/ARB:** Niet combineren. CI bij zwangerschap, angio-oedeem, bilaterale nierslagaderstenose.
* **Bètablokkers:** Keuze is afhankelijk van patiëntkenmerken; voorkeur voor cardioselectieve en vasodilaterende varianten. Niet plots stoppen.
* **Alfablokkers:** Tweede lijn, of bij benigne prostaathypertrofie.
* **Centraal werkende antihypertensiva:** Laatste lijn wegens bijwerkingen.
* **Directe vasodilatoren:** Vaak in combinatie met BB en diureticum.
* **Resistente hypertensie:** Bloeddruk nog steeds te hoog ondanks 3 of meer medicijnen in optimale dosis (incl. diureticum). Aanpak omvat doorverwijzing, start met spironolacton, en mogelijk andere combinaties.
* **Zwangerschap:** Methyldopa, labetalol, nifedipine PR, nicardipine zijn opties. Geen ACEI/ARB/renine-inhibitoren.
#### 3.5.5 Rol van de apotheker
* **Therapietrouw:** Cruciaal, aangezien wereldwijd slechts 40% van de hypertensiepatiënten behandeld wordt en 35% hiervan de streefwaarden niet haalt.
* **Communicatie met de patiënt:** Uitleg over medicatie, bijwerkingen en belang van therapietrouw.
* **Single-pill combinations (SPC):** Vereenvoudigen het schema en verhogen de therapietrouw.
* **Medicatieschema's en medicatiedozen:** Hulpmiddelen om therapietrouw te bevorderen.
## 4. Dyslipidemie
### 4.1 Pathofysiologie van lipoproteïnen
Lipoproteïnen zijn complexen van lipiden en proteïnen die essentieel zijn voor het transport van cholesterol, triglyceriden en vetoplosbare vitaminen. Ze bestaan uit een kern van hydrofobe lipiden en een mantel van hydrofiele lipiden en apolipoproteïnen. De vijf hoofdklassen zijn:
* Chylomicronen
* VLDL (Very Low-Density Lipoproteins)
* IDL (Intermediate-Density Lipoproteins)
* LDL (Low-Density Lipoproteins)
* HDL (High-Density Lipoproteins)
Dyslipidemie is een verstoring in de normale niveaus of samenstelling van deze lipoproteïnen.
* **LDL-C:** Hoog LDL-C is een belangrijke oorzaak én risicofactor voor ASCVD, leidend tot afzetting in de vaatwand, ontstekingen en atherosclerotische plaques. Hoe lager de LDL-C, hoe lager het risico op CV-events.
* **HDL-C:** Traditioneel gezien als "goed" cholesterol, maar de focus is verschoven. Een inverse relatie met CVD-risico is niet meer zo duidelijk en er is geen bewijs dat het verhogen van HDL-C het CVD-risico verlaagt. Extreem hoge waarden kunnen echter wel geassocieerd zijn met een verhoogd risico.
* **Non-HDL-C:** Totaal cholesterol min HDL-C, correleert ook sterk met CVD-risico.
### 4.2 Transportmechanismen
* **Exogene pathway:** Transport van lipiden uit de voeding (voornamelijk via chylomicronen).
* **Endogene pathway:** Transport van lipiden vanuit de lever (voornamelijk via VLDL, IDL, LDL).
* **Reverse cholesterol transport:** Transport van cholesterol vanuit perifere cellen terug naar de lever (voornamelijk via HDL).
### 4.3 Definitie en etiologie van dyslipidemie
Dyslipidemie is een verstoring in de lipoproteïnespiegels. Het kan veroorzaakt worden door:
* **Genetische oorzaken:**
* Familiale hypercholesterolemie (FH)
* Familiale hypertriglyceridemie (FHTG)
* **Secundaire oorzaken:**
* Obesitas
* Diabetes Mellitus (DM II vnl.)
* Schildklieraandoeningen (hypothyroïdie)
* Nierziekten (nefrotisch syndroom, ESRD)
* Leverziekten
* Alcoholgebruik
* Geneesmiddelen (bv. thiaziden, bètablokkers, oestrogenen).
#### 4.3.1 Familiale hypercholesterolemie (FH)
Een genetische aandoening met een hoog LDL-C vanaf jonge leeftijd.
* **Heterozygote FH (HeFH):** 1 op 200-250 personen.
* **Homozygote FH (HoFH):** Zeldzaam, levensbedreigend, met extreme lipidenwaarden en premature cardiovasculaire ziekte.
* FH wordt beschouwd als een hoog risico voor CVD.
### 4.4 Risicobepaling bij dyslipidemie
De behandeling richt zich op het verminderen van het cardiovasculair risico. De "lagere, hoe beter" benadering voor LDL-C is hierbij belangrijk.
### 4.5 Behandeling van dyslipidemie
#### 4.5.1 Levensstijlinterventies
Cruciaal voor de behandeling en preventie:
* **Fysieke activiteit.**
* **Voeding:** Zoutbeperking, inname van vis, vermijden van suikerhoudende dranken, mediterraans dieet, plantaardige voeding.
* **Alcohol:** Matiging tot max. 100 gram pure alcohol per week.
* **Lichaamsgewicht en -samenstelling.**
* **Rookstop:** Meest kosteneffectieve strategie voor CVD-preventie.
#### 4.5.2 Farmacologische opties
* **Statines:**
* **Werkingsmechanisme:** Inhibitie van HMG CoA-reductase, een sleutelenzym in de cholesterolbiosynthese.
* **Impact:** Verminderen CVD-mortaliteit en morbiditeit significant.
* **Nevenwerkingen:** Gastro-intestinale klachten, spierpijn (SAMS), rhabdomyolyse (zeldzaam). Risicofactoren voor SAMS omvatten vrouwelijk geslacht, laag gewicht, hogere leeftijd, hoge statinedosis, nier- of leverdysfunctie, polyfarmacie.
* **Interacties:** Belangrijk om te controleren, met name met CYP3A4-remmers (bv. macroliden, pompelmoessap).
* **Timing:** Statines met een korte halfwaardetijd (bv. simvastatine) kunnen best 's avonds ingenomen worden.
* **Cholesterolabsorptie-inhibitoren (Ezetimibe):**
* **Werkingsmechanisme:** Blokkeert de NPC1L1-transporter in de dunne darm, wat de intestinale cholesterolopname remt.
* **Gebruik:** Liefst niet als monotherapie, tenzij intolerantie voor statines.
* **Nevenwerkingen:** Beperkte stijging van leverenzymen, spierpijn, hoofdpijn.
* **PCSK9-inhibitoren:**
* **Werkingsmechanisme:** Monoclonale antilichamen die de aanmaak van PCSK9 remmen, wat leidt tot meer LDL-receptoren op de cel en een sterke daling van LDL-C.
* **Gebruik:** In combinatie met statines/ezetimibe, of bij intolerantie.
* **Indicaties en terugbetaling:** Specifieke voorwaarden voor verschillende aandoeningen (HeFH, ASCVD).
* **Nevenwerkingen:** Reacties op de injectieplaats, luchtweginfecties. Effect op mortaliteit wordt nog onderzocht.
* **Voorbeelden:** Alirocumab (Praluent®), Evolocumab (Repatha®).
* **Bempedoïnezuur:**
* **Werkingsmechanisme:** Inhibitor van ATP-citraatlyase, een leverenzym in de cholesterolbiosynthese. Wordt enkel in de lever geactiveerd, wat spiergerelateerde bijwerkingen vermindert.
* **Indicaties:** Primaire hypercholesterolemie of gemengde dyslipidemie, en ASCVD of hoog risico hierop.
* **Nevenwerkingen:** Hyperuricemie (kan jicht uitlokken), pijn in ledematen, anemie, stijging leverenzymen.
* **Interacties:** Verhoogt plasmaconcentraties van bepaalde statines, met risico op myopathie en rhabdomyolyse.
* **Inclisiran:**
* **Werkingsmechanisme:** Small interfering RNA (siRNA) dat de aanmaak van PCSK9 beperkt, wat leidt tot een sterke LDL-C daling.
* **Dosering:** Injectie op dag 0, na 3 maanden, en vervolgens elke 6 maanden.
* **Indicatie:** Primaire hypercholesterolemie of gemengde dyslipidemie, in combinatie met maximaal getolereerde statines.
* **Nevenwerkingen:** Reacties op de injectieplaats.
* **Galzuurbinders (bv. Colestyramine):**
* **Werkingsmechanisme:** Remmen de enterohepatische cyclus van galzuren, waardoor de lever meer galzuren aanmaakt uit cholesterol.
* **Gebruik:** Beperkt door slechte tolerantie en nevenwerkingen (GI-stoornissen, tekorten aan vetoplosbare vitaminen).
* **Interacties:** Timing van inname is cruciaal ten opzichte van andere geneesmiddelen.
* **Fibraten (bv. Fenofibraat):**
* **Werkingsmechanisme:** Activeren PPAR-α receptoren, moduleren genexpressie van lipidenmetabolisme. Verlagen triglyceriden, beperken TC/LDL-C, verhogen HDL-C.
* **Indicaties:** Vooral bij hypertriglyceridemie.
* **Nevenwerkingen:** GI-stoornissen, leverenzymstijging, pancreatitis, myopathie (vooral in combinatie met statines).
* **Rode gistrijst:**
* Bevat Monacoline K, wat een statine-achtig actief product is (vergelijkbaar met lovastatine).
* **Controle:** Kwaliteit en inhoud van Monacoline K variëren sterk in voedingssupplementen.
* **Risico's:** Spierpijnen, interacties met CYP450-enzymen, mogelijk citrinine (lever- en niertoxiciteit). Combinatie met statines wordt sterk afgeraden.
#### 4.5.6 Rol van de apotheker
* **Therapietrouw:** Essentieel, aangezien slechte therapietrouw leidt tot slechte resultaten in ASCVD-preventie.
* **Actieve rol (RxACT):** Beoordelen van CVD-risico, opvolgen van LDL-C, stellen van behandeldoelen, aanpakken van levensstijl, aanvragen van labo-onderzoek, monitoren van werkzaamheid en veiligheid, en communicatie met artsen.
## 5. Casusvoorbeelden
### 5.1 Casus Maria (62 jaar)
* **Vraag naar rodegistrijst:** Advies hierover vereist informatie over mogelijke interacties, nevenwerkingen (spierpijn) en de onzekere kwaliteit/dosering van voedingssupplementen. Levensstijlmaatregelen benadrukken.
* **Voorschrift simvastatine 40 mg:** Inname bij voorkeur 's avonds. Controleren op interacties met thuismedicatie. Rodegistrijst dient gestopt te worden wegens mogelijke interactie met simvastatine.
* **Vergeet pilletjes 's avonds:** Therapietrouw is belangrijker dan het exacte tijdstip. Overwegen van een langwerkend preparaat of combinatietherapie indien nodig.
* **82-jarige zonder CV-voorgeschiedenis:** Primaire preventie. Gezien de leeftijd en het beperkte bewijs voor opstart bij deze groep, is een individuele afweging (biologische leeftijd, functionaliteit, levensverwachting, patiëntwens) cruciaal. Een matige dosis statine kan overwogen worden bij hoog risico.
### 5.2 Casus Jozef (83 jaar)
* **Duizeligheid in de voormiddag:** Mogelijk gerelateerd aan antihypertensieve medicatie die 's ochtends wordt ingenomen. Overwegen om medicatie te spreiden over de dag. Hygiënische maatregelen (traag rechtkomen) en uitsluiting van andere oorzaken zijn belangrijk.
* **Dikke voeten:** Kan een bijwerking zijn van dihydropyridine CCB. Overleg met huisarts over switch naar ander molecule.
* **Bloeddruk 140/90 mm Hg bij 83-jarige met DM en triple therapie:** Patiënt heeft een hoog risico en ondanks behandeling zijn de waarden nog steeds boven de streefwaarden (120-139/70-79 mm Hg). Verdere behandeling is geïndiceerd, rekening houdend met algemene toestand en levensverwachting.
* **63-jarige, nooit gerookt, hypertensie 140/90 mm Hg:** Dit scenario wijst op resistente hypertensie. Therapietrouw moet nagegaan worden en secundaire oorzaken moeten worden opgespoord. Verdere therapie gericht op "treat to target" is noodzakelijk.
---
# Hypertensie: diagnostiek, behandeling en management
Dit document biedt een gedetailleerd overzicht van hypertensie, inclusief de diagnostiek, behandeling en het management ervan, met specifieke aandacht voor de rol van de apotheker.
## 2. Hypertensie: diagnostiek, behandeling en management
### 2.1 Inleiding tot hypertensie
Hypertensie wordt gedefinieerd als een bloeddruk waarbij de voordelen van behandeling, zowel niet-farmacologisch als farmacologisch, groter zijn dan de risico's. De relatie tussen bloeddruk en cardiovasculaire/renale events is continu, en het risico begint al te stijgen bij een systolische bloeddruk (SBP) groter dan 90 mm Hg.
### 2.2 Epidemiologie van hypertensie
Wereldwijd treft hypertensie 30-45% van de volwassen bevolking, met een stijgende trend door vergrijzing, een sedentaire levensstijl en de obesitasepidemie. Het risico op hypertensie neemt fors toe met de leeftijd; bij meer dan 60% van de personen boven de 60 jaar wordt hoge bloeddruk vastgesteld. Hypertensie is een belangrijke risicofactor voor atherosclerotische en niet-atherosclerotische cardiovasculaire ziekten (CVD), wat leidt tot miljoenen doden per jaar wereldwijd.
### 2.3 Risicofactoren en risicobepaling
Naast hypertensie zijn roken, dyslipidemie en diabetes de belangrijkste beïnvloedbare risicofactoren voor CVD. Leeftijd is de belangrijkste onvermijdbarere risicofactor. Risicofactoren die het berekende CVD-risico kunnen beïnvloeden, omvatten psychosociale stress, etniciteit, frailty, familiale voorgeschiedenis, genetica, en omgevingsfactoren. Bepaalde aandoeningen zoals chronische nierziekte (CKD), voorkamerfibrillatie (VKF), hartfalen (HF), kanker, COPD, inflammatoire aandoeningen, infecties, migraine, slaapstoornissen, OSAS, mentale stoornissen, niet-alcoholische leververvetting, en geslachtsgebonden aandoeningen beïnvloeden ook het CVD-risico of de prognose.
De risicobepaling voor primaire preventie gebeurt via de SCORE2 en SCORE2-OP modellen, die het absolute risico op cardiovasculaire mortaliteit en morbiditeit over 10 jaar schatten bij schijnbaar gezonde personen. De SCORE2-OP houdt rekening met "competing risks" (andere doodsoorzaken) wat bij ouderen cruciaal is om over- of onderbehandeling te voorkomen.
### 2.4 Terminologie en diagnostiek
* **Geïsoleerde systolische hypertensie (ISH):** SBP is verhoogd, terwijl de diastolische bloeddruk (DBP) normaal of verlaagd is. Dit brengt een zeer hoog cardiovasculair risico met zich mee.
* **Essentiële hypertensie (primaire):** Oorzaak onbekend (90% van de gevallen).
* **Secundaire hypertensie:** Veroorzaakt door een onderliggende aandoening.
* **Witte jassen hypertensie (isolated office hypertension):** Hoge bloeddruk enkel gemeten in de medische praktijk.
* **Gemaskeerde hypertensie (isolated ambulatory hypertension):** Normale bloeddruk in de praktijk, maar verhoogd buiten de praktijk.
Bloeddrukmetingen dienen gestandaardiseerd te gebeuren:
* Patiënt moet rusten en mag niet gerookt of koffie gedronken hebben 30 minuten voor de meting.
* Metingen bij voorkeur beiderzijds uitvoeren.
* Manchet aanpassen aan de armomtrek en op hartniveau plaatsen.
* Meerdere metingen zijn nodig voor een betrouwbare diagnose.
* Ambulatory Blood Pressure Monitoring (ABPM) en Home Blood Pressure Monitoring (HBPM) zijn waardevol om witte jassen en gemaskeerde hypertensie te differentiëren.
### 2.5 Fysiologie van de bloeddrukregulatie
De bloeddruk wordt beïnvloed door:
* **Intravasculair volume:** Gereguleerd door de nieren, met natrium- en chloride-ionen als sleutelfactoren.
* **Autonoom zenuwstelsel:** Sympathische en parasympathische activiteit, beïnvloed door catecholamines en receptoren.
* **Renine-angiotensine-aldosteron-systeem (RAAS):** Angiotensine II veroorzaakt vasoconstrictie en stimuleert aldosteronproductie; aldosteron bevordert natriumretentie.
* **Vasculaire mechanismen:** Vasculaire radius en compliance, endotheelfunctie (bv. stikstofoxide productie). Structurele veranderingen zoals vaatwandverdikking en verkalking spelen een rol.
Variatie over de dag is normaal, met een verhoogd risico op cardiovasculaire events 's ochtends. Een afgezwakte nachtelijke bloeddrukdaling wordt geassocieerd met een verhoogd cardiovasculair risico.
### 2.6 Pathologische gevolgen van hypertensie
Hypertensie kan leiden tot schade aan verschillende organen:
* **Hart:** Hypertensieve cardiomyopathie, linkerventrikelhypertrofie (LVH), diastolische dysfunctie, hartritmestoornissen (vooral VKF), en hartfalen (HFpEF, HFrEF).
* **Hersenen:** Belangrijke risicofactor voor beroertes (ischemisch en hemorragisch), cognitieve dysfunctie en dementie (door lacunaire infarcten of multipele infarcten).
* **Nieren:** Hypertensie is een belangrijke oorzaak van CKD. Macro- en microalbuminurie zijn vroege markers van nierschade.
* **Perifere vaten:** Bevordert atherosclerose, wat leidt tot een verhoogd risico op latere CVD.
### 2.7 Etiologie van hypertensie
* **Essentiële hypertensie (90%):** Multifactorieel, beïnvloed door genetische en omgevingsfactoren (obesitas, natriuminname, fysieke inactiviteit, alcoholgebruik).
* **Secundaire hypertensie (10%):** Kan veroorzaakt worden door nierziekten (bv. renovasculaire hypertensie), endocriene aandoeningen (bv. hyperaldosteronisme, feochromocytoom, schildklierproblemen), slaapapneu, medicatie (bv. NSAID's, orale anticonceptiva, corticosteroïden, sympathicomimetica), en andere oorzaken.
### 2.8 Behandeling van hypertensie
De beslissing om te behandelen hangt af van het 10-jaars CVD-risico, de aanwezigheid van hypertensie-gemedieerde orgaanschade (HMOD) en specifieke aandoeningen zoals CKD, diabetes mellitus type 2 (DMII) en reeds vastgestelde CVD.
#### 2.8.1 Behandeldrempel (Wie behandelen?)
* Verhoogde bloeddruk met een 10-jaars CVD-risico van $\geq 10\%$.
* Verhoogde bloeddruk in combinatie met specifieke aandoeningen:
* Matig-ernstig CKD.
* Bevestigde CVD.
* Hypertensie-gemedieerde orgaanschade (HMOD).
* DMII (vaak met een specifieke streefwaarde van $<130/80$ mm Hg).
* Familiale hypercholesterolemie.
#### 2.8.2 Behandeldoel (Hoever behandelen?)
* Algemeen doel: Systolische bloeddruk (SBP) tussen 120-129 mm Hg en diastolische bloeddruk (DBP) tussen 70-79 mm Hg, tenzij anders aangegeven door specifieke omstandigheden.
* Bij ouderen (bv. $\geq 85$ jaar): Behandeling is wenselijk, maar er moet rekening gehouden worden met biologische leeftijd, frailty, levensverwachting, symptomatisch orthostatisme en de wens van de patiënt. Het doel kan dan ruimer zijn, bv. SBP $<160$ mm Hg indien patiënt fragiel is.
#### 2.8.3 Niet-farmacologische maatregelen
Essentieel voor bloeddrukverlaging en cardiovasculair risicomanagement:
* **Gewichtsverlies:** Calorie-inname verminderen en fysieke activiteit verhogen.
* **DASH-dieet:** Rijk aan fruit, groenten, volle granen, magere zuivel, en beperkt in toegevoegde suikers en rood vlees.
* **Natriumbeperking:** Maximaal 6 gram zout per dag.
* **Kaliumverrijking:** Door consumptie van fruit, groenten, vetarme zuivel.
* **Fysieke activiteit:** Minimaal 40-60% van maximale zuurstofopname, meerdere keren per week gedurende minstens 30 minuten.
* **Alcoholbeperking:** Maximaal 100 gram pure alcohol per week voor mannen, 1 eenheid voor vrouwen.
* **Rookstop:** Cruciaal voor cardiovasculair risicovermindering.
#### 2.8.4 Farmacologische behandeling
* **Keuze van medicatie:** De voordelen komen vooral uit de bloeddrukverlaging zelf, niet zozeer uit specifieke moleculen, met uitzondering van patiënten met specifieke comorbiditeiten. Een "lagere bloeddruk is beter, maar binnen redelijke grenzen" is het uitgangspunt.
* **Eerste keuze middelen (algemeen):**
* **Diuretica (thiaziden):** Chloortalidon of indapamide (lange halfwaardetijd, bewezen cardiovasculaire voordelen). Voorzichtigheid bij jicht en nierinsufficiëntie.
* **Calciumkanaalblokkers (CCB):** Vooral dihydropyridines, effectief in beroertepreventie.
* **ACE-inhibitoren (ACEI) of Angiotensine II Receptor Blokkers (ARB):** Positief effect bij proteïnurie, CKD, VKF, na myocardinfarct (MI) en bij HFrEF. Niet combineren.
* **Combinatietherapie:** Vaak noodzakelijk voor optimale controle, zeker bij hogere bloeddrukwaarden of resistente hypertensie. Start met 2 middelen, eventueel uitbreiden naar 3. Combinaties met complementaire werkingsmechanismen zijn te verkiezen (bv. diuretica + RAAS-blokker). Single-pill combinations (SPC) bevorderen therapietrouw.
* **Specifieke overwegingen per klasse:**
* **Thiazidediuretica:** Chloortalidon/indapamide (lange halfwaardetijd). Nevenwerkingen: dyslipidemie, diabetes, elektrolytstoornissen, hypovolemie, jicht. Interacties: NSAID's, ACEI/ARB/MRA.
* **Lisdiuretica:** Voorkeur bij hartfalen of matig-ernstige nierinsufficiëntie (eGFR $<30$ ml/min).
* **Aldosteronantagonisten (MRA):** Voorkeur bij primair hyperaldosteronisme, resistente hypertensie. Contra-indicatie bij ernstig CKD (eGFR $<45$ ml/min). Nevenwerkingen: hyperkaliëmie, gynaecomastie (spironolacton).
* **CCB:** Dihydropyridines (bv. amlodipine) en niet-dihydropyridines (verapamil, diltiazem). Laatstgenoemde liefst niet combineren met bètablokkers wegens risico op bradycardie. Nevenwerkingen: perifeer oedeem (dihydropyridines), bradycardie (verapamil).
* **ACEI/ARB:** Niet onderling combineren. Positief effect bij proteïnurie, CKD, VKF, na MI en HFrEF. Contra-indicaties: zwangerschap, angio-oedeem, bilaterale nierarteriestenose. Nevenwerkingen: angio-oedeem, hyperkaliëmie, hoest.
* **Bètablokkers (BB):** Geen eerste keuze tenzij bijkomende indicatie (bv. angina pectoris, hartfalen). Minder effectief voor beroertepreventie. Vooral cardioselectieve en/of vasodilaterende BB (bv. nebivolol, carvedilol) prefereren. Niet abrupt stoppen. Contra-indicaties: ernstige bradycardie, AV-blok, astma.
* **Alfablokkers:** Tweede lijn bij persisterende hypertensie of bij benigne prostaathypertrofie (BPH). Nevenwerkingen: orthostatische hypotensie, vochtretentie.
* **Centraal werkende antihypertensiva:** Laatste lijn wegens nevenwerkingen (sedatie, monddroogte, rebound hypertensie bij abrupt stoppen).
* **Directe vasodilatoren:** Meestal in combinatie met BB en diureticum wegens vocht- en zoutretentie en reflextachycardie.
#### 2.8.5 Behandeling bij specifieke comorbiditeiten
* **Hartfalen (HF):** Diuretica, RAAS-blokkers (ACEI/ARB, MRA), bètablokkers, ARNI's.
* **Ischemische Hartziekte (IHD):** Bètablokkers, ACEI/ARB, statines.
* **Diabetes Mellitus (DM):** ACEI/ARB, diuretica, CCB. Streefwaarde BP is lager.
* **Chronische Nierziekte (CKD):** RAAS-blokkers (ACEI/ARB) zijn eerste keuze, zeker bij albuminurie. Lisdiuretica bij matige tot ernstige nierinsufficiëntie.
#### 2.8.6 Behandeling van resistente hypertensie
Gedefinieerd als hypertensie die niet onder controle is met 3 of meer geneesmiddelen op optimale dosis (inclusief een diureticum). Aanpak:
1. Uitsluiten van pseudo-resistentie (therapietrouw, leefstijl, medicatie-interacties).
2. Zoeken naar secundaire oorzaken.
3. Aanpassen van diureticum (lisdiureticum bij CKD).
4. Toevoegen van een aldosteronantagonist (spironolacton of eplerenon).
5. Overwegen van andere klassen (bv. vasodilaterende bètablokker, alfablokker).
6. Verwijzing naar specialist.
7. Nieuwe middelen zoals aprocitentan zijn in ontwikkeling.
#### 2.8.7 Hypertensie tijdens zwangerschap
Hypertensie tijdens zwangerschap brengt risico's met zich mee voor moeder en kind. Eerste keuze middelen zijn methyldopa, labetalol en nifedipine. ACEI/ARB en renineremmers zijn gecontra-indiceerd.
### 2.9 Rol van de apotheker
De apotheker speelt een cruciale rol bij het managen van hypertensie:
* **Therapietrouw bevorderen:** Communicatie, vereenvoudiging van dosisschema's, single-pill combinations, medicatie-dozen, educatie over belang van therapie en mogelijke nevenwerkingen.
* **Monitoren van bloeddruk en therapietrouw:** Door middel van HBPM of supervisie van thuismetingen.
* **Identificeren en managen van nevenwerkingen:** Patiënten informeren en adviseren, contact opnemen met arts indien nodig.
* **Signaleren van interacties:** Tussen antihypertensiva onderling en met andere medicatie (bv. NSAID's, rodegistrijst preparaten).
* **Zelfzorg advies:** Patiënten informeren over leefstijl en veilige zelfzorgproducten.
* **Actieve rol in risicobeheer:** Adviseren over cardiovasculair risico en leefstijl.
* **Deelname aan screeningsprogramma's:** Zoals in de VS (RxACTION) waar apothekers een actieve rol spelen in bloeddrukmetingen en adviesverlening.
### 2.10 Casuïstiek
**Casus 1 (Maria, 62 jaar):**
* **Vraag over rodegistrijst:** Adviseren dat rodegistrijst een statine-achtig effect heeft, maar de veiligheid, dosering en kwaliteit minder goed gecontroleerd zijn dan bij farmaceutische statines. Er is kans op interacties en spierklachten. Leefstijlmaatregelen benadrukken.
* **Simvastatine 40 mg:** Innemen bij voorkeur 's avonds. Informeren over mogelijke GI klachten en spierpijn. Controleren op interacties (simvastatine is CYP3A4 substraat). Rodegistrijst mag niet meer gebruikt worden wegens interactie met simvastatine.
* **Vergeten pillen:** Therapietrouw is belangrijker dan tijdstip. Indien cholesterol goed gecontroleerd is, kan eventueel gewisseld worden naar een langwerkend preparaat.
* **Statine op 82-jarige leeftijd:** Bij primaire preventie bij 82-jarigen zonder CV voorgeschiedenis is het bewijs voor start beperkt. Beoordelen op basis van individuele risicofactoren, functionaliteit, levensverwachting en patiëntwens. Richtlijnen suggereren overwegen bij "high risk" patiënten $>75$ jaar.
**Casus 2 (Jozef, 83 jaar):**
* **Duizeligheid 's voormiddags:** Gezien hij drie antihypertensiva inneemt, kan een aanpassing van het innameschema overwogen worden (bv. een deel 's avonds). Hygiënische maatregelen ter preventie van orthostatische hypotensie zijn belangrijk. Andere oorzaken van duizeligheid uitsluiten.
* **Dikke voeten:** Dihydropyridine CCB (indien hij die neemt) kunnen perifere oedeem veroorzaken. Dit is inter- en intra-individueel variabel. Overleg met arts voor mogelijke switch of uitsluiten van andere oorzaken (hartfalen, vaatlijden).
* **Bloeddruk 140/90 mm Hg op 83 jaar met DM:** Dit is een hoog risico patiënt (geen SCORE nodig). Streefwaarde is 120-139/70-79 mm Hg. Verdere behandeling is aangewezen, tenzij er sprake is van frailty of beperkte levensverwachting, waarbij de doelen aangepast kunnen worden.
* **Bloeddruk 140/90 mm Hg op 63 jaar, nooit gerookt:** Dit kan wijzen op resistente hypertensie bij een jongere patiënt. Therapietrouw nagaan, secundaire oorzaken opsporen en streven naar de streefwaarde van 120-139/70-79 mm Hg. Spironolacton kan als volgende stap overwogen worden.
---
# Dyslipidemie: oorzaken, gevolgen en behandeling
Dit document biedt een gedetailleerd overzicht van dyslipidemie, inclusief de oorzaken, gevolgen, risicobepaling en behandelopties, zowel farmacologisch als niet-farmacologisch.
## 3. Dyslipidemie: oorzaken, gevolgen en behandeling
Dyslipidemie, een verstoring van lipoproteïnen in het bloed, is een belangrijke risicofactor voor cardiovasculaire ziekten (CVD). Dit overzicht behandelt de definitie, epidemiologie, etiologie, pathofysiologie, risicobepaling en behandelstrategieën.
### 3.1 Definitie en lipoproteïnen
Lipoproteïnen zijn complexen van lipiden en eiwitten die hydrofobe lipiden transporteren door lichaamsvloeistoffen. Ze bestaan uit een kern van hydrofobe lipiden (triglyceriden) en een mantel van hydrofiele lipiden (fosfolipiden) en eiwitten (apolipoproteïnen). De vijf hoofdklassen zijn: chylomicronen, VLDL, IDL, LDL en HDL. Dyslipidemie omvat verstoringen in deze lipoproteïnen, waarbij LDL-C en andere apolipoproteïne-B bevattende lipoproteïnen de afzetting in de vaatwand bevorderen, wat leidt tot atherosclerotische plaquevorming en cardiovasculaire events.
* **LDL-C (Low-Density Lipoprotein Cholesterol):** Een belangrijke risicofactor en oorzaak van atherosclerotische cardiovasculaire ziekten (ASCVD). Hoe lager de LDL-C waarde, hoe lager het risico op CVD. Er is geen bewezen ondergrens voor nadelige effecten.
* De **Friedewald formule** wordt gebruikt om LDL-C te berekenen: $LDL-C = TC - HDL-C - (TG/5)$. Deze formule is enkel betrouwbaar als triglyceriden (TG) onder 400 mg/dL liggen en LDL-C boven 50 mg/dL. Nuchtere bloedafname is niet vereist, maar een berekende LDL-C kan afwijken bij metabool syndroom, DMII of hypertriglyceridemie.
* **HDL-C (High-Density Lipoprotein Cholesterol):** Een inverse relatie met CVD risico werd voorheen aangenomen, maar HDL-C wordt niet langer beschouwd als een risicomodifier. Zeer hoge HDL-C waarden kunnen wel geassocieerd zijn met een verhoogd CVD risico. Er is geen bewijs dat het verhogen van HDL-C het CVD risico verlaagt.
* **Non-HDL-C (Non-High-Density Lipoprotein Cholesterol):** Gelijk aan totaal cholesterol minus HDL-C, en wordt beschouwd als een risicofactor voor CVD.
#### 3.1.1 Transport van lipiden
Het lipiden transport verloopt via drie hoofdroutes:
* **Exogene pathway:** Transport van lipiden uit de voeding naar de darmen en vervolgens naar de lever, voornamelijk via chylomicronen.
* **Endogene pathway:** Transport van lipiden vanuit de lever naar het lichaam, voornamelijk via VLDL, IDL en LDL.
* **Reverse cholesterol transport:** Transport van cholesterol vanuit perifere cellen terug naar de lever en darmen, voornamelijk via HDL.
### 3.2 Epidemiologie
Dyslipidemie is verantwoordelijk voor ongeveer 20-30% van de CVD mortaliteit. In 2008 was de prevalentie wereldwijd (vanaf 25 jaar) 39%. De stijging van plasma LDL-C correleert met toenemende sociaaleconomische ontwikkeling. In 2017 resulteerde hoog plasma LDL-C in ongeveer 4,4 miljoen overlijdens en 98,62 miljoen DALYs (Disability-Adjusted Life Years). Hoewel deze cijfers sinds 1990 dalen, zijn er aanzienlijke verschillen per inkomen.
### 3.3 Etiologie
De oorzaken van dyslipidemie kunnen worden onderverdeeld in genetische en secundaire vormen:
#### 3.3.1 Genetische oorzaken
* **Familiale hypercholesterolemie (FH):** Een erfelijke aandoening met een frequentie van ongeveer 1 op 200-250 bij heterozygoten (HeFH). Het wordt veroorzaakt door loss-of-function mutaties in het LDLR-gen (95%), apob-genen, of gain-of-function mutaties in het PCSK9-gen. Homozygote FH (HoFH) is zeldzaam en levensbedreigend. FH wordt gekenmerkt door extreme lipidenwaarden en/of een familiale voorgeschiedenis, en wordt beschouwd als een hoog-risico conditie voor CVD.
* **Familiale hypertriglyceridemie (FHTG).**
#### 3.3.2 Secundaire vormen
* Obesitas
* Diabetes Mellitus (DMII meer dan DMI)
* Schildklieraandoeningen (voornamelijk hypothyroïdie)
* Nierziekten (nefrotisch syndroom, ESRD, niertransplantatie)
* Leverziekten
* Alcoholgebruik (verhoogt TG, VLDL; verhoogt HDL-C)
* Oestrogenen
* Medicatie: thiaziden, carbamazepine, ciclosporine, anabole steroïden, bètablokkers, galzuurbindende resin en, groeihormoon.
### 3.4 Risicobepaling
Het bepalen van het cardiovasculair risico is essentieel voor preventie. Hogere absolute CVD risico's leiden tot een groter absoluut voordeel van risicofactorinterventie, wat resulteert in een lagere Number Needed to Treat (NNT). Risicobepaling is aangewezen bij:
* **Schijnbaar gezonde personen:** Via scoringssystemen zoals **SCORE2** en **SCORE2-OP**.
* **Patiënten met bevestigde ASCVD:** Zeer hoog risico.
* **Patiënten met DMII:** Matig tot zeer hoog risico.
* **Patiënten met specifieke risicofactoren:** Zoals chronische nierziekte (CKD) en familiale hypercholesterolemie (FH), wat leidt tot een hoog tot zeer hoog risico.
#### 3.4.1 SCORE2 en SCORE2-OP
Deze scoringssystemen schatten het absolute risico op CVD mortaliteit (fataal) en morbiditeit (niet-fataal myocardinfarct, niet-fataal CVA) over 10 jaar bij schijnbaar gezonde personen tussen 40-69 jaar (SCORE2) of ≥ 70 jaar (SCORE2-OP). SCORE2-OP houdt rekening met 'competing risks' (andere doodsoorzaken) en het 5-jaar risico, wat relevant is voor ouderen waarbij het risico op niet-CVD mortaliteit toeneemt. Verschillende regio-afhankelijke risicokaarten worden gebruikt.
### 3.5 Behandelingsprincipes
De behandeling van dyslipidemie combineert niet-farmacologische en farmacologische benaderingen, met als doel het verminderen van het cardiovasculair risico.
#### 3.5.1 Niet-farmacologische maatregelen (levensstijlinterventies)
Deze zijn een essentieel onderdeel van de behandelstrategie:
* **Gewichtsverlies:** Door verminderde calorie-inname en verhoogde fysieke activiteit.
* **Voeding:**
* **DASH (Dietary Approaches to Stop Hypertension) dieet:** Rijk aan fruit, groenten, volle granen en magere zuivelproducten, met matige inname van vlees, vis, gevogelte, noten en bonen. Beperkt suikerhoudende dranken, rood vlees en toegevoegde vetten.
* **Natriumbeperking:** Advies is maximaal 6 gram zout per dag (WHO). Vermijden van zoutvat en bewerkte voedingsmiddelen.
* **Kaliumrijke voeding:** Fruit, groenten, vetarme zuivel, bepaalde vis en vlees, noten, sojaproducten. Dit kan het effect van natrium op bloeddruk afzwakken. Kaliumsuppletie is aangewezen mits goede nierfunctie.
* **Omega-3 vetzuren (PUFA & MUFA):** Het effect op harde eindpunten is beperkt, maar kan helpen bij triglyceridenverlaging. Voedingsbronnen worden geprefereerd boven supplementen.
* **Fysieke activiteit:** Consensus is minstens 2 keer per week, minstens 30 minuten per keer, met een activiteitsniveau van 40-60% van de maximale zuurstofopname. De literatuur is heterogeen over de harde eindpunten.
* **Alcoholbeperking:** Maximaal 100 gram pure alcohol per week wordt als grens gehanteerd.
* **Rookstop:** De meest kosteneffectieve strategie in CVD preventie. Rokers zullen nooit meer het risico van niet-rokers bereiken, zelfs na het stoppen.
* **Lichaamsgewicht en lichaamssamenstelling:** Optimaliseren hiervan is belangrijk.
#### 3.5.2 Farmacologische opties
De keuze van medicatie hangt af van het risico, de lipidenwaarden en de aanwezigheid van comorbiditeiten. Evaluatie van LDL-C wordt 4-6 weken na start of therapiewijziging uitgevoerd.
##### 3.5.2.1 Statines
* **Werkingsmechanisme:** Inhibitie van HMG-CoA reductase, een sleutelenzym in de hepatische cholesterolsynthese.
* **Impact:** Statines verminderen het risico op CVD significant. De verlaging van CVD risico is proportioneel aan de LDL-C reductie. De absolute voordelen zijn afhankelijk van het absolute risico van de patiënt.
* **Nevenwerkingen:**
* Gastro-intestinale klachten (krampen, diarree).
* **Rhabdomyolyse:** Zeldzaam (1-3/100.000 gevallen), ernstige spierschade met risico op nierschade.
* **Statine-geassocieerde spierklachten (SAMS):** Prevalentie rond 9%. Risicofactoren zijn o.a. vrouwelijk geslacht, laag gewicht, hogere leeftijd, alcoholmisbruik, hoge statinedosis, nier- of leverdysfunctie, hypothyroïdie, polyfarmacie. Genetische predispositie (bv. SLCO1B1\*5 genotype) kan een rol spelen. Het nocebo-effect draagt ook bij aan de symptomatische ervaring.
* **Interacties:** Voornamelijk via CYP3A4 (atorvastatine, simvastatine) en CYP2C9 (flu vastatine). Interacties met macrolyden, pompelmoessap, azolen, fibraten en ciclosporine zijn bekend.
* **Toedieningstijdstip:** Voor statines met een korte halfwaardetijd (bv. simvastatine) wordt inname 's avonds aanbevolen om de nachtelijke cholesterolsynthese optimaal te beïnvloeden. Statines met een lange halfwaardetijd (bv. atorvastatine) kunnen op elk moment van de dag worden ingenomen.
* **Aanpak bij spierklachten:** Tijdelijk stoppen met de statine, evaluatie van CK en creatinine, en eventueel herstarten met een lagere dosis of een ander statine. Pravastatine en flu vastatine worden soms beter verdragen.
##### 3.5.2.2 Cholesterolabsorptie-inhibitoren
* **Ezetimibe:** Blokkeert de NPC1L1 transporter in de dunne darm, wat de intestinale cholesterolopname remt. Dit leidt tot verminderde cholesterolaanvoer naar de lever, toename van LDL-receptoractiviteit en een verdere reductie van LDL-C.
* **Gebruik:** Liefst niet in monotherapie, tenzij intolerantie voor statines.
* **Nevenwerkingen:** Beperkte stijging van leverenzymen, spierpijn, hoofdpijn, GI-stoornissen.
* **Interacties:** Voedsel heeft geen invloed op de absorptie.
##### 3.5.2.3 PCSK9-inhibitoren
* **Werkingsmechanisme:** Monoclonale antilichamen gericht tegen het PCSK9-enzym. Dit enzym is verantwoordelijk voor de afbraak van LDL-receptoren. Door PCSK9 te remmen, wordt de expressie van LDL-receptoren op de levercel verhoogd, wat leidt tot een grotere klaring van LDL-C uit het bloed. Statines verhogen de circulatie van PCSK9, waardoor de combinatie met statines het meest effectief is.
* **Impact:** Zeer sterke verlaging van LDL-C (tot 60%), onafhankelijk van combinatie met statines of ezetimibe. Studies zoals FOURIER (evolocumab) en ODYSSEY OUTCOMES (alirocumab) tonen een significante reductie van cardiovasculaire events in hoog-risico groepen.
* **Indicaties:** Primaire hypercholesterolemie, gemengde dyslipidemie, HeFH, HoFH, en patiënten met ASCVD. Terugbetaling is vaak gebonden aan specifieke LDL-C streefwaarden na gebruik van statines/ezetimibe.
* **Nevenwerkingen:** Reacties ter hoogte van de injectieplaats, luchtweginfecties. Myopathie en cognitieve problemen worden onderzocht maar de evidentie voor significante bijwerkingen is beperkt.
* **Toediening:** Subcutane injecties, met een doseringsfrequentie variërend van tweewekelijks tot maandelijks.
##### 3.5.2.4 Bempedoïnezuur
* **Werkingsmechanisme:** Een pro-drug die in de lever wordt geactiveerd tot bempedoïnezuur-CoA, welke ATP-citraatlyase inhibeert. Dit enzym is betrokken bij de cholesterolsynthese in de lever, wat leidt tot een verminderde intracellulaire cholesterolproductie en een upregulatie van LDL-receptoren. Activatie gebeurt enkel in de lever, niet in de spieren.
* **Impact:** Reductie van LDL-C met 23% als monotherapie, 18% bovenop statines, en 38% bovenop ezetimibe.
* **Indicaties:** Volwassenen met primaire hypercholesterolemie of gemengde dyslipidemie met onvoldoende controle ondanks statine en/of andere therapieën, of patiënten met ASCVD of hoog risico die maximaal getolereerde statine en/of ezetimibe gebruiken.
* **Nevenwerkingen:** Hyperuricemie (risico op jicht), pijn in de ledematen, anemie, stijging van leverenzymen. Geen signaal van meer diabetes.
* **Interacties:** Verhoogt de plasmaconcentratie van simvastatine (vooral >40mg), atorvastatine, pravastatine en rosuvastatine, wat het risico op myopathie en rhabdomyolyse verhoogt.
##### 3.5.2.5 Inclisiran
* **Werkingsmechanisme:** Een small interfering RNA (siRNA) dat de aanmaak van PCSK9 in de lever beperkt. Dit resulteert in een sterke daling van LDL-C (tot 50%).
* **Indicaties:** Primaire hypercholesterolemie (HeFH en niet-familiaire) of gemengde dyslipidemie in combinatie met maximaal getolereerde statines en/of andere middelen.
* **Dosering:** Twee subcutane injecties in het eerste jaar (dag 0, dag 180), daarna een injectie elke 6 maanden.
* **Nevenwerkingen:** Reacties ter hoogte van de injectieplaats.
##### 3.5.2.6 Galzuurbinders
* **Colestyramine:** Bindt galzuren in de darmen, onderbreekt de enterohepatische cyclus, wat de lever aanzet tot meer galzuurproductie uit cholesterol. Dit leidt tot een toename van LDL-receptoractiviteit.
* **Impact:** Verlaagt LDL-C, verhoogt TG.
* **Nevenwerkingen:** Slecht getolereerd met GI-stoornissen en tekorten aan vetoplosbare vitaminen.
* **Interacties:** De inname moet 4 uur voor of 1 uur na andere geneesmiddelen plaatsvinden.
##### 3.5.2.7 Fibraten
* **Fenofibraat:** Agonisten van nucleaire PPAR-α receptoren, moduleren genexpressie in het lipidenmetabolisme.
* **Impact:** Verlaagt triglyceriden, beperkt TC en LDL-C, verhoogt HDL-C.
* **Nevenwerkingen:** GI-stoornissen, leverfunctiestoornissen, pancreatitis, myopathie (vooral in combinatie met statines of bij nierinsufficiëntie).
* **Interacties:** Verhoogt effect van vitamine K antagonisten en sulfamiden. Combinatie met statines verhoogt risico op myopathie (vooral gemfibrozil). Inname bij voorkeur 's ochtends, statines 's avonds.
##### 3.5.2.8 Rode gistrijst
* **Werkingsmechanisme:** Bevat Monacoline K, dat chemisch vergelijkbaar is met lovastatine. Werkt dus als een statine.
* **Risico's:**
* Niet-gecontroleerde inhoud en dosering van Monacoline K, mogelijk met citrinine (lever- en niertoxiciteit).
* Grote interindividuele verschillen in effect en bijwerkingen.
* **Interacties:** Risico op spiertoxiciteit bij combinatie met statines. Interacties met CYP450 en P-gp systemen.
* **Advies:** Voorzichtigheid geboden, niet combineren met statines, en opvolging door een arts is noodzakelijk. In sommige landen is de verkoop als voedingssupplement verboden.
#### 3.5.3 Rol van de apotheker
De apotheker speelt een cruciale rol bij het verbeteren van therapietrouw, het geven van voorlichting over levensstijl en medicatie, het monitoren van effectiviteit en veiligheid, en het signaleren van mogelijke interacties. Dit kan via consultaties, het aanvragen van labo-onderzoek (indien bevoegd), en contact met de arts. Het gebruik van single-pill combinations kan de therapietrouw bevorderen.
### 3.6 Casuïstiek
**Casus 1: Maria, 62 jaar**
* **Rodegistrijst:** Advies is om voorzichtig te zijn, de mogelijke risico's (vooral bij interactie met andere medicatie en gebrek aan kwaliteitscontrole) te benadrukken. Een focus op levensstijlinterventies (voeding, beweging) is aangewezen.
* **Simvastatine 40 mg:** Inname bij voorkeur 's avonds. Rodegistrijst dient gestopt te worden om interacties met simvastatine (een CYP3A4 substraat) te vermijden.
* **Vergeten inname 's avonds:** Therapietrouw is belangrijker dan het precieze tijdstip. Bij goede cholesterolcontrole kan een switch naar een langwerkend preparaat overwogen worden. Indien de controle onvoldoende is, kan combinatietherapie nodig zijn.
* **Statine op 82-jarige leeftijd (primaire preventie):** Bij afwezigheid van CV voorgeschiedenis, is de evidentie beperkt. Beslissing moet gebaseerd zijn op de individuele patiënt (leeftijd, functionaliteit, comorbiditeiten, levensverwachting, patiëntwens). Richtlijnen suggereren start bij hoog-risico patiënten > 75 jaar, met bij voorkeur een statine in matige dosis. Stoppen kan overwogen worden bij klachten of verminderde algemene toestand.
**Casus 2: Jozef, 83 jaar**
* **Duizeligheid 's voormiddags:** Mogelijk gerelateerd aan antihypertensiva (dosis timing, interacties). Advies: rustig opstaan, eventueel medicatie aanpassen i.o.m. arts. Andere oorzaken uitsluiten.
* **Dikke voeten:** Kan veroorzaakt worden door dihydropyridine CCB's. Bespreken met arts voor mogelijke switch of uitsluiten van andere oorzaken (hartfalen, vaatlijden).
* **Bloeddruk 140/90 mmHg bij 83-jarige met diabetes en triple therapie:** Dit is een hoog-risico patiënt. Target is 120-139/70-79 mmHg. Verdere behandeling is aangewezen, tenzij de algemene toestand of levensverwachting dit belet.
* **Bloeddruk 140/90 mmHg bij 63-jarige niet-roker:** Bij een jongere patiënt wordt dit beschouwd als resistente hypertensie. Therapietrouw nagaan, secundaire oorzaken opsporen, en streven naar het behandeldoel 120-139/70-79 mmHg. Spironolacton kan als eerstelijnskeuze bij verdere therapie overwogen worden.
---
# Casuïstiek en patiëntgerichte zorg
Deze sectie van de studiegids focust op de toepassing van theoretische kennis in de klinische praktijk door middel van casestudies, met nadruk op patiëntgerichte advisering en de rol van de apotheker.
## 4 Casuïstiek en patiëntgerichte zorg
### 4.1 Casus 1: Maria, 62 jaar
Maria, 62 jaar, met een voorgeschiedenis van frequente urineweginfecties, hyperthyroïdie en een hysterectomie, vraagt naar een preparaat op basis van rode gistrijst om haar cholesterol op natuurlijke wijze te verlagen.
#### 4.1.1 Advies en vragen bij rode gistrijst
Bij een vraag naar rode gistrijst dient de apotheker de volgende adviezen en vragen te stellen:
* **Werkingsmechanisme en risico's:** Rode gistrijst bevat monacoline K, een stof met een statine-achtig werkingsmechanisme. Het is geen veiliger alternatief voor statines en kan dezelfde bijwerkingen veroorzaken, zoals spierpijn.
* **Kwaliteitscontrole:** Als voedingssupplement is de inhoud, dosering en de aanwezigheid van contaminanten (zoals citrinine, dat lever- en niertoxiciteit kan veroorzaken) minder streng gecontroleerd dan bij geneesmiddelen.
* **Interacties:** Er is een risico op interacties met andere geneesmiddelen, met name statines, wat kan leiden tot verhoogde spiertoxiciteit. Interacties met CYP450 enzymen en P-gp zijn ook mogelijk.
* **Levensstijl:** Benadruk het belang van levensstijlaanpassingen zoals lichaamsbeweging, gezonde voeding en stoppen met roken ter ondersteuning van de cholesterolregulatie.
* **Medicatieschema:** Zorg voor een duidelijk medicatieschema waarin het gebruik van rode gistrijst wordt vermeld.
* **Medisch advies:** Het gebruik van rode gistrijst zou idealiter onder medisch advies moeten plaatsvinden, en de Hoge Gezondheidsraad raadt zelfs een verbod op de verkoop als voedingssupplement aan.
#### 4.1.2 Simvastatine 40 mg voorgeschreven
Drie maanden later komt Maria terug met een voorschrift voor simvastatine 40 mg.
* **Inname:** De tablet kan het best 's avonds worden ingenomen, omdat het cholesterolmetabolisme voornamelijk 's nachts plaatsvindt en simvastatine een kortere halfwaardetijd heeft. Voedsel heeft geen invloed op de absorptie.
* **Bijwerkingen en opvolging:** Mogelijke bijwerkingen zijn gastro-intestinale klachten en spierklachten (spierpijn tot rhabdomyolyse). Bij ernstige klachten moet de huisarts gecontacteerd worden. Controle van de bloedlipidenwaarden wordt aangeraden 4-6 weken na de start of dosiswijziging van de statine.
* **Medicatie-interacties:** Simvastatine is een substraat van CYP3A4. Interacties met andere geneesmiddelen (zoals macroliden, azolen, pompelmoessap, fibraten, ciclosporine) moeten zorgvuldig worden nagegaan en vermeden, met name de combinatie met rode gistrijst moet worden stopgezet.
* **Thuismedicatie:** De rode gistrijst mag niet meer worden ingenomen vanwege het risico op interacties met simvastatine.
#### 4.1.3 Problemen met medicatietrouw
Maria vergeet haar pilletjes 's avonds gemakkelijk.
* **Therapietrouw versus tijdstip:** Therapietrouw is belangrijker dan het exacte tijdstip van inname.
* **Oplossingen:**
* Indien de cholesterolwaarden goed gecontroleerd zijn met simvastatine 40 mg, kan een switch naar een ander statinepreparaat overwogen worden.
* Als de cholesterolwaarden onvoldoende controle vertonen, kan een switch naar een langwerkender statine worden overwogen waarbij het tijdstip van inname minder kritisch is, of een combinatiepreparaat.
#### 4.1.4 Statine aanbeveling op 82-jarige leeftijd
De vraag of een statinetherapie aanbevolen zou worden indien Maria 82 jaar was, vereist een gerichte benadering:
* **Primaire preventie bij ouderen:** Voor een 82-jarige zonder cardiovasculaire voorgeschiedenis (primaire preventie) is de evidentie voor het starten van statinetherapie beperkt.
* **Individuele beoordeling:** De beslissing hangt af van de individuele patiëntfactoren: leeftijd (biologische leeftijd is belangrijker dan chronologische), functionaliteit, comorbiditeiten, levensverwachting en de wens van de patiënt.
* **Richtlijnen:** De richtlijnen suggereren om bij patiënten ouder dan 75 jaar te starten met een statine indien ze een hoog risico hebben op cardiovasculaire events.
* **Dosering:** Bij ouderen wordt bij voorkeur een statine met een matige dosering gebruikt.
* **Stopzetting:** Het is verdedigbaar om een statinebehandeling te stoppen bij klachten, polyfarmacie, of een verminderde algemene toestand.
### 4.2 Casus 2: Jozef, 83 jaar
Jozef is 83 jaar en heeft een voorgeschiedenis van jicht, een heupprothese links na een val met de fiets, 40 pakjaren (gestopt in 2009), hypercholesterolemie, hypertensie, benigne prostaathypertrofie en diabetes mellitus type II.
#### 4.2.1 Duizeligheid in de voormiddag
Jozef klaagt van duizeligheid in de voormiddag.
* **Mogelijke oorzaken:**
* **Medicatie-timing:** Jozef neemt 's morgens drie antihypertensiva. Afhankelijk van de werkingsduur en het moment van piekconcentratie, kan het aanpassen van de innametijd van één of meerdere medicijnen naar de avond helpen.
* **Orthostatische hypotensie:** Dit kan optreden door de antihypertensiva, maar ook door ondervulling. Adviezen omvatten langzaam rechtkomen, bewegen voor het opstaan, en rechtop komen in verschillende fasen.
* **Andere oorzaken:** Syncope of benigne paroxysmale positionele vertigo (BPPV) moeten ook worden overwogen.
* **Verwijzing:** Indien nodig kan een doorverwijzing naar een specialist voor verdere diagnose en eventuele aanpassing van de therapie, zoals het voorschrijven van steunkousen, overwogen worden.
#### 4.2.2 Dikke voeten
Jozef heeft sinds enkele weken last van dikke voeten.
* **Mogelijke oorzaak (medicatie):** Dihydropyridine calciumkanaalblokkers (CCB's) kunnen perifere oedeem veroorzaken. De ernst kan inter- en intra-individueel variëren.
* **Advies:** Dit punt moet besproken worden met de huisarts om te overwegen of een switch naar een ander molecuul aangewezen is.
* **Uitsluiting van andere oorzaken:** Andere oorzaken van dikke voeten, zoals hartfalen of vaatlijden, moeten worden uitgesloten.
#### 4.2.3 Bloeddruk van 140/90 mm Hg
Jozef meet thuis een bloeddruk van 140/90 mm Hg en vraagt of hij een extra geneesmiddel moet innemen.
* **Risicoprofiel:** Jozef is 83 jaar, heeft diabetes en gebruikt reeds drievoudige therapie voor hypertensie. Dit wijst op een patiënt met een hoog cardiovasculair risico, waarvoor geen SCORE-berekening nodig is.
* **Behandeldoelstellingen:** Het streefdoel voor bloeddruk bij deze patiënt ligt doorgaans tussen 120-139 mm Hg systolisch en 70-79 mm Hg diastolisch.
* **Beslissing:** Gezien zijn leeftijd en diabetes, zou verdere behandeling overwogen kunnen worden, tenzij er sprake is van 'verzachtende omstandigheden' zoals frailty, beperkte levensverwachting, significante comorbiditeiten, of symptomatische orthostatisme. In zulke gevallen moeten de therapiedoelen worden bijgesteld.
#### 4.2.4 Bloeddruk bij een 63-jarige niet-roker
De vraag of een extra geneesmiddel aanbevolen zou worden indien Jozef 63 jaar was en nooit gerookt had, wijst op een andere scenario.
* **Resistente hypertensie:** Een 63-jarige patiënt met een bloeddruk van 140/90 mm Hg die reeds drievoudige therapie gebruikt, wordt beschouwd als resistente hypertensie.
* **Aanpak:**
* Nagaan van de therapietrouw.
* Opsporen van mogelijke secundaire oorzaken van hypertensie.
* **"Treat to target" principe:** Streven naar de optimale bloeddrukdoelwaarden van 120-139 mm Hg systolisch en 70-79 mm Hg diastolisch.
* **Verdere therapie:** Indien verdere therapie nodig is, is spironolactone vaak de eerste keuze bij resistente hypertensie, mits er geen contra-indicaties zijn en de nierfunctie adequaat is.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Hypertensie | Verhoogde bloeddruk waarbij de voordelen van therapie de risico's overtreffen, zoals bewezen in klinische studies. De relatie tussen bloeddruk en cardiovasculaire/renale events is continu en start al bij een systolische bloeddruk (SBP) > 90 mm Hg. |
| Dyslipidemie | Een verstoring in de lipoproteïnen (chylomicronen, VLDL, IDL, LDL, HDL) in het bloed, gekenmerkt door abnormale concentraties van lipiden en/of lipoproteïnen. Dit kan leiden tot afzetting in de vaatwand en de ontwikkeling van atherosclerotische plaques. |
| Cardiovasculair risico | De waarschijnlijkheid dat iemand binnen een bepaalde periode (meestal 10 jaar) een cardiovasculair event doormaakt, zoals een myocardinfarct of een beroerte. Dit risico wordt bepaald door diverse factoren, waaronder leeftijd, geslacht, bloeddruk, cholesterolwaarden en leefstijl. |
| SCORE2 & SCORE2-OP | Risicostratificatiemodellen die gebruikt worden om het 10-jaars risico op cardiovasculaire mortaliteit en morbiditeit te schatten bij schijnbaar gezonde personen. SCORE2 is voor personen tussen 40-69 jaar, terwijl SCORE2-OP (older persons) specifiek is voor ouderen (≥ 70 jaar) en rekening houdt met 'competing risks'. |
| Hoge bloeddruk (verhoogde BD) | De bloeddruk waarbij het gemiddelde cardiovasculair risico niet hoog genoeg is om alle patiënten te behandelen, maar wel een subgroep met een verhoogd risico. Dit is niet gelijk aan normaal of optimaal. |
| Risicofactoren | Factoren die de kans op het ontwikkelen van een ziekte, zoals cardiovasculaire aandoeningen, verhogen. Belangrijke beïnvloedbare risicofactoren voor CVD zijn hypertensie, roken, dyslipidemie en diabetes. |
| Risicobepaling | Het proces waarbij het individuele cardiovasculaire risico wordt ingeschat. Dit gebeurt met behulp van risicomodellen zoals SCORE2 en SCORE2-OP, en houdt rekening met zowel klassieke risicofactoren als risicomodificatoren. |
| Hypertensie-gemedieerde orgaanschade (HMOD) | Structurele of functionele veranderingen in organen zoals het hart, de hersenen, retina, nieren en bloedvaten, veroorzaakt door een verhoogde bloeddruk. HMOD is een marker van pre-klinische of asymptomatische cardiovasculaire ziekte en verhoogt het cardiovasculaire risico. |
| Essentiële hypertensie | Primaire of idiopathische hypertensie, die in ongeveer 90% van de gevallen voorkomt en wordt veroorzaakt door een combinatie van genetische en omgevingsfactoren. |
| Secundaire hypertensie | Hypertensie die veroorzaakt wordt door een onderliggende medische aandoening, zoals nierziekten, hormonale stoornissen of bepaalde geneesmiddelen. |
| Geïsoleerde systolische hypertensie (ISH) | Een vorm van hypertensie waarbij de systolische bloeddruk verhoogd is, terwijl de diastolische bloeddruk normaal of verlaagd is. Dit komt vaker voor bij ouderen en is geassocieerd met een verhoogd cardiovasculair risico. |
| Gemaskeerde hypertensie | Een aandoening waarbij de bloeddruk normaal is in de kliniek, maar verhoogd is buiten de klinische setting, bijvoorbeeld tijdens ambulante metingen. Dit komt vaker voor bij jongere mannen en is geassocieerd met een verhoogd cardiovasculair risico. |
| Ambulante bloeddrukmeting (ABPM) | Een methode om de bloeddruk gedurende 24 uur te meten met behulp van een draagbaar apparaat. Dit geeft een beter beeld van de bloeddrukvariaties gedurende de dag en nacht dan metingen in de kliniek. |
| Lipoproteïnen | Complexe structuren van lipiden en eiwitten die betrokken zijn bij het transport van vetten (cholesterol, triglyceriden) in het bloed. De belangrijkste klassen zijn chylomicronen, VLDL, IDL, LDL en HDL. |
| LDL-C | Low-density lipoprotein cholesterol. Wordt beschouwd als de belangrijkste risicofactor voor atherosclerotische cardiovasculaire ziekte. Hoe lager de LDL-C waarde, hoe lager het risico op cardiovasculaire events. |
| Non-HDL-C | Non-high-density lipoprotein cholesterol. Dit is een maat voor het totale cholesterolgehalte minus het HDL-cholesterolgehalte en correleert met het cardiovasculair risico, vergelijkbaar met LDL-C. |
| Familiale hypercholesterolemie (FH) | Een erfelijke stoornis van het lipidenmetabolisme, gekenmerkt door extreem hoge LDL-C waarden vanaf jonge leeftijd, wat leidt tot een sterk verhoogd risico op cardiovasculaire ziekten. |
| Statines | Een klasse van geneesmiddelen die de HMG-CoA-reductase remmen, een sleutelenzym in de cholesterolbiosynthese. Statines verlagen effectief LDL-C en worden gebruikt voor de primaire en secundaire preventie van cardiovasculaire aandoeningen. |
| Rhabdomyolyse | Een ernstige aandoening waarbij spierweefsel afbreekt, wat kan leiden tot nierschade. Dit is een zeldzame, maar ernstige bijwerking van statines, vooral in combinatie met andere geneesmiddelen of bij specifieke risicofactoren. |
| Ezetimibe | Een geneesmiddel dat de intestinale opname van cholesterol remt door te binden aan de NPC1L1-transporter. Het wordt vaak gebruikt in combinatie met statines om de LDL-C verder te verlagen. |
| PCSK9-inhibitoren | Monoklonale antilichamen die zich richten tegen het PCSK9-enzym, wat leidt tot meer LDL-receptoren op de levercel en daardoor een sterke daling van LDL-C. Ze worden gebruikt bij patiënten met moeilijk te behandelen hypercholesterolemie of na cardiovasculaire events. |
| Bempedoïnezuur | Een pro-drug die in de lever wordt geactiveerd en de ATP-citraatlyase remt, een enzym in de hepatische cholesterolsynthese. Het leidt tot een vermindering van LDL-C en wordt gebruikt bij patiënten met hypercholesterolemie die statines niet goed verdragen of onvoldoende effect hebben. |
| Inclisiran | Een klein interfererend RNA (siRNA) dat de aanmaak van PCSK9 remt, wat resulteert in een sterke en langdurige daling van LDL-C. Het wordt subcutaan toegediend met een interval van zes maanden na de initiële dosering. |
| Galzuurbinders | Harsen die galzuren in de darm binden, waardoor de enterohepatische cyclus wordt onderbroken. Dit leidt tot verhoogde productie van galzuren uit cholesterol door de lever, met als gevolg een daling van LDL-C. Ze worden echter slecht verdragen. |
| Fibraten | Geneesmiddelen die voornamelijk de triglyceriden verlagen en HDL-C verhogen. Ze worden vaak gebruikt bij patiënten met hypertriglyceridemie en een verhoogd cardiovasculair risico, maar hebben minder effect op LDL-C dan statines. |
| Rodegistrijst | Een traditioneel Chinees product verkregen uit Monascus purpureus, dat monacoline K bevat, een stof met een statine-achtige werking. De kwaliteit, dosering en veiligheid van voedingssupplementen met rodegistrijst zijn echter minder gecontroleerd dan die van geneesmiddelen. |
| Therapietrouw | De mate waarin een patiënt het voorgeschreven behandelingsschema volgt. Een goede therapietrouw is cruciaal voor het succes van de behandeling van chronische aandoeningen zoals hypertensie en dyslipidemie. |
| Polyfarmacie | Het gelijktijdig gebruik van meerdere geneesmiddelen door een patiënt. Dit kan leiden tot complexiteit van het behandelingsschema, interacties en een verhoogd risico op bijwerkingen, vooral bij ouderen. |
| Monotherapie | Behandeling met één enkel geneesmiddel. Wordt bij voorkeur toegepast om polyfarmacie te vermijden en de therapietrouw te bevorderen, tenzij de aandoening een combinatiebehandeling vereist. |
| Combinatietherapie | Behandeling waarbij meerdere geneesmiddelen worden gecombineerd om een betere effectiviteit te bereiken of om resistentie tegen enkelvoudige therapie te overwinnen. Bij hypertensie en dyslipidemie kan dit nodig zijn om de streefwaarden te bereiken. |
| Monacoline K | De actieve stof in rodegistrijst die structureel vergelijkbaar is met lovastatine en een cholesterolverlagend effect heeft door de HMG-CoA-reductase te remmen. |
| Atherosclerose | Een chronische ontstekingsziekte van de vaatwand, gekenmerkt door de vorming van plaques die de slagaders vernauwen en verharden. Dit is de onderliggende oorzaak van veel cardiovasculaire aandoeningen zoals myocardinfarct en beroerte. |
| Arteriosclerose | Het stijver worden en verlies van elasticiteit van de slagaders, wat vaak voorkomt bij veroudering. Dit draagt bij aan de stijging van de systolische bloeddruk en de pulse pressure. |
| Diastolische dysfunctie | Een verminderd vermogen van het hart (met name de linkerkamer) om zich te ontspannen en te vullen met bloed tijdens de diastole. Dit kan leiden tot hartfalen, met name hartfalen met behrivere ejactiefractie (HFpEF). |
| Hartfalen met behouden ejectiefractie (HFpEF) | Een vorm van hartfalen waarbij de pompfunctie van het hart (ejectiefractie) grotendeels behouden blijft, maar de ontspanningsfunctie van de linkerkamer is verminderd. Hypertensie is een belangrijke oorzaak. |
| Hartfalen met gereduceerde ejectiefractie (HFrEF) | Een vorm van hartfalen waarbij de pompfunctie van het hart (ejectiefractie) significant verminderd is. |
| Cerebrovasculair accident (CVA) | Een beroerte, veroorzaakt door een onderbreking van de bloedtoevoer naar de hersenen, hetzij door een herseninfarct (ischemisch CVA) of een hersenbloeding (hemorragisch CVA). Hypertensie is een belangrijke risicofactor. |
| Hartinfarct (MI) | Een myocardinfarct, veroorzaakt door een blokkade van een kransslagader, waardoor een deel van de hartspier geen zuurstof meer krijgt en afsterft. |
| Atherogene dyslipidemie | Een combinatie van abnormale lipidenwaarden, gekenmerkt door verhoogde triglyceriden, verlaagd HDL-cholesterol en een verhoogd gehalte aan kleine, dense LDL-deeltjes. Dit profiel is sterk geassocieerd met een verhoogd cardiovasculair risico. |
| Hoge bloeddruk (verhoogde BD) | De bloeddruk waarbij het gemiddelde cardiovasculair risico niet hoog genoeg is om alle patiënten te behandelen, maar wel een subgroep met een verhoogd risico. Dit is niet gelijk aan normaal of optimaal. |
| SCORE2-OP | Risicostratificatiemodel voor ouderen (≥ 70 jaar) dat rekening houdt met 'competing risks' (risico op overlijden aan andere oorzaken dan cardiovasculaire ziekte) om het 10-jaars risico op cardiovasculaire mortaliteit en morbiditeit te schatten. |
| Natriumbeperking | Het verminderen van de inname van zout (natriumchloride) in de voeding, wat kan helpen bij het verlagen van de bloeddruk. |
| DASH-dieet | Een dieetadvies dat is ontworpen om de bloeddruk te verlagen. Het is rijk aan groenten, fruit, volle granen, magere zuivelproducten en mager vlees, en beperkt in verzadigde vetten, cholesterol en suiker. |
| Monotherapie | Behandeling met één enkel geneesmiddel. Wordt bij voorkeur toegepast om polyfarmacie te vermijden en de therapietrouw te bevorderen, tenzij de aandoening een combinatiebehandeling vereist. |
| Farmacologische behandeling | Behandeling van ziekten met behulp van geneesmiddelen. Dit omvat de keuze van het juiste geneesmiddel, de dosering, de toedieningswijze en de monitoring van effectiviteit en bijwerkingen. |
| NIET-FARMACOLOGISCHE MAATREGELEN | Leefstijlinterventies, zoals dieet, lichaamsbeweging, gewichtsverlies, stoppen met roken en matiging van alcoholgebruik, die kunnen bijdragen aan de behandeling en preventie van ziekten zoals hypertensie en dyslipidemie. |
| Bloeddruk | De druk die het bloed uitoefent op de wanden van de bloedvaten. Systolische bloeddruk (SBP) is de druk tijdens de samentrekking van het hart, en diastolische bloeddruk (DBP) is de druk tijdens de ontspanning van het hart. |
| Pulse pressure (PP) | Het verschil tussen de systolische en diastolische bloeddruk ($SBP - DBP$). Een verhoogde pulse pressure, vooral bij ouderen, kan wijzen op arteriële stijfheid en is een risicofactor voor cardiovasculaire events. |
| Geïsoleerde systolische hypertensie (ISH) | Een vorm van hypertensie waarbij de systolische bloeddruk verhoogd is, terwijl de diastolische bloeddruk normaal of verlaagd is. Dit komt vaker voor bij ouderen en is geassocieerd met een verhoogd cardiovasculair risico. |
| Gemaskeerde hypertensie | Een aandoening waarbij de bloeddruk normaal is in de kliniek, maar verhoogd is buiten de klinische setting, bijvoorbeeld tijdens ambulante metingen. Dit komt vaker voor bij jongere mannen en is geassocieerd met een verhoogd cardiovasculair risico. |
| Ambulante bloeddrukmeting (ABPM) | Een methode om de bloeddruk gedurende 24 uur te meten met behulp van een draagbaar apparaat. Dit geeft een beter beeld van de bloeddrukvariaties gedurende de dag en nacht dan metingen in de kliniek. |
| Home bloeddrukmeting (HBPM) | Het meten van de bloeddruk thuis door de patiënt zelf, met behulp van een geijkt apparaat. Dit kan helpen om de bloeddruk beter te monitoren en de effectiviteit van de behandeling te evalueren. |
| Hypertensie-gemedieerde orgaanschade (HMOD) | Structurele of functionele veranderingen in organen zoals het hart, de hersenen, retina, nieren en bloedvaten, veroorzaakt door een verhoogde bloeddruk. HMOD is een marker van pre-klinische of asymptomatische cardiovasculaire ziekte en verhoogt het cardiovasculaire risico. |
| Spironolacton | Een kaliumsparend diureticum en aldosteronantagonist. Het wordt gebruikt bij de behandeling van resistente hypertensie en hartfalen, en kan ook effectief zijn bij primair hyperaldosteronisme. |
| Diuretica | Geneesmiddelen die de uitscheiding van water en zout door de nieren bevorderen, wat leidt tot een verlaging van de bloeddruk en het verminderen van oedeem. Thiaziden en lisdiuretica zijn veelgebruikte klassen. |
| ACE-inhibitoren (ACEI) | Angiotensine-converterend enzym-remmers. Ze blokkeren de vorming van angiotensine II, een krachtig vaatvernauwend hormoon, wat leidt tot vaatverwijding en een lagere bloeddruk. Ze zijn ook beschermend voor de nieren bij diabetes en hartfalen. |
| Angiotensine II Receptor Blokkers (ARB) | Geneesmiddelen die de werking van angiotensine II blokkeren door te binden aan de angiotensine II-receptoren. Ze hebben vergelijkbare effecten als ACE-inhibitoren en worden gebruikt voor de behandeling van hypertensie, hartfalen en nierziekten. |
| Calciumkanaalblokkers (CCB) | Geneesmiddelen die de instroom van calciumionen in spiercellen remmen, wat leidt tot vaatverwijding en een lagere bloeddruk. Ze worden gebruikt voor de behandeling van hypertensie, angina pectoris en hartritmestoornissen. |
| Bètablokkers | Geneesmiddelen die de effecten van adrenaline en noradrenaline blokkeren op bèta-receptoren, wat leidt tot een lagere hartslag en bloeddruk. Ze worden gebruikt voor de behandeling van hypertensie, angina pectoris, hartritmestoornissen en hartfalen. |
| Aldosteronantagonisten | Geneesmiddelen die de werking van aldosteron blokkeren, een hormoon dat betrokken is bij de zout- en waterhuishouding en de bloeddrukregulatie. Ze worden gebruikt bij de behandeling van hypertensie, hartfalen en levercirrose. |
| Fenofibraat | Een van de meest gebruikte fibraten, die voornamelijk de triglyceriden verlagen en HDL-cholesterol verhogen. |
| Monacoline K | De actieve stof in rodegistrijst die structureel vergelijkbaar is met lovastatine en een cholesterolverlagend effect heeft door de HMG-CoA-reductase te remmen. |
| Rodegistrijst | Een traditioneel Chinees product verkregen uit Monascus purpureus, dat monacoline K bevat, een stof met een statine-achtige werking. De kwaliteit, dosering en veiligheid van voedingssupplementen met rodegistrijst zijn echter minder gecontroleerd dan die van geneesmiddelen. |
| Citrinine | Een toxine dat in sommige preparaten van rodegistrijst kan voorkomen en potentieel lever- en nierschade kan veroorzaken. |
| Steun kousen | Elastische kousen die compressie uitoefenen op de benen en voeten, wat kan helpen bij het verminderen van oedeem en het verbeteren van de veneuze circulatie. |
| Hypotensie | Een te lage bloeddruk, die kan leiden tot symptomen zoals duizeligheid, flauwvallen en vermoeidheid. |
| Orthostatische hypotensie | Een plotselinge daling van de bloeddruk bij het overeind komen vanuit een zittende of liggende houding, wat kan leiden tot duizeligheid of flauwvallen. |
| Therapietrouw | De mate waarin een patiënt het voorgeschreven behandelingsschema volgt. Een goede therapietrouw is cruciaal voor het succes van de behandeling van chronische aandoeningen zoals hypertensie en dyslipidemie. |
| Polyfarmacie | Het gelijktijdig gebruik van meerdere geneesmiddelen door een patiënt. Dit kan leiden tot complexiteit van het behandelingsschema, interacties en een verhoogd risico op bijwerkingen, vooral bij ouderen. |
| Levensstijl | De algemene manier van leven van een persoon, inclusief voeding, lichaamsbeweging, rookgedrag, alcoholgebruik en stressmanagement. Leefstijlfactoren spelen een belangrijke rol bij de preventie en behandeling van chronische ziekten. |
| Medicatieschema | Een overzicht van alle geneesmiddelen die een patiënt gebruikt, inclusief dosering, toedieningsmoment en reden van gebruik. Een duidelijk medicatieschema kan de therapietrouw bevorderen en het risico op fouten verminderen. |
| Statine-intolerantie | Het onvermogen om statines te verdragen vanwege bijwerkingen, zoals spierpijn, leverenzymverhogingen of andere klachten. Patiënten met statine-intolerantie kunnen baat hebben bij alternatieve lipidenverlagende therapieën. |
| Cardiovasculaire morbiditeit | Het optreden van ziekten en complicaties die verband houden met het hart en de bloedvaten, zoals hartinfarcten, beroertes, hartfalen en angina pectoris. |
| Cardiovasculaire mortaliteit | Het overlijden als gevolg van hart- en vaatziekten. |
| LDL-receptor | Een eiwit op het oppervlak van levercellen dat LDL-deeltjes bindt en opneemt uit het bloed. Een verminderde functie of aantal LDL-receptoren leidt tot hogere LDL-C waarden in het bloed. |
| PCSK9 | Proproteïne convertase subtilisin/kexin type 9. Een eiwit dat de afbraak van LDL-receptoren in de lever bevordert. Remming van PCSK9 leidt tot een verhoogd aantal LDL-receptoren en een lagere LDL-C waarde. |
| Atherogene plaque | Een ophoping van vet, cholesterol, calcium en andere stoffen in de wand van een slagader. Deze plaques kunnen vernauwingen veroorzaken of scheuren, wat kan leiden tot een hartinfarct of beroerte. |
| Hydrofobe lipiden | Vetachtige stoffen die slecht oplosbaar zijn in water, zoals cholesterol en triglyceriden. Ze worden getransporteerd in het bloed in de vorm van lipoproteïnen. |
| Apolipoproteïnen | Eiwitten die een integraal onderdeel vormen van lipoproteïnen. Ze spelen een rol bij de structuur van de lipoproteïnen, de activatie van enzymen en de binding aan receptoren. |
| Cholesterolabsorptieremmers | Geneesmiddelen die de opname van cholesterol uit de voeding in de dunne darm remmen, zoals ezetimibe. Ze worden vaak gebruikt in combinatie met statines. |
| Monoclonale antilichamen | Antilichamen die worden geproduceerd in een laboratorium en specifiek gericht zijn tegen een bepaald antigeen. PCSK9-inhibitoren zijn voorbeelden van monoclonale antilichamen die worden gebruikt voor de behandeling van dyslipidemie. |
| Verhoogde bloeddruk | De bloeddruk waarbij het gemiddelde cardiovasculair risico niet hoog genoeg is om alle patiënten te behandelen, maar wel een subgroep met een verhoogd risico. Dit is niet gelijk aan normaal of optimaal. |
| Hoge bloeddruk (verhoogde BD) | De bloeddruk waarbij het gemiddelde cardiovasculair risico niet hoog genoeg is om alle patiënten te behandelen, maar wel een subgroep met een verhoogd risico. Dit is niet gelijk aan normaal of optimaal. |
| Essentiële hypertensie | Primaire of idiopathische hypertensie, die in ongeveer 90% van de gevallen voorkomt en wordt veroorzaakt door een combinatie van genetische en omgevingsfactoren. |
| Secundaire hypertensie | Hypertensie die veroorzaakt wordt door een onderliggende medische aandoening, zoals nierziekten, hormonale stoornissen of bepaalde geneesmiddelen. |
| Geïsoleerde systolische hypertensie (ISH) | Een vorm van hypertensie waarbij de systolische bloeddruk verhoogd is, terwijl de diastolische bloeddruk normaal of verlaagd is. Dit komt vaker voor bij ouderen en is geassocieerd met een verhoogd cardiovasculair risico. |
| Gemaskeerde hypertensie | Een aandoening waarbij de bloeddruk normaal is in de kliniek, maar verhoogd is buiten de klinische setting, bijvoorbeeld tijdens ambulante metingen. Dit komt vaker voor bij jongere mannen en is geassocieerd met een verhoogd cardiovasculair risico. |
| Ambulante bloeddrukmeting (ABPM) | Een methode om de bloeddruk gedurende 24 uur te meten met behulp van een draagbaar apparaat. Dit geeft een beter beeld van de bloeddrukvariaties gedurende de dag en nacht dan metingen in de kliniek. |
| Home bloeddrukmeting (HBPM) | Het meten van de bloeddruk thuis door de patiënt zelf, met behulp van een geijkt apparaat. Dit kan helpen om de bloeddruk beter te monitoren en de effectiviteit van de behandeling te evalueren. |
| Hypertensie-gemedieerde orgaanschade (HMOD) | Structurele of functionele veranderingen in organen zoals het hart, de hersenen, retina, nieren en bloedvaten, veroorzaakt door een verhoogde bloeddruk. HMOD is een marker van pre-klinische of asymptomatische cardiovasculaire ziekte en verhoogt het cardiovasculaire risico. |
| Spironolacton | Een kaliumsparend diureticum en aldosteronantagonist. Het wordt gebruikt bij de behandeling van resistente hypertensie en hartfalen, en kan ook effectief zijn bij primair hyperaldosteronisme. |
| Diuretica | Geneesmiddelen die de uitscheiding van water en zout door de nieren bevorderen, wat leidt tot een verlaging van de bloeddruk en het verminderen van oedeem. Thiaziden en lisdiuretica zijn veelgebruikte klassen. |
| ACE-inhibitoren (ACEI) | Angiotensine-converterend enzym-remmers. Ze blokkeren de vorming van angiotensine II, een krachtig vaatvernauwend hormoon, wat leidt tot vaatverwijding en een lagere bloeddruk. Ze zijn ook beschermend voor de nieren bij diabetes en hartfalen. |
| Angiotensine II Receptor Blokkers (ARB) | Geneesmiddelen die de werking van angiotensine II blokkeren door te binden aan de angiotensine II-receptoren. Ze hebben vergelijkbare effecten als ACE-inhibitoren en worden gebruikt voor de behandeling van hypertensie, hartfalen en nierziekten. |
| Calciumkanaalblokkers (CCB) | Geneesmiddelen die de instroom van calciumionen in spiercellen remmen, wat leidt tot vaatverwijding en een lagere bloeddruk. Ze worden gebruikt voor de behandeling van hypertensie, angina pectoris en hartritmestoornissen. |
| Bètablokkers | Geneesmiddelen die de effecten van adrenaline en noradrenaline blokkeren op bèta-receptoren, wat leidt tot een lagere hartslag en bloeddruk. Ze worden gebruikt voor de behandeling van hypertensie, angina pectoris, hartritmestoornissen en hartfalen. |
| Aldosteronantagonisten | Geneesmiddelen die de werking van aldosteron blokkeren, een hormoon dat betrokken is bij de zout- en waterhuishouding en de bloeddrukregulatie. Ze worden gebruikt bij de behandeling van hypertensie, hartfalen en levercirrose. |
| Fenofibraat | Een van de meest gebruikte fibraten, die voornamelijk de triglyceriden verlagen en HDL-cholesterol verhogen. |
| Monacoline K | De actieve stof in rodegistrijst die structureel vergelijkbaar is met lovastatine en een cholesterolverlagend effect heeft door de HMG-CoA-reductase te remmen. |
| Rodegistrijst | Een traditioneel Chinees product verkregen uit Monascus purpureus, dat monacoline K bevat, een stof met een statine-achtige werking. De kwaliteit, dosering en veiligheid van voedingssupplementen met rodegistrijst zijn echter minder gecontroleerd dan die van geneesmiddelen. |
| Citrinine | Een toxine dat in sommige preparaten van rodegistrijst kan voorkomen en potentieel lever- en nierschade kan veroorzaken. |
| Steun kousen | Elastische kousen die compressie uitoefenen op de benen en voeten, wat kan helpen bij het verminderen van oedeem en het verbeteren van de veneuze circulatie. |
| Hypotensie | Een te lage bloeddruk, die kan leiden tot symptomen zoals duizeligheid, flauwvallen en vermoeidheid. |
| Orthostatische hypotensie | Een plotselinge daling van de bloeddruk bij het overeind komen vanuit een zittende of liggende houding, wat kan leiden tot duizeligheid of flauwvallen. |
| Therapietrouw | De mate waarin een patiënt het voorgeschreven behandelingsschema volgt. Een goede therapietrouw is cruciaal voor het succes van de behandeling van chronische aandoeningen zoals hypertensie en dyslipidemie. |
| Polyfarmacie | Het gelijktijdig gebruik van meerdere geneesmiddelen door een patiënt. Dit kan leiden tot complexiteit van het behandelingsschema, interacties en een verhoogd risico op bijwerkingen, vooral bij ouderen. |
| Levensstijl | De algemene manier van leven van een persoon, inclusief voeding, lichaamsbeweging, rookgedrag, alcoholgebruik en stressmanagement. Leefstijlfactoren spelen een belangrijke rol bij de preventie en behandeling van chronische ziekten. |
| Medicatieschema | Een overzicht van alle geneesmiddelen die een patiënt gebruikt, inclusief dosering, toedieningsmoment en reden van gebruik. Een duidelijk medicatieschema kan de therapietrouw bevorderen en het risico op fouten verminderen. |
| Statine-intolerantie | Het onvermogen om statines te verdragen vanwege bijwerkingen, zoals spierpijn, leverenzymverhogingen of andere klachten. Patiënten met statine-intolerantie kunnen baat hebben bij alternatieve lipidenverlagende therapieën. |
| Cardiovasculaire morbiditeit | Het optreden van ziekten en complicaties die verband houden met het hart en de bloedvaten, zoals hartinfarcten, beroertes, hartfalen en angina pectoris. |
| Cardiovasculaire mortaliteit | Het overlijden als gevolg van hart- en vaatziekten. |
| LDL-receptor | Een eiwit op het oppervlak van levercellen dat LDL-deeltjes bindt en opneemt uit het bloed. Een verminderde functie of aantal LDL-receptoren leidt tot hogere LDL-C waarden in het bloed. |
| PCSK9 | Proproteïne convertase subtilisin/kexin type 9. Een eiwit dat de afbraak van LDL-receptoren in de lever bevordert. Remming van PCSK9 leidt tot een verhoogd aantal LDL-receptoren en een lagere LDL-C waarde. |
| Atherogene plaque | Een ophoping van vet, cholesterol, calcium en andere stoffen in de wand van een slagader. Deze plaques kunnen vernauwingen veroorzaken of scheuren, wat kan leiden tot een hartinfarct of beroerte. |
| Hydrofobe lipiden | Vetachtige stoffen die slecht oplosbaar zijn in water, zoals cholesterol en triglyceriden. Ze worden getransporteerd in het bloed in de vorm van lipoproteïnen. |
| Apolipoproteïnen | Eiwitten die een integraal onderdeel vormen van lipoproteïnen. Ze spelen een rol bij de structuur van de lipoproteïnen, de activatie van enzymen en de binding aan receptoren. |
| Cholesterolabsorptieremmers | Geneesmiddelen die de opname van cholesterol uit de voeding in de dunne darm remmen, zoals ezetimibe. Ze worden vaak gebruikt in combinatie met statines. |
| Monoclonale antilichamen | Antilichamen die worden geproduceerd in een laboratorium en specifiek gericht zijn tegen een bepaald antigeen. PCSK9-inhibitoren zijn voorbeelden van monoclonale antilichamen die worden gebruikt voor de behandeling van dyslipidemie. |
| Systolische bloeddruk | De druk in de slagaders tijdens de samentrekking van het hart. |
| Diastolische bloeddruk | De druk in de slagaders tijdens de ontspanning van het hart. |
| Arteriële stijfheid | Het verlies van elasticiteit van de slagaderwanden, wat leidt tot een verhoogde systolische bloeddruk en pulse pressure. |
| Cholesterolsynthese | Het proces waarbij cholesterol wordt aangemaakt in het lichaam, voornamelijk in de lever. Statines remmen dit proces. |
| HMG-CoA-reductase | Een sleutelenzym in de biosynthese van cholesterol. Statines remmen dit enzym. |
| Voedingssupplementen | Producten die bedoeld zijn om de voeding aan te vullen, zoals vitaminen, mineralen, kruidenextracten en andere bioactieve stoffen. De kwaliteit en veiligheid van voedingssupplementen zijn niet altijd gegarandeerd. |
| Medicatie-gerelateerde bijwerkingen | Ongewenste effecten die optreden als gevolg van het gebruik van geneesmiddelen. Deze kunnen variëren van mild tot ernstig en vereisen monitoring en eventuele aanpassing van de therapie. |
| Interacties | De wisselwerking tussen twee of meer geneesmiddelen, of tussen een geneesmiddel en voedsel of dranken, die de effectiviteit of veiligheid van de medicatie kan beïnvloeden. |