Cover
Börja nu gratis Hoofdstuk 8 Algemene Verpleegkundige.pdf-summary.pdf
Summary
# Definities en theoretische concepten van pijn
Dit deel van het document verkent de brede definities van pijn, met nadruk op subjectieve en emotionele aspecten, en introduceert belangrijke theoretische modellen die de perceptie en regulatie van pijn verklaren [3](#page=3).
### 1.1 Definities van pijn
Pijn wordt breed gedefinieerd, waarbij zowel de subjectieve als de mogelijke relatie met weefselschade centraal staan. De International Association for the Study of Pain (IASP) definieert pijn als "een onaangename sensorische en/of emotionele gewaarwording die verband houdt met feitelijke of mogelijke weefselschade, of wordt beschreven in termen van weefselschade". Een andere, veelgebruikte definitie, die de subjectiviteit van pijn benadrukt, stelt dat "pijn is datgene wat de patiënt zegt dat het is. Pijn bestaat telkens als hij zegt dat het bestaat" [3](#page=3).
Belangrijke componenten van pijn die uit deze definities naar voren komen, zijn:
* **Onaangenaamheid:** Pijn is per definitie een negatieve, onplezierige ervaring [3](#page=3).
* **Sensorische gewaarwording:** Het gaat om de daadwerkelijke waarneming van een prikkel [3](#page=3).
* **Emotionele gewaarwording:** Pijn heeft een sterke emotionele component, die de ervaring mede vormgeeft [3](#page=3).
* **Verband met weefselschade:** Hoewel vaak aanwezig, hoeft er niet altijd direct aantoonbare weefselschade te zijn om pijn te ervaren [3](#page=3).
* **Subjectiviteit:** Pijn is een persoonlijke ervaring en kan niet objectief worden gemeten [3](#page=3).
* **Invloed van ervaringen:** Pijnervaringen worden mede gevormd door vroegere ervaringen [3](#page=3).
De verpleegkundige is bij het vaststellen van pijn, de intensiteit, soort en plaats, volledig afhankelijk van de informatie die de patiënt hierover verstrekt. Pijn wordt daarom beschouwd als een diagnose die een multidisciplinaire aanpak vereist. Pijnbestrijding is gericht op het draaglijk maken van de pijn voor de patiënt, zonder ongewenste bijwerkingen [3](#page=3).
> **Tip:** De subjectieve aard van pijn benadrukt het belang van actieve luistervaardigheid en empathie bij het beoordelen en behandelen van pijn [3](#page=3).
### 1.2 Theoretische concepten van pijn
Verschillende theorieën trachten de complexe mechanismen achter pijnperceptie en -regulatie te verklaren. De meest gangbare theoretische concepten zijn het pijnmodel van Loeser en de poorttheorie van Melzack en Wall [4](#page=4).
#### 1.2.1 Het pijnmodel van Loeser
Het pijnmodel van Loeser, ook wel het 'ei-model' genoemd, beschrijft pijn als een samenspel van lichamelijke, psychische en gedragscomponenten. Dit model is nuttig voor het formuleren van verpleegkundige diagnoses en het plannen van interventies. Het model bestaat uit vier nivePlays [4](#page=4):
1. **Nociceptie:** Dit is de fysiologische component, de prikkeling van nociceptoren door schadelijke stimuli [4](#page=4).
2. **Pijngewaarwording:** Hierbij wordt de prikkel doorgegeven aan het centrale zenuwstelsel, mits een bepaalde drempel wordt overschreden. Deze drempel kan worden beïnvloed door persoonlijke omstandigheden, zoals de aanwezigheid van pijnstillende medicatie [4](#page=4).
3. **Pijnbeleving:** Dit is de subjectieve, emotionele component van pijn. De patiënt kan de pijn als dragelijk of als ondraaglijk ervaren. Deze beleving wordt beïnvloed door factoren zoals de ziekte, leeftijd, eerdere pijnervaringen, stress en persoonlijkheid [4](#page=4).
4. **Pijngedrag:** Dit omvat alle uiterlijke gedragingen die een indicatie geven van pijn. Dit gedrag kan sterk variëren tussen individuen en wordt beïnvloed door een breed scala aan factoren [4](#page=4).
#### 1.2.2 De poorttheorie van Melzack en Wall
De poorttheorie, ontwikkeld door Melzack en Wall in 1965, stelt dat de pijnbestrijding op twee niveaus plaatsvindt: het zenuwstelsel heeft 'poortmechanismen' die de transmissie van pijnsignalen kunnen beïnvloeden. Wanneer deze poort openstaat, bereiken pijnprikkels het bewustzijn; wanneer de poort gesloten is, worden de prikkels geblokkeerd en wordt de pijn niet gevoeld. Drie neurologische mechanismen spelen een rol bij het openen en sluiten van deze poort [4](#page=4):
1. **Mechanisme van dunne en dikke zenuwvezels:** Pijnprikkels reizen via dunne zenuwvezels. Dikke zenuwvezels geleiden niet-pijnlijke prikkels (zoals aanraking). Activiteit in de dikke vezels kan de poort sluiten voor signalen die via de dunne vezels lopen. Stimulatie van de huid met methoden als massage, warmte- of koudetoepassing, accupressuur of transcutane elektrische zenuwstimulatie (TENS) heeft tot doel deze poort te sluiten en zo de pijn te verminderen [4](#page=4).
> **Example:** Wanneer u uw elleboog stoot, activeert de klap dunne zenuwvezels die pijnsignalen doorgeven. Door direct over de pijnlijke plek te wrijven, activeert u dikkere zenuwvezels die een aanrakingsprikkel geleiden. Deze aanrakingsprikkel remt de doorgifte van pijnsignalen in het ruggenmerg, waardoor de pijn minder intens wordt ervaren [5](#page=5).
2. **Invloed van de hersenstam:** Prikkels uit de hersenstam, met name de formatio reticularis, beïnvloeden de pijngewaarwording. Voldoende zintuiglijke input kan leiden tot prikkels vanuit de hersenstam die de poort sluiten en voorkomen dat pijnprikkels worden doorgelaten. Bij onvoldoende zintuiglijke input blijft de poort openstaan. Behandelingen die zich richten op dit mechanisme omvatten afleidingstechnieken, geleide beeldvorming en visualisatie [5](#page=5).
3. **Activiteit in de hersenschors en thalamus:** Gedachten, emoties en herinneringen kunnen pijnprikkels oproepen of juist onderdrukken. Eerdere pijnervaringen beïnvloeden hoe een patiënt op pijn reageert. Interventies die hierop inspelen, zijn onder andere ontspanningstechnieken, voorlichting, patiëntgecontroleerde pijnstilling en pijnpreventie [5](#page=5).
> **Tip:** De poorttheorie onderstreept het belang van een holistische benadering van pijnbestrijding, waarbij zowel fysieke als psychologische en gedragsmatige aspecten worden meegenomen [5](#page=5).
---
# Soorten pijn en methoden voor pijnbestrijding
Dit hoofdstuk identificeert diverse pijnsoorten, bespreekt methoden voor pijnmeting en de cruciale rol van de verpleegkundige in het pijnbestrijdingsproces, inclusief farmacologische en niet-farmacologische interventies [5](#page=5).
### 2.1 Soorten pijn
Verschillende classificaties van pijn zijn relevant voor diagnostiek en behandeling [6](#page=6).
#### 2.1.1 Acute pijn
Acute pijn kenmerkt zich door een duur van zes maanden of korter, met een duidelijke relatie tussen de pijn en een specifieke prikkel of weefselbeschadiging. De pijn vermindert doorgaans naarmate genezing optreedt [5](#page=5) [6](#page=6).
#### 2.1.2 Chronische pijn
Chronische pijn duurt zes maanden of langer en er is niet altijd een duidelijke weefselbeschadiging aanwezig. Chronische pijn kan voortkomen uit postoperatieve pijn [6](#page=6).
#### 2.1.3 Maligne pijn
Maligne pijn wordt veroorzaakt door kanker of de behandeling daarvan [6](#page=6).
#### 2.1.4 Postoperatieve pijn
Dit type pijn is gerelateerd aan weefselbeschadiging die optreedt als gevolg van een chirurgische ingreep [6](#page=6).
#### 2.1.5 Nociceptieve pijn
Nociceptieve pijn ontstaat wanneer weefselschade pijnreceptoren activeert. Dit kan onderverdeeld worden in:
* **Somatische pijn:** Oppervlakkige (huid, slijmvliezen) of diepe (spieren, botten, gewrichten, ligamenten, pezen, bloedvaten) pijn [6](#page=6).
* **Viscerale pijn:** Pijn afkomstig uit inwendige organen, ook wel 'gerefereerde pijn' genoemd [6](#page=6).
#### 2.1.6 Neuropatische pijn
Neuropatische pijn wordt veroorzaakt door een aantasting van het perifere of centrale zenuwstelsel, wat leidt tot een verstoring van de pijnprikkeloverdracht [6](#page=6).
#### 2.1.7 Psychogene pijn
Ook wel idiopathische pijn genoemd, waarbij een objectivering van een pathologisch proces niet mogelijk is [6](#page=6).
### 2.2 Pijnmeting
Het meten van pijn is essentieel voor het vaststellen van de ernst en het evalueren van de effectiviteit van interventies [6](#page=6).
#### 2.2.1 Algemene principes voor pijnmeting
Er worden diverse methoden gehanteerd, vaak via anamnese en observaties. Zelfrapportage door de patiënt wordt beschouwd als de gouden standaard voor pijnmeting. Er zijn verschillende meetschalen beschikbaar [6](#page=6).
#### 2.2.2 Unidimensionele schalen
Deze schalen richten zich primair op de intensiteit van de pijn [7](#page=7).
* **Numerieke Rating Schaal (NRS):** De patiënt geeft de pijn aan op een numerieke schaal, bijvoorbeeld van 0 (geen pijn) tot 10 (meest hevige pijn) [7](#page=7).
* **Visuele Analoge Schaal (VAS):** De patiënt markeert op een lijn de intensiteit van de pijn, waarbij de uiteinden 0 en 10 representeren [7](#page=7).
> **Tip:** Bij het gebruik van de VAS of NRS is het belangrijk om na te vragen tot welke waarde de patiënt de pijn als dragelijk ervaart. Observatie van de patiënt tijdens het afnemen van de score is cruciaal; een stille patiënt kan ondanks een lage score toch pijn hebben [7](#page=7).
#### 2.2.3 Pijnanamnese
De pijnanamnese is een gestructureerd instrument om pijnproblemen te verhelderen, diagnoses te stellen en interventies te bepalen. Deze wordt doorgaans afgenomen bij volwassen patiënten met chronische pijn of die langdurig pijnmedicatie gebruiken. Belangrijke aspecten zijn onder andere:
* Waar: Lokalisatie van de pijn [7](#page=7).
* Wanneer: Tijdstip en duur van de pijn [7](#page=7).
* Hoe: Aard en kenmerken van de pijn [7](#page=7).
* Behandelingen: Welke interventies zijn reeds toegepast [7](#page=7).
* Gevolgen: Hoe de pijn het dagelijks leven beïnvloedt [7](#page=7).
Een voorbeeld van een gestructureerde anamnese is de VALTIS-methode (Voorgeschiedenis, Aard, Lokalisatie, Tijd, Intensiteit, Samenhang) [7](#page=7).
#### 2.2.4 Pijnmeting bij kinderen
Specifieke instrumenten zijn ontwikkeld en gevalideerd voor kinderen [7](#page=7).
* **Neonaten en zuigelingen (tot ca. 3-4 jaar):** Observatieschalen zoals de Comfort-schaal, POKIS (pijnobservatieschaal voor kinderen) en CHIPPS (children and infants postoperative pain scale) worden gebruikt [7](#page=7).
* **Kinderen vanaf 4-6 jaar:** Gezichtjesschalen kunnen worden ingezet [7](#page=7).
* **Kinderen vanaf 7 jaar:** De VAS-schaal of numerieke schalen zijn geschikt [7](#page=7).
> **Tip:** Bij kinderen is de gezichtjesschaal vaak de meest geschikte methode, omdat zij het moeilijk kunnen vinden om pijn in getallen uit te drukken. Het is belangrijk om gedurende het hele proces dezelfde schaal te hanteren [7](#page=7).
#### 2.2.5 Pijnmeting bij patiënten met cognitieve of uitingsbeperkingen
Bij patiënten die verbaal niet kunnen aangeven hoe hevig hun pijn is (bv. door dementie, psychose, niet-aangeboren hersenletsel), is observatie de aangewezen methode [8](#page=8).
Belangrijke observatiepunten zijn:
* Gelaatsuitdrukking (vooral rond de ogen) [8](#page=8).
* Gedrag, inclusief ongewone bewegingen [8](#page=8).
* Stemgeluiden (bv. kreunen) [8](#page=8).
* Spiercontracties [8](#page=8).
* Veranderingen in vitale parameters, zoals verhoogde hartslag of bloeddruk [8](#page=8).
Specifieke meetschalen, zoals de Pacslac-D (Pain Assessment Checklist for Seniors with severe Dementia), zijn ontwikkeld voor patiënten met dementie. Een behandelingsdrempel van 4 wordt aangegeven voor de Pacslac-D [8](#page=8).
> **Tip:** Bij patiënten met uitingsbeperkingen is het betrekken van vaste verzorgers of ouders van groot belang, aangezien zij vaak het gedrag en de uitingen van de patiënt beter kunnen interpreteren [8](#page=8).
### 2.3 Rol van de verpleegkundige in pijnbestrijding
De verpleegkundige speelt een centrale rol in pijnbestrijding, gezien de frequente patiëntcontacten en de autonomie in het toepassen van interventies [8](#page=8).
#### 2.3.1 Kerntaken en verantwoordelijkheden
* **Informatieverstrekking:** Patiënten informeren over pijn en de beschikbare pijnbestrijdingsmethoden [8](#page=8).
* **Observatie en bevraging:** Regelmatig de pijn van de patiënt bevragen en observeren [8](#page=8).
* **Interventies:** Zelfstandig diverse interventies uitvoeren om de pijn te verlichten [8](#page=8).
* **Ondersteuning:** Zorgen voor afleiding en ontspanning, en patiënten helpen inzicht te krijgen in hun behandeling [8](#page=8).
* **Multidisciplinaire aanpak:** Samenwerken met andere zorgprofessionals [8](#page=8).
* **Vertrouwen opbouwen:** Een relatie van wederzijds vertrouwen creëren met de patiënt [8](#page=8).
#### 2.3.2 Standaardregels voor pijnbestrijding (WHO)
Bij de behandeling van pijn volgens de principes van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) worden vier standaardregels gehanteerd [8](#page=8) [9](#page=9):
* **By mouth (oraal):** Orale toediening heeft de voorkeur, zelfs voor opioïden [9](#page=9).
* **By the clock (vast tijdschema):** Medicatie wordt toegediend volgens een vast schema, afgestemd op de werkingsduur van het middel, om een continue adequate bloedspiegel te handhaven [9](#page=9).
* **By the ladder (analgetische ladder):** Gebruik van de gepaste trede van de analgetische ladder, afhankelijk van de pijnintensiteit [9](#page=9).
* **For the individual (individuele afstemming):** Pijnmedicatie en dosering worden individueel afgestemd op de beleving en de plasmaspiegels van de patiënt [9](#page=9).
### 2.4 Farmacologische pijnbestrijding (analgetica)
Analgetica worden onderverdeeld in niet-opioïden en opioïden [9](#page=9).
#### 2.4.1 Niet-opioïden
Deze middelen worden beschouwd als 'gewone' pijnstillers en werken primair perifeer. Ze zijn effectief bij lichte tot matige pijn. Naast pijnstilling kunnen ze ook een koortsdempende (antipyretische) en soms een ontstekingsremmende (antiflogistische) werking hebben [9](#page=9).
Voorbeelden: Paracetamol (Dafalgan®), acetylsalicylzuur (Aspirine®), NSAID's (bv. Ibuprofen) [9](#page=9).
Sommige niet-opioïden zijn zonder voorschrift verkrijgbaar [9](#page=9).
#### 2.4.2 Opioïden
Opioïden zijn 'sterke' pijnstillers die de pijnbeleving veranderen en een krachtige pijnstillende werking hebben. Vanwege hun bijwerkingen worden ze voornamelijk ingezet bij hevige acute pijn of hevige chronische pijn die onvoldoende reageert op andere middelen [9](#page=9).
Bijwerkingen: Obstructie (obstipatie), sufheid, ademhalingsdepressie en gewenning [9](#page=9).
Bij langdurig gebruik kan gewenning optreden, waardoor hogere doseringen nodig zijn. Verslavingsgevaar is een belangrijke overweging, waardoor de meeste opioïden onder de verdovingsmiddelen vallen [9](#page=9).
Classificatie: Opioïden worden onderverdeeld in zwakke (trap 2) en sterke (trap 3) opioïden [9](#page=9).
> **CAVE:** Verhoogde alertheid op verslaving is cruciaal bij het voorschrijven en toedienen van opioïden.
> **Tip:** Gebruik van een opioïd dient altijd gecombineerd te worden met een laxeermiddel om obstipatie te voorkomen [9](#page=9).
#### 2.4.3 Stappenplan volgens WHO voor ernstige chronische pijn
Voor de behandeling van ernstige chronische pijn is een stappenplan ontwikkeld [10](#page=10):
* **Stap 1:** Oraal of rectaal een niet-opioïd (paracetamol of NSAID) [10](#page=10).
* **Stap 2:** Een zwakwerkend opiaat (bv. codeïne) in combinatie met stap 1 [10](#page=10).
* **Stap 3:** Sterkwerkende opiaten (bv. morfine, fentanyl), eventueel in combinatie met stap 1 [10](#page=10).
#### 2.4.4 Patiëntgecontroleerde analgesie (PCA)
PCA is een succesvolle methode waarbij de patiënt zelf, binnen vooraf bepaalde grenzen, een dosis pijnstillers kan toedienen [10](#page=10).
Voordelen: Meer controle voor de patiënt over de mate en het tijdstip van pijnbestrijding, wat kan leiden tot minder of geen pijn [10](#page=10).
Toedieningswijzen:
* NCA (Nurse Controlled Analgesia): Verpleegkundige controleert de toediening [10](#page=10).
* PCA (Patient Controlled Analgesia): Patiënt regelt zelf de toediening [10](#page=10).
* PCEA: Epiduraal [10](#page=10).
* PCIA: Intraveneus [10](#page=10).
Bij PCA via een infuuspomp is er een 'time-out' tussen doses om overdosering te voorkomen. De pomp kan worden uitgelezen om het gebruik van pijnstillers te analyseren [10](#page=10).
### 2.5 Niet-farmacologische pijnbestrijding
Naast medicatie zijn er diverse niet-farmacologische methoden die effectief kunnen zijn [10](#page=10).
#### 2.5.1 Warmtetherapie
Warmte kan pijnvermindering bewerkstelligen door de doorvoer van pijnsignalen te verminderen. Het werkt lokaal door spierontspanning en verbeterde doorbloeding te bevorderen [10](#page=10).
Indicaties: Oppervlakkige pijn, spanningspijn [10](#page=10).
Toepassingen: Hotpacks, kruiken, warmwaterzakken, kersenpitkussens, paraffineplakken [10](#page=10).
Frequentie: Meerdere malen per dag, te combineren met andere zorg [10](#page=10).
Contra-indicaties: Gebieden die bestraald zijn, bloedende wonden, eerste 24 uur na een trauma [10](#page=10).
#### 2.5.2 Koudetherapie
Koudetherapie werkt pijnstillend door de doorbloeding te verminderen en ontstekingsverschijnselen te remmen [11](#page=11).
Indicaties: Diepe pijn met ontsteking, gewrichtspijnen, lokale pijn [11](#page=11).
Toepassingen: Coldpacks, zakjes met ijsblokjes (verpakt) [11](#page=11).
Frequentie: Minimaal tweemaal per dag op vaste tijden, te plannen in overleg met de patiënt en te combineren met verzorging [11](#page=11).
Contra-indicaties: Nabijheid van een fentanylpleister, lymfoedeem, verminderde doorbloeding, de ziekte van Raynaud, bestraalde gebieden, gebieden met slechte doorbloeding [11](#page=11).
#### 2.5.3 Overige niet-farmacologische methoden
Technieken zoals massage en relaxatie kunnen ook bijdragen aan pijnverlichting [11](#page=11).
### 3. Pijnbeoordeling bij specifieke patiëntengroepen en de rol van de verpleegkundige
Dit onderwerp behandelt de uitdagingen en methoden voor het meten van pijn bij kwetsbare patiëntengroepen en benadrukt de cruciale rol van de verpleegkundige in het gehele proces van pijnbestrijding [11](#page=11).
#### 3.1 Pijnmeting bij kinderen
Het meten van pijn bij kinderen vereist specifieke instrumenten die zijn getoetst op betrouwbaarheid en validiteit, waarbij de doelgroep per schaal is aangegeven [11](#page=11).
##### 3.1.1 Meetinstrumenten per leeftijdsgroep
* **Neonaten en zuigelingen:** Comfort-schaal. Specifiek voor pasgeborenen en jonge kinderen tot 4 jaar kunnen observatieschalen zoals de POKIS (pijnobservatieschaal voor kinderen) en de CHIPPS (children and infants postoperative pain scale) gebruikt worden [11](#page=11).
* **Kinderen van 1 tot 3 à 4 jaar of non-verbale kinderen:** POKIS [11](#page=11).
* **Kinderen tussen 4 en 6 jaar:** Gezichtjesschaal [11](#page=11).
* **Kinderen vanaf 7 jaar:** Gezichtjesschaal of een numerieke schaal (VAS-schaal). De gezichtjesschaal wordt vaker gekozen omdat veel kinderen het moeilijk vinden om pijn in een getal uit te drukken. Het kind kan het gezichtje aanwijzen dat de ervaren pijn het best representeert, waarna de pijnintensiteit kan worden ingeschat [11](#page=11).
> **Tip:** Gebruik tijdens het gehele proces steeds dezelfde schaal om de pijnmeting consistent te houden [11](#page=11).
---
# Pijnbeoordeling bij specifieke patiëntengroepen en de rol van de verpleegkundige
Dit onderwerp focust op de uitdagingen en methoden voor het meten van pijn bij kwetsbare patiëntengroepen en benadrukt de centrale rol van de verpleegkundige in het gehele proces van pijnbestrijding [11](#page=11).
### 3.1 Pijnmeting bij kinderen
Het meten van pijn bij kinderen vereist specifieke, op betrouwbaarheid en validiteit getoetste instrumenten, waarbij de doelgroep per schaal is aangegeven [11](#page=11).
#### 3.1.1 Meetinstrumenten per leeftijdsgroep
* **Neonaten en zuigelingen:** Comfort-schaal wordt gebruikt. Observatieschalen zoals de POKIS (pijnobservatieschaal voor kinderen) en de CHIPPS (children and infants posoperative pain scale) zijn geschikt voor pasgeborenen en jonge kinderen tot 4 jaar [11](#page=11).
* **Kinderen van 1 tot 3 à 4 jaar of non-verbale kinderen:** POKIS [11](#page=11).
* **Kinderen tussen 4 en 6 jaar:** Gezichtjesschaal [11](#page=11).
* **Kinderen vanaf 7 jaar:** Gezichtjesschaal of een numerieke schaal (VAS-schaal). De gezichtjesschaal heeft de voorkeur omdat kinderen het soms moeilijk vinden pijn in een getal uit te drukken; het kind kan een gezichtje aanwijzen dat de ervaren pijn het best representeert [11](#page=11).
> **Tip:** Gebruik gedurende het gehele proces steeds dezelfde schaal om de pijnmeting consistent te houden [11](#page=11).
### 3.2 Pijnmeting bij patiënten met cognitieve of communicatieve beperkingen
Bij patiënten met verminderde cognitieve functies, zoals bij de ziekte van Alzheimer, psychose of niet-aangeboren hersenletsel, is direct bevragen naar pijn vaak niet mogelijk [12](#page=12).
#### 3.2.1 Observatie als primaire methode
Wanneer een patiënt niet verbaal kan reageren, is observatie de aangewezen methode om pijn in te schatten. Belangrijke observatiepunten zijn [12](#page=12):
* Gelaatsuitdrukking, met name rond de ogen [12](#page=12).
* Gedrag, inclusief ongewone bewegingen [12](#page=12).
* Stemgeluiden, zoals kreunen [12](#page=12).
* Spiercontracties, vooral rond de ogen [12](#page=12).
* Vitale parameters: Een verhoging van de hartslag of bloeddruk kan wijzen op pijn [12](#page=12).
> **Tip:** Betrek vaste verzorgers of ouders bij het observatieproces, aangezien pijn bij deze patiëntengroep vaak anders geuit wordt en moeilijker detecteerbaar is [12](#page=12).
#### 3.2.2 Specifieke meetschalen
Voor patiënten met dementie, waarbij pijnobservatie en scoring met een VAS-schaal niet altijd eenvoudig is, worden specifieke meetschalen gebruikt. De Pacslac-D (Pain Assessment Checklist for Seniors with severe Dementia) is hier een voorbeeld van. Een behandelingsdrempel van 4 wordt hierbij gehanteerd [12](#page=12).
### 3.3 De rol van de verpleegkundige bij pijnbestrijding
De verpleegkundige speelt een centrale rol in de pijnbestrijding, mede doordat zij het meeste contact heeft met de patiënt en daardoor uitgebreide informatie verzamelt [12](#page=12).
#### 3.3.1 Verantwoordelijkheden en interventies
De verantwoordelijkheden en interventies van de verpleegkundige omvatten:
* **Informatie verstrekken:** Patiënten informeren over pijn en de mogelijkheden van pijnbestrijding [13](#page=13).
* **Afl eiding en ontspanning:** Zorgen voor afleiding en ontspanningsmethoden [13](#page=13).
* **Vertrouwensrelatie opbouwen:** Het creëren van een relatie van wederzijds vertrouwen is essentieel; de patiënt moet erop kunnen vertrouwen dat pijnmedicatie wordt toegediend, en de verpleegkundige erop dat de patiënt pijn aangeeft [13](#page=13).
* **Regelmatig bevragen:** Proactief de patiënt naar pijn vragen [13](#page=13).
* **Inzicht bevorderen:** De patiënt helpen de behandeling van pijn te begrijpen [13](#page=13).
* **Multidisciplinaire aanpak:** Deelnemen aan en bevorderen van een multidisciplinaire aanpak [13](#page=13).
* **Zelfstandige interventies:** De verpleegkundige kan diverse interventies zelfstandig uitvoeren, mede dankzij protocollen voor pijnbestrijding [13](#page=13).
#### 3.3.2 Principes van pijnbestrijding (WHO)
Bij het behandelen van pijn volgens de principes van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) dienen vier standaardregels in acht te worden genomen [13](#page=13):
* **By mouth (per oraal):** Voorkeur voor orale toediening, ook voor opioïden [13](#page=13).
* **By the clock (vast tijdschema):** Een vast tijdschema aanhouden, afgestemd op de werkingsduur van de medicatie om een continue adequate bloedspiegel te handhaven. Toediening op vaste tijdstippen, met "escape medicatie" voor doorbraakpijn. Continue toediening kan leiden tot een dalende opioïdenbehoefte [13](#page=13).
* **By the ladder (analgetische ladder):** Toepassing van de analgetische ladderprincipes [13](#page=13).
* **For the individual (individueel doseren):** Pijnmedicatie afstemmen op de individuele beleving van de patiënt en rekening houden met individueel bepaalde plasmaspiegels [13](#page=13).
### 3.4 Farmacologische pijnbestrijding (analgetica)
Analgetica worden onderverdeeld in niet-opioïden en opioïden [13](#page=13).
#### 3.4.1 Niet-opioïden
Dit zijn 'gewone' pijnstillers die de pijn verlichten door te voorkomen dat stoffen, vrijkomend bij weefselbeschadiging, zenuwprikkeling kunnen veroorzaken. De pijnstillende werking is minder dan die van opioïden en ze worden gebruikt bij lichte tot matige pijn. Sommige van deze middelen hebben ook een koortsdempende (antipyretisch) en/of ontstekingsremmende (antiflogistisch) werking. Een deel is zonder voorschrift verkrijgbaar [13](#page=13).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Nociceptie | De prikkeling van gespecialiseerde zenuwuiteinden (nociceptoren) die reageren op schadelijke prikkels en pijnsignalen doorgeven aan het centrale zenuwstelsel. Het is de initiële fysiologische reactie op pijn. |
| Pijndrempel | De persoonlijke intensiteitsgrens die overschreden moet worden voordat een prikkel als pijnlijk wordt ervaren. Deze drempel kan variëren door individuele factoren zoals emotionele toestand en medicatiegebruik. |
| Pijnbeleving | Het subjectieve, emotionele en psychologische aspect van pijn. Dit omvat hoe de persoon de pijn ervaart, de draaglijkheid ervan en de impact op de gemoedstoestand. |
| Poorttheorie | Een theorie die beschrijft hoe een mechanisme in het ruggenmerg pijnsignalen naar de hersenen reguleert. Deze 'poort' kan door verschillende factoren geopend of gesloten worden, waardoor de pijnervaring wordt gemoduleerd. |
| Acute pijn | Pijn die ontstaat door ziekte of trauma en maximaal zes maanden aanhoudt. De pijn vermindert doorgaans naarmate genezing vordert en er is een duidelijke relatie met de oorspronkelijke prikkel. |
| Chronische pijn | Langdurige, aanhoudende pijn die langer dan zes maanden duurt. Bij chronische pijn is er niet altijd sprake van aantoonbare weefselschade en kan deze bijvoorbeeld voortkomen uit postoperatieve pijn. |
| Nociceptieve pijn | Pijn veroorzaakt door weefselschade die pijnreceptoren activeert. Dit kan somatische pijn (van huid, spieren, botten) of viscerale pijn (van inwendige organen) zijn, waarbij de pijn soms wordt gerefereerd naar een ander lichaamsdeel. |
| Neuropatische pijn | Pijn ontstaan door schade aan het perifere of centrale zenuwstelsel, wat leidt tot een verstoorde verwerking en doorgifte van pijnprikkels. Dit kan zich uiten als brandende, stekende of tintelende sensaties. |
| Analgetica | Geneesmiddelen die worden gebruikt om pijn te bestrijden. Ze worden onderverdeeld in niet-opioïden voor lichte tot matige pijn en opioïden voor hevige pijn. |
| Multidisciplinaire aanpak | Een behandelstrategie waarbij diverse zorgprofessionals samenwerken om een patiënt op verschillende gebieden te ondersteunen en te behandelen, bijvoorbeeld bij complexe pijnproblemen. |
| Visueel analoge schaal (VAS) | Een meetschaal voor pijnintensiteit die bestaat uit een lijn van 10 cm. De patiënt markeert de intensiteit van de pijn, waarbij de uiteinden staan voor geen pijn (0) en de meest hevige pijn die men zich kan voorstellen (10). |
| Patiëntengecontroleerde analgesie (PCA) | Een methode waarbij de patiënt zelf, binnen vastgestelde limieten, een dosis pijnstillend medicijn kan toedienen. Dit geeft de patiënt controle en kan leiden tot effectievere pijnverlichting. |
| Warmtetherapie | Een niet-farmacologische behandelmethode waarbij warmte wordt toegepast om pijn te verlichten. Warmte kan de pijnsignaaloverdracht verminderen, spierontspanning bevorderen en de doorbloeding verbeteren. |
| Koudetherapie | Een niet-farmacologische behandelmethode waarbij koude wordt toegepast om pijn te verlichten. Koude kan de doorbloeding verminderen en ontstekingsverschijnselen remmen, en wordt ingezet bij diepe pijn met ontsteking of gewrichtspijnen. |
| Numerieke Rating Schaal (NRS) | Een schaal waarbij de patiënt de pijn aangeeft op een numerieke reeks, doorgaans van 0 (geen pijn) tot 10 (meest hevige pijn). |
| Pijnanamnese | Een gestructureerd interview om pijnproblemen te verhelderen, diagnoses te stellen en behandelinterventies te bepalen. Aspecten zoals lokalisatie, aard, tijd, intensiteit en gevolgen van de pijn worden uitgevraagd. |
| Maligne pijn | Pijn die veroorzaakt wordt door kanker of de behandeling daarvan. |
| Postoperatieve pijn | Pijn gerelateerd aan weefselschade die optreedt na een chirurgische ingreep. |
| Psychogene pijn | Pijn waarbij er geen objectieve pathologische oorzaak kan worden vastgesteld; ook wel idiopathische pijn genoemd. |
| Analgetische ladder | Een stappenplan voor pijnbestrijding dat de keuze van medicatie baseert op de ernst van de pijn, oplopend van niet-opioïden voor lichte pijn tot sterke opioïden voor ernstige pijn. |
| Niet-opioïden | Pijnstillende geneesmiddelen die primair perifeer werken en effectief zijn bij lichte tot matige pijn. Voorbeelden zijn paracetamol en NSAID's. |
| Opioïden | Sterke pijnstillers die de pijnbeleving veranderen en krachtig werken. Ze worden ingezet bij hevige acute of chronische pijn die onvoldoende reageert op andere middelen. |