Cover
Börja nu gratis samenvatting beweging .docx
Summary
# Visie en belang van bewegingsopvoeding
Bewegingsopvoeding is een onderwijsactiviteit die beweging centraal stelt, waarbij de hele mens wordt benaderd en ondersteund met als doel ontwikkeling op gang te brengen en kleuters in staat te stellen zinvol te functioneren in de samenleving.
## 1. Wat is bewegingsopvoeding?
Bewegingsopvoeding omvat meer dan enkel fysieke activiteit; het richt zich op de hele persoon, inclusief hun handelings-, denk-, voel- en belevingswereld. Het proces vindt plaats op het eigen tempo en niveau van het kind. Zowel de gespecialiseerde bewegingsleerkracht als de kleuterleerkracht delen de verantwoordelijkheid voor de motorische ontwikkeling van kleuters. De kleuterleerkracht heeft, door de grote vatbaarheid van jonge kinderen voor indrukken en ervaringen, een significante invloed op hun huidige en toekomstige ontwikkeling.
> **Tip:** De visie op bewegingsopvoeding benadrukt het belang van zowel de motorische als de fysieke competenties, evenals de ontwikkeling van zelfconcept en sociale interactie.
## 2. De visie op bewegingsopvoeding
De kernvisie van bewegingsopvoeding is om kleuters via beweging de mogelijkheid te bieden zich zodanig te ontwikkelen dat ze later actief en zinvol kunnen functioneren in de samenleving. Dit gebeurt door hen hun behendigheid te laten oefenen, afspraken te leren naleven, te ontdekken wat ze leuk vinden, en rekening te leren houden met anderen. Door kinderen in contact te brengen met bewegingsactiviteiten op hun maat, maken ze kennis met de heersende bewegingscultuur. Rekening houden met individuele verschillen en ontwikkelingstempo's is hierbij cruciaal.
### 2.1 Doelstellingen van bewegingsopvoeding
Bewegingsopvoeding streeft ernaar dat elk kind een basis van motorische en fysieke competenties ontwikkelt. Dit stelt hen in staat actief, gezond en met vertrouwen deel te nemen aan de bewegingscultuur. De onderliggende ambitie omvat:
* **Verwerving van fysieke en motorische competenties:** Dit omvat het ontwikkelen van specifieke vaardigheden die nodig zijn voor een bewegingsrijk leven.
* **Zelfvertrouwen:** Positieve bewegingservaringen dragen bij aan een positief zelfbeeld.
* **Motivatie:** Kinderen leren wat ze leuk vinden en worden aangemoedigd om deel te nemen.
* **Kennis en inzicht:** Begrip van beweging en het nemen van verantwoordelijkheid voor een actief leven.
### 2.2 Inhoudelijke klemtonen van bewegingsopvoeding
Bewegingsopvoeding onderscheidt twee belangrijke inhoudelijke klemtonen:
#### 2.2.1 Motorische en fysieke competenties
Dit omvat de ontwikkeling van basisbewegingen zoals stappen, die verfijnd en toegepast worden in spel, ritmisch bewegen en expressief bewegen. Kinderen leren hun lichaam inschatten en ervaren het effect van inspanning en ontspanning. In deze diverse bewegingscontexten bouwen ze een rijke motorische basis op die bijdraagt aan hun algemene fysieke competenties zoals:
* Snelheid
* Uithouding
* Lenigheid
* Kracht
* Evenwicht
Het doel is om kinderen te leren "juist, aangepast en doorleefd bewegen".
#### 2.2.2 Zelfconcept en sociale interactie
Via bewegingssituaties leren kinderen zichzelf en anderen kennen. Ze ervaren emoties zoals plezier, spanning en teleurstelling, en leren omgaan met regels, afspraken, samenwerking, en winnen en verliezen. Hierdoor ontwikkelen ze sociale vaardigheden zoals empathie, respect en hulpvaardigheid, wat bijdraagt aan een positief zelfbeeld. Reacties uit de omgeving op het lichamelijke zijn en bewegen spelen een grote rol in de beeldvorming die een kind van zichzelf opbouwt.
> **Voorbeeld:** Een kind dat succesvol een balletje in een emmer gooit, ervaart een succesmoment dat bijdraagt aan zijn zelfvertrouwen.
## 3. Het belang van bewegingsopvoeding
In een tijd waarin kinderen steeds minder bewegen door factoren als verhoogde schermtijd, beperkte speelruimte en veiligheidszorgen van ouders, wordt bewegingsopvoeding een cruciale taak voor kleuteronderwijzers. Kleuterleerkrachten spelen een sleutelrol in het stimuleren van beweging, waardoor kleuters hun motorische vaardigheden kunnen ontdekken en ontwikkelen.
### 3.1 Gezondheid en ontwikkeling
Beweging is essentieel voor een gezonde en fitte levensstijl. Het draagt niet alleen bij aan fysieke kracht, maar ook aan emotionele, sociale en cognitieve ontwikkeling. Kleuters staan open voor indrukken en ervaringen; beweging is een middel om de wereld te ontdekken. Het opdoen van positieve bewegingservaringen op jonge leeftijd is daarom van groot belang voor de ontwikkeling van motorische vaardigheden, zelfvertrouwen, veerkracht en sociaal-emotionele groei.
### 3.2 Grote bewegingsdrang van het kind
Kleuters hebben een natuurlijke, grote bewegingsdrang die vaak onvoldoende wordt vervuld. Bewegingsopvoeding biedt hen de kans om deze energie op een positieve manier te gebruiken en te kanaliseren.
### 3.3 Tekort aan bewegingservaring
Het huidige tekort aan bewegingsmogelijkheden leidt ertoe dat kinderen te weinig bewegingservaring opdoen, wat negatieve gevolgen kan hebben voor hun fysieke en cognitieve ontwikkeling. Blootstelling aan diverse bewegingsvormen op jonge leeftijd is daarom van vitaal belang voor een gezonde ontwikkeling.
## 4. Structuur en aanpak van bewegingsactiviteiten
Bewegingsopvoeding kan op verschillende manieren geïntegreerd worden in de dagelijkse praktijk van de kleuterklas.
### 4.1 Soorten bewegingsaanbod
Er wordt onderscheid gemaakt in verschillende vormen van bewegingsaanbod:
* **Bewegingslessen:** Ongeveer 40 tot 50 minuten durende, actieve bewegingssessies, vaak geleid door een turnleerkracht, gericht op motorische/fysieke ontwikkeling, zelfconcept en sociaal functioneren.
* **Bewegingsmomenten:** Korte sessies van 10 tot 20 minuten, geleid door de kleuterleerkracht, gericht op eenvoudige werkvormen en organisaties, aanvullend op bewegingslessen.
* **Bewegingstussendoortjes:** Korte, spontane momenten van 5 tot 10 minuten, ingezet door de klasleerkracht om de concentratie te bevorderen wanneer de aandacht van de kinderen verslapt.
* **Bewegingshoek:** Een specifieke zone in de klas, dagelijks aangeboden, gericht op groepsactiviteiten en spel dat de motorische ontwikkeling stimuleert. Dit biedt kansen voor observatie en diverse ontwikkelingskansen.
* **Bewegingsintegratie (bewegend leren):** Het gebruiken van beweging als middel om leerprocessen te ondersteunen, gekoppeld aan doelen uit andere leergebieden zoals wiskunde, taal en muzische vorming.
### 4.2 Logische opbouw van een turnles
Een turnles kent doorgaans een driedelige structuur:
1. **Oriëntering/opwarming:** Duur: +/- 5 minuten. Doel: bereidheid tot bewegen opwekken (mentaal en fysiek), tegemoetkomen aan bewegingsdrang en ruimte/materiaal verkennen.
2. **Kern:** Duur: +/- 35 minuten. Bevat 1 tot 3 goed uitgewerkte, logisch verbonden fasen (spelen) met voldoende variatie en rekening houdend met opbouw.
3. **Afronding:** Duur: +/- 5 minuten. Doel: kalmering, relaxatie, nabespreking en verwerking.
> **Tip:** Een lesvoorbereiding omvat materiaal, aanbod en didactische aanpak, klasmanagement, en reflectie/evaluatie.
### 4.3 Beginsituatie van de kleuter
Inzicht in de beginsituatie van de kleuters is essentieel voor een effectieve bewegingsopvoeding. Het stelt de leerkracht in staat om:
* Aansluiting te vinden bij het niveau van de kinderen.
* Veiligheid te waarborgen.
* Differentiatie mogelijk te maken.
* Betrokkenheid te vergroten.
* Realistische doelen te bepalen.
* Effectieve organisatie te waarborgen.
### 4.4 De 6 domeinen in bewegingsopvoeding
Bewegingsopvoeding kan worden georganiseerd rond zes domeinen:
1. **Lichaam in beweging aanvoelen en organiseren:** Het aanvoelen en beleven van de eigen lichamelijkheid, inclusief evenwicht, lichaamsgrenzen, houding, lateraliteit, en het doseren van energie.
2. **Bewegingen aanpassen aan de ruimte:** Omgaan met plaats, richting, afstand en bewegingsbanen.
3. **Omgaan met duur en tempo:** Bewegen in een bepaalde tijdvolgorde, tempo en metrum.
4. **Fysieke fitheid ontwikkelen:** Verbeteren van snelheid, uithouding, kracht en het onderhouden van spiersoepelheid.
5. **Durven en zelfvertrouwen:** Zichzelf inschatten, tonen, afspraken maken, omgaan met winnen/verliezen, en emoties aanvaardbaar uiten.
6. **Zintuiglijke ontwikkeling:** Omgaan met auditieve, visuele en tactiele prikkels.
### 4.5 Didactische principes en differentiatie
De didactische aanpak kenmerkt zich door speelsheid en variatie. Belangrijke principes zijn:
* **Experimenteren:** Kleuters laten ontdekken via open en gesloten opdrachten.
* **Variatie en differentiatie:** Het aanbieden van verschillende niveaus en mogelijkheden om aan te sluiten bij individuele verschillen, interesse, tempo en motivatie.
* **Herhaling:** Voldoende herhaling om vaardigheid en vertrouwen op te bouwen.
* **Welbevinden en betrokkenheid:** Zorgen dat kinderen zin hebben om te bewegen en zich veilig en betrokken voelen.
* **Spel impulsen en kwaliteitsvolle interacties:** Gebruikmaken van spelimpulsen en observeren hoe het spel verloopt om de interactie te begeleiden.
Differentiatie kan worden toegepast door de opdrachten aan te passen (gemakkelijker of moeilijker maken) of door gebruik te maken van materiaal met variërende eigenschappen.
> **Tip:** Bij het aanbieden van nieuwe materialen, ruimtes of muziek is het belangrijk om eerst een verkennende fase te doorlopen voordat er naar gerichte speelse opdrachten of competitieve spellen wordt gegaan.
### 4.6 Werkvormen
Verschillende werkvormen kunnen worden ingezet:
* **Bewegingshoeken met open opdrachten:** Kinderen verkennen vrij het materiaal in een bepaalde hoek gedurende een ingestelde tijd.
* **Bewegingshoeken met gesloten opdrachten:** Kinderen spelen in een hoek met een vastomlijnde opdracht.
* **Bewegingstuin of bewegingslandschap:** Een open vorm vergelijkbaar met een speeltuin, waar kinderen vrij kiezen uit een ruim aanbod aan materiaal.
* **Klassikale opdrachten:** De hele klas voert tegelijkertijd dezelfde activiteit uit.
* **Deelgroepen:** De klas wordt verdeeld in kleinere groepen die in verschillende vakken activiteiten uitvoeren.
* **Bewegingsparcours/omloop/reis rond de wereld:** Materialen worden in een cirkel opgesteld en iedereen beweegt in één richting.
### 4.7 Klasmanagement
Effectief klasmanagement is cruciaal voor een geslaagde bewegingsactiviteit. Dit omvat:
* **Timing:** Realistische inschatting van de duur van elk onderdeel.
* **Materiaal:** Goede voorbereiding, handigheid en speelse uitdeling van materiaal.
* **Hulpmiddelen:** Gebruik van eenvoudige hulpmiddelen zoals organisatorische regels, pictogrammen en geluidssignalen.
* **Opstelling:** Een opstelling die ervoor zorgt dat de leerkracht gezien en gehoord wordt.
* **Veiligheid:** Duidelijke afspraken, consequent naleven van regels en het nemen van preventieve maatregelen.
> **Tip:** Bij een ongeval is het belangrijk om de activiteit direct en rustig stil te leggen, veiligheidsmaatregelen te nemen en deskundige hulp in te schakelen.
---
# Inhoudelijke klemtonen en ontwikkelingsdomeinen
Dit deel van de studiegids focust op de kernaspecten van bewegingsopvoeding, met specifieke aandacht voor motorische/fysieke competenties, zelfconcept/sociale interactie, en de zes ontwikkelingsdomeinen.
## 2. Inhoudelijke klemtonen van bewegingsopvoeding
Bewegingsopvoeding streeft ernaar dat elk kind een basis van motorische en fysieke competenties ontwikkelt die hen in staat stelt actief, gezond en met vertrouwen deel te nemen aan bewegingscultuur. De onderliggende ambitie is de verwerving van fysieke en motorische competenties, zelfvertrouwen, motivatie, en de nodige kennis en inzicht voor een bewegingsrijk leven, waarbij verantwoordelijkheid wordt opgenomen.
### 2.1 Motorische en fysieke competenties
Dit is een van de twee centrale aandachtspunten binnen lichamelijke opvoeding.
#### 2.1.1 Motorische competenties
Motorische competenties ontstaan vanuit de natuurlijke basisbewegingen van een kind, zoals stappen. Deze basisbewegingen worden verfijnd en toegepast in diverse contexten zoals spel, ritmisch bewegen en expressief bewegen. Kinderen leren hun lichaam inschatten en ervaren de effecten van inspanning en ontspanning.
#### 2.1.2 Fysieke competenties
In diverse bewegingscontexten bouwen kinderen een rijke motorische basis op die bijdraagt aan hun algemene fysieke competenties. Deze omvatten:
* Snelheid
* Uithouding
* Lenigheid
* Kracht
* Evenwicht
Het doel is om kinderen te laten bewegen op een juiste, aangepaste en doorleefde manier.
### 2.2 Zelfconcept en sociale interactie
Het tweede inhoudelijke klemtoondeel richt zich op hoe kinderen zichzelf en anderen leren kennen tijdens bewegingssituaties.
#### 2.2.1 Zelfconcept
Kinderen ervaren emoties zoals plezier, spanning en teleurstelling. Ze leren omgaan met regels en afspraken, ontdekken het belang van samenwerking, en leren omgaan met winnen en verliezen. Positieve bewegingservaringen zijn essentieel voor de ontwikkeling van een positief zelfbeeld. De reacties van de omgeving op het lichamelijke zijn en bewegen spelen ook een grote rol in de beeldvorming die een kind van zichzelf opbouwt.
#### 2.2.2 Sociale vaardigheden
Tijdens interactieve bewegingssituaties ontwikkelen kinderen sociale vaardigheden zoals:
* Empathie
* Respect
* Hulpvaardigheid
Dit draagt bij aan de opbouw van een positief zelfbeeld, aangezien het beeld dat men van zichzelf heeft, sterk wordt gevormd door het lichamelijk zijn vanaf jonge leeftijd.
## 3. De zes domeinen van bewegingsopvoeding
De zes domeinen bieden een kader voor het organiseren en inhoud geven aan bewegingsactiviteiten, met als doel de motorische competenties van kinderen te ontwikkelen. Deze domeinen zijn erop gericht dat kinderen juist, aangepast en doorleefd bewegen.
### 3.1 Domein 1: Lichaam in beweging aanvoelen en organiseren
Dit domein richt zich op het aanvoelen en beleven van de eigen lichamelijkheid. Aspecten die hierbij aan bod komen zijn:
* Evenwicht
* Lichaamsgrenzen en -delen
* Lichaamsassen
* Lichaamshouding
* Lateraliteit en voorkeurslichaamszijde
* Afremmen en snel reageren
* Gedifferentieerd bewegen
* Energie doseren
* Ademen
* Tot rust komen
### 3.2 Domein 2: Bewegingen aanpassen aan de ruimte
Hierbij leren kinderen omgaan met de fysieke omgeving waarin ze bewegen. Kernaspecten zijn:
* Omgaan met plaats
* Omgaan met richting
* Omgaan met afstand
* Omgaan met bewegingsbanen van personen of voorwerpen
### 3.3 Domein 3: Omgaan met duur en tempo
Dit domein focust op de temporele en ritmische aspecten van beweging. Belangrijke elementen zijn:
* Omgaan met lang of kort (afstand in tijd)
* Omgaan met tempo (snel en traag)
* Bewegen in een bepaalde tijdvolgorde (bv. een dans leren)
* Ruimte en metrum (bv. de beat)
### 3.4 Domein 4: Fysieke fitheid ontwikkelen
Dit domein is gericht op het verbeteren van de lichamelijke conditie. Het omvat:
* Snelheid
* Uithouding
* Kracht
* Het onderhouden van spiersoepelheid en gewrichtsbeweeglijkheid
Dit is geen pure fitness, maar een geïntegreerde benadering binnen bewegingsopvoeding.
### 3.5 Domein 5: Durven en sociaal omgaan
Dit domein combineert zelfvertrouwen met sociale interactie. Onderwerpen die aan bod komen zijn:
* Durven en hulp vragen
* Zichzelf inschatten en tonen
* Afspraken maken en naleven
* Omgaan met winnen en verliezen
* Emoties aanvaardbaar uiten
* Rekening houden met elkaar en samenwerken
Dit domein draagt bij aan het zelfbeeld en het positief ervaren van bewegingssituaties.
### 3.6 Domein 6: Zintuiglijke ontwikkeling
Dit domein richt zich op het stimuleren en benutten van de zintuigen tijdens beweging. Elementen hiervan zijn:
* Horen
* Zien
* Voelen
* Omgaan met sensorische prikkels (visueel, auditief, tactiel)
Het aanbieden van bewegingsactiviteiten binnen deze domeinen moet plezierig zijn en aansluiten bij de leeftijd en ontwikkelingsfase van de kinderen.
> **Tip:** Begrijp dat de zes domeinen niet strikt gescheiden zijn, maar elkaar vaak overlappen en versterken binnen een geïntegreerde bewegingsactiviteit.
## 4. Globale kenmerken per leeftijdsgroep in bewegingsopvoeding
De manier waarop kinderen bewegen en beleven, evolueert met de leeftijd, wat aanpassingen in het aanbod vereist.
### 4.1 2,5 - 3-jarigen
* **Motoriek:** Bewegingen zijn vaak onhandig, spontaan en instinctief. Ze bewegen in 'blok' met de ledematen dicht bij het lichaam. Timing en coördinatie zijn beperkt, wat resulteert in eenvoudige en korte bewegingen. Ze raken snel vermoeid, maar herstellen ook snel.
* **Beleving:** Beweging wordt sterk gestuurd door emoties en instincten. Ze zijn aangetrokken tot activiteiten, maar kunnen ook overweldigd raken en zich onveilig voelen.
* **Spelgedrag:** Voorkeur voor individueel spelen of interactie met de begeleider. Verkennen de wereld op eigen tempo; regels en gestructureerde afspraken zijn nog moeilijk te begrijpen.
* **Algemene tips:** Laat experimenteren en ontdekken in een veilige omgeving. Creëer een aantrekkelijk bewegingslandschap. Stimuleer imitatie door enthousiast mee te doen. Beperk instructies en focus op spontane ontdekkingen.
### 4.2 4-jarigen
* **Motoriek:** Bewegingen worden soepeler en meer gedifferentieerd. Lichaamsdelen worden functioneler ingeschakeld, wat leidt tot betere coördinatie. Wendbaarheid en behendigheid nemen toe. Energie-inzet is vaak ongelijkmatig en ongedoseerd.
* **Beleving:** Genieten van fantasie-elementen. Begrijpen eenvoudige regels en kunnen korte afspraken maken.
* **Spelgedrag:** Meer interactie tussen kinderen; beginnen samen te spelen in plaats van naast elkaar. Strikte interpretatie van regels kan tot conflicten leiden. Wedstrijdgevoel is beperkt; focus op individuele prestaties.
* **Algemene tips:** Laat zien wat ze al kunnen en stimuleer zelfvertrouwen. Bied uitdagende, maar haalbare activiteiten aan. Begrens conflicten door eenvoudige, strikt gehanteerde regels. Gebruik fantasie, maar houd de focus op beweging. Combineer verbale instructies met demonstraties.
### 4.3 5-jarigen
* **Motoriek:** Bewegingen zijn vloeiender en beter gedoseerd. Kinderen kunnen bewegingen langer volhouden en combineren deze in diverse situaties. Fijne motoriek ontwikkelt zich verder.
* **Beleving:** Sterk gemotiveerd om vaardigheden te verfijnen en presteren graag goed. Fantasie blijft belangrijk, maar realiteitsbesef neemt toe.
* **Spelgedrag:** Oudere kleuters organiseren eenvoudige spelvormen zelf en werken goed samen. Wedstrijdgevoel wordt sterker; vergelijken en evalueren prestaties. Regels worden belangrijker en consequenties worden begrepen.
* **Algemene tips:** Verfijn motorische vaardigheden en bevorder samenwerking en zelfstandigheid. Zorg voor intensieve, uitdagende activiteiten gericht op samenwerking en individuele groei. Leg nadruk op andere spelwaarden dan winnen. Gebruik duidelijke spelregels en geef ruimte voor creativiteit.
## 5. Welbevinden en betrokkenheid in bewegingsopvoeding
Welbevinden en betrokkenheid zijn cruciaal voor een effectieve bewegingsopvoeding.
### 5.1 Welbevinden
Kinderen moeten zin hebben om te bewegen en rust. Bewegen bevredigt basisbehoeften en draagt bij aan een gezonde levensstijl. Dit vereist affectie, oogcontact, glimlach, gedeelde vreugde, en een veilige omgeving met duidelijke afspraken. Kinderen leren beurten afwachten en competitief te worden op een gezonde manier.
### 5.2 Betrokkenheid
Betrokkenheid wordt gerealiseerd door activiteiten aan te bieden die aansluiten bij het ontwikkelingstempo van het kind. Dit kan worden bevorderd door:
* Nieuwe materialen en activiteiten aan te bieden.
* Kinderinteresse te ontdekken en daarop aan te sluiten.
* Betrokkenheid tijdens activiteiten te verhogen met impulsen, verbale ondersteuning en demonstraties.
## 6. Didactische principes en aanpak in bewegingsopvoeding
Een doordachte didactische aanpak is essentieel voor succesvolle bewegingsopvoeding.
### 6.1 Didactische principes
* **Variatie en differentiatie:** Afwisseling in spellen, materiaalgebruik en oefeningen houdt kinderen betrokken. Differentiatie is noodzakelijk om aan te sluiten bij de individuele ontwikkelingsniveaus, tempo, belangstelling en motivatie van elk kind. Dit houdt in het aanpassen van opdrachten om ze makkelijker of moeilijker te maken.
* **Herhaling:** Door herhaling worden kinderen vaardiger en ontwikkelen ze vertrouwen in hun eigen kunnen. Het meerdere keren aanbieden van een bewegingsactiviteit met verdiepende mogelijkheden is belangrijk.
* **Experimenteren:** Het aanbieden van nieuwe materialen, ruimtes en muziek nodigt uit tot experimenteren. Dit gaat vooraf aan gerichte speelse opdrachten en spelletjes met regels.
* **Afwisseling inspanning en ontspanning:** Kinderen hebben voldoende rust nodig, zeker omdat ze nog geen groot uithoudingsvermogen hebben. Dit kan door ze te laten zitten, af te wisselen of relaxatieoefeningen te doen.
### 6.2 Didactische aanpak
Er zijn verschillende werkvormen om bewegingsopvoeding te organiseren:
#### 6.2.1 Bewegingshoeken
* **Met open opdrachten:** Kinderen experimenteren vrij in groepjes gedurende een bepaalde tijd in een hoek. Ze mogen zelf materiaal verkennen, aanpassingen doen en bewegingsvormen kiezen. Geschikt vanaf ongeveer 4 jaar.
* **Met gesloten opdrachten:** De opdracht is vastomlijnd en kan worden aangeduid met pictogrammen of demonstraties. Kinderen leren minder probleemoplossend denken en kunnen minder goed aan individuele behoeften voldoen.
* **Bewegingstuin of bewegingslandschap:** Een open vorm, vergelijkbaar met een speeltuin, waar kinderen kiezen uit een ruim aanbod aan materiaal. De sturing gebeurt vooraf via opstellingen, met veiligheid en begeleiding door de leerkracht. Geschikt voor peuters en jongste kleuters, maar ook voor oudere kleuters na het verkennen van hoeken.
#### 6.2.2 Klassikale opdrachten
De hele klas voert tegelijkertijd dezelfde activiteit uit. Dit kan een hele les of een deel van de les omvatten, zoals spel, dans of experimenteren met materialen.
#### 6.2.3 Deelgroepen
De zaal wordt opgedeeld in vakken waarbinnen activiteiten plaatsvinden. Dit kan grotere klassikale activiteiten op kleinere schaal zijn, met niveaugroepjes of verschillende spelen.
#### 6.2.4 Bewegingsparcours/omloop/reis rond de wereld
Materialen worden in een cirkel opgesteld en iedereen beweegt in één richting. Dit is eerder geschikt voor oudere kleuters en kan nadelen hebben zoals files en minder kans op herhaling en differentiatie.
## 7. Klasmanagement en organisatie in bewegingsopvoeding
Effectief klasmanagement en een doordachte organisatie zijn cruciaal voor een vlotte en veilige bewegingsles.
### 7.1 Timing
Schat in hoelang elk onderdeel van de les zal duren, inclusief inleiding, kern en afronding. Houd rekening met de duur van spelen in hoeken, doorschuifsystemen en rustmomenten.
### 7.2 Materiaal
Zorg dat je weet welk materiaal je nodig hebt, beschikbaar is en hoe je het speels kunt uitdelen. Houd het materiaal bij de hand en denk na over de hoeveelheid.
### 7.3 Hulpmiddelen
Gebruik eenvoudige hulpmiddelen zoals organisatorische regels, pictogrammen, vaste geluidssignalen en kegels om de ruimte af te bakenen.
### 7.4 Opstelling van de kleuters
Positioneer jezelf en de kleuters zo dat ze je goed kunnen zien en horen, bijvoorbeeld in een kring of op een lijn.
### 7.5 Organisatie van werkvormen
* **Bewegingstuin/landschap:** Begin met loopopdrachten om kennis te maken met het landschap en materiaal. Houd het spel stil voor rust en reflectie, pas materiaal aan indien nodig. Zorg voor veilige opstellingen zonder storende elementen.
* **Bewegingshoeken:** Verdeel kinderen in groepjes en geef duidelijke start- en stopsignalen. Gebruik doorschuifsysteem als rustmomenten en creëer orde. Zorg voor veilige opstellingen en duidelijke afspraken.
* **Omloop/parcours:** Verken het parcours met loopopdrachten. Verdeel kinderen in groepjes en gebruik duidelijke signalen. Regelmatige stilstand voor rust en reflectie is belangrijk.
* **Werken in deelgroepen:** Bak vakken duidelijk af en zorg voor ondersteuningstijd per vak.
* **Klassikale opdrachten:** Zorg dat alle leerlingen je kunnen zien en horen. Een goede voorbereiding van de instructies is essentieel.
### 7.6 Instructie
Praat luid, enthousiast en expressief, maar niet roepend. Geef korte, duidelijke instructies. Het kan helpen om kleuters te laten zitten tijdens uitleg. Wees hoorbaar en voelbaar aanwezig in de ruimte.
### 7.7 Veiligheid
Spreek duidelijke regels af en leef deze consequent na. Let op kleding (geen sieraden, sportieve kleding), voeten (gympantoffels of blote voeten), en de veiligheid van materialen en toestellen (matten onder hogere toestellen, goed bevestigd materiaal). Voorzie voldoende uitloopzone.
### 7.8 Ongelukken
Leg de activiteit direct en rustig stil. Laat kleuters zitten en neem veiligheidsmaatregelen. Schakel hulp in via school of directe contacten. Verlaat de kleuters niet alleen.
### 7.9 Plassen
Regelmatige plaspauzes zijn nodig. Het kan handig zijn om voor de les met de hele groep naar het toilet te gaan en een provisorisch toilet op een badmat in de zaal te voorzien.
## 8. Spelanalyse en speelimpulsen
Spel vormt een belangrijk onderdeel van bewegingsopvoeding. Een goede spelanalyse helpt bij het creëren van zinvolle speelervaringen.
### 8.1 Speldecor en rollen
Een visueel duidelijke ruimte met fantasie-elementen verduidelijkt de spelplek. Zinvolle rollen, gekoppeld aan fantasiebeelden, helpen kinderen de spelhandelingen te begrijpen.
### 8.2 Materiaal en spelidee
Als materiaal een grote betekenis heeft, kan een spelopdracht eromheen worden gebouwd. Het spelidee, of de 'speelkriebel', is de kern die kinderen aantrekt en uitdaagt, en bevat belangrijke ontwikkelingskansen.
### 8.3 Spelregels
Spelregels verfijnen het spel en kunnen het makkelijker of moeilijker maken. Ze betreffen bewegingsvormen, materiaalgebruik, toegelaten handelingen, ruimtegebruik en bepalen hoe gewonnen wordt.
### 8.4 Opbouw van een spel in een lesvoorbereiding
Een logische opbouw van een spel omvat stappen zoals het verkennen van de ruimte/materialen, verkennen van rollen, introduceren van het spelidee, en tenslotte verkennen van de spelregels.
### 8.5 Spelimpulsen en kwaliteitsvolle interacties
* **Observeren:** Observeer de algemene betrokkenheid en hoe het spel wordt gespeeld.
* **Meebegeleiden:** Overdrijf of vertraag, demonstreer, zeg wat je doet en wat je ziet. Laat een kleuter demonstreren en stel vragen.
* **Aanpassingen:** Pas het spel aan op basis van wat er gebeurt qua ruimte, materiaal, spelregels en spelhandelingen.
* **Speel mee:** Doe mee om de interactie te verrijken.
> **Tip:** Het aanbieden van speelse opdrachten in een verkennende fase vóór het volledige spel gespeeld wordt, verkort de spel uitleg, verhoogt de aandacht en helpt de leerkracht de groep beter aan te voelen.
---
# Didactische aanpak en organisatie van bewegingsactiviteiten
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding voor "Didactische aanpak en organisatie van bewegingsactiviteiten", gebaseerd op de verstrekte documentatie en met strikte naleving van de opmaakvereisten.
## 3. Didactische aanpak en organisatie van bewegingsactiviteiten
Dit deel behandelt de praktische aspecten van het geven van bewegingslessen, inclusief de opbouw van een les, verschillende werkvormen zoals bewegingshoeken en parcours, differentiatie, klasmanagement en veiligheid.
### 3.1 Visie op bewegingsopvoeding
Bewegingsopvoeding is een onderwijsactiviteit waarin bewegen centraal staat, waarbij de gehele mens wordt benaderd, begrepen en ondersteund met als doel ontwikkeling op gang te brengen. Het belang van bewegingsopvoeding is groot, zeker in een tijd waarin kinderen steeds minder bewegen door verhoogde schermtijd, beperkte speelruimte en bezorgdheid van ouders over veiligheid. Kleuteronderwijzers spelen een cruciale rol in het stimuleren van beweging om motorische vaardigheden, zelfvertrouwen, veerkracht en sociaal-emotionele groei te bevorderen. Kleuters hebben een natuurlijke bewegingsdrang die onvoldoende wordt vervuld, wat kan leiden tot tekorten in hun fysieke en cognitieve ontwikkeling.
> **Tip:** Beschouw bewegingsopvoeding niet alleen als een fysieke activiteit, maar als een middel voor integrale ontwikkeling, inclusief zelfconcept en sociale interactie.
De visie op bewegingsopvoeding streeft ernaar dat kleuters zich motorisch competent voelen, ontdekken wat ze goed kunnen, en zelfredzaamheid ontwikkelen. Dit draagt bij aan een positief zelfbeeld en bereidt hen voor op een zinvolle deelname aan de samenleving en bewegingscultuur.
### 3.2 Inhoudelijke klemtonen van bewegingsopvoeding
Bewegingsopvoeding onderscheidt twee inhoudelijke klemtonen:
* **Motorische en fysieke competenties:** Dit omvat het verfijnen en toepassen van natuurlijke basisbewegingen in spel, ritmisch en expressief bewegen. Kinderen leren hun lichaam in te schatten en de effecten van inspanning en ontspanning te ervaren. Fysieke competenties bouwen voort op deze basis en omvatten snelheid, uithouding, lenigheid, kracht en evenwicht.
* **Zelfconcept en sociale interactie:** Bewegingssituaties bieden kinderen de kans om zichzelf en anderen te leren kennen, emoties zoals plezier, spanning en teleurstelling te ervaren, en om te gaan met regels, afspraken, samenwerking, winnen en verliezen. Dit bevordert sociale vaardigheden zoals empathie, respect en hulpvaardigheid, en draagt bij aan een positief zelfbeeld.
### 3.3 Structuur van bewegingsaanbod
Het bewegingsaanbod kan op verschillende manieren worden ingevuld:
* **Bewegingslessen:** Ongeveer 40-50 minuten, actief bewegen, vaak door de turnleerkracht in de zaal, gericht op motorische/fysieke ontwikkeling, zelfconcept en sociaal functioneren.
* **Bewegingsmomenten:** 10-20 minuten, door de kleuterleerkracht, in de zaal/gang/speelplaats, met eenvoudige werkvormen en organisatie, gepland op dagen zonder bewegingslessen.
* **Bewegingstussendoortje:** 5-10 minuten, door de klasleerkracht, niet gepland in het weekschema, spontaan ingezet bij aandachtverlies.
* **Bewegingshoek:** Dagelijks aangeboden groepsactiviteit met spel- en oefenkansen gericht op motorische ontwikkeling, voor maximaal 3-5 kleuters, die spontane beweging stimuleert en diverse ontwikkelingskansen biedt.
* **Bewegingsintegratie / Bewegend leren:** Gebruik van bewegingen als middel om leerprocessen te ondersteunen, gekoppeld aan doelen uit wiskunde, taal, wereldoriëntatie en muzische vorming.
### 3.4 Lesvoorbereiding en beginsituatie
Een goede lesvoorbereiding begint met inzicht in de beginsituatie van de groep. Dit is belangrijk om:
* Aansluiting te vinden bij het niveau en de motorische mogelijkheden van de kinderen.
* Succeservaringen en motivatie te vergroten.
* Veiligheid te waarborgen door rekening te houden met fysieke en emotionele mogelijkheden.
* Differentiatie mogelijk te maken, zodat elk kind op zijn eigen niveau kan bewegen.
* Betrokkenheid te vergroten door aan te sluiten bij de interesses van de kinderen.
* Realistische doelen te bepalen.
* Effectieve organisatie te waarborgen door inzicht in groepsdynamiek en regelgedrag.
#### 3.4.1 Materialen en aanbod
Bij de voorbereiding is het cruciaal om een materialenlijst op te stellen en na te denken over het aanbod en de didactische aanpak.
#### 3.4.2 Klasmanagement
Klasmanagement omvat de organisatie van de les, zoals de duur van onderdelen, benodigde afspraken, opstellingen, materiaalgebruik en de evaluatie van de activiteit.
### 3.5 De 6 domeinen in bewegingsopvoeding
De 'Speelkriebels' methode onderscheidt zes domeinen voor de ontwikkeling van motorische competenties:
1. **Lichaam in beweging aanvoelen en organiseren:** Aanvoelen en beleven van lichamelijkheid, evenwicht, lichaamsgrenzen, houding, lateraliteit, ademhaling en energiedosering.
2. **Bewegingen aanpassen aan de ruimte:** Omgaan met plaats, richting, afstand en bewegingsbanen.
3. **Omgaan met duur en tempo:** Bewegen in een bepaalde tijdvolgorde, omgaan met snel en traag tempo, en ruimte en metrum.
4. **Fysieke fitheid ontwikkelen:** Kracht, uithouding, snelheid en soepelheid onderhouden (geen fitness).
5. **Durven en sociale interactie:** Hulp vragen, zichzelf inschatten, afspraken maken, omgaan met winnen en verliezen, emoties uiten, en samenwerken.
6. **Zintuiglijke ontwikkeling:** Omgaan met auditieve, visuele en tactiele prikkels.
### 3.6 Globale kenmerken per leeftijdsgroep
* **2,5 - 3-jarigen:** Ongemotiveerde, spontane bewegingen, beperkte timing en coördinatie, emotie- en instinctgestuurd beleving, voorkeur voor individueel spel.
* **Doel:** Experimenteren en ontdekken in een veilige omgeving, imitatie stimuleren.
* **4-jarigen:** Soepelere, gedifferentieerdere bewegingen, betere coördinatie, toenemende wendbaarheid, genieten van fantasie-elementen, begrijpen eenvoudige regels, meer interactie in spel.
* **Doel:** Zelfvertrouwen stimuleren, uitdagende maar haalbare activiteiten bieden, conflicten begrenzen met eenvoudige regels.
* **5-jarigen:** Vloeiendere, beter gedoseerde bewegingen, langere volgehouden bewegingen, verfijnde fijne motoriek, gemotiveerd om te presteren, groeiend realiteitsbesef, organiseren eenvoudige spelvormen zelf.
* **Doel:** Motorische vaardigheden verfijnen, samenwerking en zelfstandigheid bevorderen, uitdagende activiteiten aanbieden.
### 3.7 Welbevinden en betrokkenheid
* **Welbevinden:** Kinderen moeten zin hebben om te bewegen en rust, wat bijdraagt aan een gezonde levensstijl. Affectie, oogcontact en een veilige omgeving zijn essentieel.
* **Betrokkenheid:** Wordt gerealiseerd door aansluitende activiteiten, nieuwe materialen en impulsen tijdens de les.
### 3.8 Verschillende bewegingsdomeinen en werkvormen
Verschillende domeinen voor bewegingsactiviteiten zijn: spelen op groot materiaal, spelen met klein materiaal, bewegen in openlucht, expressief bewegen, bewegen in water, spelen met elkaar, ritmisch bewegen, en relaxatie.
#### 3.8.1 Logische opbouw van een turnles
Een turnles bestaat uit drie delen:
* **Oriëntering/opwarming (+/- 5 minuten):** Opwekken van bereidheid tot bewegen, tegemoetkomen aan bewegingsdrang, verkennen van ruimte en materiaal.
* **Kern (+/- 35 minuten):** 1 tot 3 goed uitgewerkte, logisch verbonden fasen (spelen) met variatiemogelijkheden en differentiatie.
* **Afronding (+/- 5 minuten):** Kalmering, relaxatie, nabespreken, zintuiglijke waarneming, speels opruimen.
#### 3.8.2 Logische opbouw van een bewegingsmoment
Een bewegingsmoment (10-20 minuten) volgt een vergelijkbare structuur:
* **Oriëntering/opwarming (± 1-2 minuten):** Oriënteren op de activiteit, eventueel speelse opdrachten rond ruimte/materiaal.
* **Kern (± 10-15 minuten):** 1 tot 2 uitgewerkte spelletjes/dansjes die logisch verband houden.
* **Afronding (± 1-2 minuten):** Kalmering, relaxatie, overgang naar volgende activiteit.
#### 3.8.3 Didactische aanpak
Didactische aanpakken omvatten:
* **Speelse opdrachten:**
* **Experimenteel gerichte speelse opdracht:** Kinderen kiezen zelf hoe ze de opdrachten uitvoeren, met meerdere oplossingen.
* **Gesloten speelse opdracht:** De leerkracht bepaalt hoe de opdracht wordt uitgevoerd, met beperkte oplossingen.
* **Competitief spel met regels:** Gericht op winnen en verliezen, met prestatie meting.
* **Formulering van een speelse opdracht:** Bestaande uit START, HOEVEEL, WAT, HOE, STOP.
* **Differentiatie:** Het aanpassen van onderwijs aan verschillen tussen individuele leerlingen op het gebied van begaafdheid, onderwijsniveau, tempo, belangstelling, motivatie en leerstijl. Dit kan door opdrachten gemakkelijker of moeilijker te maken, of door variatie in materialen, ruimte en opstellingen.
> **Voorbeeld:** Een groter doel is makkelijker om op te mikken dan een kleiner doel. Van dichtbij gooien is makkelijker dan verder gooien.
* **Werken met materialen:**
* **Klein materiaal:** Nodigt uit tot experimenteren en lokt diverse bewegingsvormen uit. Kan op verschillende manieren worden toegepast (met zichzelf, ander materiaal, in de ruimte, met een partner, etc.).
* **Groot materiaal:** Biedt nieuwe bewegingsmogelijkheden en toepassingen van gekende vormen. Kan gecombineerd worden met ander groot materiaal, klein materiaal (als extra uitdaging of om bewegingen complexer te maken), of in de ruimte (omlopen). Samenwerking is hierbij belangrijk.
* **Aanbrengen van een ongekend spel:** Vereist verkenningsfasen om de situatie, rollen, spelidee en spelregels te doorlopen. Dit maakt de spel uitleg korter en de kleuters aandachtiger.
* **Spelregels:** Verfijning van het spel die het spel moeilijker of makkelijker maken. Belangrijk voor oudere kleuters.
* **Speelplezier:** Wordt bevorderd door enthousiasme, aanmoediging, fair play, meespelen en kwaliteitsvolle interacties.
* **Didactische principes:**
* **Afwisseling in inspanning en ontspanning:** Essentieel vanwege het beperkte uithoudingsvermogen van jonge kinderen.
* **Variatie en differentiatie:** Houdt kinderen uitgedaagd en betrokken, en zorgt dat iedereen op zijn niveau kan werken.
* **Herhaling:** Essentieel voor het verkrijgen van vaardigheid en vertrouwen.
#### 3.8.4 Werkvormen
* **Bewegingshoeken met open opdrachten:** Experimenteren en spelen in groepjes in een hoek gedurende een bepaalde tijd, met vrijheid om materiaal en opstellingen aan te passen. Geschikt vanaf 4 jaar.
* **Bewegingshoeken met gesloten opdrachten:** Vaste, afgelijnde opdrachten in een hoek gedurende een bepaalde tijd. Minder geschikt voor probleemoplossend denken.
* **Bewegingstuin of bewegingslandschap:** Open vorm met ruim aanbod aan materiaal, waar kinderen zelf kiezen waarmee ze spelen. Geschikt voor peuters en jongste kleuters, en ook voor oudere kleuters na verkenning van hoeken.
* **Klassikale opdrachten:** De hele klas doet tegelijkertijd hetzelfde (instructie, spel, experimenteren).
* **Deelgroepen:** Activiteiten vinden plaats in verschillende vakken, waarbij andere kinderen vrij kunnen spelen.
* **Bewegingsparcours/omloop/reis rond de wereld:** Materialen in een cirkel, iedereen beweegt in één richting. Geschikt voor oudere kleuters.
### 3.9 Organisatie en veiligheid
#### 3.9.1 Klasmanagement
Effectief klasmanagement omvat:
* **Timing:** Schatten van de duur van elk onderdeel.
* **Materiaal:** Goed kennen, bij de hand hebben, en speels uitdelen.
* **Hulpmiddelen:** Gebruik van organisatorische regels, pictogrammen, geluidssignalen, kegels, etc.
* **Opstelling van de kleuters:** Zorgen dat de leerkracht zichtbaar en hoorbaar is.
#### 3.9.2 Organisatie van werkvormen
De organisatie van werkvormen zoals de bewegingstuin, bewegingshoeken en parcours vereist duidelijke structuren voor het verkennen, spelen, rusten en opruimen. Veilige opstellingen van materiaal en duidelijke afspraken zijn cruciaal.
#### 3.9.3 Veiligheid
Veiligheid is primordiaal en wordt gewaarborgd door:
* Het afspreken en consequent naleven van regels (bv. geen sieraden dragen, geschikte kleding).
* Het voorzien van voldoende uitloopzones.
* Het enkel laten bewegen op goed bevestigd materiaal.
* Het plaatsen van matten onder hogere toestellen.
* Het voorkomen van verstoring door bewegend materiaal.
* Het hanteren van een ongevalprotocol (activiteit stilzetten, kinderen laten zitten, hulp inschakelen).
* Praktische oplossingen voor toiletbezoek tijdens de les.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Bewegingsopvoeding | Een onderwijsactiviteit waarin beweging centraal staat en die de ontwikkeling van een kind stimuleert door middel van beweging, met aandacht voor de gehele persoon. |
| Motorische competenties | De verwerving van vaardigheden die betrekking hebben op de beheersing van bewegingen van het lichaam, inclusief basisbewegingen, verfijning en toepassing in diverse activiteiten. |
| Fysieke competenties | Vaardigheden die bijdragen aan de algemene lichamelijke conditie, zoals snelheid, uithouding, lenigheid en kracht, ontwikkeld door diverse bewegingscontexten. |
| Zelfconcept | Het beeld dat men als persoon van zichzelf heeft, dat mede wordt gevormd door lichamelijke ervaringen en reacties uit de omgeving op het lichamelijke zijn. |
| Sociale interactie | De manier waarop kinderen leren omgaan met anderen tijdens bewegingssituaties, inclusief het leren van regels, samenwerking, en het omgaan met winnen en verliezen. |
| Zelfredzaamheid | Het vermogen van een kind om zelfstandig en doelgericht te bewegen, rekening houdend met veiligheid, en om situaties in de omgeving te hanteren. |
| Differentiatie | Het aanpassen van onderwijsactiviteiten om beter aan te sluiten bij de individuele verschillen tussen kinderen op het gebied van vaardigheden, tempo, interesse en leerstijl. |
| Bewegingsdomein | Een specifiek gebied binnen de bewegingsopvoeding dat gericht is op bepaalde aspecten van bewegen, zoals lichaam in beweging aanvoelen, ruimte aanpassen, fysieke fitheid ontwikkelen, of sociale interactie. |
| Lesvoorbereiding | Het proces van het plannen van een bewegingsles, inclusief het bepalen van doelen, materiaalkeuze, didactische aanpak, organisatievormen en evaluatie. |
| Beginsituatie | De huidige stand van ontwikkeling van een kind of groep, inclusief motorische mogelijkheden, fysieke en emotionele capaciteiten, interesses en leerstijlen, die als uitgangspunt dient voor het onderwijs. |
| Klasmanagement | Het organiseren en leiden van de klasomgeving, inclusief tijdsbeheer, materiaalgebruik, opstelling van kinderen en het hanteren van werkvormen om een effectieve leeromgeving te creëren. |
| Welbevinden | Het gevoel van zin hebben om te bewegen en deel te nemen aan activiteiten, waarbij basisbehoeften worden bevredigd en een gezonde levensstijl wordt ondersteund. |
| Betrokkenheid | De mate waarin kinderen actief deelnemen aan en geïnteresseerd zijn in bewegingsactiviteiten, gestimuleerd door nieuwe materialen, passende activiteiten en verbale ondersteuning. |
| Bewegingshoek | Een specifieke ruimte in de klas of gymzaal die is ingericht met materiaal voor bewegingsactiviteiten, die dagelijks wordt aangeboden voor spel en oefening. |
| Bewegingsintegratie | Het gebruiken van beweging als middel om leerprocessen in andere vakgebieden, zoals wiskunde of taal, te ondersteunen en te versterken. |
| Psychomotorisch | Het bewuste, door de hersenen gestuurde aspect van beweging, waarbij de coördinatie tussen waarneming en motorische reactie centraal staat. |
| Oriëntering/Opwarming | Het eerste deel van een bewegingsles dat gericht is op het opwekken van de bereidheid tot bewegen, het stimuleren van fysieke activiteit en het verkennen van ruimte en materiaal. |
| Kern | Het hoofddeel van een bewegingsles waarin de belangrijkste bewegingsactiviteiten plaatsvinden, vaak opgedeeld in meerdere fasen. |
| Afronding | Het laatste deel van een bewegingsles dat gericht is op kalmering, relaxatie, het nabespreken van de activiteit en het opruimen van materiaal. |
| Spelidee | De essentie van een spel, datgene wat kinderen aantrekt en uitdaagt, inclusief de belangrijkste ontwikkelingskansen die het spel biedt. |
| Spelkriebel | De aantrekkingskracht van een spel die kinderen motiveert om deel te nemen, vaak gerelateerd aan specifieke handelingen zoals nadoen, mikken of achtervolgen. |
| Spelregels | Afspraken binnen een spel die bepalen hoe het gespeeld moet worden, wat toegestaan is, en hoe bepaald kan worden wie er wint. |