Cover
Börja nu gratis module 4 - case belgie deel 2
Summary
# Knelpunten in de bijzondere financieringswet vóór de 6de staatshervorming
Dit onderwerp behandelt de belangrijkste problemen en uitdagingen van de bijzondere financieringswet (BFW) zoals deze bestond vóór de zesde staatshervorming, waaronder de onderfinanciering van Brussel, de solidariteitsval en de verarming van de federale staat.
## 1. De situatie net voor de 6de staatshervorming
De Bijzondere Financieringswet (BFW) vertoonde voor de zesde staatshervorming diverse knelpunten die aan hervorming toe waren. De wet was complex en daardoor moeilijk democratisch controleerbaar. Daarnaast bevatte zij mechanismen die de prikkels voor regio's om zelf voldoende middelen te verzamelen, verzwakten. De BFW onderschatte tevens de vergrijzingsdruk op de federale overheid en compenseerde onvoldoende voor de chronische financiële druk in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG). Ook de roep om meer fiscale autonomie van de deelstaten, met name Vlaanderen, die hun mogelijkheden om de personenbelasting (PB) te beïnvloeden als beperkt ervoeren, drong aan op hervormingen.
Vier specifieke knelpunten stonden centraal:
### 1.1 De onderfinanciering van Brussel
Ondanks de schijn van financiële stabiliteit, kampte Brussel structureel met onderfinanciering. Dit werd veroorzaakt door hoge kosten gerelateerd aan armoede, werkloosheid, grootstedelijke problemen en de pendel van en naar de stad, die onvoldoende werden gedekt door de toegewezen middelen.
#### 1.1.1 Kernideeën rond de onderfinanciering van Brussel
* **Dalende fiscale draagkracht sinds de jaren '90**: De PB bracht per capita steeds minder op in Brussel, wat resulteerde in een grotere afwijking van het rijksgemiddelde en een toenemende nood aan federale solidariteitsbijdragen.
* **Oorzaak: specifieke bevolkingsmix**: Brussel kende een grote groep relatief arme inwoners die weinig of geen belastingen betaalden, gecombineerd met veel eurocraten die vrijgesteld waren van de PB. Dit drukte de fiscale draagkracht.
* **Woonplaatsprincipe speelt Brussel parten**: Ondanks de aanzienlijke bijdrage van Brussel aan de economische groei en de vorming van inkomens, kwam de opbrengst van de PB niet ten goede aan Brussel, omdat deze werd verdeeld op basis van de woonplaats en niet op de werkplaats.
* **Verlaging van belastingen sinds 2001 (Lambermont)**: Pogingen van Brussel om rijkere inwoners aan te trekken door belastingen te verlagen, zoals de schenkings- en registratierechten, hadden een twijfelachtig terugverdieneffect en verergerden mogelijk de budgettaire toestand.
* **"De dode hand"**: Vrijstellingen van bepaalde belastingen (zoals de OOV) voor internationale gebouwen en overheidsgebouwen in Brussel leidden tot een verlies van eigen inkomsten.
#### 1.1.2 Ultrakorte examenzin (onderfinanciering Brussel)
Sinds de jaren '90 daalt de fiscale draagkracht van Brussel: de PB-opbrengst per capita blijft onder het rijksgemiddelde, waardoor het gewest steeds meer aangewezen is op de federale solidariteitsbijdrage, veroorzaakt door een specifieke bevolkingsmix, het woonplaatsprincipe, het twijfelachtige terugverdieneffect van verlaagde belastingen en de "dode hand" van vrijgestelde gebouwen.
#### 1.1.3 Uitgavenkant van Brussel
Brussel kampte ook aan de uitgavenkant met onderfinanciering:
* **Hoofdstadfunctie en internationaal centrum**: Brussel had hoge kosten gerelateerd aan veiligheid, ordehandhaving, reinheid en infrastructuur door zijn status als hoofdstad van regio's, de EU en internationale instellingen.
* **Overschijpelingseffecten / horizontale externaliteiten**: Veel pendelaars en bezoekers maakten gebruik van Brusselse voorzieningen zonder er lokale belastingen te betalen, waardoor de kosten in Brussel lagen terwijl de belastingen elders terechtkwamen.
* **Dure politieke en bestuurlijke structuur**: De complexiteit van het Brusselse politieke apparaat met meerdere bestuurslagen leidde tot hoge kosten.
* **Veel arme gemeenten en voogdijrol van BHG**: Het gewest moest financieel bijspringen aan veel deficitair draaiende Brusselse gemeenten, die bovendien sinds 2001 inkomstenverlies leden door federale hervormingen, liberalisering van de energiemarkten en problemen rond Belfius.
#### 1.1.4 Ultrakorte examenzin (uitgavenkant Brussel)
Aan de uitgavenkant is Brussel ondergefinancierd door extra kosten als hoofdstad en internationaal centrum, oversijpelingseffecten, een dure politieke structuur en de ondersteuning van arme gemeenten, die bovendien sinds 2001 belangrijke inkomstenbronnen zagen wegvallen.
### 1.2 De solidariteitsval
Dit knelpunt beschrijft hoe de solidariteitstussenkomst, bedoeld om economisch zwakkere regio's te ondersteunen, pervers werkte.
#### 1.2.1 Extra middelen voor Brussel, maar nog altijd tekort
Ondanks extra middelen via de negatieve term en solidariteitstussenkomsten, kon Brussel begin jaren 2010 zijn hoge uitgaven niet dekken, wat leidde tot een eis voor meer financiering bij de staatshervorming.
#### 1.2.2 Het solidariteitsmechanisme en de "development trap"
* **Rol van de solidariteitstussenkomst**: Voor Wallonië en Brussel was de solidariteitstussenkomst een cruciale inkomstenbron die sterk was toegenomen sinds 1997.
* **Definitie van de "solidariteitsval"**: Het mechanisme van de solidariteitsbijdrage kon regio's met slechtere economische groei en lagere fiscale middelen ontmoedigen om hierin verandering te brengen. Wanneer economisch zwakkere regio's hun economie verbeterden en meer PB-inkomsten genereerden, stegen hun basisdotaties, maar daalde hun solidariteitstussenkomst sneller. Hierdoor konden ze netto achteruitgaan, wat de prikkel om te groeien wegnam.
* **Oorzaak van de val**: De combinatie van de snelheid waarmee het aandeel in de basisdotatie stijgt bij economische relance en de omvang van de solidariteitstussenkomst per hoofd zorgde voor deze val.
#### 1.2.3 Simulatie: 2% groei in Brussel, 0% in de andere gewesten
Een simulatie toonde aan dat bij 2% BBP-groei in Brussel en 0% in Vlaanderen en Wallonië, Brussel ondanks de groei 9 jaar lang minder BFW-middelen per capita ontving. Het duurde zelfs 15 jaar voor een Brusselaar per hoofd evenveel uit de BFW haalde als een Vlaming, terwijl Wallonië zonder groei er op vooruitging.
#### 1.2.4 Tabelvoorbeeld: +100 miljoen belastbare basis in Brussel
Een scenario met een stijging van 100 miljoen euro in de belastbare basis in Brussel toonde aan dat Brussel netto middelen verloor, terwijl Wallonië zonder groei er financieel op vooruitging. Dit illustreert dat de BFW Brussel niet stimuleerde om de participatiegraad te verhogen.
#### 1.2.5 Ultrakorte examenzin (solidariteitsval)
De solidariteitsval hield in dat economisch zwakkere regio's zoals Brussel en Wallonië bij economische verbetering netto middelen konden verliezen doordat hun solidariteitstussenkomst sneller daalde dan hun basisdotatie steeg, wat hen ontmoedigde om te groeien, zoals gesimuleerd door Decoster en Sas.
#### 1.2.6 Discussie, oplossingen en realistische scenario's
* **Probleem volgens specialisten**: Er was discussie of de solidariteitstussenkomst verkeerde prikkels gaf, wat leidde tot een "development trap".
* **Oplossingen**:
* Wijziging van de verdeling van de basisdotatie naar een **revenue sharing** systeem, waarbij een vast percentage van de PB-ontvangsten per regio wordt toegekend, onafhankelijk van de evolutie in andere gewesten.
* Afzwakken van de solidariteit, zodat de terugval ervan minder groot is bij economische relance.
* **Rol van groeiveronderstellingen**: Het bestaan van de development trap was sterk afhankelijk van de groeiveronderstellingen. In meer realistische scenario's, waarbij alle gewesten groeien, verdween de development trap.
#### 1.2.7 Ultrakorte examenzin (oplossingen solidariteitsval)
De solidariteitsval kon volgens de cursus worden opgelost door de basisdotatie te hervormen naar revenue sharing of de solidariteit te verzwakken, en Decoster toonde aan dat de perverse prikkel sterk afhing van onrealistische groeiscenario's.
### 1.3 De verarming van de federale staat
Dit knelpunt verwijst naar de structurele verzwakking van de federale financiële positie.
#### 1.3.1 Vertical imbalance: federale middelen vs. regio's
Al veertig jaar stond de federale staat steeds meer middelen af aan de regio's, terwijl hij zelf met grote uitgavenuitdagingen bleef kampen. Federale inkomsten daalden als percentage van het BBP, terwijl federale uitgaven stegen, wat resulteerde in een verslechterend fiscaal saldo en een verticale scheefgroei in de financiering.
#### 1.3.2 Vergrijzing: zware druk op de federale begroting
De vergrijzing vanaf 2020, met een piek rond 2030, zou leiden tot hogere pensioen- en volksgezondheidskosten, voornamelijk federaal. Zonder reserves, hogere participatiegraad en langere loopbanen dreigde in 2030 een groot financieringstekort in de sociale zekerheid. Ongeveer 90% van de kosten van de vergrijzing kwam op de federale schouders terecht. Ook klimaattransitie en defensie creëerden extra federale druk.
#### 1.3.3 Conjuncturele schokken en recessies: federale overheid vangt de klappen
Bij economische neergang daalden de federale belastinginkomsten en stegen de werkloosheidskosten, waardoor de federale overheid zich bij toenemende tekorten extra in de schulden moest steken.
#### 1.3.4 Staatsschuld en rentelasten: volledig federaal
De volledige staatsschuld bleef federaal, wat betekende dat de federale overheid de rentelasten droeg. Deze rentelasten drukten zwaar op de federale middelen en konden bij nieuwe crises sterk oplopen.
#### 1.3.5 Ultrakorte examenzin (verarming federale staat)
De verarming van de federale staat ontstond doordat de federale overheid steeds meer inkomsten aan de regio's afstond, terwijl zij de hoofdmoot van de vergrijzingskosten, conjuncturele schokken en de volledige staatsschuld en rentelasten bleef dragen, wat haar budgettaire positie structureel verzwakte.
#### 1.3.6 Belang van de federale kerntaken en Lambermont-akkoord
De primaire oorzaak van de verarming van de federale staat lag bij de dure federale kerntaken. De BFW versterkte dit echter, doordat bij opeenvolgende staatshervormingen steeds meer delen van de PB en BTW naar de regio's werden doorgeschoven, met een significante sprong na het Lambermont-akkoord van 2001.
#### 1.3.7 De BFW als buffer
De BFW bevatte wel een buffer voor de federale overheid: de dotaties aan de gewesten voor PB en BTW bewogen niet volledig parallel met de werkelijke belastinginkomsten. Bij economische groei stegen de federale ontvangsten sterker dan die van de regio's door de progressiviteit van belastingen (hoge elasticiteit). Bij een depressie leed de federale overheid echter het grootste verlies, wat aantoonde dat haar belastingontvangsten het meest elastisch waren.
#### 1.3.8 Belastingselasticiteit en de elasticiteitsbonus
De PB vertoonde een hogere belastingselasticiteit dan het BBP (bv. 1,2). Dit betekende dat bij 2% BBP-groei, de PB met 2,4% steeg. De dotaties aan de deelstaten stegen echter slechts mee met het BBP (2%) of minder (bij de aanvullende BTW-toelage). Het verschil tussen de snellere belastinggroei en de tragere dotatiegroei vormde de "elasticiteitsbonus", die bij de federale staat bleef. Deze bonus werd een belangrijk discussiepunt, waarbij de deelstaten een deel opeisten.
#### 1.3.9 Ultrakorte examenzin (elasticiteitsbonus)
Door de belastingselasticiteit (PB groeit sneller dan het BBP) bleef de door de federale staat ontvangen elasticiteitsbonus bij de federale kas, wat een buffer vormde maar leidde tot spanningen met de deelstaten.
### 1.4 De fiscale kloof (vertical imbalance)
Dit knelpunt betreft de omvang van de fiscale autonomie en de onevenwichtigheid tussen gedecentraliseerde uitgaven en ontvangsten.
#### 1.4.1 Definitie en internationale vergelijking
De fiscale kloof, of verticale imbalance, meet het verschil tussen het percentage gedecentraliseerde uitgaven en ontvangsten. Internationaal scoren België, Nederland, Denemarken en Zweden relatief slecht met een aanzienlijke kloof, wat betekent dat meer uitgaven dan ontvangsten worden gedecentraliseerd.
#### 1.4.2 Verticale kloof binnen België
Binnen België was de kloof het kleinst in het BHG. De kloof nam toe wanneer de gemeenschappen werden meegerekend, aangezien zij geen eigen belastingbevoegdheden hebben. In Vlaanderen was er een aanzienlijk verschil tussen de gedecentraliseerde uitgaven (ongeveer 35%) en de eigen ontvangsten (minder dan 20%).
#### 1.4.3 Oorzaken van fiscale kloven
* **Theorie van fiscal federalism**: Herverdelende en stabiliserende belastingen (sociale zekerheid) moeten centraal blijven.
* **Vrees voor belastingconcurrentie**: Te snelle fiscale decentralisatie kan leiden tot een "race to the bottom" met lage tarieven en risico op bail-outs.
#### 1.4.4 Fiscale autonomie van de gewesten vóór de 6de staatshervorming
Vóór de hervorming hadden gewesten eigen belastingen ter waarde van ongeveer 5 miljard euro en konden ze via opcentiemen op de PB tot 6,75% van hun PB-ontvangsten sturen. De federale progressiviteit van de PB moest echter altijd gerespecteerd worden, wat de autonomie beperkte.
#### 1.4.5 Gedeelde belastingen en "vertical externalities"
Gedeelde belastingen zoals de PB zijn gevoelig voor "vertical externalities", waarbij de inkomsten van verschillende overheidsniveaus interdependent zijn. Hervormingen op federaal niveau die de belastbare grondslag van de PB beïnvloeden, hebben directe gevolgen voor de lagere niveaus.
#### 1.4.6 Fiscale autonomie versus responsabilisering
Fiscale autonomie is niet gelijk aan responsabilisering. Responsabilisering houdt in dat overheden verantwoordelijk worden gehouden voor de gevolgen van hun beleid. De BFW koos voor "fiscale capaciteit" als maatstaf voor goed beleid, maar de kritiek op een gebrek aan responsabilisering wordt genuanceerd wanneer men de verdeling van dotaties op basis van PB-sleutels beschouwt.
#### 1.4.7 Ultrakorte examenzin (fiscale kloof)
De fiscale kloof, het verschil tussen gedecentraliseerde uitgaven en ontvangsten, voedde de vraag naar meer fiscale autonomie voor de gewesten, beperkt door de vrees voor belastingconcurrentie en de complexiteit van gedeelde belastingen met "vertical externalities".
---
# De 6de staatshervorming en de hertekening van de bijzondere financieringswet
Dit onderwerp behandelt de aanpassingen aan de bijzondere financieringswet (BFW) als gevolg van de zesde staatshervorming, met focus op de oorzaken, de knelpunten vóór de hervorming, de oplossingen geïntroduceerd door het Vlinderakkoord, en de concrete financiële wijzigingen voor gewesten en gemeenschappen.
### 2.1 De situatie net voor de 6de staatshervorming: knelpunten in de BFW
Vóór de zesde staatshervorming drongen hervormingen van de BFW zich op om diverse redenen:
* **Complexiteit en gebrek aan democratische controle:** De BFW was zeer complex, wat democratische controle bemoeilijkte en het systeem moeilijk te begrijpen maakte voor het parlement en de burgers.
* **Gedempte prikkels voor eigen inspanningen:** Mechanismen binnen de BFW ontmoedigden gewesten om zelf voldoende middelen te verzamelen, omdat ze konden "leunen" op federale stromen.
* **Onderschatting van de vergrijzingsdruk:** De BFW hield onvoldoende rekening met de toenemende financiële druk op de federale overheid door pensioenen en vergrijzing.
* **Onderfinanciering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG):** Brussel kampte met structurele onderfinanciering door hoge kosten (armoede, grootstedelijke problemen) die onvoldoende gedekt werden door de toegewezen middelen.
* **Noodzaak voor nieuwe bevoegdheidsoverdrachten:** Sterk verschillende economische evoluties in de gewesten (bv. op de arbeidsmarkt) noodzaakten nieuwe bevoegdheidsoverdrachten, wat gepaard moest gaan met adequate financiering.
Vier specifieke knelpunten stonden centraal:
#### 2.1.1 De onderfinanciering van Brussel
Brussel werd structureel ondergefinancierd door:
1. **Afkalvende fiscale draagkracht sinds de jaren '90:** De personenbelasting (PB) bracht per capita steeds minder op in Brussel vergeleken met het rijksgemiddelde, wat leidde tot een grotere afhankelijkheid van federale solidariteitsbijdragen.
2. **Specifieke bevolkingsmix:** Grote groepen relatief arme inwoners betaalden weinig belastingen, terwijl veel eurocraten vrijgesteld waren van de PB, wat de fiscale draagkracht drukte.
3. **Woonplaatsprincipe dat Brussel parten speelt:** Veel inkomens worden in Brussel verdiend, maar de PB-opbrengsten gaan naar de woonplaats, niet de werkplaats, waardoor Brussel veel economische activiteit genereert maar niet ten volle profiteert van de PB-inkomsten.
4. **Twijfelachtig terugverdieneffect van belastingverlagingen sinds 2001:** Pogingen om rijkere inwoners aan te trekken via lagere gewestelijke belastingen (schenkings-, registratie-, verkeersbelasting) hadden beperkt succes.
5. **"De dode hand":** Vrijstellingen van bepaalde belastingen voor internationale gebouwen (ambassades, EU-instellingen) en overheidsgebouwen ontnamen Brussel eigen inkomsten.
#### 2.1.2 De solidariteitsval (development trap)
Dit mechanisme hield in dat economisch zwakkere gewesten (Wallonië en BHG) die door solidariteitstussenkomsten werden gesteund, financieel "gestraft" leken te worden bij economische vooruitgang. Wanneer deze gewesten hun economie versterkten en meer PB-inkomsten genereerden, steeg hun aandeel in de basisdotatie PB weliswaar, maar daalde hun solidariteitstussenkomst nog sterker. Het netto-effect kon zelfs een financieel verlies zijn, wat de prikkel om te groeien wegnam.
* **Illustratie via simulatie:** Een simulatie toonde aan dat bij 2% economische groei in Brussel en 0% in Vlaanderen en Wallonië, Brussel gedurende 9 jaar minder middelen uit de BFW per hoofd zou ontvangen. Het zou zelfs 15 jaar duren voor een Brusselaar evenveel middelen per hoofd zou ontvangen als een Vlaming, terwijl Wallonië zonder groei er toch op vooruitging.
* **Mechanisme:** De val ontstond door de snelle daling van de solidariteitstussenkomst per hoofd zodra de PB-opbrengst per capita het rijksgemiddelde naderde, terwijl het aandeel in de basisdotatie slechts traag steeg.
#### 2.1.3 De verarming van de federale staat (vertical imbalance)
De federale overheid leed onder een toenemende "vertical imbalance", waarbij ze steeds meer middelen afstond aan de deelstaten terwijl de uitgaven aan kerntaken bleven stijgen.
* **Federale middelen versus regio's:** Federale inkomsten daalden als percentage van het BBP, terwijl federale uitgaven stegen, wat resulteerde in een verslechterend fiscaal saldo.
* **Vergrijzing als zware drukpost:** De stijgende kosten voor pensioenen en volksgezondheid, voornamelijk federale bevoegdheden, dreigden in 2030 tot een groot financieringstekort in de sociale zekerheid te leiden.
* **Conjuncturele schokken:** Bij recessies daalden federale inkomsten en stegen uitgaven (bv. werkloosheid), waardoor de federale overheid extra schuld moest aangaan.
* **Staatsschuld en rentelasten:** De volledige staatsschuld bleef federaal, met stijgende rentelasten die de federale begroting zwaar belastten.
* **Oorzaak niet enkel de BFW:** Hoewel de BFW bijdroeg, lagen de primaire oorzaken in de federale kerntaken (vergrijzing, sociale zekerheid, staatsschuld, defensie, klimaattransitie).
* **Toename van overgedragen middelen:** Elke staatshervorming leidde tot een toename van het overgedragen deel van de PB en BTW naar de deelstaten, met een duidelijke sprong na het Lambermont-akkoord in 2001.
* **Bufferfunctie van de BFW:** De BFW fungeerde als een buffer doordat de dotaties PB en BTW aan de gewesten niet één-op-één meebewogen met de werkelijke belastinginkomsten. Bij groei stegen federale ontvangsten sterker dan die van de regio's (hoge elasticiteit PB). Bij een recessie leed de federale overheid echter het grootste verlies.
* **Elasticiteitswinsten:** De snellere groei van federale PB-inkomsten dan van de dotaties (door de elasticiteit van de PB) creëerde een "elasticiteitsbonus" voor de federale staat. Dit werd een discussiepunt, waarbij deelstaten een deel opeisten en de federale overheid de bonus nodig had voor toekomstige uitgaven.
#### 2.1.4 De fiscale kloof (vertical imbalance)
De fiscale kloof, of verticale imbalance, verwijst naar het onevenwicht tussen gedecentraliseerde uitgaven en gedecentraliseerde ontvangsten.
* **Internationaal fenomeen:** In veel landen worden meer uitgaven dan inkomsten gedecentraliseerd, waardoor een kloof ontstaat.
* **België en de kloof:** In België was deze kloof aanzienlijk, zowel op federaal niveau als binnen de gewesten. Vlaanderen kende bijvoorbeeld een aanzienlijk verschil tussen uitgaven (±35% van overheidsuitgaven) en eigen ontvangsten (minder dan 20%).
* **Oorzaken van de kloof:** De vrees voor belastingconcurrentie en de noodzaak om herverdelende en stabiliserende belastingen centraal te houden, speelden een rol.
* **Beperkte autonomie vóór de 6de staatshervorming:** Gewesten hadden al eigen belastingen en konden via opcentiemen op de PB tot 6,75% van hun PB-inkomsten sturen, maar de federale progressiviteit van de PB bleef behouden. Gedeelde belastingen (zoals PB) waren gevoelig voor "vertical externalities", waarbij federale beslissingen de inkomsten van de lagere niveaus beïnvloedden.
* **Fiscale autonomie versus responsabilisering:** Fiscale autonomie (eigen beleidsruimte) werd onderscheiden van responsabilisering (verantwoordelijkheid voor de gevolgen van beleid). De oude BFW bevatte wel degelijk responsabiliserende elementen, maar de kritiek op verspilzuchtig "consumptiefederalisme" bleef bestaan.
### 2.2 De 6de staatshervorming: het Vlinderakkoord en de hertekening van de BFW
De zesde staatshervorming, vastgelegd in het Vlinderakkoord (2011) en de Bijzondere wet van 24 juli 2013, beoogde de geïntroduceerde knelpunten aan te pakken. De hervorming had vier grote krachtlijnen: politieke vernieuwing, de splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde, de overdracht van nieuwe bevoegdheden (arbeidsmarkt, gezondheidszorg, gezinsbijslagen, justitie, mobiliteit) en een grondige wijziging van de BFW.
#### 2.2.1 Principes van de hervorming van de BFW
De hervorming was gebaseerd op de volgende principes:
* **Vermijden van deloyale concurrentie:** Een "level playing field" moest behouden blijven zonder fiscale wapenwedloop.
* **Behoud van de progressiviteit van de PB:** Gewesten kregen speelruimte, maar de PB bleef in essentie een federale, progressieve belasting (max. 10% afvlakking).
* **Geen structurele verarming:** Geen enkel deelstaat mocht op lange termijn significant armer worden.
* **Verhogen van de leefbaarheid van de federale staat:** Ondanks extra middelen voor deelstaten moest er voldoende geld bij de federale staat blijven.
* **Versterken van de responsabilisering van de deelstaten:** Financiële beloning voor goed beleid (bv. meer jobs → meer PB).
* **Erkennen van de specifieke functie van BHG:** Extra dotaties voor Brussel wegens zijn hoofdstedelijke en internationale rol.
* **Gebruik van bevolkings- en leerlingencriteria voor Gemeenschapsbevoegdheden:** Middelenverdeling gebaseerd op behoeften (inwoners, leerlingen), niet enkel op "wie betaalt, krijgt terug".
* **Financiële stabiliteit verzekeren:** Overgangsmechanismen om verliezen of winsten gespreid in de tijd in te voeren.
* **Simulaties voor beleidsdoorlichting:** Gebruik van modellen om de langetermijneffecten van de hervorming te voorspellen.
* **Rekening houden met bijdragen aan financiële sanering:** Deelstaten dragen bij aan het wegwerken van het federale begrotingstekort via tragere dotatiegroei.
* **Principe van "juste retour" voor gewesten:** Wie meer PB opbrengt, krijgt meer middelen terug.
#### 2.2.2 Concrete wijzigingen voor de Gewesten
* **Verruiming van fiscale autonomie:** De fiscale autonomie inzake de personenbelasting werd aanzienlijk uitgebreid. Het plafond van 6,75% werd afgezwakt en de gewesten kregen ongeveer 25% van de PB-opbrengst als "speelruimte" om tarieven, kortingen en opcentiemen aan te passen, met respect voor de federale progressiviteit. Dit verhoogde de eigen fiscale ontvangsten van gewesten van ±20% naar ±34% van hun totale inkomsten.
* **Vereenvoudiging van middelenstromen:** Specifieke dotaties werden geïntegreerd in globale dotaties, wat resulteerde in een grotere, overzichtelijkere "enveloppe".
* **Hervorming van het solidariteitsmechanisme:** Het mechanisme werd aangepast om "perverse prikkels" (ontmoediging om mensen aan het werk te krijgen) te verminderen, terwijl solidariteit behouden bleef.
* **Responsabilisering voor klimaat en vergrijzing:** Gewesten werden financieel medeverantwoordelijk voor klimaatdoelstellingen (via bonussen/malussen voor broeikasgasreductie) en de stijgende pensioen- en vergrijzingskosten (via een tragere groei van hun dotaties).
* **Grotere enveloppe voor Brussel:** Brussel kreeg bijkomende dotaties voor zijn specifieke hoofdstedelijke en internationale functie.
* **Overgangsmechanismen:** Een transitieperiode en geleidelijke invoering van nieuwe regels garandeerden financiële stabiliteit.
#### 2.2.3 Concrete wijzigingen voor de Gemeenschappen
* **Basistdotaties uitgebreid:** Meer vaste middelen werden voorzien.
* **Afschaffing van de Lambermontdotatie:** Deze te snel groeiende en dure dotatie werd afgeschaft en de middelen werden herverdeeld.
* **Nieuwe dotaties voor extra bevoegdheden:** Dotaties voor de nieuwe bevoegdheden (gezinsbijslag/groeipakket, ouderen- en gezondheidszorg) werden ingevoerd.
* **Tragere groeikoppeling:** Dotaties groeien trager mee met de economische groei (o.a. 82,5% van de federale BBP-groei) om gemeenschappen te laten bijdragen aan de vergrijzingskosten.
* **Herverdeling van middelen:** De historische BTW-dotatie bleef de belangrijkste financieringsbron, verdeeld volgens de leerlingensleutel. De dotatie voor kijk- en luistergeld werd geïntegreerd in de BTW-dotatie. De PB-dotatie evolueert gedeeltelijk mee met de federale BBP-groei en wordt volgens de "juste retour" verdeeld.
* **Nieuwe dotaties volgens behoeftecriteria:** Dotaties voor kinderbijslag, ouderen en gezondheidszorg worden verdeeld op basis van relevante bevolkingskenmerken (aantal 0-18-jarigen, aantal 80-plussers, bevolkingsaantal).
#### 2.2.4 Gevolgen voor de financiering van Brussel
Brussel kreeg structureel hogere en stabielere financiering om zijn specifieke kosten (hoofdstadfunctie, pendelaars, internationale instellingen) te dekken. Dit omvatte tijdelijke extra dotaties, een verhoogde compensatie voor de "dode hand" en middelen voor pendelaars en internationale ambtenaren.
#### 2.2.5 Conclusies over de hervorming
* **Complexiteit toegenomen:** De BFW is niet vereenvoudigd door de invoering van opcentiemen en de vele diverse dotaties en verdeelsleutels.
* **Gereduceerde solidariteit, geen solidariteitsval:** De solidariteit is beperkt afgenomen, maar het nieuwe systeem ontmoedigt niet langer om "arm" te blijven.
* **Sterker toegenomen fiscale autonomie voor gewesten:** Vooral via opcentiemen op de PB, hoewel de grondslag federaal blijft en federale hervormingen de gewestelijke inkomsten beïnvloeden (verticale externaliteiten).
* **Bijdrage aan federale sanering:** Gewesten en gemeenschappen dragen via tragere dotatiegroei bij aan de sanering van de federale begroting.
* **Nog steeds onduidelijkheid en bijsturing:** Veel parameters zijn nog onderwerp van discussie en bijsturing, en de financiële gevolgen voor de deelstaten zijn niet altijd in hun voordeel.
* **Verhoogd aandeel eigen fiscale ontvangsten:** Voor Vlaanderen stijgt dit aandeel van ±40% naar bijna 80% na de hervorming.
> **Tip:** Begrijp de logica achter de verschillende dotaties (groeimechanismen, verdeelsleutels) en de principes van fiscale autonomie en responsabilisering om de impact van de 6de staatshervorming op de BFW te vatten.
> **Example:** De "elasticiteitsbonus" werd een cruciaal discussiepunt. Het verschil tussen de snellere groei van federale PB-inkomsten (bv. 2,4% bij 2% BBP-groei) en de tragere groei van de dotaties aan de gewesten (bv. 2% van het BBP) bleef bij de federale staat. Dit geld, oorspronkelijk bedoeld als buffer voor de federale financiën, leidde tot de eis van de deelstaten om een deel ervan te ontvangen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Bijzondere Financieringswet (BFW) | Een wet die de verdeling van overheidsinkomsten regelt tussen de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten in België, met het oog op een efficiënte financiering van hun respectieve bevoegdheden. |
| Fiscal federalism | Een economisch en politiek concept dat onderzoekt hoe bevoegdheden en financiële middelen worden verdeeld tussen verschillende overheidsniveaus (federaal, regionaal, lokaal) binnen een federale staat. |
| Staatshervorming | Een proces waarbij de bevoegdheden en financiële stromen tussen de federale overheid en de deelstaten in België worden herzien en aangepast, vaak resulterend in meer decentralisatie. |
| Verticale imbalance (verticale kloof) | Een situatie waarin de omvang van de gedecentraliseerde uitgaven van een overheid aanzienlijk verschilt van de omvang van haar gedecentraliseerde inkomsten, wat leidt tot financieringsproblemen. |
| Solidariteitsval (development trap) | Een mechanisme binnen de financieringswet waarbij economisch zwakkere regio's die economische vooruitgang boeken, financieel nadelig getroffen kunnen worden door de snelle afbouw van solidariteitsbijdragen, wat de prikkel om te groeien wegneemt. |
| Fiscale autonomie | De mate waarin regionale of lokale overheden zelfstandig beslissingen kunnen nemen over hun belastingtarieven, belastbare basis en de inzet van fiscale instrumenten om beleid te voeren. |
| Personenbelasting (PB) | Een directe belasting op de inkomsten van natuurlijke personen, die in België een belangrijke bron van inkomsten vormt voor zowel de federale overheid als de deelstaten. |
| Opcentiemen | Een opslag of percentage dat gemeenten en provincies mogen heffen op bepaalde federale of regionale belastingen, zoals de onroerende voorheffing, om hun eigen inkomsten te verhogen. |
| Belastingelasticiteit | De mate waarin de belastinginkomsten reageren op veranderingen in de economische groei; een hoge elasticiteit betekent dat belastinginkomsten sneller stijgen dan het bruto binnenlands product (BBP) bij economische groei. |
| Elasticiteitsbonus | Het extra belastinginkomen dat de federale overheid verkrijgt doordat de belastingontvangsten sneller stijgen dan de economische groei (elasticiteit > 1), terwijl de dotaties aan de deelstaten slechts meegroeien met het BBP. |
| Revenue sharing | Een systeem waarbij belastinginkomsten worden verdeeld tussen verschillende overheidsniveaus op basis van vooraf afgesproken percentages of formules, waardoor de inkomsten van een niveau onafhankelijk worden van de prestaties van andere niveaus. |
| Juste retour (juiste terugkeer) | Een principe waarbij een deel van de door een gewest of gemeenschap gegenereerde belastinginkomsten aan datzelfde gewest of diezelfde gemeenschap wordt teruggegeven, vaak gebaseerd op de opbrengst van de personenbelasting. |
| Behoeftecriteria | Factoren zoals bevolkingsaantal, leeftijdsstructuur, aantal leerlingen, of specifieke noden (bv. gezondheidszorgkosten) die worden gebruikt om financiële middelen tussen overheden te verdelen, met als doel een eerlijke toewijzing op basis van noodzaak. |
| Vergrijzing | Het proces waarbij het aandeel ouderen in de bevolking toeneemt, wat leidt tot hogere uitgaven voor pensioenen, gezondheidszorg en ouderenzorg, met aanzienlijke budgettaire gevolgen, vooral voor de federale overheid. |
| Conjuncturele schokken | Onverwachte economische gebeurtenissen, zoals recessies of financiële crises, die leiden tot significante schommelingen in de overheidsfinanciën, met name door dalende inkomsten en stijgende uitgaven (bv. werkloosheid). |
| Staatsschuld | De totale financiële verplichtingen van een staat jegens zijn crediteuren, die wordt opgebouwd door opeenvolgende begrotingstekorten te financieren met leningen. |
| Vertical externalities | Situaties waarbij de acties van één overheidsniveau (bv. een federale belastinghervorming) directe gevolgen hebben voor de inkomsten van een ander overheidsniveau, zonder dat dit laatste niveau directe controle heeft over de oorzaak. |