Cover
Börja nu gratis Deel2_Visueel_tekst_def.pdf
Summary
# Objectwaarneming en -herkenning
Het visuele systeem transformeert ruwe visuele input, beginnend bij basale elementen zoals lijnen en randen, tot een rijke perceptie van coherente objecten en hun betekenis [1](#page=1).
### 1.1 Van lijnen en randen naar objecteigenschappen
Na de primaire visuele cortex (V1) volgt de extrastriate cortex, een reeks visuele gebieden die gespecialiseerd zijn in geavanceerdere visuele taken dan V1. Deze gebieden werken niet in een eenvoudige sequentie, maar in parallelle netwerken om complexe percepties te construeren [1](#page=1).
#### 1.1.1 Verwerking in V2
In gebieden zoals V2, direct na V1, beginnen receptieve velden informatie te verwerken die relevant is voor objectperceptie. V2-cellen kunnen onderscheid maken tussen verschillende typen randen, zoals de rand van een zwart vierkant op een grijze achtergrond versus een grijs vierkant op een zwarte achtergrond, wat aangeeft dat de verwerking verder gaat dan simpelweg het detecteren van een lijn [2](#page=2).
#### 1.1.2 Contouren en illusoire contouren
Het visuele systeem kan contoerinformatie van objecten verwerken, zelfs als delen van de rand ontbreken. Het systeem combineert beschikbare informatie om een schatting te maken van de aanwezigheid en betekenis van een contour. Dit inferentiële karakter van contourperceptie wordt geïllustreerd door Kanizsa-figuren, waarin een figuur (bv. een driehoek) wordt waargenomen ondanks dat deze niet expliciet getekend is, maar gesuggereerd wordt door onderbrekingen in andere vormen. Deze waargenomen grenzen, de zogenaamde illusoire contouren, worden vermoedelijk in V2 gegenereerd als de meest waarschijnlijke interpretatie van de visuele input [3](#page=3) [4](#page=4).
### 1.2 De 'What'- en 'Where'-paden
Visuele informatie die de extrastriate cortex verlaat, splitst zich in twee belangrijke verwerkingsroutes:
* **De 'Where'-pad (dorsale route):** Deze route loopt omhoog naar de pariëtale kwab. Het is betrokken bij de verwerking van ruimtelijke informatie over de locatie van objecten en de motorische acties die nodig zijn om met objecten te interageren, zoals hand- en oogbewegingen. De 'where'-pad speelt ook een cruciale rol bij het richten van aandacht [2](#page=2).
* **De 'What'-pad (ventrale route):** Deze route loopt omlaag naar de temporaalkwab. Deze route is primair verantwoordelijk voor objectherkenning [2](#page=2).
> **Tip:** Hoewel de scheiding tussen de 'what'- en 'where'-paden een nuttig concept is, is deze in werkelijkheid niet absoluut en zijn er veel interacties tussen de twee routes [2](#page=2).
### 1.3 Objectherkenning in de temporaalkwab
De precieze werking van individuele cellen in de 'what'-pad, met name in de temporaalkwab, is nog niet volledig opgehelderd. Functionele beeldvormingstechnieken, zoals fMRI, tonen echter aan dat specifieke hersengebieden reageren op specifieke categorieën van stimuli [4](#page=4).
#### 1.3.1 Agnosie en de inferotemporale cortex
Schade aan grote delen van de temporaalkwab bij apen leidt tot een toestand waarbij de apen kunnen zien, maar niet weten wat ze zien. Dit tekort, bekend als agnosie, kan ook bij mensen optreden na bijvoorbeeld een beroerte. Verder onderzoek heeft aangetoond dat de inferotemporale (IT) cortex een cruciale rol speelt bij visuele problemen die verband houden met agnosie [4](#page=4).
#### 1.3.2 De 'grandmother cell' hypothese en plasticiteit
Registraties van individuele cellen in de IT-cortex hebben verrassende resultaten opgeleverd. Cellen in dit gebied hebben receptieve velden die een groot deel van het gezichtsveld kunnen bestrijken. Sommige cellen reageren selectief op zeer specifieke objecten; dit leidde tot de hypothese van de 'grandmother cell', waarbij één cel specifiek reageert op één enkel object (zoals iemands grootmoeder). De IT-cortex heeft nauwe verbindingen met de hippocampus, die betrokken is bij geheugenvorming. Dit suggereert dat de receptieve-veldeigenschappen van deze cellen geleerd moeten worden en dat de IT-cortex plasticiteit vertoont [4](#page=4).
#### 1.3.3 Gespecialiseerde gebieden in de menselijke hersenen
Hoewel de anatomie van menselijke en apenhersenen niet identiek is, zijn er homologe gebieden die vergelijkbare functies lijken te hebben. Bij mensen zijn er, vergelijkbaar met de IT-cortex en hippocampus bij apen, gespecialiseerde gebieden in de temporaalkwab. Studies waarbij cellen in de menselijke temporaalkwab werden geregistreerd (vaak in voorbereiding op epilepsiechirurgie) hebben aangetoond dat bepaalde cellen extreem selectief kunnen reageren op specifieke individuen, zoals actrice Jennifer Aniston [4](#page=4) [5](#page=5).
Functionele beeldvormingsgegevens wijzen op de aanwezigheid van hersengebieden die gespecialiseerd zijn voor verschillende soorten stimuli:
* **Fusiform face area (FFA):** Gespecialiseerd in het herkennen van gezichten. Letsel aan dit gebied kan leiden tot prosopagnosie, het onvermogen om gezichten te herkennen [5](#page=5).
* **Fusiform body area (FBA):** Wordt geactiveerd door andere lichaamsstructuren dan het gezicht [5](#page=5).
* **Parahippocampal place area (PPA):** Bevat cellen die reageren op ruimtes, zoals kamers met meubels [5](#page=5).
* **Visual word form area (VWFA):** Een hersengebied dat, na het leren lezen, gespecialiseerd raakt in het herkennen van geschreven woorden [5](#page=5).
> **Conclusie:** Het visuele systeem lijkt te beschikken over modules die gespecialiseerd zijn voor het verwerken van verschillende aspecten van visuele informatie, wat cruciaal is voor efficiënte objectherkenning [5](#page=5).
---
# Kleurperceptie
Kleurperceptie onderzoekt hoe het visuele systeem licht van verschillende golflengtes interpreteert om de wereld in kleur waar te nemen, inclusief de rol van fotoreceptoren, kleurdiscriminatie, opponente kanalen en individuele verschillen zoals kleurenblindheid [6](#page=6).
### 2.1 Basisprincipes van kleurwaarneming
Kleur is geen inherente fysieke eigenschap van objecten, maar een subjectieve interpretatie van het zenuwstelsel als reactie op een fysieke stimulus. Het menselijk zicht is beperkt tot het zichtbare spectrum, met golflengtes tussen ongeveer 400 en 700 nanometer (nm). De waargenomen kleur van een oppervlak wordt bepaald door de combinatie van golflengtes die door dat oppervlak worden gereflecteerd en het oog bereiken, nadat sommige golflengtes zijn geabsorbeerd [6](#page=6).
### 2.2 Kleurdetectie door fotoreceptoren
Het menselijk oog bevat drie soorten kegeltjesfotoreceptoren, elk met een eigen gevoeligheidsprofiel voor verschillende golflengtes [7](#page=7).
* **S-kegeltjes (short-wavelength):** Piekgevoeligheid rond 420 nm. Deze zijn relatief zeldzaam en minder gevoelig dan de andere kegeltypes [7](#page=7).
* **M-kegeltjes (medium-wavelength):** Piekgevoeligheid rond 535 nm [7](#page=7).
* **L-kegeltjes (long-wavelength):** Piekgevoeligheid rond 565 nm [7](#page=7).
Er is aanzienlijke overlap in de spectrale gevoeligheden van deze kegels, wat essentieel is voor kleurdetectie over het bereik van 400 tot 700 nm. Kegels functioneren onder fotopische lichtomstandigheden (daglicht). Daarnaast is er één type staafvormige fotoreceptor die werkt bij scotopische omstandigheden (zwak licht) en een piekgevoeligheid heeft rond 500 nm. Staven bevatten rodopsine en hebben dezelfde golflengtegevoeligheid, waardoor ze wel licht van donker kunnen onderscheiden, maar geen kleuren [7](#page=7).
### 2.3 Kleurdiscriminatie
De output van een enkele fotoreceptor is dubbelzinnig; het geeft geen informatie over de specifieke gestimuleerde golflengtes. Het menselijke visuele systeem lost dit probleem op door gebruik te maken van de gecombineerde activiteit van de drie verschillende kegeltypen, een principe dat bekend staat als de trichromatische theorie van kleurzicht [7](#page=7) [8](#page=8).
Bijvoorbeeld, twee verschillende golflengtes zoals 450 nm en 625 nm kunnen dezelfde activatie in de M-kegels veroorzaken, maar verschillende activaties in de L- en S-kegels. Deze verschillen in activiteit tussen de kegeltypen maken het mogelijk om subtiele verschillen in golflengtes of combinaties daarvan te detecteren [8](#page=8).
De fovea, met zijn hoge dichtheid aan kegels, is cruciaal voor kleurenzicht. De hersenen ontvangen geen directe signalen zoals 'rood' of 'groen', maar eerder differentiële signalen vanuit de retina [9](#page=9).
### 2.4 Opponente kleurkanalen
Het visuele systeem verwerkt kleur door middel van opponente kanalen, waarbij signalen van verschillende kegels tegen elkaar worden afgezet. Deze kanalen omvatten [9](#page=9):
* **Rood-groen opponent kanaal:** Vergelijkt de activiteit van L- en M-kegels [9](#page=9).
* **Blauw-geel opponent kanaal:** Vergelijkt de activiteit van S-kegels met een combinatie van M- en L-kegels. Dit kanaal is complex omdat er geen specifiek geelgevoelige fotoreceptoren zijn [9](#page=9).
* **Luminantie kanaal:** Geeft informatie over de lichtsterkte, gevormd door de gecombineerde output van M- en L-kegels (M+L) [9](#page=9).
Additieve kleurmenging is het mengen van gekleurd licht, waarbij rood, groen en blauw (RGB) de primaire kleuren zijn. Het mengen van gelijke hoeveelheden van deze primaire kleuren produceert wit licht. Geel ontstaat door het mengen van rood en groen licht [9](#page=9).
Ganglioncellen in de retina spelen een rol in deze kleurverwerking. Naast de M-ganglioncellen (buiten de fovea), zijn er P-ganglioncellen in de fovea die specifiek betrokken zijn bij kleurgevoeligheid [9](#page=9).
Ganglioncellen en LGN-cellen in de thalamus hebben receptieve velden met een center-surround organisatie. Sommige cellen reageren op licht in het centrum (ON center) en worden geïnhibeerd door licht in de surround, terwijl andere de tegenovergestelde reactie vertonen (OFF center) [10](#page=10).
Deze antagonistische relatie is ook van toepassing op kleur:
* **L-M cellen:** Worden geëxciteerd door L-kegelaanbod in het centrum en geïnhibeerd door M-kegelaanbod in de surround [10](#page=10).
* **M-L cellen:** Omgekeerd aan L-M cellen.
* **Andere opponent cellen:** Inclusief (M+L)-S en S-(M+L) cellen, die signalen van verschillende kegelcombinaties verwerken [10](#page=10).
De signalen van S-kegels worden verwerkt via de koniocellulaire lagen in de LGN, terwijl M- en L-kegelsignalen via de parvocellulaire lagen lopen [10](#page=10).
Een voorbeeld van een ON P-ganglioncel in de fovea heeft een roodgevoelig centrum en een groengevoelige surround. Het richten van rood licht op het centrum verhoogt de vuurfrequentie, terwijl groen licht op de surround deze verlaagt. Als het centrum met rood en de surround met groen wordt belicht, of het gehele receptieve veld met wit licht, gebeurt er niets specifiek voor dit opponent signaal. Het mengen van rood en groen licht in het witte licht leidt tot een nulresultaat voor dit specifieke kanaal. Dit zorgt ervoor dat de baan van P-type ganglioncellen via de thalamus naar de cortex een kleurverschilsignaal stuurt (bijvoorbeeld ROOD MIN GROEN). Kleurinformatie wordt doorgegeven via de actiepotentiaalfrequentie [10](#page=10) [11](#page=11).
De uiteindelijke transformaties die leiden tot waargenomen kleur vinden plaats in de visuele cortex, hoewel de precieze mechanismen nog niet volledig begrepen zijn. Onderzoek heeft "blobs" in V1 geïdentificeerd die specifiek betrokken zijn bij kleurverwerking en output sturen naar V2 en V4 [11](#page=11) [12](#page=12).
### 2.5 Individuele verschillen in kleurperceptie
Individuele verschillen in kleurperceptie komen vaak voor, met name in de vorm van kleurenblindheid. Dit wordt meestal veroorzaakt door genetische defecten in de genen die coderen voor de kegel fotopigmenten [12](#page=12).
* **Prevalentie:** Ongeveer 8% van de mannen en 0,5% van de vrouwen lijdt aan een vorm van kleurenblindheid. Dit komt vaker voor bij mannen omdat de genen voor M- en L-kegel fotopigmenten op het X-chromosoom liggen [12](#page=12).
* **Soorten kleurenblindheid (Daltonisme/Perifere kleurenblindheid):**
* **Dichromatie:** Personen missen één van de drie kegeltypes, wat resulteert in een 'vlakkere' kleurervaring [12](#page=12).
* **Deuteranopie:** Afwezigheid van M-kegeltjes. Personen met deuteranopie zien golflengtes van 560 nm en 610 nm als dezelfde kleur [12](#page=12).
* **Protanopie:** Afwezigheid van L-kegeltjes [12](#page=12).
* **Tritanopie:** Afwezigheid van S-kegeltjes [12](#page=12).
* **Anomalie:** Personen hebben drie kegel fotopigmenten, maar twee daarvan zijn zo vergelijkbaar dat de kleurwaarneming sterk afwijkt, bijna vergelijkbaar met dichromaten [12](#page=12).
* **Monochromatie:**
* **Kegelmonochromatie:** Slechts één type kegeltje is functioneel, waardoor de wereld in grijstinten wordt gezien [13](#page=13).
* **Staafmonochromatie:** Kegeltjes ontbreken volledig. Deze personen kunnen geen kleuren onderscheiden, hebben een slechte gezichtsscherpte en zien slecht bij daglicht [13](#page=13).
* **Achromatopsie:** Verlies van kleurenzicht na hersenschade (centrale kleurenblindheid). Deze personen kunnen wel de grenzen tussen kleuren onderscheiden, maar niet de kleuren zelf benoemen. Dit type kleurenblindheid komt voort uit schade aan specifieke delen van de visuele cortex, buiten de primaire visuele cortex [12](#page=12) [13](#page=13).
Het is een misvatting dat kleurenblinden helemaal geen kleuren zien; ze hebben simpelweg moeite met het onderscheiden van bepaalde kleurencombinaties [12](#page=12).
### 2.6 Van de kleur van licht naar een wereld van kleur
De analyse van geïsoleerde golflengtes is slechts een deel van het verhaal van kleurperceptie. Fenomenen zoals de afwezigheid van een specifieke "bruine" golflengte (bruin wordt relatief tot andere kleuren waargenomen) en color constancy (het onveranderd waarnemen van kleuren ondanks wisselende lichtomstandigheden) tonen de complexiteit van kleurperceptie aan [13](#page=13).
---
# Ruimteperceptie en binoculair zicht
Onze visuele ervaring is een reconstructie van de wereld gebaseerd op de twee vervormde signalen van onze netvliezen, die verschillen door de positionering van onze ogen. Dit samenspel van beelden stelt ons in staat diepte en driedimensionale ruimte waar te nemen, zowel met één oog (monoculaire cues) als met twee ogen (binoculaire cues en stereopsis) [14](#page=14).
### 3.1 De voordelen van twee ogen
Het hebben van twee ogen biedt diverse evolutionaire voordelen [14](#page=14):
* **Overlevingskans:** Bij verlies van één oog blijft er nog steeds zicht behouden [14](#page=14).
* **Vergroot gezichtsveld:** Frontale, overlappende binoculaire gezichtsvelden verbeteren de detectie van snelbewegende objecten, wat voordelig is voor roofdieren [14](#page=14).
* **Diepteperceptie:** Overlappende visuele velden maken het mogelijk kleine verschillen tussen de beelden van beide ogen te benutten als indicatie voor driedimensionale diepte (stereopsis) [14](#page=14).
### 3.2 Monoculaire cues voor driedimensionale ruimte
Monoculaire cues zijn aanwijzingen voor diepte die met slechts één oog waargenomen kunnen worden [15](#page=15).
#### 3.2.1 Occlusie
Occlusie, waarbij een object een ander object gedeeltelijk bedekt, is de meest betrouwbare cue voor de relatieve positie van objecten en dus voor diepte [15](#page=15).
#### 3.2.2 Grootte- en positie signalen
Het visuele systeem interpreteert kleinere objecten als verder weg, mits alle andere factoren gelijk blijven [15](#page=15).
#### 3.2.3 Bewegingsparallax
Bewegingsparallax is het fenomeen waarbij objecten die dichterbij zijn sneller lijken te bewegen over het netvlies wanneer het standpunt verandert, in vergelijking met verder weg gelegen objecten. Dit principe geldt zowel bij beweging in een voertuig als bij het simpelweg bewegen van het hoofd. De geometrische informatie die hieruit wordt verkregen, is vergelijkbaar met die van binoculaire stereopsis [16](#page=16).
### 3.3 Binoculaire cues
Binoculaire cues maken gebruik van de informatie die beide ogen samen verschaffen [16](#page=16).
* **Convergentie:** Hoe meer de ogen naar binnen moeten draaien (convergeren) om op een object te focussen, hoe dichterbij het object wordt ingeschat [16](#page=16).
* **Accommodatie:** De mate waarin de ooglens moet uitpuilen om te focussen op een object, correleert met de afstand van dat object [16](#page=16).
### 3.4 Binoculair zicht en stereopsis
Stereopsis, de waarneming van diepte door de vergelijking van de beelden van beide ogen, is cruciaal voor dagelijkse activiteiten [17](#page=17).
* **Functies van stereopsis:**
* Visueel gestuurde handbewegingen worden aanzienlijk belemmerd bij beperkt zicht tot één oog [17](#page=17).
* Mensen met amblyopie ('lui oog') vertonen visuomotorische tekorten door verminderde stereopsis [17](#page=17).
* Stereopsis is met name belangrijk voor reiken en grijpen [17](#page=17).
* Verlies van stereopsis kan leiden tot een onstabiele gang, verminderde nauwkeurigheid bij terreinveranderingen (zoals stappen), en moeilijkheden bij sportbeoefening [17](#page=17).
* **Neurale implementatie van stereopsis:**
* De input van beide ogen moet convergeren op hetzelfde neuron [17](#page=17).
* Dit gebeurt voornamelijk in de primaire visuele cortex (V1), waar de meeste neuronen beïnvloed kunnen worden door input van zowel het linker- als het rechteroog (binoculaire neuronen) [17](#page=17).
* Diverse hersenschorsgebieden zijn betrokken bij stereopsis, waaronder gebieden die deel uitmaken van zowel de 'where' als de 'what' pathway [17](#page=17).
### 3.5 Optische illusies
Optische illusies onderzoeken hoe onze perceptie van de werkelijkheid kan afwijken van de fysieke realiteit, vaak door misinterpretatie van visuele cues [17](#page=17).
---
# Aandacht, beweging en oogbewegingen
De verwerking van visuele informatie is een selectief proces waarbij aandacht, de perceptie van beweging en de controle van oogbewegingen essentieel zijn om efficiënt met de overweldigende hoeveelheid zintuiglijke input om te gaan.
### 4.1 Aandacht en perceptie van scènes
De retina registreert aanzienlijk meer informatie dan we bewust kunnen verwerken. Dit geldt niet alleen voor visuele informatie, maar voor alle zintuigen. Om deze overbelasting te hanteren, heeft het zenuwstelsel mechanismen ontwikkeld die de verwerking richten op een subset van de input door middel van "aandacht" (attention). Dit omvat visuele aandacht, maar soortgelijke mechanismen zijn ook actief voor andere zintuigen [18](#page=18) [19](#page=19).
De visuele perceptie van scènes is een combinatie van niet-selectieve verwerking van de hele scène en selectieve verwerking van een beperkt aantal objecten op een bepaald moment. De "spotlight metafoor" wordt soms gebruikt om dit te illustreren, waarbij de aandacht een deel van een scène versterkt dat al enigszins zichtbaar is [19](#page=19).
Een relatief zeldzame aandachtstoornis, vaak geassocieerd met letsel in de pariëtale cortex (vooral aan de rechterzijde), is neglect. Bij neglect hebben patiënten moeite om de aandacht te richten op het contralaterale (linker) gezichtsveld, waardoor ze de helft van een object of zelfs hun eigen lichaam kunnen negeren [19](#page=19).
> **Tip:** Het begrijpen van selectieve aandacht is cruciaal, omdat het verklaart hoe we effectief kunnen focussen op relevante informatie te midden van een stroom aan prikkels.
### 4.2 Visuele bewegingsperceptie
Letsels aan de magnocellulaire lagen van de laterale geniculate nucleus (LGN) belemmeren de waarneming van grote, snel bewegende objecten. Informatie van magnocellulaire neuronen wordt doorgegeven aan de primaire visuele cortex (V1) en vervolgens naar onder andere het middelste temporale gebied (MT) en het mediale superieure temporale gebied (MST). Deze gebieden worden beschouwd als knooppunten voor bewegingsverwerking. Het menselijke equivalent van MT, bekend als hMT of V5, is geïdentificeerd met behulp van fMRI [19](#page=19) [20](#page=20).
### 4.3 Oogbewegingen
Een fundamentele functie van het visuele systeem is het bepalen wanneer en waar we moeten bewegen, wat direct verbonden is met het controleren van onze blikrichting. Doordat de scherpte van het zicht snel afneemt met de excentriciteit (afstand tot de fovea), is het noodzakelijk om onze ogen constant te bewegen om objecten van interesse te fixeren en te volgen [20](#page=20).
Zeer snelle oogbewegingen, saccades genoemd, verplaatsen de fixatie van het ene punt naar het andere. Elke oog is bevestigd aan zes spieren, verdeeld in drie paren, die worden aangestuurd door een complex neuraal netwerk [20](#page=20).
* **Colliculus superior:** Stimulatie van specifieke cellen in de colliculus superior van een aap resulteert in een specifieke oogbeweging qua hoeveelheid en richting. Elke cel correspondeert met een unieke oogbeweging [20](#page=20).
* **Frontal eye fields (FEF):** Stimulatie van cellen in de frontale oogvelden (FEF) bij apen leidt tot oogbewegingen gericht op het fixeren van een specifieke locatie in de ruimte. Hierbij wordt de bestemming gecodeerd, niet de beweging zelf. Letsels aan de FEF kunnen leiden tot het onvermogen om saccadische bewegingen naar de contralaterale zijde uit te voeren, zowel op commando als spontaan [21](#page=21).
> **Tip:** De relatie tussen letsels in de FEF en de patiënt zijn vermogen tot saccadische bewegingen is een belangrijk klinisch voorbeeld van de rol van dit hersengebied in visuele sturing.
Saccades tijdens het kijken naar een scène zijn niet willekeurig; we fixeren ons vaak op "interessante" plekken in het beeld. Zelfs wanneer we proberen onze ogen stil te houden, maken ze continu kleine, maar significante bewegingen [21](#page=21).
* **Microsaccades:** Dit zijn onvrijwillige, kleine schokjes van de ogen. Deze bewegingen zijn cruciaal omdat zonder oogbeweging de visuele wereld geleidelijk zou vervagen. Microsaccades helpen ook om de snelle afname van de gezichtsscherpte buiten de fovea te compenseren [21](#page=21).
> **Example:** Het "Waar is Wally?"-spel illustreert hoe onze aandacht selectief moet werken om een specifiek object te vinden in een drukke scène, wat de beperkingen van onze niet-selectieve verwerking benadrukt [18](#page=18).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Extrastriate cortex | Een verzameling visuele gebieden in de hersenen, gelegen net buiten de primaire visuele cortex (V1), die betrokken zijn bij meer geavanceerde visuele verwerkingstaken zoals objectherkenning. |
| V1 (Primaire visuele cortex) | Het eerste verwerkingsgebied in de hersenschors voor visuele informatie, dat signalen van het netvlies ontvangt en eenvoudige visuele kenmerken zoals lijnen en randen verwerkt. |
| RecepƟef veld | Het specifieke gebied in het gezichtsveld waarop een neuron in het visuele systeem reageert; de prikkeling van dit gebied kan leiden tot een verandering in de vuurfrequentie van het neuron. |
| Dorsale route ('Where'-pad) | Een van de twee hoofdroutes voor visuele informatieverwerking die vanuit de occipitale kwab naar de pariëtale kwab loopt; deze route is voornamelijk betrokken bij de ruimtelijke locatie van objecten en de aansturing van handelingen. |
| Ventrale route ('What'-pad) | Een van de twee hoofdroutes voor visuele informatieverwerking die vanuit de occipitale kwab naar de temporaalkwab loopt; deze route is voornamelijk betrokken bij de herkenning en identificatie van objecten. |
| Illusoir contour | Een contour die niet fysiek aanwezig is, maar toch door het visuele systeem wordt waargenomen als gevolg van de interpretatie van omringende visuele informatie, zoals in een Kanizsa-figuur. |
| Agnosie | Een neurologische stoornis die gekenmerkt wordt door het onvermogen om objecten te herkennen of te identificeren, ondanks dat het visuele systeem intact is en de patiënt kan zien. |
| Inferotemporale (IT) cortex | Een gebied in de temporaalkwab dat een cruciale rol speelt bij objectherkenning en visuele verwerking, met cellen die reageren op specifieke objecten. |
| Fusiforme face area (FFA) | Een specifiek hersengebied in de fusiforme gyrus dat gespecialiseerd is in de verwerking en herkenning van gezichten. |
| Prosopagnosie | Een specifieke vorm van agnosie die zich kenmerkt door het onvermogen om gezichten te herkennen, zelfs die van bekende personen. |
| Kegeltjes | Fotoreceptoren in het netvlies die verantwoordelijk zijn voor kleurenzicht en scherp zicht bij helder licht; er zijn drie typen kegeltjes die gevoelig zijn voor verschillende golflengten van licht. |
| Staafjes | Fotoreceptoren in het netvlies die verantwoordelijk zijn voor zicht bij zwak licht (nachtzicht) en het waarnemen van beweging; ze zijn niet gevoelig voor kleur. |
| Trichromatische theorie | Een theorie die stelt dat kleurzicht gebaseerd is op de activiteit van drie verschillende typen kegeltjes, elk met een piekgevoeligheid voor verschillende golflengten van licht (kort, medium en lang). |
| Kleuropponente kanalen | Neurale kanalen in het visuele systeem die de output van verschillende kegeltjes combineren en verwerken in tegengestelde kleurparen, zoals rood-groen en blauw-geel, wat essentieel is voor kleurdiscriminatie. |
| Additieve kleurmenging | Het mengen van gekleurd licht waarbij de golflengten worden opgeteld om een resulterende kleur te creëren; de primaire additieve kleuren zijn rood, groen en blauw. |
| Luminantie kanaal | Een neuraal kanaal dat informatie over de lichtsterkte of helderheid van een visuele stimulus verwerkt, vaak gebaseerd op de gecombineerde input van de medium- en long-wavelength kegeltjes. |
| Ganglioncellen | Neuronen in het netvlies die de verwerkte visuele informatie van fotoreceptoren doorgeven aan de hersenen via de oogzenuw; ze organiseren de informatie in receptieve velden met center-surround organisatie. |
| Stereopsis | Het vermogen om diepte en driedimensionale afstand waar te nemen door de kleine verschillen tussen de beelden die door beide ogen worden ontvangen te vergelijken; dit is een binoculaire cue voor diepte. |
| Monoculaire cues | Visuele aanwijzingen voor diepteperceptie die met één oog kunnen worden waargenomen, zoals occlusie, grootte en positie. |
| Bewegingsparallax | Een monoculaire cue voor diepte waarbij de relatieve beweging van objecten ten opzichte van de waarnemer wordt gebruikt om hun afstand te schatten; dichterbij gelegen objecten lijken sneller te bewegen. |
| Binoculaire cues | Visuele aanwijzingen voor diepteperceptie die afhankelijk zijn van de input van beide ogen, zoals convergentie, accommodatie en stereopsis. |
| Aandacht | Een verzameling selectieve processen die het zenuwstelsel in staat stellen om de verwerking te richten op een deel van de beschikbare sensorische input, waardoor effectievere verwerking van relevante informatie mogelijk wordt. |
| Visual attention | Het proces van het selectief richten van visuele verwerking op specifieke objecten of delen van de visuele scène. |
| Neglect | Een neurologische stoornis, vaak veroorzaakt door schade aan de pariëtale kwab, waarbij patiënten moeite hebben om aandacht te schenken aan stimuli in het contralaterale deel van hun gezichtsveld of lichaam. |
| Saccades | Snelle, onwillekeurige oogbewegingen die worden gebruikt om de fixatie van het ene punt naar het andere te verplaatsen, essentieel voor het scannen van de omgeving en het vasthouden van de blik op een object. |
| Microsaccades | Kleine, onwillekeurige oogbewegingen die voortdurend plaatsvinden, zelfs wanneer de ogen proberen stil te houden, en die helpen om visuele vervaging te voorkomen en details te behouden. |
| Achromatopsie | Een vorm van centrale kleurenblindheid die het gevolg is van schade aan de visuele cortex, waarbij de waarneming van kleur is verstoord of afwezig is. |
| Daltonisme (perifere kleurenblindheid) | Een erfelijke stoornis van het kleurenzicht, veroorzaakt door een defect in de genen die coderen voor de fotopigmenten in de kegeltjes, wat leidt tot moeite met het onderscheiden van bepaalde kleuren. |
| Deuteranoop | Een persoon met een defect in de M-kegeltjes (medium-wavelength), waardoor deze moeite heeft met het onderscheiden van groen-rode tinten. |
| Protaanoop | Een persoon met een defect in de L-kegeltjes (long-wavelength), waardoor deze moeite heeft met het onderscheiden van rood-groene tinten. |
| Tritanoop | Een persoon met een defect in de S-kegeltjes (short-wavelength), waardoor deze moeite heeft met het onderscheiden van blauw-gele tinten. |
| Color-anomalous individuen | Personen die drie typen kegel fotopigmenten hebben, maar waarbij twee van deze pigmenten zo op elkaar lijken dat hun kleurperceptie vergelijkbaar is met die van dichromaten. |
| Cone monochromaat | Een persoon met slechts één functioneel type kegeltje in het netvlies, waardoor de wereld alleen in grijstinten wordt waargenomen. |
| Staaf monochromaat | Een persoon die volledig verstoken is van kegeltjes en alleen staafjes heeft, wat resulteert in ernstig beperkt zicht, inclusief het onvermogen om kleuren te onderscheiden en slechte gezichtsscherpte. |
| Color constancy | Het fenomeen waarbij de waargenomen kleur van een object relatief constant blijft ondanks veranderingen in de lichtomstandigheden. |
| EvoluƟetheorie | Het wetenschappelijke concept dat stelt dat levende organismen zich in de loop van de tijd ontwikkelen en aanpassen aan hun omgeving door middel van natuurlijke selectie, waarbij kenmerken die overlevings- en voortplantingsvoordelen bieden, vaker worden doorgegeven. |
| Stereopsis is evenwel geen noodzakelijke voorwaarde voor diepte- of ruimtepercepƟe. | Stereopsis, hoewel belangrijk, is niet de enige manier waarop diepte en ruimte kunnen worden waargenomen; monoculaire cues dragen ook significant bij. |
| Ganglioncellen in de reƟna: de M ganglion cellen buiten de fovea werden eerder besproken (A); in de fovea krijgen we te maken met kleurgevoeligheid en daar vinden we P-ganglioncellen (B). | M-ganglioncellen (magnocellulair) zijn meer betrokken bij de verwerking van beweging en grofkorrelige informatie buiten de fovea, terwijl P-ganglioncellen (parvocellulair) in de fovea gespecialiseerd zijn voor fijne details en kleur. |
| Frontal eye fields (FEF) | Gebieden in de frontale kwab van de hersenen die betrokken zijn bij de controle van oogbewegingen, met name de planning en uitvoering van vrijwillige oogbewegingen naar specifieke locaties. |