Cover
Börja nu gratis 02A_bacteriën (1).pdf
Summary
# Bacteriën: structuur, metabolisme en variatie
Bacteriën zijn microscopisch kleine, eencellige organismen met een prokaryote celstructuur, die essentieel zijn voor ecosystemen en menselijke gezondheid, gekenmerkt door hun aanpassingsvermogen, diverse metabolische capaciteiten en genetische variatie [12](#page=12) [13](#page=13) [1](#page=1).
### 1.1. Situering van bacteriën
Bacteriën, voornamelijk behorend tot het domein Bacteria (ook wel Eubacteria), vormen een zeer grote en diverse groep levensvormen. Archaea, hoewel recent ook gevonden in de menselijke darmflora, worden momenteel meer beschouwd als omgevingsbacteriën. In tegenstelling tot eukaryoten, die een kern en organellen bezitten, hebben bacteriën een celmembraan, meestal een celwand, cytoplasma, ribosomen en een enkel circulair genoom, maar missen ze een kern, mitochondriën en endoplasmatisch reticulum. Virussen daarentegen zijn obligate intracellulaire parasieten. Bacteriën kunnen extracellulair of in gastheercellen groeien, met een breed scala aan kweekbaarheid in het laboratorium. Hun afmetingen variëren van 0,5 tot 10 micrometer [12](#page=12) [5](#page=5).
### 1.2. Anatomie van bacteriën
#### 1.2.1. Celmembraan
De celmembraan van bacteriën is opgebouwd uit een fosfolipidenbilayer die macromoleculen zoals glycoproteïnen bevat voor celcontact en uitwisseling met de omgeving [13](#page=13).
#### 1.2.2. Celwand
De meeste bacteriën hebben buiten de celmembraan een celwand die essentieel is voor de celvorm en Gram-kleurbaarheid. De samenstelling varieert tussen Gram-positieve en Gram-negatieve bacteriën [14](#page=14).
* **Gram-positieve bacteriën:** Hebben een celwand met grote hoeveelheden peptidoglycaan en additionele macromoleculen [14](#page=14).
* **Gram-negatieve bacteriën:** Bezitten een dunne laag peptidoglycaan omgeven door een tweede lipidenmembraan, waarin lipopolysacchariden (LPS) zijn geïntegreerd. LPS, ook bekend als endotoxine, heeft een krachtige ontstekingsreactie bij de mens en veroorzaakt koorts en activering van de stolling. Het bestaat uit drie onderdelen: lipid A, de core polysacchariden (constant), en het variabele O-antigen (soort- of typespecifiek) [14](#page=14) [15](#page=15).
* **Mycobacteriën:** Hebben een celwand die uniek is door de aanwezigheid van lange mycolzuren, wat bijdraagt aan hun lange overleving, besmettelijkheid, resistentie tegen antibiotica en zuurvastheid [20](#page=20).
* **Celwandloze bacteriën:** Sommige soorten, zoals Mycoplasmata en Chlamydiae, hebben geen celwand [14](#page=14).
#### 1.2.3. Vorm en Gramkleuring
De celwand bepaalt de vorm van de bacterie, die meestal bolvormig (kok) of staafvormig (bacil) is, maar ook fusiform, kommavormig of spirocheet kan zijn. De Gram-kleuring, een methode gebaseerd op verschillen in de peptidoglycaansamenstelling, verdeelt bacteriën in Gram-positieve (kleuren blauw) en Gram-negatieve (kleuren rood na tegenkleuring). De vier basale groepen zijn Gram-positieve en Gram-negatieve kokken en staven [18](#page=18) [19](#page=19).
> **Tip:** De Gram-kleuring is een fundamentele diagnostische techniek die helpt bij de initiële identificatie van bacteriën en richting geeft aan de keuze van antibiotica [18](#page=18).
#### 1.2.4. Bacterieel genoom
Het bacterieel genoom bestaat uit één circulair, dubbelstrengs DNA-molecuul dat compact is opgevouwen door supercoiling, mede mogelijk gemaakt door enzymen zoals gyrases en topoisomerasen, die targets zijn voor antibiotica zoals chinolonen. Naast het chromosoom kunnen bacteriën ook circulaire plasmiden bevatten met extra genetisch materiaal [21](#page=21).
* **Minimaal aantal genen:** Prokaryote genomen zijn doorgaans kleiner dan eukaryote, variërend van 0,5 tot 10 miljoen nucleotiden en 500 tot 10.000 genen. Bacteriën met de kleinste genomen, zoals mycoplasmata (ongeveer 500 genen), zijn sterk afhankelijk van eukaryote cellen. Grotere genomen (bv. 4-5 duizend genen bij *Escherichia coli*) bevatten genen voor antibioticaresistentie, overleving onder diverse condities, virulentiefactoren, en sporevorming, wat wijst op een groot aanpassingsvermogen. Het genoom van bacteriën weerspiegelt hun vermogen om zich aan te passen aan uiteenlopende omgevingsfactoren, wat leidt tot verschillen in genexpressie en eiwitproductie [22](#page=22) [23](#page=23) [24](#page=24).
> **Tip:** Het aantal genen correleert bij prokaryoten directer met de genoomgrootte dan bij eukaryoten, omdat eukaryote genomen ook non-coderend RNA bevatten dat een rol speelt in genregulatie [22](#page=22).
#### 1.2.5. Extra structuren
Bacteriën kunnen extra structuren bezitten die hun overleving en pathogeniteit bevorderen:
* **Kapsel:** Een polysaccharidenlaag rond de celwand die beschermt tegen fagocytose [25](#page=25).
* **Flagellen:** Zorgen voor beweeglijkheid [25](#page=25).
* **Fimbriae (of pili):** Aanhechtingsmoleculen die binden op specifieke receptoren, belangrijk voor kolonisatie en virulentie. Sommige pili, ook pilus genoemd, maken genetische uitwisseling mogelijk door de overdracht van plasmiden [25](#page=25) [28](#page=28).
* **Sporen:** Een metabool inactieve, beschermende fase van de bacterie tegen vijandige omstandigheden, zoals droogte en straling. Sporevormende bacteriën zijn onder meer *Clostridium tetani* en *Bacillus anthracis* [28](#page=28).
### 1.3. Metabolisme, celgroei en fenotypische adaptatie
Bacteriën beschikken over een breed scala aan metabolische capaciteiten voor energieproductie en omzetting van organische moleculen. Hun metabolisme kan de omgeving beïnvloeden, zowel buiten als in het lichaam [29](#page=29).
#### 1.3.1. Celdeling
Bacteriën vermenigvuldigen zich door celdeling, wat leidt tot logaritmische groei onder optimale omstandigheden, met een delingstijd van ongeveer 20-30 minuten. De groei verloopt typisch via een lag-fase (adaptatie), een logaritmische groeifase, een stationaire fase door uitputting van voedingsstoffen, en ten slotte een fase van afsterven [30](#page=30).
#### 1.3.2. Invloed van de omgeving
Omgevingsfactoren zoals pH, temperatuur, osmotische druk, en zuurstof- en CO2-spanning beïnvloeden de groei van bacteriën significant [31](#page=31).
* **Zuurtegraad (pH):** Sommige bacteriën floreren in zure omgevingen (*Streptococcus mutans*), andere in alkalische [31](#page=31).
* **Zuurstof (O2) en kooldioxide (CO2):** Bacteriën kunnen obligaat aeroob (zuurstof nodig, bv. *Mycobacterium tuberculosis*), facultatief aeroob/anaeroob, of strikt anaeroob zijn. Capnofiele bacteriën groeien beter in een omgeving met hoge CO2-spanning [31](#page=31).
* **Temperatuur:** Elke bacterie heeft een optimale temperatuur voor groei, met variaties in minimum en maximum. Humane pathogenen groeien het best rond 36,5 °C [31](#page=31).
> **Tip:** Het begrijpen van de fysiologische eisen van bacteriën is cruciaal voor kweekomstandigheden in het laboratorium en voor het overleven van monsters tijdens transport [31](#page=31).
#### 1.3.3. Fenotypische variatie en adaptatie
Bacteriën passen hun metabolisme aan omgevingsomstandigheden aan door genexpressie te reguleren, vaak via operons [32](#page=32) [33](#page=33).
* **Operon model:** Dit model beschrijft de genexpressieregulatie bij bacteriën, waarbij de beschikbaarheid van voedingsstoffen (bv. glucose, lactose) de transcriptie van specifieke genen beïnvloedt via repressors en activators [33](#page=33).
* **Planktonische vs. sessiele bacteriën:** Klassiek worden bacteriën bestudeerd in planktonische vorm in reincultuur, wat kan afwijken van hun gedrag *in vivo* waar ze vaak in gemengde, suboptimale of metabool inactieve omstandigheden verkeren [34](#page=34).
* **Persisters:** Dit zijn bacteriën die metabolisch minder actief zijn, waardoor ze ongevoelig zijn voor antibiotica. Dit is een actief overlevingsmechanisme [34](#page=34) [38](#page=38).
* **Sporen:** Een overlevingsstrategie in hostiele omstandigheden [34](#page=34).
* **Fenotypisch switchen ('bet hedging'):** Populaties kunnen bestaan uit subpopulaties die zich aanpassen aan verschillende omgevingsscenario's [34](#page=34).
#### 1.3.4. Biofilm en quorum sensing
Biofilms zijn driedimensionale structuren van bacteriële populaties, omgeven door slijm, die resistent zijn tegen antibiotica en macrofagen [35](#page=35).
* **Quorum sensing:** Bacteriën communiceren via signaalmoleculen. Wanneer een kritieke dichtheid wordt bereikt, worden metabole pathways aangepast (bv. minder celdeling, meer toxineproductie). Dit proces bevordert de vorming van biofilms, die de overleving van bacteriën ten goede komen [35](#page=35).
* Biofilms spelen een rol bij infecties, zowel rond lichaamsvreemde voorwerpen als bij weefselinfecties [37](#page=37).
#### 1.3.5. Interacties in biofilm
Bacteriën in biofilms kunnen elkaar zowel positief (bv. door het verschaffen van aanhechtingsplaatsen of nuttige metabolieten) als negatief (door competitie, of productie van antibacteriële middelen zoals bactericines) beïnvloeden. Deze interacties, samen met die met het menselijk lichaam, zijn cruciaal voor de microbiële ecologie [39](#page=39).
### 1.4. Naamgeving en taxonomie
De naamgeving en taxonomie van bacteriën steunt, net als bij andere organismen, op zowel fenotypische als genetische kenmerken. Recente taxonomische inzichten, met name gebaseerd op genetische gelijkenis, hebben geleid tot herclassificaties en nieuwe naamgevingen [40](#page=40).
#### 1.4.1. Ribosomaal RNA als leidraad
Het gen voor het ribosomale 16S-RNA is een ideale sequentie voor het bestuderen van taxonomische verwantschap vanwege de essentiële structurele functie en langzame mutatiegraad, waardoor variaties de evolutieduur weerspiegelen [41](#page=41).
#### 1.4.2. Nieuwe classificatie en naamgeving
Nieuwe taxonomische inzichten hebben geleid tot veranderingen in de classificatie en naamgeving van diverse bacteriële geslachten, met voorbeelden zoals de hernoeming van *Actinobacillus actinomytemcomitans* naar *Aggregatibacter actinomycetemcomitans* [42](#page=42).
#### 1.4.3. Schrijfwijze van bacterienamen
In de Latijnse nomenclature worden genusnamen cursief geschreven, met een hoofdletter voor het genus en een kleine letter voor de soortnaam (bv. *Staphylococcus aureus*). Afkortingen zoals 'spp.' worden gebruikt om soorten aan te duiden (*Pseudomonas* spp.) [43](#page=43).
### 1.5. Genotypische variatie bij bacteriën
Genetische variatie bij bacteriën ontstaat door mutatie, selectie en uitwisseling van genetisch materiaal. Deze variatie is groter dan binnen diersoorten en leidt tot stammen met verschillende kenmerken, waaronder toxineproductie en antibioticaresistentie [44](#page=44).
#### 1.5.1. Mechanismen van genetische uitwisseling
* **Transformatie:** Opname van vrij DNA uit de omgeving [45](#page=45).
* **Transductie:** Genetische overdracht via bacteriofagen [45](#page=45).
* **Conjugatie:** Overdracht van genen op plasmiden, vaak via transposons [45](#page=45).
* **Transfectie:** Een techniek voor genetische opname, voornamelijk *in vitro* [45](#page=45).
#### 1.5.2. Belang van genotypische verschillen
Genotypische verschillen zijn belangrijk voor het onderscheiden van bacteriële stammen met variërende pathogeniteit, het bestuderen van epidemiologische verspreidingspatronen, en voor de ontwikkeling van vaccins. Technieken zoals serotypering en genotypering, inclusief fingerprinting en whole genome sequencing, worden gebruikt om deze verschillen te karakteriseren. Klonaal verwante stammen zijn genetisch zeer vergelijkbaar, terwijl een kloon identiek is [46](#page=46).
#### 1.5.3. Serotypering van bacteriën
Serotypering maakt gebruik van specifieke antilichamen om oppervlakkige moleculen (antigenen) van bacteriën te detecteren. Gram-negatieve bacteriën hebben O-antigenen (somatisch) en K-antigenen (kapsel), terwijl sommige ook H-antigenen (flagellair) hebben. Verschillen in antigenen per soort en zelfs binnen de soort definiëren serotypen. Voorbeelden zijn *Escherichia coli* O157:H7 en meningokokken serotypen A, B, en C, waarbij vaccinatie vaak gericht is op specifieke serotypen [47](#page=47).
#### 1.5.4. Genotypering van bacteriën
Moleculaire fingerprinting of genotypering is gebaseerd op specifieke DNA-sequenties en maakt gebruik van technieken zoals PCR en restrictie-enzymen. Next-generation sequencing en whole genome sequencing worden steeds meer toegepast voor de karakterisering van bacteriën [48](#page=48).
---
# Virussen: structuur, levenscyclus en interactie met het immuunsysteem
Virussen zijn obligate intracellulaire parasieten die zich voortplanten binnen gastheercellen, waarbij ze gebruikmaken van de celmachinerie van de gastheer om hun eigen replicatie te bewerkstelligen [1](#page=1) [3](#page=3).
### 2.1 De aard en structuur van virussen
#### 2.1.1 Classificatie van virussen
De classificatie van virussen is complex en gebaseerd op diverse criteria, waaronder het type genetisch materiaal (DNA of RNA), de structuur van het virion, en de replicatiestrategie [3](#page=3).
#### 2.1.2 Structuur van een virion
Een virion, de complete virale deeltje buiten de gastheercel, bestaat uit een genetische kern (DNA of RNA) omgeven door een eiwitmantel, het capside [3](#page=3).
##### 2.1.2.1 Eigenschappen van naakte virussen
Naakte virussen bezitten alleen een capside ter bescherming van hun genetisch materiaal [3](#page=3).
##### 2.1.2.2 Eigenschappen van omhulde virussen
Omhulde virussen hebben, naast het capside, een lipide dubbellaag die afkomstig is van de gastheercelmembraan, verrijkt met virale eiwitten (envelop-glycoproteïnen) [3](#page=3).
##### 2.1.2.3 RNA virussen
RNA virussen bevatten RNA als genetisch materiaal en kunnen verschillende vormen van RNA hebben, zoals enkelstrengs (ssRNA) of dubbelstrengs (dsRNA), positief-sense of negatief-sense [3](#page=3).
#### 2.1.3 Aantonen van virussen
Het aantonen van virussen kan plaatsvinden via diverse methoden, zoals microscopie, serologische tests of moleculaire technieken [3](#page=3).
### 2.2 Virale levenscycli
De levenscyclus van virussen omvat verschillende stappen, van binding aan de gastheercel tot de vrijgave van nieuwe virionen.
#### 2.2.1 Virale levenscyclus: adsorptie
De levenscyclus begint met de binding van het virion aan specifieke receptoren op het oppervlak van de gastheercel [3](#page=3).
#### 2.2.2 Virale levenscyclus: penetratie
Na adsorptie treedt het virus de gastheercel binnen. Dit kan gebeuren door fusie van het virale envelop met het celmembraan, endocytose, of injectie van genetisch materiaal [3](#page=3).
#### 2.2.3 Virale levenscyclus: expressie en replicatie
Zodra het virale genetisch materiaal in de cel is, wordt het gerepliceerd en worden virale eiwitten gesynthetiseerd met behulp van de machinerie van de gastheercel [3](#page=3).
##### 2.2.3.1 RNA en DNA sensors: Pathogen recognition receptor voor virussen en bacteriën
Het aangeboren immuunsysteem detecteert virussen en bacteriën via pathogen recognition receptors (PRRs), zoals Toll-like receptors (TLRs), die virale of bacteriële componenten herkennen [3](#page=3).
##### 2.2.3.2 Innate immune effector mechanisme: interferon stimulated genes (ISG)
De detectie van virale infectie activeert de productie van interferonen, die op hun beurt de expressie van interferon-stimulated genes (ISGs) induceren. ISGs coderen voor eiwitten die antivirale mechanismen activeren, zoals de remming van virale replicatie [3](#page=3).
#### 2.2.4 Virale levenscyclus: virion productie
Nieuwe virale genoomkopieën en eiwitten worden samengevoegd tot nieuwe virionen binnen de gastheercel [3](#page=3).
#### 2.2.5 Virale levenscyclus: release
De nieuw gevormde virionen worden uit de gastheercel vrijgegeven. Dit kan leiden tot celdood (lyse) of via exocytose (bij omhulde virussen) [3](#page=3).
#### 2.2.6 Virale levenscyclus: lytische levenscyclus bacteriofaag
Bij de lytische levenscyclus van een bacteriofaag, een virus dat bacteriën infecteert, leidt de replicatie van het virus tot de lysie (barsten) van de bacterie en vrijgave van nieuwe faagdeeltjes [3](#page=3).
#### 2.2.7 Virale levenscyclus: temperate bacteriofaag
Temperate bacteriofagen kunnen een lysogene cyclus doorlopen, waarbij hun genetisch materiaal integreert in het bacterieel genoom en meerepliceert met de bacterie, zonder onmiddellijke lysis te veroorzaken [3](#page=3).
#### 2.2.8 Virale levenscyclus: dierlijk virus
Dierlijke virussen volgen vergelijkbare levenscycli als hierboven beschreven, maar met specifieke aanpassingen afhankelijk van het type virus en de gastheercel [3](#page=3).
#### 2.2.9 Virale levenscyclus: expressie en replicatie HCV
De levenscyclus van het Hepatitis C virus (HCV) is een specifiek voorbeeld van een RNA virus dat complexe replicatiemechanismen binnen de levercel vertoont [3](#page=3).
#### 2.2.10 Virale levenscyclus: HIV
De levenscyclus van het Human Immunodeficiency Virus (HIV) omvat de integratie van viraal RNA in het genoom van de gastheercel (via reverse transcriptase), wat leidt tot latente infectie of actieve virale productie [1](#page=1) [3](#page=3).
### 2.3 Interactie met het immuunsysteem en medicatie
#### 2.3.1 Aangeboren immuunreactie op virale infecties
Het aangeboren immuunsysteem speelt een cruciale rol in de eerste respons tegen virale infecties door middel van PRRs en de productie van interferonen [3](#page=3).
#### 2.3.2 Medicatie en virale infecties
Antivirale medicijnen grijpen aan op specifieke stappen van de virale levenscyclus, zoals replicatie, penetratie of vrijgave, om de virale infectie te bestrijden [1](#page=1).
#### 2.3.3 Belang van integratie in humaan DNA, latentie en oncogene transformatie
Bij sommige virussen, zoals retrovirussen (bv. HIV), kan integratie in het humaan DNA leiden tot latentie, waarbij het virus gedurende lange tijd inactief blijft. In andere gevallen kan virale integratie leiden tot oncogene transformatie, wat het risico op kanker verhoogt [1](#page=1).
> **Tip:** Begrijpen hoe virussen zich vermenigvuldigen is essentieel om te weten waar medicatie kan ingrijpen en hoe het immuunsysteem reageert op deze infecties. Let op de verschillen tussen naakte en omhulde virussen, en tussen DNA- en RNA-virussen, aangezien deze de replicatiestrategie beïnvloeden [3](#page=3).
---
# Medische microbiologie en de impact van micro-organismen
Medische microbiologie bestudeert de rol van micro-organismen en hun invloed op de menselijke gezondheid, met specifieke aandacht voor bacteriële infecties en de interactie tussen micro-organismen en de gastheer [7](#page=7) [8](#page=8).
### 3.1 De rol van micro-organismen in de gezondheid
#### 3.1.1 Invloed op orgaanfuncties
Micro-organismen kunnen de functie van organen belemmeren door infecties te veroorzaken. Een voorbeeld hiervan is necrose, weefselafbraak, die kan optreden na een infectie met bacteriën zoals *Streptococcus pyogenes* [8](#page=8).
#### 3.1.2 Het belang van een microbiële omgeving
Zelfs zonder de aanwezigheid van specifieke ziekteverwekkers, kan de afwezigheid van een normale microbiële omgeving leiden tot afwijkingen in de ontwikkeling van organen. Muismodellen die volledig vrij zijn van bacteriën (germ-free) vertonen bijvoorbeeld afwijkingen in de darmen en longen. Dit onderstreept het belang van de microbiële kolonisatie voor een gezonde ontwikkeling [7](#page=7).
> **Tip:** Het concept van "gnotobiologie" (gnotobiology) verwijst naar de studie van organismen met een volledig bekende microbiële samenstelling, wat cruciaal is voor het begrijpen van de rol van micro-organismen [7](#page=7).
#### 3.1.3 Overdracht van micro-organismen en de impact op kinderen
De microbiële flora van de moeder wordt overgedragen op het kind, waarbij het type geboorte een rol speelt. Een vaginale bevalling resulteert in een andere kolonisatie van micro-organismen dan een keizersnede [9](#page=9).
> **Voorbeeld:** De vaginale flora van de moeder kan bacteriën bevatten die, hoewel normaal aanwezig, potentieel pathogeen kunnen zijn voor de pasgeborene. Dit kan leiden tot infecties zoals sepsis bij baby's, met de vaginale flora als bron [10](#page=10).
### 3.2 Leren omgaan met micro-organismen
Medische microbiologie omvat ook het bestuderen van hoe we kunnen leren omgaan met de constante aanwezigheid van micro-organismen. Dit impliceert het ontwikkelen van strategieën om zowel de voordelen van commensale micro-organismen te benutten als de risico's van pathogene micro-organismen te beheersen [11](#page=11).
---
# Studie- en leerrichtlijnen
De studiestof moet primair worden benaderd met een focus op inzicht in plaats van pure feitenkennis, waarbij de relevantie voor de medische praktijk centraal staat [4](#page=4).
### 4.1 Richtlijnen voor studieaanpak
De manier van studeren is gericht op het ontwikkelen van inzicht, wat belangrijker wordt geacht dan het puur memoriseren van feiten. Een cruciale vraag bij het bestuderen van de materie is of de opgedane kennis of het verworven inzicht zal bijdragen aan het functioneren als een goede arts. Hoe groter de potentiële impact op de arts-patiëntrelatie, hoe belangrijker de kennis of het inzicht geacht wordt te zijn [4](#page=4).
> **Tip:** Richt je studieactiviteiten zo in dat je continu de link legt tussen de studiestof en de dagelijkse medische praktijk. Vraag jezelf af hoe je de geleerde stof zou toepassen bij een patiënt.
### 4.2 Gebruik van studiemateriaal
De studiestof bevat verschillende soorten informatie, onderscheiden door kleur. Zwarte tekst geeft informatie aan die expliciet in de les is besproken en inhoudelijk is behandeld. Grijze tekst bevat informatie die mogelijk niet expliciet in de les is uitgediept, omdat deze als evident wordt beschouwd of zonder verdere uitleg te begrijpen zou moeten zijn, hoewel deze informatie desalniettemin van belang is. Symbolen die in de tekst voorkomen, dienen ter illustratie en vereisen geen memorisatie [4](#page=4).
> **Tip:** Besteed extra aandacht aan de zwarte tekst, aangezien dit de kernonderwerpen zijn die in de les zijn benadrukt. Verwaarloos de grijze tekst echter niet, maar integreer deze in je begrip van de zwarte tekst.
### 4.3 Groepspresentaties en examenvragen
Groepspresentaties kunnen dienen als een waardevolle bron om examenvragen van voorgaande jaren te bestuderen. Dit biedt inzicht in de aard en het niveau van de vragen die gesteld worden, en helpt bij het focussen op de meest relevante aspecten van de stof [4](#page=4).
> **Tip:** Gebruik de groepspresentaties niet alleen om je kennis te testen, maar ook om de structuur en het type vragen te analyseren. Identificeer terugkerende thema's of concepten.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Bacteriën | Eencellige micro-organismen die essentieel zijn voor een gezond menselijk leven, met een eigen metabolisme, celwand en genoom, en die zich kunnen aanpassen aan veranderende omgevingsfactoren. |
| Virussen | Obligate intracellulaire parasieten die geen eigen metabolisme hebben en gastheercellen nodig hebben voor hun replicatie en expressie, bestaande uit genetisch materiaal omgeven door een eiwitmantel. |
| Immuunsysteem | Het biologische verdedigingssysteem dat het lichaam beschermt tegen ziekteverwekkers zoals bacteriën en virussen door middel van cellulaire en humorale mechanismen. |
| Antimicrobiële middelen | Stoffen die gebruikt worden om de groei van micro-organismen, zoals bacteriën, te remmen of te doden; antibiotica vallen hieronder. |
| Pathogenen | Micro-organismen die ziekte kunnen veroorzaken bij een gastheer. |
| Microbiële flora | De gemeenschap van micro-organismen, voornamelijk bacteriën, die van nature op en in het menselijk lichaam leven en vaak een beschermende rol vervullen. |
| Exponentiële groei | Een groeipatroon waarbij de populatie zich in een constant tempo vermenigvuldigt, wat resulteert in een logaritmische toename van het aantal individuen over tijd. |
| Quorum sensing | Een communicatiemechanisme waarbij bacteriën signalen uitwisselen om de populatiedichtheid te bepalen, wat leidt tot gecoördineerde gedragsveranderingen op populatieniveau. |
| Biofilm | Een gestructureerde gemeenschap van micro-organismen die ingebed is in een zelfgeproduceerde matrix van polysachariden en andere macromoleculen, vaak aan oppervlakken gehecht, wat hun resistentie tegen antibiotica verhoogt. |
| Fenotypische adaptatie | Het vermogen van een bacterie om zijn uiterlijke kenmerken of fysiologische eigenschappen te veranderen als reactie op omgevingsfactoren, zonder dat het onderliggende genoom verandert. |
| Virulentie | De mate waarin een micro-organisme in staat is ziekte te veroorzaken, vaak geassocieerd met specifieke factoren zoals toxines, adhesie-eiwitten of enzymen. |
| Latentie | Een fase in de levenscyclus van sommige virussen waarbij het virale genetisch materiaal aanwezig is in de gastheercel zonder actieve replicatie of productie van nieuwe virionen. |
| Oncogene transformatie | Het proces waarbij normale cellen veranderen in kankercellen, vaak geïnitieerd door virussen die oncogenen in het genoom van de gastheercel introduceren of activeren. |
| Virion | Een volledig gevormd virusdeeltje, bestaande uit genetisch materiaal (DNA of RNA) omgeven door een eiwitmantel (capside), en soms een buitenste envelop. |
| Gramkleuring | Een veelgebruikte microbiologische kleuringstechniek die bacteriën onderscheidt in twee hoofdgroepen (Gram-positief en Gram-negatief) op basis van de chemische samenstelling van hun celwand. |
| Peptidoglycaan | Een polymeer dat een essentieel bestanddeel vormt van de celwand van de meeste bacteriën, waardoor deze stevigheid en structuur krijgt. |
| Lipopolysacchariden (LPS) | Grote moleculen die voornamelijk in de buitenste lipide laag van de celwand van Gram-negatieve bacteriën voorkomen en een belangrijke rol spelen bij de immuunrespons en ontstekingen. |
| Endotoxine | Een toxine dat deel uitmaakt van de celwand van Gram-negatieve bacteriën (zoals LPS) en bij vrijkomen koorts, inflammatie en shock kan veroorzaken. |
| Genoom | Het complete genetische materiaal van een organisme, bestaande uit al het DNA of RNA, dat alle genen bevat die nodig zijn voor de groei, ontwikkeling en voortplanting. |
| Plasmiden | Kleine, circulaire, dubbelstrengs DNA-moleculen die los van het chromosoom in het cytoplasma van bacteriën voorkomen en vaak genen dragen die extra eigenschappen verlenen, zoals antibioticaresistentie. |
| Persisters | Een fenotype van bacteriële cellen die metabool inactief zijn en daardoor ongevoelig voor antibiotica, wat hen in staat stelt te overleven tijdens een behandeling. |
| Taxonomie | De wetenschap die zich bezighoudt met de classificatie, naamgeving en indeling van organismen, gebaseerd op hun evolutionaire relaties en gedeelde kenmerken. |
| Ribosomaal RNA (rRNA) | Een type RNA dat een structureel en functioneel bestanddeel vormt van ribosomen, de cellulaire machinerie voor eiwitsynthese, en waarvan de sequentie nuttig is voor taxonomische analyse. |
| Serotypering | Een methode om bacteriële stammen te classificeren op basis van hun antigeenprofiel, met name oppervlakteantigenen zoals het O-antigeen (LPS), K-antigeen (kapsel) en H-antigeen (flagellen). |
| Genotypering | Een techniek om bacteriële stammen te identificeren en te differentiëren op basis van hun genetische kenmerken, vaak door middel van DNA-sequencing of moleculaire fingerprinting. |