Cover
Börja nu gratis Cardiovasculaire stelsel Biomedische Wetenschappen.pdf-summary.pdf
Summary
# Structuur en functie van het hart
Het hart is een vitaal orgaan dat verantwoordelijk is voor het continu rondpompen van bloed door het lichaam, essentieel voor de toevoer van zuurstof en voedingsstoffen en de afvoer van afvalstoffen. Dit onderwerp behandelt de anatomie van het hart, inclusief de compartimenten, de hartwand, het geleidingssysteem, de contractiele cellen en de hartcyclus [5](#page=5).
### 1.1 Het hart als orgaan met 4 compartimenten
Het hart bevindt zich achter het borstbeen in het mediastinum en heeft ongeveer de grootte van een vuist. Het is omgeven door het pericardium, een zak van collagene vezels en sereuze membranen gevuld met pericardiale vloeistof, wat de positie van het hart stabiliseert. Het visceraal pericardium, ook wel epicardium genoemd, is de buitenste laag van de hartwand [5](#page=5).
#### 1.1.1 Uitwendige anatomie
Het hart telt vier compartimenten: het rechter- en linkeratrium en het rechter- en linkerventrikel, gescheiden door een septum. De atria zijn dunwandiger dan de ventrikels en bevatten een auricula. De atrioventriculaire groeve (sulcus coronarius) scheidt de atria van de ventrikels. De basis van het hart, waar grote bloedvaten aanhechten, bevindt zich bovenaan, terwijl de apex naar het middenrif wijst. Het hart is ongeveer 12,5 cm lang en is naar links gedraaid, waardoor de rechterkant voornamelijk ventraal ligt [5](#page=5).
#### 1.1.2 Hartwand
De hartwand bestaat uit drie lagen:
* **Epicardium**: De buitenste laag, ook wel het viscerale pericardium genoemd [5](#page=5).
* **Myocardium**: De middelste laag, bestaande uit hartspiercellen die concentrische en spiraalsgewijze banden vormen ter verbetering van de pompfunctie. Deze cellen zijn klein, hebben een centrale kern, bevatten myofibrillen en zijn verbonden door intercalaire schijven voor snelle elektrische signaaloverdracht. Ze beschikken over veel mitochondria en opslag van energiebronnen voor aerobe afbraak. Bindweefsel rond de hartspiercellen verstevigt het hart en voorkomt excessieve rekking [5](#page=5) [6](#page=6).
* **Endocardium**: De binnenste laag, bestaande uit een enkelvoudig plaveiselepitheel (endotheel) en bindweefsel [5](#page=5).
#### 1.1.3 Inwendige anatomie en organisatie
De atria en ventrikels zijn gescheiden door het septum interatriale en het septum interventriculare [6](#page=6).
* **Rechteratrium**: Ontvangt bloed van de vena cava inferior (VCI), vena cava superior (VCS) en sinus coronarius. Bevat de fossa ovalis. Bloed stroomt via de valvula tricuspidalis naar het rechterventrikel [6](#page=6).
* **Rechterventrikel**: Bekleed met trabeculae carneae. Pompt bloed via de valvula pulmonalis naar de truncus pulmonalis, die zich splitst in de arteria pulmonalis naar de longcirculatie [6](#page=6).
* **Linkeratrium**: Ontvangt bloed via de venae pulmonales. Bloed stroomt via de valvula bicuspidalis (mitralisklep) naar het linkerventrikel [6](#page=6).
* **Linkerventrikel**: Bekleed met trabeculae carneae. Pompt bloed via de aortaklep naar de aorta, begin van de lichaamscirculatie. De verbinding tussen aorta en truncus pulmonalis is het ligamentum arteriosum [6](#page=6).
Het linkerventrikel heeft een dikkere spierwand dan het rechterventrikel omdat het bloed met hogere druk door de gehele lichaamscirculatie moet pompen [6](#page=6).
**Hartkleppen:**
* **Atrioventriculaire (AV)-kleppen**: Sluiten tijdens ventrikelcontractie om terugstroming naar de atria te voorkomen. De valvula tricuspidalis bevindt zich in het rechterhart, de valvula bicuspidalis (mitralisklep) in het linkerhart. Ze zijn verbonden met chordae tendineae en musculi papillares die helpen bij het sluiten [7](#page=7).
* **Halvemaanvormige kleppen**: Sluiten aan het einde van de ventrikelcontractie om terugstroming naar de ventrikels te voorkomen. De pulmonalisklep bevindt zich in het rechterhart, de aortaklep in het linkerhart, waaruit de kransslagaders ontspringen [7](#page=7).
Het hart heeft een **fibreuze skelet** van elastisch bindweefsel dat de kleppen stabiliseert en de atria elektrisch isoleert van de ventrikels [7](#page=7).
**Bloedvoorziening van het hart:** Geschiedt via de rechter- en linker kransslagader (arteria coronaria), die takken hebben zoals de marginale tak, dorsale interventriculaire tak, ramus circumflex en ventrale interventriculaire tak. Anastomosen zijn belangrijk voor adequate bloedtoevoer. Veneuze afvoer gebeurt via de vena cordis magna en media naar de sinus coronarius [7](#page=7).
### 1.2 Contractiele cellen en geleidingssysteem
Gecoördineerde samentrekking van hartspiercellen is noodzakelijk voor effectieve pompfunctie, wat zowel contractiele cellen als gespecialiseerde geleidingscellen vereist [7](#page=7).
#### 1.2.1 Contractiele cellen
De actiepotentiaal van hartspiercellen kent drie fasen [7](#page=7):
1. **Snelle depolarisatie**: Snelle toename van het membraanpotentiaal [7](#page=7).
2. **Plateaufase**: Stabilisatie van depolarisatie door instroom van calciumionen ($Ca^{2+}$) [7](#page=7).
3. **Repolarisatie**: Herstel van rustpotentiaal door uitstroom van kaliumionen [7](#page=7).
De langere duur van de actiepotentiaal bij hartspiercellen (25-30 keer langer dan skeletspiercellen) beperkt de maximale contractiesnelheid tot ongeveer 200 samentrekkingen per minuut, wat essentieel is voor de pompfunctie [7](#page=7).
#### 1.2.2 Geleidingssysteem
Het geleidingssysteem omvat nodale cellen (SA- en AV-knoop) en geleidingscellen (vezels van Purkinje) [8](#page=8).
* **SA-knoop (sinusknoop)**: De pacemaker (gangmaker) van het hart, waar de prikkel tot samentrekking ontstaat. Heeft een spontane depolarisatiefrequentie van 70-80 per minuut. Een normaal ritme hieruit is het sinusritme; afwijkingen zijn tachycardie en bradycardie [8](#page=8).
* **AV-knoop (atrioventriculaire knoop)**: Bevindt zich op de grens van rechteratrium en rechterventrikel. Vertraagt de prikkelgeleiding, wat een rustpauze creëert tussen atriale en ventriculaire contractie [8](#page=8).
* **Bundel van His**: Ligt in het interventriculaire septum en splitst zich in een rechter- en linker bundeltak [8](#page=8).
* **Vezels van Purkinje**: Verspreiden zich over de ventrikels en geleiden de elektrische prikkel efficiënt door het spierweefsel [8](#page=8).
Het geleidingssysteem zorgt voor een gesynchroniseerde contractie van atria gevolgd door ventrikels [8](#page=8).
#### 1.2.3 ECG (Elektrocardiogram)
Een ECG registreert de elektrische activiteit van het hart tijdens de hartcyclus, waarbij zowel de omvang als de tijdsrelatie van spanningsveranderingen worden geanalyseerd [8](#page=8).
### 1.3 Hartcyclus en hartdynamica
De hartcyclus omvat de opeenvolgende fasen van een hartslag, de bijbehorende harttonen en factoren die het hartminuutvolume beïnvloeden [8](#page=8).
#### 1.3.1 De hartcyclus
De hartcyclus is de periode van de ene hartslag tot de volgende en bestaat uit een contractiefase (systole) en een ontspanningsfase (diastole) [8](#page=8).
* **Systole**: De contractiefase. Atriale systole perst bloed in de ventrikels, ventriculaire systole pompt bloed naar de longen en het lichaam [9](#page=9).
* **Diastole**: De ontspanningsfase. Passieve ontspanning waardoor bloed terugstroomt naar het hart [9](#page=9).
De pompfunctie is afhankelijk van de gecoördineerde contractie van atria en ventrikels, waarbij hartkleppen een cruciale rol spelen door te openen en sluiten op basis van drukverschillen [9](#page=9).
#### 1.3.2 Harttonen
Harttonen ontstaan door het sluiten van de hartkleppen [9](#page=9).
* **Eerste harttoon**: Ontstaat door het sluiten van de AV-kleppen en het openen van de halvemaanvormige kleppen. Markeert het begin van de ventriculaire systole [9](#page=9).
* **Tweede harttoon**: Ontstaat door het sluiten van de halvemaanvormige kleppen. Markeert het begin van de ventriculaire diastole [9](#page=9).
* **Derde en vierde harttoon**: Kunnen soms gehoord worden, zijn bij volwassenen vaak pathologisch en kunnen geassocieerd worden met atriale contractie of bloedinstroom in de ventrikels [9](#page=9).
#### 1.3.3 Hartdynamica
Hartdynamica bestudeert factoren die het hartminuutvolume (HMV) beïnvloeden. Het HMV is het product van hartfrequentie (HF) en slagvolume (SV). Het HMV varieert sterk (ongeveer 6 tot 30 liter per minuut) en wordt gereguleerd door bloedvolumereflexen, autonome bezenuwing en hormonen [9](#page=9).
##### 1.3.3.1 Bloedvolumereflexen
Bloedvolumereflexen reageren op veranderingen in bloedvolume en tonen een directe relatie tussen de hoeveelheid bloed die het hart binnenkomt en de hoeveelheid die wordt weggestuwd bij de volgende contractie [9](#page=9).
---
# Structuur en functie van bloedvaten en bloedsomloop
Dit onderwerp onderzoekt de anatomie en fysiologie van bloedvaten, de factoren die de doorbloeding bepalen, en de regulatiemechanismen van het cardiovasculaire systeem.
### 2.1 Verschillen in omvang, structuur en functie van bloedvaten
Het cardiovasculair stelsel transporteert bloed via een netwerk van bloedvaten: arteriën, arteriolen, capillairen, venulen en venen. Capillairen zijn cruciaal voor de uitwisseling van stoffen met de interstitiële vloeistof en cellen [11](#page=11).
#### 2.1.1 Structuur van bloedvatwanden
De wand van bloedvaten bestaat uit drie lagen [11](#page=11):
* **Tunica intima/interna:** Bestaat uit endotheel en bindweefsel met elastische vezels [11](#page=11).
* **Tunica media:** Bevat glad spierweefsel, collageen- en elastische vezels. Gladde spieren passen de diameter van het bloedvat aan via vasoconstrictie en vasodilatatie, wat de bloeddruk en bloedstroom reguleert [11](#page=11).
* **Tunica externa/adventitia:** Een omhulsel van bindweefsel [11](#page=11).
Arteriën hebben doorgaans dikkere wanden met meer elastische vezels en glad spierweefsel in de tunica media dan venen [11](#page=11).
#### 2.1.2 Arteriën
Arteriën transporteren bloed weg van het hart en worden onderverdeeld op basis van hun structuur en functie [11](#page=11):
* **Elastische arteriën:** De grootste arteriën (bv. aorta), rijk aan elastische vezels om drukvariaties op te vangen [11](#page=11).
* **Musculeuze arteriën:** Middelgrote distributie-arteriën met meer glad spierweefsel om de diameter van het lumen aan te passen [11](#page=11).
* **Arteriolen:** Kleine bloedvaten waarvan de diameter aanpassing de bloeddruk en bloedstroomsnelheid naar specifieke weefsels reguleert [11](#page=11).
> **Klinische aantekening:** Arteriosclerose kenmerkt zich door verkalking en atherosclerose in arteriën [12](#page=12).
#### 2.1.3 Capillairen
Capillairen vormen een uitgebreid netwerk met zeer dunne wanden, wat een kleine diffusieafstand en vertraagde stroming mogelijk maakt voor efficiënte stofuitwisseling. Precapillaire sfincters reguleren de bloedtoevoer naar capillairen. Anastomosen zijn verbindingen tussen bloedvaten [12](#page=12).
#### 2.1.4 Venen
Venen transporteren bloed terug naar het hart en omvatten venulen en grotere venen. Venen hebben dunnere wanden dan arteriën vanwege de lagere druk en bevatten kleppen om terugstroming te voorkomen [12](#page=12).
### 2.2 Doorbloeding bepaald door druk en weerstand
De doorbloeding van weefsels, essentieel voor de uitwisseling van voedings- en afvalstoffen, wordt bepaald door de balans tussen hartminuutvolume (HMV) en totale perifere weerstand (TPW) [12](#page=12).
#### 2.2.1 Factoren die invloed hebben op doorbloeding
De doorbloeding is recht evenredig met de druk en omgekeerd evenredig met de weerstand [12](#page=12).
* **Druk:** Bloed stroomt van hoge naar lage drukgebieden. Het drukverschil tussen de aorta en het rechter atrium is de drijvende kracht [13](#page=13).
* **Weerstand:** Omvat vaatweerstand (afhankelijk van diameter), viscositeit (weerstand door moleculaire interacties in vloeistof) en turbulentie (verstoorde stroming). De totale perifere weerstand (TPW) is de weerstand van het arteriële systeem [13](#page=13).
#### 2.2.2 Drukverschillen in de grote bloedsomloop
Bloeddruk is de drijvende kracht voor bloedvoorziening [13](#page=13).
* **Systolische druk:** Maximale druk tijdens ventriculaire systole [13](#page=13).
* **Diastolische druk:** Minimale druk aan het einde van de ventriculaire diastole [13](#page=13).
* **Polsdruk:** Het verschil tussen systolische en diastolische druk [13](#page=13).
De elasticiteit van de bloedvatwanden egaliseert de bloedstroom. De bloeddruk wordt berekend met de formule [13](#page=13):
$$Bloeddruk = Hartdebiet \times Totale Perifere Weerstand$$ [13](#page=13).
De uitwisseling in capillairen wordt beïnvloed door de verhouding tussen hydrostatische en osmotische druk. Veneuze druk is lager dan arteriële druk, en de spier- en ademhalingspomp helpen bij de veneuze retour naar het hart [13](#page=13).
### 2.3 Cardiovasculaire regulering
Het cardiovasculaire systeem wordt continu gereguleerd om zich aan te passen aan fysiologische belastingen. De bloeddruk is afhankelijk van hartdebiet, hartfrequentie, slagvolume en totale perifere weerstand [14](#page=14).
$$Bloeddruk = Hartdebiet \times TPW$$ [14](#page=14).
$$Hartdebiet = Hartfrequentie \times Slagvolume$$ [14](#page=14).
#### 2.3.1 Autoregulatie van doorbloeding in weefsels
Autoregulatie stelt weefsels in staat hun eigen doorbloeding te regelen door de weerstand in precapillaire sfincters aan te passen op basis van lokale metabolieten zoals zuurstof en koolstofdioxide [14](#page=14).
#### 2.3.2 Neurale regulering van bloeddruk en bloedvolume
Het hartritmecentrum en het vasomotorisch centrum in de medulla oblongata reguleren hartslag en vaattonus. Deze centra worden beïnvloed door baroreceptoren (drukdetectie) en chemoreceptoren (pH, O2, CO2 detectie) [14](#page=14).
#### 2.3.3 Hormonen en regulering van hart en bloedvaten
Hormonen spelen een rol in zowel korte- als lange-termijn regulatie [14](#page=14):
* **Korte termijn:** Adrenaline (A) en noradrenaline (NA) verhogen het HMV en veroorzaken vasoconstrictie [15](#page=15).
* **Lange termijn:**
* **ADH (Antidiuretisch Hormoon):** Verhoogt waterresorptie en veroorzaakt vasoconstrictie [15](#page=15).
* **RAAS (Renine-Angiotensine-Aldosteron Systeem):** Een complex systeem dat bloeddruk en bloedvolume reguleert via angiotensine II en aldosteron [15](#page=15).
* **EPO (Erytropoëtine):** Stimuleert de aanmaak van rode bloedcellen, wat het bloedvolume en zuurstoftransport verhoogt [15](#page=15).
* **ANP (Atriaal Natriuretisch Peptide):** Verlaagt bloeddruk en bloedvolume [15](#page=15).
### 2.4 Aanpassing van het cardiovasculair stelsel aan fysiologische belasting
#### 2.4.1 Inspanning en het cardiovasculair stelsel
Tijdens inspanning treedt vasodilatatie op naar de spieren, neemt de veneuze retour toe, en wordt het HMV verhoogd. Het sympathisch zenuwstelsel wordt geactiveerd om HMV en TPW te verhogen, en de doorbloeding naar niet-essentiële organen te verminderen [15](#page=15).
#### 2.4.2 Reactie van het cardiovasculair stelsel op bloeding
Bij bloeding treden vaatvernauwing en mobilisatie van veneuze reserve op. Bij groter bloedverlies neemt de hartfrequentie toe, stijgt de TPW, en worden hormonen zoals ADH en RAAS geactiveerd. Langdurig herstel omvat verhoogde reabsorptie in capillairen, stimulatie van dorst, en EPO afgifte [16](#page=16).
### 2.5 Kleine en grote circulatie
De circulatie omvat de kleine (pulmonale) en grote (systemische) circulatie [16](#page=16).
#### 2.5.1 Kleine circulatie (pulmonale circulatie)
Transporteert bloed tussen het hart en de longen. De truncus pulmonalis en aa. pulmonales bevatten zuurstofarm bloed, terwijl de vv. pulmonales zuurstofrijk bloed naar het hart voeren [16](#page=16).
#### 2.5.2 Grote circulatie (systemische circulatie)
Begint bij het linker ventrikel en eindigt bij het rechter atrium. Belangrijke arteriën zijn de aorta en zijn vertakkingen, zoals de a. carotis en a. subclavia. Belangrijke venen zijn de vena cava inferior en superior, en de oppervlakkige venen in de ledematen [16](#page=16) [17](#page=17).
#### 2.5.3 Leverpoortadersysteem
Een uniek netwerk dat twee capillaire netwerken verbindt, waarbij bloed vanuit de spijsverteringsorganen eerst naar de lever stroomt voor verwerking alvorens terug te keren naar de VCI [17](#page=17).
### 2.6 Prenatale en perinatale bloedsomloop
Prenataal is de foetus afhankelijk van de placenta. De foetale bloedsomloop kenmerkt zich door het foramen ovale en ductus arteriosus, die bloed om de longen leiden. Na de geboorte sluiten deze structuren, waardoor bloed via de kleine circulatie loopt [17](#page=17).
### 2.7 Veroudering
Met veroudering treden veranderingen op zoals een afname van hematocriet, verstijving van de vaten en atherosclerose [17](#page=17).
### 2.8 Structurele en functionele relaties tussen het cardiovasculair stelsel en andere stelsels
Het cardiovasculair systeem interageert nauw met andere stelsels om homeostase te handhaven [17](#page=17).
---
# Samenstelling, functies en componenten van bloed
Bloed: samenstelling, functies en componenten
Bloed is een gespecialiseerd bindweefsel dat essentieel is voor transport, homeostase en verdediging binnen het lichaam [18](#page=18).
## 3. Samenstelling, functies en componenten van bloed
### 3.1 Functies en fysische eigenschappen van bloed
Bloed vervult diverse cruciale functies: transport van voedingsstoffen, gassen, hormonen en afvalstoffen naar en van weefsels en organen; stabilisatie van pH en ionensamenstelling van interstitiële vloeistof; beperking van vloeistofverlies door bloedstolling; verdediging tegen gifstoffen en ziekteverwekkers; en stabilisatie van lichaamstemperatuur. Het bloed bestaat uit plasma, bloedcellen en celfragmenten. Fysische eigenschappen zijn onder andere temperatuur, viscositeit en pH [18](#page=18).
#### 3.1.1 Bloedafname en -onderzoek
Bloed kan worden afgenomen via veneuze punctie (bv. vena mediana cubiti), arteriële punctie (bv. arteria radialis), of uit perifere capillairen (bv. vingertop) [18](#page=18).
### 3.2 Plasma
Plasma is het vloeibare deel van het bloed en is, samen met interstitiële vloeistof, onderdeel van de extracellulaire vloeistof [18](#page=18).
#### 3.2.1 Samenstelling van plasma
Plasma bestaat voor ongeveer 92% uit water en voor 7% uit plasma-eiwitten. Daarnaast bevat het opgeloste stoffen zoals voedingsstoffen, afvalstoffen, elektrolyten, enzymen en hormonen [18](#page=18).
#### 3.2.2 Plasma-eiwitten
Meer dan 90% van de plasma-eiwitten wordt door de lever geproduceerd. De belangrijkste soorten zijn [18](#page=18):
* **Albumine:** Speelt een rol in de osmotische druk [18](#page=18).
* **Globulinen:** Omvatten immuunglobulinen (antilichamen) en transporteiwitten (bv. thyroïdbindend globuline, lipoproteïnen) [18](#page=18).
* **Fibrinogeen:** Essentieel voor bloedstolling [18](#page=18).
Plasma zonder stollingseiwitten wordt serum genoemd [18](#page=18).
### 3.3 Erytrocyten (rode bloedcellen)
Erytrocyten (RBC) transporteren zuurstof en koolstofdioxide. Een druppel bloed bevat ongeveer 250 miljoen erytrocyten, met een totaal van 4 tot 5 miljoen RBC per kubieke millimeter bloed. Het hematocriet (Hct) is het volumepercentage erytrocyten in vol bloed, gemiddeld rond de 45%. Aandoeningen of gebruik van EPO kunnen het hematocriet beïnvloeden [19](#page=19).
#### 3.3.1 Structuur van erytrocyten
Erytrocyten zijn biconcaaf, met een dun centrum en dikke rand. Deze vorm biedt een groot diffusieoppervlak en flexibiliteit voor nauwe capillairen. Volwassen erytrocyten missen kernen, mitochondriën en ribosomen, wat hun herstelvermogen beperkt [19](#page=19).
#### 3.3.2 Structuur en functie van hemoglobine
Hemoglobine (Hb) is het meest voorkomende eiwit in erytrocyten (>95%) en is cruciaal voor gasuitwisseling. Elke Hb-eenheid heeft vier subeenheden, elk met een haemmolecule en een ijzerion dat zuurstof bindt. Hb transporteert O₂ van longen naar weefsels en CO₂ van weefsels naar longen. Tekorten leiden tot anemie. Afwijkende Hb-vormen komen voor bij thalassemie en sikkelcelanemie [19](#page=19).
#### 3.3.3 Belasting en levensduur van erytrocyten
De levensduur van erytrocyten is ongeveer 120 dagen. Door mechanische belasting en gebrek aan herstelmechanismen worden ze afgebroken door macrofagen in milt, lever en beenmerg. Hemoglobine wordt gerecycled: het haemgedeelte wordt omgezet in biliverdine en bilirubine, dat via gal in de darmen terechtkomt en deels als stercobiline en urobiline wordt uitgescheiden. IJzer wordt gebonden aan transferrine en opgeslagen als ferritine. Het globine-gedeelte wordt afgebroken tot aminozuren [19](#page=19).
#### 3.3.4 Geslacht en ijzerreserves
De dagelijkse ijzerbehoefte (1-2 mg) wordt grotendeels gedekt door recycling. Vrouwen hebben kleinere ijzerreserves (ongeveer 0,5 g). IJzertekort kan leiden tot ferriprieve anemie, overmaat tot ophoping in organen [19](#page=19).
#### 3.3.5 Erytropoëse
Erytropoëse is de vorming van erytrocyten in het rode beenmerg. Rood beenmerg is actief weefsel waarin stamcellen differentiëren. Bij volwassenen is het aanwezig in wervels, borstbeen, ribben, schouderbladen, bekken, en proximale humerus en femur [20](#page=20).
Rijpingsstadia van erytrocyten:
1. Hemocytoblasten: Stamcellen in beenmerg [20](#page=20).
2. Myeloïde stamcellen: Vormen zich uit hemocytoblasten [20](#page=20).
3. Erytroblasten: Stoten kern af [20](#page=20).
4. Reticulocyten: Rijpen tot erytrocyten in bloed [20](#page=20).
Regulering van erytropoëse: Vereist aminozuren, vitamine B12 (met intrinsic factor), vitamine B6, foliumzuur en ijzer. Erytropoëtine (EPO) reguleert dit proces. Zuurstoftekort (hypoxie) stimuleert de nieren om meer EPO af te geven. EPO bevordert celdeling en versnelt rijping door verhoogde hemoglobineproductie. EPO-afgifte wordt verhoogd bij [20](#page=20):
* Lagere zuurstofconcentratie in de lucht [20](#page=20).
* Longbeschadiging die gasuitwisseling belemmert [20](#page=20).
* Afname bloedtoevoer naar nieren [20](#page=20).
* Anemie [20](#page=20).
### 3.4 Bloedgroepen: ABO en resusfactor
Bloedgroepen worden bepaald door antigenen (agglutinogenen) op erytrocyten en antistoffen (agglutininen) in plasma [20](#page=20).
#### 3.4.1 ABO-bloedgroepen
De ABO-bloedgroep is bepaald door agglutinogenen A en B op erytrocyten, genetisch bepaald door de codominante A- en B-genen (beide dominant over O) [20](#page=20).
* Bloedgroep A: Ag A op RBC; agglutinine B in plasma [20](#page=20).
* Bloedgroep B: Ag B op RBC; agglutinine A in plasma [20](#page=20).
* Bloedgroep AB: Ag A en B op RBC; geen agglutinine A of B in plasma [20](#page=20).
* Bloedgroep O: Geen Ag A of B op RBC; agglutinine A én B in plasma [20](#page=20).
#### 3.4.2 Resusfactor (Rh-systeem)
De resusfactor wordt bepaald door het D-antigeen op erytrocyten [20](#page=20).
* Rh-positief (Rh+): Aanwezigheid D-antigeen (±85% bevolking) [21](#page=21).
* Rh-negatief (Rh-): Afwezigheid D-antigeen [21](#page=21).
Normaal gesproken zijn er geen antistoffen tegen de resusfactor, tenzij er eerder contact was met Rh-positief bloed [21](#page=21).
#### 3.4.3 Kruisreacties bij bloedtransfusie
Incompatibele bloedgroepen leiden tot ernstige transfusiereacties [21](#page=21).
* ABO-incompatibiliteit: Toedienen van bloed met een bepaald aggluninoogeen aan een ontvanger met antistoffen hiertegen veroorzaakt agglutinatie en hemolyse van erytrocyten [21](#page=21).
* Resusincompatibiliteit: Een Rh-negatieve ontvanger met Rh-positief bloed kan anti-D antistoffen aanmaken. Dit is gevaarlijk bij een Rh-negatieve moeder met een Rh-positieve foetus; bij een volgende zwangerschap kunnen deze antistoffen de foetale erytrocyten afbreken (erytroblastosis foetalis). Preventief kan de moeder anti-resusantistoffen krijgen. Een kruisproef controleert de compatibiliteit [21](#page=21).
### 3.5 Leukocyten (witte bloedcellen)
Leukocyten (WBC) zijn essentieel voor het afweersysteem en beschermen tegen micro-organismen, gifstoffen, afvalstoffen en beschadigde cellen. Ze reageren op antigenen. WBC's zijn groter dan RBC's, hebben een kern en organellen, en circuleren in kleinere aantallen; de meesten bevinden zich in bindweefsels en lymfoïde organen [21](#page=21).
#### 3.5.1 Verplaatsing en circulatie van leukocyten
Leukocyten bewegen via amoeboïde bewegingen en kunnen door capillaire wanden treden (diapedese) naar gebieden van infectie of weefselschade. Ze worden aangetrokken door chemotaxis (chemische signalen). Fagocytose (opnemen en vernietigen van deeltjes) is een belangrijke functie, uitgevoerd door microfagen (bv. neutrofielen) en macrofagen in weefsels (uit monocyten) [21](#page=21).
#### 3.5.2 Typen leukocyten
Leukocyten worden onderverdeeld in granulocyten en agranulocyten. Ze spelen een rol in aspecifieke (aangeboren) en specifieke (verworven) afweer [22](#page=22).
* **Aspecifieke afweer:** Altijd aanwezig, beschermt tegen diverse schadelijke invloeden (bv. NK-cellen, neutrofielen, monocyten) [22](#page=22).
* **Specifieke afweer:** Wordt actief na blootstelling aan een specifiek antigeen (bv. T- en B-lymfocyten) [22](#page=22).
**Granulocyten (±60-70% van WBC):**
* **Neutrofielen:** Eerste verdediging bij verwondingen, actief fagocyterend; hun afsterven vormt pus. Aantal neemt toe bij acute infecties [22](#page=22).
* **Eosnofielen:** Vallen omgeven objecten aan met giftige stoffen; belangrijk bij allergieën en parasitaire infecties [22](#page=22).
* **Basofielen:** Migreren naar verwondingen en geven heparine (anticoagulans) en histamine af, wat ontstekingsreacties bevordert [22](#page=22).
**Agranulocyten:**
* **Monocyten:** Kunnen weefselmacrofagen worden, fagocyteren grote deeltjes en trekken andere immuuncellen aan [22](#page=22).
* **Lymfocyten:**
* T-lymfocyten: Betrokken bij cellulaire immuniteit (cytotoxische T-cellen, T-helpercellen, T-suppressorcellen) [22](#page=22).
* B-lymfocyten: Produceren antistoffen (plasmacellen) voor humorale immuniteit [22](#page=22).
* NK-cellen (Natural Killer cells): Verantwoordelijk voor immunologische surveillance [22](#page=22).
#### 3.5.3 Differentiële telling en verandering in aantal leukocyten
Een differentiële telling van WBC-typen kan helpen bij diagnose, omdat ziekten karakteristieke veranderingen in deze aantallen veroorzaken [22](#page=22).
#### 3.5.4 Vorming van leukocyten
De vorming van leukocyten vindt voornamelijk plaats in het rode beenmerg (myeloïde weefsel). Lymfopoëse (vorming van lymfocyten) vindt plaats in beenmerg en lymfoïde weefsels (thymus, milt, lymfeknopen). Hormonen zoals colony-stimulating factors (CSF) en thymosinen reguleren hun vorming en functie [22](#page=22).
### 3.6 Trombocyten (bloedplaatjes)
Trombocyten (bloedplaatjes) zijn celfragmenten afkomstig van megakaryocyten in het beenmerg. Ze initiëren het stollingsproces om bloedingen te stoppen. Trombocyten hebben geen kern en verblijven gemiddeld 9 tot 12 dagen in de bloedsomloop. Afwijkende aantallen kunnen leiden tot trombocytopenie (tekort) of trombocytose (overschot) [23](#page=23).
### 3.7 Hemostase
Hemostase is het proces dat bloedingen stopt en de basis vormt voor weefselherstel. Het omvat drie overlappende fasen: vasculaire fase, vorming van een plaatjesprop, en coagulatiefase (bloedstolling) [23](#page=23).
#### 3.7.1 Fasen van de hemostase
1. **Vasculaire fase:** Lokale vasoconstrictie en endotheel wordt 'kleverig' direct na verwonding [23](#page=23).
2. **Vorming van een plaatjesprop:** Binnen seconden kleven trombocyten aan beschadigd endotheel en elkaar, wat een voorlopige afsluiting vormt [23](#page=23).
3. **Coagulatiefase (bloedstolling):** Na ±30 seconden start bloedstolling, waarbij fibrinogeen wordt omgezet in fibrinedraden [23](#page=23).
#### 3.7.2 Stollingsproces
Het stollingsproces is een cascade van reacties waarbij stollingsfactoren worden geactiveerd. De meeste stollingsfactoren worden door de lever geproduceerd en vereisen vitamine K. Er is een extrinsieke route (snel, start bij weefselschade), een intrinsieke route (langzamer, start in bloedsomloop) en een gemeenschappelijke keten die leidt tot activatie van factor X. Dit resulteert in de omzetting van [23](#page=23):
* Protrombine naar trombine [23](#page=23).
* Fibrinogeen naar fibrine [23](#page=23).
Trombine werkt via positieve feedback, stimuleert plaatjesfactor en weefselfactor, wat de stolling versnelt [23](#page=23).
#### 3.7.3 Retractie en verwijdering van stolsels
Na stolling vindt klonterretractie plaats (bloedplaatjes trekken samen, wondranden naar elkaar toe). Fibrinolyse is het proces waarbij het stolsel oplost door plasmine (ontstaan uit plasminogeen door t-PA), dat fibrinedraden afbreekt [24](#page=24).
#### 3.7.4 Klinische aantekeningen
* **Overmatige bloedstolling:** Kan leiden tot afsluiting van bloedvaten (trombusvorming), zuurstoftekort, infarcten of embolieën. Atherosclerose en trage bloedstroom zijn uitlokkende factoren [24](#page=24).
* **Gebrekkige bloedstolling:** Aandoeningen zoals hemofilie illustreren dit [24](#page=24).
> **Tip:** Bestudeer alle onderwerpen grondig, let op formules en definities, en oefen met voorbeelden om de onderliggende concepten te begrijpen in plaats van enkel te memoriseren [24](#page=24).
---
# Cardiovasculaire regulering en aanpassing aan belasting
Dit onderwerp verkent de mechanismen die het cardiovasculaire systeem gebruikt om bloeddruk en bloedtoevoer te reguleren, en hoe het zich aanpast aan verschillende fysiologische belastingen zoals inspanning en bloeding.
### 4.1 Fysiologische principes van bloedstroom
De bloedstroom wordt bepaald door drukverschillen en weerstand [13](#page=13).
#### 4.1.1 Druk en bloedstroom
Bloed stroomt van gebieden met hoge druk naar gebieden met lage druk. Het grootste drukverschil in de grote bloedsomloop is tussen de aorta en het rechter atrium, ongeveer 100 mmHg [13](#page=13).
* **Systolische druk:** Maximale druk tijdens ventriculaire systole [13](#page=13).
* **Diastolische druk:** Minimale druk aan het einde van ventriculaire diastole [13](#page=13).
* **Polsdruk:** Het verschil tussen systolische en diastolische druk [13](#page=13).
De elasticiteit van bloedvatwanden helpt de bloedstroom gelijkmatig te houden door uit te zetten tijdens systole en terug te keren naar de oorspronkelijke diameter tijdens diastole [13](#page=13).
#### 4.1.2 Weerstand tegen bloedstroom
De weerstand tegen de bloedstroom omvat verschillende componenten:
* **Vaatweerstand:** Ontstaat door wrijving tussen bloed en de vaatwand, beïnvloed door de lengte en diameter van bloedvaten. De diameter van arteriolen kan worden aangepast om de weerstand te beïnvloeden [13](#page=13).
* **Viscositeit:** De weerstand tegen stroming door interacties van moleculen en opgeloste stoffen in de vloeistof; bloed is ongeveer vijf keer viskeuzer dan water door rode bloedcellen en eiwitten [13](#page=13).
* **Turbulentie:** Verstoorde, ongelijkmatige doorstroming door plotselinge diameterveranderingen of onregelmatige oppervlakken [13](#page=13).
De totale perifere weerstand (TPW) is de weerstand in het arteriële systeem. Aanpassingen in de perifere weerstand, zoals vasodilatatie tijdens inspanning, kunnen de bloedstroomsnelheid reguleren [13](#page=13).
#### 4.1.3 Veneuze druk en terugstroming
Veneuze druk is veel lager dan arteriële druk. Om bloed effectief terug te voeren naar het hart, vooral in rechtopstaande houding, zijn de spierpomp en ademhalingspomp essentieel. Deze pompen versterken elkaar tijdens inspanning, wat leidt tot een toename van de veneuze retour en het hartdebiet (HMV) [13](#page=13).
#### 4.1.4 Formules voor bloeddruk en hartdebiet
De relatie tussen bloeddruk, hartdebiet en totale perifere weerstand wordt beschreven door de volgende formules:
$$ \text{Bloeddruk} = \text{Hartdebiet} \times \text{Totale Perifere Weerstand} $$ [13](#page=13) [14](#page=14).
$$ \text{Hartdebiet} = \text{Hartfrequentie} \times \text{Slagvolume} $$ [14](#page=14).
### 4.2 Cardiovasculaire regulering
Het cardiovasculaire systeem wordt continu gereguleerd door autoregulatie, neurale mechanismen en endocriene reacties om zich aan te passen aan fysiologische belastingen [14](#page=14).
#### 4.2.1 Autoregulatie van doorbloeding
Autoregulatie is het vermogen van weefsels om hun eigen doorbloeding te regelen door aanpassing van de weerstand in precapillaire sfincters. Deze sfincters reageren op lokale metabolieten zoals zuurstof (O2) en koolstofdioxide (CO2). Ontspanning verhoogt de bloedtoevoer, terwijl samentrekking deze vermindert [14](#page=14).
#### 4.2.2 Neurale regulering
Het hartritmecentrum en het vasomotorisch centrum in de medulla oblongata reguleren de hartslag en de tonus van de bloedvaten [14](#page=14).
* **Hartritmecentrum:** Reguleert de hartfrequentie (HF) door versnelling of remming [14](#page=14).
* **Vasomotorisch centrum:** Controleert vasodilatatie, vasoconstrictie en venoconstrictie, wat leidt tot aanpassing van de TPW [14](#page=14).
Deze centra worden beïnvloed door:
* **Baroreceptoren:** Detecteren veranderingen in bloeddruk (BD) in de aortasinussen en carotissinussen en activeren baroreceptorreflexen [14](#page=14).
* **Chemoreceptoren:** Registreren veranderingen in pH, O2 en CO2 en activeren chemoreceptorreflexen [14](#page=14).
#### 4.2.3 Endocriene regulering (hormonen)
Hormonen spelen een rol in zowel de korte- als lange-termijn regulatie van het cardiovasculaire systeem [14](#page=14).
* **Korte termijn:**
* **Adrenaline (A) en Noradrenaline (NA):** Afgegeven door het bijniermerg. Verhoging van HMV, veroorzaken vasoconstrictie, wat leidt tot toename van HF, SV en TPW [15](#page=15).
* **Lange termijn:**
* **ADH (Antidiuretisch Hormoon):** Afgegeven door de hypofyse bij afname van bloedvolume, toename van de osmotische waarde van plasma, of stimulatie door angiotensine II. Veroorzaakt vasoconstrictie (verhoogt TPW) en verhoogt waterresorptie in de nieren (verhoogt bloedvolume en dus SV) [15](#page=15).
* **RAAS (Renine-Angiotensine-Aldosteron Systeem):**
* Nieren geven renine af bij lage bloeddruk [15](#page=15).
* Renine zet angiotensinogeen om in angiotensine I, dat door ACE wordt omgezet in angiotensine II [15](#page=15).
* Angiotensine II stimuleert het sympathisch zenuwstelsel (verhoogt HMV en TPW), veroorzaakt vasoconstrictie (verhoogt TPW), stimuleert ADH-afgifte (verhoogt bloedvolume), stimuleert aldosteronafgifte (verhoogt natriumresorptie en bloedvolume), en stimuleert dorst [15](#page=15).
* **EPO (Erytropoëtine):** Afgegeven door de nieren bij lage bloeddruk of bloedzuurstofgehalte. Stimuleert aanmaak van rode bloedcellen (RBC) in het beenmerg, wat leidt tot toename van bloedvolume en zuurstoftransport [15](#page=15).
* **ANP (Atriaal Natriuretisch Peptide):** Afgegeven door hartspiercellen in het rechter atrium bij toename van de bloeddruk. Heeft tegengestelde effecten die bloeddruk en bloedvolume verlagen [15](#page=15).
### 4.3 Aanpassing aan fysiologische belasting
Het cardiovasculaire systeem past zich continu aan fysiologische belastingen aan, zoals inspanning en bloeding [15](#page=15).
#### 4.3.1 Inspanning en het cardiovasculair stelsel
Tijdens inspanning treedt vasodilatatie op om de bloedtoevoer naar spieren te verhogen. De veneuze retour neemt toe door spiercontracties en de respiratoire pomp, wat leidt tot activatie van atriale en ventriculaire reflexen die het HMV verhogen. Bij zwaardere inspanning wordt het sympathisch zenuwstelsel geactiveerd, wat HMV en TPW verhoogt en de doorbloeding naar niet-essentiële organen vermindert (de doorbloeding van de huid blijft behouden voor warmteafvoer) [15](#page=15).
#### 4.3.2 Reactie van het cardiovasculair stelsel op bloeding
Bij bloeding treedt aanvankelijk een verhoging van de bloeddruk op door activatie van baroreceptoren, wat leidt tot vaatvernauwing van perifere vaten (verhoogt TPW) en mobilisatie van veneuze reserve. Bij groter bloedverlies neemt de HF toe, stijgt de TPW door sympathische activatie en afgifte van A/NA, wordt ADH afgegeven, en RAAS geactiveerd [15](#page=15).
Voor langdurig herstel van het bloedvolume zijn de volgende processen van belang:
* Daling van capillaire druk, wat leidt tot verhoogde reabsorptie [16](#page=16).
* Afgifte van ADH en aldosteron [16](#page=16).
* Stimulatie van dorstgevoel [16](#page=16).
* Afgifte van EPO [16](#page=16).
### 4.4 Anatomische structuren van de bloedsomloop
Het bloedvatenstelsel omvat de kleine (pulmonale) en grote (systemische) circulatie, die functionele patronen gemeen hebben [16](#page=16).
#### 4.4.1 Kleine circulatie (pulmonale circulatie)
De kleine circulatie transporteert bloed tussen het hart en de longen. De truncus pulmonalis en aa. pulmonales bevatten zuurstofarm bloed, terwijl de vv. pulmonales zuurstofrijk bloed naar het hart voeren [16](#page=16).
#### 4.4.2 Grote circulatie (systemische circulatie)
De grote circulatie begint bij het linker ventrikel en eindigt bij het rechter atrium [16](#page=16).
* **Arteriën van de grote bloedsomloop:**
* **Aorta:** Verdeeld in aorta ascendens, arcus aortae en aorta descendens [16](#page=16).
* **Arcus aortae:** Ontspringen de truncus brachiocephalicus, li. a. carotis communis, en li. a. subclavia [16](#page=16).
* **A. subclavia:** Takt af naar a. thoracica interna, a. vertebralis, en truncus thyrocervicales. Vervaagt in de a. axillaris, die overgaat in de a. brachialis, en vervolgens in de a. radialis en a. ulnaris [16](#page=16).
* **A. carotis communis:** Splitst in a. carotis externa (voor o.a. farynx, aangezicht) en a. carotis interna (voor de hersenen). De bloedvoorziening van de hersenen wordt ook verzorgd door de a. vertebralis, resulterend in de cirkel van Willis [16](#page=16).
* **Aorta descendens:** Verdeeld in aorta thoracica en aorta abdominalis [16](#page=16).
* **Aorta abdominalis:** Verzorgt de bloedtoevoer naar organen in de buik- en bekkenholte, zoals de verteringsorganen en organen zoals bijnieren, nieren, testes/ovaria. Op lumbaalwervel 4 splitst de aorta abdominalis in de aa. iliacae communes, die verder vertakken in aa. iliacae internae en externae [16](#page=16).
* De a. iliaca externa vervolgt als a. femoralis, a. poplitea, en splitst zich in a. tibialis anterior, a. tibialis posterior en a. fibularis [16](#page=16).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Cardiovasculair stelsel | Dit stelsel omvat het hart, bloedvaten en bloed, en is verantwoordelijk voor het transporteren van zuurstof, voedingsstoffen en hormonen naar alle weefsels en organen in het lichaam, terwijl afvalstoffen worden afgevoerd. |
| Hart | Een gespierd orgaan dat bloed door het lichaam pompt via een complex netwerk van bloedvaten, bestaande uit vier compartimenten: twee atria en twee ventrikels. |
| Bloedvaten | Een netwerk van buizen die bloed door het lichaam transporteren, inclusief arteriën, arteriolen, capillairen, venulen en venen, elk met specifieke structurele en functionele eigenschappen. |
| Grote bloedsomloop | De circulatie van bloed van het hart naar de rest van het lichaam en terug naar het hart, waarbij zuurstofrijk bloed vanuit de linkerventrikel naar de weefsels wordt gepompt en zuurstofarm bloed terugkeert naar het rechteratrium. |
| Kleine bloedsomloop (pulmonaire circulatie) | De circulatie van bloed tussen het hart en de longen, waarbij zuurstofarm bloed vanuit de rechterventrikel naar de longen wordt gepompt voor gasuitwisseling en zuurstofrijk bloed terugkeert naar het linkeratrium. |
| Atrium (meervoud: atria) | Een van de twee bovenste kamers van het hart die bloed ontvangen. Het rechteratrium ontvangt zuurstofarm bloed uit het lichaam, en het linkeratrium ontvangt zuurstofrijk bloed uit de longen. |
| Ventrikel | Een van de twee onderste, gespierde kamers van het hart die bloed uit het hart pompen. De rechterventrikel pompt bloed naar de longen, en de linkerventrikel pompt bloed naar de rest van het lichaam. |
| Hartwand | De driedelige wand van het hart, bestaande uit het epicardium (buitenste laag), het myocardium (spierlaag die voor de pompfunctie zorgt) en het endocardium (binnenste laag die de hartkamers bekleedt). |
| Geleidingssysteem van het hart | Een gespecialiseerd systeem van cellen dat elektrische prikkels genereert en geleidt, wat zorgt voor de gecoördineerde contractie van het hart. Dit omvat de SA-knoop, AV-knoop, de bundel van His en de vezels van Purkinje. |
| Hartcyclus | De volledige reeks van gebeurtenissen die plaatsvinden tijdens één hartslag, inclusief de contractie (systole) en ontspanning (diastole) van de atria en ventrikels. |
| Hartminuutvolume (HMV) | De totale hoeveelheid bloed die het hart per minuut uitpompt. Het wordt berekend als hartfrequentie (HF) vermenigvuldigd met het slagvolume (SV). |
| Arteriën | Bloedvaten die bloed van het hart af transporteren. Ze hebben dikke, elastische wanden om de hoge druk van het gepompte bloed te weerstaan. |
| Capillairen | De kleinste bloedvaten met zeer dunne wanden, waardoor uitwisseling van zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen tussen bloed en weefselvloeistof mogelijk is. |
| Venen | Bloedvaten die bloed naar het hart transporteren. Ze hebben dunnere wanden dan arteriën en bevatten vaak kleppen om terugstroming van bloed te voorkomen, vooral in de ledematen. |
| Bloeddruk (BD) | De druk die het bloed uitoefent op de wanden van de bloedvaten. Het is een belangrijke parameter voor de bloedtoevoer naar de organen en weefsels. |
| Hemostase | Het proces waarbij een bloeding wordt gestopt. Dit omvat de vasculaire fase, de vorming van een bloedplaatjesprop en de coagulatiefase die leidt tot de vorming van een stabiel bloedstolsel. |
| Erytrocyten (rode bloedcellen) | Cellen in het bloed die verantwoordelijk zijn voor het transport van zuurstof van de longen naar de weefsels en koolstofdioxide van de weefsels naar de longen, dankzij hemoglobine. |
| Leukocyten (witte bloedcellen) | Cellen van het immuunsysteem die het lichaam beschermen tegen infecties en ziekteverwekkers. Ze circuleren in bloed en lymfe en bevinden zich ook in weefsels. |
| Trombocyten (bloedplaatjes) | Kleine, kernloze celfragmenten die een cruciale rol spelen in het proces van bloedstolling (hemostase) om bloedverlies na verwonding te voorkomen. |
| Plasma | Het vloeibare bestanddeel van bloed, dat voor het grootste deel uit water bestaat, maar ook plasma-eiwitten, zouten, hormonen, voedingsstoffen en afvalstoffen bevat. |
| Hemoglobine | Een eiwit in de rode bloedcellen dat zuurstof bindt en transporteert. Het geeft bloed ook zijn rode kleur. |
| Bloedgroepen | Genetisch bepaalde kenmerken op het oppervlak van rode bloedcellen (antigenen) en in het plasma (antistoffen), die bepalen hoe bloed kan worden getransfundeerd zonder incompatibiliteitsreacties. |
| Autoregulatie | Het vermogen van organen of weefsels om hun eigen bloedtoevoer te reguleren onafhankelijk van systemische controle, vaak als reactie op lokale metabole behoeften. |
| Neurale regulering | De controle van cardiovasculaire functies, zoals hartfrequentie en bloeddruk, via het autonome zenuwstelsel, dat signalen stuurt vanuit het centrale zenuwstelsel. |
| Endocriene reacties (hormonale regulering) | De regulering van cardiovasculaire functies door hormonen die door klieren worden afgescheiden en via het bloed worden getransporteerd, zoals adrenaline en angiotensine II. |
| Anastomose | Een verbinding tussen twee bloedvaten, zoals een arterie en een vene of twee arteriën. Dit kan dienen als een omleiding bij een occlusie. |
| Bloedstolling | Een complex proces dat optreedt na een beschadiging van een bloedvat, waarbij bloedplaatjes en stollingsfactoren samenwerken om een fibreuze prop te vormen die de bloeding stopt. |
| Hartspiercellen (myocard) | Cellen die de pompfunctie van het hart uitvoeren door middel van contractie en ontspanning, gekenmerkt door hun unieke structuur en elektrische eigenschappen. |
| Intercalaire schijven | Structuren die hartspiercellen met elkaar verbinden, waardoor snelle elektrische signaaloverdracht mogelijk is en het hart als een functioneel syncytium kan werken. |
| Mitochondria | Celorganellen verantwoordelijk voor de energieproductie in de vorm van ATP, cruciaal voor de hoge energiebehoefte van hartspiercellen. |
| Myoglobine | Een eiwit in spiercellen, inclusief hartspiercellen, dat zuurstof opslaat en als reserve dient, met name tijdens perioden van lage zuurstoftoevoer. |
| SA-knoop (sinusknoop) | De primaire pacemaker van het hart, gelegen in het rechteratrium, die spontaan elektrische prikkels genereert om de hartslag te initiëren. |
| AV-knoop (atrioventriculaire knoop) | Een knoop in het septum tussen de atria en ventrikels die de elektrische geleiding vertraagt, waardoor de atria kunnen samentrekken voordat de ventrikels beginnen te contraheren. |
| Bundel van His | Een bundel van gespecialiseerde geleidingsvezels die elektrische prikkels van de AV-knoop naar de ventrikels transporteert. |
| Vezels van Purkinje | Een uitgebreid netwerk van geleidingsvezels dat de elektrische prikkels efficiënt verspreidt door het spierweefsel van de ventrikels, wat zorgt voor gecoördineerde contractie. |
| Elektrocardiogram (ECG) | Een grafische weergave van de elektrische activiteit van het hart, die gebruikt wordt voor diagnose van hartritmestoornissen en andere cardiovasculaire aandoeningen. |
| Systole | De contractiefase van het hart, waarbij de hartkamers zich samenknijpen om bloed uit te pompen. |
| Diastole | De ontspanningsfase van het hart, waarbij de hartkamers zich vullen met bloed. |
| Harttonen | Geluiden die worden geproduceerd door het sluiten van de hartkleppen tijdens de hartcyclus, waarvan de eerste toon geassocieerd wordt met het sluiten van de AV-kleppen en de tweede met het sluiten van de halvemaanvormige kleppen. |
| Hartdebiet | De hoeveelheid bloed die het hart per minuut uitpompt; ook wel bekend als hartminuutvolume (HMV). |
| Frank-Starlingmechanisme | Een principe dat stelt dat een toename van het einddiastolisch volume (EDV) leidt tot een toename van het slagvolume (SV), wat de output van het hart aanpast aan de input. |
| Baroreceptoren | Zintuigen in de wanden van bloedvaten, met name in de aorta en halsslagaders, die veranderingen in bloeddruk waarnemen en signaleren aan het centrale zenuwstelsel. |
| Chemoreceptoren | Zintuigen die veranderingen in de chemische samenstelling van het bloed detecteren, zoals zuurstof- en koolstofdioxidegehalte, en die reageren op pH-veranderingen. |
| Adrenaline/noradrenaline | Hormonen en neurotransmitters die het sympathische zenuwstelsel activeren, wat leidt tot een verhoging van de hartslag, contractiekracht en bloeddruk. |
| Renine-Angiotensine-Aldosteron Systeem (RAAS) | Een hormonaal systeem dat een cruciale rol speelt bij de regulering van bloeddruk en vochtbalans in het lichaam. |
| Erytropoëtine (EPO) | Een hormoon geproduceerd door de nieren dat de aanmaak van rode bloedcellen in het beenmerg stimuleert. |
| Atriaal Natriuretisch Peptide (ANP) | Een hormoon dat wordt afgegeven door de hartspiercellen van het rechteratrium als reactie op een verhoogde bloeddruk, en dat helpt bij het verlagen van de bloeddruk en het bloedvolume. |
| Tunica intima/interna | De binnenste laag van de wand van bloedvaten, bestaande uit endotheel en bindweefsel met elastische vezels. |
| Tunica media | De middelste laag van de wand van bloedvaten, voornamelijk bestaande uit glad spierweefsel en elastische vezels, die de diameter van het vat kan aanpassen. |
| Tunica externa/adventitia | De buitenste laag van de wand van bloedvaten, bestaande uit bindweefsel dat bescherming en stevigheid biedt. |
| Arteriosclerose | Een aandoening waarbij de arteriën verkalken en verharden, wat de bloedtoevoer belemmert en het risico op hart- en vaatziekten vergroot. |
| Precapillaire sfincters | Kleine spieren die de opening van capillairen naar de bloedbaan regelen, en die de doorbloeding van weefsels kunnen aanpassen op basis van lokale behoeften. |
| Venulen | Kleine venen die bloed verzamelen uit de capillairen en dit doorgeven aan grotere venen. |
| Spierpomp | Een mechanisme waarbij de contractie van spieren, met name in de ledematen, helpt bij het terugvoeren van bloed naar het hart door de venen samen te drukken. |
| Ademhalingspomp | Een mechanisme dat helpt bij de veneuze retour naar het hart, waarbij de drukverschillen in de borstkas tijdens de ademhaling bloed naar het hart trekken. |
| Vasoconstrictie | Het vernauwen van bloedvaten, wat de bloeddruk en de bloedstroom kan verhogen. |
| Vasodilatatie | Het verwijden van bloedvaten, wat de bloeddruk en de bloedstroom kan verlagen. |
| Vasomotorisch centrum | Een deel van de hersenstam dat de tonus van de bloedvaten reguleert, en daarmee de perifere weerstand en bloeddruk beïnvloedt. |
| Angiotensine II | Een krachtig hormoon dat vasoconstrictie veroorzaakt, de afgifte van aldosteron stimuleert en de dorst bevordert, met als doel het verhogen van de bloeddruk. |
| Aldosteron | Een hormoon dat door de bijnieren wordt geproduceerd en dat de reabsorptie van natrium en water in de nieren bevordert, wat leidt tot een verhoogd bloedvolume en bloeddruk. |
| Antidiuretisch Hormoon (ADH) | Een hormoon dat door de hypofyse wordt afgegeven en dat de waterresorptie in de nieren bevordert, waardoor het bloedvolume en de bloeddruk toenemen. |
| Cirkel van Willis | Een netwerk van bloedvaten aan de basis van de hersenen dat de bloedtoevoer naar de hersenen verzekert en dient als een belangrijk anastomose. |
| Leverpoortadersysteem | Een uniek circulatienetwerk waarbij bloed van de spijsverteringsorganen eerst naar de lever wordt geleid voordat het naar de algemene circulatie gaat, voor metabole verwerking. |
| Foramen ovale | Een opening in het septum interatriale van het foetale hart die bloed direct van het rechteratrium naar het linkeratrium laat stromen, om de longen te omzeilen. |
| Ductus arteriosus | Een bloedvatverbinding tussen de arteria pulmonalis en de aorta in het foetale hart, die bloed omleidt van de longen naar de systemische circulatie. |
| Hematocriet (Hct) | Het volumepercentage van rode bloedcellen in het bloed, een belangrijke indicator voor de hematologische status. |
| Biconcaaf schijfje | De karakteristieke vorm van rode bloedcellen, die de oppervlakte vergroot voor gasuitwisseling en de flexibiliteit verhoogt om door smalle capillairen te passeren. |
| Anemie | Een aandoening gekenmerkt door een tekort aan rode bloedcellen of hemoglobine, wat resulteert in een verminderd zuurstoftransport door het lichaam. |
| Erytropoëse | Het proces van de aanmaak van rode bloedcellen, dat plaatsvindt in het rode beenmerg en wordt gereguleerd door hormonen zoals erytropoëtine (EPO). |
| Beenmerg | Het sponsachtige weefsel binnenin botten waar bloedcellen, waaronder rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes, worden geproduceerd. |
| Myeloïde stamcellen | Ongedifferentieerde stamcellen in het beenmerg die zich ontwikkelen tot verschillende soorten bloedcellen, behalve lymfocyten. |
| Reticulocyten | Onrijpe rode bloedcellen die nog enkele ribosomen bevatten en die zich binnen 1-2 dagen tot volwassen erytrocyten ontwikkelen. |
| Hypoxie | Een toestand van zuurstoftekort in de weefsels, die diverse oorzaken kan hebben en diverse fysiologische reacties kan uitlokken. |
| Agglutinogenen | Antigenen op het oppervlak van rode bloedcellen die bepalen tot welke bloedgroep iemand behoort. |
| Agglutininen | Antistoffen in het bloedplasma die reageren met specifieke agglutinogenen, wat agglutinatie (klonteren) van rode bloedcellen kan veroorzaken. |
| Resusfactor (Rh-systeem) | Een belangrijk bloedgroepsysteem dat wordt bepaald door de aanwezigheid of afwezigheid van het D-antigeen op rode bloedcellen. |
| Kruisproef | Een laboratoriumtest die wordt uitgevoerd om de compatibiliteit van donorbloed met ontvangersbloed te controleren voordat een bloedtransfusie plaatsvindt. |
| Diapedese | Het vermogen van witte bloedcellen om door de wand van bloedvaten te bewegen om zo weefsels te bereiken waar ze nodig zijn, zoals bij infecties. |
| Chemotaxis | Het proces waarbij cellen, met name immuuncellen, worden aangetrokken tot een bepaalde locatie door chemische signalen die worden afgegeven door beschadigde weefsels of micro-organismen. |
| Fagocytose | Het proces waarbij cellen, zoals macrofagen en neutrofielen, ziekteverwekkers, celresten en andere deeltjes opnemen en vernietigen. |
| Granulocyten | Een type witte bloedcel dat granules (kleine korrels) in het cytoplasma bevat, zoals neutrofielen, eosinofielen en basofielen. |
| Agranulocyten | Een type witte bloedcel dat geen zichtbare granules in het cytoplasma heeft, zoals monocyten en lymfocyten. |
| Neutrofielen | De meest voorkomende witte bloedcellen, die een belangrijke rol spelen in de eerste verdediging tegen bacteriële infecties door middel van fagocytose. |
| Eosinofielen | Witte bloedcellen die een rol spelen bij allergische reacties en de bestrijding van parasitaire infecties. |
| Basofielen | Witte bloedcellen die bij ontstekingsreacties histamine en heparine afscheiden, wat de bloedtoevoer naar het getroffen gebied vergroot. |
| Monocyten | Grote witte bloedcellen die zich in weefsels ontwikkelen tot macrofagen, die een cruciale rol spelen in de fagocytose en de presentatie van antigenen aan lymfocyten. |
| Lymfocyten | Witte bloedcellen die essentieel zijn voor de specifieke immuunrespons, waaronder T-cellen, B-cellen en Natural Killer (NK)-cellen. |
| T-lymfocyten | Lymfocyten die direct betrokken zijn bij de cellulaire immuniteit en die verschillende functies hebben, zoals het doden van geïnfecteerde cellen en het reguleren van de immuunrespons. |
| B-lymfocyten | Lymfocyten die antistoffen produceren die specifiek binden aan antigenen en helpen bij de eliminatie van ziekteverwekkers. |
| NK-cellen (Natural Killer cells) | Lymfocyten die een rol spelen in de aangeboren immuniteit en die tumorcellen en virusgeïnfecteerde cellen kunnen herkennen en doden zonder eerdere sensibilisatie. |
| Myeloïde weefsel | Weefsel in het beenmerg dat verantwoordelijk is voor de aanmaak van myeloïde cellen, waaronder erytrocyten, granulocyten en monocyten. |
| Lymfoïde weefsels | Organen en weefsels die betrokken zijn bij de ontwikkeling en functie van lymfocyten, zoals het beenmerg, de thymus, de milt en de lymfeknopen. |
| Megakaryocyten | Grote beenmergcellen die fragmenteren om bloedplaatjes (trombocyten) te produceren. |
| Trombocytopenie | Een aandoening waarbij het aantal bloedplaatjes in het bloed te laag is, wat kan leiden tot verhoogde bloedingsneiging. |
| Trombocytose | Een aandoening waarbij het aantal bloedplaatjes in het bloed te hoog is, wat het risico op bloedstolsels kan verhogen. |
| Vasculaire fase | De eerste fase van de hemostase, waarbij lokale vasoconstrictie optreedt na een vaatbeschadiging om de bloedstroom te verminderen. |
| Plaatjesprop (trombocytenaggregatie) | Een tijdelijke afsluiting gevormd door bloedplaatjes die aan elkaar kleven op de plaats van een vaatbeschadiging. |
| Coagulatiefase (bloedstolling) | De fase van hemostase waarbij een complex cascade van reacties leidt tot de vorming van een stabiel bloedstolsel (fibrine). |
| Stollingsfactoren | Eiwitten in het bloed die essentieel zijn voor het proces van bloedstolling. |
| Protrombine | Een inactieve voorloper van trombine, die wordt omgezet in actieve trombine tijdens de bloedstolling. |
| Trombine | Een enzym dat een sleutelrol speelt in de bloedstolling door de omzetting van fibrinogeen in fibrine te katalyseren en andere stollingsfactoren te activeren. |
| Fibrinogeen | Een plasma-eiwit dat door trombine wordt omgezet in fibrine, de basis van het bloedstolsel. |
| Fibrinedraden | Langgerekte eiwitmoleculen die het netwerk van een bloedstolsel vormen en zo de bloeding stoppen. |
| Klonterretractie | Het proces waarbij een bloedstolsel zich samen trekt om de wondranden te benaderen en de hersteltijd te verkorten. |
| Fibrinolyse | Het proces waarbij een bloedstolsel wordt afgebroken nadat het herstel van het bloedvat is voltooid, met behulp van enzymen zoals plasmine. |
| Plasminogeen | Een inactief voorstadium van plasmine, dat door weefselplasminogeenactivator (t-PA) wordt geactiveerd om fibrine af te breken. |
| Plasmine | Een enzym dat verantwoordelijk is voor het afbreken van fibrinedraden, wat leidt tot de oplossen van bloedstolsels. |
| Trombusvorming | Het ontstaan van een bloedstolsel in een bloedvat dat de bloedstroom kan belemmeren of blokkeren. |
| Embolie | Een losgeraakt bloedstolsel of een ander deeltje dat door de bloedbaan wordt getransporteerd en een bloedvat kan blokkeren op een andere locatie. |
| Hemofilie | Een erfelijke bloedingsziekte die wordt gekenmerkt door een tekort aan specifieke stollingsfactoren, wat leidt tot overmatige bloedingen na letsel. |