Cover
Börja nu gratis *1) Nierfysiologie .pdf
Summary
# Functies en uitscheiding door de nieren
Dit onderwerp beschrijft de cruciale functies van de nieren, waaronder de uitscheiding van afvalstoffen en de productie van essentiële hormonen, en de rol ervan in homeostatische regulatie.
## 1. Functies van de nieren
De nieren vervullen zes hoofdfuncties die essentieel zijn voor het behoud van de homeostase in het lichaam [1](#page=1):
* Uitscheiding van afvalstoffen [1](#page=1).
* Aanmaak van hormonen [1](#page=1).
* Homeostatische regulatie van de pH (zuurgraad van het lichaam) [1](#page=1).
* Regulatie van de osmolariteit [1](#page=1).
* Regulatie van het extracellulair volume en de bloeddruk [1](#page=1).
* Behoud van de ionenbalans [1](#page=1).
### 1.1 Uitscheiding van afvalstoffen
De nieren elimineren metabole afbraakproducten en lichaamsvreemde stoffen via de urine. Belangrijke afvalstoffen zijn [1](#page=1):
* **Ureum:** Een afvalstof afkomstig van de eiwitafbraak. Opstapeling van ureum in de huid kan leiden tot jeuk [1](#page=1).
* **Urinezuur:** Een afvalstof van purines. Opstapeling kan leiden tot jicht [1](#page=1).
* **Creatinine:** Geeft een indicatie van de omzetting van spierweefsel en is een marker die per dag wordt ververst. Het kan iets zeggen over de nierfunctie [1](#page=1).
* **Urobilinogeen** [1](#page=1).
* **Geneesmiddelen** [1](#page=1).
* **Endogene hormonen** zoals insuline [1](#page=1).
* **Stoffen** zoals sacharine en benzoaat [1](#page=1).
### 1.2 Productie van hormonen
De nieren produceren drie belangrijke hormonen [1](#page=1):
* **Erytropoëtine (EPO):** Stimuleert de aanmaak van rode bloedcellen (RBC) in het beenmerg [1](#page=1).
* **Renine:** Initieert het renine-angiotensine-aldosterone systeem (RAAS), dat betrokken is bij de regulatie van de zoutbalans en bloeddruk [1](#page=1).
* **1$\alpha$-hydroxylase:** Dit enzym zet 25-hydroxyvitamine D (aangemaakt in de lever) om in de actieve vorm, 1,25-dihydroxyvitamine D. Deze actieve vorm is essentieel voor de opname van calcium uit de darm; de voorloper kan dit niet. Zonder de actieve vorm kan hypocalciëmie ontstaan door een verminderde calciumopname. Actief vitamine D reguleert de calciumbalans (Ca2+) [1](#page=1).
### 1.3 Homeostase van pH
De pH van het plasma wordt constant gehouden tussen 7,38 en 7,42 door twee systemen: het metabole systeem en het ademhalingssysteem. Wanneer de zuurgraad toeneemt, scheiden de nieren overtollig H+ uit en proberen ze bicarbonaat (HCO3-) vast te houden. Hoewel de nieren een belangrijke rol spelen in de pH-homeostase, werken ze trager dan de longen bij het corrigeren van afwijkingen. Nieren hebben uren tot dagen nodig, terwijl de longen snel kunnen corrigeren door hyperventilatie om CO2 uit te ademen [2](#page=2).
Voorbeelden van zuurbase verstoringen zijn keto-acidose (bijvoorbeeld door te weinig suikerinname bij diabetici) en lactaat-acidose (door extreme inspanning), waarbij veel H+ vrijkomt in het lichaam. Braken kan ook leiden tot een zuurbase verstoring doordat maagzuur (H+) verloren gaat, wat invloed heeft op de secretie, de bicarbonaatreserve en de ademhaling [2](#page=2).
### 1.4 Regulatie van osmolariteit
Osmolariteit is de 'tonus' of spanning van opgeloste deeltjes in het extracellulaire volume (ECV) [3](#page=3).
* **Eenheden:** Osmolariteit wordt uitgedrukt in mOsm/L plasma en osmolaliteit in mOsm/kg water. Toniciteit verwijst naar de osmotisch actieve deeltjes per eenheid oplosmiddel [3](#page=3).
* **Effect:** Hoge osmolariteit trekt water aan, terwijl lage osmolariteit geen water aantrekt [3](#page=3).
* **Nierfunctie:** De nieren houden de osmolariteit constant op ongeveer 280 mOsM. De osmolariteit wordt voornamelijk bepaald door de concentratie van Na+ en, in mindere mate, glucose en ureum in het plasma [3](#page=3).
* **Effectieve Osmolariteit:** Deze, die de toniciteit bepaalt, kan worden benaderd met de formule: $[Na^{+}] \times 2 + [glucose]$. Natrium draagt bij aan de effectieve osmolaliteit, terwijl ureum hier geen invloed op heeft. Water zal cellen doen zwellen of krimpen afhankelijk van de variatie in de intracellulaire (IC) of extracellulaire (EC) toniciteit [3](#page=3).
### 1.5 Regulatie van extracellulair volume en bloeddruk
De gemiddelde arteriële bloeddruk (MAP) wordt beïnvloed door het bloedvolume [3](#page=3).
* **MAP formule:** $MAP = DBP + \frac{1}{3}(SBP - DBP)$ waarbij DBP de diastolische bloeddruk is en SBP de systolische bloeddruk [3](#page=3).
* **Bloedvolume:** Kan gereguleerd worden door de vochtinname aan te passen. Verliezen door braken of diarree beïnvloeden het bloedvolume [3](#page=3).
* **Andere factoren:** Hartdebiet (bepaald door slagvolume en hartritme) en weerstand spelen ook een rol in de bloeddrukregulatie [3](#page=3).
#### 1.5.1 Toediening van oplossingen aan het extracellulair volume
De verdeling van toegediende stoffen en hun effect op het extracellulair volume hangen af van hun permeabiliteit en toniciteit [3](#page=3).
* **Onveranderde toniciteit (permeabele stoffen):** Stoffen zoals ureum, ethanol, methanol en ethyleenglycol zijn permeabel en verdelen zich gelijkmatig over de extra- en intracellulaire compartimenten [3](#page=3).
* **Gestegen toniciteit (niet-permeabele stoffen):** Stoffen zoals natrium, glucose, sorbitol en mannitol zijn niet-permeabel. Ze beperken zich tot één compartiment (meestal extracellulair) en trekken daar water aan door hun osmotische werking [3](#page=3).
### 1.6 Behoud van ionenbalans
De nieren sturen continu de uitscheiding van ionen bij om de concentraties in het lichaam op peil te houden, in relatie tot de inname en de fysiologische behoeften [4](#page=4).
* **Na+:** Het belangrijkste elektrolyt voor de regulatie van extracellulair vocht en osmolariteit [4](#page=4).
* **K+ en Ca2+:** Worden nauw gereguleerd door de nieren [4](#page=4).
* Een te hoog kaliumgehalte kan leiden tot hartritmestoornissen [4](#page=4).
* Een te laag kaliumgehalte kan spierzwakte veroorzaken [4](#page=4).
* Een te hoog calciumgehalte kan leiden tot dehydratie [4](#page=4).
* Een te laag calciumgehalte kan irritatie van het zenuwstelsel (tetanie) veroorzaken [4](#page=4).
* **Hoge balans:** Vasthouden van water en zout kan leiden tot oedeem [4](#page=4).
## 2. Structurele en Functionele Eenheid van de Nier
### 2.1 Het nefron
Het nefron is de functionele eenheid van de nier [4](#page=4).
* **Locatie:** De cortex is het buitenste gedeelte van de nier, en de medulla is het binnenste gedeelte met buisstructuren [4](#page=4).
* **Opbouw:** Elk nefron bestaat uit een glomerulus (een filtertje) dat overgaat in een buizenstructuur [4](#page=4).
* **Papil:** De uitmonding van de verzamelbuizen [4](#page=4).
### 2.2 Reservecapaciteit van de nieren
De nieren beschikken over ongeveer 10⁶ glomeruli met een aanzienlijke reservecapaciteit [4](#page=4).
* **Serum creatinine:** Stijgt pas wanneer de nierfunctie (GFR) al met 50% is afgenomen [4](#page=4).
* **Homeostase:** Wordt pas verstoord wanneer ongeveer 75% van de nierfunctie verloren is gegaan [4](#page=4).
### 2.3 Doorbloeding van de nier
De nier wordt doorbloed door arteriolen die een netwerk van capillairkluwen vormen (de glomeruli). De proximale tubulus gaat vervolgens over in de lus van Henle [4](#page=4).
### 2.4 Werking van het nefron
De werking van het nefron omvat vier processen [4](#page=4):
* Filtratie [4](#page=4).
* Reabsorptie [4](#page=4).
* Secretie [4](#page=4).
* Excretie [4](#page=4).
---
# Regulatie van homeostase door de nieren
De nieren spelen een cruciale rol in het handhaven van de homeostase van het lichaam door de regulatie van pH, osmolariteit en extracellulair volume, inclusief bloeddruk.
### 2.1 Homeostase van de pH
De homeostase van de pH wordt gecoördineerd door zowel het metabole als het ademhalingssysteem, waarbij de nieren een essentiële, zij het langzamere, rol spelen. Het plasma-pH wordt stabiel gehouden tussen 7,38 en 7,42. Bij een toenemende zuurgraad (acidose) scheiden de nieren overtollig H+ uit en houden ze HCO3- vast om de pH te corrigeren. Dit proces duurt echter uren tot dagen, in tegenstelling tot de snelle correctie die de longen kunnen bewerkstelligen door CO2 uit te ademen [2](#page=2).
Voorbeelden van zuurbase verstoringen die de nieren moeten corrigeren zijn keto-acidose (vaak bij diabetici door onvoldoende suikerinname) en lactaat-acidose (door intense fysieke inspanning), waarbij grote hoeveelheden H+ vrijkomen. Braken kan ook een metabole acidose veroorzaken doordat maagzuur (en dus H+) verloren gaat, wat de secretie, bicarbonaatreserve en de ademhaling beïnvloedt [2](#page=2).
### 2.2 Regulatie van de osmolariteit
Osmolariteit, de 'tonus' of spanning van opgeloste deeltjes in het extracellulair vocht (ECV), wordt door de nieren gehandhaafd rond de 280 mOsm/L plasma. De osmolariteit wordt voornamelijk bepaald door de concentraties van Na+, glucose en ureum in het plasma. De effectieve osmolariteit, ook wel toniciteit genoemd, wordt berekend met de formule [3](#page=3):
$$ \text{Effectieve Osm} = [\text{Na}^+] \times 2 + [\text{glucose}] $$ [3](#page=3).
Natrium draagt significant bij aan de effectieve osmolaliteit, terwijl ureum hier geen directe invloed op heeft omdat het de celmembranen relatief gemakkelijk passeert. Variaties in de toniciteit van het extracellulaire of intracellulaire vocht beïnvloeden de waterbeweging, waardoor cellen kunnen zwellen of krimpen. De concentratie van osmotisch werkzame deeltjes per eenheid oplosmiddel bepaalt de toniciteit [3](#page=3).
### 2.3 Regulatie van het extracellulair volume en de bloeddruk
Het extracellulair volume (ECV) speelt een cruciale rol in de regulatie van de gemiddelde arteriële druk (MAP). De MAP kan worden berekend met de volgende formule [3](#page=3):
$$ \text{MAP} = \text{DBP} + \frac{1}{3}(\text{SBP} - \text{DBP}) $$ [3](#page=3).
waarbij DBP de diastolische bloeddruk is en SBP de systolische bloeddruk. Het bloedvolume kan door de nieren worden gereguleerd door de reabsorptie en uitscheiding van water en zouten te beïnvloeden, evenals door het stimuleren van de dorstprikkel, wat leidt tot meer of minder drinken. Bij aandoeningen zoals braken of diarree kan het bloedvolume afnemen, wat impact heeft op het hartdebiet (bepaald door slagvolume en hartritme) en de perifere weerstand [3](#page=3).
> **Tip:** Het begrijpen van het verschil tussen permeabele en niet-permeabele stoffen bij de toediening van oplossingen aan het extracellulair volume is cruciaal. Permeabele stoffen zoals ureum en ethanol verdelen zich gelijkmatig over de intra- en extracellulaire compartimenten, terwijl niet-permeabele stoffen zoals natrium zich ophopen in één compartiment en water aantrekken, wat de toniciteit beïnvloedt [3](#page=3).
#### 2.3.1 Invloed van de toniciteit van toegediende oplossingen
De effecten van de toediening van oplossingen aan het extracellulair volume hangen sterk af van de toniciteit van de opgeloste stoffen:
* **Onveranderde toniciteit (permeabele stoffen):** Stoffen zoals ureum, ethanol, methanol en ethyleenglycol zijn permeabel voor celmembranen. Wanneer deze worden toegediend, verdelen ze zich gelijkmatig over de intra- en extracellulaire vloeistoffen, waardoor de osmolariteit binnen beide compartimenten relatief gelijk blijft [3](#page=3).
* **Gestegen toniciteit (niet-permeabele stoffen):** Stoffen zoals natrium, glucose, sorbitol en mannitol zijn niet-permeabel of slecht permeabel voor celmembranen. Als deze worden toegediend, blijven ze primair in het extracellulaire compartiment. Daar verhogen ze de concentratie van osmotisch actieve deeltjes, trekken ze water aan uit de intracellulaire ruimte en veroorzaken ze celkrimp [3](#page=3).
---
# De functionele eenheid van de nier: het nefron
Het nefron is de functionele eenheid van de nier, verantwoordelijk voor de vorming van urine door middel van vier kernprocessen: filtratie, reabsorptie, secretie en excretie. De nieren beschikken over een aanzienlijke reservecapaciteit, waarbij de serumcreatininewaarde pas stijgt wanneer de nierfunctie reeds met 50% is afgenomen. Homeostase wordt pas verstoord als ongeveer 75% van de nierfunctie verloren is gegaan [4](#page=4).
### 3.1 Structuur van het nefron
Elk nefron bestaat uit twee hoofdcomponenten: de glomerulus en een buizenstructuur [4](#page=4).
* **Glomerulus:** Dit is een klein netwerk van capillairen dat fungeert als een zeeffiltertje. Het ontvangt bloed via arteriolen [4](#page=4).
* **Tubuli:** De glomerulus zet zich voort in een buizenstructuur. Deze tubuli omvatten de proximale tubulus, die overgaat in de lus van Henle, en uiteindelijk leiden naar verzamelbuizen die uitmonden in de papil [4](#page=4).
De nier zelf is opgebouwd uit een cortex (buitenste gedeelte) en medulla (binnenste gedeelte) waar de buisstructuren zich bevinden [4](#page=4).
### 3.2 Nierfunctie: reservecapaciteit
De nieren hebben een opmerkelijke reservecapaciteit, wat betekent dat aanzienlijk functieverlies kan optreden voordat dit klinisch merkbaar wordt [4](#page=4).
* Serum creatinine stijgt pas wanneer de glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) al met 50% is afgenomen [4](#page=4).
* Homeostase, het handhaven van een stabiel inwendig milieu, raakt pas verstoord als ongeveer 75% van de totale nierfunctie verloren is gegaan [4](#page=4).
### 3.3 De vier processen van nefronfunctie
De urinevorming in het nefron omvat vier essentiële processen:
#### 3.3.1 Filtratie
Filtratie is het proces waarbij plasma uit de bloedcapillairen van de glomerulus wordt gefilterd en het nefron binnenkomt [4](#page=4).
* Dagelijks wordt ongeveer 180 liter plasma gefiltreerd [5](#page=5).
* De filtratiefractie is het percentage van het plasma dat de glomerulus passeert en wordt gefilterd. Slechts ongeveer 20% van het passerende plasma wordt gefilterd; de overige 80% gaat onveranderd door [5](#page=5).
* Uiteindelijk wordt minder dan 1% van het gefiltreerde volume daadwerkelijk als urine uitgescheiden [5](#page=5).
#### 3.3.2 Reabsorptie
Reabsorptie is het proces waarbij nuttige stoffen vanuit de tubuli van het nefron terug in het bloed worden opgenomen. Dit proces begint in de lus van Henle en gaat verder door de tubuli [4](#page=4) [5](#page=5).
* **Start van de lus van Henle:** Hier wordt nog een aanzienlijk volume gefilterd vocht (ongeveer 54 liter per dag) verwerkt, met een osmolariteit van 300 mOSM [5](#page=5).
* **Einde van de lus van Henle:** Aan het einde van de lus van Henle is het volume gereduceerd tot ongeveer 18 liter per dag, met een osmolariteit van 100 mOSM. Dit geeft aan dat water en opgeloste stoffen selectief zijn verwijderd [5](#page=5).
#### 3.3.3 Secretie
Secretie is het proces waarbij bepaalde stoffen vanuit het bloed in de tubuli van het nefron worden uitgescheiden. Dit draagt bij aan de afvoer van producten uit het lichaam [4](#page=4) [5](#page=5).
#### 3.3.4 Excretie
Excretie is het uiteindelijke proces van het uitscheiden van afvalstoffen en overtollige stoffen als urine [4](#page=4).
* **Einde van de verzamelbuis:** Hier bedraagt het dagelijkse urinevolume ongeveer 1,5 liter, met een osmolariteit die sterk kan variëren tussen 50 en 1200 mOSM [5](#page=5).
* De uiteindelijke osmolariteit van de urine is afhankelijk van de hydratietoestand van het lichaam, zoals of er sprake is van dehydratatie of overmatige hydratatie [5](#page=5).
De totale urine-excretie van een specifieke substantie is het resultaat van de gecombineerde effecten van filtratie, reabsorptie en secretie. Dit kan wiskundig worden uitgedrukt als:
$$ \text{Excretie} = \text{Filtratie} - \text{Reabsorptie} + \text{Secretie} $$ [5](#page=5).
### 3.4 Regulatie van ionenbalans
De nieren spelen een cruciale rol in het handhaven van de ionenbalans in het lichaam. De uitscheiding van ionen in de urine wordt continu bijgestuurd op basis van de inname en de noodzaak om de concentraties op peil te houden [4](#page=4).
* **Natrium (Na+):** Dit is het belangrijkste elektrolyt dat betrokken is bij de regulatie van extracellulair vocht en de osmolariteit van het bloed [4](#page=4).
* **Kalium (K+) en Calcium (Ca++):** Deze ionen worden ook nauwkeurig door de nieren gereguleerd [4](#page=4).
* Te hoog kalium kan leiden tot hartritmestoornissen [4](#page=4).
* Te laag kalium kan spierzwakte veroorzaken [4](#page=4).
* Te hoog calcium kan leiden tot dehydratie [4](#page=4).
* Te laag calcium kan leiden tot irritabiliteit van het zenuwstelsel, bekend als tetanie [4](#page=4).
Een verstoorde balans, met name het vasthouden van water en zout, kan leiden tot oedeem (vochtophoping) [4](#page=4).
---
# Glomerulaire filtratie en regulatie
Dit onderwerp behandelt de glomerulaire filtratiebarrière, de glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) en de autoregulatiemechanismen die de GFR constant houden, zoals de myogene respons en tubuloglomerulaire feedback.
### 4.1 De glomerulaire filtratiebarrière
De glomerulus, bestaande uit capillairen, wordt omgeven door de ruimte van Bowman. Tussen de capillairen en de ruimte van Bowman bevindt zich de glomerulaire filtratiebarrière, die selectieve passage van stoffen toelaat. Deze barrière bestaat uit drie componenten [6](#page=6):
* **Endotheelcellen:** Deze cellen van de capillairen hebben kleine openingen die de meeste eiwitten wel, maar grotere eiwitten niet kunnen passeren [6](#page=6).
* **Glomerulaire basaalmembraan (GBM):** Dit membraan, opgebouwd uit collageen en andere matrixproteïnen, vormt de belangrijkste barrière voor eiwitpassage [6](#page=6).
* **Slit-diaphragms:** Dit zijn membranen die de voetuitsteeksels (podocyten) van de epitheelcellen verbinden en een finale barrière vormen voor eiwitpassage [6](#page=6).
De barrière laat zouten en kleine eiwitten door naar de urineweg, maar houdt grotere eiwitten en bloedcellen in de glomerulaire capillairen [6](#page=6).
### 4.2 Glomerulaire filtratiesnelheid (GFR)
De Glomerulaire Filtratiesnelheid (GFR) is de hoeveelheid gefilterd plasma per tijdseenheid. Deze wordt beïnvloed door twee hoofdfactoren: de netto filtratiedruk en autoregulatiemechanismen [6](#page=6).
#### 4.2.1 Factoren die de GFR beïnvloeden
* **Netto filtratiedruk:** Dit is de resulterende druk die filtratie aandrijft en wordt berekend als de hydrostatische druk min de colloïd-osmotische druk en de vloeistofdruk in het kapsel van Bowman [6](#page=6).
* Hydrostatische druk (PH): De druk in het glomerulaire capillair, ongeveer 55 mmHg [6](#page=6).
* Colloïd-osmotische druk (π): Veroorzaakt door eiwitten in het plasma die water aantrekken, ongeveer 30 mmHg [6](#page=6).
* Vloeistofdruk (Pfluid): De druk in de ruimte van Bowman, ongeveer 15 mmHg [6](#page=6).
* Netto filtratiedruk = $PH - \pi - Pfluid$ [6](#page=6).
* Een typische berekening geeft: $55 - 30 - 15 = 10$ mmHg [6](#page=6).
* **Filtratiecoëfficiënt ($K_f$):** Dit is de product van het filteroppervlak van de glomerulaire capillairen en de permeabiliteit van de interface tussen het capillair en het kapsel van Bowman [6](#page=6).
De GFR kan worden uitgedrukt als:
$$GFR = K_f \times Netto\;filtratiedruk$$
#### 4.2.2 De rol van autoregulatie
Autoregulatie zorgt ervoor dat de GFR relatief constant blijft over een breed bereik van systemische bloeddrukken, typisch tussen 80 en 120 mmHg. Dit wordt bereikt door vasodilatatie en vasoconstrictie van de afferente en efferente arteriolen [7](#page=7).
### 4.3 Autoregulatiemechanismen van de GFR
Er zijn drie belangrijke mechanismen die de GFR reguleren:
#### 4.3.1 Myogene respons
Dit is het intrinsieke vermogen van gladde spierweefsels in de vaatwanden om te reageren op drukveranderingen. Een toename van de druk in de afferente arteriool leidt tot samentrekking van de gladde spieren, waardoor de vaatweerstand toeneemt en de bloedstroom naar de glomerulus afneemt. Omgekeerd, bij een afname van de druk, ontspannen de gladde spieren zich, wat leidt tot vasodilatatie [7](#page=7).
#### 4.3.2 Hormonale en autonome neuronale invloeden
Hormonen en autonome zenuwen kunnen de GFR beïnvloeden door de weerstand in de afferente en efferente arteriolen te veranderen [7](#page=7).
* **Sympathische neuronen:** Veroorzaken vasoconstrictie van de afferente en efferente arteriolen, wat de GFR doet dalen, met name bij ernstige shock of dehydratie [7](#page=7).
* **Angiotensine II:** Veroorzaakt vasoconstrictie van de efferente arteriolen [7](#page=7).
* **Prostaglandines:** Veroorzaken vasodilatatie van de afferente arteriolen [7](#page=7).
Deze mechanismen kunnen ook invloed hebben op podocyten en mesangiale cellen. Bij afgenomen perfusie (bijvoorbeeld door bloeding) stijgen de spiegels van prostaglandines en angiotensine II om de GFR te handhaven of te verlagen, ten gunste van vitale organen [7](#page=7) [8](#page=8).
#### 4.3.3 Tubuloglomerulaire feedback
Dit mechanisme maakt gebruik van het juxtaglomerulaire apparaat, waarbij het distale deel van het nefron terugkeert en langs de afferente en efferente arteriolen loopt [8](#page=8).
* **Macula densa-cellen:** Deze cellen in de wand van de distale tubulus detecteren de flow en de concentratie van NaCl in de tubulaire vloeistof [8](#page=8).
* **Signaaltransductie:** Bij een hoge flow door de distale tubulus (en dus een hoge GFR) geven de macula densa-cellen paracriene factoren af, zoals adenosine, die de afferente arteriool laten vernauwen. Dit verhoogt de weerstand, verlaagt de hydrostatische druk in de glomerulus en daarmee de GFR [8](#page=8).
* Bij een lage flow door de distale tubulus (en dus een lage GFR) kan dit leiden tot de afgifte van vaatverwijdende prostaglandines, die de afferente arteriool verwijden en de GFR verhogen [8](#page=8).
> **Tip:** Tubuloglomerulaire feedback is een belangrijk paracrien mechanisme dat helpt de GFR te stabiliseren door de bloedtoevoer naar de glomerulus aan te passen op basis van de flow in de distale tubulus.
### 4.4 Invloeden op de GFR en nierfunctie
Diverse interne en externe factoren kunnen de tonus van de afferente en efferente arteriolen beïnvloeden, wat gevolgen heeft voor de GFR. Voorbeelden hiervan zijn het gebruik van NSAID's, medicatie na transplantatie, en ACE-inhibitoren en ARB's [8](#page=8).
#### 4.4.1 Podocytopathie
Podocytopathie beschrijft aandoeningen waarbij de voetuitsteeksels van podocyten verstoord zijn, wat kan leiden tot proteïnurie omdat plasma-eiwitten door abnormale openingen kunnen passeren. In sommige gevallen kan dit potentieel reversibel zijn [8](#page=8).
#### 4.4.2 Voorbeelden en berekeningen
* **Osmotische druk:** De osmotische druk van het plasma is hoger in de efferente arteriolen dan in de afferente arteriolen, omdat tijdens filtratie vloeistof uit de afferente arteriool wordt onttrokken en 80% van het plasma met een vergelijkbaar aantal deeltjes doorstroomt, wat de concentratie van ondoordringbare deeltjes verhoogt [9](#page=9).
* **Gemiddelde arteriële bloeddruk (MAP):** MAP kan worden berekend met de formule: $MAP = DBP + \frac{1}{3}(SBP - DBP)$ [9](#page=9).
* **Effect van arteriolaire diameter op GFR en RBF:**
* Als de afferente arteriolus verwijdt, neemt de renale bloedflow (RBF) en de GFR toe [9](#page=9).
* Als de afferente arteriole contraheert (vernauwt) bij constante systemische bloeddruk, neemt de weerstand toe, wat leidt tot een daling van de RBF, de hydrostatische druk in de glomerulus (PH), en de GFR [9](#page=9).
* **K+ balans:** De formule $filtratie - reabsorptie + secretie = excretie$ kan worden gebruikt om de balans van ionen zoals kalium (K+) te berekenen. Als 720 mmol K+ wordt gefilterd, 43 mmol wordt gesecreteerd, en 79 mmol wordt uitgescheiden, dan is er $720 - 684 + 43 = 79$ mmol geëxcreteerd, waarbij 684 mmol werd gereabsorbeerd [9](#page=9).
* **Filtratiefractie en renale plasmastroom (RPF):** Als 120 ml plasma per minuut wordt gefilterd en de filtratiefractie 20% is, is de RPF 600 ml/min, wat neerkomt op 864 liter per dag [9](#page=9).
* **Vergelijking excretiesnelheden:** Als de excretiesnelheid van stof A groter is dan die van stof B, kan dit betekenen dat er meer A wordt gefilterd, A wordt gesecreteerd, of de reabsorptie van B groter is dan die van A [9](#page=9).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Nierfysiologie | De studie van de normale functies en werkingsmechanismen van de nieren, inclusief hun rol in de uitscheiding, hormoonproductie en homeostatische regulatie. |
| Homeostase | Het vermogen van een organisme of systeem om zijn interne omgeving stabiel en constant te houden, ondanks veranderingen in de externe omgeving. |
| Osmolariteit | Een maat voor de concentratie van opgeloste deeltjes in een oplossing, uitgedrukt in milliosmol per liter (mOsm/L). Een hoge osmolariteit duidt op een hoge concentratie opgeloste stoffen. |
| Extracellulair volume | Het totale volume aan vocht dat zich buiten de lichaamscellen bevindt, inclusief het bloedplasma en het interstitiële vocht. |
| Bloeddruk | De druk die het bloed uitoefent op de wanden van de bloedvaten, essentieel voor de bloedcirculatie en het transport van zuurstof en voedingsstoffen. |
| Nefron | De functionele basiseenheid van de nier, verantwoordelijk voor filtratie, reabsorptie en secretie, wat leidt tot de vorming van urine. |
| Glomerulus | Een netwerk van capillairen binnen het nefron, waar bloed wordt gefilterd om afvalstoffen en overtollig vocht te verwijderen. |
| Filtratie | Het proces waarbij vloeistof en kleine opgeloste stoffen vanuit het bloed door een membraan worden geperst, zoals in de glomerulus van het nefron. |
| Reabsorptie | Het proces waarbij nuttige stoffen, zoals water, zouten en glucose, vanuit het voorurine in de nierbuisjes worden terug opgenomen in het bloed. |
| Secretie | Het proces waarbij stoffen vanuit het bloed actief in de nierbuisjes worden uitgescheiden, om zo uit het lichaam te worden verwijderd. |
| Excretie | De uiteindelijke verwijdering van afvalstoffen en overtollig vocht uit het lichaam in de vorm van urine. |
| Glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) | De snelheid waarmee bloedplasma door de glomeruli wordt gefilterd, wat een belangrijke indicator is van de nierfunctie. |
| Tubuloglomerulaire feedback | Een mechanisme waarbij de natriumconcentratie in de distale tubulus de diameter van de afferente arteriole reguleert, om zo de GFR te stabiliseren. |
| Renale bloedstroom (RBF) | De hoeveelheid bloed die per tijdseenheid door de nieren stroomt, cruciaal voor hun filtratiefunctie. |
| Hydrostatische druk | De druk die wordt uitgeoefend door een vloeistof, zoals bloed, op de wanden van een bloedvat. |
| Colloïd osmotische druk | De osmotische druk die wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van grote moleculen, zoals eiwitten, die niet gemakkelijk door een membraan kunnen passeren. |
| Podocyt | Een gespecialiseerde cel in de glomerulaire filtratiebarrière met "voetuitsteeksels" die een belangrijke rol spelen bij het filteren van bloed. |