Cover
Start now for free Cursus 2025 nieuwe huisstijl (2) (1).docx
Summary
# Wat is psychologie en menselijk gedrag?
Dit deel introduceert psychologie als wetenschap, definieert menselijk gedrag inclusief de zichtbare en onzichtbare aspecten, en verkent de relatie tussen de persoon en zijn omgeving.
## 1\. Wat is psychologie en menselijk gedrag?
### 1.1 De psychologie als wetenschap
Psychologie, afgeleid van de Griekse woorden 'psyche' (ziel, geest) en 'logos' (woord, wetenschap), is de wetenschap die het menselijk gedrag en de mentale processen die hiermee samenhangen bestudeert. Het doel is om inzicht te krijgen in gedrag, dit te verklaren en te voorspellen, met als uiteindelijke ambitie om gedrag te kunnen beïnvloeden (vermijden, veranderen, laten plaatsvinden). Voor hulpverleners is dit essentieel om het gedrag van cliënten te 'vertalen' en adequaat te reageren om hun gedrag te ondersteunen, sturen of versterken.
#### 1.1.1 Wetenschap versus intuïtie
Intuïtieve mensenkennis, gebaseerd op eigen ervaringen en 'gezond' verstand, kan algemene uitspraken over de mens formuleren, maar biedt geen diepgaande verklaringen en bevat vaak tegenstrijdigheden. De wetenschappelijke psychologie daarentegen past systematische onderzoeksmethoden toe, voortkomend uit de natuurwetenschappen, om gedrag, gevoelens en denken objectief en systematisch te bestuderen, wat vanaf de tweede helft van de 19e eeuw is gebeurd. Wetenschappelijke psychologie is dus jonger als discipline, maar 'psychologie' als menselijke zoektocht naar het 'waarom' van menselijk gedrag bestaat al langer. Voor hulpverleners is het cruciaal om hun handelen te baseren op wetenschappelijke inzichten in plaats van louter op intuïtie.
### 1.2 Het menselijk gedrag: een complex samenspel
Menselijk gedrag is een breed begrip dat zowel zichtbare als onzichtbare componenten omvat.
#### 1.2.1 De totale persoon in zijn omgeving
Om menselijk gedrag te begrijpen, wordt gekeken naar de 'totale persoon' in interactie met zijn omgeving. De totale persoon omvat kennis (denken), gevoelens (voelen), lichamelijke aspecten (doen) en de 'wil' (motivatie, drive). Gedrag wordt altijd gesteld op basis van deze interne elementen van de persoon, in wisselwerking met de prikkels en behoeften vanuit de omgeving. Dit kan worden samengevat in de formule: $$G = f(P, O)$$ Waarbij:
* $G$ staat voor Gedrag (zinvolle reactie)
* $f$ staat voor in functie van, in wisselwerking met
* $P$ staat voor de (totale) Persoon
* $O$ staat voor de Omgeving/situatie
#### 1.2.2 Zichtbaar en onzichtbaar gedrag: de ijsbergmetafoor
De ijsbergmetafoor illustreert dat slechts een deel van het menselijk gedrag zichtbaar is.
* **Zichtbaar gedrag:** omvat concrete handelingen, uitingen, leerprocessen en waarneembare emoties.
* **Onzichtbaar gedrag:** omvat mentale activiteiten zoals waarneming, geheugen, denken, voelen en drijfveren. Dit zijn de 'onderwater'-aspecten die even belangrijk, zo niet belangrijker, zijn voor begrip, zeker vanuit een begeleidingsperspectief.
#### 1.2.3 Componenten van het menselijk functioneren
De psychologie bestudeert diverse domeinen of functies die samen het menselijk functioneren vormen:
* **Handelen (Doen):** concreet, waarneembaar gedrag.
* **Voelen (Gevoelens):** de subjectieve beleving van emoties en stemmingen.
* **Denken:** cognitieve processen zoals waarneming, geheugen, probleemoplossing en interpretatie.
* **Willen (Motivatie):** de drijfveren, behoeften en doelen die gedrag activeren en sturen.
### 1.3 Gedrag beschrijven: de functieanalyse en het ABC-schema
Om gedrag concreet te beschrijven en te analyseren, wordt een functieanalyse toegepast, vaak uitgedrukt in een ABC-schema. Dit schema helpt om inzicht te krijgen in de betekenis van gedrag in relatie tot de situatie.
#### 1.3.1 Het ABC-schema
Het ABC-schema staat voor:
* **A (Antecedenten):** wat ging aan het gedrag vooraf? Dit zijn de prikkels, situaties of omstandigheden die het gedrag uitlokken.
* **B (Behavior):** het gedrag zelf. Dit moet zo concreet en meetbaar mogelijk beschreven worden (frequentie, tijdsduur, intensiteit).
* **C (Consequenties):** wat volgt op het gedrag? Dit zijn de gevolgen, zowel voor het individu als voor de omgeving.
> **Tip:** Bij het invullen van het ABC-schema is het belangrijk om niet alleen de antecedenten en consequenties in kaart te brengen, maar ook situaties waarin het probleemgedrag \_niet of \_minder voorkomt. Tevens is het cruciaal om verschillende perspectieven (cliënt, begeleider, andere betrokkenen) mee te nemen.
> **Voorbeeld:** Een jongere vliegt uit tegen een begeleider.
* **A:** Kreeg net slecht nieuws.
* **B:** Uitvliegen tegen de begeleider (schreeuwen, beledigen).
* **C:** Krijgt straf van de begeleider; kan zich even afreageren; krijgt negatieve aandacht.
#### 1.3.2 Gedrag is betekenisvol en doelgericht
Gedrag wordt beschouwd als een zinvolle reactie op een betekenisvolle situatie. Elk gedrag is doelgericht, ook al is het onderliggende doel niet altijd direct zichtbaar. De doelgerichtheid kan complex zijn: verschillende gedragingen kunnen hetzelfde doel nastreven, en één gedrag kan meerdere doelen dienen. Soms is men zich niet bewust van de werkelijke doelen die men nastreeft.
### 1.4 Verschillende domeinen van menselijk functioneren
De cursus belicht verschillende domeinen die bijdragen aan het begrip van menselijk gedrag:
#### 1.4.1 Handelen
Handelen omvat concreet, waarneembaar gedrag. Dit gedrag is altijd een zinvolle reactie op een betekenisvolle situatie en is doelgericht. Een functieanalyse (ABC-schema) helpt om dit gedrag te beschrijven en te analyseren.
#### 1.4.2 Voelen (Emoties)
Emoties geven kleur aan onze ervaringen en zijn essentieel voor overleving. Affect is de overkoepelende term voor gevoel, emotie en stemming.
* **Gevoel:** een algemeen uitgedrukte beleving van een ervaring (bv. voldaan, onzeker).
* **Emotie:** een intens gevoel dat leidt tot ontreddering en het handelen kan beïnvloeden (bv. razend, verdrietig).
* **Stemming:** een affectieve toestand van langere duur, waarvan de oorzaak soms onduidelijk is (bv. neerslachtig, euforisch).
Het concept van het **Window of Tolerance (WOT)** beschrijft de optimale zone van alertheid en spanning waarin iemand effectief kan functioneren. Buiten dit venster (over- of onderprikkeling) schakelt het systeem over naar een overlevingsmodus, wat leidt tot disfunctionele reacties. Emoties hebben een signaalfunctie en bereiden het lichaam voor op een passende reactie (fight, flight, freeze, etc.).
#### 1.4.3 Denken
Denken functioneert als een link tussen de situatie en het gedrag. Onze interpretatie van een situatie, bepaald door onze gedachten en overtuigingen (betekenisgeving), stuurt onze emotionele en gedragsmatige reacties. De cognitieve psychologie focust op de invloed van denken op voelen en handelen. Kennis is georganiseerd in schema's die gevormd worden door ervaringen. Assimilatie en accommodatie zijn processen die helpen om nieuwe informatie te integreren. **Denkfouten** (bv. arbitraire inferentie, zwart-wit denken, overgeneralisatie) kunnen leiden tot vertekeningen van de werkelijkheid en psychische problemen.
* **Cognitief leren** omvat het verwerven van kennis, vaardigheden en attitudes. Dit kan gebeuren door:
* **Inzichtelijk leren:** plotseling begrijpen van een oplossing en deze kunnen toepassen in nieuwe situaties (transfer).
* **Latent leren:** informatie verwerven zonder dat dit direct zichtbaar is in het gedrag.
* **Sociaal-cognitief leren (model-leren):** leren door het observeren en imiteren van een model.
* **Attributie** is het toeschrijven van oorzaken aan gedrag. Dit kan intern (aan de persoon zelf) of extern (aan de omgeving) zijn. Fouten hierin, zoals het **actor-observatoreffect** en de **fundamentele attributiefout**, beïnvloeden ons beeld van onszelf en anderen.
* **Rational-Emotive Therapie (RET)**, ontwikkeld door Ellis, focust op het veranderen van irrationele opvattingen om emotionele problemen te verminderen. Het **ABCDE-model** (Activating event, Beliefs, Consequences, Discussion, Effective new philosophies) wordt gebruikt om helpende gedachten te ontwikkelen.
#### 1.4.4 Willen (Motivatie)
Motivatie is de bereidheid om zich ergens voor in te spannen en activeert, richt en volhoudt gedrag. Het is gericht op het bevredigen van behoeften.
* **Maslows behoeftenpiramide** beschrijft hiërarchische niveaus van behoeften: fysiologische behoeften, veiligheidsbehoeften, behoefte aan liefde en genegenheid, behoefte aan achting en waardering, en zelfactualisatie.
* **Intrinsieke motivatie** komt voort uit de activiteit zelf (bv. spel, vrijwilligerswerk).
* **Extrinsieke motivatie** komt voort uit externe beloningen of gevolgen (bv. geld verdienen, straf vermijden).
> **Tip:** Een combinatie van intrinsieke en extrinsieke motivatie is het sterkst. Echter, het toevoegen van extrinsieke beloningen kan intrinsieke motivatie ondermijnen (overrechtvaardiging).
Het **Transtheoretisch Model (TTM)** van Prochaska en DiClemente beschrijft zes stadia van gedragsverandering (precontemplatie, contemplatie, besluitvorming, actieve verandering, consolidatie, terugval), wat cruciaal is voor het aanpassen van hulpverleningsinterventies.
### 1.5 Integratie: het 5G schema en aangeleerde hulpeloosheid
De verschillende domeinen (handelen, voelen, denken, willen) zijn nauw met elkaar verbonden. Het **5G schema** (Gebeurtenis, Gedachten, Gevoelens, Gedrag, Gevolg) helpt om deze verbondenheid inzichtelijk te maken en zelfreflectie te bevorderen.
**Aangeleerde hulpeloosheid**, een concept van Seligman, ontstaat wanneer iemand herhaaldelijk leert dat zijn inspanningen geen invloed hebben op de uitkomst. Dit kan leiden tot passiviteit, een lager zelfbeeld, stress en depressie. Het doorbreken ervan vereist succeservaringen, ondersteuning, realistische doelen en een positieve mindset. Aangeleerde hulpeloosheid kan zich manifesteren in denken (externe locus of control), handelen (bekrachtiging van hulpeloosheid), willen (geblokkeerde motivatie) en voelen (traumatische ervaringen).
* * *
# Methoden voor het verklaren en beïnvloeden van gedrag
Dit gedeelte duikt in diverse psychologische theorieën en methoden om gedrag te verklaren en te beïnvloeden, zoals conditionering, cognitieve processen, motivatie en aangeleerde hulpeloosheid.
## 2\. Methoden voor het verklaren en beïnvloeden van gedrag
Psychologie als wetenschap bestudeert menselijk gedrag en mentale activiteiten met als doel dit gedrag te beschrijven, verklaren, voorspellen en beïnvloeden. Dit is relevant voor orthopedagogisch begeleiders om inzicht te krijgen in het gedrag van cliënten en om hun eigen handelen te onderbouwen. In tegenstelling tot intuïtieve mensenkennis, die gebaseerd is op ervaringen en anekdotes, maakt wetenschappelijke psychologie gebruik van systematische observaties en gecontroleerde situaties.
### 2.1 Het begrijpen van gedrag: domeinen en modellen
Gedrag wordt in de psychologie breed opgevat en omvat zowel zichtbare uitingen als onzichtbare mentale processen. Het is een zinvolle reactie van de totale persoon op een betekenisvolle situatie, wat kan worden weergegeven met de formule $G = f(P, O)$, waarbij $G$ staat voor gedrag, $P$ voor persoon en $O$ voor omgeving/situatie.
#### 2.1.1 De ijsbergmodel van gedrag
Dit model toont aan dat slechts een deel van het gedrag zichtbaar is (gedrag, kennis, vaardigheden), terwijl een groter deel zich onder het wateroppervlak bevindt (opvattingen, overtuigingen, normen, waarden, drijfveren, motieven, karakter).
#### 2.1.2 Domeinen van psychologisch functioneren
Om menselijk functioneren te beschrijven en te verklaren, worden verschillende domeinen onderscheiden:
* **Handelen (doen):** Concreet waarneembaar gedrag dat een betekenisvolle reactie is op een betekenisvolle situatie. Gedrag is doelgericht, hoewel de doelgerichtheid complex kan zijn en niet altijd overeenkomt met de observeerbare richting.
* **Voelen (emoties):** Innerlijke, subjectieve belevingen die noodzakelijk zijn voor overleving. Affect is een overkoepelende term die gevoel, emotie en stemming omvat. De Window of Tolerance (WOT) beschrijft de mate van alertheid en spanning waarin iemand optimaal kan functioneren. Emoties weerspiegelen hoe we een situatie interpreteren en zetten het lichaam aan tot een gepaste reactie (fight, flight, freeze, tend and befriend).
* **Denken (cognitie):** Het proces van informatieverwerking, betekenisgeving en het vormen van overtuigingen. Denken fungeert als schakel tussen een situatie en de reactie daarop. Cognitief leren omvat het verwerven van kennis, vaardigheden en attitudes, en kan plaatsvinden door inzicht, latent leren en sociaal-cognitief leren. Attributie is het toekennen van oorzaken aan gedrag, waarbij interne en externe factoren een rol spelen, en fouten zoals het actor-observatoreffect en de fundamentele attributiefout kunnen optreden.
* **Willen (motivatie):** De bereidheid om zich ergens voor in te spannen en die gedrag activeert, richting geeft en volhoudt. Motivatie is gericht op het bevredigen van behoeften.
### 2.2 Verklaren en beïnvloeden van gedrag: Leerprocessen
Leren wordt gezien als een proces van systematische gedragsveranderingen op basis van ervaringen.
#### 2.2.1 Klassieke conditionering (Pavlov)
Dit principe beschrijft hoe een neutrale prikkel (bijvoorbeeld een belgeluid) door herhaaldelijke koppeling aan een natuurlijke prikkel (voedsel) een geconditioneerde reactie (speekselafscheiding) kan oproepen. Dit kan ook leiden tot geconditioneerde angsten (bv. experiment met Little Albert).
#### 2.2.2 Operante conditionering (Skinner)
Dit principe stelt dat gedrag wordt aangeleerd door de consequenties die erop volgen. Gedrag dat wordt beloond (bekrachtigd) zal vaker voorkomen, terwijl gedrag dat wordt bestraft (of genegeerd) zal afnemen.
* **Bekrachtigers:** Positieve (toedienen van iets prettigs) en negatieve (wegnemen van iets onprettigs) bekrachtigers verhogen de kans op het vertonen van gedrag.
* **Straffen:** Positieve (toedienen van iets onprettigs) en negatieve (wegnemen van iets prettigs) straffen verlagen de kans op het vertonen van gedrag. Straf wordt over het algemeen als minder effectief beschouwd dan bekrachtiging.
* **Bekrachtigingsschema's:** Continue bekrachtiging is effectief bij het aanleren van nieuw gedrag, terwijl partiële bekrachtiging de duurzaamheid van het geleerde gedrag vergroot, maar ook het uitdoven bemoeilijkt.
* **Shaping en Chaining:** Technieken om complexer gedrag aan te leren door stapsgewijze beloning of het aan elkaar schakelen van reeds geleerde gedragingen.
#### 2.2.3 Cognitieve leerprocessen
* **Leren door inzicht (Köhler):** Het plotseling begrijpen van een probleem en het vinden van een oplossing, die ook toepasbaar is in nieuwe situaties (transfer).
* **Latent leren (Tolman):** Leren vindt plaats zonder directe beloning en wordt pas zichtbaar in gedrag wanneer er een aanleiding is om de opgedane kennis te gebruiken.
* **Sociaal-cognitief leren (Bandura):** Leren door observatie van modellen. Dit omvat het aanleren van vaardigheden, attitudes en gedragingen, en benadrukt de rol van de hulpverlener als model.
### 2.3 Toepassingen en integratie
#### 2.3.1 Exposure-therapieën
Cliënten worden blootgesteld aan angstaanjagende prikkels om deze angstreactie af te leren. Systematische desensitisatie (geleidelijke blootstelling) en flooding (directe, langdurige blootstelling) zijn methoden hiervoor.
#### 2.3.2 Aversietherapie
Het koppelen van ongewenst gedrag of prikkels aan onaangename consequenties om dit gedrag te laten uitdoven.
#### 2.3.3 Negeren
Het niet aandacht schenken aan ongewenst gedrag kan leiden tot uitdoving, zeker wanneer dit gecombineerd wordt met positieve bekrachtiging van gewenst gedrag.
#### 2.3.4 Time-out
Het tijdelijk wegnemen van een cliënt uit een bekrachtigende situatie om ongewenst gedrag te stoppen.
#### 2.3.5 Cognitieve technieken
* **Het 5G-schema:** Een methode voor zelfreflectie om de koppeling tussen gebeurtenis, gedachten, gevoelens, gedrag en gevolgen inzichtelijk te maken.
* **Rationeel-emotieve therapie (RET / ABCDE-model):** Gericht op het veranderen van irrationele opvattingen en gedachten die leiden tot emotionele problemen.
* **Psycho-educatie:** Het verstrekken van informatie over ziektebeelden en symptomen om begrip en coping te bevorderen.
#### 2.3.6 Aangeleerde hulpeloosheid (Seligman)
Het fenomeen waarbij iemand leert dat hij geen controle heeft over gebeurtenissen, wat kan leiden tot passiviteit, lager zelfbeeld en depressie. Dit kan worden doorbroken door het creëren van positieve ervaringen, realistische doelen en het stimuleren van een helpende mindset. Dit concept integreert inzichten uit denken (externe locus of control), handelen (bekrachtiging), willen (geblokkeerde motivatie) en voelen (traumatische gebeurtenissen).
**Tip:** Het 5G-schema (Gebeurtenis, Gedachten, Gevoelens, Gedrag, Gevolg) biedt een gestructureerde manier om inzicht te krijgen in de onderlinge samenhang van deze domeinen.
**Tip:** Het stadiamodel van Prochaska en DiClemente (Transtheoretisch Model - TTM) beschrijft de geleidelijke ontwikkeling van motivatie tot gedragsverandering, met verschillende stadia zoals precontemplatie, contemplatie, besluitvorming, actieve verandering, consolidatie en terugval. Het is cruciaal om de interventie af te stemmen op het stadium waarin de cliënt zich bevindt.
* * *
# Integratie van psychologische concepten
Dit onderdeel integreert de eerder besproken psychologische domeinen en concepten, met focus op het 5G-schema voor zelfreflectie en de theorie van aangeleerde hulpeloosheid.
## 3\. Integratie van psychologische concepten
We hebben gedrag tot nu toe ontrafeld vanuit verschillende domeinen: handelen, voelen, denken en willen. Echter, de realiteit is complex en deze domeinen zijn onderling verbonden. Dit hoofdstuk integreert deze inzichten door middel van het 5G-schema voor zelfreflectie en de theorie van aangeleerde hulpeloosheid, wat een holistische benadering van gedrag mogelijk maakt.
### 3.1 Het 5G-schema
Het 5G-schema is een hulpmiddel voor zelfreflectie dat inzicht biedt in hoe we op situaties reageren en wat er op dat moment met ons gebeurt. Het is een techniek die verbanden legt tussen gedachten, gevoelens, gedrag en de consequenties daarvan. Het schema helpt bij het identificeren van patronen en onbehulpzaam gedrag, wat de basis vormt voor gedragsverandering. Het 5G-schema bestaat uit de volgende onderdelen:
* **Gebeurtenis:** Een objectieve beschrijving van wat er is gebeurd.
* **Gedachten:** Wat ging er door het hoofd? Welke gedachten, oordelen of angsten speelden een rol? Dit kan ook de kern- of kerngedachte zijn.
* **Gevoelens:** Wat voelde de persoon, inclusief lichamelijke signalen en emoties zoals angst, boosheid of schaamte.
* **Gedrag:** Wat deed de persoon en wat deed hij juist niet?
* **Gevolg:** Welke consequenties had het gedrag, zowel voor de persoon zelf als voor anderen.
> **Tip:** Het 5G-schema helpt om een duidelijke link te leggen met het Schema van Korthagen, wat jullie bij Werkplekleren Verkennen (WPL) zullen leren kennen. Het helpt bij het in kaart brengen van gedragspatronen en het ontwikkelen van nieuwe, meer helpende reacties.
**Voorbeeld van het 5G-schema:**
* **Gebeurtenis:** Een collega raakt geïrriteerd na het ontvangen van feedback, en negeert de persoon de rest van de dag.
* **Gedachten:** "Ik kan beter mijn mond houden." (negatieve kerngedachte)
* **Gevoelens:** Erg naar en bezwaard, een gevoel van terughoudendheid om het gesprek aan te gaan uit angst om op te dringen.
* **Gedrag:** Grensen aangeven met feedback, maar er niet op terugkomen uit spanning.
* **Gevolg:** Spanning tussen collega's, wat de werksfeer beïnvloedt.
Het 5G-schema kan op verschillende manieren worden toegepast, bijvoorbeeld via een cirkelmodel of een tabel. Het is cruciaal om niet-helpende gedachten te identificeren en deze uit te dagen met behulp van vragen, om zo tot helpende gedachten te komen. Dit proces helpt om de negatieve spiraal van gedachten te doorbreken en de consequenties van gedrag te beïnvloeden.
### 3.2 Aangeleerde hulpeloosheid
Aangeleerde hulpeloosheid is een fenomeen, onderzocht door Martin Seligman, waarbij een persoon of dier leert dat hij geen controle heeft over de gebeurtenissen die hem overkomen. Dit kan leiden tot passief gedrag, een lager zelfbeeld, stress, depressie en een verminderde motivatie.
#### 3.2.1 Kenmerken en oorzaken
* **Gevoel van machteloosheid:** Ontstaat door herhaalde blootstelling aan situaties waarin inspanningen niet leiden tot een gewenst resultaat.
* **Externe locus of control:** De overtuiging dat externe factoren, in plaats van eigen inspanningen, de uitkomsten bepalen.
* **Gebrek aan bekrachtiging:** Successen worden niet beloond, wat het gevoel van controle ondermijnt.
* **Traumatische gebeurtenissen:** Eenmalige ingrijpende gebeurtenissen kunnen ook aangeleerde hulpeloosheid veroorzaken.
#### 3.2.2 Gevolgen van aangeleerde hulpeloosheid
* **Passief gedrag:** Verminderde neiging tot initiatief nemen of problemen oplossen.
* **Lager zelfbeeld:** Gevoelens van minderwaardigheid en gebrek aan zelfvertrouwen.
* **Stress en depressie:** Kan bijdragen aan gevoelens van hopeloosheid.
* **Lage motivatie:** Geloof dat acties geen invloed hebben, vermindert de bereidheid tot handelen.
#### 3.2.3 Het doorbreken van aangeleerde hulpeloosheid
* **Positieve ervaringen:** Het opdoen van succeservaringen, hoe klein ook, herstelt het gevoel van controle. Complimenten en aanmoedigingen zijn hierbij essentieel.
* **Ondersteuning bieden:** Hulpverleners kunnen begeleiden zonder de verantwoordelijkheid over te nemen, en ruimte bieden voor leren en fouten maken.
* **Realistische doelen stellen:** Het werken met haalbare doelen en kleine stapjes herstelt het gevoel van controle.
* **Mindset veranderen:** Het trainen van een positievere kijk op uitdagingen en het erkennen van eigen talenten vergroot het zelfvertrouwen.
#### 3.2.4 Koppeling met geleerde concepten
Aangeleerde hulpeloosheid kan worden begrepen vanuit verschillende psychologische domeinen:
* **Denken:** Het toeschrijven van oorzaken aan externe factoren (externe locus of control) is een belangrijke factor.
* **Handelen:** Bekrachtiging van hulpbehoevend gedrag (bijvoorbeeld aandacht) en het ontbreken van bekrachtiging bij successen spelen een rol.
* **Willen (motivatie):** Intrinsieke motivatie kan geblokkeerd raken, waardoor actieve verandering uitblijft.
* **Voelen:** Traumatische gebeurtenissen kunnen een rol spelen bij het ontstaan van aangeleerde hulpeloosheid.
**Voorbeeld van aangeleerde hulpeloosheid:**
Een student die herhaaldelijk faalt voor een examen, kan het gevoel krijgen dat studeren geen zin heeft, zelfs als er effectieve studiemethoden beschikbaar zijn. Dit leidt tot passiviteit en een negatief zelfbeeld.
**Hoe doorbreek je aangeleerde hulpeloosheid?**
Door het bieden van ondersteuning, het stellen van realistische doelen en het stimuleren van succeservaringen, kan het gevoel van controle en eigenwaarde worden hersteld. Het is belangrijk om de eigen talenten te erkennen en te versterken, en cliënten aan te moedigen om stapsgewijs meer verantwoordelijkheid te nemen.
### 3.3 Integratie van inzichten
De verschillende psychologische domeinen (handelen, voelen, denken, willen) zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en beïnvloeden elkaar voortdurend. Het 5G-schema en de theorie van aangeleerde hulpeloosheid bieden een kader om deze interacties te begrijpen en te analyseren. Door deze concepten te integreren, kunnen hulpverleners gedrag beter beschrijven, verklaren, voorspellen en effectiever beïnvloeden, met oog voor de totaliteit van de persoon in zijn omgeving.
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Psychologie | De wetenschap die zich bezighoudt met het bestuderen van menselijk gedrag en de mentale processen die hiermee samenhangen, met als doel dit gedrag te begrijpen, te verklaren en te voorspellen. |
| Orthopedagogisch Begeleider | Een professional die hulpverlening biedt aan personen met specifieke onderwijs- of ondersteuningsbehoeften, waarbij psychologische inzichten worden toegepast om gedrag te begeleiden en te sturen. |
| Menselijk gedrag | De totale interactie van een persoon met zijn omgeving, bestaande uit zichtbare (handelen, uiterlijke emoties) en onzichtbare (denken, voelen, willen) componenten. |
| Prikel (stimulus) | Een gebeurtenis, object of conditie in de omgeving die waargenomen wordt en een reactie kan uitlokken bij een organisme. |
| Innerlijk gedrag | Mentale activiteiten die niet direct zichtbaar zijn voor de buitenwereld, zoals waarneming, geheugen, denken, voelen en motivatie. |
| Uiterlijk gedrag | Zichtbare handelingen, emoties en leerprocessen die een individu vertoont in interactie met zijn omgeving. |
| G = f(P,O) | Een formule die aangeeft dat gedrag (G) een functie is van de interactie tussen de Persoon (P) en de Omgeving (O). |
| Ijsbergmodel | Een metafoor die zichtbaar gedrag (boven water) contrasteert met onzichtbare, onderliggende aspecten zoals overtuigingen, normen en waarden (onder water), beide zijn van belang voor het begrip van gedrag. |
| Wetenschappelijke psychologie | Psychologie die gebruik maakt van systematische observaties en gecontroleerde methoden om menselijk gedrag te bestuderen, in tegenstelling tot intuïtieve mensenkennis. |
| Intuïtie | Mensenkennis gebaseerd op eigen ervaringen, toevallige observaties en 'gezond' verstand, die vaak leidt tot algemene uitspraken maar niet altijd tot wetenschappelijk verklaarde inzichten. |
| ABC-schema | Een analysemodel om gedrag te beschrijven, waarbij A staat voor Antecedenten (wat eraan voorafgaat), B voor Behavior (het gedrag zelf) en C voor Consequenten (de gevolgen van het gedrag). |
| Antecedenten | De gebeurtenissen, prikkels of situaties die voorafgaan aan een bepaald gedrag en het kunnen uitlokken. |
| Consequenten | De gevolgen of reacties die volgen op een bepaald gedrag en die het gedrag in de toekomst kunnen beïnvloeden. |
| Affect | Een overkoepelende term voor gevoelens, emoties en stemmingen, die de subjectieve ervaring van een interactie met de omgeving weergeven. |
| Gevoel | Het resultaat van een bepaalde ervaring, vrij algemeen uitgedrukt (bv. voldaan, onzeker). |
| Emotie | Een intens gevoel dat kan leiden tot ontreddering en het beïnvloeden van ratio of denken. |
| Stemming | Een affectieve toestand van langere duur die blijft hangen, waarvan de oorzaak soms moeilijk te duiden is. |
| Window of Tolerance (WOT) | Een model dat de mate van alertheid en spanning beschrijft waarin iemand optimaal kan functioneren; functioneren buiten dit venster kan leiden tot over- of onderprikkeling. |
| Habituatie | Het proces van gewenning aan prikkels, waarbij na verloop van tijd de reactie op een steeds terugkerende prikkel afneemt of verdwijnt. |
| Klassieke conditionering (Pavlov) | Een leerproces waarbij een neutrale stimulus, na herhaaldelijke koppeling met een natuurlijke stimulus die een reflex uitlokt, zelf die reflex kan uitlokken. |
| Operante conditionering (Skinner) | Een leerproces waarbij gedrag wordt beïnvloed door de gevolgen (bekrachtigers of straffen) die erop volgen. |
| Bekrachtiger | Een consequentie van gedrag die de kans vergroot dat het gedrag in de toekomst opnieuw gesteld wordt; kan positief (iets toedienen) of negatief (iets wegnemen) zijn. |
| Straf | Een consequentie van gedrag die de kans verkleint dat het gedrag in de toekomst opnieuw gesteld wordt; kan positief (iets toedienen) of negatief (iets wegnemen) zijn. |
| Shaping | Een techniek binnen de operante conditionering waarbij geleidelijk gedragingen die in de richting van het gewenste gedrag gaan, worden beloond. |
| Chaining | Het aan elkaar schakelen van afzonderlijk geleerde gedragingen tot een complex geheel, waarbij de beloning pas volgt na de volledige uitvoering van de reeks. |
| Continue bekrachtiging | Bekrachtiging die telkens gegeven wordt wanneer het gewenste gedrag wordt gesteld, vooral nuttig bij het aanleren van nieuw gedrag. |
| Partiële bekrachtiging | Bekrachtiging die niet elke keer op het gedrag volgt, wat het gedrag duurzamer kan maken en moeilijker uitdooft. |
| Cognitief leren | Leren dat zich richt op het verwerven van kennis, vaardigheden en attitudes, waarbij denken en betekenisgeving centraal staan. |
| Automatische gedachten | Gedachten die bliksemsnel opkomen en een directe link leggen tussen betekenisgeving en reactie, zonder bewuste selectie. |
| Denkfouten (cognitieve vervormingen) | Onlogische conclusies of vertekeningen in het denken die kunnen leiden tot psychologische problemen, zoals geïdentificeerd door Aaron Beck. |
| Latent leren (Tolman) | Leren dat optreedt zonder directe beloning en dat niet direct zichtbaar is in het gedrag, maar wel later tot uiting kan komen wanneer het nuttig wordt. |
| Sociaal-cognitief leren (Bandura) | Leren door observatie van modellen en imitatie, waarbij de sociale omgeving een cruciale rol speelt in het verwerven van gedragingen en attitudes. |
| Attributie | Het proces van het toeschrijven van oorzaken aan gedrag, zowel van jezelf als van anderen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen interne en externe oorzaken. |
| Interne attributie | Het toeschrijven van gedrag aan factoren die binnen de persoon zelf liggen (bv. persoonlijkheid, gevoelens). |
| Externe attributie | Het toeschrijven van gedrag aan factoren die buiten de persoon liggen (bv. situatie, omgeving). |
| Actor-observatoreffect | De neiging om eigen gedrag vaker toe te schrijven aan externe factoren en het gedrag van anderen aan interne factoren. |
| Fundamentele attributiefout | De neiging om het gedrag van anderen overmatig toe te schrijven aan interne factoren, terwijl situationele invloeden worden onderschat. |
| RET (Rationeel-Emotieve Therapie) | Een vorm van cognitieve gedragstherapie gebaseerd op het ABCDE-model, gericht op het veranderen van irrationele gedachten en overtuigingen die leiden tot emotionele problemen. |
| 5G-schema | Een hulpmiddel voor zelfreflectie dat inzicht geeft in de interactie tussen Gebeurtenis, Gedachten, Gevoelens, Gedrag en Gevolg. |
| Aangeleerde hulpeloosheid (Seligman) | Een psychologisch fenomeen waarbij een individu, na herhaaldelijk te hebben ervaren dat inspanningen geen controle over uitkomsten opleveren, passief wordt en ophoudt te proberen de situatie te beïnvloeden. |
| Motivatie | De innerlijke drijfveer die gedrag activeert, richting geeft en volhoudt, gericht op het bevredigen van behoeften. |
| Behoeftenpiramide (Maslow) | Een hiërarchisch model dat menselijke behoeften rangschikt in vijf niveaus, van fysiologische behoeften tot zelfactualisatie, waarbij lagere behoeften bevredigd moeten zijn voordat hogere behoeften een rol spelen. |
| Intrinsieke motivatie | Motivatie die voortkomt uit de handeling zelf of de activiteit, waarbij het doel het stellen van die handeling is. |
| Extrinsieke motivatie | Motivatie die voortkomt uit externe beloningen of consequenties die met de handeling behaald kunnen worden. |
| Transtheoretisch model (TTM) / Cirkel van Gedragsverandering (Prochaska & DiClemente) | Een model dat de verschillende stadia beschrijft die mensen doorlopen bij het veranderen van gedrag, van voorbeschouwing tot behoud. |
| Exposure-therapie | Een gedragstherapeutische techniek waarbij cliënten geleidelijk worden blootgesteld aan angstaanjagende prikkels om de angstreactie te verminderen en vermijdingsgedrag te doorbreken. |
| Systematische desensitisatie | Een vorm van exposure-therapie waarbij geleidelijke confrontatie met steeds angstiger wordende prikkels wordt gecombineerd met ontspanningstechnieken. |
| Flooding | Een intensievere vorm van exposure-therapie waarbij cliënten langdurig aan de meest angstwekkende stimulus worden blootgesteld tot de angst afneemt. |
| Aversietherapie | Een therapievorm waarbij ongewenst gedrag wordt gekoppeld aan onaangename prikkels om weerzin op te wekken en het gedrag te laten uitdoven. |
| Negeren | Een interventie waarbij aandacht wordt onthouden aan ongewenst gedrag, met als doel het gedrag te laten uitdoven omdat aandacht soms een bekrachtiger is. |
| Time-out | Een interventie waarbij een persoon tijdelijk wordt weggehaald uit een bekrachtigende situatie om ongewenst gedrag te stoppen en tot rust te komen. |