Cover
Start now for free KZG.Hk.2iii.HELL - Tagged.pdf
Summary
# Hellenistische filosofie in het Romeinse Rijk
Dit onderwerp behandelt de verspreiding en assimilatie van de Griekse filosofie binnen het Romeinse Rijk, met een focus op de stromingen van het epicurisme, stoïcisme en scepticisme [3](#page=3) [4](#page=4).
### 1.1 Filosofie in Rome
De Griekse filosofie begon zich vanaf de 4e eeuw v.C. te verspreiden, mede door de veroveringen van Alexander de Grote. Kort daarna ontwikkelde Rome zich tot een wereldrijk, waarbij het Latijn aan belang won en een autonome positie verwierf ten opzichte van het Grieks. De annexatie van Egypte in 23 v.C. markeerde de voltooiing van het Romeinse wereldrijk. Het Hellenisme, een periode waarin de Griekse cultuur zich via het Romeinse Rijk verspreidde en tegelijkertijd assimileerde in de Romeinse cultuur, kenmerkte deze tijd [3](#page=3).
Marcus Tullius Cicero (106-43 v.C.) speelde een belangrijke rol in de overdracht en bewerking van deze filosofische stromingen. De filosofische scholen van het epicurisme, stoïcisme en scepticisme, die oorspronkelijk in Athene en Griekenland ontstonden na de bloeitijd van de 5e en 4e eeuw v.C., vonden veel weerklank in de Romeinse wereld en werden daar op eigen wijze verdergezet. De meer kosmopolitische aard van het Romeinse wereldrijk zorgde voor een smeltkroes van diverse volkeren en ideeën [4](#page=4).
#### 1.1.1 Epicurisme
Epicurus (341-270 v.C.) was een materialist en volgde het atomisme van Democritus van Abdera (460-370 v.C.). Hij stelde dat de enige wereld bestaat uit materie in beweging (materialistisch monisme). De mens is volgens Epicurus een onderdeel van de Natuur en kan worden gezien als een soort genotsmachine, wat invloed heeft gehad op latere denkers zoals Hobbes, Marx en Nietzsche [5](#page=5).
De kern van het epicurisme ligt in de levenskunst, waarbij de eindigheid en lichamelijkheid van de mens worden aanvaard. De beroemde uitspraak "Als de dood er is, ben ik er niet. Zolang ik er ben, ben ik niet dood" benadrukt dat de dood geen deel uitmaakt van het huidige leven. Het doel is om het leven zo in te richten dat lijden wordt vermeden en genot wordt bevorderd, waarbij het ideaal niet ongebreidelde genotszucht is, maar kalm genieten van natuur, gezelschap, het lichaam en de zintuigen. Dit streven wordt aangeduid als *ataraksia* (gemoedsrust) [5](#page=5) [6](#page=6).
Van Epicurus zijn fragmenten van zijn hoofdwerk, *Over de Natuur*, bewaard gebleven. Het leerdicht *De Rerum Natura* van Lucretius (99-55 v.C.) verdedigt eveneens het epicurisme [6](#page=6).
> **Tip:** De focus van het epicurisme ligt op het bereiken van gemoedsrust door het rationeel nastreven van genot en het vermijden van pijn.
> **Example:** Het accepteren dat de dood onvermijdelijk is en geen deel uitmaakt van het huidige leven, helpt om angst voor de dood te verminderen en meer te genieten van het heden [5](#page=5).
#### 1.1.2 Stoïcisme
Het stoïcisme stelt dat de perfectie van de Rede (*Logos*), niet het zinnelijk genot, het ideaal en doel voor de mens is [7](#page=7).
**Vroege Stoa:**
De belangrijkste vertegenwoordigers van de Vroege Stoa waren Zeno van Citium (335-264 v.C.), Cleanthes van Assos (330-232 v.C.) en Chrysippus van Soli (280-206 v.C.). Hun filosofie omvatte fysica (kosmologie), logica (kenleer) en ethiek [7](#page=7).
De centrale vraag was: hoe moet ik leven, wetende dat alles door natuurwetten is bepaald en ik een klein onderdeel ben van de goddelijke kosmos? De Stoa ging uit van een goddelijke voorzienigheid, vergelijkbaar met Plato's demiurg; een godheid die alles bestiert en orde schept in de kosmos. God werd gezien als *pneuma* (levensadem) in een door natuurwetten beheerste kosmos, wat neerkomt op de *lex naturalis*. De mens bestaat uit een lichaam en een ziel, die wordt beschouwd als een soort etherisch lichaam. Dit materialisme, waarbij ook de ziel als materieel wordt gezien, wordt *corporealisme* genoemd [7](#page=7) [8](#page=8).
Het stoïcisme bepleit een 'leven volgens de natuur', wat betekent leven volgens de 'orde der dingen'. De natuur vertoont immers een goddelijke noodwendigheid en voorzienigheid, en een 'innerlijke rede' en 'ziel' die de maatstaf aangeven voor hoe de mens moet leven [8](#page=8).
**Jonge Stoa (Rome):**
Belangrijke vertegenwoordigers van de Jonge Stoa waren Epictetus (50-130 n.C.), Seneca (4 v.C. – 65 n.C.) en Marcus Aurelius (121-180 n.C.). Marcus Aurelius bepleitte in zijn *Meditaties* de *autarkeia* (zelfbeheersing, gelijkmoedigheid) en *amor fati* (aanvaarding van je lot) [8](#page=8) [9](#page=9).
De Stoïcijn wantrouwt hevige passies en gevoelens. De gedachte is dat men de loop van de wereld niet kan veranderen en daarom van zichzelf een innerlijke burcht moet maken om zich te beschermen tegen de buitenwereld. De ziel mag niet ontvankelijk zijn voor emoties, zorgen of onrust. Seneca beschouwde de bereidheid om te sterven als een uiting van onthechting en zelfdoding als een blijk van deze onthechting, een ideaal dat echter kon ontsporen. De invloed van de Stoa is ook merkbaar bij de 16e-eeuwse humanist Justus Lipsius [9](#page=9).
> **Tip:** De stoïcijnse ethiek moedigt aan tot innerlijke rust door het accepteren van wat men niet kan veranderen en het cultiveren van zelfbeheersing.
> **Example:** Het doorstaan van tegenslagen met gelijkmoedigheid, zonder zich te laten meeslepen door woede of verdriet, is een praktische toepassing van stoïcijnse principes [9](#page=9).
#### 1.1.3 Scepticisme
Het scepticisme in de oudheid, vertegenwoordigd door denkers als Pyrrho van Elis (360-270 v.C.) en Carneades (214-129 v.C.), stelt dat de rede inherent onbetrouwbaar is. De kern van het scepticisme is de overtuiging dat "Niets is zeker, en zelfs dit niet!" en dat "Waarheid relatief is" [10](#page=10).
Het scepticisme wordt beschouwd als een soort anti-filosofie en een levenskunst waarin twijfel centraal staat als levenshouding. Het is verwant met het epicurisme in het nastreven van *ataraxia* (gemoedsrust) als ideaal [10](#page=10).
Het scepticisme pleit voor de *épochè*, een stilstand van het denken waarbij men noch bevestigt noch ontkent dat iets het geval is. Dit komt doordat er geen criterium van absolute zekerheid van het weten bestaat. David Hume, een 18e-eeuwse scepticus, illustreerde dit met de vraag hoe we zeker kunnen weten dat er een buitenwereld is. Antwoorden gebaseerd op zintuigen, mening van anderen, of herhaalde waarneming blijken uiteindelijk ook afhankelijk te zijn van het geloof in de zintuigen. Dit leidt tot de opschorting van rationele zekerheid over het bestaan van een buitenwereld, waarbij Hume concludeert dat het een niet-rationeel instinct is dat ons doet 'geloven' in het bestaan daarvan [11](#page=11) [12](#page=12).
Pyrrho van Elis, een leerling van Aristoteles, reisde met Alexander de Grote naar Indië en kwam daar in contact met 'fakirs'. Hij verdedigde een vorm van waarden-relativisme, met de gedachte dat de mens zelf een soort 'god' is en zelf bepaalt wat goed en kwaad is. De uitspraak "Niets is op zich goed of slecht" heeft invloed gehad op Nietzsche. De levenshouding van Pyrrho kenmerkte zich door de opschorting van oordeel, een kalme open blik op de dingen, en het cultiveren van medemenselijkheid en tolerantie. Diogenes Laërtius beschrijft dat Pyrrho zich liet opereren zonder verdoving, wat aangeeft dat de wijze scepticus onthecht is van binding aan het lichaam en emoties [13](#page=13).
In 1562 verscheen een Latijnse vertaling van Sextus Empiricus' *Hoofdlijnen van het pyrrhonisme*. Dit werk had directe invloed op Michel de Montaigne (1533-1592), die in zijn *Essais* aandacht besteedde aan de diversiteit tussen culturen, de feilbaarheid van de rede, en het belang van gevoelens en persoonlijk geweten, vooral in de context van godsdiensttwisten. Bisschop Pierre Huet (1630-1721) betoogde dat scepticisme ruimte vrijmaakt voor geloof, omdat de rede beperkt is en dogma's van het geloof aan de rede ontsnappen [14](#page=14).
> **Tip:** Scepticisme betekent niet per se cynisme, maar eerder een kritische houding ten opzichte van de eigen kennis en het vermogen tot absolute zekerheid.
> **Example:** Het in twijfel trekken van algemeen aanvaarde waarheden, niet om ze te verwerpen, maar om de basis van die waarheden te onderzoeken, is een sceptische benadering [11](#page=11).
#### 1.1.4 Marcus Tullius Cicero
Marcus Tullius Cicero (106-43 v.C.) was een invloedrijke Romeinse staatsman, redenaar en filosoof die een cruciale rol speelde in de Romeinse filosofie [15](#page=15) [4](#page=4).
Zijn werk *De re publica* en *De legibus* sluiten aan bij Plato's vraag naar een ideale politieke samenleving en het beste staatsbestuur. In *De Natura Deorum* behandelt Cicero de vraag naar het bestaan van goden, waarbij hij diverse mogelijke antwoorden exploreert, waaronder die van de Stoa en het scepticisme. Desondanks benadrukt hij het belang van religie en de sacraliteit van de wet [15](#page=15).
Cicero verdedigde het academisch scepticisme. Hij stelde dat de Rede de absolute waarheid hoogstens kan benaderen. De waarschijnlijkheid van kennis is afhankelijk van het bestudeerde onderwerp; over god en goden valt minder zekerheid te halen dan over menselijke natuur of fysica. Voor Cicero betekende scepticisme niet het cultiveren van twijfel, maar eerder een oefening in bescheidenheid van het denken, en geen blind geloof in de Rede [16](#page=16).
In *De Officiis* beschrijft Cicero de deugden van de goede burger, wat grote invloed had in de 18e eeuw en de ethiek van de burgerlijke samenleving vormde. *De Amicitia* (Vriendschap) wordt voorgesteld als een vorm van deugd die leidt tot levenswijsheid en aanvaarding van de dood. Cicero werd zelf gedood omdat hij in ongenade viel [17](#page=17).
> **Tip:** Cicero fungeerde als een brugfiguur, die complexe Griekse filosofische ideeën toegankelijk maakte voor een Romeins publiek en deze aanpaste aan de Romeinse context.
> **Example:** Cicero's discussie over het bestaan van goden in *De Natura Deorum*, waarbij hij verschillende filosofische standpunten presenteert zonder definitief partij te kiezen, illustreert zijn academisch sceptische benadering [15](#page=15) [16](#page=16).
---
# De opkomst van de christelijke filosofie
Dit gedeelte onderzoekt de invloed van het jodendom en het vroege christendom op de filosofie, met nadruk op Philo van Alexandrië, Augustinus van Hippo en de integratie van Grieks-Romeinse denkbeelden in het christelijke denken.
### 2.1 Philo van Alexandrië (20 vC – 50 nC)
Philo van Alexandrië was een Joodse filosoof die, hoewel de Bijbel al in de axiale periode ontstond, de Griekse filosofie integreerde met het Jodendom. Hij zag drie bronnen van wijsheid: de filosofie, de Bijbel (specifiek de Septuagint, de Oud-Griekse vertaling van de Tenach) en het innerlijk licht van de rede [18](#page=18).
Philo's benadering wekte wantrouwen bij de Joodse orthodoxie omdat hij filosofie en religie niet als identiek beschouwde, wat leidt tot een spanning tussen rede en openbaring. Hij stelde dat God de oorsprong van alles is en de rede, de Logos, als 'Zoon van God' kan worden beschouwd. De geschapen wereld zag hij als een uitdrukking van Gods Wil. Philo herkende een tweespalt in de mens, bestaande uit zintuigen en lichaam versus de geest (Nous). Hij pleitte voor een allegorische interpretatie van de Bijbel, omdat deze moreel houvast biedt, terwijl de menselijke rede als zwak en ontoereikend werd beschouwd, mede onder invloed van het scepticisme [19](#page=19).
### 2.2 De geest van het christendom
Tijdens het leven van Philo ontstond in Judea het christendom, met Jezus als een profetische figuur die zichzelf de Zoon van God en de Messias noemde, zoals aangekondigd in de Tenach. Het christendom ontwikkelde zich tot een wereldgodsdienst met een enorme impact op cultuur en filosofie, zowel politiek, moreel als cultureel, wat onder meer blijkt uit de wereldwijde jaartelling [20](#page=20).
Het christendom introduceerde een nieuw mens- en wereldbeeld, waarbij het Grieks-Romeinse denken werd geïntegreerd. Centraal stond de fundamentele menselijke existentie bepaald door de relatie tot een persoonlijke God, wat een nieuwe visie op het individuele leven gaf. Men benadrukte de radicale gelijkheid van mensen voor God. In plaats van het statische Griekse wereldbeeld, introduceerde het christendom een dynamische eschatologie, gericht op een eindtijd. Het christendom toonde ook meer gevoeligheid voor het probleem van het kwaad, mede door de leer van de erfzonde [21](#page=21).
De leer van Jezus verspreidde zich razendsnel in het Middellandse Zeegebied, met grote rollen voor de apostelen Petrus en Paulus, die in het Grieks schreef. Het Nieuwe Testament omvat de vier evangeliën, de brieven van Paulus, de Handelingen van de apostelen en de Openbaring van Johannes, die de Blijde Boodschap over het leven, de dood en de heilsgeschiedenis van Christus verkondigen. Ondanks aanvankelijke minachting en hevige vervolging door de Romeinen, verspreidde het geloof zich. Onder keizer Constantijn werd het christendom uiteindelijk staatsgodsdienst [22](#page=22).
#### 2.2.1 De invloed van Constantijn
Keizer Constantijn speelde een cruciale rol in de acceptatie van het christendom. De Slag bij de Milvische brug in 312 n.C. wordt beschouwd als een keerpunt, waarbij Constantijn naar verluidt een teken van het kruis zag en de slag won [22](#page=22) [23](#page=23).
#### 2.2.2 Kritiek op het christendom
Vanaf de Verlichting (17e/18e eeuw) werd het christendom binnen de westerse cultuur zelf betwist, met denkers als Edward Gibbon die het zag als een oorzaak van de val van het Romeinse Rijk, en Friedrich Nietzsche die het kenmerkte als een religie van de zwakke mens. Simone Weil zag daarentegen juist het genie van het christendom in de centrale plaats voor de kwetsbare mens [24](#page=24).
### 2.3 Augustinus van Hippo
Sint Augustinus (354-430), een kerkvader van Noord-Afrikaanse komaf, was oorspronkelijk aanhanger van het manicheïsme. Het manicheïsme, sterk beïnvloed door het Zoroastrisme, stelde dat de hele werkelijkheid werd bepaald door een strijd tussen twee onafhankelijke, evenwaardige krachten: God en het materiële principe (hulè). Dit dualistische wereldbeeld wordt ook wel 'christelijke gnosis' genoemd, maar het manicheïsme werd als ketters beschouwd [25](#page=25).
In 383 verhuisde Augustinus naar Milaan om retorica te studeren en werd in 387 gedoopt door bisschop Ambrosius. Na zijn terugkeer naar Noord-Afrika leefde hij als priester en later bisschop van Hippo tot zijn dood in 430, en liet een omvangrijk oeuvre na. Voor Augustinus was het christelijk geloof de ultieme waarheid, in lijn met de woorden van Jezus: 'Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven'. In tegenstelling tot Aristoteles, die de eeuwigheid van de wereld aanvaardde, benadrukte Augustinus de christelijke eschatologie: de wereld is gericht op een eindtijd, volgens Gods Wil [26](#page=26).
#### 2.3.1 De Belijdenissen van Augustinus
De *Belijdenissen* van Augustinus worden beschouwd als een hoogtepunt in de wereldliteratuur en christelijke theologie. Het kernidee is dat de liefde tot God de diepe drijfveer van de menselijke ziel is, een concept dat deels beïnvloed is door Plato's idee van het Goede. Tegelijkertijd benadrukte Augustinus dat de mens getekend is door de erfzonde, voortkomend uit het verhaal van Adam en Eva. Dit maakte de mens afhankelijk van genade en verlossing, die alleen door geloof verkregen kon worden. Geloof steunt hierbij op openbaring (de Bijbel) en de Kerk, die volgens Augustinus gesticht is door Petrus [27](#page=27).
#### 2.3.2 De Stad Gods
In *De Stad Gods* stelt Augustinus dat elke gelovige deel uitmaakt van twee rijken: het wereldse rijk (het zondige Babylon) en het rijk Gods (de Stad Gods). De Stad Gods zal na de eindtijd en de bevrijding van de zielen worden opgericht, en de gelovige dient zich hierop voor te bereiden. De Kerk wordt gezien als een afspiegeling van de Stad Gods op aarde. De eenwording met God wordt gezien als het ultieme Goed, een duidelijk Platoonse invloed die ook terug te vinden is bij Plotinus. Augustinus erkende de macht van het kwaad, wat impliceerde dat niet alle mensen gered zouden worden. Hij waarschuwde dat uitsluitend vertrouwen op de rede als hybris (hoogmoed) kon worden beschouwd [28](#page=28).
#### 2.3.3 Augustinus als theoloog, filosoof en psycholoog
Augustinus was niet alleen theoloog, maar ook filosoof en psycholoog, die diepgaande vragen stelde over de aard van tijd, de menselijke ziel, het bestaan en de bestemming van de schepping. Hij zag de verlossende waarheid als de zingeving in en door het geloof. Tegelijkertijd meende hij dat filosofie (rede) het geloof kon verhelderen en rekenschap kon geven van het mens- en wereldbeeld. Hij erkende echter ook een gespletenheid in de menselijke geest; hoewel men kon steunen op rede en zintuigen, en het bewustzijn iets 'groots' had, bleef er een eeuwig tekort en onwetendheid bestaan, wat verlangen naar ultiem inzicht creëerde [29](#page=29).
Het menselijk zelfbewustzijn neigt naar hoogmoed wanneer de mens zijn eigen zwakheid vergeet. Uiteindelijk is kennis alleen mogelijk omdat God de ziel verlicht. De illuminatieleer van Augustinus stelt dat de goddelijke geest zich steeds opnieuw actualiseert in de eindige mensheid. Hij ontwikkelde een meesterlijke theorie over de wil en menselijke vrijheid. Hij verklaarde kwaad door te stellen dat de wil gespleten en verdeeld is, vergelijkbaar met de hedendaagse psychoanalytische inzichten van Sigmund Freud [30](#page=30).
> **Tip:** De citaten uit *De Belijdenissen* illustreren de interne worsteling en het verlangen naar het goddelijke die kenmerkend zijn voor Augustinus' denken.
> **Voorbeeld:** "De ziel (geest) beveelt zichzelf een act van de wil te maken …, maar hij wil niet echt dit ene doen en daardoor is het bevel niet volledig. De ziel beveelt slechts voor zover ze wil, en voor zover ze niet wil, wordt het bevel niet uitgevoerd. Het is niet eens zo’n vreemd fenomeen gedeeltelijk iets te willen doen, en gedeeltelijk dit niet te willen doen. Het is een ziekte van de geest. … Er zijn dus twee willen in ons, want geen van beide is geheel de wil op zich, en elke wil belooft wat de ander ontbeert.” (Augustinus, *Belijdenissen*, 8.9) [31](#page=31).
Augustinus wordt gezien als de meest bekwame laat-Romeinse auteur die de christelijke visie op de menselijke natuur, de genadeleer en het wezen van God heeft geformuleerd. Hij slaagde erin om dit te doen in een taal en stijl ontleend aan de Griekse filosofie, terwijl hij tegelijkertijd uniek bleef door de betekenishorizon van het christelijk geloof. Dit verklaart zijn enorme invloed op de gehele westerse filosofie [32](#page=32).
### 2.4 Het neo-platonisme van Plotinus
Het neo-platonisme van Plotinus wordt in de syllabus besproken, maar niet in de colleges en is geen leerstof voor dit onderdeel [33](#page=33).
---
# Christelijke scholastiek en de Via Moderna
Dit thema behandelt de ontwikkeling van de christelijke filosofie in de middeleeuwen, de bloei van de scholastiek met focus op Thomas van Aquino en Johannes Duns Scotus, en de latere verschuiving naar de Via Moderna met Willem van Ockham.
### 3.1 De christelijke scholastiek: een introductie
Na de verspreiding van het christendom in Europa na de dood van Augustinus, raakte de filosofie steeds meer verweven met het geloof, waarbij de waarheid van de Bijbel als de ultieme bron werd beschouwd voor het wereld-, mens- en godsbeeld. Filosofie werd beoefend in kathedraalscholen en later aan universiteiten, wat leidde tot de ontwikkeling van de scholastiek. Scholastiek, afgeleid van het Griekse 'scholè' (school), omvatte onderwijs door middel van commentaar en kritische dialoog op de Bijbel, de filosofie van Aristoteles, en de geschriften van kerkvaders. De typische scholastieke methode bestond uit het formuleren van een stelling, het overwegen van 'pro' en 'contra' argumenten, gevolgd door een conclusie, vergelijkbaar met de structuur van een 'quaestio' in werken als de Summa Theologiae van Thomas van Aquino [34](#page=34) [35](#page=35).
#### 3.1.1 Vroege denkers en de universaliënstrijd
Belangrijke vroege denkers uit de middeleeuwen zijn onder meer Boethius (480-525), die in zijn "Vertroosting van de filosofie" betoogde dat filosofie troost kan bieden in een grillig leven. Johannes Scotius Eriugena (800-877) postuleerde dat God de wereld schiep om zichzelf te kennen. Pierre Abélard (1079-1142) was een prominente figuur in de universaliënstrijd en is ook bekend om zijn briefwisseling met Heloïse. Abélard had een tolerante geest en beschouwde wijsheid als universeel, wat blijkt uit zijn dialoog tussen een filosoof, een christen en een jood. Anselmus van Canterbury (1033-1109) ontwikkelde het ontologisch godsbewijs, waarbij hij stelde dat uit het idee van God noodzakelijk volgt dat Hij bestaat, omdat volmaaktheid en niet-bestaan onverenigbaar zijn [36](#page=36) [37](#page=37).
### 3.2 De hoog-scholastiek: Thomas van Aquino
#### 3.2.1 Summa Theologiae en het Thomisme
Thomas van Aquino (1225-1274) is een van de meest invloedrijke figuren binnen de scholastiek, wiens werk, met name de "Summa Theologiae", een monumentale synthese vormt tussen filosofie, gebaseerd op Aristoteles, en geloof, ontleend aan de Bijbel en de kerkgeschiedenis. Hoewel Thomas aanvankelijk werd veroordeeld, werd hij later heilig verklaard en in 1879 door Paus Leo XIII benoemd tot "meester der kerkvaders", wat leidde tot een bloeiperiode van het neothomisme. Moderne denkers zoals John Finnis, Elizabeth Anscombe en Alasdair MacIntyre worden beïnvloed door het Thomisme [38](#page=38) [39](#page=39).
Het doel van de "Summa Theologiae" was een omvattend overzicht te geven van de kennis over God, de plaats van de mens in de schepping, en de weg naar heil. Thomas' filosofie stelt dat geloof rationeel onderbouwd kan worden door de filosofie, die hij beschouwde als de "dienstmaagd van de theologie" ($philosophia \text{ ancilla } theologiae$). De menselijke rede ($ratio / \text{intellectus}$) wordt gezien als een door God gegeven vermogen om in de natuur en de kosmos een beeld van God te herkennen ($Imago \text{ Dei}$) [40](#page=40).
##### 3.2.1.1 Opbouw van de Summa Theologiae
De "Summa Theologiae" is thematisch gestructureerd:
* **Eerste deel (Pars Prima):** Behandelt Gods bestaan en natuur, de schepping (engelen, Genesis, de mens), en goddelijk bestuur (voorzienigheid) [41](#page=41).
* **Tweede deel:**
* **Prima Secundae:** Gaat over het doel van de mens, menselijk handelen, passies, goed en kwaad, de morele wet en genade [41](#page=41).
* **Secunda Secundae:** Richt zich op de weg naar heil, de theologische deugden (geloof, hoop, liefde), de kardinale deugden (voorzichtigheid, rechtvaardigheid, moed, matigheid) en wegen naar verlossing [41](#page=41).
* **Derde deel (niet afgewerkt):** Behandelt Christus (leven, lijden, verrijzenis), de sacramenten en het laatste oordeel, voornamelijk ontleend aan andere werken [41](#page=41).
> **Tip:** De driedeling van de Summa Theologiae weerspiegelt een systematische benadering van theologische en filosofische vraagstukken.
##### 3.2.1.2 Rede en Geloof
Thomas van Aquino benadrukte dat rede en geloof weliswaar verschillend zijn, maar elkaar niet tegenspreken. Er is goddelijke waarheid die de zuiver filosofische rede overstijgt en via openbaring (de Bijbel) wordt ontvangen door middel van geloof. Goddelijke waarheid ontglipt echter altijd enigszins aan de menselijke geest en de zuivere rede [42](#page=42).
* “V oor het heil van de mens was het nodig dat, naast de filosofische wetenschappen die door de menselijke rede worden onderzocht, ook een heilige doctrine werd gegeven via goddelijke Openbaring. Het motief hiervoor is dat de mens door God is voorbestemd een doel te bereiken die het begripsvermogen van zijn verstand overstijgt, want zoals Jesaja zegt: “geen oog heeft gezien, buiten U, wat U hebt bereid voor wie U liefhebben.”
Summa Theologiae, Prima Pars, Qaestio 1 [42](#page=42).
#### 3.2.2 God en schepping (i): de godsbewijzen
Geïnspireerd door Arabische filosofen als Al-Farabi (875-950) en Ibn Sina (980-1037), stelt Thomas dat God de ultieme oorzaak is van alles wat bestaat. De schepping is contingent; God had de wereld ook niet kunnen scheppen. Echter, voor zover de wereld geschapen is, beantwoordt deze aan een goddelijk plan. God wordt beschouwd als het Hoogste Zijn dat alles omvat, maar nooit volledig kenbaar is, vergelijkbaar met Plato's Idee van het Goede [43](#page=43).
Thomas, sterk beïnvloed door Aristoteles, vraagt zich af of de wereld van in eeuwigheid had kunnen bestaan. Waar de rede (volgens Aristoteles) dit mogelijk acht, stelt het geloof (de Bijbel) dat de wereld geschapen is. De schepping moet dus een eerste oorzaak hebben die volmaakter is dan de wereld zelf, aangezien de wereld slechts een afschaduwing is van de schoonheid en goedheid van deze ultieme oorzaak, God [44](#page=44).
#### 3.2.3 God en schepping (ii): ziel en vrije wil
Geïnspireerd door Aristoteles, gelooft Thomas van Aquino dat de mens een ziel bezit, die de zetel is van rede en wil, en het vermogen tot vrij handelen bepaalt. Hij maakt een onderscheid tussen het sterfelijke, lichamelijke 'ik' (ego) en de eeuwige ziel (anima). De mens heeft een natuurlijk verlangen naar God, zoals Augustinus ook stelde, en is gericht op het goede. Echter, de mens wordt ook geconfronteerd met lichamelijke drijfveren en driften. Net als bij Plato, waar de wagenmenner de rede is die het paard (eros/driften) stuurt, ziet Thomas de rede als de sturende instantie. Eros, het oerverlangen van de mens, is gericht op de realiteit of zuivere vorm van het Goede [45](#page=45).
De mens kan kiezen om het goede te doen, maar wordt geconfronteerd met de erfzonde. Aristoteles' concept van wilszwakte wordt bij Thomas vertaald naar zonde en een neiging tot het kwade. De mens is van nature op het goede gericht, maar is zwak en heeft genade van God (geloof) nodig voor ware verlossing. Het uiteindelijke doel van het leven is geluk of zaligheid ($beatitudo$), wat verder gaat dan louter $eudaimonia$ [46](#page=46).
#### 3.2.4 Ethiek en politiek bij Thomas
Thomas van Aquino ontwikkelde een christelijke deugdethiek met drie theologische deugden: geloof, hoop en liefde. Zijn natuurwetsdenken, gebaseerd op een hiërarchie van wetten (Eeuwige Wet, Natuurwet, Positieve Wet, Goddelijke Wet), is tot op heden invloedrijk [47](#page=47).
De politieke samenleving is voor Thomas, net als voor Plato en Aristoteles, onontbeerlijk voor de mens om zijn natuurlijk doel te realiseren. De mens wordt pas ten volle mens door de afstemming van zijn individuele zijn op het algemeen belang ($bonum \text{ commune}$). In tegenstelling tot dieren vereist dit rede en coöperatie. Thomas beschouwde monarchie als de beste staatsvorm, omdat de vorst de ene God weerspiegelt, en een groter aantal bestuurders tot meer verdeeldheid zou leiden, en uiteindelijk tot tirannie [48](#page=48).
Daarnaast is er de invloed van Augustinus: het ware heil is $beatitudo$, en daarvoor heeft de mens het Hemelse Rijk nodig. De Kerk wordt gezien als de representatie van dit Hemelse Rijk op aarde, waardoor elke mens lid is van twee koninkrijken. Dit verklaart de wereldse macht van de Katholieke Kerk gedurende de middeleeuwen. Pas vanaf de Verlichting ontstond het idee dat de Kerk, of religie in het algemeen, ondergeschikt zou moeten zijn aan de staat (erastianisme), zoals bepleit door denkers als Thomas Hobbes en Spinoza [49](#page=49).
### 3.3 Johannes Duns Scotus (1265 – 1308)
Johannes Duns Scotus, een Franciscaan, was een briljant intellectueel die een scherpere scheiding aanbracht tussen God en de wereld dan Thomas van Aquino. Hij ontwikkelde een puur wiskundig godsbewijs en stelde dat het gebruik van analogieën, zoals "God is Liefde", misleidend kan zijn. Duns Scotus benadrukte de absolute vrijheid van de wil, zowel die van God als die van de mens. De mens is volgens hem niet zozeer zwak en van nature op het goede gericht, maar juist absoluut vrij en kan kiezen voor het kwade [50](#page=50).
> **Tip:** Vergelijk de visuele weergave van de relatie tussen Rede, Geloof, Kosmos en God bij Thomas van Aquino en Duns Scotus/Ockham om de verschuiving in denken te visualiseren [51](#page=51) [52](#page=52).
### 3.4 Willem van Ockham en de ‘Via Moderna’
Willem van Ockham (1288-1347) wordt gezien als degene die het einde van de scholastiek inluidde, omdat hij de beperkingen van de rede scherper zag dan Thomas van Aquino. Zijn nominalisme stelt dat taal slechts een constructie van de geest is, en dat de geest en de wereld gescheiden zijn, waardoor we nooit de ultieme werkelijkheid of de diepste oorzaak van de dingen kunnen doorgronden. Dit raakt aan de universaliënstrijd, waarbij Ockham geen realiteit toekent aan algemene begrippen (universalia) die 'op zich' bestaan [53](#page=53).
Zijn principe "Entia non sunt multiplicanda sine necessitate" (Men moet de zijnden niet nodeloos uitbreiden) is een kritiek op het idee van op zichzelf staande ideeën die de werkelijkheid nodeloos verdubbelen. De menselijke wil is volgens Ockham geheel vrij, en voluntarisme (nadruk op de wil) houdt in dat de mens kiest voor het kwaad, niet uit zwakheid of een beperkte rede, maar uit een verdorven wil. Hierdoor staat de mens bij Ockham meer 'van God los' [54](#page=54).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Hellenisme | Een cultureel en historisch tijdperk dat begon na de veroveringen van Alexander de Grote, waarin de Griekse cultuur zich verspreidde en versmolt met lokale culturen, met name in het uitgestrekte Romeinse Rijk. |
| Epicurisme | Een filosofische school die is opgericht door Epicurus, gebaseerd op het materialisme en atomisme. Het streeft naar een leven van gematigd genot en het vermijden van lijden, met als ideaal ataraxie of gemoedsrust. |
| Stoïcisme | Een filosofische stroming die het ideaal van perfectie van de Rede (Logos) nastreeft, in plaats van zinnelijk genot. Het pleit voor een leven volgens de natuurwetten, zelfbeheersing en aanvaarding van het lot (amor fati). |
| Scepticisme | Een filosofische houding die twijfel centraal stelt. Het betwijfelt de mogelijkheid van zekere kennis en pleit voor de épochè, een opschorting van het oordeel, om zo gemoedsrust (ataraxie) te bereiken. |
| Épochè | Een kernconcept binnen het scepticisme, dat staat voor de opschorting of stilstand van het denken, waarbij men geen definitieve bevestiging of ontkenning geeft over de aard van de werkelijkheid of kennis. |
| Ataraxie | Een Griekse term die gemoedsrust, onverstoorbaarheid of innerlijke kalmte betekent. Dit was het centrale ethische ideaal binnen zowel het epicurisme als het scepticisme. |
| Logos | Een centraal concept in de Griekse filosofie, met name bij de Stoïcijnen. Het verwijst naar de universele rede, de goddelijke orde, de natuurwet of het goddelijke principe dat de kosmos bestuurt. |
| Corporalisme | Een filosofische opvatting die stelt dat alles, inclusief de ziel, een lichamelijke of materiële aard heeft. De Stoïcijnen hanteerden deze opvatting om hun metafysische ideeën te onderbouwen. |
| Amor Fati | Een Latijnse uitdrukking die "liefde voor het lot" betekent. Dit Stoïcijnse principe houdt in dat men alles wat er gebeurt in het leven aanvaardt, inclusief tegenslagen, als noodzakelijk en goed. |
| Allegorisch lezen | Een interpretatiemethode waarbij een tekst, vaak een religieus of mythisch werk, wordt uitgelegd aan de hand van symbolische betekenissen. Philo van Alexandrië paste dit toe op de Bijbel. |
| Erfzonde | De christelijke leer dat de mens vanaf de geboorte de zonde van Adam en Eva met zich meedraagt. Dit concept verklaart de menselijke neiging tot het kwaad en de noodzaak van genade en verlossing. |
| Eschatologie | Een theologische en filosofische leer die zich bezighoudt met de eindtijd, de uiteindelijke bestemming van de mensheid en de wereld. Het christendom kent een sterke eschatologische component. |
| Scholastiek | Een middeleeuwse filosofische en theologische methode die werd beoefend aan universiteiten. Kenmerkend is de nadruk op logische analyse, dialectiek en commentaar op bestaande teksten, met name Aristoteles en de Bijbel. |
| Summa Theologiae | Een monumentaal werk van Thomas van Aquino dat een synthese vormt tussen filosofie en theologie. Het behandelt systematisch vrijwel alle aspecten van het christelijk geloof en de kerkelijke leer. |
| Philosophia ancilla theologiae | Latijnse uitdrukking die "filosofie is de dienstmaagd van de theologie" betekent. Deze opvatting, prominent bij Thomas van Aquino, stelt dat de filosofie ten dienste staat van de theologie om geloofswaarheden te onderbouwen en te verhelderen. |
| Imago Dei | Latijnse term voor "beeld van God". Dit verwijst naar de christelijke opvatting dat de mens geschapen is naar het beeld en gelijkenis van God, wat de mens een bijzondere waardigheid en potentie geeft. |
| Contingentie | Een filosofisch concept dat de toevalligheid of afhankelijkheid van het bestaan aanduidt. De schepping is contingent, wat betekent dat ze niet noodzakelijk is en door een externe oorzaak tot stand is gekomen. |
| Voluntarisme | Een filosofische stroming die de nadruk legt op de rol van de wil, zowel in God als in de mens. Bij Ockham impliceert het dat de wil van de mens absoluut vrij is en dat keuzevrijheid de primaire drijfveer is, zelfs voor het kwaad. |
| Nominalisme | Een middeleeuwse filosofische stroming die stelt dat universele begrippen (universalia) slechts namen of mentale constructies zijn, en geen onafhankelijke werkelijkheid bezitten. Willem van Ockham was een prominent nominalist. |