Dermatology
Cover
26_S2 Syndromale lessen 2.pptx
Summary
# Huid- en wondinfecties
Dit onderwerp omvat infecties van de huid en bijbehorende structuren, die zowel op intacte huid als na verwondingen kunnen voorkomen, met een focus op klinische presentaties, verwekkers, overdracht en behandelingsstrategieën.
### 1.1 Klinisch beeld en deelsyndromen
Huid- en adnexinfecties, al dan niet op intacte huid of na een wonde, presenteren zich primair met lokale symptomen van inflammatie. Koorts kan optreden bij uitgebreidere letsels. Complicaties kunnen bestaan uit lokale of systemische uitbreiding van de inflammatie. Aanverwante ziekten en syndromen omvatten exantheem bij infecties en toxische aantasting van de huid.
#### 1.1.1 Symptomen en verwekkers
De klassieke tekenen van inflammatie zijn: *rubor* (roodheid), *calor* (warmte), *dolor* (pijn) en *tumor* (zwelling). Koorts duidt op uitgebreidere letsels. Verwekkers zijn voornamelijk bacteriën, virussen en schimmels.
#### 1.1.2 Overdracht en incubatietijd
Overdracht gebeurt meestal via direct contact. Vanuit de lichaamseigen flora kan een infectie ontstaan bij lokale verzwakking van de huidbarrières. De incubatietijd is afhankelijk van de specifieke verwekker.
#### 1.1.3 Diagnose en behandeling
Diagnose is voornamelijk klinisch. Soms is afname van kweken relevant voor identificatie van de verwekker. Behandeling en preventie zijn afhankelijk van de verwekker; antibiotica of antimycotica kunnen noodzakelijk zijn.
#### 1.1.4 Verloop
Bij gezonde personen zijn huidinfecties vaak zelflimiterend. Bij zieken of verzwakten, met name bij uitgebreide brandwonden die grote barrière defecten en verminderde immuniteit met zich meebrengen, kunnen huidinfecties ernstiger verlopen. Kiemen worden bij herstel geklaard, hoewel virussen chronisch aanwezig kunnen blijven.
##### 1.1.4.1 Staphylococcus aureus
*Staphylococcus aureus* is een veelvoorkomende verwekker, aanwezig bij ongeveer 30% van de bevolking in de neusgang. Het heeft talrijke virulentiefactoren. Overdracht vindt plaats via droplets, direct en indirect contact. Schade aan huid of slijmvliezen kan leiden tot verspreiding via lymfe- en bloedbaan. De afwezigheid van een infectie is afhankelijk van het aantal bacteriën, virulentie, weefselreactie, snelheid van de ontstekingsreactie en persoonlijke afweer. Abcesvorming, bestaande uit pus (dode en levende *S. aureus*, necrotisch weefsel, leukocyten), beschermt tegen verspreiding.
Coagulase-negatieve stafylokokken (CNS) zijn minder virulent dan *S. aureus* en koloniseren massaal de huid. Ze kunnen echter infecties veroorzaken wanneer ze de bloedbaan bereiken, bijvoorbeeld via katheters.
##### 1.1.4.2 Pathogenese
Lokale proliferatie van kiemen leidt tot weefselschade en bemoeilijkt de afweer. Virussen infecteren intacte opperhuid moeilijk en vereisen een barrière defect. Vreemde lichamen bemoeilijken de genezing van wonden. Reinigen van wonden en incisie van abcessen zijn belangrijke maatregelen.
Vroeger waren *S. aureus*-stammen penicillinegevoelig. Nu is 90-95% resistent door penicillinase. Huidinfecties worden daarom behandeld met penicillineresistent penicilline (oxacilline, flucloxacilline, methicilline).
MRSA (*Methicillin-Resistant Staphylococcus aureus*) is resistent tegen methicilline en alle bèta-lactam antibiotica, en vaak ook tegen andere antibiotica, wat ernstige infecties kan veroorzaken die behandeld worden met vancomycine intraveneus.
#### 1.1.5 Diagnose
De diagnose is voornamelijk klinisch. Gramkleuring en kweek zijn nuttig voor het aantonen van verwekkers. Een typisch beeld is een uitstrijkje van pus met gramkleuring dat neutrofielen en stafylokokken toont. Grote witte kolonies op kweek wijzen vaak op stafylokokken, terwijl kleine puntjes op streptokokken kunnen duiden.
#### 1.1.6 Specifieke huidinfecties
##### 1.1.6.1 Impetigo
* **Verwekker:** *Staphylococcus aureus* (met exfoliatietoxines die blaarvorming veroorzaken, zoals bij Staphylococcal scalded skin syndrome bij jonge kinderen) of groep A streptokokken (*S. pyogenes*), of een menginfectie hiervan.
* **Voorkomen:** Infectie van de epidermis met vorming van vesikels/pustels die indrogen en korstjes vormen. Komt vaker voor bij kinderen en bij beschadigde huid.
* **Verloop:** Geneest spontaan op enkele weken. Beperking door ontsmetten en vermijden van direct contact.
* **Diagnostiek:** Klinische verschijnselen.
* **Preventie:** Hygiëne, ontsmetten van wondjes.
* **Behandeling:** Geen specifieke behandeling nodig, eventueel fusidinezuur zalf. Bij uitgebreide infectie antibiotica (flucloxacilline).
##### 1.1.6.2 Folliculitis, furunkel en karbonkel
* **Verwekker:** Voornamelijk *Staphylococcus aureus*.
* **Voorkomen:** Infecties van haarfollikels (bevorderd door talg). Folliculitis: puistje met geel puntje. Furunkel: lokaal abces (steenpuist). Karbonkel: fistelvorming naar de diepte wanneer etter doorbreekt subcutaan met individuele etterkopjes.
* **Verloop:** Kan spontaan genezen.
* **Diagnostiek:** Klinische verschijnselen.
* **Behandeling:** Folliculitis: hygiëne, wassen, vermijden van vette crèmes. Furunkel/karbonkel: bij koorts of op gevaarlijke locaties (rond de neus) antibiotica (flucloxacilline). Incisie en drainage kan noodzakelijk zijn.
##### 1.1.6.3 Erysipelas en cellulitis
* **Verwekker:** Groep A streptokokken; cellulitis ook *Staphylococcus aureus*.
* **Voorkomen:** Infectie van de dermis en subcutis met koorts en malaise. Cellulitis is minder scherp begrensd en dieper.
* **Verloop:** Zelden spontane genezing. Ernstig verloop kan hospitalisatie vereisen.
* **Diagnostiek:** Klinische verschijnselen.
* **Behandeling:** Antibiotica (flucloxacilline), oedeem inzwachtelen.
##### 1.1.6.4 Necrotiserende infectie
* **Verwekker:** Groep A streptokokken, *Staphylococcus aureus*, menginfecties met grampositieve en gramnegatieve anaëroben, *Clostridium perfringens* (gasgangreen).
* **Voorkomen:** Hevige pijn en koorts, evolutie naar sepsis. Vaak na trauma of chirurgie.
* **Verloop:** Weefselnecrose door ischemie, snelle uitbreiding, sepsis en orgaanfalen. Gasgangreen kenmerkt zich door de aanwezigheid van gas in het weefsel.
* **Diagnostiek:** Klinische verschijnselen, eventueel naaldaspiratie.
* **Preventie:** Cruciaal is het meedogenloos reinigen van vuile wonden (scrubben, zuurstofwater) en eventueel profylactische antibiotica.
* **Behandeling:** Chirurgie, intraveneuze antibiotica, intensieve opvolging en ondersteuning van vitale functies.
##### 1.1.6.5 Bijtwonden
* **Verwekker:** Voornamelijk *Staphylococcus aureus* en gemengde orale flora van bijtend dier/mens.
* **Symptomen:** Roodheid, eventueel etter.
* **Diagnostiek:** Klinische verschijnselen, anamnese.
* **Preventie:** Bijten vermijden. Reinigen van wonden, preventieve antibiotica bij katten- of mensenbeten, post-expositie profylaxe tegen tetanus.
* **Behandeling:** Breedspectrum antibiotica, bijvoorbeeld amoxicilline met clavulaanzuur.
##### 1.1.6.6 Progressieve cellulitis bij diabetes-voet
Dit kan leiden tot kolonisatie met bacteriën en infectietekenen, waarvoor antibiotica noodzakelijk zijn.
##### 1.1.6.7 Gemengd bacteriële chronische wondkolonisatie
Chronische wonden, zelfs indien niet primair infectieus, worden snel gekoloniseerd door diverse bacteriën. Dit is op zich geen infectie en antibiotica dienen hier niet onterecht voor te worden ingezet, omdat dit leidt tot kolonisatie met meer resistente bacteriën.
##### 1.1.6.8 Gemengd bacteriële chronische wondinfectie
Indien er sprake is van een infectie, is wondzorg (schoonhouden, verbandwissels) cruciaal. Bij uitbreiding is systemische behandeling nodig.
##### 1.1.6.9 Clostridium perfringens (gasgangreen)
* **Verwekker:** *Clostridium perfringens* en aanverwante soorten, aanwezig als sporen in aarde en vuil.
* **Voorkomen:** Vaak in vuile wonden, bijvoorbeeld na traumata of chirurgische ingrepen. Kenmerkend is de productie van gas door de bacterie, wat leidt tot crepitatie onder de huid.
* **Verloop:** Zeer ernstig, snel weefseldestructief proces.
* **Behandeling:** Onmiddellijke chirurgie (debridering), intraveneuze antibiotica en ondersteuning van vitale functies.
##### 1.1.6.10 Virale huidinfecties
* **Herpes labialis (koortsblaasjes)**
* **Verwekker:** HSV type 1 (typisch bovenste lichaamshelft, virus in *ggl. trigeminale*) en HSV type 2 (typisch onderste lichaamshelft, virus in *sacrale ggl.*).
* **Voorkomen:** Primaire infectie is vaak asymptomatisch. Reactivatie leidt tot vesikels met helder vocht, die later korstjes vormen. Optreden bij stress, menstruatie, koorts, zonlicht.
* **Transmissie:** Direct contact, ook indien blaasjes nog niet verkorst zijn. Seropositiviteit is hoog.
* **Verloop:** Virus blijft definitief aanwezig in neuronen.
* **Diagnostiek:** Klinische verschijnselen.
* **Preventie:** Vermijden van direct contact.
* **Behandeling:** Afwachten; bij complicaties zinkoxide/zinksulfaat of aciclovir. Bij systemische infecties (ook immuundeficiëntie) oraal aciclovir.
* **Varicella en zona (waterpokken en gordelroos)**
* **Verwekker:** Varicella zoster virus (VZV), een herpesvirus.
* **Voorkomen:** Primaire infectie: waterpokken (vlekken met jeukende blaasjes die korstjes worden), met risico op bacteriële superinfectie en littekens. Reactivatie: gordelroos (*herpes zoster*) op een bijbehorend dermatoom, vaak eenmalig. Postherpetische pijn kan maanden aanhouden. Zeldzame complicaties: pneumonie, meningitis, encefalitis.
* **Verloop:** Zeer besmettelijk totdat de blaasjes verkorst zijn. Incubatietijd is ongeveer 14 dagen.
* **Diagnostiek:** Klinische verschijnselen.
* **Preventie:** Vermijden van direct contact.
* **Behandeling:** Kinderen normaal niet behandeld. Acyclovir bij kinderen met verzwakt afweer of om koortsduur te verkorten. Bij personen ouder dan 12 jaar en bij verzwakten, antivirale therapie.
* **Verrucae vulgares (wratjes)**
* **Verwekker:** HPV (ongeveer 70 genotypes).
* **Verloop:** Transmissie door direct contact. Het virus dringt door minimale huidschade binnen en vermenigvuldigt zich in de differentiërende basale cellen van de epidermis.
* **Mollusca Contagiosa (waterwratjes):**
* **Verwekker:** Molluscum contagiosum virus (molluscipoxvirus).
* **Verloop:** Transmissie door direct contact, incubatietijd is maanden. Papels met afgeplat oppervlakte. Weinig complicaties.
##### 1.1.6.11 Schimmelinfecties
* **Tinea pedis (atleetvoet)**
* **Verwekker:** Dermatofyten (keratinofiele schimmels), zoals *Trichophyton rubrum*.
* **Voorkomen:** Erythemateuze huid, schilfering, jeuk. Vooral op voeten (door vochtige omstandigheden, slecht ventilerende schoenen), maar ook op andere plaatsen.
* **Verloop:** Moeilijk spontaan te genezen.
* **Diagnostiek:** Klinische verschijnselen, eventueel kweek.
* **Preventie:** Goede ventilatie van de voeten.
* **Behandeling:** Antischimmel zalf.
* **Candidiasis:** Gisten die huidinfecties kunnen veroorzaken, met name in vochtige huidplooien (vagina, mond: spruw).
### 1.2 Genitale infecties
Genitale infecties omvatten infecties van de geslachtsorganen, meestal seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA's), maar ook SOA's die andere organen infecteren (bv. HBV, HIV).
#### 1.2.1 Hoofdsymptomen en syndromen
* Vaginitis, urethritis, cervicitis (met kans op opstijgende infectie: PID).
* Ulcera/vesikels.
* Vaak asymptomatisch.
* Tumoren, wratten (door HPV).
* Niet-genitaal gelokaliseerde infecties (HIV, Hepatitis B).
#### 1.2.2 Complicaties
* Opstijgende infectie met inflammatie (PID), met risico op infertiliteit en extra-uteriene zwangerschap.
* Systemische/metastatische infecties.
* Ontwikkeling van kanker (bv. door HPV).
#### 1.2.3 SOA versus niet-SOA
SOA's worden seksueel overgedragen en vereisen partnerbehandeling. Niet-SOA's hebben geen seksuele overdracht.
#### 1.2.4 Vaginitis
De normale vaginale flora, rijk aan lactobacillen, produceert een zure pH die het microbioom stabiliseert. Verstoring hiervan kan leiden tot vaginitis.
* **Bacteriële vaginose (BV):**
* **Kenmerken:** Overgroei van bacteriën die normaal tot de flora behoren (*Prevotella spp., Gardnerella vaginalis*, etc.). Geeft storend vaginaal verlies met kenmerkende geur. Beschouwd als een "niet-gezonde" microflora, die de transmissie van SOA's kan verhogen en geassocieerd is met vroeggeboorte (hoewel behandeling met antibiotica hier niet altijd effectief tegen is).
* **Diagnose:** Amsel criteria (stinkend, grijs, homogeen beslag; verhoogde pH; hoge concentratie amines; clue cells).
* **Behandeling:** Metronidazol of clindamycine, oraal of lokaal. Frequente recidieven.
* **Candida vaginitis:**
* **Kenmerken:** Overgroei van *C. albicans*, wat leidt tot witverlies en een branderig gevoel. Hogere incidentie na antibioticagebruik en bij diabetes.
* **Verloop:** Komt relatief vaak voor, meestal zonder partnerbehandeling nodig te zijn.
* **Trichomonas vaginalis vaginitis:**
* **Kenmerken:** Een SOA, veroorzaakt door een protozoön. Geeft fluor, branderigheid en jeuk.
* **Complicaties:** PID, prematuur geboren worden.
* **Behandeling:** Eenmalige behandeling met metronidazol oraal. Partnerbehandeling is noodzakelijk.
#### 1.2.5 SOA's strictu sensu
* **Kenmerken:** Lokale symptomen (ulcera, pijn, afscheiding, inflammatie) en soms systemische symptomen (koorts, huiduitslag). Lange-termijn complicaties omvatten lokale tumoren, infertiliteit en infectie op afstand (bv. neurosyfilis).
* **Verwekkers:** Virussen, bacteriën, protozoa, insecten.
* **Overdracht:** Direct contact met de geslachtsorganen, soms via handen.
* **Diagnose:** Directe methoden en serologie. Syndromale behandeling is soms mogelijk (bv. PID, urethritis).
* **Behandeling en preventie:** Antibiotica, antivirale therapie. Partnerbehandeling en veilige seks zijn essentieel. Vaccinatie is voor sommige SOA's beschikbaar.
##### 1.2.5.1 Gonorroe (*Neisseria gonorrhoeae*)
* **Kenmerken:** Bacterie met efficiënte aanhechting aan epithelia. Veroorzaakt urethritis bij mannen (branderig gevoel, wit-geel-groen secreet: "druiper"). Vrouwen hebben vaak milde of geen symptomen, of symptomen die lijken op een urineweginfectie. Kan ook rectaal of faryngeaal voorkomen.
* **Systemische symptomen:** Artritis, tenosynovitis, dermatitis.
* **Complicaties:** Opstijgende infecties (PID), met risico op infertiliteit en extra-uteriene zwangerschappen. Bij mannen epididymitis.
* **Overdracht:** Contact met geïnfecteerde geslachtsorganen, anus, mond. Overdracht bij bevalling is mogelijk.
* **Diagnostiek:** Gramkleuring en kweek, PCR.
* **Behandeling en preventie:** Antibiotica, rekening houdend met hoge resistentie. Veilige seks en partnerbehandeling.
##### 1.2.5.2 Chlamydia (*Chlamydia trachomatis*)
* **Kenmerken:** Obligaat intracellulair levende bacterie. Veroorzaakt urethritis bij mannen (vaak asymptomatisch) en cervicitis bij vrouwen (vaak asymptomatisch). Verschillende serotypes geassocieerd met kliniek (SOA's, trachoma, lymphogranuloma venerum).
* **Complicaties:** PID, belangrijke oorzaak van verworven infertiliteit.
* **Overdracht:** Contact met geïnfecteerde geslachtsorganen, anus, mond. Relatief frequent bij jongeren.
* **Diagnostiek:** PCR is de belangrijkste test. Niet zichtbaar op gramkleuring en niet kweekbaar in routine.
* **Behandeling en preventie:** Antibiotica (doxycycline, azithromycine). Veilige seks en partnerbehandeling.
##### 1.2.5.3 Genitale Mycoplasmata
* **Kenmerken:** Eenvoudige bacteriën zonder celwand, resistent tegen bèta-lactams. *Mycoplasma hominis* en *Ureaplasma urealyticum* zijn commensalen, maar *Mycoplasma genitalium* wordt beschouwd als pathogeen met een vergelijkbaar spectrum als *C. trachomatis*.
* **Diagnose:** PCR.
* **Behandeling:** Vaak syndromaal behandeld, omdat de gevoeligheid van Mycoplasma en Chlamydia vergelijkbaar is.
##### 1.2.5.4 Trichomonas vaginalis
* **Kenmerken:** Parasitair protozoön. Mannen: urethritis. Vrouwen: vulvitis, vaginitis (fluor, branderigheid, jeuk).
* **Complicaties:** PID, prematuur geboren worden.
* **Overdracht:** Seksueel contact.
* **Diagnostiek:** Microscopie (wet stain) op vers staal.
* **Behandeling:** Eenmalige behandeling met metronidazol oraal. Partnerbehandeling essentieel.
##### 1.2.5.5 Genitale herpes (HSV)**
* **Kenmerken:** DNA-virus. Voornamelijk HSV type 2 geassocieerd met genitale infectie. Infectie is definitief; virus blijft latent in sensoriële neuronen en kan heropflakkeren. Lokale symptomen: polycyclische blaasjes/ulcera.
* **Complicaties:** Pijnlijke recidieven, overdracht bij bevalling (herpes neonatorum).
* **Overdracht:** Contact van geslachtsorganen (huid op huid), ook indirect.
* **Diagnostiek:** Klinisch, eventueel PCR.
* **Behandeling en preventie:** Aciclovir bij opstoten. Condoomgebruik ter preventie (dekt niet alle oppervlakken).
##### 1.2.5.6 Genitale wratten en carcinoom (HPV)**
* **Kenmerken:** Naakt DNA-virus met vele types. Sommige types (bv. HPV 16 en 18) zijn hoog-risico voor carcinoom (cervixkanker). Infectie is niet altijd definitief; het virus kan geklaard worden.
* **Complicaties:** Lokale tumoren.
* **Overdracht:** Contact van geslachtsorganen, ook indirect.
* **Diagnostiek:** PCR, screening op metaplasie/kanker.
* **Preventie:** Vaccinatie dekt een beperkt aantal types. Screening blijft nodig. Condoomgebruik ter preventie.
##### 1.2.5.7 Syfilis (*Treponema pallidum*)
* **Kenmerken:** Bacterie die zich systemisch kan verspreiden.
* **Primaire syfilis:** Lokale infectie met "ulcus durum" of sjanker (harde, pijnloze papel), geneest spontaan maar verspreidt zich.
* **Secundaire syfilis (na maanden):** Systemische verspreiding, huid- en mucosale letsels.
* **Tertiaire syfilis (na jaren):** Chronische inflammatie in organen met onomkeerbare orgaanschade (neurologische, psychiatrische, cardiale complicaties).
* **Overdracht:** Contact van geslachtsorganen, recent toegenomen incidentie. Congenitale overdracht mogelijk.
* **Diagnostiek:** Microscopie, serologie (sommige testen levenslang positief, andere negatief na behandeling).
* **Behandeling en preventie:** Penicilline is nog steeds gevoelig. Veilige seks en partnerbehandeling.
### 1.3 Overige infecties met relevantie voor huid en genitale tractus
#### 1.3.1 Cryptosporidiose
Niet direct behandeld in het verstrekte document, maar kan huidletsels veroorzaken bij immuungecompromitteerde patiënten.
#### 1.3.2 CMV en EBV infecties
Hoewel primair systemische infecties, kunnen ze gepaard gaan met huiduitslag en worden ze hieronder besproken vanwege hun implicatie bij huid- en genitale gerelateerde klachten of symptomen.
* **Cytomegalievirus (CMV)**
* **Voorkomen:** Frequent. Overdracht via speeksel en urine. Belangrijk voor transmissie van zuigeling/kind naar moeder bij verschonen, met risico voor zwangere vrouwen.
* **Verloop:** Bij immuunsupressie kan het een ernstige ziekte veroorzaken (hematologische, gastro-intestinale complicaties).
* **Diagnostiek:** Serologie (IgG en IgM).
* **Behandeling:** Ganciclovir bij immuunsupressie.
* **Epstein-Barr virus (EBV)**
* **Voorkomen:** Infecteert nagenoeg iedereen tegen de volwassen leeftijd. Meestal asymptomatisch op jonge leeftijd. Overdracht via speeksel (incubatie +/- een maand). Veroorzaakt mononucleosis infectiosa (klierkoorts).
* **Verloop:** Geneest spontaan, met symptomen die weken tot maanden kunnen aanhouden. Geassocieerde hepatitis, zelden neurologische complicaties.
* **Diagnostiek:** Klinische verschijnselen, serologie (Paul-Bunnell test, specifieke EBV-serodiagnostiek).
* **Preventie:** Geen vaccin.
#### 1.3.3 Listeria monocytogenes infectie
Relevant bij zwangerschap, kan congenitale afwijkingen veroorzaken. Hoewel niet primair een huidinfectie, kan het leiden tot diverse symptomen, inclusief huiduitslag.
### 1.4 Microbiologische aanpak bij zwangerschap
Bij zwangere vrouwen is screening op diverse infecties cruciaal, waaronder:
* Syfilis
* HIV
* HBV
* VZV
* Toxoplasmose
* CMV (serostatus IgG en IgM; aviditeit van IgG kan helpen bij datering recente infectie)
* Rubella (indien niet gevaccineerd, ter preventie van malformaties)
* Bacteriurie (risico op vroeggeboorte)
* Kolonisatie door groep B streptokokken (risico op neonatale sepsis)
* Genitale herpes (risico op neonatale herpes)
Preventie van Listeria monocytogenes infectie is ook belangrijk. Vaccinatie met levend verzwakt virus is gecontra-indiceerd tijdens zwangerschap.
---
Dit is een gedetailleerd overzicht van huid- en wondinfecties, met specifieke aandacht voor bacteriële, virale en schimmelinfecties, evenals genitale infecties en hun klinische implicaties. De focus ligt op diagnose, behandeling en preventie, met nadruk op de relevantie van specifieke verwekkers en hun pathogenese.
---
# Genitale infecties en SOA's
Dit deel van de studiegids behandelt genitale infecties en seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA's), met een focus op de verschillende syndromen, hun oorzaken, complicaties en diagnostiek.
## 2. Genitale infecties en SOA's
Genitale infecties en seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA's) omvatten een breed scala aan infecties die primair de geslachtsorganen aantasten, maar ook andere organen kunnen infecteren of elders in het lichaam symptomen kunnen veroorzaken. Deze infecties kunnen leiden tot diverse syndromen zoals vaginitis, urethritis, cervicitis, en ulcusvorming, met potentieel ernstige complicaties zoals Pelvic Inflammatory Disease (PID), infertiliteit en zelfs kanker.
### 2.1 Syndromen van genitale infecties
#### 2.1.1 Vaginitis
Vaginitis is een ontsteking van de vagina die wordt gekenmerkt door veranderingen in de normale vaginale flora, die doorgaans rijk is aan lactobacillen. Deze flora produceert lactaat, wat zorgt voor een zure pH en stabiliteit van het vaginale microbioom. Verstoorde balansen kunnen leiden tot symptomen als vaginale afscheiding (fluor), jeuk, branderigheid en een onaangename geur.
Er zijn drie hoofdoorzaken van vaginitis:
* **Bacteriële vaginose:** Dit is de meest voorkomende oorzaak en wordt gekenmerkt door een overgroei van bacteriën die normaal deel uitmaken van de vaginale flora, zoals *Prevotella spp.* en *Gardnerella vaginalis*. Het wordt vaak geassocieerd met een kenmerkende visgeur van de afscheiding. Hoewel het primair ongemak veroorzaakt, kan het ook het risico op de overdracht van andere SOA's verhogen en geassocieerd worden met vroeggeboorte bij zwangere vrouwen. Diagnose geschiedt aan de hand van de Amsel criteria, die kijken naar afscheiding, pH, amines en "clue cells" bij microscopie. Behandeling gebeurt met metronidazol of clindamycine, maar recidieven zijn frequent.
* **Candida vaginitis (gistinfectie):** Een overgroei van *Candida albicans* is relatief frequent, vooral na antibioticagebruik of bij diabetes. Kenmerkend is een witte, kaasachtige afscheiding en een branderig gevoel. Behandeling gebeurt met antischimmelmiddelen.
* **Trichomonas vaginalis vaginitis:** Dit is een echte SOA, veroorzaakt door het protozoön *Trichomonas vaginalis*. Het kan urethritis bij mannen veroorzaken (branderigheid, jeuk) en vulvitis en vaginitis bij vrouwen. Een eenmalige behandeling met metronidazol is meestal effectief. Partnerbehandeling is essentieel.
#### 2.1.2 Urethritis
Urethritis is een ontsteking van de urinebuis (urethra). Bij mannen uit dit zich vaak als een branderig gevoel tijdens het plassen en een wit-geel-groene afscheiding (druiper). Bij vrouwen zijn de symptomen vaak milder of afwezig, of kunnen lijken op een urineweginfectie (UWI). Belangrijke verwekkers zijn *Neisseria gonorrhoeae* (gonorroe) en *Chlamydia trachomatis*.
#### 2.1.3 Cervicitis
Cervicitis is een ontsteking van de baarmoederhals (cervix). *Chlamydia trachomatis* is een veelvoorkomende verwekker. Symptomen kunnen een verhoogde afscheiding, bloedverlies tussen menstruaties door en een branderig gevoel zijn, maar de infectie is vaak asymptomatisch, vooral bij vrouwen.
#### 2.1.4 Pelvic Inflammatory Disease (PID)
PID is een opstijgende infectie vanuit de cervix of vagina naar de bovenste geslachtsorganen (baarmoeder, eileiders, eierstokken). Het wordt vaak veroorzaakt door *Chlamydia trachomatis* en *Neisseria gonorrhoeae*. Complicaties zijn ernstig en omvatten chronische pijn, infertiliteit en een verhoogd risico op buitenbaarmoederlijke zwangerschappen.
#### 2.1.5 Ulcera en vesikels
Genitale ulcera (zweertjes) en vesikels (blaasjes) kunnen wijzen op verschillende SOA's, zoals:
* **Genitale herpes:** Veroorzaakt door herpes simplex virus (HSV), meestal type 2 voor genitale infecties. Kenmerkend zijn pijnlijke blaasjes die openbarsten en zweren vormen. De infectie is levenslang aanwezig en kan recidiveren. Behandeling met antivirale middelen zoals aciclovir kan de symptomen verlichten.
* **Syfilis:** Veroorzaakt door de bacterie *Treponema pallidum*. Het begint met een pijnloze zweer (sjanker of ulcus durum) in de primaire fase, gevolgd door systemische verspreiding en secundaire (huiduitslag, slijmvliesletsels) en tertiaire (neurologische, cardiale complicaties) stadia. Behandeling met penicilline is effectief, maar serologische testen kunnen levenslang positief blijven.
* **Humaan Papillomavirus (HPV):** Sommige types HPV veroorzaken genitale wratten. Andere, hoog-risico types, kunnen leiden tot premaligne laesies en uiteindelijk kanker (vooral cervixkanker). Infectie is vaak asymptomatisch en kan door het lichaam geklaard worden, maar kan ook persisteren. Vaccinatie biedt bescherming tegen de meest risicovolle types.
#### 2.1.6 Asymptomatische infecties
Veel SOA's, met name infecties met *Chlamydia trachomatis* en *Mycoplasma genitalium*, kunnen langdurig asymptomatisch verlopen. Dit maakt vroege detectie en behandeling lastig en draagt bij aan verdere verspreiding.
### 2.2 Belangrijke verwekkers en hun kenmerken
* ***Neisseria gonorrhoeae***: Een gram-negatieve diplokok die urethritis, cervicitis, proctitis en faryngitis kan veroorzaken. Kan leiden tot PID en systemische complicaties zoals artritis. Diagnostiek gebeurt via gramkleuring, kweek en PCR. Behandeling met antibiotica, met aandacht voor resistentie.
* ***Chlamydia trachomatis***: Een obligaat intracellulaire bacterie. Veroorzaakt urethritis, cervicitis en is een belangrijke oorzaak van PID en infertiliteit. Diagnostiek vereist PCR, aangezien het niet eenvoudig te kweken is. Behandeling met antibiotica zoals doxycycline of azithromycine.
* ***Trichomonas vaginalis***: Een protozoön dat vaginitis en urethritis veroorzaakt. Diagnose via microscopie of PCR. Behandeling met metronidazol.
* **Herpes Simplex Virus (HSV) type 2:** Veroorzaakt genitale herpes met pijnlijke blaasjes en ulcera. Levenslange infectie met recidieven. Behandeling met aciclovir.
* ***Treponema pallidum***: De veroorzaker van syfilis, met primaire (sjanker), secundaire en tertiaire stadia. Diagnose via serologie. Gevoelig voor penicilline.
* **Humaan Papillomavirus (HPV):** Meer dan 100 types, waarvan sommige genitale wratten veroorzaken en andere hoog-risico types geassocieerd zijn met kanker. Diagnostiek via PCR en screening op premaligne laesies. Preventie via vaccinatie en veilige seks.
* **Mycoplasma genitalium:** Een relatief recent ontdekte SOA die urethritis, cervicitis en PID kan veroorzaken. Diagnostiek via PCR. Behandeling met antibiotica.
* **Genitale Mycoplasmata (Mycoplasma hominis, Ureaplasma urealyticum):** Vaak commensalen, maar kunnen bijdragen aan bacteriële vaginose en andere genitale infecties. Diagnostiek via PCR.
### 2.3 Diagnose en behandeling
Diagnostiek van genitale infecties en SOA's omvat vaak een combinatie van:
* **Klinisch onderzoek:** Beoordeling van symptomen en lichamelijke afwijkingen.
* **Microscopie:** Directe visualisatie van micro-organismen in afscheidingen (bv. "clue cells" bij bacteriële vaginose, *Trichomonas vaginalis*).
* **Kweek:** Isoleren en identificeren van bacteriën.
* **PCR (Polymerase Chain Reaction):** Zeer gevoelige methode voor het detecteren van nucleïnezuur van pathogenen, vooral nuttig voor *Chlamydia trachomatis* en *Mycoplasma genitalium*.
* **Serologie:** Detectie van antistoffen in het bloed, nuttig voor virale infecties (HSV, HPV, Syfilis) en om eerdere infecties te diagnosticeren.
Behandeling is afhankelijk van de verwekker en kan bestaan uit:
* **Antibiotica:** Voor bacteriële infecties zoals gonorroe, chlamydia, syfilis.
* **Antivirale middelen:** Voor virale infecties zoals herpes genitalis.
* **Antischimmelmiddelen:** Voor candida-infecties.
* **Antiparasitaire middelen:** Voor *Trichomonas vaginalis*.
**Cruciaal is de behandeling van seksuele partners om herinfectie en verdere verspreiding te voorkomen.**
### 2.4 Preventie
Preventie van SOA's is fundamenteel en omvat:
* **Veilige seks:** Gebruik van condooms vermindert het risico aanzienlijk.
* **Regelmatige screening:** Vooral voor risicogroepen en asymptomatische infecties.
* **Vaccinatie:** Beschikbaar tegen HPV en Hepatitis B (dat ook seksueel overdraagbaar is).
* **Hygiëne:** Goede persoonlijke hygiëne kan bijdragen aan het voorkomen van sommige infecties.
### 2.5 Specifieke situaties
* **Zwangerschap:** Veel SOA's kunnen tijdens de zwangerschap overgedragen worden op het kind, met potentieel ernstige gevolgen. Screening op SOA's tijdens de zwangerschap is daarom essentieel.
* **Prothese-infecties:** Infecties van geïmplanteerde materialen (bv. katheters, kunstkleppen) kunnen biofilm-vorming veroorzaken, wat de klaring door het immuunsysteem bemoeilijkt en vaak verwijdering van het implantaat vereist.
> **Tip:** Het is belangrijk om te onthouden dat veel SOA's asymptomatisch kunnen verlopen. Regelmatige controles, vooral bij wisselende seksuele contacten, zijn essentieel voor vroege detectie en behandeling.
> **Tip:** Bij de diagnose van een SOA is het altijd noodzakelijk om na te gaan of seksuele partners ook geïnfecteerd kunnen zijn en, zo ja, deze mee te behandelen. Dit is cruciaal om zowel herinfectie als verdere verspreiding te voorkomen.
---
# Infecties van het centraal zenuwstelsel
Infecties van het centraal zenuwstelsel (CZS) omvatten aandoeningen van de hersenen, het ruggenmerg en de omringende vliezen, die potentieel levensbedreigend zijn en zich presenteren met diverse neurologische symptomen.
## 7. Infecties van het centraal zenuwstelsel
### 7.1 Klinisch beeld en deelsyndromen
Infecties van de hersenen, het ruggenmerg en de bijhorende vloeistoffen manifesteren zich primair door neurologische symptomen. De aard van deze symptomen is leeftijdsafhankelijk; typische nekstijfheid bij meningeale prikkeling kan ontbreken bij zuigelingen en peuters. Complicaties kunnen leiden tot neurologische of psychiatrische restletsels. Afhankelijk van de verwekker en de gastheer kan de infectie snel evolueren naar een systemische infectie, wat een spoeddiagnose en -behandeling vereist. Andere oorzaken van meningeale prikkeling of cerebrovasculaire accidenten kunnen initieel op een CZS-infectie lijken, maar koorts is niet altijd aanwezig.
#### 7.1.1 Symptomen
* **Neurologische symptomen:** Hoofdpijn, foto- en fonofobie (licht- en geluidsgevoeligheid), sensoriële defecten, bewustzijnsdaling.
* **Psychiatrische symptomen:** Soms, met name bij virale encefalitis.
* **Symptomen van intracraniële overdruk:** Braken, nekstijfheid, hypertensie en bradycardie.
* **Koorts:** Vaak aanwezig, maar niet altijd. De klassieke triade van koorts, nekstijfheid en veranderde geestestoestand wordt slechts bij ongeveer 50% van de patiënten gezien, met name bij pneumokokkenmeningitis.
#### 7.1.2 Verwekkers
* **Virussen:** Met name herpesvirussen en enterovirussen.
* **Bacteriën:** Belangrijke verwekkers zijn *Neisseria meningitidis* (meningokok), *Streptococcus pneumoniae* (pneumokok), en historisch *Haemophilus influenzae* (minder frequent door vaccinatie). Opportunistische pathogenen kunnen binnendringen wanneer barrières doorbroken zijn (bv. na trauma).
* **Zelden:** Parasieten en schimmels.
#### 7.1.3 Overdracht
De overdrachtsweg is afhankelijk van de verwekker. Typische pathogenen koloniseren vaak eerst de keel of slijmvliezen, waarna ze via de bloedbaan de hersenbarrière oversteken. Virussen zoals herpesvirussen kunnen migreren vanuit mucosale replicatiesites via zenuwbanen naar het CZS.
#### 7.1.4 Incubatietijd
De incubatietijd varieert van enkele dagen tot weken, afhankelijk van de verwekker.
#### 7.1.5 Diagnose
* **Lumbaal vocht analyse:**
* **Celtelling:** Viraal is typisch een beperkte stijging van lymfocyten; bacterieel is er een sterke stijging van neutrofielen.
* **Biochemie:** Viraal toont normaal tot licht gestoorde eiwit- en glucosewaarden; bacterieel toont verhoogd eiwit, verlaagd glucose en verhoogd lactaat.
* **Aantonen verwekker:** Microscopie (bv. Gramkleuring), antigeendetectie, PCR, en kweek.
* **Serologie:** Kan ter aanvulling worden ingezet op lumbaal vocht.
* **Bloedkweken (hemokulturen):** Belangrijk, vooral als een lumbaalpunctie niet direct mogelijk is, om bacteriëmie aan te tonen.
#### 7.1.6 Behandeling en preventie
* **Vaccinatie:** Beschikbaar voor *Haemophilus influenzae* type b, *Neisseria meningitidis* type C, *Streptococcus pneumoniae*, en poliovirus.
* **Antivirale middelen:** Voor herpesvirussen (bv. acyclovir).
* **Antibiotica:** Essentieel voor bacteriële infecties, vaak gestart als empirische behandeling na staalafname, om restletsels te reduceren en levens te redden.
### 7.2 Verloop en pathogenese
#### 7.2.1 Verloop
* **Bij gezonden:** Infectie treedt meestal op na voorafgaande kolonisatie of infectie buiten het CZS. Uitbraken zijn mogelijk, met name bij meningokokken.
* **Bij zieken/verzwakten:** Opportunistische penetratie van pathogenen is mogelijk, bijvoorbeeld bij sepsis, of door doorbraak van barrières (trauma, chirurgische ingrepen, medische implantaten).
* **CZS als immuungeprivilegieerde zone:** Het CZS is omgeven door een rigide omhulsel, wat de inflammatie beperkt om oedeem en verhoogde druk te voorkomen.
* **Virale infecties:** Kunnen zelflimiterend zijn met een goede prognose (enterovirus) of zware restletsels veroorzaken (herpes simplex virus, met 70% mortaliteit zonder behandeling).
* **Bacteriële infecties:** Zonder behandeling leiden ze tot ernstige restletsels of overlijden.
* **Schimmelinfecties:** Vaak opportunistisch bij verminderde weerstand, zonder spontaan herstel.
#### 7.2.2 Pathogenese
Inflammatie en directe weefselschade verstoren de neurale functie en kunnen vitale functies onderdrukken. Bacteriële infecties kunnen leiden tot sepsis, orgaanfalen, diffuse intravasculaire stolling (DIC), septische embolen en bloedingen. Petechiën/purpura (niet-wegdrukbare rode vlekken) bij een ernstig zieke patiënt zijn een alarmsignaal voor onmiddellijke actie, aangezien meningokokkenmeningitis in enkele uren levensbedreigend kan worden. Necrose kan leiden tot amputaties.
### 7.3 Diagnose
De diagnose is gebaseerd op klinische symptomen, aangevuld met analyse van lumbaal vocht en bloedkweken.
### 7.4 Behandeling
Een snelle diagnose en behandeling zijn cruciaal. Vaak wordt gestart met een combinatie van antibiotica en antivirale middelen (bv. acyclovir) na staalafname, en dit wordt bijgesteld op basis van diagnostische bevindingen.
### 7.5 Preventie
Preventie omvat vaccinatie tegen specifieke verwekkers.
#### 7.5.1 Belangrijke verwekkers en hun diagnose/behandeling
* ***Streptococcus pneumoniae* (pneumokok) en *Neisseria meningitidis* (meningokok):** Gramkleuring van lumbaal vocht kan snelle aanwijzingen geven. Zeer verhoogde neutrofielen en verlaagd glucose in lumbaal vocht zijn suggestief voor bacteriële meningitis.
* **Virale meningitis/encefalitis:** Typisch gekenmerkt door lymfocyten in lumbaal vocht. Acyclovir wordt empirisch gestart bij verdenking op herpesvirussen.
* **Poliomyelitis:** Preventie door geïnactiveerd vaccin (injecteerbaar), ter vervanging van het oraal verzwakt vaccin om zeldzame gevallen van polio te voorkomen.
* **Andere vaccins:** DTP (difterie, tetanus, pertussis), Hib, HBV, HPV, MBR (mazelen, bof, rubella), Pnc (pneumokokken), MenC (meningokokken serotype C).
> **Tip:** De klassieke triade van koorts, nekstijfheid en veranderde geestestoestand is niet altijd aanwezig bij CZS-infecties, met name bij jonge kinderen. Denk altijd aan een somatische oorzaak bij acute psychiatrische symptomen.
> **Tip:** Bij verdenking op een ernstige CZS-infectie, met name bacteriële meningitis, is snelle start van empirische antibiotica na staalafname van cruciaal belang, zelfs al is een lumbaalpunctie potentieel risicovol bij verhoogde intracraniële druk.
> **Voorbeeld:** Een kind presenteert zich met koorts, prikkelbaarheid en nekstijfheid. Na een lumbaalpunctie blijkt het lumbaal vocht sterk verhoogd in neutrofielen en laag in glucose, wat wijst op bacteriële meningitis. Er wordt onmiddellijk gestart met breed-spectrum antibiotica en isolatie wordt geadviseerd vanwege het risico op overdracht van meningokokken.
---
# Leverinfecties
Hieronder volgt een uitgebreide samenvatting over "Leverinfecties", opgesteld volgens de gestelde richtlijnen.
## 8. Leverinfecties
Leverinfecties zijn voornamelijk van virale oorsprong en kunnen leiden tot leverfunctiestoornissen, lokale pijn en malaise, of zelfs subklinisch verlopen.
### 8.1 Klinisch beeld en deelsyndromen
Infecties van de lever manifesteren zich vaak met de volgende symptomen:
* **Koorts:** Een veelvoorkomend symptoom.
* **Malaise:** Gekenmerkt door vermoeidheid, misselijkheid, verlies van eetlust en soms braken.
* **Gele kleur van urine en ontlasting, en geelzucht:** Bij 50-90% van de patiënten treedt donkere urine op, ontkleurde ontlasting en geelzucht (icterus). Dit wordt veroorzaakt door een ophoping van bilirubine en galzouten.
* **Jeuk:** Een gevolg van de gestoorde galsecretie.
* **Huiduitslag en artritis:** Deze symptomen kunnen ook voorkomen.
#### 8.1.1 Verwekkers
De meest voorkomende verwekkers van leverinfecties zijn virussen:
* **Hepatitis A virus (HAV):** Veroorzaakt acute infecties en wordt fecaal-oraal overgedragen.
* **Hepatitis B virus (HBV):** Kan acute en chronische infecties veroorzaken, overgedragen via bloed-bloedcontact, seksueel contact en perinataal.
* **Hepatitis C virus (HCV):** Leidt vaak tot chronische infecties, voornamelijk overgedragen via bloed-bloedcontact.
* **Hepatitis D virus (HDV):** Komt altijd samen voor met HBV en leidt tot ernstigere co-infecties.
* **Hepatitis E virus (HEV):** Wordt overgedragen via besmet voedsel of water, vaak in specifieke regio's.
Zelden kunnen opportunistische infecties door andere micro-organismen de lever aantasten.
#### 8.1.2 Overdracht en incubatietijd
De overdracht en incubatietijd variëren sterk per type virus:
* **HAV:** Fecaal-oraal, incubatietijd ongeveer 4 $\pm$ 2 weken.
* **HBV:** Bloed-bloedcontact, seksueel contact, perinataal; incubatietijd ongeveer 3 $\pm$ 2 maanden.
* **HCV:** Bloed-bloedcontact; incubatietijd 6 weken (2 weken tot 6 maanden).
* **HDV:** Zoals HBV, maar ernstigere co-infectie.
* **HEV:** Fecaal-oraal, zoönose; incubatietijd 6 $\pm$ 3 weken.
#### 8.1.3 Diagnose
De diagnose van leverinfecties wordt gesteld via:
* **Serologie:** Voor screening en monitoring van infecties zoals HAV, HBV en HEV.
* HAV: IgM (recent), IgG (recent of in verleden).
* HBV: Anti-HBs (genezen of gevaccineerd), anti-HBc (contact nu of in verleden), anti-HBe. Antigeendetectie (HBsAg, HBeAg) voor stadium van infectie.
* HCV: IgG (kan tot 6 maanden na infectie positief zijn).
* HEV: IgG, IgM.
* **Antigeen en genoomdetectie:**
* HBV: HBsAg, HBeAg.
* HCV: RT-PCR, genoomtypering.
* HBV en HCV: PCR is cruciaal, vooral voor het detecteren van acute en chronische infecties.
Sommige leverinfecties zijn **aangifteplichtige diagnosen**.
#### 8.1.4 Behandeling en preventie
De behandeling en preventie zijn afhankelijk van het type virus:
* **HAV:** Geen specifieke behandeling, enkel supportieve zorg. Preventie middels vaccinatie. Passieve immunisatie is mogelijk bij ongevaccineerde contacten.
* **HBV:** Geen specifieke behandeling voor acute infectie, enkel supportieve zorg. Bij chronische infectie worden antivirale middelen (reverse transcriptase-inhibitoren) ingezet. Preventie door vaccinatie.
* Het vaccin bevat enkel HBsAg en induceert geen anti-HBc-antistoffen. Bij ongeveer 5% van de gevaccineerden wordt een onvoldoende anti-HBs titer bereikt.
* **HCV:** Behandeling met antivirale middelen (polymerase-inhibitoren). Er is geen vaccin beschikbaar. Bij blootstelling (bv. prikongeval) wordt onmiddellijk antivirale therapie gestart.
* **HEV:** Geen specifieke behandeling, enkel supportieve zorg.
**Preventiestrategieën omvatten:**
* Hygiëne (vooral voor HAV en HEV).
* Veilige seks (vooral voor HBV en HCV).
* Preventie van overdracht via bloed en bloedproducten (HBV, HCV).
### 8.2 Pathogenese
De pathogenese van hepatitis virussen verschilt:
* **HAV en HEV:** Deze "naakte" virussen zijn cytotoxisch en veroorzaken tijdelijke leverschade die doorgaans volledig herstelt. Een fulminant verloop is uitzonderlijk.
* **HBV en HCV:** De leverschade en complicaties bij chronische infecties zijn grotendeels het gevolg van de immuunrespons van de gastheer. Bij een verzwakt immuunsysteem (bv. bij HIV-patiënten) is de schade vaak minder uitgesproken omdat de immuunafweer de geïnfecteerde cellen minder agressief bestrijdt.
**Complicaties van chronische hepatitis:**
* **Leverfalen:** Gestoorde leverfunctie kan leiden tot ernstige problemen.
* **Cirrose:** Littekenvorming in de lever vermindert de normale leverfunctie en kan leiden tot portale hypertensie, met gevolgen als ascites en slokdarmvarices.
* **Hepatocellulair carcinoom:** Langdurige ontsteking en schade verhogen het risico op leverkanker.
### 8.3 Complicaties
Naast leverfalen en cirrose, kunnen ernstige complicaties optreden:
* **Fulminante hepatitis:** Een zeldzame, snel progressieve vorm van leverontsteking die binnen dagen tot weken kan leiden tot acuut leverfalen en de dood.
* **Hepatische encefalopathie:** Door de verminderde leverfunctie kunnen toxische stoffen, die normaal door de lever worden verwerkt, zich ophopen in het bloed. Dit kan leiden tot neurologische symptomen, variërend van milde verwardheid tot coma.
* **Caput medusa:** Verwijst naar de zichtbare, uitgezette bloedvaten rond de navel door portale hypertensie.
### 8.4 Verwijzing naar andere delen van de cursus
* **Parasitaire infecties:** Hoewel in West-Europa zeldzaam, kunnen parasieten zoals *Echinococcus* ook leverinfecties veroorzaken.
* **Niet-infectieuze hepatitis:** Leverontstekingen kunnen ook veroorzaakt worden door toxische stoffen (medicatie), auto-immuunziekten of galwegobstructie.
* **Huid- en wondinfecties:** Zoals *Staphylococcus aureus* en *Streptococcus pyogenes* kunnen secundair de lever aantasten, met name bij verzwakte patiënten.
* **Genitale infecties:** Virale hepatitis B (HBV) is een seksueel overdraagbare aandoening.
### 8.5 Belangrijke Punten voor Studie
* **Ken de overdrachtsroutes en incubatietijden van de belangrijkste hepatitisvirussen (HAV, HBV, HCV, HEV).**
* **Begrijp de verschillen in pathogenese en de gevolgen van acute versus chronische infecties.**
* **Weet welke serologische tests gebruikt worden voor diagnose en hoe deze geïnterpreteerd moeten worden.**
* **Herken de potentiële complicaties van chronische hepatitis, met name cirrose en hepatocellulair carcinoom.**
* **Onderscheid de preventieve strategieën (vaccinatie, hygiëne, veilige seks) per virus.**
---
# Intravasculaire en endovasculaire infecties en prothese-infecties
Hieronder volgt de samenvatting voor het onderwerp "Intravasculaire en endovasculaire infecties en prothese-infecties".
## 5. Intravasculaire en endovasculaire infecties en prothese-infecties
Dit onderwerp behandelt infecties die zich voordoen in het bloed of in bloedvaten, inclusief infecties van medische implantaten zoals katheters en protheses.
### 5.1 Definitie en Spectrum
Intravasculaire en endovasculaire infecties omvatten de aanwezigheid en vermenigvuldiging van micro-organismen in de bloedbaan. Dit spectrum kan worden onderverdeeld in:
* **Primaire endovasculaire infecties:** Infecties die direct het endotheel (de binnenwand) van de bloedvaten aantasten. Dit omvat infecties van het hartendotheel (endocarditis) en de bloedvaten zelf. Geïmplanteerde biomaterialen, zoals kunsthartkleppen of katheters, kunnen ook leiden tot primaire bacteriëmie.
* **Secundaire bacteriëmie:** Hierbij ligt de infectiehaard buiten de bloedbaan, en komen micro-organismen herhaaldelijk of in grote aantallen in de bloedbaan terecht.
* **Transiënte bacteriëmie/viremie:** Een tijdelijke aanwezigheid van micro-organismen in de bloedbaan, bijvoorbeeld na tandenpoetsen. Deze worden doorgaans snel opgeruimd door het mononucleair-fagocytensysteem in de capillairen. Dit stadium is echter cruciaal voor micro-organismen met een specifiek tropisme om via de bloedbaan naar andere organen te migreren.
### 5.2 Systemisch Inflammatoir Respons Syndroom (SIRS) en Sepsis
Een ernstige reactie op infectie is het Systemisch Inflammatoir Respons Syndroom (SIRS). Dit wordt gekenmerkt door een gegeneraliseerde inflammatie, die zich kan uiten in koorts, hypothermie, versnelde ademhaling (tachypneu), en versnelde hartslag (tachycardie).
Wanneer SIRS wordt veroorzaakt door een infectie, spreken we van **sepsis**. Sepsis kan leiden tot:
* **Septische shock:** Een gevaarlijke daling van de bloeddruk en verminderde perfusie van vitale organen, wat kan leiden tot orgaanfalen.
* **Multi-orgaanfalen (MOF):** Secundaire schade aan vitale organen door de inflammatie of infectie, die steeds moeilijker spontaan te herstellen is.
* **Strooi-infecties:** Verspreiding van micro-organismen naar andere locaties in het lichaam, mogelijk leidend tot metastatische infecties.
### 5.3 Diagnostiek en Aanpak van Sepsis
Bij een verdenking op sepsis zijn de volgende stappen cruciaal:
* **Hemoculturen:** Afname van bloedkweken is essentieel om circulerende bacteriën in het bloed aan te tonen. Meerdere afnames (minimaal twee tot drie) van verschillende locaties en tijdstippen worden aanbevolen om de sensitiviteit te verhogen en contaminatie te minimaliseren.
* **Klinische verschijnselen:** Letten op symptomen zoals koorts, tachypneu, tachycardie, hypotensie, en tekenen van orgaanfalen. Petechiën (kleine, niet-wegdrukbare bloedvlekjes) kunnen wijzen op metastatische infecties.
* **Laboratoriumonderzoek:** Monitoren van parameters zoals pO2, lactaat, en andere parameters die wijzen op orgaanschade.
* **Behandeling:**
* **Breed spectrum antibiotica intraveneus (IV):** Starten van empirische, breed-spectrum antibiotica zodra sepsis wordt vermoed, liefst na afname van bloedkweken. De antibiotica worden aangepast zodra de verwekker en zijn gevoeligheid bekend zijn.
* **Supportieve therapie:** Behandeling gericht op het stabiliseren van vitale functies, het verhogen van de bloeddruk, en orgaanondersteuning (bv. mechanische ventilatie).
* **Vervanging van protheses:** Bij geïmplanteerd materiaal zoals katheters kan vervanging noodzakelijk zijn.
### 5.4 Endocarditis
Endocarditis is een infectie van het endotheel van het hart, met name ter hoogte van de hartkleppen, maar kan ook de chordae tendineae en het endotheel van de atria en ventrikels aantasten. Dit kan leiden tot klepafwijkingen (lekkage, geruis), verminderde pompfunctie van het hart (hartinsufficiëntie), en strooi-infecties door bacteriële emboli.
Er worden twee hoofdtypen onderscheiden:
* **Subacute endocarditis:**
* **Verwekkers:** Minder virulente bacteriën, typisch viridans-streptokokken, HACEK-groep (Haemophilus, Actinobacillus, Cardiobacterium, Eikenella, Kingella) uit de mondholte, of enterokokken uit de darm.
* **Ontstaan:** Zetten zich vast op endotheellessels, vaak bij reeds bestaande klepafwijkingen of kunstkleppen, en vormen een besmette trombus ('vegetatie').
* **Symptomen:** Vaak weinig uitgesproken inflammatie, maar wel symptomen door metastatische infecties.
* **Risicofactoren:** Congenitale of verworven afwijkingen van hartkleppen, IV-druggebruik, langdurige katheterisatie.
* **Acute endocarditis:**
* **Verwekkers:** Virulente bacteriën zoals *Staphylococcus aureus*.
* **Ontstaan:** Snelle destructie van de klep, kan optreden zonder voorafgaande klepafwijkingen.
* **Symptomen:** Ernstige ziekte, met ernstige metastatische infecties.
**Diagnostiek van endocarditis:**
* **Ausculatie:** Luisteren naar hartgeruis.
* **Echografie:** Aantonen van klepafwijkingen en vegetaties.
* **Bloedkweken:** Essentieel voor identificatie van de verwekker. Minimaal drie afzonderlijke kweken.
* **Teken van metastatische infecties:** Splinterhemorragieën (lijnvormige bloedingen onder nagels), petechiën, etc.
**Behandeling van endocarditis:**
* **Antibiotica:** Gericht tegen de verwekker, met hoge doses en vaak combinatietherapie om volledige eradicatie te garanderen. De behandeling is langdurig.
* **Chirurgie:** Soms noodzakelijk bij falen van antibiotica of snelle achteruitgang, bijvoorbeeld het vervangen van de geïnfecteerde klep.
**Preventie van endocarditis:**
* **Goede mondhygiëne:** Cruciaal voor patiënten met hartkleplijden om bacteriëmie te voorkomen.
* **Profylactische antibiotica:** Vóór tandheelkundige ingrepen die bloeding veroorzaken, bij patiënten met hoog-risico hartkleplijden. Bijvoorbeeld amoxicilline in een hoge dosis, kort vóór de ingreep.
### 5.5 Prothese-infecties
De toename van medische implantaten leidt helaas ook tot een toename van prothese-infecties, met potentieel dramatische gevolgen.
* **Spectrum van prothesen:**
* **Endovasculair:** Tijdelijk (intravasculaire katheters) en definitief (klepprothesen, pacemakers).
* **Niet-endovasculair:** Gewrichtsprothesen, borstprothesen, intracerebrale katheters, hersenstimulatoren.
* **Pathogenese:** Micro-organismen kunnen de prothese bereiken:
* **Per continuitatem:** Bijvoorbeeld via intravasculaire katheters.
* **Tijdens implantatie:** Via de patiënt, het chirurgisch team, of de omgeving.
* **Via bacteriëmie:** Verspreiding van bacteriën vanuit een ander infectiehaard.
De bacteriën nestelen zich vaak in een **biofilm**, een beschermende laag die de eliminatie door het immuunsysteem bemoeilijkt. Huidbacteriën zoals coagulase-negatieve stafylokokken of *Cutibacterium acnes* kunnen laattijdige symptomen veroorzaken, soms met slechts geringe inflammatie maar wel loslating van de prothese.
* **Behandeling:**
* **Antibiotica:** Zeer zelden voldoende om de infectie te klaren, omdat ze de biofilm moeilijk penetreren en bacteriën als 'persisters' aanwezig kunnen zijn.
* **Verwijdering van de prothese:** Vaak noodzakelijk, gevolgd door antibiotische behandeling en eventuele herimplantatie na genezing.
### 5.6 Preventie van Intravasculaire en Prothese-infecties
* **Hygiëne:** Strikte handhygiëne en aseptische technieken bij alle procedures die de bloedbaan of medische implantaten betreffen.
* **Kathetermanagement:** Zorgvuldig beheer van intravasculaire katheters, inclusief vroegtijdige verwijdering wanneer niet meer nodig.
* **Behandeling van infectiehaarden:** Adequate behandeling van infecties elders in het lichaam om secundaire bacteriëmie te voorkomen.
* **Kwaliteitscontrole van implantaten:** Zorgen voor steriele implantaten en materialen.
* **Risicobeoordeling van patiënten:** Identificeren van patiënten met verhoogd risico op infecties (bv. door onderliggende ziekten, immuunsuppressie, of aanwezigheid van prothesen).
> **Tip:** De vorming van biofilms op protheses en medische materialen is een cruciaal aspect dat de behandeling van deze infecties bemoeilijkt. De bacteriën in biofilms zijn significant minder gevoelig voor antibiotica dan hun vrij-circulerende tegenhangers.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Adnexen | Bij de huid horende organen, zoals haarfollikels, zweetklieren en talgklieren. Deze structuren bevinden zich in de huid en spelen een rol bij huidinfecties. |
| Inflammatie | Een natuurlijke reactie van het lichaam op letsel of infectie, gekenmerkt door roodheid (rubor), warmte (calor), pijn (dolor) en zwelling (tumor). Het is een essentieel onderdeel van het immuunsysteem. |
| Verwekkers | Micro-organismen zoals bacteriën, virussen, schimmels of parasieten die ziekte kunnen veroorzaken. Het identificeren van de specifieke verwekker is cruciaal voor de juiste diagnose en behandeling. |
| Incubatietijd | De periode tussen de blootstelling aan een ziekteverwekker en het optreden van de eerste symptomen. Deze tijd varieert sterk afhankelijk van de specifieke infectieziekte. |
| Koorts | Een verhoogde lichaamstemperatuur, wat vaak een teken is van een infectie of ontsteking. Het is een reactie van het lichaam om de groei van ziekteverwekkers te remmen. |
| Penicilline-resistentie | Het vermogen van bacteriën om ongevoelig te zijn voor penicilline en verwante antibiotica. Dit wordt vaak veroorzaakt door de productie van enzymen, zoals penicillinase, die het antibioticum afbreken. |
| MRSA | Methicilline-resistente Staphylococcus aureus, een bacteriestam die resistent is tegen veel antibiotica, waaronder methicilline en andere bèta-lactam antibiotica. Dit is een belangrijke nosocomiale (in het ziekenhuis opgelopen) infectie. |
| Gramkleuring | Een methode om bacteriën te classificeren op basis van hun celwandstructuur. Gram-positieve bacteriën kleuren blauw/paars en gram-negatieve bacteriën kleuren roze/rood. |
| Kweken | Een laboratoriumtechniek waarbij biologisch materiaal wordt geïnkubeerd op een voedingsbodem om de groei van micro-organismen, zoals bacteriën of schimmels, te stimuleren en te identificeren. |
| Exantheem | Huiduitslag die gepaard gaat met koorts en andere algemene symptomen, vaak veroorzaakt door virale infecties. Het patroon van de uitslag kan helpen bij het diagnosticeren van de onderliggende aandoening. |
| Vurig gezwel (Furunkel) | Een lokale abcesvorming in de huid, meestal veroorzaakt door een bacteriële infectie van een haarzakje. Een furunkel kan pijnlijk zijn en pus bevatten. |
| Karbunkel (Karbunkel) | Een grotere, diepere huidinfectie die bestaat uit meerdere samengevoegde furunkels, met onderhuidse uitbreiding. Dit kan leiden tot fistelvorming. |
| Erysipelas | Een acute bacteriële huidinfectie die de dermis (de lederhuid) en het onderhuidse vetweefsel aantast, gekenmerkt door een scherp begrensde, rode en gezwollen huid. Vaak veroorzaakt door groep A streptokokken. |
| Cellulitis | Een bacteriële infectie van de huid en het onderhuidse weefsel, die zich minder scherp afgrenst dan erysipelas. Het kan gepaard gaan met koorts en algemene malaise. |
| Necrotiserende infectie | Een ernstige infectie waarbij weefsel afsterft (necrose), vaak veroorzaakt door zeer virulente bacteriën. Dit kan snel leiden tot sepsis en orgaanfalen. |
| Gasgangreen | Een necrotiserende infectie veroorzaakt door Clostridium perfringens, een bacterie die gas produceert in het geïnfecteerde weefsel. Dit is een levensbedreigende aandoening. |
| SOA (Seksueel Overdraagbare Aandoening) | Een infectie die wordt overgedragen via seksueel contact. Deze aandoeningen kunnen diverse organen aantasten en variëren van huidletsels tot systemische infecties. |
| PID (Pelvic Inflammatory Disease) | Een ontsteking van de vrouwelijke geslachtsorganen die zich vanuit de vagina of baarmoederhals kan uitbreiden naar de eileiders, eierstokken en het buikvlies. Het kan leiden tot infertiliteit. |
| Vaginitis | Ontsteking van de vagina, vaak veroorzaakt door een verstoring van de normale vaginale flora. Symptomen kunnen fluor (afscheiding), jeuk en een branderig gevoel omvatten. |
| Bacteriële vaginose (BV) | Een veelvoorkomende oorzaak van vaginitis, gekenmerkt door een disbalans in de vaginale microflora, met een overgroei van bepaalde bacteriën en een afname van lactobacillen. |
| Candida vaginitis | Een schimmelinfectie van de vagina, meestal veroorzaakt door Candida albicans. Kenmerkend zijn witte, kaasachtige afscheiding en jeuk. |
| Trichomonas vaginalis | Een protozoön (eencellige parasiet) die een seksueel overdraagbare aandoening kan veroorzaken, leidend tot vaginitis. Het kan zowel bij vrouwen als mannen klachten geven. |
| Gonorroe | Een seksueel overdraagbare bacterieziekte veroorzaakt door Neisseria gonorrhoeae. Het kan urethritis, cervicitis en andere infecties veroorzaken en leiden tot complicaties zoals PID. |
| Chlamydia | Een seksueel overdraagbare bacterieziekte veroorzaakt door Chlamydia trachomatis. Het is vaak asymptomatisch, maar kan leiden tot urethritis, cervicitis en ernstige complicaties zoals infertiliteit. |
| Mycoplasma genitalium | Een bacterie die een seksueel overdraagbare infectie kan veroorzaken, met symptomen die vergelijkbaar zijn met die van chlamydia en gonorroe. De diagnose is vaak lastig. |
| Genitale herpes | Een seksueel overdraagbare infectie veroorzaakt door het Herpes Simplex Virus (HSV), meestal type 2. Het kenmerkt zich door pijnlijke blaasjes en zweren op de geslachtsdelen. |
| Genitale wratten | Littekens op de geslachtsdelen veroorzaakt door bepaalde types van het humaan papillomavirus (HPV). Ze kunnen zich ontwikkelen tot kanker. |
| HPV (Humaan Papillomavirus) | Een groep virussen die huidwratten en genitale wratten kan veroorzaken. Sommige types zijn hoog-risico en kunnen leiden tot kanker, met name baarmoederhalskanker. |
| Syfilis | Een seksueel overdraagbare bacterieziekte veroorzaakt door Treponema pallidum. Het kan zich in verschillende stadia door het lichaam verspreiden en leiden tot ernstige, chronische complicaties. |
| CMV (Cytomegalovirus) | Een veelvoorkomend herpesvirus dat bij gezonde individuen vaak asymptomatisch verloopt, maar bij mensen met een verzwakt immuunsysteem of tijdens zwangerschap ernstige problemen kan veroorzaken. |
| EBV (Epstein-Barr virus) | Een herpesvirus dat de ziekte van Pfeiffer (mononucleosis infectiosa) veroorzaakt. Het is wijdverspreid en wordt voornamelijk via speeksel overgedragen. |
| HIV (Humaan Immunodeficiëntievirus) | Een retrovirus dat het immuunsysteem aantast en leidt tot AIDS. Het wordt voornamelijk overgedragen via bloed, seksueel contact en van moeder op kind. |
| VZV (Varicella Zoster Virus) | Een herpesvirus dat waterpokken (varicella) veroorzaakt bij de primaire infectie en gordelroos (herpes zoster) bij reactivatie. |
| Hepatitis A (HAV) | Een virus dat acute leverontsteking veroorzaakt, voornamelijk via fecaal-orale route. Meestal verloopt het mild en chronisch wordt het niet. |
| Hepatitis B (HBV) | Een virus dat leverontsteking kan veroorzaken, zowel acuut als chronisch. Overdracht vindt plaats via bloed, seksueel contact en van moeder op kind. Er is een vaccin beschikbaar. |
| Hepatitis C (HCV) | Een virus dat vaak chronische leverontsteking veroorzaakt, wat kan leiden tot cirrose en leverkanker. Overdracht vindt voornamelijk plaats via bloed. Er is geen vaccin. |
| HEV (Hepatitis E virus) | Een virus dat acute leverontsteking veroorzaakt, voornamelijk via besmet water of voedsel. Het wordt als een zoönose beschouwd en chronische infectie is zeldzaam. |
| Lymphadenopathie | Vergroting van lymfeklieren, wat kan wijzen op een infectie, ontsteking of neoplastische aandoening. |
| Lymfadenitis | Ontsteking van lymfeklieren, vaak als reactie op een lokale infectie. De klieren kunnen pijnlijk en gezwollen zijn. |
| Sepsis | Een levensbedreigende orgaandisfunctie veroorzaakt door een ontregelde reactie van het lichaam op een infectie. Het leidt tot een wijdverspreide ontsteking en kan orgaanfalen veroorzaken. |
| SIRS (Systemic Inflammatory Response Syndrome) | Een wijdverspreide ontstekingsreactie van het lichaam op diverse oorzaken, niet alleen infectie. Kenmerken zijn onder meer koorts, verhoogde hartslag en ademhalingsfrequentie. |
| MOF (Multi-Orgaanfalen) | Het falen van meerdere vitale organen, vaak als gevolg van SIRS of sepsis. Dit is een kritieke toestand met een hoge mortaliteit. |
| Endocarditis | Een infectie van het endotheel (binnenbekleding) van het hart, met name de hartkleppen. Dit kan leiden tot hartklepafwijkingen en embolieën. |
| Bacteriëmie | De aanwezigheid van bacteriën in de bloedbaan. Dit kan tijdelijk zijn (transiënte bacteriëmie) of wijzen op een ernstigere infectie. |
| Prothese-infectie | Een infectie die optreedt op of rondom een geïmplanteerd medisch hulpmiddel, zoals een kunstgewricht, katheter of pacemaker. Deze infecties zijn vaak moeilijk te behandelen. |
| Biofilm | Een gemeenschap van micro-organismen die zich hechten aan een oppervlak en omgeven zijn door een beschermende matrix. Biofilms maken micro-organismen resistent tegen antibiotica en het immuunsysteem. |
| Lumbaal vocht | Vocht dat wordt verkregen uit de lumbale ruimte (onderrug) via een lumbaalpunctie. Analyse hiervan is cruciaal voor de diagnose van infecties van het centrale zenuwstelsel, zoals meningitis. |
| Petechiën | Kleine, niet-wegdrukbare rode of paarse vlekjes op de huid, veroorzaakt door kleine bloedingen in de huid. Ze kunnen een teken zijn van ernstige infecties zoals meningokokken sepsis. |
Cover
26_S2 Syndromale lessen 2.pptx
Summary
# Huid- en wondinfecties
Dit onderwerp behandelt de klinische aspecten, symptomen, verwekkers, diagnose en behandeling van infecties die de huid en bijbehorende structuren aantasten, inclusief specifieke aandoeningen zoals impetigo, folliculitis en cellulitis.
## 1. Algemene principes van huid- en wondinfecties
Huid- en wondinfecties manifesteren zich primair door lokale ontstekingssymptomen, zoals roodheid ($rubor$), warmte ($calor$), pijn ($dolor$) en zwelling ($tumor$). In uitgebreidere gevallen kan koorts optreden. Complicaties kunnen variëren van lokale uitbreiding tot systemische verspreiding van de infectie.
### 1.1 Verwekkers en overdracht
De meest voorkomende verwekkers van huid- en wondinfecties zijn bacteriën, met *Staphylococcus aureus* als een prominente pathogeen. Dit type bacterie is bij ongeveer 30% van de bevolking persistent aanwezig in de neusgang, wat kan leiden tot zelfinfectie bij huidbeschadiging. Coagulase-negatieve stafylokokken, zoals *Staphylococcus epidermidis*, zijn minder virulent maar kunnen infecties veroorzaken, met name bij medische implantaten zoals katheters. Overdracht vindt meestal plaats via direct contact, maar ook indirect contact is mogelijk, aangezien bacteriën langdurig kunnen overleven in de omgeving. Virussen en schimmels kunnen eveneens huidinfecties veroorzaken.
### 1.2 Pathogenese
Lokale proliferatie van micro-organismen leidt tot weefselschade en bemoeilijkt de immuunrespons. Virussen hebben vaak een intacte huidbarrière nodig om binnen te dringen, hoewel discrete defecten volstaan. Vreemde lichamen in wonden, zoals straatvuil, kunnen de genezing belemmeren en het risico op infectie verhogen. Bescherming tegen infecties is deels te danken aan de dode cellen van de opperhuid, maar bij huiddefecten, zoals bij brandwonden, ontstaat een vochtige omgeving die de kolonisatie door bacteriën bevordert.
### 1.3 Behandeling en resistentie
De behandeling hangt af van de verwekker en kan lokale of systemische antibiotica of antimycotica omvatten. *Staphylococcus aureus* vertoont een hoge resistentie tegen penicilline door de productie van penicillinase. Daarom worden penicillineresistentie penicilline-afgeleiden, zoals oxacilline of flucloxacilline, gebruikt. Methicilline-resistente *Staphylococcus aureus* (MRSA) is resistent tegen een breder scala aan antibiotica, waaronder methicilline, en vereist vaak behandeling met vancomycine.
### 1.4 Diagnostiek
De diagnose wordt voornamelijk gesteld op basis van klinische verschijnselen. In sommige gevallen is afname van een kweek, bijvoorbeeld van etter met gramkleuring, relevant om de verwekker te identificeren.
## 2. Specifieke huid- en wondinfecties
### 2.1 Impetigo
* **Verwekker:** *Staphylococcus aureus*, menginfecties met groep A streptokokken (*Streptococcus pyogenes*), of enkel groep A streptokokken. *S. aureus* kan exfoliërende toxines produceren, wat blaarvorming veroorzaakt. Stafylokokken-geïnduceerd 'scalded skin syndrome' komt voor bij jonge kinderen.
* **Klinisch beeld:** Infectie van de epidermis met vesikels of pustels die indrogen tot korstjes. Vooral bij kinderen met beschadigde huid.
* **Verloop:** Geneest spontaan binnen enkele weken. Vermijden van direct contact en ontsmetting zijn belangrijk.
* **Diagnostiek:** Klinische verschijnselen.
* **Behandeling:** Meestal conservatief, eventueel met fusidinezuur zalf. Bij uitgebreide infecties systemische antibiotica (flucloxacilline).
### 2.2 Folliculitis, furunkel en karbunkel
* **Verwekker:** Voornamelijk *Staphylococcus aureus*.
* **Klinisch beeld:**
* **Folliculitis:** Infectie van de haarfollikel, manifesteert zich als een puistje met een geel puntje. Bevorderd door oliën en corticosteroïden.
* **Furunkel:** Lokaal abces (steenpuist).
* **Karbunkel:** Meerdere furunkels met onderhuidse uitbreiding, leidend tot fistelvorming als etter subcutaan doorbreekt, met zichtbare etterkopjes.
* **Verloop:** Kan spontaan genezen.
* **Diagnostiek:** Klinische verschijnselen.
* **Behandeling:**
* **Folliculitis:** Hygiëne, wassen, vermijden van vette crèmes.
* **Furunkel/Karbunkel:** Bij koorts of op gevaarlijke locaties (bv. rond de neus) antibiotica (flucloxacilline). Incisie voor drainage van etter kan noodzakelijk zijn.
### 2.3 Erysipelas en cellulitis
* **Verwekker:** Groep A streptokokken; bij cellulitis ook *Staphylococcus aureus*.
* **Klinisch beeld:** Infectie van de dermis en subcutis met (hoge) koorts en malaise. Cellulitis is minder scherp begrensd en dieper. Bij erysipelas kan de grens van de ontsteking soms scherp afgelijnd zijn.
* **Verloop:** Zelden spontane genezing. Ernstige gevallen vereisen hospitalisatie.
* **Diagnostiek:** Klinische verschijnselen.
* **Behandeling:** Antibiotica (flucloxacilline), zwachtelen bij oedeem. Bij ernstige gevallen is het nemen van hemoculturen aangewezen.
### 2.4 Necrotiserende infectie
* **Verwekker:** Groep A streptokokken, *Staphylococcus aureus*, menginfecties met grampositieve en gramnegatieve anaëroben, *Clostridium perfringens* (gasgangreen).
* **Klinisch beeld:** Hevige pijn en koorts, met snelle evolutie naar sepsis. Kan optreden na trauma of chirurgie. Weefselnecrose door ischemie en snelle uitbreiding.
* **Verloop:** Weefsels sterven af, snelle uitbreiding, sepsis en orgaanfalen.
* **Diagnostiek:** Klinische verschijnselen, eventueel naaldaspiratie.
* **Preventie:** Cruciaal is meedogenloze reiniging van vuile wonden door schrobben en het gebruik van zuurstofwater. Profylactische antibiotica kunnen overwogen worden.
* **Behandeling:** Chirurgie (debridering), intraveneuze antibiotica en intensieve ondersteuning van vitale functies.
### 2.5 Bijtwonden
* **Verwekker:** Voornamelijk *Staphylococcus aureus* en gemengde orale flora van het bijtende dier of mens.
* **Klinisch beeld:** Roodheid, eventueel ettervorming.
* **Diagnostiek:** Klinische verschijnselen, anamnese.
* **Preventie:** Beten vermijden. Reiniging van de wond. Preventieve antibiotica bij katten- of mensenbeten, postexpositie profylaxe tegen tetanus.
* **Behandeling:** Breedspectrum antibiotica, bijvoorbeeld amoxicilline met clavulaanzuur.
### 2.6 Gemengd bacteriële chronische wondinfectie
Chronische wonden worden vaak gekoloniseerd door diverse bacteriën, wat op zich geen infectie is. Ten onrechte wordt hier soms antibiotica voor toegediend, wat leidt tot kolonisatie met resistente bacteriën. Bij tekenen van infectie, zoals progressieve cellulitis bij een diabetesvoet, is antibiotische behandeling geïndiceerd.
## 3. Genitale infecties (SOA/SOI)
Genitale infecties omvatten strikt genomen infecties van de geslachtsorganen, maar breder gedefinieerd ook SOA's die andere organen infecteren (bv. hepatitis B) of buiten de genitaliën symptomen veroorzaken (bv. HIV).
### 3.1 Vaginitis
Het vaginale microbioom, voornamelijk gedomineerd door lactobacillen, produceert een zure omgeving die beschermt tegen pathogene bacteriën. Verstoring van dit evenwicht kan leiden tot dysbacteriose en vaginitis.
* **Bacteriële vaginose:** Overgroei van commensale bacteriën zoals *Prevotella spp.* en *Gardnerella vaginalis*. Vaak geassocieerd met storend, geurend vaginaal verlies. Verhoogt het risico op overdracht van SOA's en vroeggeboorte.
* **Diagnose:** Amsel criteria (verhoogde pH, aanwezigheid van amines via 'sniff test', clue cells, verlies van lactobacillen).
* **Behandeling:** Metronidazol of clindamycine, lokaal of systemisch. Hoge recidiefkans.
* **Candida vaginitis:** Overgroei van *Candida albicans*, vaak na antibioticagebruik of bij diabetes. Kenmerkt zich door witverlies en branderig gevoel.
* **Trichomonas vaginalis vaginitis:** Een echte SOA veroorzaakt door een protozoön.
### 3.2 SOA's strictu sensu
* **Gonorroe (*Neisseria gonorrhoeae*)**
* **Kenmerken:** Bacterie die efficiënt hecht aan epithelia. Veroorzaakt urethritis bij mannen (branderigheid, etterig secreet - "druiper") en vaak milde of asymptomatische symptomen bij vrouwen. Kan leiden tot opstijgende infecties zoals Pelvic Inflammatory Disease (PID) bij vrouwen, met risico op infertiliteit en ectopische zwangerschappen. Ook faryngitis en rectale infecties mogelijk.
* **Diagnose:** Gramkleuring (gramnegatieve diplokokken), kweek, PCR.
* **Behandeling:** Antibiotica, rekening houdend met hoge resistentie. Partnerbehandeling essentieel.
* **Chlamydia (*Chlamydia trachomatis*)**
* **Kenmerken:** Obligaat intracellulaire bacterie. Vaak asymptomatisch, met name bij vrouwen. Kan leiden tot cervicitis, urethritis en PID, wat een belangrijke oorzaak is van verworven infertiliteit. Overdracht bij bevalling kan leiden tot conjunctivitis of pneumonie bij de neonaat.
* **Diagnose:** PCR (niet zichtbaar op gramkleuring, niet kweekbaar in routine).
* **Behandeling:** Antibiotica (doxycycline of azitromycine). Partnerbehandeling essentieel.
* **Genitale herpes (HSV)**
* **Verwekker:** HSV type 1 en 2.
* **Kenmerken:** Latente infectie in sensoriële neuronen, met recidieven. Typische polycyclische blaasjes/ulcera. Overdracht is mogelijk, ook bij afwezigheid van symptomen. Risico op neonatale herpes bij overdracht tijdens bevalling.
* **Diagnostiek:** Klinisch, PCR.
* **Behandeling:** Aciclovir bij opstoten. Condoomgebruik ter preventie, hoewel dit niet alle oppervlakken dekt.
* **Genitale wratten (HPV)**
* **Verwekker:** Humane Papillomavirussen (HPV), met verschillende types geassocieerd met wratten of carcinogeniteit (bv. HPV 16 en 18 voor cervixkanker).
* **Kenmerken:** Infectie kan geklaard worden, maar progressie naar kanker is mogelijk. Mannen zijn meestal asymptomatische dragers.
* **Diagnostiek:** PCR, screening op metaplasie/kanker.
* **Behandeling/Preventie:** Geen specifieke behandeling voor de infectie zelf. Preventie door vaccinatie (dekt niet alle types) en condoomgebruik. Screening blijft nodig.
* **Syfilis (*Treponema pallidum*)**
* **Kenmerken:** Bacterie die zich systemisch kan verspreiden.
* **Primaire syfilis:** Pijnloze ulcus durum (sjanker).
* **Secundaire syfilis:** Huid- en mucosaal letsels, na maanden.
* **Tertiaire syfilis:** Onomkeerbare orgaanschade (neurologisch, cardiaal) na vele asymptomatische jaren.
* **Diagnostiek:** Microscopie (nauwelijks gebruikt), serologie (TPPA, VDRL).
* **Behandeling:** Penicilline. Partnerbehandeling essentieel.
### 3.3 Genitale Mycoplasmata
* *Mycoplasma hominis* en *Ureaplasma urealyticum* zijn commensalen en worden vaak ten onrechte opgezocht en behandeld. *Mycoplasma genitalium* is een recent ontdekte pathogeen met een vergelijkbaar spectrum als *Chlamydia trachomatis*.
* **Diagnostiek:** PCR.
* **Behandeling:** Syndromale behandeling, aangezien gevoeligheid vergelijkbaar is met *Chlamydia*.
## 4. Infecties van het centraal zenuwstelsel (CZS)
Infecties van hersenen en ruggenmerg manifesteren zich primair door neurologische symptomen, die leeftijd-afhankelijk kunnen zijn. Nekstijfheid bij meningeale prikkeling is typisch bij volwassenen, maar ontbreekt vaak bij zuigelingen.
### 4.1 Symptomen en verwekkers
* **Symptomen:** Hoofdpijn, fotofobie, fonofobie, sensore defecten, bewustzijnsdaling, koorts, nekstijfheid, braken. Psychiatrische symptomen kunnen ook voorkomen. De klassieke trias (koorts, nekstijfheid, veranderde geestestoestand) is niet altijd aanwezig.
* **Verwekkers:** Virussen (herpes-, enterovirus), bacteriën (*Neisseria meningitidis*, *Streptococcus pneumoniae*), en zeldzamer parasieten en schimmels.
### 4.2 Overdracht en verloop
Overdracht kan plaatsvinden via direct contact of druppelinfecties. De CNS is een immuungeprivilegieerde zone waar inflammatie beperkt moet worden vanwege de rigide omhulling. Virale infecties zijn vaak zelflimiterend met een goede prognose, terwijl bacteriële infecties zonder behandeling ernstige restletsels of dodelijk kunnen zijn.
### 4.3 Diagnose
* **Lumbaal vocht analyse:**
* **Celtelling:** Viraal typisch beperkte stijging met lymfocyten; bacterieel sterk verhoogd met neutrofielen.
* **Biochemie:** Viraal: eiwit en glucose normaal of licht gestoord. Bacterieel: eiwit verhoogd, glucose verlaagd, lactaat verhoogd.
* **Aantonen verwekker:** Microscopie (bv. gramkleuring), antigendetectie, PCR, kweek. Hemokulturen zijn ook aangewezen.
### 4.4 Behandeling en preventie
Vaccinatie is beschikbaar voor *Haemophilus influenzae type b*, *Neisseria meningitidis* (bv. type C) en *Streptococcus pneumoniae*. Voor herpesvirussen zijn antivirale middelen beschikbaar. Bij bacteriële infecties is snelle intraveneuze antibioticabehandeling cruciaal.
## 5. Infecties van de lever
Leverinfecties zijn meestal viraal van oorsprong, hoewel parasitaire infecties in sommige regio's ook voorkomen.
### 5.1 Symptomen en verwekkers
* **Symptomen:** Koorts, malaise, misselijkheid, verlies van eetlust, geelzucht, jeuk, donkere urine, ontkleurde ontlasting. Huiduitslag en arthritis kunnen ook voorkomen.
* **Verwekkers:** Viraal (hepatitis A, B, C, D, E). Zeldzamer opportunistische infecties.
### 5.2 Overdracht en verloop
* **Hepatitis A (HAV) & E (HEV):** Fecaal-oraal overgedragen, typisch bij lage hygiëne. Meestal acuut verloop zonder chronische infectie.
* **Hepatitis B (HBV) & C (HCV):** Overdracht via bloed-bloed contact (IV druggebruik, iatrogeen), seksueel contact, en perinatale transmissie. **HBV** heeft een efficiënte transmissie bij seksueel contact en intiem contact. **HCV** heeft een hoge kans op chronische infectie (80%), wat kan leiden tot cirrose en hepatocellulair carcinoom. **HBV** infectie wordt chronisch bij 10% van de gevallen.
* **Hepatitis D (HDV):** Treedt altijd op in combinatie met HBV.
### 5.3 Diagnose
Serologie (IgM voor recente infectie, IgG voor huidig of verleden contact), antigen- en genoomdetectie (PCR).
### 5.4 Behandeling en preventie
* **HAV & HEV:** Geen specifieke behandeling, supportieve zorg. Preventie door vaccinatie (HAV).
* **HBV:** Supportieve zorg. Bij chronische infectie antivirale middelen. Preventie door vaccinatie.
* **HCV:** Antivirale middelen. Geen vaccinatie. Bij prikongeval onmiddellijk antivirale therapie starten.
## 6. Lymphadenopathieën van infectieuze oorsprong
Opgezette lymfeklieren zijn vaak een uiting van een veralgemeende lymfoproliferatie als reactie op een infectie, meestal viraal.
### 6.1 Symptomen en verwekkers
* **Symptomen:** Pijnloze, opgezette klieren in verschillende anatomische regio's. Matige tot afwezige koorts bij gegeneraliseerde lymfadenopathieën van virale oorsprong.
* **Verwekkers:** Virussen zoals herpesvirussen (CMV, EBV), HIV, en mazelen. Lokaal kunnen bacteriën zoals *Staphylococcus aureus* lymfadenitis veroorzaken (pijnlijke, geïnflammeerde klieren).
### 6.2 Overdracht en verloop
Overdracht is afhankelijk van de verwekker. Bij gezonden verlopen infecties vaak asymptomatisch of met milde symptomen. Bij immuungecompromitteerden kunnen infecties agressiever verlopen. EBV en CMV worden levenslang in het lichaam gehandhaafd.
### 6.3 Diagnose
Klinische vaststelling, gevolgd door serologische uitwerking.
### 6.4 Behandeling en preventie
Preventie door vaccinatie (mazelen). Virusremmers zijn beschikbaar maar worden niet standaard gegeven bij goedaardig verlopende infecties. Noodzakelijk bij immuundepressie (bv. CMV bij transplantpatiënten, HIV).
## 7. Intravasculaire en endovasculaire infecties (Prothese-infecties)
Dit omvat infecties in de bloedbaan en infecties van geïmplanteerde biomaterialen.
### 7.1 Spectrum
* **Primaire endovasculaire infecties:** Infectie van het endotheel van hart (endocarditis) en bloedvaten, of van geïmplanteerde materialen (katheters, klepprothesen).
* **Secundaire bacteriëmie:** Micro-organismen komen vanuit een infectiehaard buiten de bloedbaan in de bloedbaan terecht.
* **Transiënte bacteriëmie:** Tijdelijke aanwezigheid van micro-organismen in de bloedbaan (bv. bij tandenpoetsen), die normaal gesproken snel worden geklaard.
### 7.2 SIRS en Sepsis
* **SIRS (Systemic Inflammatory Response Syndrome):** Veralgemeende inflammatie met symptomen zoals koorts, koude rillingen, tachypneu, tachycardie.
* **Sepsis:** SIRS veroorzaakt door een infectie. Kan leiden tot septische shock, orgaanfalen (MOF) en dood.
### 7.3 Endocarditis
Infectie van het endotheel van het hart, met name op hartkleppen.
* **Subacute endocarditis:** Veroorzaakt door minder virulente bacteriën (bv. viridans streptokokken, enterokokken), vaak op misvormde of kunstkleppen. Verloopt langzamer.
* **Acute endocarditis:** Veroorzaakt door virulente bacteriën (*Staphylococcus aureus*), met snelle destructie van de klep, ook op gezonde kleppen. Ernstig beeld.
* **Diagnose:** Hartgeruis, metastatische infecties, bloedkweken.
* **Behandeling:** Antibiotica (hoge dosis, soms combinatie), chirurgie (klepvervanging) bij falen of snelle achteruitgang.
* **Preventie:** Goede mondhygiëne, profylactische antibiotica bij risicopatiënten en bepaalde ingrepen.
### 7.4 Prothese-infecties
Infecties van geïmplanteerde materialen (vasculaire katheters, klepprothesen, gewrichtsprothesen, pacemakers).
* **Pathogenese:** Micro-organismen bereiken de prothese per continuitatem, tijdens implantatie, of via bacteriëmie. Vorming van een biofilm beschermt de bacteriën tegen het immuunsysteem.
* **Behandeling:** Antibiotica zijn zelden voldoende; verwijdering van de prothese is vaak noodzakelijk.
---
# Genitale infecties en seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA)
Dit gedeelte van de studiehandleiding behandelt infecties van de geslachtsorganen, met een focus op seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA's), de bijbehorende syndromen, complicaties en preventie.
### 2.1 Algemene principes van genitale infecties en SOA's
Genitale infecties en SOA's omvatten een breed scala aan aandoeningen die de geslachtsorganen aantasten, maar kunnen ook andere organen beïnvloeden (bv. HIV, Hepatitis B) of symptomen buiten de genitaliën veroorzaken.
#### 2.1.1 Syndromen van genitale infecties
Typische syndromen die de genitaliën aantasten omvatten:
* **Vaginitis:** Ontsteking van de vagina.
* **Urethritis:** Ontsteking van de urinebuis.
* **Cervicitis:** Ontsteking van de baarmoederhals.
* **Pelvic Inflammatory Disease (PID):** Opstijgende infectie van de vrouwelijke geslachtsorganen.
* **Ulcera/vesikels:** Zweren of blaasjes op de geslachtsdelen.
* **Tumoren/wratten:** Goedaardige of kwaadaardige gezwellen veroorzaakt door infecties.
#### 2.1.2 Symptomen en diagnostiek
Symptomen variëren van lokale klachten zoals pijn, branderig gevoel, abnormale afscheidingen, ontstekingstekenen tot systemische symptomen zoals koorts. Vaak zijn infecties asymptomatisch. Diagnose gebeurt klinisch, aangevuld met directe methoden (PCR, gramkleuring, kweek) en soms serologie.
#### 2.1.3 Complicaties
Mogelijke complicaties van genitale infecties en SOA's omvatten:
* Opstijgende infecties (PID) met als gevolg infertiliteit en verhoogd risico op buitenbaarmoederlijke zwangerschappen.
* Systemische of metastatische infecties.
* Ontwikkeling van kanker (bv. door HPV).
* Chronische pijn.
#### 2.1.4 Overdracht en preventie
De overdracht vindt voornamelijk plaats via direct contact tijdens seksueel contact. Preventie richt zich op veilige seksuele praktijken (condoomgebruik). Voor sommige SOA's zijn vaccins beschikbaar.
#### 2.1.5 Behandeling
Behandeling is afhankelijk van de verwekker en omvat antibiotica en antivirale therapie. Het is cruciaal om partners mee te behandelen om herinfectie te voorkomen en verdere verspreiding te beperken.
### 2.2 Specifieke genitale infecties en syndromen
#### 2.2.1 Vaginitis
De normale vaginale flora wordt gedomineerd door lactobacillen, die zorgen voor een zure pH. Verstoringen hiervan kunnen leiden tot vaginitis.
* **Bacteriële vaginose (BV):**
* Overgroei van bacteriën die normaal tot de flora behoren (bv. *Prevotella spp.*, *Gardnerella vaginalis*).
* Kenmerken: storend, vaak stinkend vaginaal verlies (grijs, homogeen beslag), verhoogde pH (> 5), hoge concentratie amines (geur van dode vis), en 'clue cells' (epitheelcellen met veel bacteriën) op microscopie.
* Gevolg: Verhoogde transmissie van andere SOA's, verhoogd risico op vroeggeboorte.
* Behandeling: Metronidazol of clindamycine. Recidieven komen frequent voor.
* **Candida vaginitis (Candidiasis):**
* Overgroei van *Candida albicans* (gist).
* Kenmerken: Wit verlies, branderig gevoel, jeuk.
* Incidentie verhoogd na antibioticagebruik, bij diabetes.
* Behandeling: Antimycotica (lokale zalven of orale medicatie). Partnerbehandeling is meestal niet nodig.
* **Trichomonas vaginalis vaginitis (Trichomoniasis):**
* Een echte SOA, veroorzaakt door een protozoön (*Trichomonas vaginalis*).
* Kenmerken: Mannen: urethritis (branderigheid, jeuk). Vrouwen: vulvitis, vaginitis (fluor, branderigheid, jeuk). Soms roodheid van de vulva.
* Complicaties: PID, premature bevalling.
* Diagnose: Microscopie van vers vaginaal uitstrijkje of PCR.
* Behandeling: Enkele dosis metronidazol per os voor beide partners.
#### 2.2.2 SOA's veroorzaakt door bacteriën
* **Gonorroe (*Neisseria gonorrhoeae*):**
* Kenmerken: Gram-negatieve diplokokken die zich efficiënt hechten aan epithelia.
* Bij mannen: Urethritis (branderig gevoel bij plassen, wit-geel-groen secreet - 'druiper').
* Bij vrouwen: Vaak asymptomatisch of milde symptomen, kan leiden tot cervicitis, urethritis, of PID.
* Andere locaties: Rectaal (anale secreties, jeuk, bloedverlies), farynx.
* Complicaties: PID, epididymitis, infertiliteit, buitenbaarmoederlijke zwangerschappen, artritis, tenosynovitis, dermatitis. Overdracht op kind bij geboorte (artritis, keratitis, sepsis).
* Diagnose: Gramkleuring (naald-afname secreet), kweek, PCR.
* Behandeling: Antibiotica (rekening houdend met resistentie). Partnerbehandeling.
* **Chlamydia (*Chlamydia trachomatis*):**
* Kenmerken: Obligaat intracellulair levende bacterie, met voorkeur voor epitheelcellen. Verschillende serotypes associëren met specifieke klinische beelden.
* Lokale symptomen: Frequent asymptomatisch, vooral bij vrouwen. Soms mucopurulente urethritis bij mannen, cervicitis bij vrouwen.
* Complicaties: PID (belangrijke oorzaak van verworven infertiliteit), conjunctivitis, pneumonie bij pasgeborenen.
* Overdracht: Seksueel contact. Vooral frequent bij jongeren.
* Diagnose: PCR (niet zichtbaar op gramkleuring, niet kweekbaar in routine).
* Behandeling: Antibiotica (bv. doxycycline, azithromycine). Partnerbehandeling.
* **Mycoplasma genitalium:**
* Onderdeel van de genitale mycoplasmata, even pathogeen en frequent als *C. trachomatis*.
* Kan dezelfde symptomen en complicaties veroorzaken als *C. trachomatis* en gonorroe.
* Diagnose: PCR.
* Behandeling: Gevoeligheid is vergelijkbaar met *Chlamydia*.
* **Syfilis (*Treponema pallidum*):**
* Kenmerken: Bacterie die zich systemisch kan verspreiden en levenslang aanwezig kan blijven.
* **Primaire syfilis:** Pijnloze, harde papel/ulcus ('sjanker') op de genitale, anale of orale mucosa. Geneest spontaan, maar bacterie verspreidt zich.
* **Secundaire syfilis (na maanden):** Gegeneraliseerde symptomen, met huid- en mucosa letsels. Kan spontaan genezen.
* **Tertiaire syfilis (na jaren):** Chronische inflammatie en onomkeerbare orgaanschade (neurologische, psychiatrische, cardiale complicaties).
* Overdracht: Seksueel contact. Recente toename. Congenitale overdracht mogelijk.
* Diagnose: Microscopie (zelden gebruikt), serologie (testen voor screening en ziekteactiviteit).
* Behandeling: Penicilline. Partnerbehandeling.
#### 2.2.3 SOA's veroorzaakt door virussen
* **Genitale herpes (HSV):**
* Verwekker: Herpes Simplex Virus (HSV), met name type 2 (vaak lagere lichaamshelft).
* Kenmerken: Infectie is definitief; virus blijft latent in sensoriële neuronen en kan heropflakkeren. Lokale symptomen: typische polycyclische blaasjes/ulcera.
* Complicaties: Pijnlijke recidieven, neonatale herpes bij overdracht tijdens bevalling (potentieel levensbedreigend).
* Overdracht: Direct contact met geslachtsdelen, ook indirect. Risico op overdracht bestaat ook asymptomatisch.
* Diagnose: Klinisch, PCR.
* Behandeling: Aciclovir bij opstoten. Condoomgebruik ter preventie.
* **Genitale wratten (HPV):**
* Verwekker: Humaan Papillomavirus (HPV) met meer dan 100 types.
* Kenmerken: Infectie is niet altijd definitief; virus kan geklaard worden. Vaak asymptomatisch. Lokale symptomen: genitale wratten.
* Complicaties: Verhoogd risico op kanker (cervixkanker door hoog-risico types zoals HPV 16 en 18). Mannen: uitzonderlijk peniskanker, anale kanker, mond-/keelkanker.
* Overdracht: Seksueel contact. Wijdverspreid.
* Diagnose: Klinisch, PCR (voor typen), screening op metaplasie/kanker.
* Behandeling: Geen specifieke behandeling voor het virus zelf. Preventie door vaccinatie (dekt niet alle types). Screening blijft nodig.
* **HIV:**
* Verwekker: Human Immunodeficiency Virus.
* Kenmerken: Infecteert macrofagen en CD4+ T-cellen. Verstoort immuunfunctie, leidt tot immuunuitputting en uiteindelijk AIDS.
* Overdracht: Seksueel contact, bloed-bloed contact, moeder-op-kind.
* Diagnose: Serologie (IgG), PCR (virale load).
* Behandeling: Antiretrovirale therapie (ART) om virus te onderdrukken en progressie naar AIDS te vertragen.
#### 2.2.4 Genitale infecties bij zwangere vrouwen
Zwangerschap vereist specifieke aandacht voor genitale infecties vanwege risico's voor foetus en pasgeborene.
* **Syfilis:** Screening op syfilis is standaard tijdens de zwangerschap. Behandeling van de moeder kan congenitale syfilis voorkomen.
* **Genitale herpes:** Bij actieve laesies tijdens de bevalling kan een keizersnede noodzakelijk zijn om neonatale herpes te voorkomen.
* **HPV:** Risico op infectie van het kind tijdens bevalling.
* **Bacteriële Vaginose:** Kan geassocieerd worden met vroeggeboorte.
* **Andere:** CMV, Rubella, HBV, VZV, Toxoplasmose, Listeria monocytogenes vereisen ook specifieke aandacht en screening.
### 2.3 Preventie en behandeling van SOA's
* **Veilige seks:** Gebruik van condooms vermindert het risico op overdracht aanzienlijk.
* **Vaccinatie:** Beschikbaar voor HPV, Hepatitis B en, in sommige gevallen, HSV.
* **Screening:** Regelmatige screening, met name bij risicogroepen of bij symptomen.
* **Partnerbehandeling:** Essentieel voor alle SOA's om herinfectie en verdere verspreiding te voorkomen.
* **Goede hygiëne:** Vooral belangrijk voor het voorkomen van infecties met commensale bacteriën (bv. bacteriële vaginose).
### 2.4 Belangrijke overwegingen
* **Asymptomatische infecties:** Veel SOA's verlopen asymptomatisch, wat diagnostiek bemoeilijkt en verspreiding in de hand werkt.
* **Partnerbetrokkenheid:** De behandeling van partners is een cruciaal onderdeel van het beheer van SOA's.
* **Resistentie:** Antibioticumresistentie is een groeiend probleem bij bacteriële SOA's zoals gonorroe.
* **Langetermijngevolgen:** SOA's kunnen leiden tot chronische gezondheidsproblemen zoals infertiliteit, kanker en neurologische aandoeningen.
> **Tip:** Houd rekening met de incubatietijd van verschillende SOA's bij het vaststellen van een diagnose en het contactonderzoek.
>
> **Tip:** Bespreek openlijk met patiënten het belang van veilige seks en regelmatige screening, en normaliseer het gesprek over seksuele gezondheid.
---
# Infecties van het centraal zenuwstelsel
Oké, hier is een gedetailleerde studiegids voor "Infecties van het centraal zenuwstelsel", gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 7. Infecties van het centraal zenuwstelsel
Infecties van het centraal zenuwstelsel (CZS), waaronder de hersenen, het ruggenmerg en de omringende vliezen, kunnen ernstige neurologische symptomen veroorzaken en vereisen snelle diagnose en behandeling.
### 7.1 Klinisch beeld en deelsyndromen
De symptomen van CZS-infecties variëren sterk en zijn vaak afhankelijk van de leeftijd van de patiënt. Bij zuigelingen en peuters ontbreken typische tekenen zoals nekstijfheid, wat de diagnose bemoeilijkt.
#### 7.1.1 Algemene symptomen
* **Neurologische symptomen:** Hoofdpijn, fotofobie (lichtschuwheid), fonofobie (geluidsschuwheid), sensoriële defecten, bewustzijnsdaling.
* **Psychiatrische symptomen:** In sommige gevallen, zoals bij herpes-encefalitis, kunnen psychiatrische stoornissen zoals psychose optreden. Het is cruciaal om somatische oorzaken uit te sluiten bij acute gedragsveranderingen.
* **Symptomen van intracraniële overdruk:** Braken, nekstijfheid, hypertensie, bradycardie.
* **Koorts:** Vaak aanwezig, maar niet altijd. De klassieke triade van koorts, nekstijfheid en veranderde geestestoestand is slechts bij ongeveer 50% van de patiënten aanwezig, vooral bij pneumokokkenmeningitis.
#### 7.1.2 Complicaties
* **Neurologische/psychiatrische restletsels:** Cognitieve en motorische stoornissen kunnen blijvend zijn.
* **Systemische infectie:** Snel evoluerend naar sepsis, met risico op orgaanfalen, diffuse intravasculaire stolling (DIC), septische embolieën en bloedingen.
* **Petechiën/purpura:** Niet-wegdrukbare rode vlekken, typisch op drukplaatsen, duiden op lokale bloedingen en zijn een alarmteken voor onmiddellijke actie en hospitalisatie.
* **Amputaties:** Necrose van weefsel door ischemie kan leiden tot de noodzaak van amputaties.
#### 7.1.3 Verwekkers
* **Virussen:** Vooral herpesvirussen (zoals herpes simplex virus, CMV) en enterovirussen.
* **Bacteriën:** Veelvoorkomende verwekkers zijn *Neisseria meningitidis* (meningokok), *Streptococcus pneumoniae* (pneumokok). *Haemophilus influenzae* komt minder vaak voor dankzij vaccinatie. Opportunistische pathogenen kunnen binnendringen wanneer barrières doorbroken zijn (bv. na trauma).
* **Schimmels en parasieten:** Zeldzamer, voornamelijk bij immuungecompromitteerde patiënten of specifieke omstandigheden.
#### 7.1.4 Overdracht
De overdrachtswijze is afhankelijk van de verwekker. Typische pathogenen kunnen eerst koloniseren (bv. in de keel) om vervolgens via de bloedbaan de hersen-bloedbarrière te oversteken. Virussen zoals herpes kunnen migreren via zenuwbanen naar het CZS.
#### 7.1.5 Incubatietijd
Varieert van dagen tot weken, afhankelijk van de verwekker.
### 7.2 Verloop en pathofysiologie
* **Normale omstandigheden:** Het CZS is een immuun-geprivilegieerde zone, beschermd door rigide omhulsels. Inflammatie moet beperkt blijven om oedeem en drukverhoging te voorkomen.
* **Virale infecties:** Kunnen zelflimiterend zijn met een goede prognose (bv. enterovirus), maar kunnen ook leiden tot zware restletsels (bv. herpes simplex virus met 70% mortaliteit zonder behandeling).
* **Bacteriële infecties:** Zonder behandeling leiden ze tot zware restletsels of zijn ze letaal. Ze kunnen zich snel verspreiden naar andere organen en sepsis veroorzaken.
* **Schimmelinfecties:** Opportunistisch bij verminderde weerstand; geen spontaan herstel.
* **Inflammatie en directe schade:** Verstoren neurale functies en kunnen vitale functies onderdrukken. Bacteriële infecties kunnen leiden tot sepsis, orgaanfalen en DIC.
### 7.3 Diagnose
De diagnose is voornamelijk gebaseerd op klinische symptomen, aangevuld met laboratoriumonderzoek.
#### 7.3.1 Lumbaal vocht analyse
Een lumbaalpunctie is cruciaal voor diagnose.
* **Celtelling:**
* **Viraal:** Typisch een beperkte stijging, voornamelijk lymfocyten.
* **Bacterieel:** Typisch sterk verhoogd, voornamelijk neutrofielen.
* **Biochemie:**
* **Viraal:** Eiwit en glucose normaal of licht gestoord.
* **Bacterieel:** Eiwit verhoogd, glucose verlaagd, lactaat verhoogd.
* **Aantonen verwekker:** Microscopie (bv. gramkleuring), antigendetectie, PCR, kweek.
* Gramkleuring kan specifieke bacteriën zoals gram-negatieve diplokokken (*Neisseria meningitidis*) aantonen.
#### 7.3.2 Overige diagnostiek
* **Hemokulturen:** Afnemen bij verdenking op sepsis, vooral bij het starten van de behandeling.
* **Beeldvorming:** Essentieel om andere oorzaken van neurologische symptomen uit te sluiten (bv. CVA, tumoren) en om de veiligheid van een lumbaalpunctie te beoordelen (bv. door te kijken naar tekenen van verhoogde intracraniële druk die de procedure gevaarlijk kunnen maken).
* **Serologie:** Kan ondersteunend zijn, maar is vaak minder nuttig voor de acute diagnose van CZS-infecties.
> **Tip:** Bij verdenking op een CZS-infectie, vooral bij bacteriële meningitis, is het van levensbelang om zo snel mogelijk te starten met empirische behandeling (antibiotica en antivirale middelen), liefst na afname van lumbaal vocht, omdat vertraging catastrofale gevolgen kan hebben.
### 7.4 Behandeling en preventie
* **Antimicrobiële therapie:**
* **Bacteriële infecties:** Antibiotica zijn essentieel om restletsels te verminderen en levens te redden.
* **Virale infecties:** Antivirale middelen (bv. acyclovir voor herpesvirussen) kunnen levensreddend zijn. Voor enterovirusinfecties is er momenteel geen specifieke antivirale therapie.
* **Chirurgie:** Zelden nodig, tenzij er sprake is van abcesvorming of een prothese-infectie.
* **Ondersteunende zorg:** Behandeling van symptomen, zoals pijnstilling en het managen van intracraniële druk.
* **Preventie:**
* **Vaccinatie:** Vaccins zijn beschikbaar tegen belangrijke verwekkers zoals *Haemophilus influenzae* type b, *Neisseria meningitidis*, *Streptococcus pneumoniae*, en poliovirus.
* **Hygiëne:** Goede algemene hygiëne en het vermijden van direct contact met besmette personen.
> **Tip:** De combinatiebehandeling met antibiotica en antivirale middelen bij de eerste aanmelding is vaak noodzakelijk omdat de exacte verwekker niet direct bekend is, en snel starten cruciaal is voor de prognose.
### 7.5 Specifieke voorbeelden van verwekkers en ziektebeelden
* **Meningokokkenmeningitis (*Neisseria meningitidis*):** Kan zich razendsnel ontwikkelen tot levensbedreigende sepsis, vaak met petechiën.
* **Pneumokokkenmeningitis (*Streptococcus pneumoniae*):** Een veelvoorkomende bacteriële oorzaak van meningitis.
* **Herpes-encefalitis (HSV):** Kan leiden tot ernstige neurologische schade en psychiatrische symptomen.
* **Enterovirus-infecties:** Meestal minder ernstig, komen vaker voor op kinderleeftijd.
Deze infecties mogen nooit onderschat worden gezien hun potentieel snelle en ernstige beloop.
---
# Infecties van de lever
Infecties van de lever worden voornamelijk veroorzaakt door virussen, maar in sommige regio's ook door parasieten, en kunnen leiden tot leverfunctiestoornissen zoals geelzucht.
## 8.1 Klinisch beeld en deelsyndromen
Infecties van de lever kunnen zich manifesteren met diverse symptomen, variërend van subklinische presentaties tot ernstig leverfalen.
### 8.1.1 Symptomen
* **Koorts:** Vaak aanwezig, vooral bij acute infecties.
* **Malaise:** Algeheel ziektegevoel, met symptomen als vermoeidheid, misselijkheid, verlies van eetlust en soms braken.
* **Leverfunctiestoornissen:** Bij ongeveer 50-90% van de patiënten kunnen de volgende symptomen optreden:
* **Donkere urine:** Indicatief voor verhoogd bilirubinegehalte.
* **Ontkleurde ontlasting:** Verlies van de bruine kleur die ontstaat door bilirubineafbraakproducten.
* **Geelzucht (icterus):** Geelverkleuring van de huid en de oogwit. Dit wordt veroorzaakt door een ophoping van bilirubine in het bloed, als gevolg van een gestoorde leverfunctie of galwegobstructie.
* **Jeuk:** Vaak gerelateerd aan de ophoping van galzouten.
* **Andere symptomen:** Huiduitslag en artritis kunnen ook voorkomen.
### 8.1.2 Verwekkers
De belangrijkste verwekkers van leverinfecties zijn virussen:
* **Hepatitis A virus (HAV):** Meestal geassocieerd met lage hygiënestandaard en fecaal-orale overdracht.
* **Hepatitis B virus (HBV):** Overgedragen via bloed-bloedcontact (bv. IV-drugsgebruik, iatrogeen), seksueel contact, en van moeder op kind. Kan chronisch verlopen.
* **Hepatitis C virus (HCV):** Voornamelijk overgedragen door bloed-bloedcontact. Heeft een hoge kans op chronische infectie.
* **Hepatitis D virus (HDV):** Treedt altijd op in combinatie met HBV en is ernstiger.
* **Hepatitis E virus (HEV):** Overgedragen via besmet voedsel of water, vaak een zoönose (reservoirs zijn o.a. varkens). Wordt zelden chronisch, tenzij bij immuungecompromitteerde personen.
* **Andere microorganismen:** Zeer zelden kunnen opportunistische infecties door bacteriën, schimmels of parasieten (zoals wormen, bv. *Echinococcus*) leverproblemen veroorzaken.
### 8.1.3 Overdrachtswegen en incubatietijden
De overdracht en incubatietijd variëren sterk per type hepatitisvirus:
* **HAV:** Fecaal-oraal; incubatietijd ongeveer 4 ± 2 weken.
* **HBV:** Voornamelijk bloed-bloedcontact, seksueel; incubatietijd ongeveer 3 ± 2 maanden.
* **HCV:** Voornamelijk bloed-bloedcontact; incubatietijd ongeveer 6 weken (variërend van 2 weken tot 6 maanden).
* **HDV:** Zoals HBV, maar met een ernstiger beloop.
* **HEV:** Fecaal-oraal; incubatietijd ongeveer 6 ± 3 weken.
### 8.1.4 Complicaties
Chronische leverinfecties kunnen leiden tot ernstige complicaties:
* **Leverfalen:** Bij langdurige infectie kan de leverfunctie ernstig afnemen.
* **Cirrose:** Ontwikkeling van littekenweefsel in de lever, wat de functie aantast. Dit verhoogt het risico op portale hypertensie, wat kan leiden tot slokdarmvarices en een verhoogd risico op bloedingen.
* **Hepatocellulair carcinoom:** Ontwikkeling van leverkanker.
* **Fulminant verloop:** Een zeldzame, maar levensbedreigende, acute leverontsteking.
### 8.1.5 Aanverwante ziekten en syndromen
Het is belangrijk om leverinfecties te onderscheiden van andere oorzaken van geelzucht en leverfunctiestoornissen:
* **Niet-infectieuze hepatitis:** Veroorzaakt door toxinen, medicijnen of auto-immuunziekten.
* **Galwegobstructie:** Verstopping van de galwegen (bv. door galstenen) kan ook geelzucht veroorzaken, vaak met koliekpijn.
## 8.2 Diagnose
De diagnose van leverinfecties wordt gesteld middels:
* **Serologie:**
* Detectie van antistoffen (IgM, IgG) om te bepalen of de infectie acuut of reeds doorgemaakt is. Bij HAV zijn IgM-antistoffen indicatief voor een recente infectie, IgG voor een doorgemaakte of recente infectie.
* Bij HBV wordt gekeken naar anti-HBs (genezen/gevaccineerd), anti-HBc (contact nu of in verleden), en de aanwezigheid van antigenen (HBsAg, HBeAg) die wijzen op een actieve acute of chronische infectie.
* HCV-IgG wordt bepaald, maar kan pas tot 6 maanden na infectie positief worden.
* HEV wordt serologisch gedetecteerd met IgG en IgM.
* **Antigeen- en genoomdetectie:**
* **PCR (Polymerase Chain Reaction):** Essentieel voor de detectie van HBV en HCV, om de virale load te bepalen en het effect van therapie te monitoren.
* Detectie van specifieke antigenen zoals HBsAg en HBeAg bij HBV.
* **Klinisch beeld en anamnese:** Symptomen zoals geelzucht, malaise, donkere urine en ontkleurde ontlasting zijn leidend.
* **Beeldvorming:** Echografie kan gebruikt worden om de leverstructuur te beoordelen en eventuele galwegafwijkingen of tumoren op te sporen.
## 8.3 Behandeling en preventie
De behandeling en preventie zijn afhankelijk van het specifieke virus:
* **HAV & HEV:**
* **Behandeling:** Voornamelijk ondersteunend (rust, hydratatie). Geen specifieke antivirale middelen.
* **Preventie:** Hygiëne (handen wassen), veilig drinkwater en voedsel. Vaccinatie is beschikbaar voor HAV en kan post-expositie worden overwogen.
* **HBV:**
* **Behandeling:** Bij acute infectie ondersteunend. Bij chronische infectie worden antivirale middelen (reverse transcriptase inhibitoren) ingezet.
* **Preventie:** Vaccinatie is zeer effectief. Passieve immunisatie (met anti-HBs-antistoffen) kan worden toegepast na blootstelling. Veilige seks en preventie van bloed-bloedcontact zijn cruciaal.
* **HCV:**
* **Behandeling:** Met moderne antivirale middelen (polymerase inhibitoren) zijn genezingspercentages zeer hoog.
* **Preventie:** Geen vaccin beschikbaar. Preventie door veilige seks en strikte preventie van bloed-bloedcontact (bv. screenen van donoren, veilige naalden). Bij een prikongeval met mogelijk contact met HCV, wordt onmiddellijk antivirale therapie gestart.
* **HDV:**
* **Behandeling:** Gericht op de onderliggende HBV-infectie en ondersteunende zorg.
* **Preventie:** Preventie van HBV-infectie is de belangrijkste strategie.
### 8.3.1 Hygiënische maatregelen
Goede persoonlijke hygiëne, zoals grondig handen wassen, is essentieel om de fecaal-orale overdracht van HAV en HEV te voorkomen.
### 8.3.2 Veilige seksuele praktijken
Het gebruik van condooms vermindert het risico op seksueel overdraagbare hepatitisvirussen (voornamelijk HBV).
### 8.3.3 Preventie van bloedoverdracht
Voor HBV en HCV zijn maatregelen zoals het gebruik van wegwerpmateriaal in de zorg, veilige injectietechnieken, en het screenen van bloedproducten van levensbelang.
### 8.3.4 Vaccinatie
* **Hepatitis A vaccin:** Verkrijgbaar en zeer effectief.
* **Hepatitis B vaccin:** Standaard onderdeel van het vaccinatieprogramma, zeer effectief in preventie van chronische infectie.
> **Tip:** Sommige leverinfecties, zoals Hepatitis C, kunnen jarenlang asymptomatisch verlopen terwijl er toch significante leverschade ontstaat. Vroege diagnostiek en behandeling zijn daarom van cruciaal belang om complicaties zoals cirrose en leverkanker te voorkomen.
> **Voorbeeld:** Een patiënt presenteert zich met geelzucht, vermoeidheid en donkere urine. Bloedonderzoek toont verhoogde leverenzymen en positieve IgM-antistoffen tegen HAV. De diagnose is een acute Hepatitis A-infectie. Behandeling is ondersteunend met nadruk op rust en hydratatie. Preventie voor contacten omvat vaccinatie tegen HAV.
---
# Intravasculaire en endovasculaire infecties, prothese-infecties
Dit onderwerp behandelt infecties die zich in de bloedbaan manifesteren, waaronder bacteriëmie en sepsis, evenals infecties die gerelateerd zijn aan geïmplanteerde medische materialen zoals katheters, hartkleppen en gewrichtsprotheses.
### 5.1 Definitie en classificatie
Intravasculaire en endovasculaire infecties betreffen de aanwezigheid en vermenigvuldiging van micro-organismen binnen de bloedbaan of aan de binnenzijde van bloedvaten.
* **Primaire endovasculaire infecties:** Infecties van het endotheel (de binnenbekleding) van de bloedvaten. Dit omvat infecties van het endocard (binnenbekleding van het hart), met name de hartkleppen, en de binnenkant van bloedvaten zelf. Geïmplanteerde biomaterialen zoals kunsthartkleppen en katheters kunnen ook direct geïnfecteerd raken, wat leidt tot bacteriëmie.
* **Secundaire bacteriëmie:** Hierbij ligt de infectiehaard buiten de bloedbaan, maar komen micro-organismen herhaaldelijk of in grote aantallen in de bloedbaan terecht.
* **Transiënte bacteriëmie:** Tijdelijke aanwezigheid van micro-organismen in de bloedbaan, bijvoorbeeld na tandenpoetsen of bepaalde medische ingrepen. Normaal gesproken worden deze snel geklaard door het mononucleaire-fagocytensysteem. Echter, bij beschadigingen van het vaatstelsel of aanwezigheid van vreemd materiaal zoals protheses, kunnen bacteriën zich hechten en vermenigvuldigen.
### 5.2 Systemisch Inflammatoir Respons Syndroom (SIRS) en Sepsis
* **SIRS:** Een gegeneraliseerde inflammatoire reactie van het lichaam, niet exclusief veroorzaakt door infecties. Symptomen omvatten koorts of hypothermie, tachypneu (snelle ademhaling), en tachycardie (snelle hartslag).
* **Sepsis:** Gedefinieerd als SIRS veroorzaakt door een infectie. De aanwezigheid van micro-organismen in de bloedbaan is hierbij de oorzaak van de inflammatoire reactie.
* **Septische shock:** Een levensbedreigende complicatie van sepsis, gekenmerkt door ernstige hypotensie (lage bloeddruk) en verminderde perfusie van vitale organen, leidend tot orgaanfalen.
### 5.3 Klinische manifestaties en gevolgen
De klinische verschijnselen van intravasculaire en endovasculaire infecties zijn divers en afhankelijk van de locatie en het type micro-organisme.
* **Sepsis en orgaanfalen:** De gegeneraliseerde ontsteking kan leiden tot diverse complicaties, waaronder:
* Acute nierinsufficiëntie.
* Acute respiratoire distress syndroom (ARDS).
* Leverinsufficiëntie met stollingsstoornissen.
* Multiorgaanfalen (MOF).
* **Verspreiding van micro-organismen:** Micro-organismen kunnen zich via de bloedbaan verspreiden naar andere locaties, wat kan leiden tot metastatische infecties.
* **Petechiën en purpura:** Niet-wegdrukbare rode vlekjes op de huid, die wijzen op lokale bloedingen, vaak veroorzaakt door septische embolen die zich in de bloedvaten nestelen. Dit is een alarmsignaal voor onmiddellijke actie en hospitalisatie.
### 5.4 Endocarditis
Endocarditis is een infectie van het endotheel van het hart, met name de hartkleppen, maar ook de chordae tendineae en het endotheel van de atria en ventrikels.
* **Mechanismen en klinische beelden:**
* **Subacute endocarditis:** Veroorzaakt door minder virulente verwekkers zoals viridans-streptokokken, bacteriën uit de HACEK-groep (afkomstig uit de mondholte), of enterokokken (uit de darm). Deze hechten zich op endotheelafwijkingen (door turbulentie) bij misvormde of kunstmatige hartkleppen en vormen een geïnfecteerde trombus (vegetatie). Symptomen van inflammatie zijn vaak mild, maar metastatische infecties kunnen optreden. Risicofactoren zijn congenitale of verworven klepafwijkingen.
* **Acute endocarditis:** Veroorzaakt door zeer virulente bacteriën zoals *Staphylococcus aureus*. Dit leidt tot snelle destructie van de hartklep, zelfs zonder voorafgaande klepafwijkingen. Patiënten zijn ernstig ziek, en infecties op afstand zijn ook ernstig.
* **Oorzaken van bacteriëmie bij endocarditis:**
* Secundaire bacteriëmie door infecties elders in het lichaam.
* Manipulaties aan tanden (met bloeding), endoscopie, of urogenitale ingrepen.
* Dagelijkse activiteiten zoals eten, kauwen, en ontlasting (frequenter bij gebitsproblemen).
* Intraveneus druggebruik.
* **Diagnose:**
* Hartgeruisen gedetecteerd bij auscultatie en echografie.
* Tekenen van metastatische infecties.
* Bloedkweken (meerdere afgenomen zonder voorafgaande antibiotica).
* **Behandeling:**
* Gerichte antibiotica in hoge dosering voor volledige eradicatie van de verwekker.
* Chirurgische ingreep (vervanging van de klep) bij falen van antibiotica of snelle achteruitgang.
* **Preventie:**
* Voorkomen van bacteriëmie door goede hygiëne en kathetermanagement in ziekenhuizen.
* Profylactische antibiotica bij patiënten met hartklepafwijkingen vóór risicovolle ingrepen (bv. tandheelkundige procedures). Goede mond- en tandhygiëne is cruciaal.
### 5.5 Prothese-infecties
Prothese-infecties vormen een groeiend probleem door het toenemende gebruik van implantaten in de geneeskunde.
* **Spectrum van protheses:**
* **Endovasculair:** Tijdelijk (intravasculaire katheters) en definitief (klepprothesen, pacemakers).
* **Niet-endovasculair:** Gewrichtsprotheses, borstprothesen, intracerebrale katheters, hersenstimulatoren.
* **Pathogenese:** Micro-organismen bereiken de prothese via continuïteit (bv. katheters), tijdens implantatie (van patiënt, team, of omgeving), of via bacteriëmie. De bacteriën nestelen zich in een biofilm.
* Virulente bacteriën veroorzaken snel duidelijke symptomen.
* Huidbacteriën (zoals coagulase-negatieve stafylokokken, *Cutibacterium acnes*) kunnen leiden tot late symptomen, soms met minimale inflammatie maar wel loslating van de prothese of slechte werking (bv. pacemaker).
* De biofilm en de "persister" bacteriën zijn moeilijk te bestrijden met antibiotica, omdat deze de plaats van infectie slecht bereiken.
* **Behandeling:**
* Antibiotica zijn zelden voldoende om de infectie te klaren.
* Verwijdering van de prothese is vaak noodzakelijk.
### 5.6 Diagnostiek en Behandeling van Sepsis
* **Diagnostiek:**
* Denken aan sepsis bij klinische verdenking (bv. petechiën).
* Bloedkweken (hemokulturen), bij voorkeur meerdere, zijn essentieel voor het identificeren van de verwekker.
* Monitoring van vitale parameters zoals pO2, lactaat, en bloeddruk.
* **Behandeling:**
* Intraveneuze breed-spectrum antibiotica zo snel mogelijk starten, aangepast na identificatie van de verwekker.
* Supportieve therapie ter ondersteuning van vitale functies en orgaanperfusie.
* Verwijdering van besmette protheses of katheters.
> **Tip:** Bij verdenking op sepsis, start direct met breed-spectrum antibiotica na afname van bloedkweken. Tijd is cruciaal om orgaanfalen en overlijden te voorkomen.
> **Tip:** Bij patiënten met risicofactoren voor endocarditis (bv. klepafwijkingen), is een goede mondhygiëne essentieel. Preventieve antibiotica vóór tandheelkundige ingrepen kunnen het risico op infectie aanzienlijk verlagen.
> **Tip:** Prothese-infecties zijn vaak moeilijk te behandelen. Vroegtijdige herkenning en adequate behandeling (vaak met verwijdering van de prothese) zijn essentieel om langdurige complicaties te voorkomen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Adnexen | Structuren die in de huid zitten en eraan hangen, zoals haarfollikels en zweetklieren. |
| Inflammatie | Een reactie van het lichaam op beschadiging of infectie, gekenmerkt door roodheid (rubor), warmte (calor), pijn (dolor) en zwelling (tumor). |
| Exantheem | Een huiduitslag die vaak gepaard gaat met een infectieziekte. |
| Verwekkers | Micro-organismen zoals bacteriën, virussen of schimmels die een infectieziekte veroorzaken. |
| Incubatietijd | De periode tussen de blootstelling aan een ziekteverwekker en het begin van de symptomen. |
| Klinisch | Gerelateerd aan de observatie en diagnose van ziekten bij patiënten, gebaseerd op symptomen en lichamelijk onderzoek. |
| Virulentiefactoren | Moleculen of eigenschappen van een pathogeen die bijdragen aan zijn vermogen om ziekte te veroorzaken. |
| Coagulase-negatieve stafylokokken (CNS) | Een groep bacteriën die minder virulent zijn dan Staphylococcus aureus en vaak de huid koloniseren zonder ziekte te veroorzaken, tenzij via medische hulpmiddelen zoals katheters. |
| Pathogenese | Het mechanisme waarmee een ziekte ontstaat en zich ontwikkelt. |
| Penicillineresistentie | Het vermogen van bacteriën om te overleven en te groeien ondanks de aanwezigheid van penicilline, vaak door de productie van enzymen zoals penicillinase. |
| Bèta-lactamase | Een enzym dat door sommige bacteriën wordt geproduceerd om bèta-lactam antibiotica, zoals penicilline, af te breken. |
| MRSA (Methicilline-Resistente Staphylococcus aureus) | Een stam van Staphylococcus aureus die resistent is tegen methicilline en andere bèta-lactam antibiotica, en vaak ook tegen andere medicijnen. |
| Gramkleuring | Een laboratoriumtechniek om bacteriën te classificeren op basis van hun celwandstructuur, resulterend in een positieve (paarse) of negatieve (rode) kleuring. |
| Neutrofielen | Een type witte bloedcel dat een belangrijke rol speelt in de immuunrespons tegen bacteriële infecties. |
| Impetigo | Een oppervlakkige huidinfectie die zich kenmerkt door blaasjes en korstjes, vaak veroorzaakt door Staphylococcus aureus of groep A streptokokken. |
| Stafylokokken | Een geslacht van bacteriën dat veel voorkomt op de huid en slijmvliezen, en diverse infecties kan veroorzaken. |
| Streptokokken | Een geslacht van bacteriën dat kan leiden tot diverse infecties, zoals keelontsteking en huidinfecties. |
| Exfoliatieve toxines | Toxines die door bepaalde bacteriën, zoals Staphylococcus aureus, worden geproduceerd en de huid doen afschilferen of blaren veroorzaken. |
| Stafylokokken-geïnduceerd geschilfert huid syndroom (SSSS) | Een ernstige huidziekte bij jonge kinderen en neonaten, veroorzaakt door exfoliatieve toxines van Staphylococcus aureus. |
| Folliculitis | Een ontsteking van de haarzakjes, vaak veroorzaakt door bacteriën. |
| Furunkel | Een lokale abcesvorming in de huid, meestal rond een haarzakje, vaak veroorzaakt door Staphylococcus aureus. |
| Karbunkel | Een groep furunkels die met elkaar verbonden zijn en een diepere huidinfectie veroorzaken. |
| Erysipelas | Een bacteriële infectie van de oppervlakkige huidlagen (dermis), vaak veroorzaakt door streptokokken, gekenmerkt door een scherp begrensde, rode en verheven huid. |
| Cellulitis | Een bacteriële infectie van de diepere huidlagen (dermis en subcutis), die zich minder scherp afgrenst dan erysipelas. |
| Necrotiserende infectie | Een ernstige infectie die leidt tot afsterven van weefsel. |
| Gasgangreen | Een ernstige infectie veroorzaakt door Clostridium perfringens, waarbij gas wordt geproduceerd in het geïnfecteerde weefsel. |
| Bijtwonden | Wonden die ontstaan door een beet van een dier of mens, die een verhoogd risico op infectie met gemengde flora met zich meebrengen. |
| Wondkolonisatie | De aanwezigheid van bacteriën op een wondoppervlak zonder dat dit per se een actieve infectie betekent. |
| Bacteriële vaginose (BV) | Een verstoring van de normale vaginale flora, gekenmerkt door een overgroei van bepaalde bacteriën en vaak gepaard gaande met een onaangename geur. |
| Candida vaginitis | Een gistinfectie van de vagina, veroorzaakt door overgroei van Candida albicans, vaak leidend tot jeuk en branderigheid. |
| Trichomonas vaginalis vaginitis | Een seksueel overdraagbare infectie van de vagina veroorzaakt door de parasiet Trichomonas vaginalis. |
| Clue cellen | Afgeplatte epitheelcellen die bedekt zijn met bacteriën, kenmerkend voor bacteriële vaginose. |
| SOA (Seksueel Overdraagbare Aandoening) | Een infectie die primair wordt overgedragen via seksueel contact. |
| PID (Pelvic Inflammatory Disease) | Een ontsteking van de vrouwelijke voortplantingsorganen, vaak veroorzaakt door opstijgende infecties van SOA's zoals chlamydia en gonorroe. |
| Gonorroe (Neisseria gonorrhoeae) | Een bacteriële SOA die urethritis bij mannen en cervicitis of mildere symptomen bij vrouwen kan veroorzaken, met risico op complicaties zoals PID. |
| PCR (Polymerase Chain Reaction) | Een moleculaire techniek die wordt gebruikt om specifieke DNA-sequenties te vermenigvuldigen en zo de aanwezigheid van micro-organismen aan te tonen. |
| Chlamydia (Chlamydia trachomatis) | Een veelvoorkomende bacteriële SOA die asymptomatisch kan verlopen en kan leiden tot infertiliteit en PID. |
| Mycoplasmata | Eenvoudige bacteriën zonder celwand die infecties van de luchtwegen en de genitale tractus kunnen veroorzaken. |
| Trichomonas vaginalis | Een parasitaire protozoön die genitale infecties kan veroorzaken bij zowel mannen als vrouwen. |
| Genitale herpes (HSV) | Een seksueel overdraagbare infectie veroorzaakt door het herpes simplex virus (HSV), vaak leidend tot pijnlijke blaasjes en ulcera. |
| HPV (Humaan Papillomavirus) | Een virus dat genitale wratten en verschillende vormen van kanker kan veroorzaken, met name baarmoederhalskanker. |
| Syfilis (Treponema pallidum) | Een bacteriële SOA die zich systemisch kan verspreiden en verschillende stadia kent, met potentieel ernstige langetermijngevolgen zoals neurologische en cardiale complicaties. |
| Ulcus durum (sjanker) | Een pijnloze, harde zweer die het primaire stadium van syfilis kenmerkt. |
| Lues | Een andere term voor syfilis. |
| CMV (Cytomegalovirus) | Een herpesvirus dat bij gezonde personen meestal asymptomatisch is, maar bij immuungecompromitteerde personen of tijdens de zwangerschap ernstige ziekten kan veroorzaken. |
| Toxoplasmose | Een infectie veroorzaakt door de parasiet Toxoplasma gondii, die vooral risico's inhoudt voor zwangere vrouwen en immuungecompromitteerde personen. |
| Rubella (rode hond) | Een virale infectie die vooral gevaarlijk is voor zwangere vrouwen, omdat het ernstige aangeboren afwijkingen bij de foetus kan veroorzaken. |
| HBV (Hepatitis B Virus) | Een virus dat hepatitis veroorzaakt en wordt overgedragen via bloed-bloedcontact en seksueel contact, met risico op chronische infectie en leverkanker. |
| VZV (Varicella Zoster Virus) | Het virus dat waterpokken (varicella) en gordelroos (herpes zoster) veroorzaakt. |
| Zikavirus | Een virus dat wordt overgedragen door muggen en in verband wordt gebracht met aangeboren afwijkingen, zoals microcefalie. |
| Listeria monocytogenes | Een bacterie die listeriose kan veroorzaken, een potentieel ernstige infectie die vooral risico's inhoudt voor zwangere vrouwen, pasgeborenen en immuungecompromitteerde personen. |
| Groep B streptokokken (GBS) | Een bacterie die bij pasgeborenen neonatale sepsis kan veroorzaken. |
| HCMV | Humaan Cytomegalovirus, een ander woord voor CMV. |
| Aviditeit | De bindingssterkte van antistoffen aan hun doelwit; een lage aviditeit kan duiden op een recente infectie. |
| Cytotoxisch | Giftig voor cellen, leidend tot celdood. |
| Fulminant verloop | Een zeer snel en ernstig ziektebeeld. |
| Serologie | Laboratoriumtests die antistoffen in het bloed meten om de aanwezigheid van infecties of immuniteit aan te tonen. |
| HBsAg (Hepatitis B Surface Antigen) | Een eiwit van het Hepatitis B virus dat aanwezig is in het bloed tijdens een acute of chronische infectie. |
| Anti-HBs (Hepatitis B Surface Antibody) | Antistoffen tegen HBsAg, die duiden op bescherming tegen Hepatitis B door vaccinatie of genezing van een infectie. |
| Anti-HBc (Hepatitis B Core Antibody) | Antistoffen tegen de kern van het Hepatitis B virus, die aanwezig zijn na een infectie, zowel acuut als chronisch. |
| HBeAg (Hepatitis B e-Antigen) | Een eiwit van het Hepatitis B virus dat wordt geproduceerd tijdens actieve replicatie van het virus en duidt op een hoge besmettelijkheid. |
| PCR HBV/HCV | Polymerase Chain Reaction om de aanwezigheid van het DNA (HBV) of RNA (HCV) van het hepatitisvirus aan te tonen. |
| Lymfadenopathie | Vergroting van lymfeklieren. |
| Lymfoproliferatie | Overmatige deling van lymfocyten. |
| EBV (Epstein-Barr Virus) | Een herpesvirus dat de ziekte van Pfeiffer (klierkoorts) veroorzaakt en geassocieerd is met bepaalde kankers. |
| HIV (Humaan Immunodeficiëntievirus) | Een virus dat het immuunsysteem aantast en leidt tot AIDS (Acquired Immunodeficiency Syndrome). |
| Mononucleosis infectiosa (klierkoorts) | Een infectieziekte, meestal veroorzaakt door EBV, gekenmerkt door vermoeidheid, koorts, keelpijn en vergrote lymfeklieren. |
| Heterofiele antistoffen | Antistoffen die worden geproduceerd als reactie op een infectie (bv. EBV) en die reageren met antigenen van andere soorten. |
| Virale load | De hoeveelheid virusdeeltjes in het bloed of andere lichaamsvloeistoffen, gemeten met PCR. |
| Ganciclovir | Een antiviraal medicijn dat effectief is tegen cytomegalovirus (CMV). |
| Endovasculaire infectie | Een infectie die zich voordoet binnen in de bloedvaten. |
| Bacteriëmie | De aanwezigheid van bacteriën in de bloedbaan. |
| Viremie | De aanwezigheid van virussen in de bloedbaan. |
| Transiënte bacteriëmie | Een kortdurende aanwezigheid van bacteriën in de bloedbaan, die meestal snel door het lichaam wordt opgeruimd. |
| Sepsis | Een levensbedreigende reactie van het lichaam op een infectie, waarbij een systemische inflammatoire respons optreedt. |
| SIRS (Systemic Inflammatory Response Syndrome) | Een gegeneraliseerde ontstekingsreactie in het lichaam, die kan worden veroorzaakt door infecties (sepsis) maar ook door andere oorzaken. |
| MOF (Multi-Orgaanfalen) | Het falen van meerdere vitale organen tegelijkertijd, vaak als gevolg van sepsis of ernstige ontsteking. |
| Hemokulturen | Bloedkweken die worden afgenomen om de aanwezigheid van micro-organismen in de bloedbaan te detecteren. |
| Endocarditis | Een infectie van het endotheel (binnenste bekleding) van het hart, met name de hartkleppen. |
| Vegetatie | Een verzameling bacteriën, bloedplaatjes en fibrine die zich op een beschadigde hartklep vormt tijdens endocarditis. |
| Prothese-infecties | Infecties die optreden rondom geïmplanteerde medische materialen zoals kunstgewrichten, hartkleppen of katheters. |
| Biofilm | Een beschermende laag die door bacteriën wordt gevormd op oppervlakken, waardoor ze moeilijker te bestrijden zijn met antibiotica. |
| "Persisters" | Bacteriën die resistent zijn tegen antibiotica en in een slapende staat verkeren, waardoor ze kunnen overleven tijdens behandeling. |
| Amoxicilline | Een breed-spectrum penicilline antibioticum. |
| Chordae tendineae | Peesachtige strengen die de hartkleppen verbinden met de hartspier. |
| HACEK groep | Een groep van langzaam groeiende gramnegatieve bacteriën die endocarditis kunnen veroorzaken (Haemophilus, Actinobacillus, Cardiobacterium, Eikenlla, Kingella). |
| Chordae tendineae | Peesachtige strengen die de hartkleppen verbinden met de hartspier. |
| HACEK groep | Een groep van langzaam groeiende gramnegatieve bacteriën die endocarditis kunnen veroorzaken (Haemophilus, Actinobacillus, Cardiobacterium, Eikenlla, Kingella). |
| Chordae tendineae | Peesachtige strengen die de hartkleppen verbinden met de hartspier. |
| HACEK groep | Een groep van langzaam groeiende gramnegatieve bacteriën die endocarditis kunnen veroorzaken (Haemophilus, Actinobacillus, Cardiobacterium, Eikenlla, Kingella). |
Cover
26_S2 Syndromale lessen 2.pptx
Summary
# Huid- en wondinfecties
Hieronder vindt u een gedetailleerd studieoverzicht over huid- en wondinfecties, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 1. Huid- en wondinfecties
Dit onderwerp behandelt infecties van de huid en aanverwante structuren, inclusief klinische beelden, symptomen, verwekkers, overdracht en behandelingsstrategieën, met nadruk op het onderscheid tussen infecties van intacte huid en huid na een wond.
### 1.1 Klinisch beeld en deelsyndromen
Infecties van de huid en adnexen (zoals haarfollikels en zweetklieren) kunnen optreden bij een intacte huid of na een wond. Het hoofdsymptoom is lokale ontsteking, eventueel met koorts. Complicaties kunnen leiden tot lokale of systemische uitbreiding van de ontsteking. Aanverwante ziekten en syndromen omvatten huiduitslag bij infecties en toxische aantasting van de huid.
#### 1.1.1 Symptomen en verwekkers
De klassieke tekenen van inflammatie (roodheid, warmte, pijn, zwelling) zijn vaak aanwezig. Koorts kan optreden bij uitgebreidere letsels. De verwekkers zijn divers en omvatten bacteriën, virussen en schimmels.
#### 1.1.2 Overdracht en incubatietijd
Overdracht vindt meestal plaats via direct contact. Vanuit de huidflora kan een infectie ontstaan als de huidbarrières verzwakt zijn. De incubatietijd varieert afhankelijk van de verwekker.
#### 1.1.3 Diagnose en behandeling
Diagnose wordt voornamelijk klinisch gesteld. Soms is afname van kweken relevant. Behandeling en preventie zijn afhankelijk van de verwekker; antibiotica of antimycotica kunnen noodzakelijk zijn.
### 1.2 Pathogenese en verloop
Lokale proliferatie van kiemen veroorzaakt weefselschade en bemoeilijkt de afweer. Virussen infecteren de intacte opperhuid moeilijk; een barrièrebreuk, zelfs discreet, is vaak nodig. Vreemde lichamen, zoals straatvuil in een wond, bemoeilijken de genezing. Reiniging van wonden en incisie van abcessen zijn belangrijk.
#### 1.2.1 Antibioticaresistentie bij Staphylococcus aureus
Vroeger waren alle $S. aureus$-stammen penicillinegevoelig. Tegenwoordig is 90-95% resistent door de productie van penicillinase, een smal-spectrum bèta-lactamase. Daarom worden huidinfecties behandeld met penicillinase-resistente penicillines zoals oxacilline of flucloxacilline. MRSA (methicilline-resistente $S. aureus$) is resistent tegen methicilline en alle bèta-lactam antibiotica, en vereist vaak behandeling met vancomycine intraveneus.
#### 1.2.2 Diagnosemethoden
Diagnose is voornamelijk klinisch. Voor verwekkeridentificatie zijn gramkleuring en kweek nuttig. Een uitstrijkje van pus met gramkleuring kan neutrofielen en stafylokokken tonen.
### 1.3 Specifieke huidinfecties
#### 1.3.1 Impetigo
* **Verwekker:** $Staphylococcus\ aureus$, menginfectie met groep A streptokokken, of enkel groep A streptokokken ($S.\ pyogenes$). $S.\ aureus$ kan exfoliërende toxines produceren, leidend tot blaarvorming. Bij uitgebreide gevallen kan dit leiden tot Staphylococcal scalded skin syndrome bij jonge kinderen.
* **Voorkomen:** Infectie van de epidermis met vorming van vesikels/pustels die indrogen tot korstjes. Vaker bij kinderen en bij beschadigde huid.
* **Verloop:** Geneest spontaan binnen enkele weken.
* **Diagnostiek:** Klinische verschijnselen.
* **Preventie:** Hygiëne, ontsmetten van wondjes.
* **Behandeling:** Meestal geen behandeling, eventueel fusidinezuur zalf; bij uitgebreide infectie antibiotica (flucloxacilline).
#### 1.3.2 Folliculitis, furunkel en karbonkel
* **Verwekker:** Voornamelijk $Staphylococcus\ aureus$.
* **Voorkomen:**
* **Folliculitis:** Ontsteking van de haarfollikel, vaak met een geel puntje. Bevorderd door oliën en corticosteroïden.
* **Furunkel:** Lokaal abces (steenpuist).
* **Karbonkel:** Meerdere furunkels die samenvloeien, met fistelvorming naar diepte toe als etter doorbreekt subcutaan. Oppervlakkig kunnen individuele etterkopjes zichtbaar zijn ("negenoog").
* **Verloop:** Kan spontaan genezen.
* **Diagnostiek:** Klinische verschijnselen.
* **Behandeling:**
* **Folliculitis:** Hygiëne, wassen, geen vette crèmes.
* **Furunkel/karbonkel:** Bij koorts of op gevaarlijke locaties (rond de neus vanwege mogelijke doorbraak naar de sinus cavernosus) antibiotica (flucloxacilline). Incisie en drainage kan noodzakelijk zijn.
#### 1.3.3 Erysipelas en cellulitis
* **Verwekker:** Groep A streptokokken; cellulitis ook $Staphylococcus\ aureus$.
* **Voorkomen:** Infectie van de dermis en subcutis, met (hoge) koorts en malaise. Cellulitis is minder scherp begrensd en dieper.
* **Verloop:** Zelden spontane genezing; ernstig verloop kan hospitalisatie vereisen.
* **Diagnostiek:** Klinische verschijnselen.
* **Behandeling:** Antibiotica (flucloxacilline), oedeem inzwachtelen.
#### 1.3.4 Necrotiserende infectie
* **Verwekker:** Groep A streptokokken, $Staphylococcus\ aureus$, menginfecties met grampositieve en gramnegatieve anaeroben, $Clostridium\ perfringens$ (gasgangreen).
* **Voorkomen:** Heftige pijn en koorts, mogelijke evolutie naar sepsis. Kan optreden na trauma of chirurgie.
* **Verloop:** Weefsels sterven af door ischemie, snelle uitbreiding, sepsis en orgaanfalen. Gasgangreen wordt gekenmerkt door gasvorming onder de huid.
* **Diagnostiek:** Klinische verschijnselen, eventueel naaldaspiratie.
* **Preventie:** Meedogenloze reiniging van vuile wonden, zuurstofwater, eventueel profylactische antibiotica.
* **Behandeling:** Chirurgie (debridering) + intraveneuze antibiotica + intensieve opvolging en ondersteuning van vitale functies.
#### 1.3.5 Bijtwonden
* **Verwekker:** Voornamelijk $Staphylococcus\ aureus$ en gemengde orale flora van het bijtende dier of mens.
* **Symptomen:** Roodheid, eventueel etter.
* **Diagnostiek:** Klinische verschijnselen, anamnese.
* **Preventie:** Beten vermijden, reiniging, preventieve antibiotica bij katten- of mensenbeten, post-expositie profylaxe tegen tetanus.
* **Behandeling:** Breedspectrum antibiotica, bv. amoxicilline/clavulaanzuur (Augmentin).
#### 1.3.6 Gemengde bacteriële chronische wondinfectie
Chronische wonden worden snel gekoloniseerd door diverse bacteriën. Dit is op zich geen infectie, maar kan leiden tot infecties door toedoen van virulentere bacteriën.
### 1.4 Virale huidinfecties
#### 1.4.1 Herpes labialis (koortslip)
* **Verwekker:** HSV type 1 (typisch bovenste lichaamshelft, virus in ggl. trigeminale) en HSV type 2 (typisch onderste lichaamshelft, virus in sacrale ggl.).
* **Voorkomen:** Primaire infectie is vaak asymptomatisch. Reactivatie leidt tot vesikels met helder vocht, later korstjes. Lichte koorts en gezwollen submandibulaire klieren kunnen optreden. Reactivatie wordt uitgelokt door stress, menstruatie, koorts, zonlicht.
* **Transmissie:** Direct contact met blaasjes die nog niet verkorst zijn. Seropositiviteit voor HSV-1 is hoog (40-95%).
* **Verloop:** Het virus blijft definitief aanwezig in neuronen.
* **Diagnostiek:** Klinische verschijnselen.
* **Preventie:** Direct contact vermijden.
* **Behandeling:** Afwachten; bij complicaties zinkoxide/zinksulfaat of aciclovir. Bij systemische infecties of immuundeficiëntie perorale middelen.
#### 1.4.2 Varicella (waterpokken) en zona (gordelroos)
* **Verwekker:** Varicella zostervirus (een herpesvirus).
* **Voorkomen:**
* **Varicella:** Vlekken met jeukende blaasjes die korstjes worden. Kan bacterieel geïnfecteerd raken (met $S.\ aureus$, $S.\ pyogenes$), wat littekens kan veroorzaken.
* **Zona:** Reactivatie van het virus volgens een dermatoom. Kan leiden tot maandenlange postherpetische pijn. Zelden complicaties zoals pneumonie, meningitis, encefalitis.
* **Verloop:** 90% wordt besmet bij contact met een zieke persoon zolang de blaasjes niet verkorst zijn. Incubatietijd is circa 14 dagen.
* **Diagnostiek:** Klinische verschijnselen, voornamelijk bij kinderen.
* **Preventie:** Direct contact vermijden.
* **Behandeling:** Bij kinderen normaal niet behandeld. Acyclovir bij kinderen met verzwakt immuunsysteem of om koorts te verminderen. Antivirale therapie bij >12 jaar.
#### 1.4.3 Verrucae vulgares (wratjes)
* **Verwekker:** HPV (70 verschillende genotypes).
* **Verloop:** Transmissie door direct contact. Het virus dringt de huid binnen via minimale beschadigingen en vermenigvuldigt zich in de differentiërende basale cellen van de epidermis.
#### 1.4.4 Mollusca Contagiosa (waterwratjes)
* **Verwekker:** Molluscum contagiosum virus (molluscipoxvirus).
* **Verloop:** Transmissie door direct contact met een incubatietijd van maanden.
### 1.5 Schimmelinfecties
#### 1.5.1 Tinea pedis (voetschimmel, atleetvoet)
* **Verwekker:** Dermatofyten (keratinofiele schimmels), voornamelijk $Trichophyton\ rubrum$.
* **Voorkomen:** Erythemateuze huid, schilfering, jeuk, vaak in vochtige omstandigheden (gemeenschappelijke douches, slecht ventilerende schoenen, maceratie of zweetvoeten).
* **Verloop:** Geneest moeilijk.
* **Diagnostiek:** Klinische verschijnselen, eventueel kweek.
* **Preventie:** Goede ventilatie van de voeten.
* **Behandeling:** Antimycotische zalf.
#### 1.5.2 Candidiasis
* **Voorkomen:** Vagina, huidplooien, mond (spruw).
* **Behandeling:** Antimycotica.
### 1.6 Genitale infecties (SOA's)
Infecties van de geslachtsorganen, meestal seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA). Complicaties kunnen opstijgende infecties met ontsteking (bv. Pelvic Inflammatory Disease - PID), infertiliteit, en verhoogd risico op extra-uteriene zwangerschap zijn. Sommige SOA's verhogen het risico op kanker (bv. HPV).
#### 1.6.1 Vaginitis
De vaginale flora, gedomineerd door lactobacillen, zorgt voor een zure pH. Verstoring van dit evenwicht kan leiden tot vaginitis.
* **Bacteriële vaginose:** Overgroei van bacteriën die tot de normale flora behoren (bv. $Prevotella\ spp.$, $Gardnerella\ vaginalis$). Kenmerkt zich door storend vaginaal verlies met geur. Verhoogt transmissie van SOA's en risico op vroeggeboorte.
* **Candida vaginitis:** Overgroei van $C.\ albicans$, met witverlies en branderig gevoel. Hogere incidentie na antibioticagebruik en bij diabetes.
* **Trichomonas vaginalis vaginitis:** Een echte SOA, veroorzaakt door een protozoön.
#### 1.6.2 SOA strictu sensu (specifieke SOA's)
* **Gonorroe ($Neisseria\ gonorrhea$):**
* **Kenmerken:** Urethritis bij mannen (branderigheid, wit-geel-groen secreet - "druiper"). Vrouwen vaak asymptomatisch of milde symptomen. Kan leiden tot PID, epididymitis.
* **Overdracht:** Seksueel contact (genitale, anale, orale).
* **Diagnostiek:** Gramkleuring, kweek, PCR.
* **Behandeling:** Antibiotica, rekening houdend met resistentie. Partners meebehandelen.
* **Chlamydia ($C.\ trachomatis$):**
* **Kenmerken:** Obligaat intracellulaire bacterie. Vaak asymptomatisch, vooral bij vrouwen. Kan leiden tot PID, infertiliteit. Overdracht bij bevalling mogelijk (conjunctivitis, pneumonie).
* **Diagnostiek:** PCR (niet zichtbaar op gramkleuring, niet kweekbaar in routine).
* **Behandeling:** Antibiotica (bv. doxycycline, azithromycine). Partners meebehandelen.
* **Genitale Mycoplasmata ($Mycoplasma\ hominis$, $Ureaplasma\ urealyticum$, $Mycoplasma\ genitalium$):**
* **Kenmerken:** Eenvoudige bacteriën zonder celwand, dus bèta-lactam resistent. Vaak commensalen, soms pathogeen ($M.\ genitalium$).
* **Diagnostiek:** PCR.
* **Behandeling:** Syndromale behandeling, gevoeligheid vergelijkbaar met Chlamydia.
* **Trichomonas vaginalis:**
* **Kenmerken:** Parasitair protozoön. Mannen: urethritis. Vrouwen: vulvitis, vaginitis (fluor, branderigheid, jeuk). Complicaties: PID, premature bevalling.
* **Overdracht:** Seksueel contact.
* **Behandeling:** Eenmalige behandeling met metronidazol per os. Partner meebehandelen.
* **Genitale herpes (HSV):**
* **Kenmerken:** DNA-virus (voornamelijk type 2). Infectie is definitief, virus blijft latent. Lokale symptomen: blaasjes/ulcera. Complicaties: pijnlijke recidieven, overdracht bij bevalling (herpes neonatorum).
* **Overdracht:** Seksueel contact, huid op huid.
* **Behandeling:** Aciclovir bij opstoten. Condoomgebruik ter preventie.
* **Genitale wratten (HPV):**
* **Kenmerken:** Naakt DNA-virus met vele types. Associatie met locatie en risico op carcinogeniciteit (bv. HPV16, 18 hoog-risico voor cervixkanker). Infectie kan geklaard worden.
* **Complicaties:** Lokale tumoren.
* **Preventie:** Vaccinatie (dekt niet alle types), condoomgebruik. Screening op metaplasie/kanker.
* **Syfilis ($Treponema\ pallidum$):**
* **Kenmerken:** Bacterie die zich systemisch verspreidt.
* **Primaire syfilis:** "Ulcus durum" (sjanker) - harde, pijnloze papel.
* **Secundaire syfilis:** Huid- en mucosale letsels, systemische symptomen.
* **Tertiaire syfilis:** Chronische inflammatie met onomkeerbare orgaanschade (neurologisch, cardiaal).
* **Overdracht:** Seksueel contact.
* **Diagnostiek:** Microscopie, serologie (sommige testen levenslang positief).
* **Behandeling:** Penicilline. Partner meebehandelen.
### 1.7 Infecties van het centraal zenuwstelsel (CZS)
Infecties van hersenen, ruggenmerg en omringende vliezen.
#### 1.7.1 Klinisch beeld en symptomen
Neurologische symptomen, die afhankelijk zijn van leeftijd (bv. nekstijfheid ontbreekt bij zuigelingen). Symptomen van intracraniële overdruk (braken, nekstijfheid, hypertensie, bradycardie). Koorts, hoofdpijn, fotofobie, fonofobie, bewustzijnsdaling, psychiatrische symptomen.
#### 1.7.2 Verwekkers
Virussen (herpes, enterovirus), bacteriën ($Neisseria\ meningitidis$, $Streptococcus\ pneumoniae$), opportunistische pathogenen, zeldzaam parasieten en schimmels.
#### 1.7.3 Overdracht en incubatietijd
Afhankelijk van de verwekker, via direct contact, druppelinfectie of hematogeen. Incubatietijd varieert van dagen tot weken.
#### 1.7.4 Diagnose
Detectie van pathogeen op lumbaal vocht (celtelling, biochemie), microscopie (gramkleuring), PCR, kweek. Hemokweken kunnen aanvullend zijn.
#### 1.7.5 Behandeling en preventie
Vaccinatie is beschikbaar voor enkele verwekkers. Antivirale middelen voor herpesvirussen. Antibiotica voor bacteriële infecties. Snelle diagnose en behandeling zijn cruciaal.
### 1.8 Infecties van de lever
Voornamelijk virale infecties (hepatitis A, B, C).
#### 1.8.1 Klinisch beeld en symptomen
Koorts, malaise, misselijkheid, verlies van eetlust, braken. Vaak donkere urine, ontkleurde ontlasting, geelzucht en jeuk. Soms huiduitslag en arthritis.
#### 1.8.2 Verwekkers
Virussen (HAV, HBV, HCV, HDV, HEV).
#### 1.8.3 Overdracht
Afhankelijk van het type virus: fecaal-oraal (HAV, HEV), bloed-bloed contact (HBV, HCV), seksueel contact (HBV).
#### 1.8.4 Verloop
* **HAV, HEV:** Meestal acuut, zelden chronisch.
* **HBV:** Ongeveer 10% wordt chronisch.
* **HCV:** Ongeveer 80% wordt chronisch, met risico op cirrose en leverkanker.
#### 1.8.5 Diagnose
Serologie (IgM, IgG, antigenen), PCR.
#### 1.8.6 Behandeling en preventie
Ondersteunende therapie voor acute infecties. Antivirale middelen bij chronische infecties (HBV, HCV). Preventie door vaccinatie (HAV, HBV) en hygiënemaatregelen.
### 1.9 Lymphadenopathieën van infectieuze oorsprong
Niet-pijnlijke, opgezette lymfeklieren verspreid over het lichaam, meestal als reactie op een virale infectie.
#### 1.9.1 Klinisch beeld en symptomen
Pijnloze, vergrote klieren in verschillende regio's. Matige tot afwezige koorts bij gegeneraliseerde lymfadenopathieën van virale oorsprong.
#### 1.9.2 Verwekkers
Virussen (bv. herpesvirussen zoals CMV en EBV, HIV), mazelen.
#### 1.9.3 Overdracht en verloop
Afhankelijk van de verwekker. EBV en CMV blijven levenslang aanwezig. HIV leidt tot immuunafbraak (aids).
#### 1.9.4 Diagnose
Klinische vaststelling, gevolgd door serologische uitwerking. Paul-Bunnell test voor EBV.
#### 1.9.5 Behandeling en preventie
Vaccinatie voor mazelen. Virusremmers voor CMV (bij immuundeficiëntie) en HIV.
### 1.10 Intravasale en endovasculaire infecties; Prothese-infecties
Aanwezigheid en vermenigvuldiging van micro-organismen in de bloedbaan of op geïmplanteerde materialen.
#### 1.10.1 Spectrum
* **Primaire endovasculaire infecties:** Infectie van endotheel (hartkleppen, bloedvaten) of geïmplanteerde biomaterialen (hartklepprothesen, katheters).
* **Secundaire bacteriëmie:** Infectiehaard buiten de bloedbaan met overloop van micro-organismen in de bloedbaan.
* **Transiënte bacteriëmie:** Tijdelijke aanwezigheid van micro-organismen in de bloedbaan, die normaal gesproken snel worden geklaard.
#### 1.10.2 SIRS en Sepsis
* **SIRS (Systemisch Inflammatoir Response Syndroom):** Veralgemeende ontsteking, niet exclusief infectieus.
* **Sepsis:** SIRS veroorzaakt door een infectie. Kan leiden tot septische shock, orgaanfalen (MOF).
#### 1.10.3 Endocarditis
Infectie van het endotheel van het hart, met name hartkleppen.
* **Subacute endocarditis:** Verwekt door minder virulente bacteriën (bv. Viridans-streptokokken, HACEK-groep, enterokokken), vaak op beschadigde hartkleppen.
* **Acute endocarditis:** Verwekt door virulente bacteriën ($Staphylococcus\ aureus$), met snelle destructie van de klep.
* **Diagnostiek:** Hartgeruis, echografie, bloedkweken (meerdere).
* **Behandeling:** Antibiotica (hoge dosis, soms combinatie), chirurgie bij falen of snelle achteruitgang.
* **Preventie:** Goede mondhygiëne, preventieve antibiotica bij risico-ingrepen bij patiënten met hartkleplijden.
#### 1.10.4 Prothese-infecties
Infecties op geïmplanteerde materialen (vasculair, gewrichten, borstimplantaten, pacemakers). Micro-organismen nestelen zich in een biofilm, wat klaring bemoeilijkt.
* **Behandeling:** Antibiotica zijn zelden voldoende; vaak is verwijdering van de prothese noodzakelijk.
---
# Genitale infecties en SOA's
Genitale infecties en seksueel overdraagbare aandoeningen (soa's) omvatten een breed scala aan infecties die de geslachtsorganen aantasten, met mogelijke uitbreiding naar andere organen, en die voornamelijk via seksueel contact worden overgedragen.
### 2.1 Klinisch beeld en deelsyndromen
Genitale infecties manifesteren zich als verschillende klinische syndromen, waaronder vaginitis, urethritis, cervicitis, en infecties die leiden tot ulcera of vesikels. Daarnaast kunnen genitale infecties asymptomatisch verlopen, tumoren of wratten veroorzaken, of leiden tot infecties van andere organen zoals de lever (bv. hepatitis B) of een algemene immuunsuppressie (bv. hiv).
#### 2.1.1 Complicaties
Complicaties van genitale infecties kunnen variëren van opstijgende infecties (pelvic inflammatory disease, PID) met mogelijke infertiliteit en verhoogd risico op extra-uteriene zwangerschappen, tot systemische infecties en het ontwikkelen van kanker (bv. door HPV). Bij soa's is behandeling van de partner essentieel.
#### 2.1.2 Soa vs. niet-soa
Het onderscheid tussen soa's en andere infecties is cruciaal. Soa's worden seksueel overgedragen en vereisen behandeling van de partner(s), terwijl niet-soa's andere overdrachtsroutes hebben en meestal niet de partner(s) betreffen.
### 2.2 Vaginitis
Vaginitis is een ontsteking van de vagina, vaak veroorzaakt door een verstoring van de normale flora, die rijk is aan lactobacillen en zorgt voor een zure pH.
#### 2.2.1 Oorzaken van vaginitis
* **Bacteriële vaginose:** Overgroei van bacteriën die normaal tot de flora behoren, zoals *Prevotella spp.* en *Gardnerella vaginalis*. Dit veroorzaakt een storend vaginaal verlies, vaak met een kwalijke geur. Het kan leiden tot een verhoogde transmissie van soa's en vroeggeboorte.
* **Symptomen:** Vaak asymptomatisch, stinkende fluor (soms jeuk).
* **Objectieve tekenen (Amsel criteria):** Stinkend, grijs, homogeen beslag/fluor; verhoogde pH van vaginale mucus ($> 5$); hoge concentratie van amines (sniff test); clue cells bij microscopie.
* **Behandeling:** Metronidazol of clindamycine per os of lokaal. Hoge recidiefkans.
* **Candida vaginitis (Candidiasis):** Overgroei van *Candida albicans*, een gist. Typisch met witverlies en een branderig gevoel. Komt vaker voor na antibioticagebruik of bij diabetes.
* **Behandeling:** Antischimmelmiddelen.
* **Trichomonas vaginalis vaginitis (Trichomoniasis):** Een protozoaire infectie, beschouwd als een echte soa.
* **Symptomen:** Vrouwen: vulvitis, vaginitis (fluor, branderigheid, jeuk). Mannen: urethritis (branderigheid, jeuk).
* **Complicaties:** PID, premature bevalling.
* **Diagnose:** Microscopie (wet stain) op vers staal.
* **Behandeling:** Eenmalige behandeling met metronidazol per os. Partnerbehandeling is essentieel.
### 2.3 Soa's strictu sensu
Dit omvat soa's die primair de geslachtsorganen aantasten.
#### 2.3.1 Gonorroe (*Neisseria gonorrhoeae*)
Een bacterie met efficiënte aanhechting aan epithelia, die urethritis bij mannen (branderigheid, wit-geel-groen secreet, "druiper") en vaak milde of geen symptomen bij vrouwen veroorzaakt.
* **Locaties:** Urethra, cervix, rectum, farynx.
* **Symptomen:** Mannen: urethritis. Vrouwen: milde symptomen, vaginale afscheiding, tussentijds bloedverlies. Rectale infecties en faryngitis zijn ook mogelijk.
* **Systemische symptomen:** Artritis, tenosynovitis, dermatitis (immunologische kruisreacties).
* **Complicaties:** PID bij vrouwen (leidend tot infertiliteit, ectopische zwangerschappen); epididymitis bij mannen. Overdracht bij bevalling kan leiden tot artritis, keratitis of sepsis bij het kind.
* **Diagnose:** Gramkleuring (gram-negatieve diplokokken), kweek, PCR.
* **Behandeling:** Antibiotica (rekening houdend met resistentie en co-infectie met chlamydia). Partnerbehandeling is noodzakelijk.
#### 2.3.2 Chlamydia (*Chlamydia trachomatis*)
Een obligaat intracellulair levende bacterie die epitheelcellen infecteert.
* **Locaties:** Geslachtsorganen, ook oog (trachoma) en lymfevaten (lymphogranuloma venerum).
* **Symptomen:** Vaak asymptomatisch, vooral bij vrouwen. Mannen: mucopurulente urethritis. Vrouwen: cervicitis.
* **Complicaties:** PID (belangrijke oorzaak van infertiliteit), conjunctivitis en pneumonie bij pasgeborenen.
* **Diagnose:** PCR (niet zichtbaar op gramkleuring, niet kweekbaar in routine).
* **Behandeling:** Antibiotica (doxycycline of azithromycine, eventueel gecombineerd met ceftriaxon voor gonorroe). Partnerbehandeling is noodzakelijk.
#### 2.3.3 Genitale Mycoplasmata
Eenvoudige bacteriën zonder celwand, resistent tegen bèta-lactams.
* **Species:** *Mycoplasma hominis*, *Ureaplasma urealyticum* (commensalen, geassocieerd met bacteriële vaginose), *Mycoplasma genitalium* (pathogeen, vergelijkbaar met *C. trachomatis*).
* **Diagnose:** PCR.
* **Behandeling:** Syndromale behandeling, gevoeligheid vergelijkbaar met chlamydia.
#### 2.3.4 Trichomonas vaginalis
Een parasitaire protozoön.
* **Symptomen:** Mannen: urethritis. Vrouwen: vulvitis, vaginitis (fluor, branderigheid, jeuk).
* **Complicaties:** PID, premature bevalling.
* **Diagnose:** Microscopie (wet stain).
* **Behandeling:** Eenmalige behandeling met metronidazol per os. Partnerbehandeling is essentieel.
#### 2.3.5 Genitale herpes (HSV)
Een DNA-virus, voornamelijk type 2 is geassocieerd met genitale infecties. De infectie is definitief; het virus blijft latent in sensoriële neuronen.
* **Symptomen:** Typische polycyclische blaasjes/ulcera.
* **Complicaties:** Pijnlijke recidieven, overdracht bij bevalling (herpes neonatorum).
* **Overdracht:** Direct contact met geslachtsorganen, ook indirect.
* **Diagnose:** Klinisch, eventueel PCR.
* **Behandeling:** Acyclovir bij opstoten. Preventie met condoom (dekt niet alle oppervlakken).
#### 2.3.6 Genitale wratten (HPV)
Veroorzaakt door humane papillomavirussen (HPV), met meer dan 100 types.
* **Types:** Geassocieerd met locatie en risico op carcinogeniciteit (bv. HPV 16 en 18 zijn hoog-risico types voor cervixkanker).
* **Symptomen:** Lokaal asymptomatisch, maar kan leiden tot tumoren.
* **Complicaties:** Cervixkanker, peniskanker, anale kanker, orofaryngeale kanker.
* **Overdracht:** Direct contact met geslachtsorganen, ook indirect.
* **Diagnose:** PCR, screening op metaplasie/kanker.
* **Behandeling/Preventie:** Geen directe behandeling, wel preventie door vaccinatie (dekt niet alle types). Screening blijft nodig.
#### 2.3.7 Syfilis (*Treponema pallidum*)
Een bacterie die zich systemisch kan verspreiden en levenslang aanwezig kan blijven.
* **Fasen:**
* **Primaire syfilis:** Lokale infectie ("ulcus durum" of sjanker): pijnloze, harde papel die spontaan geneest, maar de bacterie verspreidt zich.
* **Secundaire syfilis (na maanden):** Systemische verspreiding met huid- en mucosa letsels. Kan ook spontaan genezen.
* **Tertiaire syfilis (na jaren):** Chronische inflammatie met onomkeerbare orgaanschade (neurologische, psychiatrische, cardiale complicaties, gummata).
* **Overdracht:** Contact met geslachtsorganen, congenitaal mogelijk.
* **Diagnose:** Microscopie (zelden gebruikt), serologie (TPPA is levenslang positief, VDRL kan negatief worden na behandeling).
* **Behandeling:** Penicilline (meestal éénmalig). Preventie door veilige seks en partnerbehandeling.
### 2.4 Hiv en zwangerschap
Tijdens de zwangerschap worden diverse infecties gescreend, waaronder syfilis, om overdracht naar de foetus te voorkomen. Behandeling van hiv met antiretrovirale therapie (ART) vermindert de overdracht.
### 2.5 Overige genitale infecties
* **Herpes labialis (HSV type 1 & 2):** Hoewel typisch geassocieerd met de bovenste (HSV-1) of onderste (HSV-2) lichaamshelft, kan HSV-2 genitaal voorkomen. Infectie blijft levenslang latent.
* **Varicella en zona:** Veroorzaakt door het varicella zostervirus. Primaire infectie veroorzaakt waterpokken, reactivatie leidt tot gordelroos (zona). Overdracht is via direct contact.
* **Verrucae vulgares (wratjes) & Mollusca Contagiosa (waterwratjes):** Virale infecties veroorzaakt door HPV en molluscum contagiosum virus respectievelijk, overgedragen door direct contact.
* **Tinea pedis (atleetvoet) & Candidiasis:** Schimmelinfecties veroorzaakt door dermatofyten of *Candida albicans*. Overgedragen via directe contact, vaak in vochtige omgevingen.
### 2.6 Preventie en diagnostiek
Preventie van genitale infecties en soa's is voornamelijk gericht op veilige seks (condoomgebruik). Vaccinatie is beschikbaar voor HPV en hepatitis B. Diagnostiek omvat klinische evaluatie, microscopie, kweek, serologie en PCR, afhankelijk van de vermoedelijke verwekker. Het behandelen van partners is cruciaal om herinfectie en verdere verspreiding te voorkomen.
---
# Infecties van het centraal zenuwstelsel
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting van "Infecties van het centraal zenuwstelsel", opgesteld als een studiemateriaal voor examens.
## 7. Infecties van het centraal zenuwstelsel
Infecties van het centraal zenuwstelsel (CZS), waaronder de hersenen, het ruggenmerg en de hersenvliezen, manifesteren zich primair door neurologische symptomen die sterk afhankelijk zijn van de leeftijd van de patiënt. Deze infecties zijn potentieel levensbedreigend en kunnen leiden tot ernstige, blijvende neurologische restletsels.
### 7.1 Klinisch beeld en deel-syndromen
De symptomatologie is divers en kan variëren van algemene (koorts, hoofdpijn) tot specifieke neurologische en psychiatrische uitingen.
* **Symptomen:**
* Neurologische symptomen: hoofdpijn, fotofobie (lichtgevoeligheid), fonofobie (geluidsgevoeligheid), sensoriële defecten, bewustzijnsdaling.
* Psychiatrische symptomen: soms aanwezig, zoals psychose of gedragsverandering.
* Symptomen van intracraniële overdruk: braken, nekstijfheid, hypertensie (verhoogde bloeddruk), bradycardie (trage hartslag).
* Koorts: Vaak aanwezig, maar niet altijd. De klassieke triade van koorts, nekstijfheid en veranderde geestestoestand wordt slechts bij ongeveer 50% van de patiënten gezien, met name bij pneumokokkenmeningitis.
* Bij zuigelingen en peuters kunnen typische tekenen zoals nekstijfheid ontbreken, wat de diagnose bemoeilijkt.
* **Complicaties:**
* Neurologische en psychiatrische restletsels.
* Snelle evolutie naar systemische infecties (sepsis), septische embolen, of bloedingen.
* Soms kan necrose optreden die amputaties vereist.
* Niet-wegdrukbare rode vlekken (petechiën/purpura) zijn een alarmteken van lokale bloedingen en kunnen wijzen op levensbedreigende sepsis, zoals bij meningokokkeninfectie.
* **Aanverwante ziekten en syndromen:**
* Andere oorzaken van meningeale prikkeling (niet-infectieus).
* Cerebrovasculaire accidenten (CVA).
### 7.2 Spectrum van symptomen en verwekkers
* **Verwekkers:**
* **Virussen:** Vooral herpesvirussen (bv. Herpes Simplex Virus (HSV)) en enterovirussen.
* **Bacteriën:** Belangrijkste zijn *Neisseria meningitidis* (meningokok), *Streptococcus pneumoniae* (pneumokok). *Haemophilus influenzae* is door vaccinatie in België nauwelijks meer een probleem. Opportunistische pathogenen kunnen binnendringen na doorbraak van barrières (bv. na trauma).
* **Schimmels en parasieten:** Zeldzamer, meestal bij immuungecompromitteerde patiënten.
* **Overdracht:**
* Afhankelijk van de verwekker. Typische pathogenen worden vaak overgedragen via directe contacten of druppelinfecties (bv. na kolonisatie van de keel). Virussen zoals HSV kunnen via zenuwbanen het CZS bereiken.
* **Incubatietijd:**
* Varieert van dagen tot weken, afhankelijk van de verwekker.
### 7.3 Diagnose
De diagnose wordt voornamelijk gesteld op basis van klinische symptomen en de analyse van lumbaal vocht (ruggenprik).
* **Lumbaal vocht analyse:**
* **Celtelling:**
* Virale infecties: Typisch een beperkte stijging van het aantal cellen, voornamelijk lymfocyten.
* Bacteriële infecties: Sterk verhoogd aantal cellen, voornamelijk neutrofielen.
* **Biochemie:**
* Virale infecties: Eiwit en glucose normaal of licht gestoord.
* Bacteriële infecties: Eiwit verhoogd, glucose verlaagd, lactaat verhoogd.
* **Aantonen van de verwekker:**
* Microscopie (bv. Gramkleuring voor bacteriën).
* Antigendetectie.
* PCR (Polymerase Chain Reaction) – zeer gevoelig en specifiek.
* Kweek.
* **Serologie:** Kan aanvullend worden gebruikt op lumbaal vocht of bloed.
* **Andere diagnostische methoden:**
* Bloedkweken (hemokulturen): Essentieel bij verdenking op bacteriële infectie, meerdere kweken afnemen.
* Beeldvorming (MRI/CT-scan): Om structurele afwijkingen of oedeem te beoordelen, vooral bij verdenking op intracraniële overdruk of als de lumbaalpunctie gecontra-indiceerd is.
> **Tip:** De diagnostiek moet snel plaatsvinden. Bij een ernstige klinische presentatie kan een empirische (blind) behandeling gestart worden, bij voorkeur na afname van een lumbaalpunctie.
### 7.4 Pathogenese
Inflammatie en directe schade aan het CZS-weefsel verstoren de neurale functie. Bij bacteriële infecties kan dit leiden tot sepsis, infectie van andere organen, orgaanfalen, diffuse intravasculaire stolling (DIC), septische embolen en bloedingen. Het CZS is een immuungepriviligeerde zone; ontsteking moet beperkt worden om oedeem en overdruk te voorkomen.
* **Virale infecties:** Kunnen leiden tot zelflimiterende ziekten met goede prognose (enterovirus) of ernstige restletsels (herpes simplex virus).
* **Bacteriële infecties:** Zonder behandeling zijn deze vaak fataal of leiden ze tot ernstige restletsels.
* **Schimmelinfecties:** Opportunistisch bij verminderde weerstand, zelden spontaan herstel.
### 7.5 Behandeling en preventie
* **Behandeling:**
* **Empirische behandeling:** Vaak wordt gestart met een combinatie van breed-spectrum antibiotica (tegen bacteriën) en antivirale middelen (zoals aciclovir voor herpesvirussen), omdat de verwekker op het moment van starten nog niet bekend is. De behandeling wordt bijgesteld op basis van de diagnostiek.
* **Antibiotica:** Cruciaal bij bacteriële infecties om restletsels te verminderen en levens te redden.
* **Antivirale middelen:** Zoals aciclovir, essentieel bij herpes-encefalitis.
* **Schimmelwerende middelen:** Vereist gespecialiseerde zorg.
* **Supportieve therapie:** Behandeling van symptomen, zoals sedatie, respiratoire ondersteuning en bloeddrukregulatie.
* **Preventie:**
* **Vaccinatie:** Beschikbaar tegen *Haemophilus influenzae* type b, *Neisseria meningitidis* (diverse serotypes, o.a. C), *Streptococcus pneumoniae* (pneumokokken), en poliovirus.
* Het vermijden van contact met zieke individuen en het bevorderen van algemene hygiëne zijn ook preventieve maatregelen.
### 7.6 Belangrijke overwegingen
* Het onderschatten van CZS-infecties kan fataal zijn. De snelle evolutie naar ernstige complicaties vereist een prompte diagnose en adequate behandeling.
* Bij patiënten met een verhoogd risico op intracraniële overdruk dient voorzichtig te worden omgegaan met lumbaalpuncties om hersenherniatie te voorkomen. Een fundoscopie kan hierbij helpen.
* Gezien de ernst van de infecties, is het starten van empirische behandeling, vaak in combinatie met antibiotica en antivirale middelen, essentieel, zelfs voordat de definitieve diagnose gesteld is.
---
# Leverinfecties
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting over leverinfecties, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 4. Leverinfecties
Leverinfecties zijn voornamelijk viraal van aard en kunnen leiden tot leverfunctiestoornissen, waarbij hepatitis A, B en C de meest voorkomende verwekkers zijn.
### 4.1 Klinisch beeld en deelsyndromen
### 4.1.1 Algemeen beeld
Infecties van de lever, typisch viraal van oorsprong, kunnen ook veroorzaakt worden door parasieten, hoewel dit in West-Europa minder frequent is. Complicaties kunnen variëren van leverfalen bij chronische infecties tot cirrose en hepatocellulair carcinoom. Niet-infectieuze oorzaken zoals toxische of auto-immuun hepatitis, en galwegobstructie, kunnen vergelijkbare symptomen vertonen, met name geelzucht.
### 4.1.2 Symptomen
De symptomen van leverinfecties kunnen uiteenlopen:
* Koorts
* Malaise (vermoeidheid, misselijkheid, verlies van eetlust, soms braken)
* Donkere urine
* Ontkleurde ontlasting
* Geelzucht (icterus)
* Jeuk
* Huiduitslag
* Artritis
### 4.1.3 Verwekkers
De meest voorkomende verwekkers zijn virussen, met name:
* **Hepatitis A virus (HAV)**
* **Hepatitis B virus (HBV)**
* **Hepatitis C virus (HCV)**
Zeldzamere verwekkers zijn onder andere:
* Hepatitis D virus (HDV), altijd in combinatie met HBV
* Hepatitis E virus (HEV)
* Opportunistische micro-organismen
### 4.1.4 Overdracht
De overdrachtswegen variëren afhankelijk van het type virus:
* **HAV:** Fecaal-oraal, via besmet voedsel of water, geassocieerd met lagere hygiënestandaarden.
* **HBV en HCV:** Voornamelijk via bloed-bloedcontact (bv. intraveneus druggebruik, iatrogeen). HBV kan ook efficiënt overgedragen worden via seksueel contact, intiem niet-seksueel contact (bv. speeksel, delen van tandenborstels) en perinatale transmissie van moeder op kind. HCV kan tot een week buiten het lichaam infectieus blijven.
* **HEV:** Via besmet water (zoönose) en voedsel.
* **HDV:** Altijd samen met HBV.
### 4.1.5 Incubatietijd
De incubatietijd varieert per virus:
* HAV: Ongeveer 4 ± 2 weken
* HBV: Ongeveer 3 ± 2 maanden
* HCV: Ongeveer 6 weken (variërend van 2 weken tot 6 maanden)
* HDV: Gelijk aan HBV, met een ernstiger verloop bij co-infectie.
* HEV: Ongeveer 6 ± 3 weken
### 4.1.6 Diagnose
Diagnostiek omvat voornamelijk:
* **Serologie:** Voor screening en monitoring van HCV en HBV. Detectie van antilichamen (IgM voor recent, IgG voor oudere infectie/vaccinatie) en antigenen.
* Bij HAV: IgM en IgG.
* Bij HBV: anti-HBs (genezen/gevaccineerd), anti-HBc (contact huidig/verleden), anti-HBe. Detectie van HBsAg (actief acuut/chronisch) en HBeAg.
* Bij HCV: IgG (kan pas na 6 maanden positief zijn).
* Bij HEV: IgG en IgM.
* **Antigeen en genoomdetectie:**
* HBV: HBsAg, HBeAg, PCR.
* HCV: RT-PCR, genotypering.
* **PCR:** Cruciaal voor de detectie van HBV en HCV.
* Sommige leverinfecties zijn **aangifteplichtig**.
### 4.1.7 Behandeling en preventie
* **HAV:** Geen specifieke behandeling, enkel supportief. Preventie door **vaccinatie** is effectief. Passieve immunisatie is mogelijk bij ongevaccineerde contacten.
* **HBV:** Geen specifieke behandeling voor acute infectie, enkel supportief. Bij chronische infectie worden antivirale middelen (reverse transcriptase inhibitoren) ingezet. Preventie door **vaccinatie** is zeer effectief. Passieve immunisatie met anti-HBs is mogelijk bij ongevaccineerde contacten, gelijktijdig met vaccinatie.
* **HCV:** Behandeling met antivirale middelen (polymerase inhibitoren) is beschikbaar en zeer effectief, maar er is geen vaccin. Bij een prikongeval wordt onmiddellijk antivirale therapie gestart.
* **HEV:** Geen specifieke behandeling, enkel supportief.
* **HDV:** Behandeling is gericht op de onderliggende HBV-infectie.
**Preventiestrategieën omvatten:**
* Hygiëne (vooral voor HAV en HEV).
* Veilige seks (voor HBV en HCV).
* Preventie van overdracht via bloed en bloedproducten (voor HBV en HCV).
* Screening van bloeddonoren.
### 4.2 Pathogenese
* **HAV en HEV:** Deze "naakte" virussen zijn cytotoxisch en veroorzaken tijdelijke leverschade die doorgaans herstelt. Uitzonderlijk kan een fulminant verloop optreden.
* **HBV en HCV:** De leverschade en complicaties bij chronische infecties zijn grotendeels het gevolg van de **immuunrespons** van de gastheer. Bij een adequate immuunrespons worden geïnfecteerde cellen door T-cellen opgeruimd, wat leidt tot ontsteking en schade. Bij immuundepressie is de schade vaak minder uitgesproken, omdat het immuunsysteem de geïnfecteerde cellen minder agressief aanpakt.
### 4.3 Verloop
* **HAV:** Meestal acute infectie, zelden chronisch. Kinderen zijn vaak asymptomatisch.
* **HBV:** In ongeveer 10% van de gevallen wordt de infectie chronisch (virus langer dan een jaar aanwezig). Hiervan ontwikkelt 10% symptomatische leverziekte (cirrose, kanker).
* **HCV:** In ongeveer 80% van de gevallen wordt de infectie chronisch. Hiervan ontwikkelt 20% symptomatische leverziekte (cirrose, kanker). Dit maakt HCV een belangrijke oorzaak van chronische leverziekte wereldwijd.
* **HEV:** Meestal acuut, wordt uitzonderlijk chronisch bij immuungecompromitteerde personen.
* **HDV:** Altijd geassocieerd met HBV, leidt tot een ernstiger en sneller progressief chronisch leverlijden.
### 4.4 Complicaties
* Leverfalen
* Cirrose
* Hepatocellulair carcinoom (leverkanker)
* Fulminant leverfalen (zelden)
### 4.5 Specifieke aandachtspunten
* **Verschil tussen acute en chronische infecties:** Cruciaal voor prognose en behandeling.
* **Belang van vaccinatie:** Effectief voor HAV en HBV.
* **Kosten van behandeling:** Nieuwe antivirale middelen voor HCV kunnen erg duur zijn.
* **Risicogroepen:** IV-druggebruikers, personen met onbeschermde seks, gezondheidswerkers, reizigers naar gebieden met lage hygiëne.
* **Verschil in immuniteit:** Een effectief immuunsysteem kan bijdragen aan de schade (HBV, HCV), terwijl een verzwakt immuunsysteem de virale replicatie kan faciliteren.
---
# Intravasculaire en endovasculaire infecties, prothese-infecties
Dit deel behandelt infecties binnen het bloedvatenstelsel en infecties geassocieerd met implantaten zoals katheters en protheses, inclusief hun pathogenese, SIRS, sepsis, septische shock, MOF, en diagnostiek en behandeling.
### 5.1 Definitie en spectrum
Intravasculaire en endovasculaire infecties omvatten de aanwezigheid en vermenigvuldiging van micro-organismen in de bloedbaan en op structuren binnen de bloedvaten.
* **Primaire endovasculaire infecties:** Infecties van het endotheel (de binnenwand) van bloedvaten, inclusief het endotheel van het hart (endocarditis) en bloedvaten. Geïmplanteerde biomaterialen, zoals kunsthartkleppen en katheters, kunnen ook geïnfecteerd raken, wat leidt tot primaire bacteriëmie.
* **Secundaire bacteriëmie:** Hierbij bevindt de infectiehaard zich buiten de bloedbaan, maar komen de micro-organismen herhaaldelijk of in grote aantallen in de bloedbaan terecht.
* **Transiënte bacteriëmie/viremie:** Bij activiteiten zoals tandenpoetsen kunnen micro-organismen in de bloedbaan terechtkomen, maar worden ze doorgaans snel opgeruimd door het mononucleaire-fagocytensysteem in de capillairen. Dit stadium is ook belangrijk voor de migratie van micro-organismen naar andere organen met een specifiek tropisme.
### 5.2 Pathogenese en klinische verschijnselen
Infecties van de bloedbaan en met implantaten kunnen leiden tot ernstige systemische reacties.
* **SIRS (Systemisch Inflammatoir Respons Syndroom):** Een gegeneraliseerde inflammatoire reactie die niet uitsluitend infectieus is. Symptomen omvatten koorts of hypothermie, tachypneu, en tachycardie.
* **Sepsis:** Gedefinieerd als SIRS als gevolg van een infectie. De aanwezigheid van micro-organismen in de bloedbaan is hierbij cruciaal.
* **Septische shock:** Een levensbedreigende complicatie van sepsis, gekenmerkt door ernstige hypotensie (lage bloeddruk) en verminderde perfusie van vitale organen, leidend tot functioneel falen.
* **MOF (Multi-orgaanfalen):** Verdere progressie waarbij meerdere vitale organen falen. Dit kan voortkomen uit de systemische inflammatie of de infectie zelf, met onvoldoende orgaanperfusie (bv. acute nierinsufficiëntie, ARDS, leverfalen met stollingsstoornissen) of de strooiing van micro-organismen naar andere locaties in het lichaam, wat kan leiden tot metastatische infecties.
* **Klinische verschijnselen:** Naast de symptomen van SIRS/sepsis, kunnen er ook specifieke tekenen zijn zoals koorts, koude rillingen, petechiën (niet-wegdrukbare rode vlekjes door lokale bloedingen, een alarmsignaal dat duidt op metastatische infecties of diffuse intravasculaire stolling). De infectie kan ook leiden tot orgaanschade, zoals hartinsufficiëntie bij endocarditis of respiratoire problemen bij pneumonie.
### 5.3 Diagnose en behandeling
Snelle diagnostiek en agressieve behandeling zijn cruciaal bij intravasculaire en endovasculaire infecties.
* **Diagnostiek:**
* **Microbiologische kweken:** Afname van bloedkweken (hemokulturen) is essentieel. Meerdere kweken (idealiter 2-3) worden afgenomen, gescheiden in aerobe en anaerobe flessen, en met specifieke technieken om contaminatie te minimaliseren.
* **Beeldvorming:** Echografie wordt gebruikt om structurele afwijkingen, zoals vegetaties op hartkleppen bij endocarditis, te detecteren.
* **Laboratoriumparameters:** Monitoring van parameters zoals arteriële bloedgassen (pO2), lactaat, en nier- en leverfuncties is noodzakelijk.
* **Behandeling:**
* **Antibiotica:** Breed-spectrum intraveneuze antibiotica worden zo snel mogelijk gestart, bij voorkeur na afname van kweken. De keuze wordt aangepast zodra de verwekker bekend is.
* **Supportieve therapie:** Gericht op het stabiliseren van vitale functies, zoals bloeddrukondersteuning en mechanische ventilatie. Behandelingen gericht op het afremmen van lymfokines (bv. TNF) zijn zelden bewezen effectief.
* **Chirurgie:** Verwijdering van geïnfecteerde protheses (bv. katheters, kunstkleppen) is vaak noodzakelijk omdat antibiotica de biofilm moeilijk kunnen penetreren. Bij endocarditis kan klepvervanging nodig zijn bij falen van antibiotische therapie of snelle achteruitgang.
### 5.4 Specifieke infecties
#### 5.4.1 Endocarditis
Endocarditis is een infectie van het endotheel van het hart, voornamelijk ter hoogte van de hartkleppen.
* **Pathogenese:**
* **Subacute endocarditis:** Veroorzaakt door minder virulente bacteriën, zoals Viridans-streptokokken, HACEK-groep bacteriën (uit de mondholte), of enterokokken (uit de darm). Deze hechten zich aan beschadigde hartkleppen of kunstkleppen, vaak na transiënte bacteriëmie (bv. bij tandheelkundige ingrepen of manipulaties van het maagdarmkanaal of urinewegen). De bacteriën vormen een geïnfecteerde trombus ("vegetatie").
* **Acute endocarditis:** Veroorzaakt door zeer virulente bacteriën zoals *Staphylococcus aureus*. Dit kan leiden tot snelle destructie van de hartklep, ook zonder voorafgaande hartklepafwijkingen.
* **Gevolgen:** Beschadiging van de hartkleppen leidt tot hartgeruis en verminderde pompfunctie (hartinsufficiëntie). Strooi-infecties (metastatische infecties) kunnen optreden door bacteriën die via de bloedbaan worden verspreid.
* **Risicofactoren:** Congenitale of verworven hartklepafwijkingen, kunstkleppen, pacemakers, intra-vasculaire katheters, intraveneus drugsgebruik.
* **Preventie:** Goede mondhygiëne bij patiënten met hartklepafwijkingen. Preventieve antibiotica vóór risicovolle ingrepen (bv. tandheelkundige ingrepen met bloeding).
#### 5.4.2 Prothese-infecties
Met de toename van protheses in de geneeskunde, neemt ook het aantal infecties toe, met potentieel dramatische gevolgen.
* **Spectrum van prothesen:**
* **Endovasculair:** Tijdelijke intravasculaire katheters (perifeer en centraal), definitieve klepprothesen, pacemakers.
* **Niet endovasculair:** Gewrichtsprothesen, borstprothesen, intracerebrale katheters, hersenstimulatoren.
* **Pathogenese:** Micro-organismen bereiken de prothese:
* Per continuitatem (bv. katheters).
* Tijdens implantatie (bron: patiënt, team, omgeving).
* Via bacteriëmie.
Bacteriën nestelen zich in een biofilm, wat de klaring door het immuunsysteem bemoeilijkt. Huidbacteriën (bv. coagulase-negatieve stafylokokken, *Cutibacterium acnes*) kunnen laat symptomen geven, soms zonder duidelijke inflammatie, leidend tot loslating van de prothese of malfunctie (bv. pacemaker). Virulente bacteriën geven sneller duidelijke infectiesymptomen.
* **Behandeling:** Antibiotica zijn zelden voldoende om de infectie volledig te klaren. Vaak is verwijdering van de prothese noodzakelijk.
### 5.5 SIRS, sepsis en septische shock
* **SIRS (Systemisch Inflammatoir Respons Syndroom):** Een algemene ontstekingsreactie van het lichaam.
* **Sepsis:** SIRS veroorzaakt door een infectie.
* **Septische shock:** Een levensbedreigende complicatie van sepsis, gekenmerkt door ernstige hypotensie en orgaanfalen door slechte perfusie.
* **MOF (Multi-Orgaanfalen):** Falen van meerdere vitale organen.
#### 5.5.1 Aanpak van sepsis/SIRS
* **Diagnostiek:** Hoge klinische verdenking, hemokulturen, beeldvorming, laboratoriumonderzoek (bloedgassen, lactaat, orgaanfuncties).
* **Behandeling:**
* Intraveneuze breed-spectrum antibiotica.
* Supportieve therapie (vloedstoffen, vasopressoren, beademing).
* Identificatie en behandeling van de bron van infectie.
> **Tip:** Sepsis is een medisch noodgeval. Snelle herkenning en interventie kunnen levensreddend zijn. Denken aan sepsis bij een patiënt met een infectie die acuut verslechtert, koorts heeft, of veranderingen in bewustzijn vertoont.
> **Voorbeeld:** Een patiënt met een urineweginfectie ontwikkelt plotseling hoge koorts, verwardheid en een lage bloeddruk. Dit kan duiden op sepsis en vereist onmiddellijke medische aandacht.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Adnexen | Structuren die aan een orgaan hangen of ermee verbonden zijn, zoals bij de huid de haarfollikels, zweet- en talgklieren. |
| Amsel criteria | Een set van vier klinische bevindingen die samen een hoge waarschijnlijkheid voor bacteriële vaginose aangeven: een kenmerkende grijze, homogene fluor, een verhoogde vaginale pH, de aanwezigheid van amines (ruiktest) en clue cells bij microscopie. |
| Antigeendetectie | Een laboratoriumtechniek die specifieke moleculaire structuren (antigenen) van een micro-organisme aantoont om een infectie te diagnosticeren. |
| Antivirale middelen | Medicijnen die specifiek gericht zijn tegen virussen om hun replicatie te remmen of de infectie te bestrijden. |
| Asces | Een ophoping van pus, veroorzaakt door een bacteriële infectie, die zich kan vormen in een weefselholte. |
| Aviditeit | Een maat voor de bindingssterkte van antistoffen aan hun doelwit; een hoge aviditeit van IgG-antilichamen kan wijzen op een langdurige infectie, terwijl een lage aviditeit kan duiden op een recente infectie. |
| Bacteriële vaginose (BV) | Een verstoring van de normale vaginale flora, gekenmerkt door een overgroei van bepaalde bacteriën, wat kan leiden tot onaangename geuren en een verhoogd risico op andere infecties en complicaties zoals vroeggeboorte. |
| Bacteriëmie | De aanwezigheid van bacteriën in de bloedbaan. |
| Bèta-lactamase | Een enzym geproduceerd door sommige bacteriën dat de bèta-lactamring van antibiotica zoals penicilline en cefalosporines afbreekt, wat resulteert in resistentie tegen deze antibiotica. |
| Biofilm | Een gemeenschap van micro-organismen, ingebed in een zelfgeproduceerde matrix van polysachariden, eiwitten en nucleïnezuren, die zich hecht aan oppervlakken, inclusief medische implantaten. |
| Caput medusa | Een medische term voor de zichtbare dilatatie van oppervlakkige veneuze collateralen rond de navel, vaak een teken van portale hypertensie en levercirrose. |
| Cellulaire immuundeficiëntie | Een verzwakking van de celgemedieerde immuniteit, waarbij T-cellen en andere immuuncellen niet adequaat functioneren, wat leidt tot een verhoogde vatbaarheid voor infecties. |
| Cervicitis | Ontsteking van de baarmoederhals. |
| Chlamydia trachomatis | Een bacterie die obligaat intracellulair leeft en verschillende ziekten kan veroorzaken, waaronder Seksueel Overdraagbare Aandoeningen (SOA's), trachoom en lymphogranuloma venerum. |
| Clue cells | Vaginale epitheelcellen bedekt met bacteriën, kenmerkend voor bacteriële vaginose en zichtbaar onder de microscoop. |
| Cytokines | Signaalmoleculen die een rol spelen bij de regulatie van de immuunrespons en inflammatie. |
| Cytotoxisch | Schadelijk voor cellen; verwijst naar de eigenschap van sommige virussen of stoffen om cellen te doden. |
| Cytostatica | Medicijnen die de celdeling remmen, vaak gebruikt bij de behandeling van kanker, maar ook immunosuppressieve effecten kunnen hebben. |
| Cytotoxische T-cellen | Een type witte bloedcel dat geïnfecteerde of abnormale cellen kan herkennen en doden. |
| Dermatofyten | Een groep schimmels die de huid, haren en nagels kunnen infecteren doordat ze keratine afbreken. |
| Diffuse intravasculaire stolling (DIS) | Een ernstige aandoening waarbij de bloedstolling in het hele lichaam wordt geactiveerd, leidend tot zowel bloedstolsels als bloedingen. |
| Diplokokken | Bacteriën die van nature voorkomen in paren. |
| Dysbacteriose | Een onevenwicht in de normale microflora van het lichaam, bijvoorbeeld in de vagina of darm. |
| Ectopische zwangerschap | Een zwangerschap waarbij de bevruchte eicel zich buiten de baarmoeder innestelt, meestal in de eileider. |
| Echinococcus | Een geslacht van lintwormen dat parasitaire infecties kan veroorzaken, zoals hydatide cysten in organen zoals de lever. |
| Endocarditis | Infectie van het endotheel van het hart, met name de hartkleppen. |
| Endotheel | De binnenste laag van bloedvaten en holle organen. |
| Enterococcus | Een groep bacteriën die deel uitmaakt van de normale darmflora maar ook infecties kan veroorzaken, met name in de urinewegen en bloedbaan. |
| Enterovirus | Een type virus dat infecties kan veroorzaken, variërend van milde griepachtige klachten tot ernstige aandoeningen zoals meningitis en polio. |
| Epididymitis | Ontsteking van de bijbal. |
| Epitheliale cellen | Cellen die de bekledende lagen van organen en lichaamsoppervlakken vormen. |
| Erythemateuze huid | Huid die rood is door verwijding van bloedvaten, vaak als gevolg van inflammatie. |
| Erysepelas | Een acute, oppervlakkige huidinfectie die wordt gekenmerkt door een helder rode, scherp begrensde ontsteking, meestal veroorzaakt door groep A streptokokken. |
| Exantheem | Een huiduitslag die gepaard gaat met een infectieziekte. |
| Faryngitis | Keelontsteking. |
| Fecale-orale overdracht | Overdracht van ziekteverwekkers via de mond na contact met ontlasting, vaak door slechte hygiëne. |
| Fistelvorming | De aanleg van een abnormaal kanaal tussen twee organen of tussen een orgaan en de buitenkant van het lichaam. |
| Flucloxacilline | Een penicilline-resistent antibioticum dat veel wordt gebruikt voor de behandeling van Staphylococcus aureus infecties. |
| Fluor | Vaginale afscheiding. |
| Follikels | Kleine zakjes of holtes in de huid waaruit haar groeit. |
| Folliculitis | Ontsteking van een haarfollikel. |
| Fulminant verloop | Een zeer snel en ernstig verlopende ziekte. |
| Fundus | De bodem van een orgaan of holte, zoals de oogfundus (netvlies) of de fundus van de baarmoeder. |
| Furunkel | Een diepe huidinfectie die uitgaat van een haarfollikel en resulteert in een pijnlijke, met pus gevulde knobbel (steenpuist). |
| Gammaglobulinen | Antilichamen die worden geproduceerd door plasmacellen en een cruciale rol spelen in de immuniteit. |
| Ganglion | Een verzameling zenuwcellichamen buiten het centrale zenuwstelsel; in de context van herpesvirussen verblijven deze virussen latent in sensorische ganglia. |
| Gasgangreen | Een ernstige, snel voortschrijdende infectie veroorzaakt door Clostridium perfringens, gekenmerkt door gasvorming in het weefsel. |
| Genoomtypering | Een laboratoriumtechniek om verschillende stammen van een virus of bacterie te classificeren op basis van hun genetisch materiaal. |
| Glomerulonefritis | Ontsteking van de glomeruli, de filters van de nieren. |
| Glucose | Een eenvoudige suiker die dient als primaire energiebron voor cellen. |
| Glycogeen | Een opslagvorm van glucose in het lichaam, voornamelijk in de lever en spieren. |
| Gonokokken | Bacteriën van het type Neisseria gonorrhoeae, de verwekker van gonorroe. |
| Gramkleuring | Een differentiaal kleuringstechniek die gebruikt wordt om bacteriën te classificeren op basis van hun celwandstructuur (grampositief of gramnegatief). |
| Gramnegatieve diplokokken | Bacteriën die gramnegatief kleuren en voorkomen in paren. |
| Grampositieve staven | Bacteriën die grampositief kleuren en een staafvorm hebben. |
| Granulocyten | Een type witte bloedcel dat een belangrijke rol speelt in de aangeboren immuniteit, met name bij de bestrijding van bacteriële infecties. |
| Griepaal syndroom | Symptomen die lijken op die van de griep, zoals koorts, spierpijn en vermoeidheid. |
| Gummata | Zachte, tumorachtige laesies die kunnen ontstaan in de tertiaire fase van syfilis, vooral in bot, huid en hersenen. |
| HACEK groep | Een groep langzaam groeiende gramnegatieve bacteriën (Haemophilus, Actinobacillus, Cardiobacterium, Eikenella, Kingella) die vaak endocarditis veroorzaken. |
| Hematogene verspreiding | Verspreiding van micro-organismen via het bloed naar andere delen van het lichaam. |
| Hematopoëtische stamcellen | OngeSpecialiseerde cellen in het beenmerg die zich kunnen ontwikkelen tot alle soorten bloedcellen. |
| Hemoculturen | Bloedkweken; monsters bloed die worden onderzocht op de aanwezigheid van bacteriën of schimmels. |
| Hepatocellulair carcinoom | Kanker die ontstaat in de levercellen. |
| Hepatitis A | Een acute leverinfectie veroorzaakt door het Hepatitis A-virus, meestal overgedragen via besmet voedsel of water. |
| Hepatitis B | Een leverinfectie veroorzaakt door het Hepatitis B-virus, overgedragen via bloed, seksueel contact en van moeder op kind. Kan chronisch worden. |
| Hepatitis C | Een leverinfectie veroorzaakt door het Hepatitis C-virus, meestal overgedragen via bloedcontact. Vaak chronisch verlopend. |
| Hepatitis D | Een leverinfectie die alleen voorkomt bij personen die reeds geïnfecteerd zijn met Hepatitis B-virus. |
| Hepatitis E | Een leverinfectie veroorzaakt door het Hepatitis E-virus, meestal overgedragen via besmet water of voedsel, vooral in gebieden met slechte hygiëne. |
| Herpes simplex virus (HSV) | Een virus dat infecties kan veroorzaken zoals koortsblaasjes (HSV-1) en genitale herpes (HSV-2). Het virus blijft latent aanwezig in zenuwknopen. |
| Herpes zostervirus (VZV) | Het virus dat waterpokken (varicella) en gordelroos (herpes zoster) veroorzaakt. Het virus blijft latent aanwezig in zenuwknopen. |
| HIV | Human Immunodeficiency Virus; het virus dat AIDS veroorzaakt. Het tast het immuunsysteem aan. |
| Homogene fluor | Vaginale afscheiding die een egale textuur heeft, kenmerkend voor bacteriële vaginose. |
| HPV | Human Papillomavirus; een groep virussen die infecties aan de huid en slijmvliezen kunnen veroorzaken, waaronder genitale wratten en verschillende soorten kanker. |
| Hypertensie | Hoge bloeddruk. |
| Hypothermie | Een gevaarlijk lage lichaamstemperatuur. |
| Iatrogeen | Veroorzaakt door medische behandeling of ingreep. |
| Immuundeficiëntie | Een verzwakking van het immuunsysteem, waardoor het lichaam vatbaarder is voor infecties. |
| Immuunrespons | De reactie van het immuunsysteem op de aanwezigheid van vreemde stoffen of ziekteverwekkers. |
| Immuunsuppressie | Het onderdrukken van het immuunsysteem, bijvoorbeeld door medicatie na een orgaantransplantatie of chemotherapie. |
| Impetigo | Een veelvoorkomende, oppervlakkige huidinfectie, vooral bij kinderen, die wordt gekenmerkt door blaasjes en korstjes. |
| Incubatietijd | De periode tussen de blootstelling aan een ziekteverwekker en het optreden van de eerste symptomen. |
| Infertiliteit | Onvruchtbaarheid. |
| Inflammatie | Ontsteking; een lokale reactie van het lichaam op schade of infectie, gekenmerkt door roodheid, warmte, zwelling en pijn. |
| Invasieve bacteriëmie | Een bacteriëmie die zich snel verspreidt en systemische infecties kan veroorzaken. |
| Ischemie | Lokale vermindering van bloedtoevoer naar een weefsel of orgaan, wat leidt tot zuurstoftekort. |
| IV druggebruik | Intraveneus drugsgebruik; het injecteren van drugs in de bloedbaan. |
| Klierkoorts | Mononucleosis infectiosa, een veelvoorkomende virale infectie die vooral jonge volwassenen treft en zich uit in keelpijn, vermoeidheid en opgezwollen lymfeklieren. |
| Kolonisatie | De aanwezigheid en vermenigvuldiging van micro-organismen op een lichaamsoppervlak, zonder noodzakelijk een infectie te veroorzaken. |
| Lacterende cellen | Cellen die melk produceren; in de context van vaginaal microbioom, epitheelcellen die glycogeen leveren. |
| Lactobacillen | Bacteriën die van nature voorkomen in de vaginale flora en zorgen voor een zure pH. |
| Latente infectie | Een infectie waarbij de ziekteverwekker aanwezig is in het lichaam maar geen actieve symptomen veroorzaakt, totdat de omstandigheden gunstig zijn voor reactivatie. |
| Lege/lichte ontlasting | Ontlasting met een verminderde hoeveelheid pigment, wat kan wijzen op problemen met de galafvoer of leverfunctie. |
| Levenslang aanwezig | Een infectie of aandoening die permanent in het lichaam blijft, vaak in een latente fase. |
| Lymfeklieren | Kleine organen in het lymfestelsel die helpen bij de afweer tegen infecties door het filteren van lymfe en het produceren van immuuncellen. |
| Lymfeklieropzetting | Vergrote lymfeklieren, ook wel lymfadenopathie genoemd. |
| Lymfadenitis | Ontsteking van lymfeklieren. |
| Lymfocyt | Een type witte bloedcel dat een belangrijke rol speelt in het immuunsysteem, met name bij de adaptieve immuniteit. |
| Lymfocyten activatie | Het proces waarbij lymfocyten worden geactiveerd als reactie op een immuunstimulus, wat leidt tot proliferatie en differentiatie. |
| Lymfomen | Kanker van het lymfestelsel, waarbij lymfocyten ongecontroleerd groeien. |
| Lymfoom | Neoplastische groei van lymfocyten. |
| Lymfoproliferatie | Een overmatige deling van lymfocyten. |
| Malformaties | Ontwikkelingsstoornissen of misvormingen bij de geboorte. |
| Maceratie | Verzachting en afbraak van weefsel, vaak door langdurige blootstelling aan vocht. |
| Malaise | Een algemeen gevoel van onwelzijn, vaak gepaard gaand met vermoeidheid, spierpijn en soms koorts. |
| Metastatische infectie | Een infectie die zich verspreidt vanaf een primaire plaats naar andere delen van het lichaam. |
| Methicilline-resistente Staphylococcus aureus (MRSA) | Een stam van Staphylococcus aureus die resistent is tegen methicilline en veel andere bèta-lactam antibiotica, wat de behandeling bemoeilijkt. |
| Microscopie | Het gebruik van een microscoop om structuren te bestuderen die te klein zijn om met het blote oog zichtbaar te zijn. |
| Mollusca contagiosum | Een virale huidinfectie die wordt gekenmerkt door kleine, parelachtige bultjes (waterwratjes). |
| Mononucleaire cellen | Witte bloedcellen die een enkele, grote celkern hebben, zoals lymfocyten en monocyten. |
| Mononucleosis infectiosa | Klierkoorts, een virale ziekte (meestal veroorzaakt door EBV) met symptomen als keelpijn, koorts en vergrote lymfeklieren. |
| MOF | Multi-orgaanfalen; het falen van meerdere organen als gevolg van ernstige ziekte of schade. |
| Mycobaterium tuberculosis | De bacterie die tuberculose veroorzaakt. |
| Mycoplasma | Een geslacht van bacteriën die geen celwand hebben en daardoor resistent zijn tegen bèta-lactam antibiotica. Ze kunnen verschillende infecties veroorzaken, waaronder longontsteking en genitale infecties. |
| Necrose | Afsterven van weefsel. |
| Neisseria meningitidis | De bacterie die meningokokkenmeningitis veroorzaakt. |
| Neurale functie | De werking van het zenuwstelsel. |
| Neurosyfilis | Syfilis die het centrale zenuwstelsel aantast en neurologische symptomen kan veroorzaken. |
| Neutrofielen | Een type witte bloedcel dat een belangrijke rol speelt bij de afweer tegen bacteriële infecties door middel van fagocytose. |
| Non-responder | Een persoon die niet of onvoldoende reageert op een vaccin of behandeling. |
| Orgaanfalen | Het niet meer naar behoren functioneren van een orgaan. |
| Opportunistische pathogenen | Micro-organismen die normaal gesproken geen ziekte veroorzaken bij gezonde personen, maar wel bij personen met een verzwakt immuunsysteem. |
| Opsonisatie | Het proces waarbij pathogenen worden gemarkeerd met antistoffen of complementeiwitten, waardoor fagocyten ze gemakkelijker kunnen herkennen en fagocyteren. |
| P.I.D. (Pelvic Inflammatory Disease) | Pelvic Inflammatory Disease; bekkenontsteking, een infectie van de vrouwelijke voortplantingsorganen die kan leiden tot onvruchtbaarheid. |
| Palpatie | Het onderzoeken van het lichaam door middel van aanraking. |
| Panaritium | Een bacteriële infectie van de vingers of tenen, vaak rond de nagel. |
| Papel | Een kleine, verheven huidlaesie. |
| Parasitair | Veroorzaakt door parasieten. |
| Pathogenese | De ontwikkeling en het mechanisme van een ziekte. |
| PCR | Polymerase Chain Reaction; een laboratoriumtechniek om specifieke DNA- of RNA-sequenties te vermenigvuldigen, gebruikt voor diagnostiek. |
| Pelvic inflammatory disease | Zie P.I.D. |
| Penicilline-resistent | De eigenschap van bacteriën om ongevoelig te zijn voor penicilline, vaak door de productie van bèta-lactamase. |
| Penicillinase | Een type bèta-lactamase dat specifiek is voor penicilline. |
| Perfusie | De doorbloeding van een weefsel of orgaan. |
| Perinaal | Betreffende het gebied tussen de anus en de geslachtsdelen. |
| Perifeer | Aan de rand van het lichaam gelegen, weg van het centrum. |
| Petechiën | Kleine, niet-wegdrukbare rode vlekjes op de huid die wijzen op bloedingen uit kleine bloedvaatjes. |
| Pfeiffer, ziekte van | Zie Mononucleosis infectiosa. |
| PID (Pelvic Inflammatory Disease) | Bekkenontsteking; een infectie van de vrouwelijke voortplantingsorganen. |
| Portale hypertensie | Verhoogde bloeddruk in de poortader, die bloed van de spijsverteringsorganen naar de lever transporteert. |
| Postexpositie profylaxe | Medicatie die wordt toegediend na blootstelling aan een ziekteverwekker om een infectie te voorkomen. |
| Primitieve infectie | De eerste keer dat iemand geïnfecteerd raakt met een bepaalde ziekteverwekker. |
| Primo-infectie | Zie Primitieve infectie. |
| Profylaxe | Maatregelen ter voorkoming van ziekte. |
| Proliferatie | Snelle vermenigvuldiging of groei. |
| Prostata | Prostaatklier. |
| Prothese-infectie | Een infectie die optreedt rondom een chirurgisch geïmplanteerd prothese (kunstlichaamdeel). |
| Protozoön | Eencellige eukariote micro-organismen, waaronder parasieten zoals Trichomonas vaginalis. |
| Pseudomembranen | Valse membranen; een laag van dode cellen, slijm en ontstekingscellen die zich kan vormen op slijmvliezen. |
| Pseudo-mycelium | Een keten van vergroeide gistcellen, kenmerkend voor sommige schimmels. |
| Pus | Een dikke, gelige vloeistof die bestaat uit dode witte bloedcellen, bacteriën en weefselresten, gevormd tijdens een infectie. |
| Purpura | Een huidreactie die vergelijkbaar is met petechiën, maar groter in omvang en wijst op bloedingen uit grotere bloedvaten. |
| Pustel | Een kleine, met pus gevulde blaar. |
| Pyogene bacteriën | Bacteriën die pus produceren. |
| Pyogenes | Pusvormend; verwijst naar bacteriën die pus veroorzaken. |
| Radiografie | Een medische beeldvormingstechniek die gebruik maakt van röntgenstralen om het inwendige van het lichaam af te beelden. |
| Reanimatie | Herstel van levensfuncties na een hartstilstand of ademhalingsstop. |
| Rectaal | Betreffende het rectum (endeldarm). |
| Recidief | Het opnieuw optreden van een ziekte na een periode van verbetering of genezing. |
| Referentielaboratoria | Laboratoria die gespecialiseerd zijn in de identificatie van specifieke ziekteverwekkers en die een referentiefunctie vervullen voor andere laboratoria. |
| Remissie | Een periode waarin de symptomen van een ziekte verminderd of afwezig zijn. |
| Resistentie | De ongevoeligheid van bacteriën voor antibiotica. |
| Respiratoir | Betreffende de ademhaling. |
| Retrovirus | Een type virus dat zijn genetische informatie overbrengt van RNA naar DNA met behulp van het enzym reverse transcriptase. HIV is een retrovirus. |
| Reverse transcriptase | Een enzym dat een RNA-template gebruikt om een complementaire DNA-streng te synthetiseren. |
| Rhogam | Een geneesmiddel dat wordt gebruikt om rhesus-negatieve vrouwen te beschermen tegen het ontwikkelen van antistoffen tegen foetaal bloed. |
| Rigide omhulsel | Een stijve omhulling, zoals de schedel die de hersenen beschermt. |
| Risicogroepen | Populaties die een verhoogd risico lopen op het oplopen van bepaalde infecties of het ontwikkelen van complicaties. |
| Risicogedrag | Gedrag dat de kans op het oplopen van bepaalde ziekten, zoals SOA's, vergroot. |
| Rubella | Rodehond; een virale infectie die vooral gevaarlijk is voor zwangere vrouwen vanwege het risico op aangeboren afwijkingen bij de foetus. |
| S. aureus | Staphylococcus aureus; een veelvoorkomende bacterie die huidinfecties, voedselvergiftiging en ernstigere infecties kan veroorzaken. |
| Sepsis | Een levensbedreigende reactie van het lichaam op een infectie, waarbij systemische inflammatie optreedt. |
| Septische shock | Een levensbedreigende complicatie van sepsis, gekenmerkt door een gevaarlijk lage bloeddruk en verminderde bloedtoevoer naar vitale organen. |
| Serologie | De studie van bloedserum, met name de detectie van antilichamen en antigenen om infecties te diagnosticeren. |
| Seronegatief | Het ontbreken van specifieke antistoffen in het bloed, wat aangeeft dat er geen eerdere blootstelling aan een bepaalde ziekteverwekker is geweest. |
| Seropositief | De aanwezigheid van specifieke antistoffen in het bloed, wat kan wijzen op een huidige of eerdere infectie, of op vaccinatie. |
| Serostatus | De bepaling van de aanwezigheid van specifieke antistoffen of antigenen in het bloed, om aan te geven of iemand immuun is voor een ziekte of recentelijk geïnfecteerd is geweest. |
| Seroverspreiding | De mate waarin een ziekteverwekker circuleert in een populatie, gemeten aan de hand van serologische tests. |
| Serovar | Een subtype van een bacterie of virus, gedefinieerd door specifieke antigenen. |
| SIRS (Systemic Inflammatory Response Syndrome) | Systemisch Inflammatoir Respons Syndroom; een gegeneraliseerde ontstekingsreactie in het lichaam, die kan worden veroorzaakt door diverse factoren, waaronder infecties. |
| Sepsis | Zie Sepsis. |
| Sjanker | Een pijnloze, harde zweer die het eerste symptoom is van syfilis (primaire syfilis). |
| Slijmvliezen | De vochtige bekleding van lichaamsholtes die in verbinding staan met de buitenwereld, zoals het maagdarmkanaal, de luchtwegen en de geslachtsorganen. |
| SOA/SOI | Seksueel Overdraagbare Aandoening / Seksueel Overdraagbare Infectie; infecties die voornamelijk via seksueel contact worden overgedragen. |
| Speeksel | Speeksel; speeksel. |
| Splinterhemorragieën | Langwerpige, rode lijntjes onder de nagels, die kunnen wijzen op embolieën bij endocarditis. |
| Sporen | Inactieve, resistente vormen van bacteriën (bijvoorbeeld Clostridium) die kunnen overleven in ongunstige omstandigheden. |
| Spruw | Een schimmelinfectie in de mond, meestal veroorzaakt door Candida albicans. |
| S. pyogenes | Streptococcus pyogenes; een bacterie die keelontstekingen, huidinfecties en andere infecties kan veroorzaken. |
| Stafylokokken | Een groep bacteriën die vaak huid- en weke delen infecties veroorzaken. Ze worden onderscheiden in coagulase-positieve (zoals S. aureus) en coagulase-negatieve stafylokokken. |
| Stenose | Vernauwing van een opening of kanaal. |
| Sti | Spoedinterventie |
| Streptococcus | Een groep bacteriën die diverse infecties kan veroorzaken, waaronder keelontsteking, roodvonk en huidinfecties. |
| Stuiptrekkingen | Onwillekeurige spiersamentrekkingen, vaak als symptoom van neurologische aandoeningen. |
| Subcutis | Het weefsel direct onder de huid, bestaande uit vetweefsel en bindweefsel. |
| Syfilis | Een seksueel overdraagbare infectie veroorzaakt door de bacterie Treponema pallidum, die in verschillende stadia verschillende symptomen kan veroorzaken. |
| Synergetisch effect | Wanneer de gecombineerde werking van twee of meer middelen (bijvoorbeeld antibiotica) groter is dan de som van hun individuele effecten. |
| Systemische infectie | Een infectie die zich door het hele lichaam verspreidt via de bloedbaan of het lymfestelsel. |
| T-cellen | Een type lymfocyten dat een centrale rol speelt in de celgemedieerde immuniteit. |
| T-helpercellen (CD4+) | Een subpopulatie van T-cellen die essentieel zijn voor de coördinatie van de immuunrespons. |
| T-lymfocyten | Zie T-cellen. |
| T-lymfocyten | Een type witte bloedcel dat cruciaal is voor de immuunrespons. |
| Talgklieren | Zweetklieren; klieren die talg produceren. |
| Tandheelkundige ingrepen | Behandelingen aan het gebit of tandvlees, zoals extracties of wortelkanaalbehandelingen. |
| Teratogeen | Een stof of agentia die aangeboren afwijkingen kan veroorzaken tijdens de zwangerschap. |
| Tertiaire syfilis | Het eindstadium van syfilis, gekenmerkt door ernstige schade aan organen zoals het zenuwstelsel en het hart. |
| Tetanie | Een medische toestand gekenmerkt door onwillekeurige spiersamentrekkingen, veroorzaakt door een tekort aan calcium of magnesium. |
| Trachoom | Een chronische conjunctivitis veroorzaakt door Chlamydia trachomatis, die kan leiden tot blindheid, vooral in Afrika en Azië. |
| Transiënte bacteriëmie | Kortdurende aanwezigheid van bacteriën in de bloedbaan, die meestal snel wordt opgeruimd door het immuunsysteem. |
| Transmissie | De overdracht van ziekteverwekkers van de ene persoon naar de andere, of van dier op mens. |
| Transplantatie | Het chirurgisch vervangen van een beschadigd of ziek orgaan door een gezond donororgaan. |
| Treponema pallidum | De spirocheetbacterie die syfilis veroorzaakt. |
| Trichomonas vaginalis | Een protozoön die genitale infecties kan veroorzaken, bekend als trichomoniasis. |
| Tropisme | De neiging van een micro-organisme om specifieke weefsels of cellen te infecteren. |
| Tuberculose (TBC) | Een infectieziekte, meestal veroorzaakt door Mycobacterium tuberculosis, die voornamelijk de longen aantast maar ook andere organen kan beïnvloeden. |
| Tumor | Een abnormale massa van cellen, goedaardig of kwaadaardig (kanker). |
| Urethritis | Ontsteking van de urinebuis. |
| UWI | Urineweginfectie. |
| Vaginaal verlies | Afscheiding uit de vagina. |
| Vaginitis | Ontsteking van de vagina. |
| Varicella | Waterpokken; een zeer besmettelijke virale infectie, meestal bij kinderen, die zich manifesteert als jeukende blaasjes. |
| VZV | Varicella Zoster Virus; zie Herpes zostervirus. |
| Virulente factoren | Eigenschappen van een micro-organisme die bijdragen aan zijn vermogen om ziekte te veroorzaken. |
| Virussen | Microscopisch kleine deeltjes die cellen infecteren en zich daarin vermenigvuldigen om ziekte te veroorzaken. |
| Viraal | Veroorzaakt door virussen. |
| Viremie | De aanwezigheid van virussen in het bloed. |
| Vitale functies | Levensnoodzakelijke lichaamsfuncties zoals ademhaling, hartslag en bloeddruk. |
| Vocaal | Betreffende de stembanden. |
| Vocht | Vloeistof. |
| Vochtverlies | Verlies van lichaamsvocht, bijvoorbeeld door diarree of braken. |
| Vulvitis | Ontsteking van de vulva (uitwendige vrouwelijke geslachtsdelen). |
| W-Europees | Betrekking hebbend op West-Europa. |
| Waterpokken | Zie Varicella. |
| Waterwratjes | Kleine, parelachtige bultjes veroorzaakt door het Molluscum contagiosum virus. |
| Weefsel | Een groep cellen die samen een bepaalde functie uitoefenen. |
| Weke delen infectie | Een infectie van spieren, vetweefsel, pezen, ligamenten of huid. |
| Wet stain | Een microscopische preparaat dat vochtig wordt bekeken, vaak gebruikt voor snelle diagnose van bepaalde infecties. |
| Wondinfectie | Een infectie die optreedt in een wond. |
| Wondverzorging | De zorg voor een wond om genezing te bevorderen en infectie te voorkomen. |
| Wratten | Kleine, goedaardige huidtumoren veroorzaakt door het Human Papillomavirus (HPV). |
| Ziekte van Pfeiffer | Zie Mononucleosis infectiosa. |
| Zikavirus | Een virus dat voornamelijk wordt overgedragen door muggen en geassocieerd kan worden met aangeboren afwijkingen bij baby's van besmette zwangere vrouwen. |
| Zinkoxide/zinksulfaat | Stoffen die lokaal worden gebruikt om de huid te behandelen, bijvoorbeeld bij huidirritaties of herpes. |
| Zoönose | Een infectieziekte die van dier op mens kan overgaan. |
| Zuurstofwater | Waterstofperoxide, gebruikt als antisepticum. |
| Zweetvoeten | Overmatig zweten van de voeten, wat de groei van schimmels en bacteriën kan bevorderen. |
Cover
Lichamelijke problematieken bij ouderen.pptx
Summary
# Huidproblemen bij ouderen
Dit onderwerp behandelt veelvoorkomende huidproblemen bij ouderen, zoals intertrigo en decubitus, inclusief hun oorzaken, risicofactoren, preventie en verzorging.
## 1. Huidproblemen
### 1.1 Intertrigo
Intertrigo is een veelvoorkomende huidaandoening die wordt gekenmerkt door roodheid op plaatsen waar huidlagen elkaar vaak raken, zoals in huidplooien.
#### 1.1.1 Oorzaken en risicofactoren
De belangrijkste oorzaak is vochtophoping door zweten, urine of ontlasting, vaak verergerd door slecht afdrogen. Risicofactoren zijn onder andere:
* Overgewicht/obesitas
* Immobiliteit
* Incontinentie
#### 1.1.2 Preventie en verzorging
Preventie richt zich op het zo droog mogelijk houden van de huid en goede hygiëne.
> **Tip:** Let extra op bij het afdrogen na het wassen om vochtophoping in huidplooien te voorkomen.
### 1.2 Decubitus (doorligwonden)
Decubitus, ook wel doorligwonden genoemd, zijn weefselschade die ontstaan door druk, schuif- en wrijvingskrachten. Ouderen behoren tot een risicogroep voor het ontwikkelen van decubitus.
#### 1.2.1 Oorzaken
De primaire oorzaak zijn schuifkrachten en druk op bepaalde lichaamsdelen, vooral bij langdurige immobiliteit.
#### 1.2.2 Risicofactoren en preventie
Preventie is cruciaal en omvat:
* **Vermijden van drukpunten:** Dit kan door middel van aangepaste matrassen en zitkussens.
* **Goede voeding en vochtopname:** Zorgt voor een gezonde huidconditie en weerstand.
* **Hydratatie van de huid:** Houdt de huid soepel en minder kwetsbaar.
* **Mobiliteit:** Regelmatige beweging helpt de druk op bepaalde punten te verminderen.
* **Beheer van incontinentie:** Voorkomt irritatie en vochtophoping.
* **Screening:** Regelmatige beoordeling van het risico op decubitus en de identificatie van risicoplaatsen is noodzakelijk.
#### 1.2.3 Stadia van decubitus
Decubitus wordt ingedeeld in verschillende stadia of gradaties, die de ernst van de weefselschade aangeven. De specifieke stadia worden niet gedetailleerd beschreven in het document, maar curatieve behandeling is afhankelijk van de gradatie.
### 1.3 Skin tear
Een skin tear is een traumatische wond die voornamelijk voorkomt aan de extremiteiten van oudere volwassenen. Het ontstaat door wrijving alleen, of door schuif- en wrijvingskrachten die de epidermis van de dermis scheiden (partiële dikte wond), of die zowel de epidermis als de dermis van de onderliggende structuren scheiden (volledige dikte wond).
#### 1.3.1 Etiologie
De oorzaak is schuifkracht, wat voor skin tears vergelijkbaar is met de rol van druk bij decubitus.
#### 1.3.2 Lokalisatie
Skin tears komen het meest voor op de extremiteiten. Ongeveer 80% van de gevallen bevindt zich op de volgende locaties:
* Hoofd (4%)
* Arm (17,8%)
* Elleboog (18,4%)
* Voorarm (24,0%)
* Hand (19,6%)
* Romp (1,2%)
* Been (10,9%)
* Voet (3,1%)
#### 1.3.3 Classificatie
Het "Payne and Martin Classification System for Skin Tears" wordt gebruikt om skin tears te classificeren. Dit systeem helpt bij het in kaart brengen van de wond.
#### 1.3.4 Preventie
Preventieve maatregelen omvatten:
* Zorgen voor een veilige omgeving.
* Handhaven van een goede vochtopname en voeding.
* Voorkomen dat de oudere persoon zichzelf verwondt.
* Voorzichtig zijn bij transfers.
* Stoppen met roken.
* Medicatiegebruik in kaart brengen.
* Verwijderen van pleisters op een veilige manier.
#### 1.3.5 Verzorging
De verzorging is afhankelijk van de gradatie van de skin tear. Voor gradaties 1 en 2 wordt specifieke verzorging toegepast. Voor gradatie 3 worden schuimverbanden of alginaten gebruikt.
## 2. Gastro-intestinale veranderingen bij ouderen
Ouderen ervaren diverse veranderingen in hun maag-darmstelsel die invloed kunnen hebben op hun gezondheid.
### 2.1 De maag
Veranderingen in de maag bij ouderen omvatten:
* **Atrofie en verminderde maagzuurproductie:** Dit kan de spijsvertering beïnvloeden.
* **Verminderde vascularisatie:** Dit kan leiden tot slijmvliesdefecten.
* **Vertraagde maaglediging:** De lediging duurt ongeveer twee keer zo lang.
* **Minder absorptievermogen van orale medicatie:** Dit vereist aanpassingen in doseringen en toedieningsvormen.
* **Afname van de spiertonus:** Dit kan leiden tot verzakking van de maag (gastroptose).
### 2.2 Obstipatie (constipatie)
Obstipatie is een veelvoorkomend probleem bij ouderen, gekenmerkt door vertraagde of moeizame defecatie.
#### 2.2.1 Kenmerken van obstipatie
* Verminderd activiteitenniveau.
* Frequentie van stoelgang lager dan het gebruikelijke patroon.
* Harde ontlasting.
* Gevoel van druk in het rectum.
* Gevoel van rectale volheid.
* Noodzaak tot persen bij stoelgang.
#### 2.2.2 Andere klachten
* Algemeen gevoel van onbehagen.
* Verminderde eetlust.
* Buik- en/of rugpijn.
* Belemmering van het dagelijks functioneren.
* Soms kan verwardheid en (overloop)diarree optreden.
#### 2.2.3 Oorzaken en preventie
De oorzaak is vaak een gevolg van te weinig drinken of te weinig beweging. De helft van de ouderen in instellingen heeft hier klachten van. Ouderen hebben gerichte informatie nodig over dit onderwerp.
> **Tip:** Wees voorzichtig met laxeermiddelen; probeer eerst leefstijlinterventies zoals meer drinken en bewegen.
#### 2.2.4 Wat is een normale stoelgang?
Normale stoelgangconsistentie kan variëren van type 3 tot 5 op een schaal, met type 4 als ideaal. Factoren die een normale stoelgang bevorderen zijn:
* **Voldoende vezelinname:** Stimuleert de darmwerking.
* **Voldoende vochtinname:** Water is de primaire drank die nodig is voor normale stoelgang.
* **Stressmanagement:** Stress kan zowel constipatie als diarree veroorzaken.
* **Regelmatige lichaamsbeweging:** Stimuleert het spierweefsel van het darmkanaal.
* **Beperken van cafeïne:** Overmatige cafeïne kan de darmen beïnvloeden.
* **Probiotica of gefermenteerde voedingsmiddelen:** Kunnen de darmgezondheid ondersteunen.
* **Identificeren van voedingsmiddelen die diarree bevorderen:** Zoals zuivelproducten, kunstmatige zoetstoffen en vette voedingsmiddelen.
## 3. Voeding en ondervoeding bij ouderen
Ondervoeding is een significant probleem bij ouderen, met ernstige gevolgen voor hun gezondheid.
### 3.1 Prevalentie van ondervoeding
* In de westerse wereld lijdt zo'n 5 tot 10% van de oudere bevolking aan ondervoeding.
* Belgisch onderzoek toont aan dat 45% van de thuiswonende 70-plussers risico loopt op ondervoeding, waarvan 12% daadwerkelijk ondervoed is.
* In woonzorgcentra is het risico 57%, met 16% effectieve ondervoeding.
* Bij ziekenhuisopnames wordt bij 30 tot 40% van de patiënten ondervoeding vastgesteld.
### 3.2 Risico inschatting en vroegsignalering
Vroegtijdige opsporing is essentieel en omvat:
* **Opsporen van klinische tekens:** Zoals slechte wondgenezing, verwardheid, vermoeidheid en apathie.
* **Opvolgen van de voedselinname:** Registreren wat en hoeveel de oudere eet.
* **Opvolgen van gewicht:** Een gewichtsverlies van 5% op een maand of 10% op 6 maanden zonder dieet is een alarmsignaal.
* **Beoordelen van verminderde activiteit.**
### 3.3 Multifactoriële oorzaken van ondervoeding
Ondervoeding bij ouderen is vaak een multifactorieel probleem met diverse oorzaken:
* **Lichamelijke oorzaken:**
* Acute en chronische ziekten (zoals CVA, kanker, Parkinson).
* Ziekenhuisopnames (verhoogde energiebehoefte).
* Polyfarmacie.
* Slikstoornissen en mondproblemen.
* Gastro-intestinale problemen.
* **Psychische oorzaken:** Zoals depressie of angst.
* **Functionele oorzaken:** Verminderde mobiliteit kan leiden tot moeite met zelfstandig eten.
* **Verminderde reuk en smaak:** Kan de eetlust verminderen.
* **Sociale oorzaken:** Eenzaamheid of isolatie.
### 3.4 Oplossingen voor ondervoeding
Persoonsgerichte zorg is cruciaal en kan omvatten:
* **Aanbieden van aangepaste voedingsmomenten:** Eten is een sociaal gebeuren; gezelschap kan de eetlust stimuleren.
* **Kleinere maaltijden:** Vier kleine porties per dag zijn vaak beter dan twee grote, gezien de tragere maaglediging.
* **Vast maaltijdschema:** Zorgt voor routine en structuur.
* **Visuele aantrekkelijkheid van het voedsel:** Presentatie kan de eetlust bevorderen.
* **Calorierijke bijvoeding:** Dit dient op advies van een arts te gebeuren.
---
# Gastro-intestinale aandoeningen bij ouderen
Dit onderdeel bespreekt de veranderingen in het maag-darmkanaal bij ouderen, met specifieke aandacht voor de maagfunctie, obstipatie en factoren die de stoelgang beïnvloeden.
### 2.1 De maag bij ouderen
Bij het ouder worden ondergaan de maag en de functies ervan specifieke veranderingen die relevant zijn voor de gezondheid en het medicatiegebruik van ouderen.
#### 2.1.1 Veranderingen in maagfunctie
* **Atrofie van het maagslijmvlies:** Dit leidt tot een verminderde productie van maagzuur.
* **Verminderde vascularisatie:** De bloedtoevoer naar het maagslijmvlies neemt af, wat het risico op slijmvliesdefecten (zoals zweren) vergroot.
* **Vertraagde maaglediging:** Het legen van de maag duurt gemiddeld twee keer zo lang bij ouderen. Dit heeft implicaties voor de opname van voedsel en medicatie.
* **Verminderd absorptievermogen:** De capaciteit van de maag om orale medicatie te absorberen, is verminderd.
* **Afname van de spiertonus:** Dit kan leiden tot een verzakking van de maag, ook wel gastroptose genoemd.
> **Tip:** De veranderingen in maagzuurproductie en absorptievermogen kunnen de effectiviteit en bijwerkingen van bepaalde medicijnen bij ouderen beïnvloeden.
### 2.2 Obstipatie (constipatie) bij ouderen
Obstipatie is een veelvoorkomend probleem bij ouderen, gekenmerkt door een vertraagde of moeizame stoelgang.
#### 2.2.1 Kenmerken van obstipatie
De diagnose obstipatie wordt gesteld op basis van de volgende kenmerken:
* **Verminderde activiteit:** Ouderen met obstipatie hebben vaak een lager activiteitenniveau.
* **Verlaagde frequentie:** De stoelgang vindt minder frequent plaats dan het gebruikelijke patroon van de persoon.
* **Harde ontlasting:** De ontlasting is vaak hard en droog.
* **Gevoel van druk:** Patiënten ervaren een gevoel van druk in het rectum.
* **Gevoel van rectal volheid:** Er is een subjectieve ervaring van een volle endeldarm.
* **Noodzaak tot persen:** Er is aanzienlijke inspanning (persen) nodig tijdens de stoelgang.
#### 2.2.2 Andere klachten geassocieerd met obstipatie
Naast de directe kenmerken van de stoelgang, kan obstipatie leiden tot een reeks algemene klachten:
* Algemeen gevoel van onbehagen.
* Verminderde eetlust.
* Buik- en/of rugpijn.
* Belemmering van het dagelijks functioneren.
* Verwardheid (dit kan een indirect gevolg zijn).
* (Overloop)diarree: Dit treedt op wanneer vloeibare ontlasting langs de harde massa in de darmen sijpelt.
#### 2.2.3 Prevalentie en oorzaken van obstipatie
* **Hoge prevalentie:** Ongeveer de helft van de ouderen die in instellingen verblijven, ervaart klachten van obstipatie.
* **Meest voorkomende oorzaken:** De meest voorkomende oorzaken zijn te weinig vochtinname en te weinig lichamelijke beweging.
> **Tip:** Het is essentieel dat ouderen gerichte informatie ontvangen over het belang van voldoende hydratatie en beweging voor een goede stoelgang. Verpleegkundigen spelen hierin een belangrijke rol.
#### 2.2.4 Stoelgang – Wat is normaal?
De Bristol Stool Form Scale wordt vaak gebruikt om de consistentie van ontlasting te beoordelen.
* **Normale stoelgang:** Types 3 tot 5 op de schaal worden als normaal beschouwd, met type 4 als ideaal.
* **Obstipatie:** Types 1 en 2 duiden op obstipatie.
* **Diarree:** Types 6 en 7 duiden op diarree.
**Factoren die een normale stoelgang bevorderen:**
* **Vezelrijk dieet:** Zorg voor voldoende inname van voedingsvezels.
* **Voldoende vochtinname:** Water is de belangrijkste drank om een normale stoelgang te ondersteunen.
* **Stressmanagement:** Stress kan zowel obstipatie als diarree veroorzaken; het identificeren en beheersen van triggers is belangrijk.
* **Lichaamsbeweging:** Regelmatige lichaamsbeweging stimuleert de darmspieren en bevordert gezonde stoelgang.
* **Beperking van cafeïne:** Overmatig cafeïnegebruik kan de stoelgang beïnvloeden.
* **Probiotica:** Overweeg het gebruik van probiotica of gefermenteerde voedingsmiddelen.
* **Identificeren van voedseltriggers:** Wees alert op voedingsmiddelen die diarree kunnen veroorzaken, zoals zuivelproducten, kunstmatige zoetstoffen en vette voedingsmiddelen.
> **Tip:** Wees voorzichtig met het routinematig voorschrijven van laxeermiddelen. Een integrale aanpak gericht op voeding, hydratatie en beweging heeft vaak de voorkeur.
### 2.3 Voeding en ondervoeding bij ouderen
Ondervoeding is een significant gezondheidsprobleem bij oudere populaties, met zowel fysieke als psychische oorzaken en gevolgen.
#### 2.3.1 Prevalentie van ondervoeding
* In de westerse wereld lijdt ongeveer 5 tot 10 procent van de oudere bevolking aan ondervoeding.
* Onder thuiswonende 70-plussers loopt een aanzienlijk deel (ongeveer 45 procent) risico op ondervoeding, waarvan 12 procent daadwerkelijk ondervoed is.
* In woonzorgcentra is het risico op ondervoeding 57 procent, met effectieve ondervoeding bij 16 procent van de bewoners.
* Bij ziekenhuisopnames wordt bij 30 tot 40 procent van de patiënten ondervoeding vastgesteld.
#### 2.3.2 Risico-inschatting en vroege signalering
Vroege detectie van ondervoeding is cruciaal voor adequate interventie.
* **Opsporen van klinische tekens:**
* Vertraagde wondgenezing.
* Verwardheid.
* Vermoeidheid en apathie.
* **Opvolgen van voedselinname:** Het monitoren van wat en hoeveel de oudere eet.
* **Gewichtsopvolging:** Onverklaarbaar gewichtsverlies is een belangrijke indicator:
* 5 procent gewichtsverlies binnen een maand.
* 10 procent gewichtsverlies binnen zes maanden.
* **Verminderde activiteit:** Een afname in het activiteitenniveau kan een gevolg zijn van ondervoeding.
#### 2.3.3 Multifactoriële oorzaken van ondervoeding
Ondervoeding bij ouderen is vaak een complex, multifactorieel probleem dat kan voortkomen uit diverse oorzaken:
* **Lichamelijke oorzaken:**
* Acute en chronische ziekten (bv. CVA, kanker, Parkinson).
* Ziekenhuisopname.
* Decubitus (verhoogde energiebehoefte door wondgenezing).
* Polyfarmacie (meervoudig medicijngebruik).
* Slikstoornissen en mondproblemen.
* Gastro-intestinale problemen.
* **Psychische oorzaken:**
* Depressie.
* Eenzaamheid.
* **Functionele oorzaken:**
* Beperkte mobiliteit, waardoor zelfstandig eten bemoeilijkt wordt.
* **Sensorische veranderingen:**
* Verminderde reuk en smaak, wat de eetlust negatief beïnvloedt.
* **Sociale oorzaken:**
* Eenzaamheid en isolatie.
* Financiële problemen.
#### 2.3.4 Oplossingen en interventies bij ondervoeding
Een persoonsgerichte aanpak is essentieel om ondervoeding te bestrijden.
* **Aangepaste voedingsmomenten:**
* **Eten als sociaal gebeuren:** Maaltijden in gezelschap bevorderen de eetlust en consumptie.
* **Kleinere, frequente maaltijden:** Vier kleine maaltijden per dag zijn vaak beter te verteren dan twee grote, gezien de tragere maaglediging bij ouderen.
* **Vast maaltijdschema:** Dit zorgt voor routine en structuur, wat de acceptatie van maaltijden kan vergroten.
* **Visuele aantrekkingskracht:** Een verzorgde presentatie van het eten kan de eetlust stimuleren.
* **Calorierijke bijvoeding:** Indien nodig en op advies van een arts, kan calorierijke bijvoeding worden ingezet om de energie- en voedingsinname te verhogen.
---
# Voeding en ondervoeding bij ouderen
Ondervoeding is een significant probleem bij ouderen, met prevalentiecijfers die aanzienlijk oplopen in verschillende settings, wat vraagt om effectieve risico-inschatting, vroegsignalering en preventieve maatregelen.
### 3.1 Prevalentie en risico's van ondervoeding
In de westerse wereld wordt geschat dat 5 tot 10 procent van de oudere bevolking lijdt aan ondervoeding. Belgisch onderzoek toont aan dat 45 procent van de thuiswonende 70-plussers een risico loopt op ondervoeding, waarvan 12 procent daadwerkelijk ondervoed is. In woonzorgcentra lopen de risicocijfers op tot 57 procent, met 16 procent effectieve ondervoeding. Bij ziekenhuisopnames wordt bij 30 tot 40 procent van de patiënten ondervoeding vastgesteld.
### 3.2 Risicofactoren voor ondervoeding bij ouderen
Ondervoeding bij ouderen is een multifactorieel probleem, waarbij zowel lichamelijke, psychische, functionele als sociale oorzaken een rol spelen.
#### 3.2.1 Lichamelijke oorzaken
* **Acute en chronische ziekten:** Aandoeningen zoals een cerebrovasculair accident (CVA), kanker, de ziekte van Parkinson, en longaandoeningen kunnen de voedingsstatus negatief beïnvloeden.
* **Decubitus:** De verhoogde energiebehoefte die gepaard gaat met decubitus kan bijdragen aan ondervoeding.
* **Polyfarmacie:** Het gebruik van meerdere medicijnen kan leiden tot bijwerkingen die de eetlust beïnvloeden of absorptieproblemen veroorzaken.
* **Slikstoornissen en mondproblemen:** Moeite met slikken (dysfagie) of problemen in de mondgezondheid kunnen de voedselinname bemoeilijken.
* **Gastro-intestinale problemen:** Veranderingen in het maagdarmkanaal, zoals atrofie en verminderde maagzuurproductie, een langere maagledigingstijd en een verminderd absorptievermogen, dragen bij aan voedingsproblemen.
* **Maagveranderingen:** Atrofie van het maagslijmvlies, verminderde maagzuurproductie, en een vertraagde maaglediging (die tot tweemaal langer kan duren) leiden tot een verminderd absorptievermogen van orale medicatie en voedingsstoffen.
* **Obstipatie/Constipatie:** Een vertraagde of moeizame defecatie, gekenmerkt door harde ontlasting, een gevoel van druk in het rectum, en persdrang, kan ook samengaan met een verminderde eetlust en algemeen onbehagen. Dit wordt vaak veroorzaakt door onvoldoende vocht- en vezelinname of verminderde mobiliteit.
* **Verminderde reuk- en smaakzin:** Een vermindering van reuk en smaak kan de eetlust negatief beïnvloeden.
#### 3.2.2 Psychische oorzaken
* Depressie, angst en sociaal isolement kunnen leiden tot verminderde eetlust en voedselinname.
#### 3.2.3 Functionele oorzaken
* **Mobiliteit:** Beperkte mobiliteit kan de zelfstandigheid bij voedselbereiding en -inname beperken, en ook obstipatie in de hand werken.
* **Verzorgingsproblemen:** Afhankelijkheid van anderen voor de maaltijdinname kan een risico vormen indien de zorg ontoereikend is.
#### 3.2.4 Sociale oorzaken
* Eenzaamheid en het ontbreken van een sociaal eetmoment kunnen de eetlust verminderen.
### 3.3 Risico-inschatting en vroegsignalering
Het opsporen van klinische tekens en het monitoren van de voedingsinname en het gewicht zijn cruciaal voor risico-inschatting en vroegsignalering.
#### 3.3.1 Klinische tekens
* Trage wondgenezing
* Verwardheid
* Vermoeidheid
* Apathie
#### 3.3.2 Voedselinname opvolgen
* Observatie van de dagelijkse voedsel- en vochtinname.
#### 3.3.3 Gewicht opvolgen
* **Vermindering van lichaamsgewicht zonder dieet:** Een gewichtsverlies van 5 procent binnen een maand, of 10 procent binnen zes maanden, is een significant alarmsignaal.
### 3.4 Oplossingen ter preventie en behandeling
Persoonsgerichte zorg, aangepaste voedingsmomenten en eventuele calorieverrijking zijn sleutelaspecten bij het aanpakken van ondervoeding.
#### 3.4.1 Persoonsgerichte zorg
* Afstemmen van de zorg op de individuele behoeften en voorkeuren van de oudere.
#### 3.4.2 Aangepaste voedingsmomenten
* **Eten als sociaal gebeuren:** Het aanbieden van maaltijden in gezelschap kan de eetlust stimuleren.
* **Kleinere maaltijden:** Meerdere kleine maaltijden verspreid over de dag (bijvoorbeeld vier keer per dag kleine porties) zijn vaak beter te verdragen dan twee grote maaltijden, gezien de tragere maaglediging bij ouderen.
* **Vast maaltijdschema:** Een routine en structuur in de dagindeling, inclusief vaste maaltijden, kan positief bijdragen aan de voedingsinname.
* **Visuele aantrekkingskracht:** De presentatie van het eten kan de eetlust bevorderen.
#### 3.4.3 Calorieverrijking
* Indien nodig, en altijd op advies van een arts, kan calorieverrijkte voeding worden aangeboden om de energiedichtheid van maaltijden te verhogen.
> **Tip:** Het is belangrijk om bij obstipatie niet direct naar laxeermiddelen te grijpen, maar eerst de oorzaak (zoals vocht- en vezelinname) aan te pakken.
> **Voorbeeld:** Een oudere met een verminderde reukzin kan meer gebaat zijn bij gerechten met intensere smaken en een aantrekkelijke presentatie. Het aanbieden van bijvoorbeeld een kleine, voedzame maaltijd in de ochtend, een soepje in de late voormiddag, een hoofdmaaltijd rond de middag en nog een kleine portie 's avonds kan de totale inname verbeteren.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Intertrigo | Een huidaandoening gekenmerkt door roodheid op plaatsen waar huidlagen elkaar vaak raken, vaak veroorzaakt door vocht en wrijving, en verergerd door factoren zoals overgewicht, immobiliteit en incontinentie. |
| Candida albicans | Een gistsoort die van nature voorkomt op de huid en slijmvliezen, maar bij ouderen met verminderde weerstand of door vochtige omstandigheden kan leiden tot infecties zoals intertrigo. |
| Decubitus | Ook wel doorligwonden genoemd, dit zijn huidschade of weefselbeschadiging veroorzaakt door langdurige druk, vaak op uitstekende botten, wat de bloedtoevoer belemmert en kan leiden tot necrose. |
| Schuifkrachten | Krachten die optreden wanneer de huid over een oppervlak beweegt of wordt bewogen, wat kan leiden tot het scheuren van huidlagen, met name in de context van decubitus en skin tears. |
| Skin tear | Een traumatische wond die voornamelijk voorkomt aan de ledematen van oudere volwassenen, veroorzaakt door wrijving of schuifkrachten die de epidermis scheiden van de dermis (partiële dikte wond) of beide scheiden van de onderliggende structuren (volledige dikte wond). |
| Atrofie | Het geleidelijk kleiner worden of achteruitgaan van weefsel of organen door veroudering, ziekte of gebrek aan gebruik, wat de functie ervan kan verminderen. |
| Maagzuurproductie | Het proces waarbij de maag zoutzuur produceert, dat essentieel is voor de vertering van voedsel en de eliminatie van bacteriën. Verminderde productie kan leiden tot spijsverteringsproblemen. |
| Gastroptose | Een aandoening waarbij de maag verzakt door verminderde spiertonus, wat kan leiden tot spijsverteringsklachten en een vertraagde maaglediging. |
| Obstipatie (Constipatie) | Een vertraagde, moeizame of onvolledige stoelgang, gekenmerkt door harde ontlasting, frequentie minder dan gebruikelijk, en het gevoel van druk in het rectum. |
| Ondervoeding | Een toestand waarbij er een tekort is aan energie, eiwitten of andere voedingsstoffen, wat leidt tot verminderde lichaamsfunctie, verhoogde vatbaarheid voor ziekten en een tragere genezing. |
| Polyfarmacie | Het gelijktijdig gebruik van meerdere medicijnen door een patiënt, vaak voorkomend bij ouderen met diverse gezondheidsproblemen, wat kan leiden tot interacties en bijwerkingen. |
| Slikstoornissen (Dysfagie) | Moeite met slikken, wat kan variëren van lichte irritatie tot het onvermogen om voedsel of vloeistoffen veilig door te slikken, vaak voorkomend bij ouderen door neurologische of spierproblemen. |
| CVA (Cerebrovasculair accident) | Een beroerte, waarbij de bloedtoevoer naar de hersenen plotseling wordt onderbroken, wat kan leiden tot neurologische uitval en diverse complicaties, waaronder slikproblemen en mobiliteitsverlies. |
| Parkinson | Een neurodegeneratieve ziekte die voornamelijk de motorische functies beïnvloedt, gekenmerkt door tremoren, stijfheid, langzame bewegingen en evenwichtsproblemen, wat kan leiden tot slikstoornissen en mobiliteitsproblemen. |
| Alginaten | Een type wondverband gemaakt van zeewierderivaten, dat vocht absorbeert en een gel vormt die een vochtig wondmilieu bevordert, ideaal voor matig tot sterk vochtafgevende wonden. |
| Voedselinname | De hoeveelheid voedsel die een persoon consumeert, een cruciale indicator voor het beoordelen van ondervoedingsrisico bij ouderen. |
| Nutritionele interventie | Een plan of reeks maatregelen gericht op het verbeteren van de voedingsstatus van een individu, bijvoorbeeld door middel van aangepaste voeding, supplementen of sondevoeding. |
Cover
Micropigmentación UD 1.pdf
Summary
# Normativa legal aplicable a la micropigmentación
La normativa legal aplicable a la micropigmentación abarca un marco regulatorio complejo que va desde el ámbito europeo hasta el municipal, estableciendo requisitos sanitarios, de productos y de establecimientos para garantizar la seguridad y salud de los usuarios [2](#page=2).
### 1.1. Normativa europea
España, como miembro de la Unión Europea, debe adherirse a las directivas y resoluciones del Consejo de Europa en materia sanitaria [2](#page=2).
#### 1.1.1. Resolución ResAP 1 .
Esta resolución del Consejo de Europa establece los requisitos y criterios de seguridad para tatuajes y maquillaje permanente, sustituyendo a la Resolución ResAP 2 [2](#page=2).
#### 1.1.2. Directiva 93/42/CEE del Consejo Europeo
Esta directiva, relativa a los productos sanitarios, tiene como objetivo asegurar un alto nivel de protección de la salud y la seguridad humana, así como el correcto funcionamiento del mercado único. Ha sido modificada en varias ocasiones [3](#page=3).
#### 1.1.3. Reglamento (CE) 1223/2009
El Reglamento (CE) 1223/2009, sobre los productos cosméticos, reemplaza a la Directiva 76/768/CEE. Su propósito es simplificar procedimientos, racionalizar la terminología, reducir cargas administrativas y ambigüedades, y reforzar el control del mercado para garantizar la protección de la salud humana [3](#page=3).
### 1.2. Normativa nacional
La legislación nacional española en materia de micropigmentación se centra en la regulación de productos cosméticos y sanitarios.
#### 1.2.1. Orden SSI/771/2013
Esta orden modifica los anexos II y III del Real Decreto 1599/1997, relativo a los productos cosméticos [3](#page=3).
#### 1.2.2. Real Decreto 209/2005
Este real decreto modifica el Real Decreto 1599/1997, sobre productos cosméticos [3](#page=3).
#### 1.2.3. Real Decreto 1599/1997
Este real decreto establece la regulación principal de los productos cosméticos [3](#page=3).
#### 1.2.4. Real Decreto 1591/2009
Este real decreto regula los productos sanitarios y sustituye al RD 414/1996 [3](#page=3).
### 1.3. Normativa autonómica
La mayoría de las comunidades autónomas han desarrollado decretos específicos para regular los establecimientos y profesionales dedicados a prácticas de tatuaje, micropigmentación y piercing. Estas normativas establecen requisitos sanitarios básicos [3](#page=3) [4](#page=4).
> **Ejemplo:** En la Comunidad de Madrid, el Decreto 35/2005 regula las prácticas de tatuaje, micropigmentación y perforación cutánea, estableciendo medidas higiénico-sanitarias [4](#page=4).
La competencia legislativa en materia de sanidad, higiene y defensa del consumidor recae en las comunidades autónomas, conforme a la Constitución y sus Estatutos de Autonomía [4](#page=4).
### 1.4. Requisitos técnicos y legales para profesionales y establecimientos
#### 1.4.1. Requisitos técnicos y de formación
Las prácticas de tatuaje, micropigmentación y piercing implican riesgos potenciales para la salud si no se realizan con la formación y condiciones higiénico-sanitarias adecuadas [5](#page=5).
Para ejercer legalmente, toda persona debe poseer un diploma acreditativo como Técnico Higiénico-Sanitario [5](#page=5).
Están convalidadas las siguientes titulaciones:
* Licenciaturas en Medicina (cualquier especialidad), Farmacia, Odontología y Biología [5](#page=5).
* Diplomatura en Enfermería [5](#page=5).
* Ciclo Formativo de Grado Superior en Estética Integral y Bienestar [5](#page=5).
* Título de Auxiliar de Clínica [5](#page=5).
#### 1.4.2. Otros requisitos legales
Los profesionales deben cumplir con:
* Tener un seguro de responsabilidad civil [5](#page=5).
* Disponer de una cartilla de vacunación actualizada, incluyendo vacunas contra el tétanos y la hepatitis B [5](#page=5).
#### 1.4.3. Registro de establecimientos
Los establecimientos que realizan tatuajes, micropigmentación, piercing u otras prácticas similares deben inscribirse en un registro oficial. Esta inscripción está condicionada al cumplimiento de las condiciones higiénico-sanitarias establecidas [13](#page=13).
> **Tip:** La inscripción registral es obligatoria para establecimientos que realicen estas prácticas de forma habitual o esporádica, exclusiva o junto a otras actividades [13](#page=13).
El registro de establecimientos incluye actividades como:
* Tatuaje [13](#page=13).
* Perforación cutánea (piercing) [13](#page=13).
* Micropigmentación [13](#page=13).
#### 1.4.4. Requisitos de vacunación para aplicadores
Además de superar el curso higiénico-sanitario autorizado por cada comunidad autónoma, los aplicadores deben haber completado la vacunación frente a hepatitis B (3 dosis) y al tétanos [13](#page=13).
Están exentos de realizar estos cursos los licenciados en Medicina, diplomados en Enfermería, titulados superiores en Estética y aquellos que hayan cursado la cualificación profesional de maquillaje integral [13](#page=13).
### 1.5. Productos y pigmentos
#### 1.5.1. Pigmentos homologados
La Agencia Española de Medicamentos y Productos Sanitarios (AEMPS) mantiene un registro de pigmentos homologados en su página web. Todo pigmento utilizado en maquillaje permanente debe poseer un código de autorización sanitaria con la sintaxis PE-XXX, donde "X" representa un dígito [4](#page=4).
> **Tip:** Asegúrate de que los pigmentos utilizados cuenten con la debida autorización sanitaria para garantizar su seguridad [4](#page=4).
### 1.6. Información al cliente y contraindicaciones
Es fundamental informar al cliente sobre posibles contraindicaciones y reacciones adversas [13](#page=13).
#### 1.6.1. Contraindicaciones
Algunas contraindicaciones incluyen:
* Problemas en la cicatrización [13](#page=13).
* Queloides [13](#page=13).
* Problemas de coagulación [13](#page=13).
* Tratamiento con anticoagulantes [13](#page=13).
* Embarazo avanzado [13](#page=13).
#### 1.6.2. Reacciones adversas
Pueden ocurrir reacciones adversas como la aparición de herpes en personas propensas o algún tipo de alergia [13](#page=13).
#### 1.6.3. Información sobre retoques estéticos
Se debe informar al cliente sobre la intención de realizar retoques estéticos faciales en un futuro próximo, como infiltraciones, miniliftings, lifting o exfoliaciones profundas, ya que estos procedimientos pueden alterar los resultados de la micropigmentación realizada [13](#page=13).
---
# Documentación técnica, legal y comercial para micropigmentación
Este apartado detalla los requisitos y la documentación esencial, tanto desde un punto de vista técnico y legal como comercial, necesarios para ejercer la micropigmentación de manera profesional y segura [11](#page=11) [5](#page=5).
### 2.1 Requisitos técnicos
La práctica de la micropigmentación, al igual que el tatuaje y los piercings, presenta riesgos potenciales para la salud tanto del profesional como del usuario, especialmente si no se cuenta con la formación adecuada y las condiciones higiénico-sanitarias óptimas [5](#page=5).
Para ejercer legalmente estas disciplinas, es obligatorio poseer un diploma acreditativo como Técnico Higiénico-Sanitario. La formación de Técnico Higiénico-Sanitario se convalida automáticamente para quienes posean titulaciones en [5](#page=5):
* Licenciaturas en Medicina (cualquier especialidad), Farmacia, Odontología y Biología [5](#page=5).
* Diplomatura en Enfermería [5](#page=5).
* Ciclo Formativo de Grado Superior en Estética Integral y Bienestar [5](#page=5).
* Auxiliar de Clínica [5](#page=5).
> **Tip:** La posesión de un diploma acreditativo como Técnico Higiénico-Sanitario es un requisito legal indispensable para la práctica de la micropigmentación [5](#page=5).
#### 2.1.1 Otros requisitos legales
Además del diploma, la ley exige que los profesionales de la micropigmentación cuenten con:
* Un seguro de responsabilidad civil vigente [5](#page=5).
* Una cartilla de vacunación actualizada que incluya las vacunas contra el tétanos y la hepatitis B [13](#page=13) [5](#page=5).
> **Tip:** El seguro de responsabilidad civil protege tanto al profesional como al cliente ante posibles incidentes [5](#page=5).
### 2.2 Documentación para el cliente
#### 2.2.1 Ficha técnica del cliente
La ficha técnica es un documento crucial que recopila toda la información relevante del cliente. Incluye el historial médico y los resultados de las pruebas de sensibilidad. Desde un punto de vista técnico, debe registrarse la marca y el número de lote del pigmento utilizado, la marca de la máquina, los materiales empleados, el nombre del técnico que realizó el trabajo, la zona tratada y el diseño del trabajo (idealmente con fotografías previas) [10](#page=10).
#### 2.2.2 Documentos fotográficos
La legislación obliga a la creación de un documento fotográfico para la aplicación de técnicas de micropigmentación, fundamental tanto a nivel técnico como legal [11](#page=11).
Para ello, se requiere una cámara digital y una iluminación adecuada (luz natural, fluorescente, bombilla, flash), evitando dirigir la luz directamente hacia el cliente para prevenir sombras. El fondo de la fotografía debe ser claro y estar separado del cliente aproximadamente a 75 cm, sin que aparezca instrumental o mobiliario [11](#page=11).
Las fotografías deben tomarse en los siguientes momentos:
* **Antes de realizar la micropigmentación:**
* Tras limpiar la piel, se fotografía la región anatómica completa donde se aplicará el tratamiento [11](#page=11).
* Se realiza una imagen que abarque toda la zona a tratar [11](#page=11).
* **Al finalizar el tratamiento:**
* Se fotografía la región completa donde se ha aplicado la micropigmentación [11](#page=11).
* Si se requieren retoques, se deben tomar imágenes antes y después de su realización [11](#page=11).
> **Example:** Un expediente fotográfico completo documenta la evolución del tratamiento y sirve como registro visual para posibles consultas o litigios [11](#page=11).
#### 2.2.3 Información comercial al cliente
Es fundamental explicar al cliente en qué consiste el tratamiento, su duración estimada, los posibles problemas que podrían surgir, y los cuidados previos y posteriores necesarios. También se debe detallar el proceso del tratamiento, incluyendo las diferentes fases de cicatrización y coloración. Se recomienda proporcionar toda esta información por escrito para evitar malentendidos [11](#page=11).
> **Tip:** Facilitar información detallada por escrito al cliente mejora la transparencia y la satisfacción del usuario [11](#page=11).
##### 2.2.3.1 Contenido de la información comercial
El folleto informativo debe abordar aspectos como:
* **En qué consiste la micropigmentación:** Introducción de pigmentos en la piel con fines estéticos [12](#page=12).
* **Número de sesiones:** Generalmente se recomiendan dos sesiones, una para el trabajo principal y otra para retoques y evaluación de la reacción del pigmento [12](#page=12).
* **Duración del tratamiento:** Es indeterminada, influenciada por el tipo de piel, edad, pigmento y cuidados. Un buen trabajo puede durar entre 2 y 3 años [12](#page=12).
* **Resultado visible:** El resultado definitivo se aprecia al mes. Inmediatamente después del tratamiento, el color es más oscuro debido a una microcostra; al caer esta, el color se aclara e incluso puede parecer desaparecer temporalmente. La zona puede presentar inflamación y volumen temporal [12](#page=12).
* **Momento del retoque:** Conveniente cuando el trabajo se difumina y pierde intensidad, típicamente a los 2 o 3 años para mantenerlo en buenas condiciones [12](#page=12).
* **Dolor:** Depende de la sensibilidad individual, pero generalmente es soportable [12](#page=12).
* **Problemas que impiden la micropigmentación:** Cualquier problema de salud debe comunicarse al técnico para valorar complicaciones. En tales casos, se requiere autorización médica [12](#page=12).
Se deben informar también las contraindicaciones, como problemas de cicatrización, queloides, problemas de coagulación, tratamientos anticoagulantes, o embarazo avanzado. Además, se deben comunicar posibles reacciones adversas como herpes en personas propensas o alergias. Es importante advertir al cliente sobre posibles retoques estéticos faciales próximos (infiltraciones, lifting, exfoliaciones profundas) que pudieran alterar los resultados de la micropigmentación [13](#page=13).
> **Example:** Un folleto informativo claro y completo ayuda a gestionar las expectativas del cliente y a prevenir malentendidos [12](#page=12).
#### 2.2.4 Consentimiento informado y contraindicaciones
Es imprescindible obtener el consentimiento informado del cliente, donde se detallen todos los aspectos del procedimiento, incluyendo riesgos y contraindicaciones [10](#page=10).
#### 2.2.5 Acreditación del grado de madurez
Para menores de 18 años, se requiere autorización expresa de la madre, padre o tutor legal correspondiente [10](#page=10).
### 2.3 Requisitos comerciales y de establecimiento
#### 2.3.1 Presupuesto
Para la elaboración de presupuestos o tarifas, se aconseja realizar un estudio de mercado y adecuar los precios al público objetivo. Es recomendable especificar si los retoques necesarios están incluidos en el presupuesto [10](#page=10).
#### 2.3.2 Registro de establecimientos
Los establecimientos que realizan tatuajes, micropigmentación o piercings deben inscribirse en el Registro de Establecimientos de Tatuajes, Micropigmentación, Piercing u otras prácticas similares de adorno corporal de su comunidad autónoma. Esta inscripción está condicionada al cumplimiento de las condiciones higiénico-sanitarias establecidas [13](#page=13).
#### 2.3.3 Gestión de residuos
Los materiales con posible contaminación biológica deben ser desechados de acuerdo con la normativa de residuos tóxicos y peligrosos. Cada establecimiento debe contar con un gestor de residuos autorizado e inscrito en el registro autonómico correspondiente, y debe llevar un control de los justificantes de entrega y seguimiento [14](#page=14).
> **Tip:** La correcta gestión de residuos es un requisito legal y una medida de seguridad crucial para prevenir la propagación de infecciones [14](#page=14).
#### 2.3.4 Procedimientos de limpieza y desinfección
Se deben establecer por escrito procedimientos de limpieza y desinfección de suelos, paredes, superficies, mobiliario, equipamiento y aparatos. Estos procedimientos deben detallar el modo de actuación, la frecuencia, los productos a emplear y otra información de utilidad [14](#page=14).
##### 2.3.4.1 Proceso de desinfección
Suelos, paredes, superficies, mobiliario y equipamiento deben ser limpiados y desinfectados diariamente, y siempre que exista contaminación con sangre o fluidos corporales. Como paso previo a la desinfección, se realiza una limpieza con agua y detergente, seguida de un secado completo. La desinfección se puede realizar con una solución de hipoclorito sódico (lejía) en proporción de 1:4 (una parte de lejía por cuatro de agua), preparada justo antes de su uso [15](#page=15).
Los utensilios y materiales que atraviesan la piel, como agujas, electrodos, cuchillas, jeringuillas o tintas, deben ser estériles y de un solo uso [15](#page=15).
Los establecimientos deben disponer de un botiquín para primeros auxilios, cuyo contenido debe estar ordenado, revisarse mensualmente y reponerse inmediatamente. El botiquín debe incluir desinfectantes, antisépticos, gasas estériles, algodón, vendas, esparadrapo, apósitos, tijeras, pinzas y guantes desechables [15](#page=15).
Métodos de desinfección recomendados:
* Inmersión en solución al 2% de glutaraldehído por 30 minutos [15](#page=15).
* Inmersión en solución de hipoclorito sódico al 20% (1:4 de lejía y agua) por 30 minutos [15](#page=15).
* Inmersión en alcohol etílico al 70% en recipiente tapado por 30 minutos [15](#page=15).
* Ebullición por 20 minutos [15](#page=15).
* Desinfección de aparatos eléctricos (cordón de dermógrafo, lámpara) con alcohol isopropílico al 70% [15](#page=15).
Los utensilios de rasurado y afeitado deben ser de un solo uso; no se permiten navajas tradicionales ni lápices corta sangre [16](#page=16).
##### 2.3.4.2 Proceso de esterilización
Utensilios, materiales que penetran la piel, y aparatos utilizados en las prácticas deben ser esterilizados. La esterilización por vapor en autoclave es el método principal, utilizando condiciones como [16](#page=16):
* 121 °C durante 20 minutos y 1 atmósfera de presión [16](#page=16).
* 135 °C durante 5-10 minutos y 2 atmósferas de presión [16](#page=16).
Los aparatos de esterilización deben someterse a revisiones periódicas por un servicio técnico de mantenimiento, quedando registradas en un libro de mantenimiento [16](#page=16).
Alternativamente, se puede aplicar calor seco con envoltorios termoconductores:
* 180 °C durante 60 minutos [16](#page=16).
* 170 °C durante 90 minutos [16](#page=16).
Una vez esterilizados, los materiales deben conservarse en condiciones de asepsia, almacenados en recipientes cerrados y esterilizados hasta su uso [16](#page=16).
#### 2.3.5 Gestión de archivos y protección de datos
Todos los documentos, excepto el consentimiento informado (que debe ser físico), pueden archivarse en soporte informático. Mantener ficheros o equipos con datos personales sin las debidas condiciones de seguridad constituye una infracción grave. La Ley Orgánica de Protección de Datos Personales y garantía de los derechos busca proteger la intimidad e integridad de las personas, estableciendo requisitos y obligaciones para el tratamiento de información personal [16](#page=16) [17](#page=17).
Un sistema de gestión de archivos optimiza el acceso a la información, garantiza su validez, soporta diversos dispositivos de almacenamiento y minimiza la pérdida de datos. La Ley Orgánica 3/2018 se aplica a cualquier tratamiento, automatizado o no, de datos personales contenidos o destinados a incluirse en un fichero [17](#page=17).
> **Tip:** El cumplimiento de la normativa de protección de datos es esencial para salvaguardar la privacidad de los clientes y evitar sanciones [17](#page=17).
### 2.4 Legislación y normativas de referencia
La práctica de la micropigmentación está sujeta a diversas normativas a nivel estatal y autonómico. Entre ellas se encuentran [4](#page=4):
* Decreto 35/2005 de la Comunidad de Madrid, que regula las prácticas de tatuaje, micropigmentación, piercing y otras similares de adorno corporal [4](#page=4).
* Real Decreto 1599/1997, de 17 de octubre [4](#page=4).
* Real Decreto 1591/2009, de 16 de octubre [4](#page=4).
La Agencia Española de Medicamentos y Productos Sanitarios mantiene un registro de pigmentos homologados, identificados con códigos sanitarios de la sintaxis PE-XXX [4](#page=4).
> **Example:** La normativa de cada comunidad autónoma puede establecer requisitos específicos, por lo que es crucial consultarla [4](#page=4).
---
# Análisis del modelo de consentimiento informado
El consentimiento informado es un documento esencial que detalla el procedimiento de micropigmentación para asegurar que el cliente esté plenamente informado antes de otorgar su aprobación, garantizando así la seguridad y transparencia del proceso.
### 3.1 Datos de identificación
Este apartado del documento recopila información crucial sobre el establecimiento donde se realizará el servicio, el técnico aplicador y el cliente. Incluye datos personales como nombre, Documento Nacional de Identidad (DNI), domicilio y fecha de nacimiento del cliente [6](#page=6).
### 3.2 Denominación genérica de la técnica y localización anatómica
Se especifica la naturaleza del tratamiento, como "cejas pelo a pelo" o "eyeliner superior", y la zona anatómica concreta donde se aplicará, por ejemplo, cejas, ojos o labios. Adicionalmente, se describen minuciosamente cada uno de los pasos que se ejecutarán en el área delimitada [6](#page=6) [7](#page=7).
### 3.3 Información sobre posibilidades de eliminación
El cliente debe ser informado sobre las opciones de eliminación del tratamiento. El método principal y eficaz para eliminar tatuajes, incluida la micropigmentación, es el tratamiento con láser. Este proceso desintegra las micropartículas de tinta, las cuales son posteriormente fagocitadas por los macrófagos y eliminadas por el organismo o rechazadas mediante desbridamiento. Es importante destacar que se requieren múltiples sesiones de láser para lograr la eliminación completa sin dañar la piel [7](#page=7).
### 3.4 Medidas higiénicas
El consentimiento informado debe reflejar las medidas que el profesional debe implementar para asegurar un entorno higiénico y seguro durante la micropigmentación. Estas medidas incluyen [7](#page=7):
* Uso de material desechable y estéril [7](#page=7).
* Desprecintado de todo el material empleado en presencia del cliente [7](#page=7).
* Limpieza y desinfección del área de trabajo y de la zona corporal a tratar [8](#page=8).
* Desecho del material sobrante en presencia del cliente [8](#page=8).
* Uso de guantes de un solo uso [8](#page=8).
* Empleo de bata y mascarilla [8](#page=8).
> **Tip:** Es fundamental que el cliente observe el desprecintado y desecho del material para su tranquilidad y seguridad.
### 3.5 Medidas previas y posteriores a la realización de la técnica
**Medidas previas:**
Antes del tratamiento, se desaconseja el consumo de fármacos antiagregantes (como aspirina), anticoagulantes o vasodilatadores. Asimismo, se debe evitar el consumo de alcohol y la exposición solar o a rayos UVA en la zona a tratar [8](#page=8).
**Medidas posteriores:**
Tras la aplicación, se recomienda la higiene diaria con suero fisiológico y la aplicación de frío seco. Es crucial mantener la zona seca, evitar agresiones como rascar o frotar, y abstenerse de realizar tratamientos faciales. Se deben evitar cosméticos no específicos y la exposición solar o a rayos UVA, o en su defecto, utilizar protectores solares de pantalla total. En caso de que aparezcan alteraciones adversas en los días posteriores, se debe consultar a un médico [8](#page=8).
### 3.6 Posibles complicaciones y precauciones. Contraindicaciones
Existe el riesgo de transmisión de enfermedades de transmisión sanguínea como la hepatitis B o C y el VIH. Para mitigar este riesgo, se aplican rigurosas técnicas de prevención detalladas en los apartados anteriores [8](#page=8).
#### 3.6.1 Contraindicaciones
Esta sección es de vital importancia y debe ser comunicada preferiblemente por escrito al cliente. Las contraindicaciones se dividen en dos tipos [9](#page=9):
* **Absolutas:** Situaciones en las que la micropigmentación no se puede realizar bajo ninguna circunstancia [9](#page=9).
* **Relativas:** Circunstancias en las que la micropigmentación no es posible en el momento actual, pero podría realizarse cuando dejen de concurrir [9](#page=9).
**Contraindicaciones relativas (temporales o bajo supervisión médica):**
* **No recomendables temporalmente:**
* Déficit inmunológico [9](#page=9).
* Úlceras [9](#page=9).
* Hematomas [9](#page=9).
* Intervenciones quirúrgicas [9](#page=9).
* Quimioterapia o radioterapia [9](#page=9).
* Infección local o general por bacterias, hongos o virus [9](#page=9).
* Cicatrices no estabilizadas [9](#page=9).
* Quemaduras recientes [9](#page=9).
* Embarazo [9](#page=9).
* Herpes [9](#page=9).
* Menstruación [9](#page=9).
* **No recomendables sin supervisión médica:**
* Diabetes [9](#page=9).
* Prótesis [9](#page=9).
* Hemofilia [9](#page=9).
* Cardiopatías [9](#page=9).
* Portadores de VIH [9](#page=9).
* Portadores de hepatitis B y C [9](#page=9).
* Personas inmunodeprimidas [9](#page=9).
**Contraindicaciones absolutas (bajo ninguna circunstancia):**
* Reacciones alérgicas a los productos utilizados [9](#page=9).
* Padecimientos de la piel en la zona de aplicación:
* Pecas y lunares [10](#page=10).
* Queloides [10](#page=10).
* Urticaria [10](#page=10).
* Cloasma [10](#page=10).
* Cáncer de piel [10](#page=10).
* Ombligos protruyentes [10](#page=10).
* Angiomas engrosados [10](#page=10).
* Verrugas [10](#page=10).
* Melanomas [10](#page=10).
* Impétigo [10](#page=10).
* Psoriasis [10](#page=10).
> **Example:** Una persona con una reacción alérgica conocida a los pigmentos utilizados en micropigmentación presentaría una contraindicación absoluta.
### 3.7 Presupuesto
Al elaborar un presupuesto, se aconseja realizar un estudio de mercado para ajustarlo al público objetivo. Es recomendable especificar si el presupuesto incluye las sesiones de retoque necesarias [10](#page=10).
### 3.8 Acreditación del grado de madurez
En el caso de clientes menores de 18 años, es indispensable contar con la autorización expresa de la madre, padre o tutor legal [10](#page=10).
---
# Ficha técnica y gestión de archivos en micropigmentación
La ficha técnica y la gestión de archivos son pilares fundamentales en la práctica de la micropigmentación, asegurando la calidad del servicio, la seguridad del cliente y el cumplimiento legal [10](#page=10) [16](#page=16).
### 4.1 La ficha técnica
La ficha técnica es un documento exhaustivo que recopila toda la información relevante sobre un cliente y el procedimiento de micropigmentación realizado. Su propósito es doble: por un lado, registrar datos del cliente como su historial médico y los resultados de pruebas de sensibilidad; por otro, documentar aspectos técnicos del procedimiento [10](#page=10).
#### 4.1.1 Componentes de la ficha técnica
Los elementos esenciales que deben constar en una ficha técnica son:
* **Datos del cliente:** Información personal básica [10](#page=10).
* **Historial médico:** Antecedentes de salud relevantes para el procedimiento [10](#page=10).
* **Resultados de la prueba de sensibilidad:** Para descartar reacciones alérgicas [10](#page=10).
* **Datos técnicos del procedimiento:**
* Marca del pigmento utilizado [10](#page=10).
* Marca de la máquina empleada [10](#page=10).
* Número de lote del pigmento [10](#page=10).
* Materiales utilizados [10](#page=10).
* Identificación del técnico que realizó el trabajo [10](#page=10).
* Zona anatómica tratada [10](#page=10).
* Diseño del trabajo (documentado con fotografías previas y del diseño) [10](#page=10).
* **Cualquier otro dato de utilidad:** Información adicional que pueda ser relevante para el seguimiento o futuras intervenciones [10](#page=10).
> **Tip:** Es crucial que la ficha técnica esté completa y sea de fácil acceso, ya que constituye un registro médico-legal del procedimiento.
### 4.2 Documentación fotográfica
La legislación en España obliga a la elaboración de un documento fotográfico como parte esencial de las técnicas de micropigmentación. Este registro es importante tanto desde el punto de vista técnico como legal [11](#page=11).
#### 4.2.1 Requisitos para la documentación fotográfica
* **Equipo:** Se requiere una cámara digital capaz de capturar las diferentes tomas necesarias [11](#page=11).
* **Iluminación:**
* Debe ser adecuada (luz natural, fluorescente, bombilla, flash, etc.) [11](#page=11).
* La luz no debe dirigirse directamente al cliente para evitar sombras [11](#page=11).
* Se aconseja situar la luz por detrás y en un lateral del cliente [11](#page=11).
* **Fondo:**
* Debe ser de color claro [11](#page=11).
* Debe estar separado aproximadamente a 75 cm del sujeto [11](#page=11).
* No debe contener instrumental ni mobiliario que pueda generar contraste [11](#page=11).
#### 4.2.2 Momentos clave para la toma de fotografías
Las fotografías deben realizarse en distintos momentos del proceso de micropigmentación para un seguimiento adecuado y la observación de resultados finales [11](#page=11):
* **Antes del tratamiento:**
* Después de limpiar la piel y sobre toda la región anatómica a tratar [11](#page=11).
* Una imagen que abarque toda la zona específica a tratar [11](#page=11).
* **Después de aplicar la micropigmentación (antes de finalizar):**
* Fotografiar toda la región donde se ha aplicado la micropigmentación [11](#page=11).
* **Retoques:**
* Si es necesario un retoque, se debe tomar una imagen antes y otra después de su realización [11](#page=11).
> **Tip:** Una buena documentación fotográfica no solo cumple un requisito legal, sino que también es una herramienta valiosa para la comunicación con el cliente y para la evaluación de la evolución del tratamiento.
### 4.3 Información comercial y consentimiento del cliente
Antes de iniciar el tratamiento, es fundamental proporcionar al cliente información detallada sobre el mismo. Esta información debe incluir [11](#page=11) [13](#page=13):
* En qué consiste el tratamiento [11](#page=11).
* Duración aproximada [11](#page=11).
* Posibles problemas o reacciones adversas [11](#page=11) [13](#page=13).
* Cuidados previos y posteriores necesarios [11](#page=11).
* El proceso del tratamiento, incluyendo las fases de cicatrización y coloración [11](#page=11).
Es aconsejable facilitar esta información por escrito para evitar malentendidos [11](#page=11).
> **Tip:** Asegurarse de que el cliente comprende toda la información y que firma el consentimiento informado, el cual, a diferencia de otros documentos, debe conservarse en soporte físico [16](#page=16).
### 4.4 Registro y acreditación de establecimientos y aplicadores
Los establecimientos que realizan micropigmentación, tatuaje, piercing u otras prácticas de adorno corporal, así como la formación higiénico-sanitaria de los aplicadores, están regulados por ley [13](#page=13).
#### 4.4.1 Registro de Establecimientos
* Existe un registro oficial de establecimientos, adscrito a las autoridades sanitarias de cada comunidad autónoma [13](#page=13).
* La inscripción en este registro está condicionada al cumplimiento de las normativas higiénico-sanitarias establecidas [13](#page=13).
#### 4.4.2 Requisitos para los aplicadores
Además de superar un curso higiénico-sanitario autorizado por cada comunidad autónoma, los aplicadores deben:
* Haber completado la vacunación frente a hepatitis B (3 dosis) [13](#page=13).
* Haber completado la vacunación frente al tétanos [13](#page=13).
Quedan exentos de realizar estos cursos licenciados en Medicina, diplomados en Enfermería, titulados superiores en Estética y aquellos que hayan cursado maquillaje integral [13](#page=13).
#### 4.4.3 Contraindicaciones y precauciones
Se deben considerar diversas contraindicaciones, como problemas de cicatrización o coagulación, queloides, tratamientos anticoagulantes o embarazo avanzado. También se deben informar al cliente sobre posibles reacciones adversas como herpes o alergias [13](#page=13).
Es importante informar al cliente si se planea realizar retoques estéticos faciales (infiltraciones, lifting, etc.) en un futuro próximo, ya que podrían alterar los resultados de la micropigmentación [13](#page=13).
### 4.5 Gestión de residuos y acreditaciones de higiene
La correcta gestión de residuos y la aplicación de protocolos de higiene son vitales para la seguridad y el cumplimiento normativo.
#### 4.5.1 Gestión de residuos
Los materiales con posible contaminación biológica deben tratarse conforme al Real Decreto 833/1988 sobre Residuos Tóxicos y Peligrosos [14](#page=14).
* Cada establecimiento debe contar con un gestor de residuos autorizado e inscrito en el registro autonómico [14](#page=14).
* Se debe mantener un control de justificantes de entrega y seguimiento de los residuos [14](#page=14).
#### 4.5.2 Programas de esterilización y desinfección
Los establecimientos deben disponer de procedimientos escritos y a disposición del personal para la limpieza, desinfección y esterilización de superficies, mobiliario, equipamiento y materiales [14](#page=14).
* **Proceso de desinfección:**
* Suelos, paredes, superficies, mobiliario y equipamiento deben desinfectarse [15](#page=15).
* La desinfección se realizará como mínimo una vez al día o tras contaminación con sangre o fluidos corporales [15](#page=15).
* Como paso previo a la desinfección, se realizará limpieza con agua y detergente, y secado [15](#page=15).
* Se pueden utilizar soluciones de hipoclorito sódico (lejía) en proporción 1:4, preparadas inmediatamente antes de su uso [15](#page=15).
* Los aparatos eléctricos deben desinfectarse con alcohol isopropílico al 70% [15](#page=15).
* **Métodos de desinfección para utensilios:**
* Inmersión en glutaraldehído al 2% durante 30 minutos [15](#page=15).
* Inmersión en hipoclorito sódico al 20% (1 parte de lejía y 4 de agua) durante 30 minutos [15](#page=15).
* Inmersión en alcohol etílico al 70% durante 30 minutos [15](#page=15).
* Ebullición durante 20 minutos [15](#page=15).
* **Proceso de esterilización:**
* Utensilios y materiales que penetran la piel, mucosas u otros tejidos, así como aparatos y maquinaria, deben esterilizarse [16](#page=16).
* **Esterilización por vapor (autoclave):**
* A 121 °C durante 20 minutos y 1 atmósfera de presión [16](#page=16).
* A 135 °C durante 5-10 minutos y 2 atmósferas de presión [16](#page=16).
* **Esterilización por calor seco:**
* A 180 °C durante 60 minutos [16](#page=16).
* A 170 °C durante 90 minutos [16](#page=16).
* Una vez esterilizados, los materiales deben conservarse en recipientes cerrados y esterilizados hasta su uso [16](#page=16).
* **Materiales de un solo uso:** Agujas, electrodos, cuchillas, jeringuillas, tintas, utensilios de rasurado y afeitado deben ser siempre estériles y de un solo uso. No se permiten navajas tradicionales ni lápices corta sangre [15](#page=15) [16](#page=16).
* **Botiquín de primeros auxilios:** Cada establecimiento debe disponer de un botiquín con material ordenado, revisiones mensuales y reposición inmediata del material usado. Debe contener desinfectantes, gasas estériles, algodón, vendas, esparadrapo, apósitos, tijeras, pinzas y guantes desechables [15](#page=15).
### 4.6 Gestión de archivos y protección de datos
La gestión eficiente de archivos es crucial para organizar la información del cliente y cumplir con la normativa de protección de datos.
#### 4.6.1 Archivo de documentación
Todos los documentos generados, a excepción del consentimiento informado, pueden archivarse en soporte informático. El consentimiento informado debe conservarse en soporte físico (papel) al estar firmado por el cliente [16](#page=16).
> **Tip:** Mantener los ficheros, programas o equipos que contengan datos personales sin las debidas condiciones de seguridad constituye una infracción grave [16](#page=16).
#### 4.6.2 Objetivo de la Ley de Protección de Datos
La Ley Orgánica 3/2018 de Protección de Datos Personales y garantía de los derechos busca proteger la intimidad, privacidad e integridad de las personas. Establece los requisitos y obligaciones para el tratamiento de información personal, así como los derechos de los usuarios [17](#page=17).
* **Datos personales:** Se consideran datos personales aquella información (texto, imagen, audio) que permite identificar a una persona [17](#page=17).
* **Clasificación de datos:**
* **Bajo riesgo:** Nombre, correo electrónico [17](#page=17).
* **Alto riesgo (sensibles):** Datos relacionados con la religión o la salud personal [17](#page=17).
No se deben registrar datos personales en ficheros que no cumplan con las condiciones reglamentarias de integridad y seguridad [17](#page=17).
#### 4.6.3 Sistemas de gestión de archivos
Un sistema de gestión de archivos comprende el software y las aplicaciones que facilitan el acceso, uso y control de archivos y directorios. Los objetivos principales de esta gestión son [17](#page=17):
* Garantizar la validez de la información del archivo [17](#page=17).
* Optimizar el acceso a los archivos [17](#page=17).
* Ofrecer soporte a una amplia variedad de dispositivos de almacenamiento [17](#page=17).
* Entregar los datos solicitados por el usuario [17](#page=17).
* Minimizar o eliminar el riesgo de pérdida de datos [17](#page=17).
> **Tip:** La Ley Orgánica 3/2018 se aplica a cualquier tratamiento, total o parcialmente automatizado, de datos personales, así como al tratamiento no automatizado de datos personales contenidos o destinados a ser incluidos en un fichero [17](#page=17).
---
## Errores comunes a evitar
- Revise todos los temas a fondo antes de los exámenes
- Preste atención a las fórmulas y definiciones clave
- Practique con los ejemplos proporcionados en cada sección
- No memorice sin entender los conceptos subyacentes
Glossary
| Término | Definición |
|------|------------|
| Normativa europea | Conjunto de directivas y resoluciones emitidas por el Consejo de Europa y otras instituciones de la Unión Europea que regulan aspectos sanitarios y de seguridad de los productos y procedimientos de micropigmentación. |
| Resolución ResAP (2008)1 | Norma europea que establece los requisitos y criterios de seguridad para la realización de tatuajes y maquillaje permanente, sustituyendo a resoluciones anteriores y enfocándose en la protección del consumidor y la salud pública. |
| Directiva 93/42/CEE | Legislación europea que regula los productos sanitarios, con el objetivo de garantizar la seguridad y eficacia de estos productos en el mercado único y proteger la salud humana. |
| Reglamento (CE) 1223/2009 | Normativa europea sobre productos cosméticos, que busca simplificar procedimientos, unificar terminología y reforzar el control del mercado para asegurar un alto nivel de protección de la salud humana. |
| Orden SSI/771/2013 | Disposición legal española que modifica la regulación de los productos cosméticos, adaptando los anexos del Real Decreto 1599/1997. |
| Real Decreto 209/2005 | Real Decreto español que modifica el Real Decreto 1599/1997, actualizando la normativa sobre productos cosméticos en España. |
| Real Decreto 1599/1997 | Legislación española que regula los productos cosméticos, estableciendo las bases para su comercialización y uso seguro en el territorio nacional. |
| Real Decreto 1591/2009 | Normativa española que regula los productos sanitarios, sustituyendo regulaciones previas y estableciendo los requisitos para su puesta en el mercado. |
| Normativa autonómica | Legislación específica desarrollada por las comunidades autónomas de España, que complementa la normativa nacional y europea en materia de higiene y sanidad para establecimientos de micropigmentación. |
| Consentimiento informado | Documento legal y ético que debe ser firmado por el cliente antes de someterse a un procedimiento de micropigmentación, en el que se detallan todos los aspectos del tratamiento, riesgos, beneficios y alternativas. |
| Ficha técnica | Documento que recopila información detallada sobre el cliente, incluyendo su historial médico, pruebas de sensibilidad y datos técnicos del procedimiento de micropigmentación realizado. |
| Documentos fotográficos | Conjunto de imágenes tomadas antes, durante y después de la aplicación de micropigmentación, que sirven como registro técnico, legal y para el seguimiento de la evolución del tratamiento. |
| Desinfección | Proceso que elimina o destruye microorganismos patógenos de superficies u objetos, reduciendo significativamente el riesgo de infección, y que debe realizarse con productos específicos como soluciones de hipoclorito sódico. |
| Esterilización | Proceso que destruye toda forma de vida microbiana, incluyendo esporas, en instrumentos y materiales que entran en contacto con tejidos o fluidos corporales, utilizando métodos como el calor seco o el vapor en autoclave. |
| Gestor de residuos | Entidad o profesional autorizado para la recogida, transporte, tratamiento y eliminación de residuos peligrosos o contaminados, cumpliendo con la normativa ambiental vigente. |
| Desinsectación | Método de control para eliminar plagas de insectos, ya sea mediante productos químicos, físicos o medidas de saneamiento, con el fin de prevenir daños a la salud pública, la agricultura o la economía. |
| Desratización | Proceso enfocado en la eliminación de roedores (ratas y ratones) de una instalación o área determinada, utilizando productos químicos, trampas o barreras físicas para prevenir su acceso. |
| Maquillaje permanente | Técnica estética, similar a un tatuaje, que utiliza pigmentos inyectados en la piel con agujas ultrafinas para realzar o corregir rasgos faciales, con fines de embellecimiento o camuflaje. |
| Micropigmentación | Procedimiento estético que consiste en introducir pigmentos en la capa dérmica de la piel para embellecer, corregir o mejorar rasgos anatómicos, tanto en hombres como en mujeres. |
| Piercing | Perforación en alguna parte del cuerpo con el fin de insertar un pendiente, arete u otro tipo de abalorio como adorno corporal. |
| Residuos | Cualquier material o sustancia inservible que resulta de la descomposición, desecho o destrucción de un objeto o proceso. |
Cover
S2 Syndromale les
Summary
# Huid- en wondinfecties
Huid- en wondinfecties behandelen de klinische beelden, symptomen, verwekkers, overdracht, diagnose en behandeling van infecties van de huid en bijbehorende structuren, inclusief specifieke aandoeningen zoals impetigo, folliculitis, erysipelas en necrotiserende infecties.
## 1. Huid- en wondinfecties
### 1.1 Algemeen overzicht
Huid- en wondinfecties omvatten infecties van de huid en haar/nagel aanhechtingen, zowel op een intacte huid als na een verwonding. Het hoofdsymptoom is lokale ontsteking, eventueel gepaard gaande met koorts. Complicaties kunnen bestaan uit lokale of systemische uitbreiding van de ontsteking. Aanverwante ziekten en syndromen, zoals exanthemen bij infecties of toxische aantasting van de huid, vallen hier ook onder [1](#page=1).
### 1.2 Spectrum van symptomen en verwekkers
De symptomen omvatten de klassieke tekenen van inflammatie: roodheid (rubor), warmte (calor), pijn (dolor) en zwelling (tumor). Koorts treedt op bij uitgebreidere letsels. De verwekkers zijn onder meer bacteriën, virussen en schimmels. Overdracht geschiedt meestal via direct contact, of vanuit de eigen flora bij lokale verzwakking van de huidbarrières. De incubatietijd varieert afhankelijk van de verwekker. De diagnose is veelal klinisch, maar kweekafname kan relevant zijn. Behandeling en preventie zijn afhankelijk van de verwekker; antibiotica of antimycotica kunnen noodzakelijk zijn [2](#page=2).
#### 1.2.1 Overdracht en verloop
Bij gezonde personen zijn huidinfecties meestal zelflimiterend, hoewel antibiotica of antimycotica en het wegnemen van lokale barrièreproblemen (bv. huiddefecten, vreemde lichamen) soms nodig zijn. Bij zieke of verzwakte personen, zoals bij uitgebreide brandwonden, ontstaan typisch problemen door grote barrièredirecten gecombineerd met verminderde algemene immuniteit. Bij herstel worden de kiemen geklaard; virussen kunnen chronisch aanwezig blijven [3](#page=3).
**Staphylococcus aureus** is een typische verwekker en bevindt zich bij ongeveer 30% van de bevolking in de neusgang (en soms keel, rond anus), vanwaar contaminatie van de rest van het lichaam kan plaatsvinden. Men kan persisterend drager, intermitterend drager of permanent niet-drager zijn. S. aureus bezit veel virulentiefactoren. Overdracht gebeurt via droplets, direct en indirect contact, waarbij de bacterie langdurig in de omgeving kan overleven. Bij schade aan de huid of slijmvliezen kan de bacterie de lymfe- en bloedbaan bereiken. Infectie is afhankelijk van het aantal bacteriën, virulentie, weefselconditie, snelheid van de ontstekingsreactie en persoonlijke afweer, die bescherming biedt via abcesvorming (pus, dode en levende S. aureus, dode/necrotische weefselcellen, leukocyten) [3](#page=3).
Coagulase-negatieve stafylokokken (CNS) zijn minder virulent dan S. aureus en koloniseren de huid massaal. Ze kunnen soms infecties veroorzaken wanneer ze de bloedbaan bereiken, bijvoorbeeld via een katheter. Staphylococcus epidermidis wordt vaak als contaminant in culturen beschouwd, wat kan leiden tot vals-positieve hemoculturen [3](#page=3).
#### 1.2.2 Pathogenese
Lokale proliferatie van kiemen veroorzaakt schade en bemoeilijkt de afweer. Virussen infecteren de intacte opperhuid niet gemakkelijk en hebben een barrièrebreuk nodig (soms discrete defecten). Vreemde lichamen, zoals straatvuil in een wonde, bemoeilijken de genezing. Daarom is reiniging van wonden en het insnijden van abcessen belangrijk [4](#page=4).
**Antibioticaresistentie bij S. aureus:** Vroeger waren alle S. aureus-stammen penicillinegevoelig. Nu is 90-95% resistent door penicillinase, een smal-spectrum bèta-lactamase typisch voor stafylokokken. Huidinfecties worden daarom behandeld met een penicillinase-resistent penicilline, zoals oxacilline, flucloxacilline of methicilline. MRSA (methicilline-resistente S. aureus) is resistent tegen methicilline en alle bèta-lactam antibiotica, vaak ook tegen andere antibiotica. Ernstige MRSA-infecties worden behandeld met vancomycine intraveneus [4](#page=4).
Andere verwekkers hebben soms een andere epidemiologie, overdracht, pathogenese en behandeling [4](#page=4).
### 1.3 Diagnose
De diagnose is hoofdzakelijk klinisch. Voor het identificeren van verwekkers is gramkleuring en kweek nuttig tot noodzakelijk. Een uitstrijkje van etter met gramkleuring kan neutrofielen en stafylokokken aantonen [5](#page=5).
> **Tip:** De combinatie van klinische presentatie en microbiologische diagnostiek is cruciaal voor een adequate diagnose en behandeling van huid- en wondinfecties.
### 1.4 Specifieke huidinfecties
#### 1.4.1 Impetigo
* **Verwekker:** Staphylococcus aureus, eventueel in menginfectie met groep A streptokokken, of enkel groep A streptokokken (bv. S. pyogenes). S. aureus kan exfoliative toxines produceren, wat leidt tot blaarvorming, zoals bij het uitgebreide Staphylococcal Scalded Skin Syndrome (SSSS), dat voorkomt bij jonge kinderen en neonaten [6](#page=6).
* **Voorkomen:** Infectie van de epidermis met vorming van vesikels/pustels die indrogen en korstjes vormen. Vaker bij kinderen met minder immuniteit tegen stafylokokken, en bij beschadigde huid [6](#page=6).
* **Verloop:** Geneest spontaan binnen enkele weken. Beperking door ontsmetten en vermijden van direct contact [6](#page=6).
* **Diagnostiek:** Klinische verschijnselen [6](#page=6).
* **Preventie:** Hygiëne, wondjes ontsmetten [6](#page=6).
* **Behandeling:** Meestal conservatief, eventueel met fusidinezuur zalf; bij uitgebreide infecties antibiotica (flucloxacilline) [6](#page=6).
#### 1.4.2 Folliculitis/Furunkel
* **Verwekker:** Voornamelijk Staphylococcus aureus [7](#page=7).
* **Voorkomen:** Infectie van haarfollikels, bevorderd door talg [7](#page=7).
* **Folliculitis:** Puistje met een geel puntje, bevorderd door oliën en corticosteroïden [7](#page=7).
* **Furunkel:** Lokaal abces (steenpuist) [7](#page=7).
* **Karbunkel:** Fistelvorming naar diepte toe als etter subcutaan doorbreekt, met oppervlakkig nog individuele etterkopjes (negenoog) [7](#page=7).
* **Verloop:** Kan spontaan genezen [7](#page=7).
* **Diagnostiek:** Klinische verschijnselen [7](#page=7).
* **Behandeling:** Folliculitis: hygiëne, wassen, geen vette crèmes. Furunkel/karbunkel: bij koorts of op gevaarlijke locaties (rond de neus vanwege de sinus cavernosus) antibiotica (flucloxacilline) [7](#page=7).
> **Voorbeeld:** Een kleine, oppervlakkige infectie van een haarzakje met een puskopje rond de baardstreek valt onder folliculitis. Een diepere, meer uitgebreide infectie die zich als een abces presenteert, is een furunkel.
#### 1.4.3 Erysipelas en cellulitis
* **Verwekker:** Groep A streptokokken; cellulitis ook Staphylococcus aureus [8](#page=8).
* **Voorkomen:** Infectie van de dermis en subcutis, met (hoge) koorts en malaise. Cellulitis is minder scherp begrensd en dieper [8](#page=8).
* **Verloop:** Zelden spontane genezing; ernstig verloop kan hospitalisatie vereisen [8](#page=8).
* **Diagnostiek:** Klinische verschijnselen [8](#page=8).
* **Behandeling:** Antibiotica (flucloxacilline), oedeem inzwachtelen [8](#page=8).
#### 1.4.4 Necrotiserende infectie
* **Verwekker:** Groep A streptokokken, Staphylococcus aureus, menginfecties met grampositieve en gramnegatieve anaeroben, Clostridium perfringens (gasgangreen) [9](#page=9).
* **Voorkomen:** Hevige pijn en koorts, eventueel evolutie naar sepsis. Kan optreden na trauma of chirurgie [9](#page=9).
* **Verloop:** Weefsels sterven af door ischemie, snelle uitbreiding, sepsis en orgaanfalen [9](#page=9).
* **Diagnostiek:** Klinische verschijnselen, eventueel naaldaspiratie [9](#page=9).
* **Preventie:** Cruciaal is het meedogenloos reinigen van vuile wonden door schrobben en gebruik van zuurstofwater; eventueel profylactische antibiotica [9](#page=9).
* **Behandeling:** Chirurgie, intraveneuze antibiotica, intensieve opvolging en ondersteuning van vitale functies [9](#page=9).
#### 1.4.5 Bijtwonden
* **Verwekker:** Voornamelijk Staphylococcus aureus en gemengde orale flora van bijtend dier/mens [10](#page=10).
* **Symptomen:** Roodheid, eventueel etter [10](#page=10).
* **Diagnostiek:** Klinische verschijnselen; anamnese [10](#page=10).
* **Preventie:** Beten vermijden. Reiniging, preventieve antibiotica bij katten- of mensenbeten, postexpositieprofylaxe tegen tetanus [10](#page=10).
* **Behandeling:** Breedspectrum antibiotica, bv. amoxicilline + clavulaanzuur (Augmentin) [10](#page=10).
#### 1.4.6 Gemengde bacteriële wondkolonisatie en -infectie
Veel chronische wonden, zelfs indien niet oorspronkelijk infectieus, worden snel gekoloniseerd door diverse bacteriën (huid- en omgevingsbacteriën). Dit is op zich geen infectie, en onterecht antibioticagebruik hiervoor kan leiden tot kolonisatie met resistentere bacteriën [11](#page=11).
> **Voorbeeld:** Een diabetische voet met progressieve cellulitis toont tekenen van infectie en vereist antibiotische behandeling, ondanks de aanwezigheid van bacteriële kolonisatie [11](#page=11).
#### 1.4.7 Gasgangreen
* **Verwekker:** Clostridium perfringens. Deze bacterie komt voor in de fecale flora, aarde en vuil als sporen. Contaminatie kan plaatsvinden tijdens chirurgie of ongevallen. Sporen groeien uit in anaerobe omstandigheden (dood weefsel met onvoldoende bloedtoevoer en dus zuurstof) [12](#page=12).
* **Pathogenese:** Actieve groei leidt tot productie van weefseldestructieve enzymen, wat snelle weefseldestructie veroorzaakt en verdere groei bevordert. Typisch voor gasgangreen is de aanwezigheid van gas, voelbaar bij palpatie of zichtbaar op radiografie [12](#page=12).
* **Behandeling:** Antibiotica, chirurgie en symptomatische ondersteuning [12](#page=12).
* **Preventie:** Goede heelkunde en wondzorg (en chemoprofylaxie) [12](#page=12).
**Clostridium spp.** (niet direct leerstof, ter illustratie): zijn anaerobe grampositieve sporevormende staven. Soorten zoals C. perfringens produceren weefselvernietigende enzymen, terwijl C. botulinum en C. tetani zeer potente neurotoxines produceren. Ze groeien strikt anaeroob en veroorzaken geen ziekte in gezond weefsel. Hun sporen overleven langdurig in de omgeving [13](#page=13).
### 1.5 Virale huidinfecties
#### 1.5.1 Herpes labialis (koortslip)
* **Verwekker:** HSV type 1 (typisch bovenste lichaamshelft, virus in ggl. trigeminale) en HSV type 2 (typisch onderste lichaamshelft, virus in sacrale ggl.) [15](#page=15).
* **Voorkomen:** Primaire infectie is vaak asymptomatisch (incubatietijd ca. 1 week). Reactivatie presenteert zich als vesikels met helder vocht (koortsblaasjes) die later korstjes vormen. Milde koorts en gezwollen submandibulaire klieren kunnen optreden. Reactivatie wordt uitgelokt door stress, menstruatie, koorts en zonlicht. Transmissie geschiedt door direct contact zolang de blaasjes nog niet verkorst zijn. Seropositiviteit voor HSV-1 is 40-95% [15](#page=15).
* **Verloop:** Het virus blijft definitief aanwezig in neuronen [15](#page=15).
* **Diagnostiek:** Klinische verschijnselen [15](#page=15).
* **Preventie:** Direct contact vermijden indien mogelijk [15](#page=15).
* **Behandeling:** Afwachten; bij complicaties zinkoxide/zinksulfaat of aciclovir. Bij systemische infecties (bv. bij immuundeficiëntie) perorale middelen [15](#page=15).
#### 1.5.2 Varicella en zona (waterpokken en gordelroos)
* **Verwekker:** Varicella zoster virus (VZV), een herpesvirus [16](#page=16).
* **Voorkomen:**
* **Primaire infectie (waterpokken):** Vlekken met jeukende blaasjes die korstjes worden. Kunnen secundair bacterieel geïnfecteerd raken (S. aureus, S. pyogenes), wat littekens kan veroorzaken [16](#page=16).
* **Reactivatie (gordelroos):** Op een bijhorend dermatoom, meestal eenmalig. Kan maandenlang postherpetische pijn veroorzaken [16](#page=16).
* **Complicaties:** Zeldzame complicaties zijn pneumonie, meningitis, encefalitis (zelden bij kinderen) [16](#page=16).
* **Verloop:** 90% wordt besmet bij contact met een zieke, zolang de blaasjes niet verkorst zijn. Incubatietijd is 14 dagen [16](#page=16).
* **Diagnostiek:** Klinische verschijnselen, vooral bij kinderen [16](#page=16).
* **Preventie:** Direct contact vermijden indien mogelijk [16](#page=16).
* **Behandeling:** Kinderen worden normaal niet behandeld. Aciclovir bij kinderen met verzwakt afweer of om koorts een dag te verkorten; vanaf 12 jaar antivirale therapie. Bij verzwakten kan het VZV-vaccin tot 72 uur na blootstelling worden toegediend [16](#page=16).
#### 1.5.3 Verrucae vulgares (wratjes)
* **Verwekker:** HPV (70 genotypen) [17](#page=17).
* **Verloop:** Transmissie door direct contact; virus is stabiel buiten het lichaam. Het virus dringt door minimale huidbeschadigingen binnen en vermenigvuldigt zich in de differentiërende basale cellen van de epidermis [17](#page=17).
#### 1.5.4 Mollusca Contagiosa (waterwratjes)
* **Verwekker:** Molluscum contagiosum virus (molluscipoxvirus) [17](#page=17).
* **Verloop:** Transmissie door direct contact, met een incubatietijd van maanden [17](#page=17).
### 1.6 Schimmelinfecties (mycosen)
#### 1.6.1 Tinea pedis (atleetvoet)
* **Verwekker:** Dermatofyten (keratinofiele schimmels). Tinea pedis wordt vaak veroorzaakt door Trichophyton rubrum [18](#page=18).
* **Voorkomen:** Erythemateuze huid, schilfering, jeuk. Komt voor op de voeten (tinea pedis) en andere plaatsen. Bevorderende factoren zijn gemeenschappelijke douches, slecht ventilerende schoenen en maceratie (zweetvoeten) [18](#page=18).
* **Verloop:** Geneest moeilijk [18](#page=18).
* **Diagnostiek:** Klinische verschijnselen. Eventueel kweek van de schimmel [18](#page=18).
* **Preventie:** Goede ventilatie van de voeten [18](#page=18).
* **Behandeling:** Antischimmelzalf [18](#page=18).
#### 1.6.2 Dermatofytosen en Candidiasis
Athlete's voet is een manifestatie van dermatofytosen (infecties door dermatofyten, schimmels). Candida kan ook diverse huidinfecties veroorzaken (gisten), met name in huidplooien en de vagina [19](#page=19).
---
# Genitale infecties en seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA)
Dit deel van het document focust op infecties van de geslachtsorganen, met nadruk op seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA/SOI). Het bespreekt verschillende syndromen, verwekkers zoals bacteriën, virussen en protozoa, overdracht, diagnose en behandeling, met aandacht voor complicaties en preventie [20](#page=20).
### 2.1 Klinisch beeld en deelsyndromen
Infecties van de geslachtsorganen kunnen een breed scala aan symptomen en syndromen veroorzaken. Hoewel de focus ligt op infecties van de geslachtsorganen die seksueel worden overgedragen, kunnen SOA's ook andere organen infecteren (bv. HIV, Hepatitis B) of symptomen buiten de geslachtsorganen veroorzaken [20](#page=20).
Veelvoorkomende hoofdsymptomen en syndromen zijn:
* Vaginitis [20](#page=20).
* Urethritis [20](#page=20).
* Cervicitis, met het risico op opstijgende infecties zoals Pelvic Inflammatory Disease (PID) [20](#page=20).
* Genitale ulcera of vesikels [20](#page=20).
* Tumoren en wratten [20](#page=20).
* Niet onfrequent kunnen deze infecties asymptomatisch verlopen [20](#page=20).
Complicaties van genitale infecties en SOA's zijn afhankelijk van het type en kunnen leiden tot:
* Opstijgende infecties met inflammatie, zoals PID, met potentiële gevolgen als infertiliteit en een verhoogd risico op extra-uteriene zwangerschap [20](#page=20).
* Systemische of metastatische infecties [20](#page=20).
* Ontwikkeling van kanker, zoals bij HPV-infecties [20](#page=20).
**SOA vs. niet-SOA:**
Een SOA wordt gekenmerkt door seksuele overdracht en specifieke complicaties. Bij de behandeling van een SOA is het cruciaal om ook de partner(s) mee te behandelen. Niet-SOA's hebben daarentegen geen seksuele overdracht en meestal weinig tot geen complicaties [20](#page=20).
#### 2.1.1 Vaginitis
De normale vaginale flora wordt gedomineerd door lactobacillen, die een zure pH handhaven en het microbioom stabiliseren, mede dankzij glycogeen uit epitheelcellen. Een verstoring van dit evenwicht (dysbacteriose), bijvoorbeeld door vaginale spoelingen of andere factoren, kan leiden tot vaginitis [21](#page=21).
**Oorzaken van vaginitis:**
* **Bacteriële vaginose (BV):** De meest frequente oorzaak van vaginitis. Het wordt gekenmerkt door een overgroei van bacteriën die normaal deel uitmaken van de vaginale flora, zoals *Prevotella spp.* en *Gardnerella vaginalis*. Dit resulteert in een storend vaginaal verlies, vaak met kwalijke geuren. Hoewel het primair ongemak veroorzaakt, brengt het ook risico's met zich mee, zoals een verhoogde transmissie van SOA's en vroeggeboorte [21](#page=21) [23](#page=23) [24](#page=24).
* **Kenmerken:** Kan asymptomatisch zijn of gepaard gaan met een stinkende fluor en soms jeuk. Objectieve tekenen (Amsel criteria) omvatten een stinkend, grijs, homogeen beslag/fluor, een verhoogde vaginale pH (> 5), de aanwezigheid van amines (ruiken naar dode vis, versterkt door KOH-toevoeging – de 'sniff test') en 'clue cells' in microscopisch onderzoek. Microscopisch worden lactobacillen vervangen door coccobacillen; er is doorgaans weinig inflammatie en dus weinig neutrofielen [24](#page=24) [25](#page=25).
* **Complicaties:** Naast ongemak, verhoogt BV het risico op HIV-overdracht, andere SOA's en laag geboortegewicht/prematuriteit [24](#page=24).
* **Behandeling:** Meestal met metronidazol of clindamycine (oraal of lokaal). Recidieven zijn frequent [24](#page=24).
* **Candida vaginitis:** Veroorzaakt door overgroei van *C. albicans*. Typisch verlies van witte, vlokkige afscheiding en een branderig gevoel. De incidentie is hoger na antibioticagebruik en bij diabetes. De meeste vrouwen ervaren dit minstens één keer. (Zie ook les over schimmels voor meer details) [21](#page=21).
* **Trichomonas vaginalis vaginitis:** Een ware SOA veroorzaakt door een protozoön (*Trichomonas vaginalis*). Mannen kunnen urethritis ervaren met branderigheid en jeuk, terwijl vrouwen vulvitis en vaginitis met fluor, branderigheid en jeuk kunnen hebben. Complicaties kunnen PID en premature bevalling zijn. Overdracht vindt plaats via seksueel contact. De frequentie in België is laag, maar mogelijk onderschat. Diagnose kan via microscopie van een vers staal. Behandeling gebeurt met eenmalige toediening van metronidazol per os [21](#page=21) [32](#page=32).
**Tip:** De flora van de penis is gelinkt aan bacteriële vaginose bij partners, wat suggereert dat de rol voor transmissie onderschat kan worden [22](#page=22).
#### 2.1.2 SOA strictu sensu
SOA's stricto sensu zijn infecties die direct via seksueel contact worden overgedragen en specifieke complicaties met zich meebrengen [26](#page=26).
* **Symptomen:** Kunnen variëren van lokale symptomen zoals ulcera, pijn, branderig gevoel, afscheiding van secreten, tot systemische symptomen zoals koorts en huiduitslag. Op lange termijn kunnen complicaties zoals lokale tumoren, infertiliteit en infecties op afstand (bv. neurosyfilis) optreden [26](#page=26).
* **Verwekkers:** Omvatten virussen, bacteriën, protozoa en insecten (schaamluizen) [26](#page=26).
* **Overdracht:** Geschiedt door direct contact met besmette geslachtsorganen, soms via handen. SOA-pathogenen kunnen ook slijmvliezen en lichaamsopeningen infecteren die in contact komen met de geslachtsorganen [26](#page=26).
* **Risicogroepen:** Hoewel er risicogroepen bestaan (bv. door promiscuïteit), is occasioneel onveilig seksueel contact breed verspreid in de bevolking [26](#page=26).
* **Incubatietijd:** Varieert sterk afhankelijk van het type infectie, van kort na contact tot jaren later door complicaties [26](#page=26).
* **Diagnose:** Bij voorkeur via directe methoden, soms aangevuld met serologie. Bepaalde infecties (bv. PID, urethritis) worden syndromaal behandeld zonder noodzakelijk de verwekker aan te tonen. Sommige SOA's zijn aangifteplichtig [26](#page=26).
* **Behandeling en Preventie:** Behandeling omvat antibiotica of antivirale therapie. Partners worden in principe meebehandeld. Preventie door middel van veilig vrijen is essentieel, en er zijn enkele vaccins beschikbaar [26](#page=26).
#### 2.1.3 Gonorroe (door *Neisseria gonorrhoeae*)
* **Kenmerken:** Een bacterie met efficiënte aanhechting aan epithelia, en mogelijk intracellulaire replicatie [27](#page=27).
* Bij mannen veroorzaakt het urethritis met branderigheid bij het plassen en typisch wit-geel-groen secreet ('druiper'). Vrouwen hebben vaak milde of geen symptomen, of symptomen die lijken op een urineweginfectie (UWI), verhoogde vaginale secretie, of tussentijdse vaginale bloedingen [27](#page=27).
* Andere locaties: Rectale infecties kunnen asymptomatisch zijn of gepaard gaan met secreties, jeuk, bloedverlies of pijn. Faryngitis is ook mogelijk [27](#page=27).
* Systemische symptomen zijn mogelijk, zoals artritis, tenosynovitis en dermatitis [27](#page=27).
* Complicaties: Opstijgende infecties bij vrouwen kunnen leiden tot PID, met mogelijke infertiliteit of ectopische zwangerschappen. Bij mannen kan epididymitis optreden, zelden leidend tot infertiliteit [27](#page=27).
* **Overdracht:** Via contact met besmette geslachtsorganen, anus of mond. Overdracht bij de bevalling is mogelijk, met risico op artritis, keratitis of sepsis bij het kind [27](#page=27).
* **Incubatietijd:** Enkele dagen tot een week [27](#page=27).
* **Diagnose:** Klassiek via gramkleuring en kweek, steeds meer vervangen door PCR. Gramkleuring toont gram-negatieve diplokokken aan [27](#page=27) [28](#page=28).
* **Behandeling en Preventie:** Behandeling met antibiotica, vaak als 'single shot'. Er wordt rekening gehouden met hoge resistentie en de kans op verdere resistentieontwikkeling, evenals co-infectie met *Chlamydia*. Preventie door veilig vrijen en behandeling van de partner zijn essentieel [27](#page=27).
#### 2.1.4 Chlamydia (door *C. trachomatis*)
* **Kenmerken:** Een obligaat intracellulair levende bacterie die epitheelcellen prefereert. Verschillende serotypes kunnen diverse organen infecteren, waaronder de geslachtsorganen [29](#page=29).
* Kan leiden tot PID bij vrouwen, zowel asymptomatisch als symptomatisch [29](#page=29).
* Lokale symptomen: Vaak afwezig, soms mucopurulente urethritis bij mannen of cervicitis bij vrouwen [29](#page=29).
* Complicaties op termijn: Een belangrijke oorzaak van infertiliteit in onze regio's [29](#page=29).
* **Overdracht:** Contact met besmette geslachtsorganen, anus of mond. Frequent bij jongeren (tot 10%). Cervicale epitheliale ectopie, frequent bij jongeren, verhoogt de vatbaarheid. Overdracht bij bevalling is mogelijk, met risico op conjunctivitis of pneumonie bij het kind [29](#page=29).
* **Incubatietijd:** Minstens weken [29](#page=29).
* **Diagnose:** Niet zichtbaar op gramkleuring en niet kweekbaar in routine. PCR is de enige betrouwbare test [29](#page=29).
* **Behandeling en Preventie:** Behandeling met antibiotica, soms in 'single shot' (bv. doxycycline of azithromycine, eventueel met IM ceftriaxone om gonorroe te elimineren). Preventie door veilig vrijen en behandeling van de partner [29](#page=29).
#### 2.1.5 Genitale Mycoplasmata
Mycoplasmata zijn eenvoudige bacteriën zonder celwand, wat ze resistent maakt tegen β-lactam antibiotica. In de tractus genitalis komen drie species voor: *Mycoplasma hominis*, *Ureaplasma urealyticum* en *Mycoplasma genitalium* [31](#page=31).
* *M. hominis* en *U. urealyticum* zijn commensalen van het genitale stelsel en worden vaak in grote aantallen gevonden bij bacteriële vaginose. Ze worden echter vaak ten onrechte opgezocht en behandeld [31](#page=31).
* *Mycoplasma genitalium* is recent ontdekt en wordt vermoedelijk even pathogeen te zijn als *C. trachomatis*, met een vergelijkbaar spectrum en frequentie [31](#page=31).
* **Diagnose:** Moeilijke kweek, diagnose wordt gesteld via PCR [31](#page=31).
* **Therapie:** Behandeling wordt vaak syndromaal ingesteld, waarbij de gevoeligheid van *Mycoplasma* en *Chlamydia* vergelijkbaar is. Recent is er discussie ontstaan om diagnostiek meer gedreven in te zetten voor behandeling [31](#page=31).
#### 2.1.6 Genitale herpes door HSV
* **Kenmerken:** Een DNA-virus met envelop, voornamelijk type 2 is geassocieerd met genitale infecties. De infectie is definitief; het virus kan niet worden geklaard en kan latent verblijven in sensoriële neuronen, met heropflakkeringen van epitheliale infecties [33](#page=33).
* Lokale symptomen: Typische polycyclische blaasjes of ulcera [33](#page=33).
* Complicaties op termijn: Pijnlijke recidieven, en overdracht bij de bevalling met risico op herpes neonatorum, wat levensbedreigend kan zijn voor pasgeborenen [33](#page=33).
* **Overdracht:** Contact met de geslachtsorganen (huid op huid), ook indirect (handen, speeltjes) [33](#page=33).
* **Incubatietijd:** Tot het ontstaan van vesikels enkele dagen [33](#page=33).
* **Diagnose:** Klinisch, eventueel aangevuld met PCR [33](#page=33).
* **Behandeling en Preventie:** Acyclovir bij opstoten. Condoomgebruik ter preventie, hoewel het niet alle oppervlakken dekt [33](#page=33).
#### 2.1.7 Genitale wratten (en carcinoom) door HPV
* **Kenmerken:** Een naakt DNA-virus met een grote reeks types (>100). Het type is geassocieerd met de locatie van de infectie (cervix, genitale wratten, huidwratten) en het risico op carcinogeniciteit (bv. HPV16 en 18 zijn hoog-risico types voor cervixkanker). De infectie is niet altijd definitief; het virus kan geklaard worden, maar kan leiden tot metaplasie en progressie naar kanker [34](#page=34).
* Lokale en systemische symptomen: Meestal afwezig [34](#page=34).
* Complicaties op termijn: Lokale tumoren [34](#page=34).
* **Overdracht:** Contact met de geslachtsorganen, ook indirect (handen, speeltjes). Typische piek bij jonge volwassenen, met een tweede piek op middelbare leeftijd. Mannen zijn meestal asymptomatische vectoren, hoewel peniskanker, anale kanker en uitzonderlijk mond-/keelkanker kunnen optreden. De overgrote meerderheid van de bevolking maakt een infectie door. Er is ook aandacht voor nasofaryngeale infecties [34](#page=34).
* **Incubatietijd:** Tot het ontstaan van cervixkanker kunnen meerdere jaren verstrijken (>5 jaar) [34](#page=34).
* **Diagnose:** Direct via PCR, indirect door screening op metaplasie/kanker [34](#page=34).
* **Behandeling en Preventie:** Er is geen specifieke behandeling voor de infectie zelf. Preventie geschiedt door vaccinatie, hoewel het vaccin slechts een beperkte reeks types dekt. Intermediaire risico-types blijven circuleren, wat screening noodzakelijk maakt, ook in het post-vaccinatietijdperk. Condoomgebruik ter preventie is van toepassing, hoewel het niet alle geïnfecteerde oppervlakken dekt [34](#page=34).
#### 2.1.8 Syfilis (veroorzaakt door *Treponema pallidum*)
* **Kenmerken:** Een bacterie die zich systemisch kan verspreiden en levenslang aanwezig kan blijven [36](#page=36).
* **Primaire syfilis:** Lokale infectie met een pijnloze, harde papel (ulcus durum of sjanker) die spontaan geneest na enkele weken, maar waarbij de bacterie zich systemisch kan verspreiden [36](#page=36) [37](#page=37).
* **Secundaire syfilis (na maanden):** Systemische verspreiding van *Treponema* met huid- en slijmvliesletsels. Kan spontaan genezen, maar evolueert vaak na vele asymptomatische jaren naar tertiaire syfilis [36](#page=36) [38](#page=38).
* **Tertiaire syfilis:** Beperkte aantallen *Treponema* in organen met chronische inflammatie, leidend tot onomkeerbare orgaanschade, neurologische/psychiatrische en cardiale complicaties (gummata). Syfilis wordt ook wel 'the great imitator' genoemd vanwege de uiteenlopende symptomen [36](#page=36) [39](#page=39).
* **Overdracht:** Via contact met de geslachtsorganen. Recent is er een toename in het Westen waargenomen, o.a. bij homoseksuele mannen. Congenitale overdracht is mogelijk [36](#page=36).
* **Incubatietijd:** Minstens een week [36](#page=36).
* **Diagnose:** Microscopie wordt zelden gebruikt in de praktijk. Serologie is cruciaal: de TPPA test is levenslang positief na contact, terwijl de VDRL test negatief wordt na succesvolle behandeling [36](#page=36).
* **Behandeling en Preventie:** *Treponema pallidum* is nog steeds gevoelig voor penicilline; één toediening volstaat meestal (uitzonderingen daargelaten voor tertiaire syfilis). Preventie door veilig vrijen en behandeling van de partner is essentieel [36](#page=36).
---
# Infecties van het centrale zenuwstelsel (CZS) en de lever
Dit onderwerp behandelt infecties die zowel het centrale zenuwstelsel (CZS) als de lever kunnen aantasten, inclusief hun klinische beelden, verwekkers, overdracht, diagnose en behandeling.
### 3.1 Infecties van het centrale zenuwstelsel (CZS)
#### 3.1.1 Klinisch beeld en deelsyndromen
Infecties van de hersenen en het ruggenmerg, of de omringende vliezen, manifesteren zich primair door neurologische symptomen. De specifieke symptomen zijn leeftijdsafhankelijk; zo ontbreekt klassieke nekstijfheid bij prikkeling van de hersenvliezen bij zuigelingen en peuters. Potentiële complicaties omvatten neurologische en psychiatrische restletsels. Afhankelijk van de verwekker en de gastheer kan een infectie van het CZS snel evolueren tot een systemische infectie, wat een snelle diagnose en behandeling essentieel maakt voor leven of dood. Voorbeelden van dergelijke ernstige complicaties zijn septische embolen bij meningokokkeninfectie [54](#page=54).
Andere oorzaken van prikkeling van de hersenvliezen (inflammatie) of cerebrovasculaire accidenten (CVA) kunnen initieel geen koorts veroorzaken, maar wel later [54](#page=54).
#### 3.1.2 Spectrum van symptomen en verwekkers
**Symptomen:**
* Neurologische symptomen zoals hoofdpijn, verhoogde gevoeligheid voor licht en geluid (foto- en fonofobie), sensorische defecten en bewustzijnsdaling [55](#page=55).
* Soms psychiatrische symptomen [55](#page=55).
* Symptomen van intracraniële overdruk, waaronder braken, nekstijfheid, hypertensie en bradycardie [55](#page=55).
* Koorts is vaak aanwezig, maar niet altijd. De klassieke triade van koorts, nekstijfheid en veranderde geestestoestand wordt slechts bij ongeveer 50% van de patiënten gezien, voornamelijk bij pneumokokkenmeningitis [55](#page=55).
**Verwekkers:**
* **Virussen:** voornamelijk herpes- en enterovirussen [55](#page=55).
* **Bacteriën:** *Neisseria meningitidis* (meningokok), *Streptococcus pneumoniae* (pneumokok) en *Haemophilus influenzae* (hoewel deze laatste minder frequent voorkomt door vaccinatie in België) [55](#page=55).
* **Opportunistische pathogenen:** kunnen binnendringen wanneer de natuurlijke barrières van het CZS doorbroken zijn, bijvoorbeeld door direct trauma of uitbreiding vanuit sinussen [55](#page=55).
* **Zeldzaam:** parasieten en schimmels [55](#page=55).
**Overdracht:**
De overdrachtswijze is afhankelijk van de verwekker. Dit kan variëren van direct contact of druppelinfecties bij typische pathogenen die eerst koloniseren alvorens te infiltreren (zoals meningokokken die de keel koloniseren en vervolgens via de bloedbaan de hersenbarrière oversteken) tot de migratie van virussen via zenuwbanen naar het CZS (zoals herpesvirussen vanuit een mucosale replicatieplaats) [55](#page=55).
**Incubatietijd:**
De incubatietijd kan variëren van enkele dagen tot weken, afhankelijk van de verwekker [55](#page=55).
**Diagnose:**
De diagnose wordt gesteld door de detectie van het pathogeen in het lumbaal vocht. Dit wordt aangevuld met biochemische analyses en celtellingen van het lumbaal vocht. Soms wordt ook serologie op lumbaal vocht uitgevoerd [55](#page=55).
**Behandeling en preventie:**
Preventie kan plaatsvinden middels vaccinatie tegen bepaalde verwekkers, zoals *Haemophilus influenzae* type b, *Neisseria meningitidis* type C, *Streptococcus pneumoniae* en poliovirus. Voor herpesvirussen zijn antivirale middelen beschikbaar. Bacteriële infecties worden behandeld met antibiotica, wat de kans op restletsels kan verminderen en levensreddend kan zijn [55](#page=55).
#### 3.1.3 Overdracht en verloop
Bij gezonde individuen kan het pathogeen binnendringen na voorafgaande kolonisatie of een infectie buiten het CZS. Uitbraken, zoals bij meningokokken, zijn mogelijk. Bij zieke of verzwakte individuen kan opportunistisch binnendringen optreden, bijvoorbeeld bij sepsis of door parasieten zoals *Toxoplasma* (normaal gesproken onder controle in cysten). Barrières kunnen worden doorbroken door trauma, lokale uitbreiding vanuit de schedel of rug, of iatrogeen (door drains, implantaten of puncties) [56](#page=56).
Het CZS is een immuungeprivilegieerde zone, omgeven door een rigide omhulsel. Ontstekingen moeten beperkt blijven om overmatige druk door oedeem te voorkomen; er zijn geen lokale lymfefollikels [56](#page=56).
**Verloop:**
* **Virale infecties:** Kunnen zelflimiterend zijn met een goede prognose voor herstel (bv. enterovirus) of leiden tot ernstige cognitieve en motorische restletsels (bv. Herpes simplex virus, met 70% mortaliteit zonder behandeling) [56](#page=56).
* **Bacteriële infecties:** Zonder behandeling resulteren deze vaak in ernstige restletsels of zijn ze letaal [56](#page=56).
* **Schimmelinfecties:** Zijn opportunistisch en komen voor bij verminderde weerstand; er is geen spontaan herstel [56](#page=56).
Vanwege de snel optredende catastrofale gevolgen van CZS-infecties en de beschikbaarheid van medicatie tegen sommige verwekkers, is een snelle diagnose cruciaal. Klinische diagnose is vaak de eerste stap, gevolgd door een zo spoedig mogelijke start van behandeling, idealiter na afname van lumbaal vocht. Meestal wordt na afname gestart met intraveneus acyclovir in combinatie met antibiotica, waarna de behandeling wordt aangepast op basis van de diagnostische resultaten [56](#page=56).
#### 3.1.4 Pathogenese
Inflammatie en directe weefselschade verstoren de neurale functie en kunnen leiden tot onderdrukking van vitale functies. Bij bacteriële infecties kan dit leiden tot sepsis, infectie van andere organen, orgaanfalen, diffuse intravasculaire stolling, septische embolen en bloedingen [57](#page=57).
Petechiën of purpura (niet-wegdrukbare rode vlekken) wijzen op lokale bloedingen, typisch op drukplekken. Bij een ernstig zieke, koortspatiënt zijn deze een alarmteken dat onmiddellijke actie en hospitalisatie vereist. Meningokokkenmeningitis kan binnen enkele uren evolueren naar levensbedreigende sepsis. Dit kan leiden tot necrose die amputaties noodzakelijk maakt [57](#page=57).
#### 3.1.5 Diagnose
**Lumbaal vocht analyse:**
* **Celtelling:**
* Virale infecties: Typisch een beperkte stijging, voornamelijk van lymfocyten [58](#page=58).
* Bacteriële infecties: Typisch sterk verhoogd, voornamelijk neutrofielen [58](#page=58).
* **Biochemie:**
* Virale infecties: Typisch normaal of licht verstoord eiwit- en glucosegehalte [58](#page=58).
* Bacteriële infecties: Typisch verhoogd eiwitgehalte, verlaagd glucosegehalte en verhoogd lactaatgehalte [58](#page=58).
Deze parameters zijn indicatief, maar nooit voldoende om een virale of bacteriële oorzaak definitief uit te sluiten, aangezien er overlap is in kliniek en biochemie [58](#page=58).
**Aantonen verwekker in lumbaal vocht:**
* Microscopie (bv. gramkleuring) [58](#page=58).
* Antigendetectie [58](#page=58).
* PCR [58](#page=58).
* Kweek [58](#page=58).
Gezien de ernst van de infectie en het feit dat soms geen punctie mag gebeuren, worden ook hemokulturen afgenomen [58](#page=58).
### 3.2 Infecties van de lever
#### 3.2.1 Klinisch beeld en deelsyndromen
Infecties van de lever zijn typisch viraal, maar in sommige regio's ook parasitair (bv. wormen zoals *Echinococcus*). Het hoofdsymptoom is een leverfunctiestoornis, vaak geuit als geelzucht (icterus), lokale pijn, malaise en soms subklinische klachten. Complicaties kunnen leverfalen bij een chronisch verloop, cirrose en hepatocellulair carcinoom omvatten [60](#page=60).
Aanverwante aandoeningen zijn hepatitis van niet-infectieuze oorsprong (toxisch, medicamenteus, auto-immuun). Galwegobstructie gaat doorgaans ook gepaard met geelzucht, maar kan ook kolieken veroorzaken [60](#page=60).
#### 3.2.2 Spectrum van symptomen en verwekkers
**Symptomen:**
* Koorts [61](#page=61).
* Malaise: moeheid, misselijkheid, verlies van eetlust, soms braken [61](#page=61).
* Bij 50-90% van de patiënten: donkere urine, ontkleurde ontlasting, geelzucht, jeuk (door wegvallen van galsecretie van bilirubine en galzouten) [61](#page=61).
* Huiduitslag en artritis [61](#page=61).
**Verwekkers:**
* **Virussen:** voornamelijk hepatitis A (HAV), B (HBV) en C (HCV) virus [61](#page=61).
* **Zeldzamer:** HDV (altijd samen met HBV, typisch bij IV druggebruik) en HEV (via besmet voedsel, vaak van varkensafkomst) [61](#page=61).
* **Zeer zelden:** opportunistische infecties door andere micro-organismen [61](#page=61).
**Overdracht:**
De overdrachtswijze is afhankelijk van het type virus [61](#page=61).
**Incubatietijd:**
De incubatietijd varieert per type virus [61](#page=61):
* HAV: 4 ± 2 weken [61](#page=61).
* HBV: 3 ± 2 maanden [61](#page=61).
* HCV: 6 weken (variërend van 2 weken tot 6 maanden) [61](#page=61).
* HDV: Gelijk aan HBV, gekenmerkt door een ernstigere co-infectie [61](#page=61).
* HEV: 6 ± 3 weken [61](#page=61).
**Diagnose:**
Serologie wordt gebruikt voor screening en monitoring van therapie bij HCV en HBV. PCR wordt toegepast bij HBV en HCV. Sommige van deze diagnoses zijn aangifteplichtig [61](#page=61).
**Behandeling en preventie:**
Er zijn soms medicijnen of vaccins beschikbaar. Preventie is afhankelijk van het virus type en omvat hygiëne, veilige seks en preventie van overdracht via bloed(producten) [61](#page=61).
#### 3.2.3 Overdracht en verloop
* **HAV:** Overdracht vindt fecaal-oraal plaats (het virus heeft geen envelop). Inname van besmet voedsel of water is typisch bij lage hygiënestandaarden, zoals in ontwikkelingslanden [62](#page=62).
* **HBV en HCV:** Overdracht vindt voornamelijk plaats via bloed-bloed contact, zoals bij IV druggebruik of iatrogeen (de virussen hebben een envelop) [62](#page=62).
* **HBV:** Efficiënte transmissie vindt plaats bij seksueel contact met penetratie, intiem niet-seksueel contact (bv. kleuters via speeksel, bijten; gedeelde tandenborstels) en is ook efficiënt van moeder op kind perinataal. Het virus kan tot een week buiten het lichaam infectieus blijven. Ongeveer 2 miljard mensen zijn besmet [62](#page=62).
* **HEV:** Wordt verspreid door het drinken van besmet water en is een zoönose [62](#page=62).
**Reservoir:**
* **HAV:** Mens [62](#page=62).
* **HBV, HCV, HDV:** Mens (kan chronisch zijn) [62](#page=62).
* **HEV:** Mens, varkens [62](#page=62).
**Verloop:**
* **HAV:** Symptomen duren enkele weken (bij kinderen vaak asymptomatisch) en de infectie wordt nooit chronisch [62](#page=62).
* **HBV:** Meestal geen of enkele weken symptomen; 10% wordt chronisch (virus langer dan een jaar in het lichaam). Van de chronisch geïnfecteerden ontwikkelt 10% een symptomatische leverziekte (cirrose, kanker) [62](#page=62).
* **HCV:** Meestal geen of enkele weken symptomen; 80% wordt chronisch. Van de chronisch geïnfecteerden ontwikkelt 20% een symptomatische leverziekte (cirrose, kanker) [62](#page=62).
* **HEV:** Meestal geen of enkele weken symptomen; wordt uitzonderlijk chronisch, met name bij immuundepressie [62](#page=62).
#### 3.2.4 Pathogenese
* **HAV en HEV:** Dit zijn 'naakte' virussen die cytotoxisch zijn, wat leidt tot tijdelijke leverschade die herstelt. Een fulminant verloop is uitzonderlijk [65](#page=65).
* **HBV en HCV:** Leverschade en complicaties bij chroniciteit zijn grotendeels het gevolg van de immuunrespons. Bij immuundepressie treden er geen symptomen op [65](#page=65).
#### 3.2.5 Diagnose
**Serologie:**
* **HAV:** IgM (recent infectie) en IgG (recent of in het verleden) [66](#page=66).
* **HBV:** anti-HBs (genezen of gevaccineerd), anti-HBc (contact nu of in het verleden), anti-HBe (in combinatie met antigeendetectie). HBsAg (actieve acute of chronische drager) geeft de fase van de infectie aan [66](#page=66).
* **HCV:** IgG (soms pas 6 maanden na infectie positief) [66](#page=66).
* **HEV:** IgG, IgM [66](#page=66).
**Antigeen en genoomdetectie:**
* **HBV:** HBsAg, HBeAg, PCR HBV [66](#page=66).
* **HCV:** RT-PCR en genoomtypering [66](#page=66).
#### 3.2.6 Behandeling en preventie
* **HAV:** Geen specifieke behandeling, enkel supportief. Preventie door vaccinatie. Passieve immunisatie is mogelijk bij contacten van ongevaccineerden [68](#page=68).
* **HBV:** Geen specifieke behandeling, enkel supportief. Bij chroniciteit worden antivirale middelen (reverse transcriptase inhibitoren) ingezet. Preventie door vaccinatie. Passieve immunisatie kan bij contacten van ongevaccineerden en kan gelijktijdig met het vaccin worden toegediend (maar in de andere arm). Het vaccin bevat enkel HBsAg; anti-HB-core-antistoffen ontstaan enkel na infectie. Ongeveer 5% van de gevaccineerden (na 3 injecties) is een non-responder (te lage anti-HBs titer); extra boosters helpen soms [68](#page=68).
* **HCV:** Behandeling met antivirale middelen (polymerase inhibitoren). Er is geen vaccin beschikbaar. Bij een prikongeval wordt onmiddellijk gestart met antivirale therapie, vergelijkbaar met HIV-protocollen [68](#page=68).
* **HEV:** Geen specifieke behandeling, enkel supportief [68](#page=68).
---
# Infecties tijdens de zwangerschap en immunologische aspecten
Dit deel behandelt de microbiologische screening en preventie van infecties bij zwangere vrouwen en de impact hiervan op de foetus en pasgeborene.
### 4.1 Overzicht van te screenen infecties en preventie
De microbiologische aanpak van zwangere vrouwen omvat diverse screenings en preventieve maatregelen, idealiter uitgevoerd preconceptie. Dit omvat vaccinatie voor influenza, zeker bij extra risicofactoren. Daarnaast wordt de serostatus bepaald voor onder andere Cytomegalovirus (CMV), rubella, syfilis, HIV, Hepatitis B Virus (HBV) en Varicella Zoster Virus (VZV), evenals Toxoplasmose [41](#page=41) [42](#page=42) [43](#page=43) [45](#page=45) [47](#page=47) [48](#page=48) [49](#page=49) [50](#page=50) [51](#page=51) [52](#page=52).
### 4.2 Specifieke infecties en hun aanpak
#### 4.2.1 Cytomegalovirus (CMV)
Een primo-infectie met CMV tijdens de zwangerschap kan leiden tot foetale infectie en is momenteel de belangrijkste oorzaak van congenitale afwijkingen. Bij de aanmelding van een zwangerschap wordt de serostatus voor CMV bepaald door middel van IgG- en IgM-antistoffen. Het onderscheid tussen een recente en oude infectie wordt gemaakt op basis van de aanwezigheid van IgM. Echter, bij CMV kunnen IgM-antistoffen langer dan verwacht aanwezig blijven. Om de tijdsindicatie van de infectie te verfijnen, kan de aviditeit van de IgG-antistoffen worden bepaald. Een lage aviditeit wijst op een recente infectie, terwijl een hoge aviditeit duidt op een infectie die langer dan een jaar geleden plaatsvond. Het nut van routinematige screening op CMV is ter discussie, mede door het ontbreken van een therapie. Er zijn meerdere CMV-stammen, wat de diagnose bemoeilijkt [41](#page=41) [46](#page=46).
#### 4.2.2 Rubella (rode hond)
Rubella is teratogeen en kan ernstige malformaties bij de foetus veroorzaken. Routinematige vaccinatie vóór de zwangerschap is de norm om immuniteit te garanderen [41](#page=41) [42](#page=42) [43](#page=43) [45](#page=45) [47](#page=47) [48](#page=48) [49](#page=49) [50](#page=50) [51](#page=51) [52](#page=52).
#### 4.2.3 Syfilis
Screening op syfilis is een standaard onderdeel van de prenatale zorg [41](#page=41) [42](#page=42) [43](#page=43) [47](#page=47) [48](#page=48) [49](#page=49) [50](#page=50) [51](#page=51) [52](#page=52).
#### 4.2.4 HIV
Screening op HIV tijdens de zwangerschap is essentieel om het kind te beschermen, met mogelijke behandeling van de moeder tijdens de zwangerschap. Preventie van transmissie kan middels ART (antiretrovirale therapie) [41](#page=41) [42](#page=42) [43](#page=43) [45](#page=45) [47](#page=47) [48](#page=48) [49](#page=49) [50](#page=50) [51](#page=51) [52](#page=52).
#### 4.2.5 Hepatitis B Virus (HBV)
De serostatus voor HBV wordt bepaald. Indien HBs-antistoffen positief zijn, wordt ook getest op HBc-antistoffen en HBe-antigeen. Bij negatieve HBc-antistoffen wordt de screening gestopt [41](#page=41) [42](#page=42) [43](#page=43) [45](#page=45) [47](#page=47) [48](#page=48) [49](#page=49) [50](#page=50) [51](#page=51) [52](#page=52).
#### 4.2.6 Varicella Zoster Virus (VZV)
De serostatus voor VZV wordt gecontroleerd. Preventie bij blootstelling kan middels immunoglobulinen (Ig) [41](#page=41) [42](#page=42) [43](#page=43) [45](#page=45) [47](#page=47) [48](#page=48) [49](#page=49) [50](#page=50) [51](#page=51) [52](#page=52).
#### 4.2.7 Toxoplasmose
Screening op Toxoplasmose middels IgG- en IgM-antistoffen vindt plaats. Een problematisch aspect is dat IgM-antistoffen voor toxoplasmose maandenlang positief kunnen blijven [41](#page=41) [42](#page=42) [43](#page=43) [45](#page=45) [47](#page=47) [48](#page=48) [49](#page=49) [50](#page=50) [51](#page=51) [52](#page=52).
#### 4.2.8 Listeria monocytogenes
Preventie van Listeria monocytogenes-infectie is van belang tijdens de zwangerschap [42](#page=42) [43](#page=43) [45](#page=45) [47](#page=47) [48](#page=48) [49](#page=49) [50](#page=50) [51](#page=51) [52](#page=52).
#### 4.2.9 Herpes Simplex Virus (HSV)
Screening op genitale herpes wordt gedaan ter preventie van neonatale herpes [42](#page=42) [43](#page=43) [45](#page=45) [47](#page=47) [48](#page=48) [49](#page=49) [50](#page=50) [51](#page=51) [52](#page=52).
#### 4.2.10 Zikavirus
Zikavirus kan gekende malformaties veroorzaken [41](#page=41).
#### 4.2.11 Groep B Streptokokken (GBS)
Kolonisatie door groep B streptokokken kan leiden tot neonatale sepsis [42](#page=42) [43](#page=43) [45](#page=45) [47](#page=47) [48](#page=48) [49](#page=49) [50](#page=50) [51](#page=51) [52](#page=52).
#### 4.2.12 Bacteriurie
Vroegtijdige detectie van bacteriurie is belangrijk om vroeggeboorte te voorkomen [42](#page=42) [43](#page=43) [45](#page=45) [47](#page=47) [48](#page=48) [49](#page=49) [50](#page=50) [51](#page=51) [52](#page=52).
### 4.3 Immunologische aspecten en diagnostiek
* **Serostatus:** De bepaling van antistoffen (IgG en IgM) is cruciaal voor het vaststellen van immuniteit of recente infectie [41](#page=41) [46](#page=46).
* **Aviditeitstesten:** Bij twijfel over de tijdsindicatie van een infectie (met name CMV) kan de aviditeit van IgG-antistoffen worden bepaald. Hoge aviditeit duidt op een oude infectie, lage aviditeit op een recente infectie [46](#page=46).
* **Klinische diagnose:** Vaak wordt de klinische diagnose ondersteund door epidemiologische gegevens en laboratoriumuitslagen [44](#page=44).
* **Snelle diagnostiek:** Antigen detectie en RT-PCR op nasofarynxmonsters kunnen nuttig zijn voor snelle diagnostiek, vooral bij hoge virusuitscheiding kort na het ontstaan van symptomen [44](#page=44).
### 4.4 Preventie en behandeling
* **Vaccinatie:** Vaccinatie tegen influenza wordt sterk aanbevolen voor zwangere vrouwen, vooral bij extra risicofactoren. Preventieve vaccinatie is ook relevant voor andere infecties [42](#page=42) [43](#page=43) [45](#page=45) [47](#page=47) [48](#page=48) [49](#page=49) [50](#page=50) [51](#page=51) [52](#page=52).
* **Medicatie:** Penicilline kan worden ingezet voor preventie. ART wordt gebruikt voor de preventie van HIV-transmissie [48](#page=48) [49](#page=49).
* **Immunoglobulinen (Ig):** Bij blootstelling aan bepaalde virussen, zoals VZV, kan de toediening van Ig overwogen worden [51](#page=51).
* **Postnatale interventies:** Postnataal kan Ig en vaccinatie worden toegediend [50](#page=50).
> **Tip:** Preconceptie counseling en screening op infecties zijn ideaal om risico's tijdens de zwangerschap te minimaliseren [42](#page=42) [43](#page=43) [45](#page=45) [47](#page=47) [48](#page=48) [49](#page=49) [50](#page=50) [51](#page=51) [52](#page=52).
> **Tip:** Bij een actieve infectie of risico op transmissie is het essentieel om de juiste preventieve en therapeutische maatregelen te nemen ter bescherming van de foetus en pasgeborene [41](#page=41) [49](#page=49) [50](#page=50) [51](#page=51).
---
# Lymfadenopathieën, intravasculaire en prothese-infecties
Hier is een gedetailleerd studieoverzicht voor het onderwerp "Lymfadenopathieën, intravasculaire en prothese-infecties".
## 5. Lymfadenopathieën, intravasculaire en prothese-infecties
Dit onderwerp behandelt infecties van lymfeklieren, bloedvaten en geïmplanteerd materiaal, inclusief hun oorzaken, symptomen, diagnose en behandeling, met aandacht voor endocarditis en sepsis.
### 5.1 Lymfadenopathieën van infectieuze oorsprong
Lymfadenopathieën van infectieuze oorsprong manifesteren zich als niet-pijnlijke, opgezette lymfeklieren verspreid over het lichaam. Dit is vaak een uiting van een gegeneraliseerde lymfoproliferatie als reactie op een virale infectie, met name herpesvirussen zoals CMV en EBV. Ook HIV-infectie en mazelen kunnen gegeneraliseerde lymfadenopathieën veroorzaken. Gelokaliseerde, pijnlijke en geïnflammeerde lymfeklieren (lymfadenitis) duiden eerder op een lokale bacteriële infectie, zoals door *Staphylococcus aureus* [69](#page=69) [70](#page=70).
#### 5.1.1 Symptomen en verwekkers
* **Symptomen:** Naast de opgezette klieren kan er sprake zijn van matige tot afwezige koorts bij gegeneraliseerde vormen, vooral bij virale oorzaken [70](#page=70).
* **Verwekkers:** Voornamelijk virussen zoals CMV (HHV5) en EBV (HHV4). Ook HIV, mazelen, en in specifieke gevallen *Chlamydia trachomatis*, *Mycobacterium tuberculosis*, of syfilis kunnen een rol spelen [69](#page=69) [70](#page=70) [74](#page=74).
* **Overdracht:** Afhankelijk van de verwekker; EBV en CMV verspreiden zich voornamelijk via speeksel, terwijl CMV ook via urine kan worden overgedragen [70](#page=70) [74](#page=74).
* **Incubatietijd:** Varieert van weken tot maanden of jaren [70](#page=70).
#### 5.1.2 Verloop en pathogenese
* **Bij gezonden:** EBV en CMV zijn zeer infectieus. Infectie op jonge leeftijd verloopt vaak asymptomatisch, maar kan vanaf de adolescentie symptomen geven. HIV geeft vrijwel altijd symptomen op lange termijn door immuunverzwakking [70](#page=70) [71](#page=71) [74](#page=74).
* **Bij zieken/verzwakten:** Primo-infecties of heropflakkeringen van EBV en CMV kunnen agressief verlopen bij cellulaire immuundeficiëntie. HIV leidt bij hen sneller tot aids [71](#page=71).
* **Pathogenese:**
* **EBV:** Infecteert faryngeaal epitheel en B-cellen. De virale celgroei wordt door T-cellen onder controle gehouden, wat leidt tot mononucleaire cellen in het perifere bloed tijdens de acute fase [72](#page=72).
* **CMV:** Infecteert monocyten/macrofagen en epitheelcellen, wat orgaanfalen kan veroorzaken. Ook transplacentaire infectie met ernstige malformaties is mogelijk [72](#page=72).
* **HIV:** Infecteert macrofagen en CD4+ T-cellen, verstoort de immuunfunctie en leidt tot uitputting, verlies van CD4+ T-cellen en instorting van de verworven immuniteit, met kans op kanker en opportunistische infecties (aids) ] [72](#page=72).
* **Viruspersistentie:** Na infectie wordt EBV levenslang in B-cellen en CMV in monocyten en hematopoëtische stamcellen aanwezig gehouden, met kans op heropflakkering. HIV blijft levenslang aanwezig in macrofagen en T-cellen [71](#page=71).
#### 5.1.3 Diagnose en behandeling
* **Diagnose:** Klinische vaststelling, gevolgd door serologische uitwerking en dosering van virale load middels PCR voor therapiemonitoring. Specifieke tests omvatten de Paul-Bunnell test voor EBV (heterofiele antistoffen) en IgG/IgM bepalingen voor CMV en HIV [70](#page=70) [73](#page=73).
* **Behandeling en preventie:**
* **Preventie:** Vaccinatie is beschikbaar voor mazelen. Voor de overige virussen is er geen vaccin [70](#page=70) [74](#page=74).
* **Behandeling:** Virusremmers worden zelden toegepast bij goedaardige infecties, maar kunnen nodig zijn bij immuundepressie (CMV) of HIV. Ganciclovir wordt specifiek voor CMV ingezet bij immuunsupressie [70](#page=70) [74](#page=74).
### 5.2 Mononucleosis infectiosa (klierkoorts)
Mononucleosis infectiosa, ook bekend als ziekte van Pfeiffer of ‘kissing disease’, wordt meestal veroorzaakt door EBV (HHV4), maar in 10% van de gevallen door CMV (HHV5) ] [74](#page=74).
* **Voorkomen:** EBV infecteert vrijwel iedereen tegen volwassen leeftijd; op jonge leeftijd verloopt dit vaak asymptomatisch. CMV is eveneens frequent [74](#page=74).
* **Verloop:**
* **EBV:** Geneest spontaan. Faryngitis en koorts verdwijnen snel (week/weken), maar klierzwelling en vermoeidheid kunnen maanden aanhouden. Hepatitis is een veelvoorkomende complicatie, neurologische complicaties zijn zeldzaam [74](#page=74).
* **CMV:** Vergelijkbaar met EBV, met koorts als primair symptoom. Bij immuunsupressie kan het een ernstige ziekte zijn met hematologische en gastro-intestinale complicaties [74](#page=74).
* **Diagnostiek:** Klinische verschijnselen en serologie [74](#page=74).
* **Preventie:** Geen vaccin beschikbaar [74](#page=74).
* **Behandeling:** Medicatie zoals ganciclovir is enkel voor CMV in het kader van immuunsupressie [74](#page=74).
### 5.3 Intravasculaire en endovasculaire infecties
Dit betreft de aanwezigheid en vermenigvuldiging van micro-organismen in de bloedbaan [75](#page=75).
#### 5.3.1 Spectrum en mechanismen
* **Primaire endovasculaire infecties:** Infectie van het endotheel van hartkleppen (endocarditis) en bloedvaten, of van geïmplanteerde biomaterialen zoals kunsthartkleppen en katheters, wat kan leiden tot primaire bacteriëmie [75](#page=75).
* **Secundaire bacteriëmie:** Een infectiehaard buiten de bloedbaan waaruit micro-organismen herhaaldelijk of in grote aantallen in de bloedbaan terechtkomen [75](#page=75).
* **Transiënte bacteriëmie:** Tijdelijke aanwezigheid van micro-organismen in de bloedbaan na bijvoorbeeld tandenpoetsen, die meestal snel worden opgeklaard door het mononucleair-fagocyten systeem. Dit stadium kan ook dienen voor migratie naar andere organen [75](#page=75).
#### 5.3.2 Systemic Inflammatory Response Syndrome (SIRS) en Sepsis
* **SIRS:** Een gegeneraliseerde inflammatoire reactie, die niet uitsluitend infectieus van aard is. Symptomen zijn onder andere koude rillingen, koorts, hypothermie, tachypneu en tachycardie [76](#page=76).
* **Sepsis:** SIRS veroorzaakt door een infectie [76](#page=76).
* **Septische shock:** Een complicatie van sepsis, gekenmerkt door een verminderde bloeddruk en perfusie van vitale organen [76](#page=76).
* **Orgaanfalen (MOF):** Secundaire schade door inflammatie of infectie kan leiden tot acuut nierfalen, ARDS, leverinsufficiëntie (met stollingsstoornissen) en uiteindelijk multi-orgaanfalen [76](#page=76).
#### 5.3.3 Klinische verschijnselen en aanpak
* **Klinische verschijnselen:** Gevolgen van de infectie zelf (bv. hartinsufficiëntie bij endocarditis) en verspreiding van micro-organismen naar andere locaties, met mogelijke ‘metastatische’ infecties [76](#page=76).
* **Diagnose en behandeling:**
* Opsporen van de verwekker middels microbiële kweken van het getroffen orgaan en meervoudige bloedkweken (hemokulturen) ] [77](#page=77).
* Monitoren van parameters zoals pO2 en lactaat [77](#page=77).
* Intraveneuze breedspectrum antibiotica, zo nodig aangepast aan de gekende verwekker [77](#page=77).
* Supportieve therapie ter bestrijding van sepsis en orgaanschade [77](#page=77).
* Behandeling gericht op het remmen van lymfokines zoals TNF is niet bewezen effectief [77](#page=77).
* Bij primaire bacteriëmie: verwijdering van besmette katheters, of chirurgische interventie bij hartklepinfecties indien antibiotica niet volstaan [77](#page=77).
#### 5.3.4 Endocarditis
Endocarditis is een infectie van het endotheel van het hart, met name de hartkleppen, chordae tendineae, en het endocard van atria en ventrikels [78](#page=78).
* **Gevolgen:** Aantasting van hartkleppen (met hartgeruis en verminderde pompfunctie), strooi-infecties via de bloedbaan, en gevolgen van chronische inflammatie [78](#page=78).
* **Mechanismen en klinische beelden:**
* **Subacute endocarditis:** Verwekt door minder virulente bacteriën zoals Viridans-streptokokken, HACEK groep, of enterokokken. Ze nestelen zich op endotheellessies (bv. door turbulentie bij misvormde of kunstkleppen), vormend een besmette trombus of ‘vegetatie’ . Risicofactoren zijn congenitale of verworven hartklepafwijkingen. Symptomen van inflammatie zijn vaak mild, met eventuele symptomen van metastatische infecties [78](#page=78).
* **Acute endocarditis:** Verwekt door virulente bacteriën zoals *Staphylococcus aureus*, wat leidt tot snelle destructie van de klep, zelfs zonder voorafgaande klepafwijkingen. Dit is een ernstige ziekte met ernstige infecties op afstand [78](#page=78).
* **Specifieke situaties:** Endocarditis kan veroorzaakt worden door gramnegatieve staven bij hospitalisatie, of door gisten bij intraveneus drugsgebruik [78](#page=78).
#### 5.3.5 Diagnose en behandeling van endocarditis
* **Bron van bacteriëmie:** Secundaire bacteriëmie bij infecties, manipulaties (bv. endoscopie, tandheelkunde), of zelfs dagelijkse activiteiten zoals eten en kauwen (frequenter bij gebitsproblemen) ] [79](#page=79).
* **Diagnose:** Aantonen van een (nieuw) hartgeruis via auscultatie en echografie, tekenen van metastatische infectie (bv. splinterhemorragieën), en het nemen van minimaal drie afzonderlijke bloedkweken zonder voorafgaande antibioticatoediening [79](#page=79).
* **Behandeling:** Hoge dosis antibiotica gericht tegen de verwekker, soms in combinatie, voor volledige eradicatie. Heelkunde (bv. klepvervanging) is nodig bij mislukken of snelle achteruitgang [79](#page=79).
* **Preventie:** Voorkomen van bacteriëmie (bv. preventieve antibiotica bij chirurgie, goed kathetermangement in het hospitaal) . Bij hartkleppatiënten is een goede mond- en tandhygiëne cruciaal . Bij risicovolle ingrepen wordt preventieve antibiotica met amoxicilline (3 gram eenmalig, kort voor de ingreep) aanbevolen [79](#page=79) [83](#page=83).
#### 5.3.6 Bloedkweken (hemokulturen)
Voor het verkrijgen van betrouwbare bloedkweken is een correcte procedure essentieel:
* **Aantal en frequentie:** Twee tot drie hemokulturen worden afgenomen om de kans op valspositieve resultaten door huidbacteriën of contaminatie te minimaliseren [80](#page=80) [81](#page=81).
* **Voorbereiding:** Huidontsmetting met een alcoholische antisepticum, gevolgd door het niet meer aanraken van de prikplaats. Gebruik handschoenen [80](#page=80).
* **Afname:**
* Met naald en spuit: Eerst de anaerobe fles, daarna de aerobe fles (omdat er zuurstof in de spuit kan zitten) ] [81](#page=81).
* Met adaptor: Eerst de aerobe fles, dan de anaerobe fles (omdat er zuurstof in de leiding kan zitten) ] [81](#page=81).
* Het is belangrijk de flessen hun vacuüm te laten trekken [81](#page=81).
* **Vullen van de flessen:**
* Ontsmet het rubberen deel van de fles en de huid van de patiënt met 70% alcoholische oplossing en laat drogen [82](#page=82).
* Gebruik een vlindernaald of spuit van 10 of 20 mL [82](#page=82).
* Optimale hoeveelheid is 10 mL per volwassen fles [82](#page=82).
* Gebruik geen bloed uit tubes [82](#page=82).
### 5.4 Prothese-infecties
Infecties van protheses, zowel endovasculair als niet-endovasculair, vormen een groeiend probleem in de geneeskunde met potentieel dramatische gevolgen [84](#page=84).
#### 5.4.1 Spectrum van prothesen
* **Endovasculair:** Tijdelijke prothesen zoals intra-vasculaire katheters (perifeer en centraal), en definitieve prothesen zoals klepprothesen en pacemakers [84](#page=84).
* **Niet endovasculair:** Gewrichtsprothesen, borstprothesen, intracerebrale catheters (Holter), hersenstimulatoren, etc. ] [84](#page=84).
#### 5.4.2 Pathogenese
Micro-organismen kunnen de prothese bereiken via continuïteit (bv. intravasculaire katheter), tijdens implantatie (bron: patiënt, team of omgeving), of via bacteriëmie. Bacteriën nestelen zich in een biofilm. Virulente bacteriën veroorzaken snelle en duidelijke infectiesymptomen, terwijl huidbacteriën (bv. coagulase-negatieve stafylokokken) laattijdige symptomen kunnen geven, soms met weinig inflammatie maar wel met loslating van de prothese of slechte werking (bv. pacemaker) . Verminderde weerstand van het lichaam kan de klaring door het inflammatoir systeem belemmeren [84](#page=84).
#### 5.4.3 Behandeling
* **Antibiotica:** Zijn zelden voldoende om de infectie te klaren, omdat ze de infectieplaats moeilijk bereiken en bacteriën aanwezig kunnen zijn als ‘persisters’ ] [84](#page=84).
* **Chirurgie:** Vaak is verwijdering van de prothese noodzakelijk [84](#page=84).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Huid- en wondinfecties | Infecties die de huid en de bijbehorende structuren aantasten, zowel op een intacte huid als na het ontstaan van een wond. Deze infecties manifesteren zich klinisch door lokale ontstekingsreacties, eventueel vergezeld van koorts, en kunnen leiden tot uitbreiding of systemische complicaties. |
| Inflammatie | Een biologische reactie van het lichaam op schadelijke prikkels, zoals pathogenen, beschadigde cellen of irritaties. De klassieke tekenen van inflammatie zijn roodheid (rubor), warmte (calor), pijn (dolor) en zwelling (tumor), die wijzen op een immuunrespons en weefselherstel. |
| Verwekkers | Micro-organismen zoals bacteriën, virussen of schimmels die een infectie kunnen veroorzaken. De identificatie van de specifieke verwekker is cruciaal voor een accurate diagnose en de juiste therapeutische aanpak van huid- en wondinfecties. |
| Overdracht | Het proces waardoor ziekteverwekkers van de ene bron naar een andere worden verspreid. Bij huid- en wondinfecties vindt overdracht vaak plaats door direct contact, maar ook via indirect contact of vanuit de lichaamseigen flora bij een verzwakte barrièrefunctie van de huid. |
| Incubatietijd | De periode tussen de blootstelling aan een ziekteverwekker en het optreden van de eerste klinische symptomen. De incubatietijd kan sterk variëren afhankelijk van het type verwekker en de algemene gezondheidstoestand van de persoon. |
| Pathogenese | De ontwikkeling en het mechanisme van een ziekte, inclusief hoe een ziekteverwekker weefselschade veroorzaakt. Bij huid- en wondinfecties omvat dit de lokale proliferatie van kiemen die de afweer bemoeilijken en leiden tot weefselschade. |
| Antibiotica-resistentie | Het vermogen van bacteriën om te overleven en te groeien ondanks blootstelling aan antibiotica die normaal gesproken hun groei zouden remmen of ze zouden doden. Penicillinase is een enzym dat door bacteriën geproduceerd kan worden om bepaalde antibiotica, zoals penicilline, af te breken. |
| MRSA | Methicilline-resistente Staphylococcus aureus, een type bacterie dat resistent is tegen methicilline en andere bèta-lactam antibiotica. MRSA-infecties kunnen ernstig verlopen en vereisen specifieke behandelingsstrategieën. |
| Impetigo | Een oppervlakkige huidinfectie, voornamelijk veroorzaakt door Staphylococcus aureus of groep A streptokokken. Het kenmerkt zich door de vorming van blaasjes of puistjes die korstjes vormen, en komt vaker voor bij kinderen. |
| Folliculitis | Een ontsteking van de haarzakjes, meestal veroorzaakt door Staphylococcus aureus. Dit kan leiden tot kleine puistjes met een geel puntje en kan verergeren tot een furunkel of karbonkel. |
| Furunkel | Een diepere, lokale abcesvorming in een haarzakje, vaak veroorzaakt door Staphylococcus aureus. Een reeks furunkels die samensmelten en fistels vormen, wordt een karbonkel genoemd. |
| Erysipelas | Een acute bacteriële huidinfectie die voornamelijk de dermis en subcutis aantast, meestal veroorzaakt door groep A streptokokken. Het kenmerkt zich door scherp begrensde, rode, verheven plekken, vaak gepaard gaande met koorts en algemene malaise. |
| Cellulitis | Een bacteriële infectie van de diepere huidlagen (dermis en subcutis), veroorzaakt door zowel groep A streptokokken als Staphylococcus aureus. Cellulitis is doorgaans minder scherp begrensd dan erysipelas en kan dieper in het weefsel doordringen. |
| Necrotiserende infectie | Een ernstige infectie die leidt tot de afsterving van weefsels. Dit kan worden veroorzaakt door diverse bacteriën, waaronder groep A streptokokken, Staphylococcus aureus, en anaëroben zoals Clostridium perfringens, en kan zich snel uitbreiden met potentieel levensbedreigende gevolgen zoals sepsis en orgaanfalen. |
| Gasgangreen | Een ernstige infectie veroorzaakt door Clostridium perfringens, waarbij weefsels afsterven door de productie van gas en toxines. De bacteriën gedijen in anaërobe omstandigheden, zoals in diep, beschadigd weefsel, en kunnen leiden tot snelle weefseldestructie en systemische complicaties. |
| Herpes labialis | Een veelvoorkomende, recidiverende infectie die wordt veroorzaakt door het herpes simplex virus (HSV), met name HSV-1. Het manifesteert zich klinisch als blaasjes, ook wel koortsblaasjes genoemd, rond de lippen en mond, die ontstaan na reactivatie van het virus. |
| Varicella (waterpokken) | Een zeer besmettelijke virale infectie veroorzaakt door het varicella-zostervirus (VZV). De primaire infectie kenmerkt zich door jeukende blaasjes die korstjes worden en verspreid zijn over het lichaam. |
| Zona (gordelroos) | Een reactivatie van het varicella-zostervirus (VZV), dat zich manifesteert als een pijnlijke uitslag langs een dermatoom, meestal aan één zijde van het lichaam. De aandoening kan gepaard gaan met hevige zenuwpijn, bekend als postherpetische neuralgie. |
| Verrucae vulgares (wratjes) | Huidlaesies veroorzaakt door infectie met het humaan papillomavirus (HPV). Wratjes zijn overdraagbaar door direct contact en kunnen op verschillende delen van het lichaam voorkomen. |
| Tinea pedis (atleetvoet) | Een veelvoorkomende schimmelinfectie van de voeten, veroorzaakt door dermatofyten. Het kenmerkt zich door roodheid, schilfering en jeuk, en gedijt in vochtige, afgesloten omstandigheden. |
| Dermatofytosen | Infecties van de huid, haar en nagels veroorzaakt door schimmels die zich voeden met keratine. Voorbeelden hiervan zijn tinea pedis (atleetvoet), tinea corporis (ringworm) en tinea unguium (onychomycose). |
| Candidiasis | Een infectie veroorzaakt door gisten van het geslacht Candida, met name Candida albicans. Deze infecties komen vaak voor in vochtige huidplooien, de vagina, of kunnen systemisch verlopen bij immuungecompromitteerde personen. |
| Vaginitis | Ontsteking van de vagina, vaak veroorzaakt door een verstoring van de normale vaginale flora, leidend tot symptomen zoals abnormaal vaginaal verlies, jeuk of een branderig gevoel. |
| Bacteriële vaginose (BV) | Een aandoening waarbij de normale lactobacillen-gedomineerde vaginale flora wordt vervangen door een overgroei van andere bacteriën, zoals Gardnerella vaginalis, wat kan leiden tot stinkende fluor en een verhoogd risico op andere infecties. |
| Trichomonas vaginalis vaginitis | Een vaginitis veroorzaakt door de parasiet *Trichomonas vaginalis*, beschouwd als een seksueel overdraagbare aandoening (SOA), die symptomen kan geven zoals fluor, jeuk en een branderig gevoel. |
| SOA (Seksueel Overdraagbare Aandoening) | Een infectie die primair wordt overgedragen via seksueel contact, met pathogenen die zich kunnen manifesteren in genitale infecties of systemische complicaties kunnen veroorzaken. |
| Urethritis | Ontsteking van de urinebuis (urethra), vaak een symptoom van genitale infecties zoals gonorroe of chlamydia, gekenmerkt door pijn of een branderig gevoel bij het plassen en afscheiding. |
| Cervicitis | Ontsteking van de baarmoederhals (cervix), vaak veroorzaakt door SOA's zoals gonorroe of chlamydia, wat kan leiden tot afwijkende vaginale afscheiding of bloedingen. |
| PID (Pelvic Inflammatory Disease) | Pelvische Inflammatoire Ziekte, een opstijgende infectie die begint in de vagina of baarmoederhals en zich verspreidt naar de bovenste voortplantingsorganen, vaak een complicatie van SOA's. |
| Ulcera | Zweren, oppervlakkige wonden die kunnen ontstaan als symptoom van genitale infecties zoals syfilis of genitale herpes. |
| Vesikels | Kleine met vocht gevulde blaasjes, vaak een vroeg symptoom van genitale herpes. |
| Gonorroe | Een seksueel overdraagbare aandoening veroorzaakt door de bacterie *Neisseria gonorrhoeae*, die urethritis bij mannen en vaak milde tot geen symptomen bij vrouwen kan veroorzaken, met risico op opstijgende infecties. |
| Chlamydia | Een seksueel overdraagbare aandoening veroorzaakt door de bacterie *Chlamydia trachomatis*, die asymptomatisch kan verlopen maar kan leiden tot urethritis, cervicitis en op lange termijn infertiliteit. |
| Mycoplasma genitalium | Een bacterie die genitale infecties kan veroorzaken en wordt vermoed pathogeen te zijn met een vergelijkbaar spectrum aan infecties als *Chlamydia trachomatis*. |
| Genitale herpes | Een virale infectie veroorzaakt door het herpes simplex virus (HSV), gekenmerkt door terugkerende, pijnlijke blaasjes of ulcera op de geslachtsdelen. |
| HPV (Humaan Papillomavirus) | Een groep virussen waarvan bepaalde types genitale wratten kunnen veroorzaken en andere een verhoogd risico op kanker, met name baarmoederhalskanker, met zich meebrengen. |
| Syfilis | Een bacteriële seksueel overdraagbare aandoening veroorzaakt door *Treponema pallidum*, die zich in verschillende stadia (primair, secundair, tertiair) kan manifesteren met diverse symptomen en potentiële langdurige orgaanschade. |
| Ulcus durum (Sjanker) | Een pijnloze, harde zweer die het eerste teken is van primaire syfilis. |
| Clue cells | Vaginale epitheelcellen die bedekt zijn met bacteriën (*Gardnerella vaginalis*), een kenmerkend microscopisch teken van bacteriële vaginose. |
| Serologie | Een diagnostische methode die antilichamen in het bloed detecteert om de aanwezigheid van een infectie aan te tonen. |
| Centrale zenuwstelsel (CZS) | Het CZS omvat de hersenen en het ruggenmerg. Infecties van dit gebied kunnen leiden tot ernstige neurologische symptomen en complicaties. |
| Meningeale prikkeling | Een symptoom dat wijst op ontsteking van de hersenvliezen, vaak geassocieerd met infecties van het centrale zenuwstelsel. Klassieke tekenen zijn nekstijfheid. |
| Intracraniële overdruk | Een verhoogde druk binnen de schedel, die kan ontstaan door infecties of ontstekingen in de hersenen. Symptomen kunnen braken, hoofdpijn en bewustzijnsveranderingen omvatten. |
| Septische embolen | Bloedstolsels die geïnfecteerd zijn en zich via de bloedbaan kunnen verspreiden naar andere organen, waaronder de hersenen, wat kan leiden tot infarcten. |
| Lumbaal vocht (liquor cerebrospinalis) | Vocht dat zich in de hersenkamers en het ruggenmerg bevindt. Analyse hiervan, zoals celtelling en biochemie, is cruciaal voor de diagnose van CZS-infecties. |
| Celsamenstelling lumbaal vocht | De verhouding van verschillende celtypen (bv. lymfocyten, neutrofielen) in het lumbale vocht kan indicatief zijn voor het type infectie (viraal of bacterieel). |
| Biochemie lumbaal vocht | Analyse van stoffen zoals eiwit en glucose in het lumbale vocht, die kan helpen bij het onderscheiden van virale en bacteriële CZS-infecties. |
| Opportunistische pathogenen | Micro-organismen die normaal gesproken geen infectie veroorzaken bij gezonde individuen, maar wel ziekte kunnen oproepen bij personen met een verzwakt immuunsysteem. |
| Immuungepriviligeerde zone | Een lichaamsgebied, zoals het CZS, dat afgeschermd is van het immuunsysteem om overmatige reacties te voorkomen. Dit kan echter ook de bestrijding van infecties bemoeilijken. |
| Fulminant verloop | Een zeer snelle en ernstige ontwikkeling van een ziekte, die levensbedreigend kan zijn. Dit wordt soms gezien bij ernstige lever- of CZS-infecties. |
| Leverfunctiestoornis | Een verminderd vermogen van de lever om zijn normale functies uit te voeren, wat kan leiden tot symptomen zoals geelzucht en malaise. |
| Hepatitis | Een ontsteking van de lever, meestal veroorzaakt door virale infecties (zoals hepatitis A, B, C, D, E), maar ook door toxines of auto-immuunziekten. |
| Geelzucht (icterus) | Een gelige verkleuring van de huid en het oogwit, veroorzaakt door een verhoogd bilirubinegehalte in het bloed, vaak een symptoom van leverproblemen. |
| PCR (Polymerase Chain Reaction) | Een laboratoriumtechniek die gebruikt wordt om specifieke DNA- of RNA-sequenties te vermenigvuldigen, waardoor pathogenen detecteerbaar worden, zelfs in kleine hoeveelheden. |
| Hepatocellulair carcinoom | Kanker van de levercellen, een mogelijke langetermijncomplicatie van chronische virale hepatitis (met name HBV en HCV). |
| Transmissie | Het proces waarbij een ziekteverwekker van de ene persoon op de andere wordt overgedragen. |
| Fecaal-orale transmissie | Een overdrachtsroute van ziekteverwekkers waarbij besmet materiaal via de ontlasting wordt verspreid en vervolgens via de mond wordt ingenomen, vaak door slechte hygiëne. |
| Bloed-bloed contact | Een transmissieroute waarbij bloed van een geïnfecteerde persoon in contact komt met het bloed van een andere persoon, wat vaak voorkomt bij het delen van naalden of via medische procedures. |
| Chronische infectie | Een infectie die langdurig aanhoudt, vaak langer dan zes maanden, en waarbij de ziekteverwekker in het lichaam aanwezig blijft. |
| Antivirale middelen | Medicijnen die specifiek gericht zijn op het remmen van de replicatie van virussen, gebruikt bij de behandeling van virale infecties zoals herpes en hepatitis. |
| Vaccinatie | Het toedienen van een vaccin om immuniteit tegen een specifieke ziekteverwekker op te wekken, een belangrijke preventieve maatregel tegen diverse infecties. |
| CMV (Cytomegalovirus) | Een virus dat, indien het tijdens de zwangerschap wordt opgelopen als een primo-infectie, kan leiden tot infectie van de foetus en congenitale afwijkingen, wat het momenteel de belangrijkste oorzaak van dergelijke afwijkingen maakt. |
| Serostatus | De bepaling van de aanwezigheid en/of de hoeveelheid van antilichamen in het bloed, wat informatie geeft over een doorgemaakte of actieve infectie met een specifieke ziekteverwekker. |
| IgG antilichamen | Immunoglobuline G antistoffen die langdurige immuniteit aangeven na een infectie of vaccinatie; hun aanwezigheid duidt op een eerdere blootstelling aan een pathogeen. |
| IgM antistoffen | Immunoglobuline M antistoffen die meestal duiden op een recente of acute infectie; hun afwezigheid helpt onderscheid te maken tussen een oude en een nieuwe infectie. |
| Aviditeit | Een maat voor de bindingssterkte van antilichamen (zoals IgG) aan het doelantigeen; lage aviditeit duidt vaak op een recente infectie, terwijl hoge aviditeit wijst op een infectie die langer geleden is opgelopen. |
| Rubella (rode hond) | Een virale infectie die teratogeen is, wat betekent dat het congenitale afwijkingen kan veroorzaken bij de foetus als de moeder tijdens de zwangerschap geïnfecteerd raakt. |
| HIV (Human Immunodeficiency Virus) | Een virus dat het immuunsysteem aantast en waarvoor behandeling tijdens de zwangerschap cruciaal is om overdracht naar de baby te voorkomen. |
| HBV (Hepatitis B virus) | Een virus dat leverontsteking veroorzaakt; screening tijdens de zwangerschap is belangrijk om preventieve maatregelen voor de pasgeborene te kunnen treffen. |
| VZV (Varicella Zoster Virus) | Het virus dat waterpokken en gordelroos veroorzaakt; infectie tijdens de zwangerschap kan risico’s met zich meebrengen voor de foetus. |
| Toxoplasmose | Een infectie veroorzaakt door de parasiet *Toxoplasma gondii*, die via contact met kattenuitwerpselen of onvoldoende verhit vlees kan worden overgedragen en schadelijk kan zijn voor de foetus. |
| Listeria monocytogenes | Een bacterie die listeriose kan veroorzaken, een ernstige infectie die met name gevaarlijk is voor zwangere vrouwen en hun ongeboren kind, en die vaak wordt geassocieerd met gecontamineerd voedsel. |
| bacteriurie | De aanwezigheid van bacteriën in de urine, wat tijdens de zwangerschap kan wijzen op een urineweginfectie die het risico op vroeggeboorte kan verhogen. |
| Groep B streptokokken | Een bacteriesoort die de darmen en de vagina kan koloniseren en bij de geboorte kan worden overgedragen, wat kan leiden tot neonatale sepsis (bloedvergiftiging) bij de pasgeborene. |
| RT-PCR (Reverse Transcription Polymerase Chain Reaction) | Een moleculaire techniek die gebruikt wordt om viraal RNA te detecteren en te kwantificeren, en die gevoeliger is dan antigen detectie voor het diagnosticeren van virale infecties. |
| Teratogeen | Een stof of factor die in staat is om aangeboren afwijkingen te veroorzaken tijdens de foetale ontwikkeling. |
| Malformatie | Een aangeboren misvorming of afwijking in de structuur of functie van een lichaamsdeel of orgaan. |
| Preconceptie | De periode voorafgaand aan de conceptie (bevruchting), waarin medische controles en preventieve maatregelen, zoals vaccinaties en screenings, worden uitgevoerd om de gezondheid van moeder en kind te optimaliseren. |
| Perinataal | De periode rondom de geboorte, die zowel de late zwangerschap als de periode direct na de bevalling omvat. |
| Primo-infectie | De eerste infectie met een specifiek pathogeen in een individu. |
| Postnataal | De periode na de geboorte. |
| Congenitaal | Aangeboren; aanwezig vanaf de geboorte. |
| Sepsis | Een levensbedreigende toestand die ontstaat wanneer het immuunsysteem van het lichaam overmatig reageert op een infectie, wat leidt tot schade aan eigen weefsels en organen. |
| Lymfadenopathie | Een abnormale vergroting van lymfeklieren, die veroorzaakt kan worden door infecties, ontstekingen, of kwaadaardige aandoeningen. Bij infectieuze oorsprong is het een teken van een veralgemeende lymphoproliferatie, vaak als reactie op een virale infectie. |
| Lymfadenitis | Een ontsteking van een lymfeklier, meestal als reactie op een lokale infectie waarbij bacteriën via lymfevaten de klier bereiken, wat leidt tot pijnlijke en geïnflammeerde klieren. |
| Mononucleosis infectiosa (klierkoorts) | Een virale infectie, voornamelijk veroorzaakt door Epstein-Barr virus (EBV), die gekenmerkt wordt door symptomen als faryngitis, koorts, vermoeidheid en lymfadenopathie. In 10% van de gevallen kan cytomegalovirus (CMV) een vergelijkbaar beeld veroorzaken. |
| Cytomegalovirus (CMV) | Een herpesvirus dat, net als EBV, een mononucleose-achtig syndroom kan veroorzaken, vooral bij immuungecompromitteerde patiënten. Overdracht vindt plaats via speeksel en urine. |
| Systemisch Inflammatoir Respons Syndroom (SIRS) | Een algehele ontstekingsreactie in het lichaam, die niet uitsluitend door infecties wordt veroorzaakt. Symptomen omvatten koorts of hypothermie, versnelde ademhaling en verhoogde hartslag. |
| Multi-orgaanfalen (MOF) | Het falen van meerdere vitale organen tegelijkertijd, vaak een gevolg van ernstige infecties, SIRS of sepsis, waarbij de secundaire schade aan het lichaam steeds moeilijker te herstellen is. |
| Endocarditis | Een infectie van het endotheel, de binnenbekleding van het hart, met name aan de hartkleppen. Dit kan leiden tot hartklepafwijkingen, verminderde pompfunctie en strooi-infecties via de bloedbaan. |
| Bacteriëmie | De aanwezigheid van bacteriën in de bloedbaan. Dit kan transiënt zijn, bijvoorbeeld na tandenpoetsen, of een gevolg zijn van een infectiehaard buiten de bloedbaan. |
| Vegetatie | Een met bacteriën geïnfecteerde trombus op het endotheel van het hart, vaak geassocieerd met endocarditis. Deze vegetaties kunnen fragmenteren en embolieën vormen die naar andere organen reizen. |
| Prothese-infectie | Een infectie die optreedt op of rondom geïmplanteerd medisch materiaal, zoals kunsthartkleppen, gewrichtsprothesen of katheters. Deze infecties zijn vaak moeilijk te behandelen en vereisen vaak verwijdering van de prothese. |
| Biofilm | Een laag van micro-organismen, ingebed in een zelfgeproduceerde matrix van polymeren, die zich hecht aan oppervlakken, inclusief medische implantaten. Biofilms bieden bescherming aan de bacteriën tegen het immuunsysteem en antibiotica. |
Cover
TOL 4. De Huid.pdf
Summary
# De bouw en functies van de huid
De huid, het grootste orgaan van het menselijk lichaam, is een complex en dynamisch weefsel dat een cruciale rol speelt in de bescherming en regulatie van het interne milieu van het lichaam [3](#page=3).
### 1.1 De anatomische lagen van de huid
De huid is opgebouwd uit drie hoofdlagen, elk met specifieke structurele en functionele eigenschappen:
#### 1.1.1 De epidermis
De epidermis vormt de buitenste laag van de huid en fungeert als de primaire barrière tussen het lichaam en de externe omgeving. De integriteit van de epidermis is essentieel voor het voorkomen van infecties en allergische reacties; beschadiging, zoals bij brandwonden of eczeem, verhoogt de vatbaarheid voor bacteriële infecties [4](#page=4) [5](#page=5).
#### 1.1.2 De dermis
Onder de epidermis bevindt zich de dermis, een dikkere laag van bindweefsel. Deze laag bevat structuren zoals haren, zweetklieren en talgklieren [4](#page=4).
#### 1.1.3 De hypodermis
Onder de dermis ligt de hypodermis, die strikt genomen niet tot de huid wordt gerekend, maar voornamelijk uit vetweefsel bestaat [4](#page=4).
### 1.2 De algemene eigenschappen van de huid
De huid is zowel flexibel als sterk en bedekt een aanzienlijk oppervlak van het lichaam [4](#page=4).
#### 1.2.1 Grootte en oppervlakte
De huid weegt ongeveer 5,5% van het totale lichaamsgewicht. De dikte van de huid varieert aanzienlijk, van 0,5 mm tot 4 mm. Het totale huidoppervlak beslaat tussen de 1,5 en 2 vierkante meter [23](#page=23).
##### 1.2.1.1 Berekening van het huidoppervlak
Het huidoppervlak kan worden berekend met behulp van de formule van Mosteller [23](#page=23).
#### 1.2.2 Functies van de huid
Het integumentum, het stelsel dat bestaat uit de huid, nagels, zweet- en talgklieren en sensorische cellen, heeft als voornaamste functie het handhaven van homeostase, oftewel het behoud van het interne milieu. Daarnaast vervult de huid de volgende essentiële functies [24](#page=24) [3](#page=3):
1. **Thermoregulatie:** Het reguleren van de lichaamstemperatuur [24](#page=24).
2. **Bescherming:** Het beschermen van het lichaam tegen invloeden uit de externe omgeving [24](#page=24).
3. **Vitamine D aanmaak:** Het produceren van vitamine D [24](#page=24).
4. **Voorkomen van uitdroging:** Het tegengaan van vochtverlies [24](#page=24).
5. **Sensatie:** Het waarnemen van pijn, druk en temperatuur [24](#page=24).
> **Tip:** Het integumentum is een orgaanstelsel, niet slechts één orgaan [3](#page=3).
> **Tip:** Diverse uiterlijke aanpassingen zoals make-up, tattoos en piercings maken gebruik van de huid voor expressie [3](#page=3).
---
# Brandwonden: gradaties, oorzaken en ernstbepaling
Dit onderwerp behandelt de classificatie van brandwonden op basis van hun diepte, de diverse etiologische factoren die brandwonden veroorzaken, en de criteria die worden gebruikt om de ernst van een brandwond te bepalen.
### 2.1 Gradaties van brandwonden
Brandwonden worden ingedeeld op basis van de diepte van de huidbeschadiging [5](#page=5).
#### 2.1.1 Eerstegraads brandwonden
Eerstegraads brandwonden betreffen uitsluitend de epidermis. De symptomen omvatten roodheid, lichte zwelling, afwezigheid van blaren, pijn en een positieve capillaire refill [6](#page=6).
#### 2.1.2 Tweedegraads brandwonden
Tweedegraads brandwonden beschadigen de epidermis en (een deel van) de dermis [7](#page=7).
##### 2.1.2.1 Oppervlakkige tweedegraads brandwonden
Deze brandwonden kenmerken zich door roodheid, blaarvorming, hevige pijn, positieve capillaire refill en sensibiliteit bij een priktest. Ze zijn vaak omgeven door eerstegraads brandwonden [7](#page=7).
##### 2.1.2.2 Diepere tweedegraads brandwonden
Bij diepere tweedegraads brandwonden is de epidermis en een groot deel van de dermis aangetast. De huid wordt beschreven als wit glanzend met rode puntjes, met verminderde sensibiliteit, hevige pijn, vertraagde capillaire refill en minder exsudaat [8](#page=8).
#### 2.1.3 Derdegraads brandwonden
Derdegraads brandwonden beschadigen de volledige huid, inclusief epidermis, dermis en onderliggende structuren zoals haarfollikels, talg- en zweetklieren. De huid kan wit/geel, bruin of zwart zijn en perkament- of lederachtig aanvoelen. Deze brandwonden zijn pijnloos, zonder sensibiliteit en zonder capillaire refill [9](#page=9).
#### 2.1.4 Vierdegraads brandwonden
Vierdegraads brandwonden tasten de volledige huid en onderliggende structuren aan, waaronder spieren, vet en bot. Symptomen zijn verkoling, een zwarte kleur, gevoelloosheid en totaal functieverlies, wat resulteert in een zeer slechte prognose [10](#page=10).
### 2.2 Oorzaken van brandwonden
Brandwonden kunnen door diverse factoren worden veroorzaakt [13](#page=13) [14](#page=14).
#### 2.2.1 Thermische oorzaken
Dit is een veelvoorkomende oorzaak, met name bij kinderen, en leidt vaak tot tweedegraads of derdegraads brandwonden [13](#page=13).
* **Vlamverbranding:** Veroorzaakt door huisbrand, barbecue, explosies, of inhalatieletsels [13](#page=13).
* **Flitsverbranding:** Ontstaat door stralingshitte en is doorgaans oppervlakkig [13](#page=13).
* **Contactverbranding:** De ernst hangt af van de duur, temperatuur en druk [13](#page=13).
#### 2.2.2 Chemische verbranding
Chemische stoffen kunnen weefselbeschadiging veroorzaken tot het punt van inactiviteit [14](#page=14).
#### 2.2.3 Elektrische verbranding
Elektrische verbrandingen kunnen zowel interne als externe schade aan het lichaam toebrengen [14](#page=14).
#### 2.2.4 Pekverbranding
Pekverbrandingen zijn doorgaans oppervlakkig en worden gekenmerkt door het kleven van de substantie aan de huid [14](#page=14).
#### 2.2.5 Verbranding door licht
Dit type verbranding, veroorzaakt door zonlicht of zonnebanken, is meestal oppervlakkig en kan worden voorkomen [14](#page=14).
#### 2.2.6 Verbranding door bestraling
Vaak voorkomend bij oncologische patiënten, deze brandwonden zijn doorgaans oppervlakkig [14](#page=14).
### 2.3 Ernstbepaling van brandwonden
De ernst van een brandwond wordt bepaald door een combinatie van factoren [15](#page=15).
#### 2.3.1 Factoren die de ernst beïnvloeden
* Percentage verbrand lichaamsoppervlak [15](#page=15).
* Diepte van de brandwond [15](#page=15).
* Leeftijd van het slachtoffer [15](#page=15).
* Medische voorgeschiedenis [15](#page=15).
* Aanwezigheid van inhalatieletsel [15](#page=15).
* Locatie van de brandwond [15](#page=15).
* Oorzaak van de verbranding [15](#page=15).
* Bijkomende letsels [15](#page=15).
#### 2.3.2 Factoren die de diepte beïnvloeden
De diepte van de brandwond is mede afhankelijk van:
* Tijdsduur van blootstelling [16](#page=16).
* Temperatuur [16](#page=16).
* Oorzaak van de brandwond [16](#page=16).
* Plaats op het lichaam [16](#page=16).
* Leeftijd (volwassene, kind, oudere) [16](#page=16).
#### 2.3.3 Berekening van lichaamsoppervlak
Om het verbrande lichaamsoppervlak te kwantificeren, worden twee methoden gebruikt:
##### 2.3.3.1 Handpalm methode
Deze methode is geschikt voor kleine brandwonden. Eén procent van het lichaamsoppervlak komt overeen met de grootte van de handpalm van het slachtoffer [17](#page=17).
##### 2.3.3.2 De regel van 9
Bij deze methode vertegenwoordigt elk deel van het lichaam ongeveer 9% of een veelvoud daarvan van het totale lichaamsoppervlak [17](#page=17):
* Hoofd: 9%
* Borstkas: 2 x 9% = 18%
* Buik: 2 x 9% = 18%
* Bovenste ledematen: 2 x 9% = 18%
* Onderste ledematen: 4 x 9% = 36%
* Genitaliën: 1%
#### 2.3.4 Criteria voor spoedopname
Bepaalde brandwonden vereisen directe opname op de spoedeisende hulp [18](#page=18) [19](#page=19).
##### 2.3.4.1 Algemene criteria
* Derde- en vierdegraads brandwonden [18](#page=18).
* Meer dan 2% tweedegraads brandwonden [18](#page=18).
* Circulaire brandwonden [18](#page=18).
* Elektrische of chemische brandwonden [18](#page=18).
* Brandwonden gepaard met een ander traumatisch letsel [18](#page=18).
* Rookinhalatie [18](#page=18).
* Betreffende kinderen en ouderen [18](#page=18).
##### 2.3.4.2 Specifieke locaties
Brandwonden op de volgende locaties zijn reden tot spoedopname:
* Handen [19](#page=19).
* Aangezicht [19](#page=19).
* Geslachtsdelen [19](#page=19).
* Borsten [19](#page=19).
* Perineum [19](#page=19).
---
# Specifieke onderdelen van de huid en hun functies
Deze sectie beschrijft de verschillende lagen van de huid, de epidermis met haar celtypen en stratificatie, de dermis met haar structuren, de hypodermis, en de factoren die huidskleur bepalen, inclusief de Fitzpatrick-huidtypes.
### 3.1 De epidermis
De epidermis is het buitenste laag van de huid en bestaat uit gekeratiniseerd meerlagig plaveiselepitheel. Het bevat geen bloedvaten, wat betekent dat letsel aan de epidermis niet zal bloeden [26](#page=26).
#### 3.1.1 Belangrijkste celtypes in de epidermis
De epidermis bestaat voornamelijk uit twee celtypes [26](#page=26):
* **Keratinocyten**: Deze vormen 90% van de cellen in de epidermis en produceren het eiwit keratine. Keratine is essentieel voor de beschermende eigenschappen van de huid [26](#page=26).
* **Melanocyten**: Deze vormen 8% van de cellen en produceren het pigment melanine, dat varieert van geel-rood tot bruin-zwart. Melanine beschermt de keratinocyten tegen schadelijke uv-straling van de zon [26](#page=26).
#### 3.1.2 Lagen van de epidermis
Keratinocyten zijn gerangschikt in vijf verschillende lagen, van diep naar oppervlakkig (#page=28, 29) [28](#page=28) [29](#page=29):
1. **Stratum basale**: Deze onderste laag bevat stamcellen die verantwoordelijk zijn voor de vernieuwing van de huid (#page=28, 29) [28](#page=28) [29](#page=29).
2. **Stratum spinosum**: De stekelige laag.
3. **Stratum granulosum**: De korrellaag.
4. **Stratum lucidum**: Deze laag is alleen aanwezig op de voetzolen en handpalmen (#page=28, 29) [28](#page=28) [29](#page=29).
5. **Stratum corneum**: De hoornlaag, het meest oppervlakkige deel van de epidermis, dat bestaat uit dode, afgevlakte keratinocyten.
### 3.2 De dermis
De dermis, ook wel de lederhuid genoemd, is de middelste laag van de huid. Het is opgebouwd uit vast bindweefsel dat zowel trekvast als elastisch is. Naast enkele fibroblasten, macrofagen en adipocyten, bevat de dermis relatief weinig cellen. De dermis bestaat uit twee lagen [31](#page=31):
* **Stratum reticulare**: De dikke, diepe laag, waarvan de naam 'netvormig' betekent [31](#page=31).
* **Stratum papillare**: De oppervlakkige, dunne laag, waarvan 'papil' verhevenheid betekent [31](#page=31).
#### 3.2.1 Functies van de dermis
De dermis is rijk aan bloedvaten, die zorgen voor vasoconstrictie en vasodilatatie om de lichaamstemperatuur te reguleren. De aanwezigheid van zenuwcellen maakt de dermis verantwoordelijk voor de sensorische functie van de huid. Daarnaast bevat de dermis haarfollikels, talgklieren en zweetklieren [32](#page=32).
#### 3.2.2 Haar
Haar is vrijwel overal op het lichaam aanwezig en de groei ervan is genetisch en hormonaal bepaald. Haar groeit vanuit een follikel, waaraan een spiertje, de *m. arrector pili*, gehecht is [33](#page=33).
#### 3.2.3 Zweetklieren
Er zijn drie tot vier miljoen zweetklieren in de huid, die verbonden zijn met haarfollikels of rechtstreeks met het huidoppervlak. Er worden twee soorten zweetklieren onderscheiden [35](#page=35):
1. **Eccriene zweetklieren**: Deze produceren zweet, dat voornamelijk uit water en ionen (zoals natrium en chloride) bestaat. Ze spelen een cruciale rol in thermoregulatie. Een persoon produceert per dag ongeveer 150 ml zweet [36](#page=36).
2. **Apocriene zweetklieren**: Deze worden pas actief tijdens de puberteit en bevinden zich rond de oksels en in het kruis. Ze zijn niet direct gerelateerd aan temperatuurregulatie, maar aan seksuele aantrekking door de productie van feromonen [36](#page=36).
#### 3.2.4 Talgklieren
Talgklieren bevinden zich rondom bijna elk haarfollikel. Talg heeft meerdere functies [37](#page=37):
* Het houdt haarwortels soepel [37](#page=37).
* Het gaat verdamping van water tegen [37](#page=37).
* Het houdt de huid soepel [37](#page=37).
* Het remt de groei van bacteriën [37](#page=37).
### 3.3 De hypodermis
De hypodermis, of onderhuidse bindweefsel, maakt strikt genomen geen deel uit van de huid zelf, maar verankert de huid met onderliggende spieren en botten. Het bestaat uit een combinatie van los bindweefsel en vetweefsel en bevat grote bloedvaten. De hypodermis heeft drie belangrijke functies [38](#page=38):
1. **Thermische isolatie**: Het vetweefsel helpt de lichaamswarmte te behouden [38](#page=38).
2. **Energieopslag**: Eén kilogram vetweefsel kan ongeveer 9.400 kilocalorieën aan energie opslaan [38](#page=38).
3. **Mechanische bescherming**: Het fungeert als een stootkussen dat inwendige organen beschermt tegen uitwendig trauma [38](#page=38).
### 3.4 Huidskleur
De huidskleur wordt bepaald door drie belangrijke pigmenten: melanine, caroteen en hemoglobine [39](#page=39).
#### 3.4.1 Fitzpatrick-huidtypes
Het Fitzpatrick-schaal categoriseert de huid op basis van haar reactie op blootstelling aan zonlicht, wat een indicatie geeft van gevoeligheid voor zonnebrand en het vermogen om bruin te worden (#page=41, 42) [41](#page=41) [42](#page=42).
* **Type I**: Zeer lichte huid, vaak met sproeten. Verbrandt altijd, wordt nooit bruin [41](#page=41).
* **Type II**: Licht gekleurde huid. Verbrandt meestal, wordt minimaal bruin [41](#page=41).
* **Type III**: Licht tot beige huid. Verbrandt soms, wordt geleidelijk bruin [41](#page=41).
* **Type IV**: Medium (lichtbruine) huid. Verbrandt zelden, wordt gemakkelijk bruin [42](#page=42).
* **Type V**: Donkerbruine huid. Verbrandt zelden, wordt diep bruin [42](#page=42).
* **Type VI**: Zeer donkerbruine tot zwarte huid. Verbrandt bijna nooit, wordt donkerder bruin [42](#page=42).
---
# Eerste hulp bij brandwonden
Dit deel beschrijft de essentiële stappen van eerste hulp bij brandwonden, met nadruk op veiligheid, het stoppen van de oorzaak, koelen van het slachtoffer, voorkomen van hypothermie en het belang van adequate pijnbestrijding [21](#page=21).
### 4.1 Algemene principes voor eerste hulp bij brandwonden
Bij het verlenen van eerste hulp aan een slachtoffer met brandwonden is het cruciaal om de volgende principes in acht te nemen:
* **Veiligheid**: Zorg eerst voor je eigen veiligheid en die van het slachtoffer [21](#page=21).
* **Stop de oorzaak**: Verwijder de oorzaak van de brandwonde onmiddellijk [21](#page=21).
* **ABC-benadering**: Volg de algemene eerstehulpbenadering (ademhaling, circulatie, bewustzijn) [21](#page=21).
* **Gebruik een brandlaken**: Indien de kledij van het slachtoffer in brand staat, gebruik dan een brandlaken om de vlammen te doven [21](#page=21).
* **Laat het slachtoffer rollen**: Stimuleer het slachtoffer om te rollen om de vlammen te doven, maar voorkom dat men de vlammen met de handpalmen dooft [21](#page=21).
* **Wikkel in een zuiver laken**: Wikkel het slachtoffer in een zuiver laken nadat de oorzaak is gestopt en de brand is gedoofd [21](#page=21).
### 4.2 Koelen van het slachtoffer
Het koelen van de brandwonde is een van de belangrijkste stappen in de eerste hulp en moet zo vlug mogelijk gebeuren [22](#page=22).
* **Duur**: Koel minimaal 20 minuten [22](#page=22).
* **Kledij**: Houd de kledij aan, tenzij het een chemische brandwonde betreft [22](#page=22).
* **Water**: Gebruik stromend lauw water met een temperatuur tussen 18°C en 25°C [22](#page=22).
**Voordelen van koelen:**
* Pijnstillend [22](#page=22).
* Stopt verdere verbranding [22](#page=22).
* Vermindert oedeem (zwelling) [22](#page=22).
* Verdunnen van eventuele chemische stoffen [22](#page=22).
### 4.3 Voorkomen van hypothermie
Hypothermie, of onderkoeling, vormt een ernstig risico bij brandwonden [21](#page=21).
**Oorzaken van hypothermie bij brandwonden:**
* **Verlies van huidbarrière**: De huid regelt normaal de lichaamstemperatuur, maar bij brandwonden valt deze bescherming weg, wat leidt tot warmteverlies [21](#page=21).
* **Verdamping**: Door vochtige, open brandwonden verliest het lichaam extra veel warmte en vocht [21](#page=21).
* **Infusie en spoeling**: Tijdens wondbehandelingen, zoals koelen met water of spoelen, kan de lichaamstemperatuur snel dalen, vooral bij grote wondoppervlakken [21](#page=21).
* **Omgevingsfactoren**: Slachtoffers worden vaak buiten of op de ongevalsplaats behandeld, waar koude een grotere rol speelt [21](#page=21).
### 4.4 Pijnbestrijding
Adequate pijnbestrijding is een essentieel onderdeel van de eerste hulp bij brandwonden [21](#page=21).
### 4.5 Indicaties voor rookinhalatie
Bij bepaalde situaties is er een verhoogd risico op rookinhalatie, wat medische urgentie vereist. Let op de volgende signalen [20](#page=20):
* Gesloten huisbrand [20](#page=20).
* Brandwonde in het aangezicht [20](#page=20).
* Verschroeide wenkbrauwen of neushaar [20](#page=20).
* Bewusteloosheid [20](#page=20).
* Roetkleurig sputum (slijm) [20](#page=20).
* Zwarte tong of keel [20](#page=20).
* Ademhalingsproblemen [20](#page=20).
> **Tip:** Rookinhalatie is een medische urgentie die onmiddellijke professionele hulp vereist.
> **Example:** Een slachtoffer dat uit een brandend gebouw wordt gehaald met zwarte rookresten rond de mond en neus, en die klaagt over ademhalingsmoeilijkheden, moet direct worden geëvalueerd op rookinhalatie [20](#page=20).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Integumentum | Het integumentum is het stelsel dat bestaat uit de huid, nagels, zweetklieren, talgklieren en sensorische cellen. Het vormt de buitenste beschermlaag van het lichaam. |
| Epidermis | De epidermis is de buitenste laag van de huid, bestaande uit meerlagig plaveiselepitheel. Deze laag bevat geen bloedvaten en fungeert als de initiële barrière met de buitenwereld. |
| Dermis | De dermis is de middelste, dikkere laag van de huid, bestaande uit bindweefsel. Deze laag bevat bloedvaten, zenuwen, haarfollikels, talgklieren en zweetklieren. |
| Hypodermis | De hypodermis, ook wel onderhuidse bindweefsel genoemd, ligt onder de dermis en bestaat voornamelijk uit vetweefsel. Het verankert de huid aan onderliggende structuren en zorgt voor thermische isolatie en energieopslag. |
| Keratinocyten | Keratinocyten zijn de meest voorkomende celtypes in de epidermis (90%). Ze produceren het eiwit keratine, dat de huid stevigheid en weerstand biedt. |
| Melanocyten | Melanocyten zijn cellen in de epidermis die het pigment melanine produceren. Melanine geeft de huidskleur en beschermt de keratinocyten tegen schadelijke uv-straling. |
| Melanine | Melanine is een pigment dat door melanocyten wordt geproduceerd en verantwoordelijk is voor de kleur van de huid, het haar en de ogen. Het biedt bescherming tegen uv-straling. |
| Vasoconstrictie | Vasoconstrictie is het vernauwen van bloedvaten. In de huid kan dit optreden om warmteverlies te beperken. |
| Vasodilatatie | Vasodilatatie is het verwijden van bloedvaten. In de huid kan dit optreden om warmte af te geven aan de omgeving. |
| Eccriene zweetklieren | Eccriene zweetklieren produceren zweet dat voornamelijk uit water en ionen bestaat. Deze klieren spelen een belangrijke rol bij thermoregulatie en de productie van zweet kan oplopen tot ongeveer 150 ml per dag. |
| Apocriene zweetklieren | Apocriene zweetklieren worden actief tijdens de puberteit en bevinden zich voornamelijk rond de oksels en in het kruis. Ze produceren stoffen die gelinkt zijn aan seksuele aantrekking (feromonen) en zijn niet direct betrokken bij temperatuurregulatie. |
| Talgklieren | Talgklieren zijn klieren die rond haarfollikels voorkomen en talg produceren. Talg houdt haarwortels en huid soepel, gaat verdamping van water tegen en remt de groei van bacteriën. |
| Homeostase | Homeostase is het vermogen van een organisme om zijn interne omgeving stabiel te houden, ondanks veranderingen in de externe omgeving. De huid draagt bij aan homeostase via functies zoals thermoregulatie en bescherming. |
| Thermoregulatie | Thermoregulatie is het proces waarbij het lichaam zijn interne temperatuur constant houdt. De huid speelt hierbij een cruciale rol door middel van zweten en bloedvatverwijding of -vernauwing. |
| Hypothermie | Hypothermie is een gevaarlijke daling van de lichaamstemperatuur. Dit kan optreden bij brandwonden door verlies van de huidbarrière, verdamping en invloed van de omgevingstemperatuur. |