Cover
Start now for free ***Nier 1 samenvatting.pdf
Summary
# Nierfysiologie en functies
De nieren vervullen zes cruciale functies in het lichaam, waaronder homeostatische regulatie, uitscheiding van afvalstoffen en hormoonproductie [1](#page=1).
### 1.1 De zes hoofdfuncties van de nieren
De belangrijkste functies van de nieren kunnen worden samengevat met het acroniem HURRAB [1](#page=1):
* **Homeostatische regulatie (pH):** Handhaving van een stabiele interne omgeving, waaronder de zuurgraad van het bloed. Braken is bijvoorbeeld een reactie op metabole acidose, waarbij het lichaam H+ (maagzuur) kwijtraakt [1](#page=1).
* **Uitscheiding van afvalstoffen:** Verwijdering van metabolische afvalproducten uit het bloed. Dit omvat de afbraakproducten ureum, urinezuur en creatinine [1](#page=1).
* **Regulatie osmolariteit:** Controle van de concentratie van opgeloste stoffen in het bloedplasma en lichaamswater. Osmolariteit wordt gemeten in mOsm/l plasma, terwijl osmolaliteit wordt gemeten in mOsm/kg water. Een hoge osmolariteit trekt water aan, terwijl een lage osmolariteit geen water aantrekt. De effectieve osmolariteit (tonicitieit) wordt geschat met de formule: $[Na^+] \times 2 + [glucose + [ureum]$. Stoffen die permeabel zijn voor de nier (zoals ureum) verdelen zich gelijkmatig over twee compartimenten, terwijl niet-permeabele stoffen (zoals natrium en glucose) zich in één compartiment concentreren en water aantrekken [1](#page=1).
* **Regulatie extracellulair volume en bloeddruk:** Handhaving van het juiste volume van het extracellulaire vocht en de bloeddruk. Dit wordt sterk beïnvloed door de regulatie van natrium ($Na^+$). De gemiddelde arteriële bloeddruk (MAP) kan worden berekend als: $MAP = DBP + \frac{1}{3} (SBP - DBP)$ [1](#page=1) [2](#page=2).
* **Aanmaak van hormonen:** Productie van essentiële hormonen. Dit omvat erytropoëtine (Epo), dat de aanmaak van rode bloedcellen stimuleert; renine, dat het renine-angiotensine-aldosteron-systeem (RAAS) initieert voor de regulatie van zoutbalans en bloeddruk; en 1-𝛼-hydroxylase, dat 25-OH vitamine D omzet naar de actieve vorm 1,25-OH vitamine D (calcitriol). Calcitriol reguleert de calciumbalans en heeft ook een effect op de bijschildklier. Een tekort aan 1,25-OH vitamine D kan leiden tot hypokaliëmie [1](#page=1).
* **Behoud van ionenbalans:** Essentieel voor het handhaven van de juiste concentraties van ionen in het lichaam, zoals kalium ($K^+$) en calcium ($Ca^{2+}$). Een teveel aan $K^+$ kan leiden tot hartritmestoornissen, terwijl een tekort kan resulteren in spierzwakte. Een verhoogd $Ca^{2+}$ kan dehydratatie veroorzaken, terwijl een verlaagd $Ca^{2+}$ kan leiden tot irritatie van het zenuwstelsel. Een slechte balans kan ook leiden tot oedeem [2](#page=2).
### 1.2 Afvalstoffen en hun betekenis
De nieren zijn verantwoordelijk voor de uitscheiding van verschillende afvalproducten:
* **Ureum:** Een afbraakproduct van eiwitmetabolisme, waarvan een ophoping kan leiden tot jeuk. Ureum is een permeabele stof die zich gelijkmatig verdeelt over lichaamscompartimenten [1](#page=1).
* **Urinezuur:** Ontstaat uit de afbraak van purines. Een teveel kan leiden tot jicht [1](#page=1).
* **Creatinine:** Een afbraakproduct van fosfocreatine in spierweefsel. Het is een belangrijke marker voor het inschatten van de glomerulaire filtratiesnelheid (GFR). Serumcreatinine stijgt wanneer de nierfunctie (GFR) met 50% is afgenomen [1](#page=1) [2](#page=2).
### 1.3 Regulatie van bloeddruk en vochtbalans
De nieren spelen een centrale rol in de regulatie van de bloeddruk en het extracellulaire volume door middel van systemen zoals RAAS [1](#page=1) [2](#page=2).
* **Renale bloedflow:** De doorbloeding van de nieren kan worden berekend met de formule: $Renale \, bloedflow = \frac{GFR}{filtratiefractie}$ [3](#page=3).
* **Vasculaire weerstand:** Vasoconstrictie van de afferente arteriolen verhoogt de weerstand, wat resulteert in een lagere renale bloedflow, hydrostatische druk en GFR. Omgekeerd neemt de renale bloedflow en GFR toe wanneer de afferente arteriolen verwijden [3](#page=3).
* **Effect van plasma-eiwitten:** Een daling van plasma-eiwitten leidt tot een afname van de oncotische druk, waardoor de glomerulaire filtratie toeneemt [3](#page=3).
### 1.4 Glomerulaire filtratie
De glomerulus is de primaire filter van de nieren, waar ongeveer 20% van het plasma wordt gefiltreerd [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Glomerulaire filtratiebarrière:** Deze bestaat uit endotheelcellen, de glomerulaire basale membraan (GBM) met collageen en matrixeiwitten, en slit-diafragma's. Het is de belangrijkste barrière voor eiwitten [2](#page=2).
* **Glomerulaire filtratiedruk:** De netto filtratiedruk wordt berekend als de hydrostatische druk minus de osmotische druk en de vloeistofdruk in de ruimte van Bowman: $PH - \pi - P_{fluid} = 55 \, mmHg - 30 \, mmHg - 15 \, mmHg = 10 \, mmHg$ [2](#page=2).
* **GFR (Glomerulaire Filtratie Snelheid):** De GFR kan worden gereguleerd door autoregulatiemechanismen [2](#page=2):
* **Myogene respons:** Reactie van de arteriële wand op veranderingen in bloedflow [2](#page=2).
* **Hormonale en autonome controle:** Regulatie via weerstand van vaten of de filtratiecoëfficiënt [2](#page=2).
* **Tubuloglomerulaire feedback:** Paracriene controle via de macula densa [2](#page=2).
* **Factoren die GFR beïnvloeden:**
* Sympatische neuronen veroorzaken vasoconstrictie [2](#page=2).
* Angiotensine II veroorzaakt vasoconstrictie van de efferente arteriolen [2](#page=2).
* Prostaglandines veroorzaken vasodilatatie van de afferente arteriolen [2](#page=2).
* Bij lage flow in de afferente arteriole wordt renine vrijgezet [2](#page=2).
* De macula densa produceert paracriene factoren die de diameter van de afferente arteriolen beïnvloeden [2](#page=2).
* Lage stroom leidt tot de vrijzetting van prostaglandines, terwijl hoge stroom leidt tot de vrijzetting van adenosine [2](#page=2).
* Afgenomen perfusie resulteert in stijging van prostaglandines en angiotensine II [2](#page=2).
### 1.5 Tubulaire processen: reabsorptie, secretie en excretie
Na filtratie in de glomerulus ondergaan vloeistoffen en opgeloste stoffen verdere bewerking in de tubuli [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Tubulaire reabsorptie:** Nutriënten en water worden terug opgenomen in het bloed via epitheliaal transport (apicale en basolaterale membraan) of paracellulair transport (via cel-cel juncties). De $Na^+K^+$-ATPase pomp aan de basolaterale zijde speelt een cruciale rol in het handhaven van een lage natriumconcentratie in de cellen. Ureum wordt passief gereabsorbeerd via de paracellulaire weg. Plasma-eiwitten worden gereabsorbeerd via receptor-gemedieerde endocytose, waarbij megaline een belangrijk transporteiwit is [3](#page=3).
* **Tubulaire secretie:** Actieve afgifte van stoffen vanuit het bloed naar het tubulaire lumen. Dit is een competitief proces waarbij één transporter verschillende stoffen kan transporteren. De Organic Anion Transporter (OAT) werkt via tertiair actief transport [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Renale drempel:** De plasmaconcentratie van een stof waarbij de tubuli de maximale capaciteit voor reabsorptie bereiken. Filtratie kan niet satureren, maar reabsorptie wel. De renale drempel voor glucose ligt rond de 180 mg/100ml plasma [3](#page=3).
* **Excretie:** De uiteindelijke uitscheiding van stoffen in de urine via de ductus colligens naar de ureter en blaas. De formule voor excretie is: $Excretie = Filtratie - Reabsorptie + Secretie$ [2](#page=2).
> **Tip:** De nieren ontvangen ongeveer 20-25% van het hartdebiet, wat neerkomt op ongeveer 600 ml plasma per minuut [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** SGLT2-inhibitoren remmen de reabsorptie van glucose in de tubuli, waardoor de renale drempel voor glucose wordt verlaagd en glucose in de urine wordt uitgescheiden. Penicilline wordt gefiltreerd en extra gesecreteerd in de proximale tubulus. Probenecid, een competitieve inhibitor van OAT, kan de werkingsduur van penicilline verlengen en heeft een uricosurisch effect, wat nuttig kan zijn bij jicht [3](#page=3).
### 1.6 Nierfunctiemeting
De nierfunctie, met name de GFR, kan worden beoordeeld aan de hand van klaring [3](#page=3).
* **Klaring:** De snelheid waarmee een stof uit het lichaam verdwijnt door excretie of metabolisme. Het wordt uitgedrukt in ml plasma per minuut. De formule voor klaring is: $Klaring = \frac{Excretiesnelheid}{Concentratie \, in \, plasma}$ [3](#page=3).
* **Inulineklaring:** De klaring van inuline is gelijk aan de GFR, wat een nauwkeurige maat is voor de filtratiesnelheid [3](#page=3).
* **Interpretatie van klaring:**
* Klaring < GFR (100 ml/min): Er vindt netto reabsorptie van de stof plaats [3](#page=3).
* Klaring > GFR (100 ml/min): Er vindt netto secretie van de stof plaats [3](#page=3).
* Klaring = 0: De stof wordt volledig gereabsorbeerd [3](#page=3).
> **Belangrijk:** Homeostase wordt pas significant verstoord wanneer ongeveer 75% van de nierfunctie is verloren [2](#page=2).
---
# Water- en zoutbalans
De regulatie van de water- en zoutbalans in het lichaam is een complex samenspel van hormonale en neurale mechanismen die gericht zijn op het handhaven van de homeostase van het extracellulaire volume en de osmolaliteit. Dit proces is cruciaal voor de correcte werking van cellen en organen [4](#page=4) [5](#page=5) [6](#page=6).
### 2.1 Waterbalans
Het waterpercentage in het lichaam verschilt tussen mannen en vrouwen, waarbij mannen over het algemeen meer water hebben door hun hogere spiermassa. Water is verdeeld tussen intracellulair (ongeveer 2/3) en extracellulair (ongeveer 1/3), waarbij het extracellulaire vocht zich verder opsplitst in interstitieel vocht en plasma. De relatieve volumes zijn intracellulair > interstitium > plasma [4](#page=4).
De plasmaosmolaliteit is een belangrijke parameter die aangeeft hoeveel opgeloste stoffen er in het bloedplasma aanwezig zijn. De normale waarde ligt rond de 280 mOsm/kg [4](#page=4).
* Als er meer water wordt ingenomen dan uitgescheiden, daalt de plasmaosmolaliteit, wat leidt tot een hypo-osmolair milieu. Cellen kunnen hierdoor opzwellen [4](#page=4).
* Bij een negatieve waterbalans (meer waterverlies dan inname), stijgt de plasmaosmolaliteit, wat een hyper-osmolair milieu creëert. Cellen zullen hierdoor krimpen [4](#page=4).
De regulatie van de waterbalans gebeurt voornamelijk via de hormonen Antidiuretisch Hormoon (ADH), ook wel vasopressine genoemd, en het dorstmechanisme [4](#page=4).
* **ADH (vasopressine):** Dit hormoon wordt geproduceerd in de hypothalamus en vrijgegeven door de hypofyse. Het wordt gestimuleerd wanneer de plasmaosmolaliteit stijgt boven 280 mOsm/kg, of bij een lage bloeddruk of hypovolemie. ADH werkt in op de verzamelbuisjes (ductus colligens) van de nieren, specifiek op de V2-receptoren. Dit leidt tot de insertie van aquaporine-kanalen in de celmembranen, waardoor de waterdoorlaatbaarheid toeneemt en het lichaam meer water kan reabsorberen. Bij een plasmaosmolaliteit lager dan 280 mOsm/kg wordt er geen ADH afgegeven, wat kan leiden tot hyponatriëmie indien dit proces verstoord is [4](#page=4).
* **Dilutie en concentratie van urine:** De nieren kunnen urine maximaal concentreren tot ongeveer 1200 mOsm/l en maximaal verdunnen tot ongeveer 50 mOsm/l. De hoeveelheid urine die per dag wordt uitgescheiden kan variëren op basis van de urine-osmolariteit (Uosm) en de dagelijkse osmolale excretie (ongeveer 600 mOsm bij een standaard dieet) ] [4](#page=4).
* Normaal: 600 mOsm / 300 mOsm/l = 2 liter urine [4](#page=4).
* Maximale concentratie: 600 mOsm / 1200 mOsm/l = 0.5 liter urine [4](#page=4).
* Maximale verdunning: 600 mOsm / 50 mOsm/l = 12 liter urine [4](#page=4).
Het creëren en behouden van een hyperosmolaire medullaire interstitium is essentieel voor de urineconcentratie. Dit wordt bereikt door [4](#page=4):
* **Creëren:**
* **Countercurrent multiplicatie:** De lus van Henle speelt hierbij een cruciale rol. In het descenderende deel is de lis van Henle doorlaatbaar voor water via passieve osmose, terwijl het ascenderende deel niet doorlaatbaar is voor water maar actief ionen transporteert (o.a. via de NKCC2 pomp die natrium, kalium en twee chloride-ionen transporteert) . Dit brengt meer osmolen in het interstitium, waardoor het hyperosmolair wordt [4](#page=4).
* **Ureum recycling:** Ureum kan in een groot deel van de lis van Henle niet worden gereabsorbeerd, maar kan worden gesecreteerd en zo bijdragen aan de medullaire hyperosmolariteit [4](#page=4).
* **Behouden:**
* **Vasa recta:** Dit zijn de bloedvaten die parallel aan de lis van Henle lopen en het countercurrent exchange principe toepassen. Ze vangen de hoge osmolaliteit van het interstitium op, waardoor water zich naar het interstitium wil verplaatsen. De vasa recta handhaven een osmolaliteit die gelijk opgaat met die van de lis van Henle, waardoor het hyperosmolaire medullaire interstitium behouden blijft [4](#page=4).
* **ADH:** ADH draagt ook bij aan het behoud van dit hyperosmolaire interstitium door waterreabsorptie in de verzamelbuisjes te faciliteren [4](#page=4).
> **Tip:** Het principe van countercurrent multiplicatie en exchange is fundamenteel voor het begrip van hoe de nieren de urine kunnen concentreren of verdunnen.
### 2.2 Zoutbalans en extracellulair volume (ECV)
De zoutbalans wordt gereguleerd door sensoren en effectoren die het extracellulaire volume (ECV) en de plasma natriumconcentratie ([Na+]) bewaken. De normale plasma [Na+] ligt tussen 135-145 mmol/l [5](#page=5).
* **Sensoren:** De sensoren bevinden zich in de sinus carotis, de aortaboog en de afferente arteriolen van de glomerulus. Ook de macula densa cellen in de nieren spelen een rol via tubuloglomerulaire feedback [5](#page=5).
* **Effectoren:** De belangrijkste effectoren zijn het Renine-Angiotensine-Aldosteron Systeem (RAAS), het sympathische zenuwstelsel, Atriaal Natriuretisch Peptide (ANP) en ADH ] [5](#page=5) [6](#page=6).
Het **Renine-Angiotensine-Aldosteron Systeem (RAAS)** is een cascade die geactiveerd wordt bij een daling van het bloedvolume (hypovolemie) ] [5](#page=5):
1. **Hypovolemie:** Een verlaging van het ECV leidt tot een lagere GFR [5](#page=5).
2. **Macula densa:** Deze cellen in het ascenderende deel van de lis van Henle voelen de concentratie van natrium- en chloride-ionen in het filtraat. Bij hypovolemie nemen ze minder Na-Cl waar en geven een signaal af aan de juxtaglomerulaire cellen in de afferente arteriolen [5](#page=5).
3. **Renine:** De juxtaglomerulaire cellen maken renine aan, dat angiotensinegeen omzet in angiotensine I [5](#page=5).
4. **ACE:** Angiotensine converting enzyme (ACE) zet angiotensine I om in angiotensine II [5](#page=5).
5. **Angiotensine II:** Dit is een krachtige mediator met diverse effecten:
* Vasoconstrictie van alle arteriolen, wat de bloeddruk verhoogt [5](#page=5).
* Stimulatie van de hypothalamus, wat leidt tot de afgifte van ADH (waterretentie) en verhoogde dorst [5](#page=5).
* Activatie van transporters in de proximale tubulus om natriumreabsorptie te verhogen [5](#page=5).
* Stimulatie van de bijnierschors om aldosteron aan te maken [5](#page=5).
* Activatie van het sympathische zenuwstelsel, wat de hartfrequentie verhoogt [5](#page=5).
* **Aldosteron:** Dit hormoon wordt geproduceerd door de bijnierschors, mede getriggerd door een hoge kaliumconcentratie. Het bindt zich in de verzamelbuisjes en bevordert de reabsorptie van natrium en de secretie van kalium [5](#page=5).
**Atriaal Natriuretisch Peptide (ANP):** Dit peptide wordt vrijgegeven door de boezems van het hart als reactie op een verhoogd ECV. ANP werkt tegengesteld aan angiotensine II [6](#page=6):
* Het remt de afgifte van ADH door de hypothalamus [6](#page=6).
* Het vermindert de natriumreabsorptie in de nieren [6](#page=6).
* Het veroorzaakt vasodilatatie [6](#page=6).
* Het remt de aanmaak van aldosteron door de bijnierschors [6](#page=6).
* Het stimuleert het sympathische zenuwstelsel niet [6](#page=6).
> **Voorbeeld:** Bij een ACE-remmer en gastro-enteritis met braken en diarree kan de hypovolemie die ontstaat niet effectief worden hersteld door het RAAS-systeem, wat kan leiden tot ernstige nierschade. Daarom wordt het gebruik van ACE-remmers afgeraden tijdens ziekteperiodes met vochtverlies [6](#page=6).
### 2.3 Osmoregulatie versus Volumeregulatie
* **Osmoregulatie:**
* Gesensed: Plasma osmolaliteit [6](#page=6).
* Sensoren: Hypothalame osmoreceptoren [6](#page=6).
* Effector: ADH [6](#page=6).
* Beïnvloed: Waterexcretie via dorst en waterinname [6](#page=6).
* **Volumeregulatie:**
* Gesensed: Extracellulair volume (ECV) ] [6](#page=6).
* Sensoren: Sinus carotis, afferente arteriolen, atria [6](#page=6).
* Effectoren: RAAS, sympathisch zenuwstelsel, ANP en ADH [6](#page=6).
* Beïnvloed: Urine natrium excretie [6](#page=6).
### 2.4 Klinische implicaties
* **Hyponatriëmie:** Kan optreden bij overmatige ADH-productie (syndroom van inadequate ADH-secretie, SIADH) ] [6](#page=6).
* **Hypernatriëmie:** Kan optreden bij een afwezige ADH-productie of ADH-resistentie [6](#page=6).
* **Afwezigheid van ADH of ongevoeligheid voor ADH:** Leidt tot polyurie (overmatige urineproductie), lage urine-osmolariteit, hoge plasma-osmolariteit, en daardoor veel dorst en verhoogde waterinname [6](#page=6).
* **Vasopressine receptor antagonisten:** Blokkeren de binding van ADH aan de receptor, wat leidt tot waterurese (polyurie) ] [6](#page=6).
* **RAAS-inhibitoren (bv. ACE-remmers):** Worden gebruikt bij hypertensie omdat ze de bloeddruk verlagen [6](#page=6).
---
# Kaliumbalans en zuurbase evenwicht
Dit hoofdstuk bespreekt de regulatie van de kaliumspiegel en het mechanisme achter het zuur-base evenwicht in het lichaam.
### 3.1 De kaliumbalans
Kalium is essentieel voor de rustpotentiaal van celmembranen, waardoor prikkelbaarheid van cellen mogelijk is. De totale hoeveelheid kalium in het lichaam is enorm, maar slechts een klein deel bevindt zich extracellulair, voornamelijk in het plasma [7](#page=7).
#### 3.1.1 Verdeling en regulatie van kalium
* **Intracellulair:** 98% van het kalium bevindt zich binnen de cellen, voornamelijk in spieren, lever, botten en rode bloedcellen [7](#page=7).
* **Extracellulair:** Slechts 2% bevindt zich buiten de cellen, waarvan het plasma de belangrijkste reservoir is [7](#page=7).
* **Plasma [K+]**: De normale concentratie van kalium in het plasma ligt tussen 3,5 en 5 mmol/l [7](#page=7).
#### 3.1.2 Factoren die de intracellulaire/extracellulaire kaliumgradiënt beïnvloeden
De balans tussen intracellulair en extracellulair kalium is cruciaal. Een verstoorde balans kan leiden tot problemen met de rustpotentiaal van het membraan en daardoor de prikkelbaarheid van cellen beïnvloeden [7](#page=7).
* **Insuline, adrenaline en aldosteron:** Deze hormonen stimuleren de USD\text{Na}^+/K^+-ATPase pomp, wat leidt tot meer kaliumtransport de cel in [7](#page=7).
* **Plasma osmolaliteit:**
* Een stijging van de plasma osmolaliteit (hypertonie) zorgt ervoor dat cellen krimpen, waardoor kalium de cel *uit* gaat [7](#page=7).
* Een daling van de plasma osmolaliteit (hypotonie) zorgt ervoor dat cellen zwellen, waardoor kalium de cel *in* gaat [7](#page=7).
* **Cellyse of spieractiviteit:** Zorgt voor het vrijkomen van kalium uit de cellen, wat leidt tot een stijging van de extracellulaire kaliumconcentratie [7](#page=7).
* **Acidose:** Bij een lage pH (zuur) in het bloed, gaan H+ ionen de cel in en K+ ionen de cel uit. Dit resulteert in een stijging van de kaliumconcentratie in het bloed (hyperkaliëmie) [7](#page=7).
* **Alkalose:** Bij een hoge pH (basisch) in het bloed, gaan H+ ionen de cel uit en K+ ionen de cel in. Dit resulteert in een daling van de kaliumconcentratie in het bloed (hypokaliëmie) [7](#page=7).
#### 3.1.3 Hyperkaliëmie
* **Definitie:** Verhoogde concentratie kalium in het bloed, boven de 5 mmol/l [7](#page=7).
* **Symptomen:** Ritmestoornissen, spierspasmen, spierzwakte [7](#page=7).
* **Oorzaken:**
* Verminderde nierfunctie [7](#page=7).
* Medicatie, zoals RAAS-blokkers en kaliumsparende diuretica [7](#page=7).
* Acidose [7](#page=7).
* Hypoaldosteronisme [7](#page=7).
* **Behandeling:**
* Calciumgluconaat ter stabilisatie van de membraanpotentiaal [7](#page=7).
* Insuline, natriumbicarbonaat of $\beta$-mimetica om kalium de cel in te krijgen [7](#page=7).
* Diuretica ter excretie van kalium [7](#page=7).
#### 3.1.4 Hypokaliëmie
* **Definitie:** Verlaagde concentratie kalium in het bloed.
* **Symptomen:** Ritmestoornissen, spierzwakte, obstipatie, respiratoir falen [7](#page=7).
* **Oorzaken:**
* Renale of gastro-intestinale verliezen van kalium [7](#page=7).
* Medicatie, zoals lisdiuretica en thiazidediuretica [7](#page=7).
* Alkalose [7](#page=7).
* Hyperaldosteronisme [7](#page=7).
* **Behandeling:**
* Asymptomatisch of mild: orale inname of dieetaanpassing [7](#page=7).
* Symptomatisch of ernstig: intraveneuze toediening [7](#page=7).
### 3.2 Zuurbase evenwicht
Het zuur-base evenwicht verwijst naar de regulatie van de waterstofionenconcentratie ($\text{H}^+$), wat essentieel is voor tal van cellulaire processen. De arteriële pH ligt normaal tussen 7,35 en 7,45 [8](#page=8).
#### 3.2.1 Belang van zuurbase evenwicht
Een juiste pH is cruciaal voor:
* **Enzymale functies:** De 3D-structuur en ladingsdichtheid van eiwitten, inclusief enzymen, zijn pH-afhankelijk [8](#page=8).
* **Celfuncties:** Behoud van elektrochemische gradiënten over celmembranen [8](#page=8).
* **Zuurstoftransport:** Beïnvloedt de affiniteit van hemoglobine voor zuurstof [9](#page=9).
* **Immuunfunctie:** Preventie van infecties [8](#page=8).
* **Botdichtheid:** Kan beïnvloed worden door chronische verstoringen [8](#page=8).
#### 3.2.2 pH-meting en definities
* **pH:** Een maat voor de zuurgraad.
* pH = 7: neutraal [8](#page=8).
* pH < 7: zuur [8](#page=8).
* pH > 7: basisch [8](#page=8).
* **Normale pH-bereiken:**
* Arteriële pH: 7,35-7,45 [8](#page=8).
* Cel pH: 7,2 [8](#page=8).
* Maag: pH 1-2 [8](#page=8).
* Urine: pH 4,5-8,5 [8](#page=8).
* **Bloedgas:** Een analyse van bloed uit de arteria radialis, die gegevens levert over $\text{pCO}_2$, $\text{O}_2$ en bicarbonaat ($\text{HCO}_3^-$) [8](#page=8).
* **Acidose:** Een proces dat leidt tot een daling van de pH (zuur) wat resulteert in acidemie (pH < 7,35) [8](#page=8) [9](#page=9).
* **Alkalose:** Een proces dat leidt tot een stijging van de pH (basisch) wat resulteert in alkalemie (pH > 7,45) [8](#page=8) [9](#page=9).
* **Vasodilatatie/vasoconstrictie:** Acidose veroorzaakt vasodilatatie, terwijl alkalose vasoconstrictie kan veroorzaken [8](#page=8).
#### 3.2.3 Regulatiemechanismen van het zuur-base evenwicht
Het lichaam beschikt over drie hoofdmechanismen om de pH te reguleren:
1. **Buffers:** De eerste verdedigingslinie. Ze werken direct op celniveau door $\text{H}^+$ te binden of vrij te stellen. Dit proces is zeer snel en continu aanwezig [9](#page=9).
* **Intracellulaire buffers:** Cellulaire proteïnen, fosfaationen en hemoglobine [9](#page=9).
* **Bicarbonaat buffer systeem:** De belangrijkste buffer in het extracellulaire vloeistof, waarbij koolzuur ($\text{H}_2\text{CO}_3$) betrokken is:
$$ \text{CO}_2 + \text{H}_2\text{O} \rightleftharpoons \text{H}_2\text{CO}_3 \rightleftharpoons \text{H}^+ + \text{HCO}_3^- $$ [9](#page=9).
2. **Ventilatie (longen):** De tweede verdedigingslinie. Dit mechanisme kan snel reageren op pH-schommelingen en is verantwoordelijk voor ongeveer 75% van de compensatie [8](#page=8).
* **Hypoventilatie:** Verhoogt de $\text{pCO}_2$ in het bloed, wat leidt tot meer $\text{H}^+$ ionen en een verschuiving van de Henderson-Hasselbalch vergelijking naar rechts. Dit resulteert in een daling van de pH (acidose) [9](#page=9).
* **Hyperventilatie:** Verlaagt de $\text{pCO}_2$ in het bloed, wat leidt tot minder $\text{H}^+$ ionen en een verschuiving van de Henderson-Hasselbalch vergelijking naar links. Dit resulteert in een stijging van de pH (alkalose) [9](#page=9).
* **Chemoreceptoren:** Perifere (carotis en aorta) en centrale chemoreceptoren detecteren veranderingen in $\text{CO}_2$, $\text{O}_2$ en pH om de ventilatie aan te passen [9](#page=9).
3. **Renale regulatie (nieren):** Het traagste, maar meest effectieve mechanisme voor het corrigeren van resterende pH-schommelingen. De nieren reguleren de pH door directe excretie of reabsorptie van $\text{H}^+$ en indirecte excretie of reabsorptie van $\text{HCO}_3^-$ [8](#page=8) [9](#page=9).
* **Proximale tubulus:**
* Bij acidose: secretie van $\text{H}^+$ en reabsorptie van $\text{HCO}_3^-$ [9](#page=9).
* Bij alkalose: reabsorptie van $\text{H}^+$ en excretie van $\text{HCO}_3^-$ [9](#page=9).
* **Distale tubuli en verzamelbuizen:**
* Bij acidose: excretie van $\text{H}^+$ (en reabsorptie van $\text{K}^+$, wat kan leiden tot hyperkaliëmie) en reabsorptie van $\text{HCO}_3^-$ [9](#page=9).
* Bij alkalose: reabsorptie van $\text{H}^+$ (en secretie van $\text{K}^+$, wat kan leiden tot hypokaliëmie) en excretie van $\text{HCO}_3^-$ [9](#page=9).
* **Ammonium:** Wordt door de nieren gebruikt als buffer [9](#page=9).
#### 3.2.4 Stoornissen in het zuur-base evenwicht
Stoornissen worden geclassificeerd op basis van de pH en de oorzaak:
* **Metabole stoornissen:** Betreffen veranderingen in bicarbonaat ($\text{HCO}_3^-$) of andere niet-vluchtige zuren.
* **Metabole acidose:** Verlaagd bicarbonaat ($\text{HCO}_3^-$), wat leidt tot een daling van de pH. Compensatie vindt plaats via respiratoire alkalose (hyperventilatie) [8](#page=8).
* **Anion gap (AG):** Een maat die helpt bij het onderscheiden van oorzaken van metabole acidose. AG = $[\text{Na}^+ + \text{K}^+] - [\text{Cl}^- + \text{HCO}_3^-]$. Een normale AG ligt tussen 5 en 13 mmol/L [8](#page=8).
* **Hoge anion gap metabole acidose (HAGMA):** Wijst op de aanwezigheid van ongemeten anionen (bv. lactaat, ketonen, toxines) [8](#page=8).
* **Normal anion gap metabole acidose (NAGMA):** Oorzaken kunnen worden onthouden met de ezelsbrug GOLDMARK (Glycol, Oxyproline, L-lactaat, D-lactaat, Methanol, Aspirine, Renale problemen, Ketonen) [8](#page=8).
* **Metabole alkalose:** Verhoogd bicarbonaat ($\text{HCO}_3^-$), wat leidt tot een stijging van de pH. Compensatie vindt plaats via respiratoire acidose (hypoventilatie). Een veelvoorkomende oorzaak is langdurig braken [8](#page=8) [9](#page=9).
* **Respiratoire stoornissen:** Betreffen veranderingen in koolstofdioxide ($\text{pCO}_2$).
* **Respiratoire acidose:** Verhoogd $\text{pCO}_2$, wat leidt tot een daling van de pH. Compensatie vindt plaats via metabole alkalose (verhoogde bicarbonaatproductie door de nieren) [8](#page=8).
* **Respiratoire alkalose:** Verlaagd $\text{pCO}_2$, wat leidt tot een stijging van de pH. Compensatie vindt plaats via metabole acidose (verlaagd bicarbonaat door de nieren) [8](#page=8).
#### 3.2.5 Compensatie en classificatie van stoornissen
* Als de compensatiemechanismen onvoldoende zijn, valt de pH buiten het normale bereik (acidemie of alkalemie) [9](#page=9).
* Een verandering in $\text{pCO}_2$ duidt op een respiratoire oorzaak [9](#page=9).
* Een verandering in andere componenten (bv. bicarbonaat) duidt op een metabole oorzaak [9](#page=9).
* Bij een respiratoir probleem wordt gecompenseerd door de nieren (metabool) [9](#page=9).
* Bij een metabool probleem wordt gecompenseerd door de longen (respiratoir) en de nieren [9](#page=9).
> **Tip:** Bij het analyseren van bloedgaswaarden, bepaal eerst de pH. Vervolgens beoordeel je of de $\text{pCO}_2$ of $\text{HCO}_3^-$ buiten het normale bereik ligt om de primaire oorzaak (respiratoir of metabool) te identificeren. Daarna kijk je naar de compensatiemechanismen.
> **Voorbeeld:** Een patiënt heeft een pH van 7,20, $\text{pCO}_2$ van 70 mmHg en $\text{HCO}_3^-$ van 28 mmol/L. De pH is laag (acidose). De $\text{pCO}_2$ is verhoogd, wat wijst op een respiratoire acidose als primaire oorzaak. Het bicarbonaat is verhoogd (compensatie).
> **Voorbeeld:** Een patiënt heeft een pH van 7,50, $\text{pCO}_2$ van 30 mmHg en $\text{HCO}_3^-$ van 18 mmol/L. De pH is hoog (alkalose). De $\text{pCO}_2$ is verlaagd, wat wijst op een respiratoire alkalose als primaire oorzaak. Het bicarbonaat is verlaagd (compensatie).
---
# Reis door de tubulus en histologie van het nefron
8. Reis door de tubulus en histologie van het nefron
Deze sectie beschrijft de functies van de verschillende delen van de nierbuisjes met betrekking tot reabsorptie en secretie, en de histologische kenmerken van het nefron.
## 8.1 De proximale tubulus
De proximale tubulus bestaat uit drie delen en wordt gekenmerkt door microvilli, waardoor een groot oppervlak ontstaat voor reabsorptie. Het is volledig waterdoorlaatbaar, waardoor de osmolaliteit in de gehele proximale tubulus iso-osmotisch blijft [10](#page=10).
### 8.1.1 Reabsorptie in de proximale tubulus
* **Natrium:** Ongeveer 65% van het natrium wordt hier gereabsorbeerd. De drijvende kracht hiervoor is de Na$^+$K$^+$ATPase-pomp aan het basolaterale membraan, die een lage intracellulaire natriumconcentratie handhaaft. Natrium wordt gereabsorbeerd via countertransport met H$^+$. Angiotensine II stimuleert de Na$^+$ reabsorptie door meer van deze pompen te activeren [10](#page=10).
* **Chloor:** 55% van het chloor wordt gereabsorbeerd, zowel passief als actief [10](#page=10).
* **Bicarbonaat:** 80% van het bicarbonaat wordt gereabsorbeerd. Dit proces wordt beïnvloed door [10](#page=10):
* Hypovolemie: activeert angiotensine, wat leidt tot meer H$^+$ countertransporters [10](#page=10).
* Hypokaliëmie: verhoogt de H$^+$ concentratie in de cel, wat leidt tot intracellulaire acidose en een compensatoire toename van bicarbonaat reabsorptie [10](#page=10).
* **Glucose:** 100% van de glucose wordt gereabsorbeerd [10](#page=10).
* SGLT2 pompen transporteren één natriummolecuul en glucose in cotransport, waarna GLUT2 de glucose naar de bloedbaan transporteert [10](#page=10).
* SGLT1 pompen transporteren twee natriummoleculen en glucose in cotransport, waarna GLUT1 de glucose naar de bloedbaan transporteert [10](#page=10).
* **Kalium:** 80% van het kalium wordt gereabsorbeerd, passief via een concentratiegradiënt. Waterreabsorptie verhoogt de kaliumconcentratie, wat deze passieve reabsorptie faciliteert [11](#page=11).
* **Ureum:** 50-60% van het ureum, een eindproduct van eiwitmetabolisme, wordt passief met water gereabsorbeerd. Ureum wordt samen met creatinine gebruikt als maat voor nierfunctie. Bij een verlaagde glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) stijgen zowel creatinine als ureum in het bloed. Bij hypovolemie wordt meer ureum gereabsorbeerd, wat kan leiden tot een hogere ureum dan creatinine waarde [11](#page=11).
* **Calcium:** 80-85% van het calcium wordt gereabsorbeerd. Hiervan is 40% eiwitgebonden (voornamelijk aan albumine), 50% is ionisch calcium, en 10% is gekoppeld aan een anion [11](#page=11).
* **Fosfaat:** 80-95% van het fosfaat wordt gereabsorbeerd in cotransport met natrium via drie typen cotransporters. Parathyroïdhormoon (PTH), dat wordt aangemaakt bij lage calciumconcentraties in het bloed, remt de fosfaat-natrium cotransporter, wat de fosfaat reabsorptie vermindert. Hoge fosfaatconcentraties in het bloed kunnen leiden tot een lagere calciumconcentratie, wat de aanmaak van PTH stimuleert. FGF23, geproduceerd door osteocyten, remt ook de fosfaat reabsorptie [11](#page=11).
* **Magnesium:** 20-30% van het magnesium wordt gereabsorbeerd [11](#page=11).
* **Urinezuur (uraat):** Uraat wordt eerst gereabsorbeerd, vervolgens gesecreteerd en daarna weer gereabsorbeerd [11](#page=11).
* **Eiwitten:** Mutaties in de transportmechanismen kunnen leiden tot cystinurie en steenvorming [12](#page=12).
* **Citraat:** 65-90% van het citraat wordt gereabsorbeerd. Eén molecuul citraat levert drie moleculen bicarbonaat op. De reabsorptie verloopt via een specifieke transporter waarbij natrium een belangrijke rol speelt [12](#page=12).
## 8.2 De lis van Henle
De lis van Henle bestaat uit vier delen: een dik en dun ascenderend deel, en een dik en dun descenderend deel [12](#page=12).
### 8.2.1 Reabsorptie en secretie in de lis van Henle
* **Natrium:** In het dikke ascenderende deel wordt natrium gereabsorbeerd via de NKCC2 pomp. Dit deel is niet waterdoorlaatbaar, waardoor water niet mee kan. Lisdiuretica, die de Na$^+$K$^+$ATPase pomp remmen, worden gebruikt om patiënten van vocht te ontdoen [12](#page=12).
* **Chloride:** Chloride wordt gereabsorbeerd via de NKCC2 pomp en een eigen transporter [12](#page=12).
* **Kalium:** Kalium wordt gereabsorbeerd via de NKCC2 pomp en wordt gerecycled [12](#page=12).
* **Calcium:** Calcium reabsorptie wordt gecontroleerd door de calcium-sensing receptor, die hoge calciumconcentraties blokkeert. Een blokkerend effect op de NKCC2 pomp bevordert calcium reabsorptie [12](#page=12).
* **Magnesium:** Magnesium reabsorptie wordt eveneens beïnvloed door de calcium-sensing receptor. Bij lage magnesiumconcentraties wordt de diffusie gestimuleerd [12](#page=12).
* **Ureum:** Ureum wordt in de lis van Henle gesecreteerd om het hyperosmolaire medullaire interstitium te helpen behouden [12](#page=12).
## 8.3 De distale tubulus en verzamelbuis
Deze delen spelen een cruciale rol in de fijnafstemming van de urinecompositie.
### 8.3.1 Reabsorptie en secretie in de distale tubulus en verzamelbuis
* **Natrium:** Thiazide diuretica blokkeren de Na$^+$/Cl$^-$ pomp (NCC pomp), wat leidt tot meer uitscheiding van water en zout, en een verhoogde calciumreabsorptie. Natriurese treedt op wanneer er geen natrium wordt gereabsorbeerd. Mutaties in de NCC pomp veroorzaken het Gitelman syndroom, gekenmerkt door hypokaliëmie [12](#page=12).
* **Chloor:** Er is een specifieke transporter voor chloride reabsorptie [12](#page=12).
* **Kalium:** Er is weinig reabsorptie en veel secretie van kalium. Dit proces staat onder invloed van aldosteron, en wordt verder beïnvloed door pH, plasma-osmolaliteit en het dieet [12](#page=12).
* **Ureum:** Ureum wordt gereabsorbeerd [13](#page=13).
* **Magnesium:** De reabsorptie van magnesium wordt beïnvloed door PTH en is afhankelijk van de magnesiumconcentratie in het bloed [13](#page=13).
* **NCC (Na$^+$/Cl$^-$ cotransporter):** Deze transporter bepaalt de natrium reabsorptie die beïnvloed kan worden met medicatie zoals thiazide diuretica. Mutaties in de NCC pomp leiden tot het Gitelman syndroom [13](#page=13).
## 8.4 Histologie van het nefron
Het nefron is de functionele eenheid van de nier en bestaat uit het glomerulus, de proximale tubulus, de lis van Henle, de distale tubulus en de verzamelbuis [13](#page=13).
### 8.4.1 Glomerulus
* De nier is omgeven door een dicht collageenkapsel [13](#page=13).
* De bloeddoorstroming verloopt via de afferente arteriool, de glomerulus, de efferente arteriool en de peritubulaire capillaire plexus [13](#page=13).
* De glomerulus zorgt voor gefaciliteerde filtratie en eindigt in de ductus colligens (verzamelbuis) [13](#page=13).
* **Glomerulaire basaalmembraan:** Bestaat uit drie lagen: lamina rara interna, lamina densa en lamina rara externa. Het endotheel bevat fenestrae zonder diafragma en is negatief geladen [13](#page=13).
* **Podocyten:** Hebben primaire uitlopers (trabekels) en secundaire uitlopers (pedikels). Een daling in albumine leidt tot een daling van de colloïd osmotische druk, wat perifeer oedeem kan veroorzaken [13](#page=13).
### 8.4.2 Typen nefronen
* **Corticale nefronen:** Bevinden zich in het buitenste deel van de cortex en hebben een korte lis van Henle die niet tot in het merg reikt. De efferente glomerulaire arteriool vormt een peritubulair capillair netwerk [13](#page=13).
* **Juxtamedullaire nefronen:** Bevinden zich op de grens van de cortex en het merg en hebben een lange lis van Henle die tot in het merg reikt. De efferente glomerulaire arteriool daalt in het merg af als vasa recta [13](#page=13).
### 8.4.3 Histologische kenmerken van tubulaire segmenten
* **Proximale tubulus:** Gekenmerkt door een eenlagig kubisch epitheel met veel microvilli, basolaterale interdigitaties en veel mitochondria. Dit bevordert diffusie van glucose en aminozuren en de werking van de Na$^+$ pomp [13](#page=13).
* **Distale tubulus:** Bestaat uit een eenlagig kubisch epitheel zonder microvilli, maar met basolaterale digitaties en veel mitochondria. De Na$^+$ pomp is actief en er is energievoorziening [13](#page=13).
* **Dik, opstijgend deel (ascenderend) van de lis van Henle:** Een eenlagig kubisch epitheel zonder microvilli, maar met basolaterale interdigitaties en veel mitochondria. Er is geen gefaciliteerde diffusie, wel een actieve Na$^+$ pomp en energievoorziening [13](#page=13).
* **Dun, dalend deel (descenderend) van de lis van Henle:** Gekenmerkt door een eenlagig afgeplat epitheel zonder microvilli of basolaterale interdigitaties. Met weinig mitochondria is er geen gefaciliteerde diffusie of actief transport, wat resulteert in een lage energiebehoefte [13](#page=13).
* **Ductus colligens (verzamelbuis):** Bevat een eenlagig kubisch epitheel met twee celtypes:
* **Hoofdcellen:** Heldere cellen die Na$^+$ en water absorberen en K$^+$ secreteren [13](#page=13).
* **Geïntercaleerde cellen:** Secreteren H$^+$ of HCO$_3^-$ en spelen een rol in de zuur-base huishouding [13](#page=13).
* **Ductus papillaris:** De terminale uitloper van de verzamelbuis [13](#page=13).
### 8.4.4 Juxtaglomerulair apparaat
Dit complexe apparaat is cruciaal voor de regulatie van de bloeddruk en nierfunctie [13](#page=13).
* **Macula densa cellen:** Detecteren osmolariteit en natriumconcentratie in de distale tubulus [13](#page=13).
* **Extraglomerulaire mesangiumcellen:** Leveren structurele ondersteuning en spelen mogelijk een rol in communicatie [13](#page=13).
* **Juxtaglomerulaire cellen:** Dit zijn gladde spiercellen in de tunica media van de afferente arteriool die renine secreteren. Renine is essentieel voor het renine-angiotensine-aldosteronsysteem (RAAS) [13](#page=13).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Homeostatische regulatie | Het proces waarbij de interne omgeving van het lichaam constant wordt gehouden, ondanks veranderingen in de externe omgeving. Dit omvat de regulatie van onder andere temperatuur, pH en bloedsuiker. |
| Uitscheiding van afvalstoffen | Het proces waarbij ongewenste of schadelijke substanties uit het lichaam worden verwijderd, zoals ureum en urinezuur, die ontstaan bij de stofwisseling van eiwitten en purines. |
| Regulatie osmolariteit | Het handhaven van de juiste concentratie opgeloste deeltjes (osmosen) in de lichaamsvloeistoffen, wat essentieel is voor het reguleren van de waterbalans en het voorkomen van celzwelling of -krimp. |
| Regulatie extracellulair volume en bloeddruk | Het handhaven van de juiste hoeveelheid vloeistof buiten de cellen en de bijbehorende bloeddruk, wat cruciaal is voor de circulatie en de orgaanfunctie. |
| Aanmaak van hormonen | De productie van signaalstoffen door de nieren, zoals erytropoëtine (voor rode bloedcelaanmaak) en renine (voor bloeddrukregulatie), die belangrijke fysiologische processen sturen. |
| Behoud van ionenbalans | Het reguleren van de concentraties van essentiële ionen zoals natrium, kalium en calcium in de lichaamsvloeistoffen, wat noodzakelijk is voor cel- en zenuwfunctie. |
| Ureum | Een afbraakproduct van eiwitmetabolisme dat door de nieren wordt uitgescheiden. Een verhoogde concentratie kan jeuk veroorzaken. |
| Urinezuur | Een afbraakproduct van purines dat door de nieren wordt uitgescheiden. Een ophoping kan leiden tot jicht. |
| Creatinine | Een afbraakproduct van spierweefsel dat een belangrijke indicator is voor de nierfunctie. De klaring ervan wordt gebruikt om de glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) te schatten. |
| Erytropoëtine (Epo) | Een hormoon geproduceerd door de nieren dat de aanmaak van rode bloedcellen in het beenmerg stimuleert. |
| Renine | Een enzym dat door de nieren wordt geproduceerd en een sleutelrol speelt in het renine-angiotensine-aldosteron-systeem (RAAS), dat de bloeddruk en zoutbalans reguleert. |
| 1-alfa-hydroxylase | Een enzym in de nieren dat een belangrijke stap uitvoert in de omzetting van vitamine D naar zijn actieve vorm, calcitriol. |
| Calcitriol (1,25-OH vitamine D) | De actieve vorm van vitamine D, die essentieel is voor de regulatie van calcium- en fosfaatbalans in het lichaam en de mineralisatie van botten. |
| Osmolariteit | De concentratie van opgeloste deeltjes (osmosen) in een oplossing, uitgedrukt in milliosmol per liter (mOsm/l) plasma of per kilogram water (mOsm/kg). |
| Osmolaliteit | De concentratie van opgeloste deeltjes (osmosen) per kilogram water, vaak gebruikt om de concentratie van lichaamsvloeistoffen aan te duiden. |
| Effectieve Osm (toniciteit) | Een berekening die de bijdrage van de belangrijkste opgeloste stoffen aan de osmotische druk van het extracellulaire vocht weergeeft, met name natrium, glucose en ureum. |
| MAP (Mean Arterial Pressure) | De gemiddelde arteriële bloeddruk gedurende één hartcyclus, berekend als diastolische druk plus een derde van de polsdruk (systolische druk minus diastolische druk). |
| Glomerulaire filtratiebarrière | De structuur in de nier die verantwoordelijk is voor het filteren van bloed in de glomerulus, bestaande uit endotheelcellen, het glomerulaire basaalmembraan (GBM) en slit-diafragma's. |
| Glomerulaire filtratiedruk | De netto druk die de filtratie van plasma vanuit de glomerulaire capillairen naar de ruimte van Bowman drijft, berekend als de hydrostatische druk minus de oncotische druk en de capsule-druk. |
| GFR (Glomerulaire Filtratiesnelheid) | De hoeveelheid bloedplasma die per tijdseenheid door de glomeruli van beide nieren wordt gefilterd, een cruciale maat voor de nierfunctie. |
| Autoregulatie GFR | Mechanismen die ervoor zorgen dat de GFR relatief constant blijft ondanks schommelingen in de systemische bloeddruk. |
| Myogene respons | Een vaatreactie waarbij de gladde spieren in de vaatwand van de afferente arteriolen samentrekken als reactie op een toename van de druk, wat de bloedstroom naar de glomerulus reguleert. |
| Tubuloglomerulaire feedback | Een mechanisme waarbij de concentratie natriumchloride in de distale tubulus de diameter van de afferente arteriolen beïnvloedt, wat de GFR reguleert. |
| Macula densa | Gespecialiseerde cellen in de distale tubulus die de concentratie natriumchloride in de tubulusvloeistof detecteren en signalen afgeven om de GFR te reguleren. |
| Excretie | Het proces van het verwijderen van afvalstoffen en overtollige stoffen uit het lichaam, in de nieren gebeurt dit via filtratie, reabsorptie en secretie. |
| Reabsorptie | Het proces waarbij nuttige stoffen, zoals water, elektrolyten en voedingsstoffen, vanuit de tubuli van de nieren terug in het bloed worden opgenomen. |
| Secretie | Het proces waarbij stoffen vanuit het bloed naar de tubuli van de nieren worden getransporteerd, vaak om afvalstoffen of overtollige ionen uit te scheiden. |
| Renale bloedflow | De hoeveelheid bloed die per tijdseenheid door de nieren stroomt, beïnvloed door de weerstand in de afferente en efferente arteriolen. |
| Oncotische druk | De osmotische druk die wordt veroorzaakt door eiwitten in het plasma, voornamelijk albumine, die water terug in de bloedvaten trekken. |
| Epitheliaal transport | Transport van stoffen door de cellen van het tubulaire epitheel, via de apicale en basolaterale membranen. |
| Paracellulaire weg | Transport van stoffen tussen naburige epitheelcellen door de cel-cel juncties. |
| Na+K+ATPase | Een enzym dat zich aan de basolaterale membraan van tubulaire cellen bevindt en actief natriumionen uit de cel pompt, wat cruciaal is voor veel transportprocessen. |
| Renale drempel | De maximale plasmaconcentratie van een stof die nog volledig door de nieren kan worden gereabsorbeerd. Boven deze drempel wordt de stof uitgescheiden in de urine. |
| Organic Anion Transporter (OAT) | Een transporteiwit dat betrokken is bij de secretie van organische anionen (negatief geladen moleculen) vanuit het bloed naar de tubuli van de nieren. |
| Klaring | De snelheid waarmee een stof uit het lichaam wordt verwijderd door excretie of metabolisatie. De klaring van bepaalde stoffen kan worden gebruikt om de GFR te meten. |
| SGLT2 inhibitoren | Een klasse medicijnen die de reabsorptie van glucose in de proximale tubuli remt, waardoor glucose in de urine wordt uitgescheiden en de bloedsuikerspiegel daalt. |
| Probenecid | Een medicijn dat de tubulaire secretie van bepaalde stoffen, zoals penicilline en urinezuur, remt door competitie met de OAT-transporters. |
| Waterbalans | De verhouding tussen de inname en uitscheiding van water in het lichaam, essentieel voor het handhaven van de celgrootte en de normale lichaamsfuncties. |
| Intracellulair vocht | Het vocht dat zich binnen de cellen bevindt, ongeveer tweederde van het totale lichaamsvocht. |
| Extracellulair vocht | Het vocht dat zich buiten de cellen bevindt, inclusief interstitieel vocht en plasma, ongeveer eenderde van het totale lichaamsvocht. |
| Hypo-osmolair milieu | Een oplossing met een lagere osmolaliteit (minder opgeloste deeltjes) dan de cel, waardoor water de cel instroomt en deze opzwelt. |
| Hyper-osmolair milieu | Een oplossing met een hogere osmolaliteit (meer opgeloste deeltjes) dan de cel, waardoor water de cel uitstroomt en deze krimpt. |
| Osmoreceptoren | Gevoelige zenuwuiteinden, voornamelijk in de hypothalamus, die reageren op veranderingen in de osmolaliteit van het bloed. |
| ADH (Antidiuretisch Hormoon / Vasopressine) | Een hormoon dat wordt geproduceerd in de hypothalamus en vrijkomt vanuit de hypofyse, dat de wateruitscheiding door de nieren reguleert door de doorlaatbaarheid van de verzamelbuizen voor water te verhogen. |
| Aquaporine kanalen | Kanaaleiwitten in de celmembranen die selectief water doorlaten, belangrijk in de nieren voor waterreabsorptie onder invloed van ADH. |
| Hyponatriëmie | Een abnormaal lage concentratie natriumionen in het bloed. |
| Countercurrent multiplicatie | Een mechanisme in de lus van Henle dat een osmotische gradiënt creëert in het niermerg, essentieel voor urineconcentratie. |
| Ureum recycling | Het proces waarbij ureum vanuit de verzamelbuizen terug naar het niermerg wordt getransporteerd, wat bijdraagt aan de hyperosmolariteit van het interstitium. |
| Vasa recta | Capillairen die langs de lus van Henle lopen en een tegenstroom-uitwisselingsmechanisme vormen om de osmotische gradiënt in het niermerg te behouden. |
| NKCC2 pomp | Een cotransporter in het dikke ascenderende deel van de lus van Henle die natrium, kalium en twee chloride-ionen tegelijkertijd de cel in transporteert. |
| Zoutbalans | Het handhaven van de juiste hoeveelheid natrium in het lichaam, cruciaal voor de regulatie van het extracellulaire volume en de bloeddruk. |
| ECV (Extracellulair Volume) | De totale hoeveelheid vloeistof in de extracellulaire ruimte, inclusief interstitieel vocht en plasma. |
| Juxtaglomerulair apparaat | Een gespecialiseerde structuur in de nieren die bestaat uit de macula densa en juxtaglomerulaire cellen, verantwoordelijk voor de productie van renine en de regulatie van de GFR. |
| Angiotensine II | Een krachtig vasococtrictief hormoon dat een centrale rol speelt in het RAAS-systeem, dat de bloeddruk verhoogt door bloedvaten te vernauwen en zout- en waterretentie te stimuleren. |
| Aldosteron | Een mineraalcorticoïde hormoon geproduceerd door de bijnierschors dat de reabsorptie van natrium en de secretie van kalium in de nieren bevordert. |
| ANP (Atriaal Natriuretisch Peptide) | Een hormoon geproduceerd door de boezems van het hart als reactie op een verhoogd bloedvolume, dat de natriumuitscheiding bevordert en de bloeddruk verlaagt. |
| Osmoregulatie | Het proces van het reguleren van de osmolaliteit van de lichaamsvloeistoffen. |
| Volumeregulatie | Het proces van het reguleren van het extracellulaire volume van het lichaam. |
| Hypernatriëmie | Een abnormaal hoge concentratie natriumionen in het bloed. |
| Polyurie | Overmatige urineproductie, meer dan 2,5 tot 3 liter per dag. |
| Vasopressine receptor antagonisten | Medicijnen die de werking van ADH blokkeren door te voorkomen dat het zich bindt aan zijn receptoren, wat leidt tot verhoogde wateruitscheiding (waterurese). |
| RAAS-inhibitoren | Medicijnen die het renine-angiotensine-aldosteron-systeem remmen, vaak gebruikt voor de behandeling van hypertensie. |
| ACE-inhibitor | Een medicijn dat de werking van het angiotensine-converting enzyme (ACE) remt, waardoor de productie van angiotensine II wordt verminderd en de bloeddruk daalt. |
| NSAID (Niet-steroïde anti-inflammatoire geneesmiddelen) | Een groep medicijnen die pijn en ontsteking verminderen, maar ook de bloedtoevoer naar de nieren kunnen beïnvloeden. |
| Kaliumbalans | Het handhaven van de juiste concentratie kaliumionen in de lichaamsvloeistoffen, cruciaal voor de celmembraanpotentiaal en spierfunctie. |
| IC/EC kalium gradiënt | Het verschil in kaliumconcentratie tussen het intracellulaire en extracellulaire milieu, dat de rustmembraanpotentiaal van cellen bepaalt. |
| Rustpotentiaal | Het elektrische potentiaalverschil over de celmembraan in rusttoestand, bepaald door de ionenverdeling. |
| Acidose | Een aandoening waarbij het bloed te zuur wordt, gekenmerkt door een lage pH en een verhoogde concentratie waterstofionen. |
| Alkalose | Een aandoening waarbij het bloed te basisch wordt, gekenmerkt door een hoge pH en een verlaagde concentratie waterstofionen. |
| Hyperkaliëmie | Een abnormaal hoge concentratie kaliumionen in het bloed. |
| Hypokaliëmie | Een abnormaal lage concentratie kaliumionen in het bloed. |
| Calciumgluconaat | Een medicijn dat wordt gebruikt om de hartspier te stabiliseren bij hyperkaliëmie door de effecten van hoge kaliumconcentraties op de celmembraanpotentiaal tegen te gaan. |
| Bicarbonaat (HCO3-) | Een belangrijk buffer in het bloed dat helpt bij het handhaven van het zuur-base evenwicht. |
| Anion gap (AG) | Het verschil tussen de gemeten kationen (natrium en kalium) en de gemeten anionen (chloride en bicarbonaat) in het bloed, dat aanwijzingen kan geven over de oorzaak van metabole acidose. |
| HAGMA (High Anion Gap Metabolic Acidosis) | Metabole acidose gekenmerkt door een verhoogde anion gap, wat duidt op de aanwezigheid van een ongemeten anion. |
| NAGMA (Normal Anion Gap Metabolic Acidosis) | Metabole acidose gekenmerkt door een normale anion gap, waarbij de oorzaak vaak te vinden is in verlies van bicarbonaat of een verminderde uitscheiding van zuren. |
| Buffers | Stoffen die de pH van een oplossing stabiel houden door waterstofionen op te nemen of af te geven. |
| Ventilatie | Het proces van ademen, waarbij koolstofdioxide (CO2) uit het lichaam wordt verwijderd. De ventilatie speelt een belangrijke rol in de regulatie van het zuur-base evenwicht. |
| Renale regulatie | De regulatie van de zuur-base balans door de nieren, via de uitscheiding van waterstofionen (H+) en de reabsorptie van bicarbonaat (HCO3-). |
| Hemoglobine | Het eiwit in rode bloedcellen dat zuurstof transporteert. Het fungeert ook als een buffer in het bloed. |
| Henderson-Hasselbalch vergelijking | Een wiskundige vergelijking die de relatie tussen de pH van een oplossing, de concentratie van een zwak zuur en zijn geconjugeerde base beschrijft. |
| Hypercapnie | Een abnormaal hoge concentratie koolstofdioxide (CO2) in het bloed. |
| Hypocapnie | Een abnormaal lage concentratie koolstofdioxide (CO2) in het bloed. |
| Proximale tubulus | Het eerste deel van de nierbuisjes, waar een groot deel van de reabsorptie van water, elektrolyten, glucose en aminozuren plaatsvindt. |
| Microvilli | Vingervormige uitsteeksels aan het oppervlak van cellen die de oppervlakte vergroten, zoals in de proximale tubulus voor een efficiëntere reabsorptie. |
| Iso-osmotisch | Een oplossing met dezelfde osmolaliteit als een andere oplossing, in de proximale tubulus is de urine iso-osmotisch met het plasma. |
| Countertransport | Een transportmechanisme waarbij twee stoffen in tegengestelde richtingen over een membraan worden getransporteerd. |
| Glucose | Een enkelvoudige suiker die door de nieren wordt gereabsorbeerd in de proximale tubuli, tenzij de plasmaconcentratie te hoog is (zoals bij diabetes). |
| SGLT2 pomp | Een natrium-glucose cotransporter in de proximale tubulus die natrium en glucose tegelijkertijd de cel in transporteert. |
| GLUT2 transporter | Een glucose transporter in de proximale tubulus die glucose vanuit de cel naar het bloed transporteert. |
| SLGT1 pomp | Een natrium-glucose cotransporter die ook in de proximale tubulus voorkomt en glucose in de cel transporteert. |
| GLUT1 transporter | Een glucose transporter die glucose vanuit de cel naar het bloed transporteert. |
| Proteïnegebonden calcium | Calcium dat gebonden is aan plasma-eiwitten, voornamelijk albumine. |
| Ionisch calcium | Vrij circulerend calcium dat biologisch actief is. |
| Fosfaat | Een mineraal dat belangrijk is voor botgezondheid en energieproductie. De reabsorptie ervan in de nieren wordt gereguleerd door parathyroïdhormoon (PTH). |
| PTH (Parathyroïdhormoon) | Een hormoon geproduceerd door de bijschildklieren dat de calcium- en fosfaatspiegels in het bloed reguleert. |
| FGF23 | Een hormoon geproduceerd door botcellen dat een remmend effect heeft op de fosfaat reabsorptie in de nieren. |
| Lis van Henle | Een U-vormige buis in het nefron van de nier die een cruciale rol speelt in het concentreren van urine. |
| Lisdiuretica | Medicijnen die de reabsorptie van natrium en chloride in de lus van Henle remmen, wat leidt tot verhoogde vochtuitscheiding. |
| Distale tubulus | Een deel van de nierbuisjes waar verder transport van ionen en water plaatsvindt, en waar regulatie door hormonen zoals aldosteron plaatsvindt. |
| Verzamelbuis (Ductus colligens) | Het laatste deel van de nierbuisjes waar urine wordt verzameld voordat het naar het nierbekken stroomt. |
| Thiazide diuretica | Medicijnen die de natrium-chloride cotransporter (NCC) in de distale tubulus remmen, wat leidt tot een verhoogde uitscheiding van natrium en water. |
| Gitelman syndroom | Een erfelijke aandoening gekenmerkt door een mutatie in de NCC-pomp, wat leidt tot hypokaliëmie en hypomagnesiëmie. |
| Histologie van het nefron | De microscopische structuur van de functionele eenheid van de nier, het nefron. |
| Glomerulus | Een netwerk van capillairen in het nefron waar bloed wordt gefilterd. |
| Glomerulaire basaalmembraan (GBM) | Een laag van extracellulaire matrix die de capillairen van de glomerulus omgeeft en fungeert als een filter. |
| Podocyten | Gespecialiseerde cellen in de glomerulus die helpen bij de filtratie van bloed. |
| Corticale nefronen | Nieren die voornamelijk in de cortex van de nier liggen en een kortere lis van Henle hebben. |
| Juxtamedulaire nefronen | Nieren die aan de grens van de cortex en het merg liggen en een langere lis van Henle hebben die diep in het niermerg doordringt. |
| Juxtaglomerulair apparaat | Een structuur in de nier die bestaat uit de macula densa, juxtaglomerulaire cellen en extraglomerulaire mesangiumcellen, betrokken bij de regulatie van de bloeddruk en de GFR. |
| Macula densa cellen | Cellen in de distale tubulus die de natriumconcentratie in de tubulusvloeistof detecteren en de renineafgifte beïnvloeden. |
| Juxtaglomerulaire cellen | Cellen in de wand van de afferente arteriolen die renine produceren. |
| Ductus papillaris | Het uiteinde van de verzamelbuis dat uitmondt in het nierbekken. |