Cover
Start now for free beperking.pdf
Summary
# Fysieke beperkingen en gerelateerde aandoeningen
Dit onderwerp belicht fysieke beperkingen, met een specifieke focus op cerebrale parese, spina bifida en neuromusculaire aandoeningen, inclusief hun oorzaken, classificaties, gevolgen en ondersteuningsstrategieën.
## 1. Fysieke beperkingen: algemene aspecten
Mensen met fysieke beperkingen ondervinden belemmeringen in mobiliteit, houding en beweging. Deze problemen manifesteren zich zowel op meso-/macroniveau (maatschappelijke attitudes, toegankelijkheid, werk) als op microniveau (dagelijks leven, gezinsplanning) [2](#page=2).
### 1.1 Cerebrale parese (CP)
Cerebrale parese is een parapluterm voor blijvende aandoeningen van de ontwikkeling van houding en beweging, die leiden tot beperkingen in beweging en mobiliteit. Het is de meest voorkomende fysieke beperking bij kinderen en jongeren [2](#page=2).
#### 1.1.1 Terminologie en definitie
CP ontstaat door niet-progressief hersenletsel tijdens de zwangerschap, geboorte, of kort daarna, en is meestal aangeboren. De ernst van de problemen hangt af van de aard, ernst en locatie van het hersenletsel. Diagnostelling is pas mogelijk binnen de eerste twee levensjaren [2](#page=2).
#### 1.1.2 Etiologie
De oorzaken van CP kunnen preconceptueel (voorgeschiedenis moeder), prenataal (infecties, middelengebruik), perinataal (zuurstofgebrek, vroeggeboorte) of postnataal (infecties, trauma's) liggen. Een "beladen start" rond de geboorte kan leiden tot een stressvolle en traumatische periode voor ouders en kind, met zorgen over zorgtaken, rouwprocessen en schuldgevoelens [3](#page=3).
#### 1.1.3 Classificatie
CP wordt geclassificeerd op basis van de lokalisatie van de plegie/parese en de aard van de beweging:
* **Lokalisatie:**
* Monoplegie: één ledemaat aangetast [3](#page=3).
* Hemiplegie: één zijde van het lichaam aangetast [3](#page=3).
* Diplegie: twee ledematen aangetast [3](#page=3).
* Quadriplegie: alle vier de ledematen aangetast [3](#page=3).
* **Aard van de beweging:**
* **Spasticiteit:** Spieren voelen stijf en gespannen, wat leidt tot vervorming, verstijving en hypertonie van de ledematen. Dit is de meest voorkomende vorm en wordt veroorzaakt door een stoornis in de motorische cortex [4](#page=4).
* **Dyskinetisch:** Onvrijwillige bewegingen, waaronder langzame, grove bewegingen (athetose) en moeilijkheden bij het starten van bewegingen. Dit treedt op rond het tweede levensjaar, wanneer het kind actief wordt, en kan leiden tot problemen met manipulatie, spraak, slikken, kauwen en ademhaling [4](#page=4).
* **Ataxie:** Schokkerige bewegingen, coördinatiestoornissen, gebrekkig evenwicht en een wankele gang ("dronkenmansloop"). Dit wordt veroorzaakt door een stoornis in het cerebellum en is de minst voorkomende vorm [4](#page=4).
* **Mengvormen:** Ontstaan door schade op meerdere plekken in de hersenen, waarbij meerdere bewegingsstoornissen voorkomen. De combinatie van spasticiteit en dyskinetische CP komt het vaakst voor [4](#page=4).
#### 1.1.4 Grofmotorisch functioneren (GMFCS)
De Gross Motor Function Classification Scale (GMFCS) classificeert CP op niveau van grofmotorisch functioneren [5](#page=5):
* **Niveau I:** Zelfstandig zitten en stappen (15% van CP-gevallen) [5](#page=5).
* **Niveau II:** Zelfstandig zitten en stappen, met mogelijk verstoord evenwicht (12% van CP-gevallen) [5](#page=5).
* **Niveau III:** Zittende houding en korte afstanden stappen met hulpmiddelen (14% van CP-gevallen) [5](#page=5).
* **Niveau IV:** Aangebrachte zithouding, gebruik van handen voor evenwicht, rollen en kruipen als mobiliteit (27% van CP-gevallen) [5](#page=5).
* **Niveau V:** Geen zelfstandigheid in zitten, gebruik van rolstoel (32% van CP-gevallen) [5](#page=5).
#### 1.1.5 Bijkomende beperkingen
Naast de fysieke beperkingen kan CP gepaard gaan met:
* Epilepsie (33-60%, vaak bij bok tetraparese) [5](#page=5).
* Verstandelijke beperking (33-50%) [5](#page=5).
* Communicatieproblemen (zeer frequent) [5](#page=5).
* Visuele problemen (grote variatie, 70% van kinderen met CP heeft ook CVI) [5](#page=5).
* Gehoorproblemen (zeldzaam) [6](#page=6).
* Pijn (veelvoorkomend) [6](#page=6).
* Ontwikkelings-, emotionele en gedragsproblemen (ASS, ADHD, depressie, psychosociale problemen) [6](#page=6).
### 1.2 Spina Bifida
Spina bifida, ook bekend als open ruggetje, is een aangeboren aandoening waarbij de wervelkolom en het ruggenmerg niet volledig gesloten zijn [6](#page=6).
#### 1.2.1 Terminologie en oorzaken
Het wordt veroorzaakt door een tekort aan foliumzuur in de weken voor en tijdens de vroege zwangerschap, en kan ook erfelijke en niet-erfelijke factoren hebben. De ernstigste vorm is myelomeningocele, waarbij het ruggenmerg en de vliezen naar buiten komen in een bult [6](#page=6).
#### 1.2.2 Diagnostiek en verloop
Diagnose kan prenataal gesteld worden, wat soms leidt tot zwangerschapsafbreking. Indien de zwangerschap niet wordt afgebroken, kan de rug prenatale chirurgie ondergaan. Zonder ingrijpen kan hydrocefalie (waterhoofd) ontstaan, wat hersenbeschadiging kan veroorzaken en neurochirurgie met een shunt/drain vereist [6](#page=6).
#### 1.2.3 Motore problemen en functiebeperkingen
De uitvalsverschijnselen hangen af van de plaats en grootte van de opening in de wervelkolom; een hogere onderbreking leidt tot meer symptomen. Veelvoorkomende problemen zijn blaas-, nier- en darmproblemen, gebrek aan controle over urine en ontlasting, orthopedische problemen, gevoeligheid voor doorligwonden en huidaandoeningen, en sensorisch verlies. Personen met spina bifida hebben meestal een normale intelligentie, maar kunnen concentratie-, geheugen- en taalbegripsproblemen ervaren. Ze kunnen ook epilepsie hebben, en moeite met oog-handcoördinatie, handmotoriek, zicht en leerproblemen [6](#page=6) [7](#page=7).
#### 1.2.4 Ondersteuning
Ondersteuning richt zich op cognitieve leerproblemen in het onderwijs, het ontwikkelen van een sociaal netwerk, aandacht voor seksuele ontwikkeling en kinderwens bij adolescenten en jongvolwassenen, en participatieproblemen bij volwassenen [7](#page=7).
### 1.3 Neuromusculaire aandoeningen (spierziekten)
Neuromusculaire aandoeningen treffen het neuromusculaire systeem, bestaande uit zenuwen en spieren [7](#page=7).
#### 1.3.1 Terminologie en symptomen
Symptomen omvatten spierzwakte, spieratrofie (verdwijnen van spiermassa), spierkrampen en spasticiteit. Dit kan leiden tot gewrichts- of skeletvervormingen, spierpijn, ademhalingsmoeilijkheden en slikproblemen [7](#page=7).
#### 1.3.2 Voorbeelden
* **Amyotrofische laterale sclerose (ALS):** Ziekte van de zenuwcellen die leiden tot geleidelijk uitvallende spieren. De ziekte is progressief en leidt uiteindelijk tot uitval van de ademhalingsspier, met een gemiddelde levensverwachting van 3 tot 5 jaar [7](#page=7).
* **Myasthenia gravis (MG):** Een auto-immuunziekte gekenmerkt door sterk wisselende spierzwakte, die verergert door langdurig spiergebruik en gedeeltelijk herstelt bij rust. Symptomen zijn onder meer zakkende oogleden, dubbelzien, weinig mimiek en moeilijkheden met kauwen, slikken en spreken [7](#page=7).
### 1.4 Niet-aangeboren hersenletsel (NAH)
NAH is een verzamelnaam voor alle letsels aan de hersenen die ontstaan vanaf zes maanden na de geboorte. Het leidt tot een onomkeerbare breuk in de levenslijn, waarbij de aard en ernst variëren [8](#page=8).
#### 1.4.1 Oorzaken
* **Traumatisch hersenletsel:** Ontstaat door externe factoren zoals vallen of verkeersongevallen [8](#page=8).
* **Niet-traumatisch hersenletsel:** Ontstaat door interne medische problemen of ziekten [8](#page=8).
#### 1.4.2 Gevolgen
NAH kan leiden tot gevolgen op het gebied van motorische functies, auditieve en visuele perceptie, stem en spraak, cognitieve functies (oriëntatie, geheugen, denken), en gedrag en emoties [8](#page=8).
* **Zichtbare gevolgen (primaire neurologische symptomen):** Sensorische stoornissen (gezichts- en gehoorverlies), fysieke stoornissen (motorische problemen, krachtverlies, verlamming, slikproblemen, evenwicht) en communicatiestoornissen [8](#page=8).
* **Minder zichtbare gevolgen:** Cognitieve stoornissen (aandacht-, concentratie-, geheugenproblemen, verwardheid, trager denken), taalproblemen, en gedragsmatige problemen (sociaal ongepast gedrag, weinig impulscontrole met agressie) [8](#page=8).
## 2. Orthopedagogische ondersteuning
Gespecialiseerde strategieën zijn essentieel voor kinderen en jongeren met neuromotore beperkingen.
### 2.1 Gespecialiseerde strategieën voor kinderen en jongeren met neuromotore beperking
* **Bobaths neurodevelopmental treatment (NDT):** Gericht op het verbeteren van bewegingspatronen door tonusnormalisatie, wat belangrijk is voor kinderen met CP die vaak een te hoge of wisselende tonus hebben. Doel is het stimuleren van normale spiertonus en bewegingspatronen, wat leidt tot functioneler bewegen en het voorkomen van verkorting of vervormingen van ledematen [9](#page=9).
* **Onderwijs aan kinderen en jongeren met neuromotore problemen:** Vereist extra aandacht voor visuele beperkingen (CVI), het bieden van alternatieve ervaringsmogelijkheden, en ondersteuning bij autisme spectrum stoornissen (ASS) [9](#page=9).
> **Tip:** Bied structuur en duidelijkheid, ondersteun executieve functies, help met oog-handcoördinatie en psychomotorische/fijne motoriek, oefen visuele perceptie en ruimtelijk inzicht, en houd rekening met geheugenproblemen [9](#page=9).
### 2.2 Assistieve technologie als ondersteuning
Hulpmiddelen, zoals aangepaste lepels of elektrische rolstoelen, vallen onder assistieve technologie. Technologische oplossingen kunnen de mobiliteit, activiteiten van het dagelijks leven, en communicatie en spraak verbeteren [9](#page=9).
---
# Visuele beperkingen en ondersteuning
Dit studieonderdeel behandelt visuele beperkingen en de bijbehorende orthopedagogische ondersteuning, van medische en functionele definities tot de impact op de ontwikkeling en effectieve interventies.
## 2. Visuele beperkingen en ondersteuning
### 2.1 Begrippenkader
#### 2.1.1 Medische definities
Traditioneel worden categorieën van visuele beperkingen (VB) bepaald door twee criteria: de gezichtsscherpte en het gezichtsveld. Gezichtsscherpte meet de kleinste details die iemand kan onderscheiden, waarbij 10/10 als normaal wordt beschouwd en lagere waarden aangeven dat men objecten dichterbij moet bekijken. Het gezichtsveld omvat het totale gebied dat men kan zien met stilstaande ogen en hoofd; dit wordt onderverdeeld in een centraal (scherp) en perifeer (onscherp) deel [11](#page=11).
De medische indeling volgens de ICD-11 baseert zich op deze criteria:
* **Matig slechtziend:** Gezichtsscherpte tussen 3/10 en 1/10, met een gezichtsveld van maximaal 20° rond het centrale fixatiepunt [11](#page=11).
* **Ernstig slechtziend:** Gezichtsscherpte tussen 1/10 en 1/20 [11](#page=11).
* **Blind:** Gezichtsscherpte van 1/20 of minder, met een gezichtsveld van maximaal 10° rond het centrale fixatiepunt [11](#page=11).
Recentere ontwikkelingen omvatten cerebrale visuele inperkingen (CVI), een verzamelnaam voor slechtziendheid door hersenaantasting. CVI kan zich uiten in visuele aandachtsproblemen (moeite met het verdelen van aandacht over visuele informatie), visueel-ruimtelijke problemen (problemen met snelle oogbewegingen, visueel complexe situaties, herkennen van objecten vanuit afwijkende perspectieven, visuele drukte en crowding, verplaatsing en ruimtelijke oriëntatie) en herkenningsproblemen (moeite met het herkennen van letters, vormen, gezichten) [12](#page=12).
#### 2.1.2 Functionele definities
Vanuit een orthopedagogische invalshoek ligt de focus op de mate waarin slechtziendheid of blindheid participatie in het dagelijks leven bemoeilijkt, eerder dan op de stoornis zelf. Dit leidt tot een ondersteuningsgerichte benadering en het gebruik van een visueel profiel dat de ziekt/aandoening, functiestoornis, activiteiten, participatie en omgevingsfactoren omvat [13](#page=13).
### 2.2 Beeldvorming
Personen met een visuele beperking vormen een heterogene groep, waarbij elke persoon uniek is. Een visuele beperking kan ingrijpende gevolgen hebben voor de ontwikkeling, maar met adequate ondersteuning is aanpassing mogelijk [13](#page=13).
#### 2.2.1 Sensorische ontwikkeling
Het gemis aan visuele informatie wordt gecompenseerd door andere zintuigen: gehoor (verte zintuig), en tast, reuk, smaak en geheugen (nabij-zintuigen) [13](#page=13).
#### 2.2.2 Motorische ontwikkeling
Statische vaardigheden zoals zitten en staan ontwikkelen zich doorgaans vergelijkbaar met ziende kinderen. Locomotore of dynamische vaardigheden, zoals kruipen en lopen, kunnen trager ontwikkelen door een gebrek aan visuele stimulans en een verminderd gevoel van veiligheid en vertrouwen. Blindismen, repetitieve bewegingen zonder duidelijk doel, zoals oogboren, hoofddraaien of voor- en achterwaarts bewegen, kunnen voorkomen [14](#page=14).
#### 2.2.3 Cognitieve ontwikkeling
Exploratie, essentieel voor leren, kan beïnvloed worden. Objectpermanentie (de innerlijke voorstelling van objecten en personen, zelfs wanneer ze niet zichtbaar zijn) ontwikkelt zich gemiddeld tien maanden later. Het stimuleren van zoekgedrag, door aanwijzingen, gezamenlijk zoeken en kiekeboespelletjes, is hierbij belangrijk. Conceptvorming, het samenvoegen van informatie uit verschillende zintuigen tot een abstract begrip, verloopt anders bij blinde kinderen. Zij kunnen een goede woordenschat hebben, maar de betekenis van woorden niet altijd volledig begrijpen (zweeftaal). Het aanvullen van gemiste visuele informatie, het helpen leggen van verbanden en het bieden van veel ervaringsmogelijkheden ondersteunen de conceptvorming [14](#page=14) [15](#page=15).
#### 2.2.4 Taal en communicatie
Jonge kinderen met een visuele beperking kunnen echolalie vertonen (niet-betekenisvolle herhaling van taal) en moeite hebben met het correct gebruik van persoonlijke voornaamwoorden door een gebrek aan visuele input. Echter, veel kinderen met een visuele beperking halen dit later in, en zijn op schoolleeftijd en als volwassenen relatief sterk in taal. Er kan moeite zijn met non-verbale communicatie, zowel het waarnemen van de non-verbale signalen van anderen als het zelf ontwikkelen van natuurlijke non-verbale uitdrukkingen. Deze laatste kunnen echter door begeleiding aangeleerd worden [15](#page=15).
#### 2.2.5 Psychosociale ontwikkeling
* **Jong kind:** Minder spontane moeder-kind interacties door gebrek aan oogcontact. Emoties worden via handentaal geïnterpreteerd. Eenkennigheid en scheidingsangst treden later op [16](#page=16).
* **Peuter-kleutertijd:** Kan heftige gevoelens van boosheid en prikkelbaarheid ervaren; hulp blijft nodig. Spelen met andere kinderen vereist gestructureerde en begeleide activiteiten [16](#page=16).
* **Lagere schoolleeftijd:** Bewustzijn van anders zijn, met een verwerkingsproces. Kinderen willen erbij horen, maar samen spelen blijft moeilijk [16](#page=16).
* **Jongeren en volwassenen:** De grootste uitdaging is het ontwikkelen tot zelfstandige volwassenen ondanks de nodige ondersteuning. Er kan weerstand zijn tegen hulpmiddelen of begeleiders. Het sociale netwerk is vaak kleiner, wat een hoger risico op eenzaamheid met zich meebrengt [16](#page=16).
### 2.3 Beeldvorming: levensloopgerelateerde thema's
#### 2.3.1 Opvoeding
Vroegtijdige gezinsbegeleiding is cruciaal, waarbij de aanpak van ouders impact heeft op het kind. Aandachtspunten zijn het aanleren van vaardigheden voor interactie, het vermijden van overbescherming en het aanbieden van prikkels en ervaringen. Hulpverleners ondersteunen bij het aanleren van hulpmiddelen, mobiliteitstraining, computervaardigheden en het bespreken van gevoelige onderwerpen [16](#page=16) [17](#page=17).
#### 2.3.2 Onderwijs
In het regulier onderwijs is er meer tijd nodig voor verwerking en integratie van leerstof. Buitengewoon onderwijs (type 6) kan aangewezen zijn bij nood aan acute revalidatie of bijkomende beperkingen. Toegang tot geschreven informatie vereist een individuele zoektocht, ondersteund door aanpassingen en hulpmiddelen, en oriëntatie binnen de schoolomgeving is belangrijk voor zelfstandige verplaatsing [17](#page=17).
#### 2.3.3 Dagbesteding en tewerkstelling
Slechts 33% van de mensen met een VB heeft een betaalde baan, wat te wijten is aan te kleine financiële prikkels, uitdagingen gerelateerd aan de beperking, en beperkte informatie bij werkgevers [17](#page=17).
#### 2.3.4 Ouder zijn met een visuele beperking
Bij een kinderwens spelen erfelijke oogaandoeningen een rol. De focus ligt vaak op bezorgdheden in plaats van op mogelijkheden. Hulpverleners helpen creatief mee zoeken naar oplossingen, ondersteund door hulpmiddelen en training bij gespecialiseerde organisaties [17](#page=17).
#### 2.3.5 Ouderdomsblindheid/-slechtziendheid
Personen ouder dan 50 jaar hebben een verhoogd risico op visuele beperkingen. Deze groep is kwetsbaar omdat personen boven de 65 jaar niet meer in aanmerking komen voor VAPH-ondersteuning en vaak minder technische vaardigheden bezitten [17](#page=17).
### 2.4 Orthopedagogische ondersteuning
#### 2.4.1 Visuele stimulatie en training
Het doel is het functioneel zicht van een individu te versterken, met speciale aandacht voor het werken met de restvisus bij jonge kinderen. Visuele training leert personen hun aanwezige visuele mogelijkheden efficiënter te benutten [17](#page=17) [18](#page=18).
#### 2.4.2 Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid wordt vergroot door het aanleren van vaardigheden, het gebruik van hulpmiddelen en ondersteuning, zodat in dagelijkse behoeften kan worden voorzien [18](#page=18).
* **Vaardigheden:** Braille, mobiliteit, sneltoetsen, getraind geheugen, maaltijden bereiden [18](#page=18).
* **Hulpmiddelen:** Dagelijkse gebruiksvoorwerpen die toegankelijk zijn gemaakt (bv. maatbeker met braille, sprekende timer), label- en markeerpasta, optisch aangepaste hulpmiddelen (bv. loepen, telescopische brillen), en technologische apparatuur (apps) [18](#page=18).
* **Ondersteuning:** Ondanks vaardigheden en hulpmiddelen is ondersteuning van familie of begeleiders vaak noodzakelijk [18](#page=18).
#### 2.4.3 Mobiliteit
Ondersteuning omvat het leren gebruiken van openbaar vervoer, het verkennen van de omgeving, durven vragen om hulp, het gebruik van de witte stok of signaalstok, het benutten van restvisus, echolocatie (gebruik van tongklikgeluiden voor informatie over de omgeving), en de hulp van een blindengeleide hond. Een begeleidende arm, schouder of elleboog is ook een vorm van ondersteuning [18](#page=18).
#### 2.4.4 Apps en technologie
Mensen met een VB kunnen gebruikmaken van vier categorieën technologie [19](#page=19):
1. **Computers met bijzondere software:** Programma's voor vergroting, spraak, taalherkenning en geavanceerd braillegebruik [19](#page=19).
2. **Toestellen gekoppeld aan een computer:** Zoals voorlees- of vergrotingstoestellen en brailleleesregels [19](#page=19).
3. **Toegankelijke apps en technische tools:** Ingebouwde functies op smartphones (bv. voice-over, zoom) en ontwikkelingen van besturingssystemen (bv. vergrootglas, verteller) [19](#page=19).
4. **Specifieke apps voor mensen met een VB:** Voornamelijk gericht op navigatie, toegang tot gedrukte informatie en objectherkenning [19](#page=19).
#### 2.4.5 Communicatie
Bij communicatie met personen met een VB is het belangrijk om jezelf kenbaar te maken, te beschrijven wat je doet en non-verbale communicatie te benoemen, omdat deze niet waargenomen wordt. Contact leggen gebeurt niet ongevraagd bij de arm, maar wordt eerst gecommuniceerd, en keuzes van de persoon worden gerespecteerd [19](#page=19).
#### 2.4.6 Psycho-educatie
Het doel is om de persoon meer inzicht te geven in de eigen diagnose, om hiermee te leren omgaan en erover te communiceren met anderen. Bij jonge kinderen gebeurt dit via thuisbegeleiding en materialen rond het besef "ik ben anders dan anderen". Bij jongeren en volwassenen richt de ondersteuning zich op het verwerkingsproces (psychotherapie). Psycho-educatie vindt ook plaats op kampen en workshops [19](#page=19) [20](#page=20).
---
# Auditieve beperkingen en communicatie
Dit onderwerp verkent auditieve beperkingen vanuit diverse invalshoeken, waaronder het bicultureel-bilinguale model, de rol van cochleaire implantaten, gebarentaal, de dovengemeenschap, diagnostiek, classificatie, opvoeding en ondersteunende hulpmiddelen.
### 3.1 Het bicultureel-bilinguale model (BIBI)
Het bicultureel-bilinguale model (BIBI) erkent dat doven tot twee culturen behoren: die van de gebarentaal en die van de gesproken taal. Het model stelt dat doven een taalminderheid vormen binnen de horende maatschappij, met een eigen gebarentaal en cultuur, en dat tweetaligheid van gesproken taal en gebarentaal aanzienlijke sociale en sociaal-emotionele voordelen biedt voor dove kinderen. Dit model bevordert contact met zowel horenden als dove gebarentaalgebruikers, wat sociale isolatie kan voorkomen en een gevoel van verbondenheid kan creëren [21](#page=21).
### 3.2 Diagnostiek en vroege interventie
Vroege diagnose en snelle interventie bij gehoorverlies zijn cruciaal. Screening kort na de geboorte, zoals de ALGO-test, helpt bij het identificeren van gehoorverlies en verwijst naar gespecialiseerde centra met als doel diagnose vóór de leeftijd van drie maanden [21](#page=21).
### 3.3 Cochleaire implantaten (CI)
Cochleaire implantaten (CI's) vertegenwoordigen een belangrijke ontwikkeling binnen de pedagogiek voor doven, omdat ze toegang bieden tot de wereld van geluid en gesproken taal. Bij een CI worden de zenuwvezels van het oor rechtstreeks elektrisch gestimuleerd. Het proces omvat [21](#page=21) [22](#page=22):
1. Opvang van geluid door een microfoon [22](#page=22).
2. Codering en verwerking van het geluid in digitale signalen [22](#page=22).
3. Verzending van de signalen naar een zendspoel [22](#page=22).
4. Door de huid heen zenden van signalen naar het implantaat, waar ze worden omgezet in elektrische signalen [22](#page=22).
5. Verzending van deze elektrische signalen naar een elektrodenbundel die de gehoorzenuwvezels van het slakkenhuis stimuleert [22](#page=22).
6. De gehoorzenuwvezels zenden signalen naar de hersenen, waar ze als geluid worden geïnterpreteerd [22](#page=22).
Tegenwoordig krijgt een groot percentage van de dove en slechthorende kinderen een CI, vaak aan beide oren, wat hen toegang geeft tot gesproken taal. Er wordt geadviseerd om deze kinderen tweetalig op te voeden, met een combinatie van gesproken taal en gebarentaal in de vroege ontwikkeling [22](#page=22).
### 3.4 Gebarentaal
Gebarentaal is een natuurlijke taal die binnen de dovengemeenschap is ontstaan en niet universeel is. Het is een volwaardige taal met een eigen woordenschat en grammatica, en is niet afgeleid van gesproken taal. Vlaamse Gebarentaal (VGT) is opgebouwd uit vijf parameters: de plaats ten opzichte van het lichaam, de handvorm, de oriëntatie van de handpalm en vingers, de vorm en aard van de beweging, en non-manuele elementen zoals gezichtsuitdrukkingen [22](#page=22) [23](#page=23).
### 3.5 De dovengemeenschap
De dovengemeenschap wordt gekenmerkt door intensief contact tussen dove mensen in hun vrije tijd, werk en verenigingsleven. Gebarentaal is hierin essentieel. Deze gemeenschap wordt beschouwd als een culturele minderheidsgroep met een sterk gemeenschapsgevoel en een positieve identiteit, waarbij "doof" zijn een lidmaatschap definieert gebaseerd op het gevoel van doofheid [23](#page=23).
### 3.6 Classificatie van gehoorverlies
De classificatie van gehoorverlies kan gebaseerd zijn op verschillende criteria:
#### 3.6.1 Graad van gehoorverlies
Gehoorverlies wordt uitgedrukt in decibels (dB) [23](#page=23).
* 0 dB: gehoordrempel
* 10 dB: ademhaling
* 40-60 dB: normaal gesprek
* 90 dB: boormachine
* 120 dB: rockconcert
* 140 dB: opstijgend vliegtuig
De resultaten worden weergegeven in een (toon)audiogram. De gradaties van gehoorverlies zijn [23](#page=23):
* Normaalhorend - licht slechthorend: 0-30 dB
* Licht-matig slechthorend: 30-50 dB
* Ernstig slechthorend: 50-70 dB
* Zwaar slechthorend: 70-90 dB
* Doof - diepdoof: 91-120 dB
* Vibratiedoof (anakoesie): 120 dB of meer
#### 3.6.2 Audrologische invalshoek: Slechthorend versus Doof
* **Slechthorend:** De persoon krijgt met behulp van auditieve hulpmiddelen en training voldoende auditieve feedback om te leren spreken [24](#page=24).
* **Doof:** Ondanks auditieve hulpmiddelen krijgt de persoon onvoldoende auditieve feedback om te leren spreken [24](#page=24).
#### 3.6.3 Op basis van onset (ontstaan)
* **Congenitaal doof:** Aangeboren doofheid, ontstaan voor of tijdens de geboorte [24](#page=24).
* **Prelinguaal doof:** Gehoorverlies aanwezig vóór de verwerving van gesproken taal, optredend vóór het derde levensjaar. Vaak wordt hierbij gebarentaal gebruikt [24](#page=24).
* **Postlinguaal doof:** Gehoorverlies treedt op nadat de taal is verworven, op latere leeftijd. Dit kan progressief (geleidelijk meer verlies) of acuut (plotseling) zijn, en personen benutten vaak hun hoorresten en streven meer communicatie via gesproken taal na [24](#page=24).
#### 3.6.4 Op basis van oorzaak
* **Endogeen (van binnenuit):**
* **Erfelijke slechthorendheid:** Verantwoordelijk voor 50% van de gevallen, door genetische overerving (70%) of genetische syndromen (30%) [25](#page=25).
* Recessieve autosomale mutatie: Beide ouders zijn drager maar ondervinden zelf geen hinder [25](#page=25).
* Dominante autosomale mutatie: Eén ouder is drager en het wordt sterker doorgegeven aan de volgende generatie [25](#page=25).
* **Genetische syndromen:** Zoals het syndroom van Usher, een erfelijke aandoening die bij geboorte doof- of slechthorendheid kan veroorzaken, en later leidt tot de oogaandoening Retinitis Pigmentosa (kokerzicht), wat het de belangrijkste oorzaak van doofblindheid maakt [25](#page=25).
* **Exogeen (van buitenaf):** Veroorzaakt door infecties tijdens de zwangerschap, zuurstoftekort tijdens de geboorte, of infecties na de geboorte (25% van de gevallen). Cytomegalievirus tijdens de zwangerschap is de meest voorkomende oorzaak [25](#page=25).
#### 3.6.5 Op basis van aard
* **Geleidingsverlies:** Een mechanisch probleem in het traject van de gehoorgang tot de gehoorbeentjes, waarbij het binnenoor normaal functioneert. Dit veroorzaakt een afname in geluidsterkte en kan verbeterd worden met een hoorapparaat of een operatie [25](#page=25).
* **Perceptieverlies:** Een probleem in het traject van het binnenoor, de gehoorzenuw, de centrale gehoorbanen of de hersenschors. Dit leidt tot slechthorendheid of doofheid, met afname in geluidssterkte en vervormde waarneming van spraak en geluid, en is moeilijker te behandelen [25](#page=25).
### 3.7 Opvoeding van dove en slechthorende kinderen
Bij 90% van de prelinguaal dove kinderen hebben de ouders een horende achtergrond. De diagnose kan leiden tot een emotionele rollercoaster, waarbij onzekerheid over de toekomst heerst. Belangrijke aandachtspunten in de opvoeding zijn [26](#page=26):
* Het hanteren van een positieve attitude tegenover doofheid als pedagogisch uitgangspunt [26](#page=26).
* Aandacht voor visuele aspecten in de opvoeding [26](#page=26).
* Meer rust en geduld, met het aanleren en gebruiken van gebarentaal voor vlottere communicatie [26](#page=26).
* Het uitwisselen van ervaringen met andere horende ouders van dove kinderen [26](#page=26).
Bij de 10% van de prelinguaal dove kinderen die dove ouders hebben, zijn de ouders reeds vertrouwd met doofheid, wat leidt tot erkenning van het kind en vlotte communicatie [26](#page=26).
#### 3.7.1 Extra aandacht voor dove adolescenten en jongvolwassenen
Dove adolescenten en jongvolwassenen doorlopen vaak moeilijkere periodes, waarbij de beslissing over de identiteit – horend of doof – centraal staat. Tegenwoordig is een biculturele of bilinguale identiteit, waarbij men zich in zowel de horende als de dove wereld beweegt, gekoppeld aan het meest optimale psychische welzijn. Aandachtspunten hierbij zijn [26](#page=26):
* Dove kinderen in contact brengen met andere dove volwassenen en leeftijdsgenoten [26](#page=26).
* Het bevorderen van positieve relaties met zowel doven als horenden voor meer zelfvertrouwen en een sterkere dove identiteit [26](#page=26).
* Ouders en kinderen die openstaan voor zowel de dove als de horende wereld [26](#page=26).
### 3.8 Ondersteuning en hulpmiddelen
#### 3.8.1 Informatievoorziening en taalverwerving
Na vroege screening is nood aan evenwichtige en gebalanceerde informatie voor ouders, waarbij de nadruk ligt op de snelle verwerving van gesproken taal en de ontwikkeling van sociale vaardigheden. Dove mensen hechten meer belang aan sociale interactie dan aan de keuze tussen gesproken taal of gebarentaal [27](#page=27).
#### 3.8.2 Vroege communicatie en begeleiding
Voorstanders pleiten voor rolmodellen in de opvoeding en het promoten van hoorhulpmiddelen. De orthopedagogische begeleider kan een cruciale rol spelen door ouders als partners te zien met zeggenschap over de opvoeding [27](#page=27).
#### 3.8.3 Hulpmiddelen
* **Hoorapparaat:** Het belangrijkste technische hulpmiddel dat omgevingsgeluid versterkt, meestal gedragen achter de oorschelp of in het oor [27](#page=27).
* **Cochleair implantaat (CI):** Biedt toegang tot gesproken taal [27](#page=27).
* **FM-systeem:** Maakt gebruik van radiogolven om selectief geluid te ontvangen zonder achtergrondgeluid, wat vrije beweging in de ruimte mogelijk maakt [27](#page=27).
* **Schrijftolk:** Noteert wat gezegd wordt, interessant voor doven die geen gebarentaal kennen [27](#page=27).
* **Tolk Vlaamse Gebarentaal (VGT):** Zet gebaren om in woorden en omgekeerd in diverse situaties, en is recht op subsidies [28](#page=28).
* **Andere hulpmiddelen:** Omvatten visuele wek- en waarschuwingssystemen, telefoons voor slechthorenden, trilhorloges, opties op smartphones en tablets, en specifieke apps [28](#page=28).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Cerebrale parese (CP) | Een parapluterm voor een groep blijvende aandoeningen van de ontwikkeling van houding en beweging, veroorzaakt door niet-progressief hersenletsel tijdens of na de zwangerschap, leidend tot beperkingen in beweging en mobiliteit. |
| Spina bifida | Een aangeboren aandoening waarbij de wervelkolom en het ruggenmerg niet volledig gesloten zijn, wat kan leiden tot diverse motorische en functiebeperkingen, afhankelijk van de locatie en grootte van de opening. |
| Neuromusculaire aandoeningen | Aandoeningen die het neuromusculaire systeem, dat bestaat uit zenuwen en spieren, aantasten. Symptomen variëren van spierzwakte en atrofie tot spierkrampen en spasticiteit. |
| Niet-aangeboren hersenletsel (NAH) | Een verzamelnaam voor alle hersenletsels die ontstaan zijn op zijn vroegst zes maanden na de geboorte, veroorzaakt door zowel traumatische als niet-traumatische gebeurtenissen, met diverse motorische, cognitieve en gedragsmatige gevolgen. |
| Visuele beperking (VB) | Een beperking van het gezichtsvermogen, die zowel medisch gedefinieerd wordt aan de hand van gezichtsscherpte en gezichtsveld, als functioneel, waarbij de participatie in het dagelijks leven centraal staat. |
| Cerebrale visuele inperkingen (CVI) | Een verzamelnaam voor verschillende vormen van slechtziendheid waarbij aantasting van de hersenen een rol speelt, wat zich kan uiten in visuele aandachtsproblemen, visueel-ruimtelijke problemen en herkenningsproblemen. |
| Auditieve beperking | Een beperking van het gehoor, variërend van licht slechthorend tot diep doof, met verschillende oorzaken (endogeen of exogeen) en aard (geleidingsverlies of perceptieverlies), die impact heeft op taalverwerving en communicatie. |
| Gebarentaal | Een natuurlijke taal die ontstaan is binnen de dovengemeenschap, met een eigen woordenschat en grammatica, die niet universeel is en een cruciale rol speelt in de communicatie en cultuur van dove mensen. |
| Cochleair implantaat (CI) | Een medisch hulpmiddel dat de gehoorzenuwvezels van het slakkenhuis direct elektrisch stimuleert, waardoor mensen met gehoorverlies toegang krijgen tot de wereld van geluid en gesproken taal. |
| Gross motor function classification scale (GMFCS) | Een classificatiesysteem dat het niveau van grofmotorisch functioneren bij kinderen met cerebrale parese indeelt in vijf niveaus, gebaseerd op hun zelfstandigheid in zitten, stappen en mobiliteit. |
| Autismespectrumstoornis (ASS) | Een neurobiologische ontwikkelingsstoornis die gekenmerkt wordt door problemen met sociale interactie en communicatie, alsook door beperkte, repetitieve patronen van gedrag, interesses of activiteiten. |
| Objectpermanentie | Het besef dat objecten en personen blijven bestaan, ook als ze niet direct zichtbaar zijn. Bij kinderen met een visuele beperking ontwikkelt dit concept zich gemiddeld later, rond de leeftijd van 10 maanden. |
| Echolalie | Een niet-betekenisvolle herhaling van taal, die soms voorkomt bij jonge kinderen met visuele beperkingen als een manier van taalverwerving, maar die ook functioneel en intentioneel kan zijn in communicatie. |
| Psycho-educatie | Een vorm van begeleiding die gericht is op het geven van inzicht in de eigen diagnose, om hiermee te leren omgaan en er effectief over te communiceren met anderen, zowel voor kinderen als voor volwassenen. |
| Assistieve technologie | Een verzamelnaam voor hulpmiddelen en technologische oplossingen die personen met een beperking ondersteunen in hun mobiliteit, dagelijkse activiteiten, communicatie en spraak, en die leiden tot een verbetering van hun levenskwaliteit. |
| Onafhankelijk leven | Een wereldwijde beweging die ijvert voor de rechten van personen met een handicap en die gericht is op het bevorderen van zelfstandigheid en participatie in de maatschappij, vaak via persoonsvolgende budgetten. |