Cover
Start now for free 21.chronische_virale_infectie.pptx
Summary
# Chronische virale infecties en hun kenmerken
Hier is een gedetailleerd studiehandboekgedeelte over chronische virale infecties en hun kenmerken, gebaseerd op de verstrekte documentinhoud.
## 1. Chronische virale infectie
Chronische virale infecties kenmerken zich door de onmogelijkheid van het immuunsysteem om het virus op korte termijn uit het lichaam te klaren, wat leidt tot langdurige aanwezigheid van het virus.
### 1.1 Kenmerken van chronische virale infectie
Een virale infectie wordt als chronisch beschouwd wanneer het virus niet binnen een redelijke termijn uit het lichaam wordt geëlimineerd. Dit komt doordat de geïnfecteerde cellen lang genoeg in leven blijven om de virale aanwezigheid te handhaven. In sommige gevallen is er geen continue replicatie, maar blijft het virale genoom latent aanwezig in de cel. Dit kan gepaard gaan met de expressie van virale genen, maar zonder de productie en het vrijkomen van nieuwe virale deeltjes. Het gevolg is dat de gastheer accumulerende schade kan ondervinden en een potentiële bron van infectie blijft. Voorbeelden van virussen die dit gedrag vertonen zijn Hepatitis C virus (HCV), waarbij 15-25% spontaan klaart binnen zes maanden, en herpesvirussen en het humaan immunodeficiëntie virus (HIV), die vrijwel nooit spontaan worden opgeklaard.
> **Tip:** Het onderscheid tussen persistentie in infectieuze vorm en ware latentie is niet altijd duidelijk. Sommige virussen, zoals CMV, kunnen beide vormen van persistentie vertonen.
### 1.2 Persistentie
Persistentie is een overlevingsstrategie voor micro-organismen, waaronder virussen. Het stelt het virus in staat om zich langdurig in de gastheer te handhaven, wat de kans op transmissie vergroot. Op de lange termijn kan persistentie leiden tot integratie in de kiembaan, wat erfelijk kan worden. Dit maakt het voor het micro-organisme mogelijk om zich te handhaven in beperkte populaties gastheren, in tegenstelling tot niet-persistente virussen die grote populaties nodig hebben om te overleven. Persistentie is vaak geassocieerd met chronische ziekten, zoals leverkanker (HBV), cervicale kanker (HPV) en verschillende soorten lymfomen (EBV).
### 1.3 Reactivatie
Reactivatie verwijst naar het opnieuw actief worden van een latent aanwezig virus. Dit treedt vaak op wanneer de afweer van de gastheer verzwakt is, bijvoorbeeld door stress, ziekte, hormonale veranderingen, ouderdom, zwangerschap of medicatie. Een bekend voorbeeld is het herpes simplex virus (HSV), dat na een primaire infectie levenslang latent aanwezig blijft in zenuwcellen. Bij reactivatie produceert het virus zich opnieuw en kan het symptomen veroorzaken, zoals koortsblaasjes.
> **Voorbeeld:** Koortsblaasjes op de lippen ontstaan door reactivatie van het herpes simplex virus (HSV) bij stress of verminderde weerstand. Het virus, dat latent in zenuwcellen aanwezig was, transporteert zich via zenuwbanen naar epitheelcellen en repliceert, wat leidt tot de zichtbare symptomen.
### 1.4 Humaan immunodeficiëntie virus (HIV)
HIV is een retrovirus dat verantwoordelijk is voor het verworven immunodeficiëntiesyndroom (AIDS). Het virus infecteert voornamelijk CD4+ T-cellen en mononucleair fagocyterende cellen, wat leidt tot een geleidelijke afbraak van het immuunsysteem.
#### 1.4.1 HIV infectie en transmissie
HIV wordt voornamelijk overgedragen via seksueel contact, bloed-bloedcontact (bijvoorbeeld door het delen van naalden) en van moeder op kind tijdens zwangerschap, bevalling of borstvoeding. De kans op transmissie is het hoogst bij anaal seksueel contact en bij het delen van bloed. Factoren zoals de aanwezigheid van andere seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA's) kunnen de transmissiekans verhogen.
> **Voorbeeld:** Seksuele transmissie van HIV is het meest efficiënt bij anaal contact. Wanneer één van de partners een SOA heeft, zijn er meer immuuncellen aanwezig in het getroffen gebied, wat zowel het risico op infectie van de acceptor als de hoeveelheid virus bij de donor kan verhogen.
#### 1.4.2 HIV immuunpathologie
Na infectie met HIV treedt er een initiële piek in de virale lading op, gepaard gaande met een daling van het aantal CD4+ T-cellen. Het immuunsysteem kan het virus aanvankelijk onder controle brengen, resulterend in een verlaging van de virale lading en een herstel van de CD4+ cel aantallen. Echter, over de jaren heen vindt er een geleidelijke uitputting van het immuunsysteem plaats, met een langzame daling van CD4+ T-cellen. Uiteindelijk leidt dit tot een ernstige immuundeficiëntie, waardoor de patiënt vatbaar wordt voor opportunistische infecties en bepaalde vormen van kanker.
#### 1.4.3 AIDS
AIDS is het eindstadium van een HIV-infectie, gekenmerkt door een ernstige immuundeficiëntie (minder dan 200 CD4+ T-cellen per microliter bloed). Dit leidt tot het optreden van ernstige opportunistische infecties (zoals candidiasis, Pneumocystis jirovecii pneumonie, toxoplasmose, CMV-retinitis) en tumoren (zoals Kaposi sarcoom, lymfomen). Zonder behandeling is AIDS fataal.
#### 1.4.4 Diagnose en behandeling van HIV infectie
De diagnose van HIV-infectie wordt gesteld middels serologische tests die antilichamen tegen het virus detecteren, evenals tests die virale antigenen of RNA detecteren. Confirmatie van een positieve testuitslag is essentieel. De behandeling van HIV-infectie omvat combinatietherapie met antiretrovirale middelen die gericht zijn tegen verschillende stadia van de virale levenscyclus, zoals reverse transcriptaseremmers, protease-remmers en integraseremmers. Vroege start van de therapie is cruciaal om de progressie van de ziekte te vertragen en de levenskwaliteit te verbeteren.
> **Tip:** De "windowfase" is de periode tussen de infectie en het moment dat het virus of antilichamen detecteerbaar zijn in het bloed. Moderne tests kunnen deze fase verkorten door tegelijkertijd virale antigenen of RNA te detecteren.
#### 1.4.5 Levenscyclus van een retrovirus
Retrovirussen, zoals HIV, hebben een RNA-genoom dat door het enzym reverse transcriptase wordt omgezet in DNA. Dit virale DNA integreert vervolgens in het genoom van de gastheercel (provirus), waar het kan worden getranscribeerd naar nieuw viraal RNA en eiwitten, die worden geassembleerd tot nieuwe virionen. Door deze integratie kan het virus levenslang in de cel aanwezig blijven.
### 1.5 Immuunevasie door virussen
Virussen hebben diverse mechanismen ontwikkeld om het immuunsysteem te ontwijken en zo persistentie te bevorderen.
#### 1.5.1 Evasie aangeboren immuniteit
Virussen kunnen de aangeboren immuunrespons ontwijken door:
* **Non-invasiviteit:** Binnen epitheelcellen blijven en zich niet blootstellen aan het immuunsysteem.
* **Verberging (latentie):** Nauwelijks of geen virale eiwitten tot expressie brengen, waardoor het immuunsysteem geen signalen ontvangt.
* **Immunomodulatie:** Het ontregelen van signaaltransductiepaden, het produceren van decoy-receptoren voor interferonen (IFN), of het blokkeren van IFN-gestimuleerde genen.
#### 1.5.2 Evasie verworven immuniteit
Voor de verworven immuunrespons maken virussen gebruik van verschillende strategieën:
* **Belemmeren van MHC-I presentatie:** Virussen kunnen de expressie van MHC klasse I moleculen op geïnfecteerde cellen verminderen, waardoor deze minder goed herkenbaar zijn voor CD8+ T-cellen.
* **Antigenische variabiliteit:** Door snelle mutatie (zoals bij HIV) of door het wisselen van genen die oppervlakte-eiwitten coderen (zoals bij trypanosomen) kunnen virussen ontsnappen aan antilichamen en T-cellen.
* **Immunosuppressie:** Sommige virussen, zoals HIV en EBV, kunnen immuuncellen zelf infecteren en zo het immuunsysteem verzwakken of dysreguleren.
* **Overproductie van antigenen:** Zoals bij Hepatitis B virus (HBV), wat het immuunsysteem kan overbelasten.
* **Induceren van een verkeerde immuunrespons:** Zoals het induceren van een T helper 2 (Th2) respons in plaats van de benodigde T helper 1 (Th1) respons.
> **Voorbeeld:** HIV remt de expressie van HLA-A en HLA-B moleculen op celoppervlakken, waardoor de presentatie van virale antigenen aan CD8+ T-cellen wordt bemoeilijkt. Tegelijkertijd wordt de expressie van HLA-E relatief behouden, wat essentieel is om NK-cel activatie te voorkomen.
### 1.6 Pathogenese
Pathogenese beschrijft hoe een infectie ziekte veroorzaakt. Virale infecties kunnen directe schade aanrichten door de cel te vernietigen tijdens replicatie. Indirecte schade ontstaat vaak door overmatige activering van het immuunsysteem.
#### 1.6.1 Virussen en kanker
Sommige virussen kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van kanker. Dit kan gebeuren door:
* **Productie van carcinogene eiwitten:** Eiwitten die de celcyclus beïnvloeden, de apoptose remmen of signaaltransductiepaden veranderen.
* **Insertionele mutagenese:** Bij retrovirussen kan de integratie van het virale genoom in het gastheergenoom leiden tot verstoring van genexpressie, waarbij oncogenen worden geactiveerd of tumor suppressor genen worden uitgeschakeld.
* **Chronische ontsteking:** Langdurige virale infecties kunnen chronische ontstekingsprocessen veroorzaken die de kans op kanker verhogen.
> **Voorbeeld:** Het humaan papillomavirus (HPV) is sterk geassocieerd met de ontwikkeling van baarmoederhalskanker. Virale eiwitten, zoals E6 en E7, interfereren met tumor suppressor eiwitten, wat leidt tot ongecontroleerde celgroei.
---
# Humaan immunodeficiëntievirus (HIV) en AIDS
Hieronder vind je een gedetailleerd studieoverzicht van het Humaan immunodeficiëntievirus (HIV) en AIDS, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 2. Humaan immunodeficiëntievirus (HIV) en AIDS
Dit onderwerp behandelt de ontdekking, transmissie, immuunpathologie, diagnose en behandeling van HIV-infecties en de ontwikkeling van AIDS.
### 2.1 Chronische virale infectie
Chronische virale infecties worden gekenmerkt doordat het virus niet op korte termijn uit het lichaam wordt geklaard. Dit komt doordat geïnfecteerde cellen lang genoeg in leven blijven om de virale aanwezigheid te onderhouden. Soms is er geen continue replicatie, maar is het virale genoom latent aanwezig in de cel, met eventuele expressie van virale genen zonder het kopiëren van het genoom en het vrijlaten van nieuwe virusdeeltjes. Dit kan leiden tot accumulerende schade bij de gastheer en maakt de gastheer een potentiële bron van infectie. Voorbeelden zijn Hepatitis C virus (HCV), herpesvirusinfecties en Humaan Immunodeficiëntie Virus (HIV).
#### 2.1.1 Humaan immunodeficiëntie virus (HIV)
HIV is een retrovirus met een RNA-genoom dat zich inbouwt als DNA-kopie in het genoom van de gastheercel. HIV-1 is pandemisch, terwijl HIV-2, voornamelijk voorkomend in West-Afrika, minder virulent is. De ontdekking van HIV en de associatie met AIDS vond plaats in de vroege jaren '80. Aanvankelijk werd de ziekte gelinkt aan homoseksualiteit (GRID - Gay-Related Immune Deficiency), maar al snel werd duidelijk dat het ook heteroseksuelen trof.
Kenmerken van HIV-infectie:
* **Overdracht:** Via direct contact of lichaamsvocht. De belangrijkste routes zijn seksueel contact (anaal en vaginaal), van moeder op kind (tijdens zwangerschap, bevalling of borstvoeding) en via bloeduitwisseling (bv. intraveneus drugsgebruik).
* **Immuunpathologie:** HIV infecteert voornamelijk CD4+ T-cellen en mononucleair fagocyterende cellen (macrofagen, monocyten, dendritische cellen, microglia). Dit leidt tot een geleidelijke uitputting van het immuunsysteem, wat resulteert in immuundeficiëntie en neurologische symptomen (dementie).
* **Stadiums van infectie:**
1. **Acute infectie:** Kort na infectie, gepaard gaand met een griepaal syndroom, hoge virale titers en een daling van CD4+ cellen. Het immuunsysteem komt tot een respons, wat leidt tot seroconversie (aanwezigheid van antilichamen).
2. **Periode van persistentie:** Een latente fase waarin het immuunsysteem het virus onder controle houdt, met een geleidelijke afname van CD4+ cellen over de jaren.
3. **AIDS-Stadium:** Versnelde stijging van virale titer, instorting van CD4+ cel aantallen (minder dan 200 cellen/µL), leidend tot ernstige opportunistische infecties en neoplasiën.
#### 2.1.2 HIV infectie
HIV-infectie treft voornamelijk CD4+ T-cellen, macrofagen en dendritische cellen. De interactie begint met binding aan de CD4 receptor, gevolgd door fusie van de virusenvelop met het celmembraan na binding van een co-receptor (zoals CCR5). Een genetische deletie van de CCR5-receptor bij ongeveer 1% van de gezonde blanke bevolking maakt hen minder vatbaar voor infectie via de mucosale route. De infectie van deze cellen leidt tot immuundeficiëntie en op termijn tot dementie.
#### 2.1.3 Transmissie HIV
De transmissie van HIV kan plaatsvinden via verschillende routes, met variërende efficiëntie:
* Seksueel contact (anaal en vaginaal): De kans op overdracht per coïtus is relatief laag, maar stijgt significant bij aanwezigheid van seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA's) door meer immuuncellen op de plaats van infectie.
* Moeder op kind: Efficiënter dan seksuele transmissie, mogelijk tijdens zwangerschap, bevalling of via borstvoeding.
* Bloeduitwisseling (bv. IVDU): Zeer hoge transmissiekans door directe bloed-bloedcontact.
Na mucosale transmissie worden dendritische cellen geïnfecteerd, die het virus naar lymfeklieren en lymfoïd weefsel brengen waar massale infectie van T-cellen plaatsvindt.
#### 2.1.4 HIV immuunpathologie
De immuunpathologie van HIV wordt gekenmerkt door een geleidelijke destructie van CD4+ T-cellen. De initiële CD8+ respons (cytotoxische T-lymfocyten) probeert de geïnfecteerde cellen te doden, maar kan het virus nooit volledig elimineren. Naarmate de CD4+ cel aantallen dalen, wordt het immuunsysteem kwetsbaarder voor opportunistische infecties.
* **Opportunistische infecties:** Bij minder dan 200 CD4+/µL kunnen ernstige infecties optreden zoals spruw, *Pneumocystis jirovecii* pneumonie, diarree (bv. door *Giardia lamblia*, *Cryptosporidium*), toxoplasmose, CMV-reactivatie, cryptokokkenmeningitis en atypische mycobacteriën.
* **Neoplasiën:** HIV-infectie verhoogt het risico op kankers zoals Kaposi sarcoom en lymfomen.
* **Wasting syndroom:** Chronisch gewichtsverlies, koorts en cachexie als gevolg van chronische inflammatie.
* **Dementie:** Kan optreden door infectie van microglia in de hersenen.
#### 2.1.5 AIDS
AIDS (Acquired Immunodeficiency Syndrome) is het eindstadium van een HIV-infectie. Het wordt gedefinieerd door de aanwezigheid van specifieke opportunistische infecties of kankers, of een CD4+ cel count onder de 200 cellen/µL. Zonder behandeling is de prognose somber, met een verwachte levensduur van ongeveer 18 maanden na het bereiken van het AIDS-stadium. Met therapie kan echter een terugkeer naar een asymptomatische fase mogelijk zijn.
#### 2.1.6 Diagnose HIV infectie
De diagnose van HIV-infectie omvat meerdere stappen:
1. **Screening (Opsporing antilichamen en antigenen):**
* Initiële testen zoals ELISA zoeken naar anti-HIV antilichamen. Vanwege de 'window fase' (de periode tussen infectie en detecteerbare antilichamen) worden nu testen met simultane detectie van p24-antigeen gebruikt (4e generatie testen).
* Bij lage prevalentiepopulaties (zoals in West-Europa) is de positief predictieve waarde van een enkele positieve test beperkt.
2. **Confirmatie:**
* Een positieve ELISA wordt bevestigd met een tweede ELISA van een andere fabrikant en een Western Blot, uitgevoerd in een referentielaboratorium.
3. **Aantonen virale lading en opvolging:**
* Voor bevestigd seropositieven wordt de virale lading (hoeveelheid virusdeeltjes in het bloed) gemeten met RT-PCR. Dit is cruciaal voor het starten van therapie en het bepalen van baseline resistentiebepalingen.
* **Opvolging:** In gespecialiseerde centra worden patiënten gemonitord op klinische bijwerkingen van therapie, virologische parameters (virale lading, eventueel sequentiebepaling) en CD4+ cel counts (via flowcytometrie).
##### 2.1.6.1 Opvolging CD4 counts
De telling van CD4+ cellen is essentieel voor het inschatten van de immuunstatus van een patiënt. Een normaal persoon heeft ongeveer 1000 CD4+ cellen/µL. Een daling tot onder de 200 cellen/µL duidt op een verhoogd risico op AIDS, maar ook reeds vanaf 400-500 cellen/µL kunnen opportunistische infecties optreden.
##### 2.1.6.2 Opvolging virale load
De virale load, gemeten met RT-PCR, toont de hoeveelheid virusdeeltjes in het plasma. Na een initiële piek tijdens de acute infectie, wordt deze door het immuunsysteem gedempt. Zonder behandeling fluctueert de virale load en neemt deze op latere leeftijd sterk toe, wat gepaard gaat met een verslechtering van de immuunstatus.
#### 2.1.7 Behandeling HIV infectie: specifieke inhibitoren
De behandeling van HIV-infectie is de afgelopen decennia sterk verbeterd, waardoor het van een dodelijke ziekte naar een chronische, behandelbare aandoening is getransformeerd. De behandeling is gericht tegen verschillende enzymen en processen in de levenscyclus van het virus.
* **Combinatie antiretrovirale therapie (cART):** Klassiek gebaseerd op tripeltherapie (bv. 2 nucleoside analoge RT-remmers + 1 niet-nucleoside RT-remmer of protease-remmer). Tegenwoordig zijn ook fusieremmers, bindingsremmers (blokkade CCR5) en integraseremmers beschikbaar.
* **Start van therapie:** Vroeger werd gestart bij een significante daling van de CD4+ cel count (bv. onder 400-500 cellen/µL). Tegenwoordig wordt aanbevolen om zo vroeg mogelijk te starten om langetermijneffecten van de infectie te minimaliseren.
* **Immuunreconstitutiesyndroom (IRIS):** Bij patiënten met AIDS en actieve opportunistische infecties kan het plotseling starten van cART leiden tot een klinische verslechtering. Het herstellende immuunsysteem reageert dan heftig op de reeds aanwezige infecties. Daarom worden opportunistische infecties vaak eerst behandeld voordat met cART wordt begonnen.
* **Preventie:** Veilige seksuele praktijken, screening van bloeddonoren en behandeling van dragers (lagere virale load betekent lager transmissierisico).
* **Post-Exposure Profylaxe (PEP):** Behandeling na een mogelijke blootstelling (bv. prikaccident, verkrachting).
* **Pre-Exposure Profylaxe (PrEP):** Preventieve medicatie voor personen met een hoog risico op blootstelling.
* **Genezing:** Er zijn slechts enkele gevallen van genezing gerapporteerd, vaak na transplantatie met HIV-ongevoelig (CCR5-negatief) beenmerg. Het virus blijft in het genoom van gastheercellen aanwezig, waardoor levenslange medicatie noodzakelijk is om replicatie te voorkomen.
#### 2.1.8 Levenscyclus retrovirus
De levenscyclus van een retrovirus zoals HIV omvat de volgende stappen:
1. **Binding en entree:** Het virus bindt aan de CD4 receptor en een co-receptor (bv. CCR5) op de gastheercel. De virusenvelop fuseert met het celmembraan of een endosoom, waarna het nucleocapside in het cytoplasma terechtkomt.
2. **Reverse transcriptie:** Het virale RNA-genoom wordt door reverse transcriptase (RT) omgezet in cDNA en vervolgens in dubbelstrengs DNA (dsDNA). RT maakt veel fouten, wat leidt tot genetische variabiliteit (quasispecies).
3. **Integratie:** Het dsDNA migreert naar de celkern en wordt door integrase in het gastheersgenoom ingebouwd als provirus.
4. **Transcriptie en translatie:** Het provirus wordt getranscribeerd door cellulaire enzymen, wat resulteert in virale mRNA. Dit wordt gebruikt voor de synthese van virale eiwitten en de assemblage van nieuwe virusdeeltjes.
5. **Assemblage en rijping:** Nucleocapsiden assembleren en deeltjes knoppen af van het celmembraan. Na vrijlating worden de virale eiwitten (met name protease) gematureerd, wat resulteert in een infectieus virion.
### 2.2 Immuunevasie door virussen
Virussen hebben diverse strategieën ontwikkeld om het immuunsysteem te ontwijken en zo persistentie te bereiken en ziekte te veroorzaken.
#### 2.2.1 Evasie aangeboren immuniteit
De aangeboren immuniteit herkent virale structuren via PAMP-receptoren. Virussen kunnen deze detectie saboteren door:
* **Niet-invasief blijven:** Virussen die zich beperken tot epithelia (bv. HPV) worden minder snel gedetecteerd.
* **Verbergen (latentie):** Minimale of geen expressie van virale genen om detectie te vermijden.
* **Sensing tegengaan:** Interfereren met virale sensorische mechanismen (bv. bij influenza) of het maken van valse receptoren ('decoy' receptoren).
* **Signaaltransductie na sensing tegengaan:** Interfereren met de signaalwegen die leiden tot interferonsignalering.
* **Effectorfunties van interferons tegengaan:** Blokkeren van interferongerelateerde genproducten (bv. PKR).
#### 2.2.2 Evasie verworven immuniteit
De verworven immuniteit kan ook worden ontweken door:
* **Belemmering van MHC-I presentatie:** Virussen kunnen de expressie van MHC klasse I moleculen op het celoppervlak verminderen of de aanvoer van peptiden naar MHC-I blokkeren (bv. HIV Nef, CMV US6). Dit voorkomt herkenning door CD8+ T-cellen.
* **Antigenische variabiliteit:** Continue mutatie (bv. HIV quasispecies, influenza) of wisseling van oppervlakte-eiwitten (bv. VSG bij trypanosomen) om immuunherkenning te ontlopen.
* **Infectie van immuuncellen:** Directe infectie en destructie van immuuncellen (bv. HIV infectie van T-cellen, mazelen).
* **Overproductie van antigenen:** Hoge hoeveelheden virale antigenen kunnen het immuunsysteem overweldigen.
* **Induceren van een verkeerde T-helper respons:** Virussen kunnen het immuunsysteem sturen naar een T H 2 respons (antilichaamproductie) waar een T H 1 respons (celgemedieerde immuniteit) nodig is.
* **Immunosuppressie:** Virussen kunnen mechanismen activeren die de algemene immuunrespons onderdrukken.
* **Polyklonale activatie van B-cellen:** Dit kan leiden tot autoreactieve of heterofiele antilichamen, wat diagnostische problemen kan veroorzaken.
* **Antilichaambinding (Fc receptor interactie):** Sommige virussen gebruiken Fc-receptoren voor IgG om de ADCC (Antibody-Dependent Cell-mediated Cytotoxicity) te blokkeren.
### 2.3 Persistentie
Persistentie is een overlevingsstrategie waarbij virussen levenslang in het lichaam aanwezig blijven. Dit kan leiden tot chronische ziekten, zoals bij HBV, of kanker, zoals bij HBV, EBV, HPV en HIV. Persistentie vergroot de kans op transmissie en kan uiteindelijk leiden tot integratie in de kiembaan (erfelijk).
#### 2.3.1 Reactivatie
Reactivatie van een persisterend virus treedt op wanneer de immuunstatus van de gastheer verzwakt is, bijvoorbeeld door stress, ziekte of medicatie. Het virus dat latent aanwezig was, begint opnieuw te repliceren en kan symptomen veroorzaken. Een bekend voorbeeld is het herpes simplex virus (HSV), dat na een primaire infectie latent blijft in zenuwcellen en kan reactiveren bij verminderde weerstand, leidend tot koortsblaasjes. Tijdens latentie zijn de geïnfecteerde cellen vaak minder vatbaar voor immuunherkenning omdat er weinig virale peptiden in het cytoplasma aanwezig zijn en de expressie van MHC klasse I moleculen laag is.
### 2.4 Pathogenese
Pathogenese beschrijft hoe een infectie ziekte veroorzaakt. Dit kan direct gebeuren door schade toegebracht door het micro-organisme, of indirect via overmatige immuunreacties.
* **Directe schade:** Mechanische schade (bv. door wormen) of directe celschade door virale replicatie.
* **Indirecte schade:** Schade veroorzaakt door mediatoren van het immuunsysteem die worden vrijgezet om de infectie te bestrijden. Deze immuunreacties, hoewel essentieel voor het opruimen van de infectie, kunnen ook weefselschade en symptomen veroorzaken.
#### 2.4.1 Virussen en kanker
Sommige virussen worden geassocieerd met het ontstaan van kanker. Dit kan gebeuren door:
* **Productie van eiwitten die de celcyclus wijzigen:** Virale eiwitten kunnen de celcyclusregulatie ontregelen, de apoptose remmen of signaaltransductiewegen beïnvloeden, wat leidt tot ongecontroleerde celgroei.
* **Insertionele mutagenese:** Bij retrovirussen zoals HIV en HTLV kan integratie van het virale DNA in het gastheersgenoom leiden tot verstoring van genexpressie. Als de integratie plaatsvindt in een proto-oncogen of een tumor suppressor gen, kan dit kanker veroorzaken.
Voorbeelden van virussen geassocieerd met kanker zijn:
* HTLV-virussen: T-cel leukemie.
* Herpesvirus type 8: Kaposi sarcoom.
* HIV: Verhoogt het risico op bepaalde kankers door immuunsuppressie.
* Hepatitisvirussen (HBV, HCV): Leverkanker.
* Papillomavirus (HPV): Cervixkanker.
* Epstein-Barr virus (EBV): Lymfomen, nasofaryngeale carcinomen.
Bacteriën, zoals *Helicobacter pylori*, kunnen ook geassocieerd zijn met kanker (bv. maagkanker) en de behandeling met antibiotica kan soms leiden tot regressie van geassocieerde lymfomen.
---
# Mechanismen van immuunevasie door virussen
Virussen hebben een reeks strategieën ontwikkeld om zowel de aangeboren als de verworven immuunrespons van de gastheer te ontwijken en te manipuleren, wat cruciaal is voor hun persistentie en replicatie.
## 3. Evasie van immuniteit door virussen
Virussen gebruiken verschillende tactieken om detectie en eliminatie door het immuunsysteem te voorkomen. Deze strategieën omvatten non-invasiviteit, verberging (latentie), immunomodulatie, het belemmeren van antigenpresentatie, en het ontlopen van immuunreacties door mutatie.
### 3.1 Evasie van aangeboren immuniteit
De aangeboren immuniteit detecteert virussen via invariante receptoren die virale moleculaire patronen (PAMP's) herkennen, wat leidt tot de inductie van signaaltransductieroutes en de productie van interferonen (IFN's) en interferongestuurde genen (ISG's) met antivirale functies. Virussen ontwikkelen echter mechanismen om deze detectie en respons te dwarsbomen:
* **Sabotage van detectie en signaaltransductie:** Virussen kunnen de herkenning van PAMP's door celreceptoren verhinderen of de daaropvolgende signaaltransductie inhiberen, waardoor de inductie van IFN's wordt onderdrukt. Influenza NS1 en HCV NS5a zijn voorbeelden van virale eiwitten die de signaaltransductie van IFN's kunnen remmen.
* **Decoy-receptoren voor interferonen:** Sommige virussen produceren valse IFN-receptoren die IFN's wegvangen zonder een signaaltransductie te activeren.
* **Remming van interferon-gestimuleerde genen (ISG's):** Virussen coderen vaak voor eiwitten die specifieke ISG's, zoals proteïne kinase R (PKR), inhiberen. PKR is cruciaal voor de antivirale respons door de eiwitsynthese te blokkeren. Voorbeelden van virussen die PKR remmen zijn influenza (NS1), HCV (NS5a), HSV1 (Us11 en ICP34.5) en vacciniavirus (E3L).
### 3.2 Evasie van verworven immuniteit
De verworven immuniteit, met name de celgemedieerde immuniteit, is essentieel voor het opruimen van geïnfecteerde cellen. Virussen proberen dit proces te ondermijnen:
* **Belemmering van MHC klasse I-presentatie:** Geïnfecteerde cellen presenteren virale antigenen aan CD8$^{+}$ T-cellen via MHC klasse I-moleculen. Virussen kunnen deze presentatie op verschillende manieren hinderen:
* **Vermindering van oppervlakte-expressie van MHC klasse I:** Virale eiwitten zoals HIV Nef kunnen de expressie van HLA-A en HLA-B moleculen op het celoppervlak verminderen. Dit verbergt de geïnfecteerde cel voor CD8$^{+}$ T-cellen. Interessant is dat de expressie van HLA-C en HLA-E vaak minder wordt beïnvloed, wat belangrijk is voor het onderdrukken van NK-celactivatie.
* **Interferentie met TAP-loading:** Het transport van peptiden naar het ER voor het laden op MHC klasse I-moleculen kan worden gesaboteerd. Cytomegalovirus (CMV) US6 inhibeert bijvoorbeeld de TAP-loading.
* **Retentie van MHC klasse I-moleculen intracellulair of versnelde afbraak.**
* **Ontwijken van NK-celherkenning:** NK-cellen zijn een ander deel van de immuunrespons dat geïnfecteerde cellen kan doden, met name die met een verminderde MHC klasse I-expressie. Virussen produceren eiwitten die NK-celactiviteit remmen, zoals de eiwitten van CMV die de interactie met NK-celreceptoren (NKG2D, CD94:NKG2A) verstoren of de expressie van MIC-A en -B verhinderen.
* **Antigene variabiliteit:** Virussen kunnen snel muteren of recombineren, waardoor hun antigenen veranderen en de reeds gevormde antilichamen en T-cellen minder effectief worden. Dit is een sleutelstrategie voor chronische infecties.
* **CTL-escape mutaties:** Bij HIV kunnen mutaties in virale eiwitten, zoals het gag p24 eiwit, leiden tot verminderde binding aan specifieke HLA-moleculen, zoals HLA-B\*5703. Dit resulteert in een minder effectieve presentatie aan CD8$^{+}$ T-cellen en een hogere virale load.
* **Antigenische variabiliteit:** Protozoa zoals *Trypanosoma brucei* kunnen hun oppervlakteglycoproteïnen (VSG's) wisselen via genconversie, waardoor ze continu aan de immuunrespons ontsnappen. Hoewel dit een protozoön is, illustreert het het principe van antigenische variabiliteit.
* **Overproductie van antigenen:** Sommige virussen, zoals HBV, produceren grote hoeveelheden antigenen, wat het immuunsysteem kan overbelasten of misleiden.
* **Inductie van een verkeerde T-helperrespons:** Virussen kunnen de balans tussen T-helper 1 (Th1) en T-helper 2 (Th2) responsen manipuleren. Een antivirale respons vereist doorgaans een Th1-respons, terwijl een Th2-respons meer gericht is op antilichamen en extracellulaire pathogenen. Sommige virussen, zoals EBV, induceren een Th2-respons om de effectieve antivirale Th1-respons te omzeilen.
* **Immunosuppressie:** Virussen kunnen immuuncellen direct infecteren en vernietigen of hun functie verstoren.
* **HIV:** Infecteert en depopuleert CD4$^{+}$ T-cellen, en heeft ook invloed op dendritische cellen (DC's).
* **Mazelenvirus:** Infecteert en depopuleert T-cellen, en saboteert DC's, wat leidt tot secundaire infecties.
* **EBV:** Infecteert B-cellen en veroorzaakt polyklonale activatie, wat leidt tot verlies van gerichte immuunrespons en auto-immuunreacties.
* **CMV:** Infecteert monocyten, macrofagen en DC's.
* **Polyklonale activatie van B-cellen:** Dit leidt tot de productie van niet-specifieke antilichamen (auto-immune en heterofiele antilichamen), wat de focus van de immuunrespons versnippert.
* **Antilichaambinding-strategieën:** Virussen kunnen Fc-receptoren gebruiken om gebonden IgG te binden, wat ADCC (antibody-dependent cellular cytotoxicity) kan inhiberen.
### 3.3 Persistentie en reactivatie
Persistentie is een overlevingsstrategie waarbij virussen langdurig in de gastheer aanwezig blijven, vaak door zich te verstoppen of slechts minimaal tot expressie te komen.
* **Latentie:** Virussen kunnen zich in een latente staat bevinden, waarbij het virale genoom aanwezig is in de cel maar nauwelijks tot expressie komt. Dit voorkomt detectie door het immuunsysteem. Voorbeelden zijn herpesvirussen die latent in zenuwcellen verblijven, en HIV dat zich in het gastheergenoom integreert.
* **Reactivatie:** Onder bepaalde omstandigheden, zoals stress, immunsuppressie, of hormonale veranderingen, kunnen latente virussen reactiveren en opnieuw repliceren. HSV-reactivatie, leidend tot koortsblaasjes, is een klassiek voorbeeld. Tijdens latentie is de cel vaak slecht toegankelijk voor T-cellen (weinig MHC klasse I-expressie) en worden er weinig virale peptiden geproduceerd, wat detectie bemoeilijkt.
* **Voordeel voor het virus:** Persistentie verhoogt de kans op transmissie en kan leiden tot de integratie van virale genomen in de kiembaan. Het kan ook geassocieerd zijn met chronische ziekten en kanker.
* **Belang voor de gastheer:** Virussen kunnen kanker veroorzaken door eiwitten te produceren die de celcyclus beïnvloeden, anti-apoptotisch werken, signaaltransductie wijzigen, of door insertionele mutagenese na integratie in het gastheergenoom. Voorbeelden zijn HTLV, HBV, HPV, EBV, en HHV8.
### 3.4 Immunomodulatie
Immunomodulatie omvat strategieën waarbij virussen de immuunrespons direct beïnvloeden, vaak door het nabootsen of blokkeren van immuunmediatoren.
* **Nabootsing van cytokines:** Virussen kunnen cytokine-homologen produceren (bv. EBV's IL-10 homoloog) om de immuunrespons te sturen in een voor hen gunstige richting.
* **Afremmen van ontstekingsreacties:** Virussen kunnen mechanismen inzetten om de schadelijke effecten van een overmatige immuunreactie te beperken, wat paradoxaal genoeg hun eigen persistentie kan bevorderen. De symptomen van infecties zijn vaak het gevolg van het immuunantwoord zelf, niet van directe schade door het pathogeen.
### 3.5 Verbergen (latency)
Verberging is een strategie waarbij virussen zich aan detectie onttrekken, vaak door zich in latente toestanden te bevinden of door hun antigene presentatie te minimaliseren.
* **Latentie en minimalisatie van expressie:** Zoals eerder vermeld, wanneer een virus latent aanwezig is, wordt de expressie van virale eiwitten geminimaliseerd, waardoor het immuunsysteem geen signalen ontvangt om te reageren. Dit geldt voor virussen zoals herpesvirussen en HIV.
* **Non-invasiviteit:** Virussen zoals HPV infecteren epitheelweefsels en blijven daar vaak, zonder diep in de gastheer door te dringen en alarm te slaan bij het immuunsysteem, tenzij de barrière wordt doorbroken.
## 4. Immuunevasie door virussen: Een overzicht
Virussen hebben een breed scala aan mechanismen ontwikkeld om immuunreacties te ontwijken, wat essentieel is voor hun overleving en transmissie. Deze strategieën kunnen grofweg worden ingedeeld in het voorkomen van detectie door het immuunsysteem, het manipuleren van de immuunrespons, en het overleven van eliminatiepogingen.
* **Non-invasiviteit en verberging:** Virussen zoals HPV blijven vaak oppervlakkig, terwijl virussen zoals herpesvirussen en HIV zich in latente vormen verbergen, waarbij ze minimale virale eiwitten tot expressie brengen.
* **Immunomodulatie:** Dit omvat het rechtstreeks beïnvloeden van immuunreacties, bijvoorbeeld door het namaken van of interfereren met cytokines, of het activeren van immuuncellen op een manier die het virus ten goede komt.
* **Ontwijken van aangeboren immuniteit:** Virussen saboteren mechanismen die virale componenten detecteren en de eerste antivirale responsen opwekken, zoals de interferonantistressrespons.
* **Ontwijken van verworven immuniteit:** Dit omvat het hinderen van de presentatie van virale antigenen via MHC-moleculen, het ontlopen van NK-celactiviteit, en het continu veranderen van antigenen door mutatie.
* **Persistentie en reactivatie:** Virussen die chronisch aanwezig zijn, kunnen zich vaak jarenlang schuilhouden en reageren wanneer de gastheer verzwakt is.
Deze complexe strategieën benadrukken de evolutionaire wapenwedloop tussen virussen en hun gastheren, waarbij virussen voortdurend nieuwe wegen vinden om het immuunsysteem te omzeilen.
---
# Levenscyclus van retrovirussen
Dit onderwerp beschrijft de gedetailleerde stappen die een retrovirus volgt om zich te repliceren, inclusief integratie in het gastheergenoom.
## 4. Levenscyclus retrovirus
Retrovirussen, zoals HIV, hebben een unieke levenscyclus die hen in staat stelt hun genetisch materiaal te integreren in het genoom van de gastheercel, wat leidt tot zowel acute als chronische infecties.
### 4.1 Integratie in het gastheergenoom
Het proces van replicatie van een retrovirus is complex en omvat verschillende cruciale stappen:
* **Binding en toegang:** Het retrovirus bindt aan specifieke receptoren op het oppervlak van de gastheercel, vaak via de Env (envelop) eiwitten van het virus die interageren met CD4 receptoren en co-receptoren (zoals CCR5) op de cel. Na deze herkenning vindt fusie plaats tussen de virale envelop en het celmembraan, waardoor het virale capside met het genetisch materiaal de cel binnenkomt. Dit kan gebeuren aan het celoppervlak of via endocytose.
* **Reverse transcriptie:** Eenmaal in het cytoplasma wordt het RNA-genoom van het retrovirus door het virale enzym reverse transcriptase omgezet in dubbelstrengs DNA (dsDNA). Tijdens dit proces worden fouten gemaakt door reverse transcriptase, wat leidt tot genetische variabiliteit en de vorming van pseudospecies. Het RNA is hierbij niet direct beschikbaar voor ribosomen voor eiwitsynthese.
* **Integratie:** Het virale dsDNA, samen met virale eiwitten die deel uitmaken van een pre-integratiecomplex, migreert naar de celkern. Daar integreert het dsDNA, met behulp van het virale enzym integrase, in het DNA van de gastheercel. Dit geïntegreerde virale DNA wordt een provirus genoemd. De LTR's (Long Terminal Repeats) van het retrovirale DNA spelen een belangrijke rol bij dit integratieproces.
* **Transcriptie en translatie:** Het provirus wordt getranscribeerd naar viraal RNA door cellulaire enzymen, gebruikmakend van de promotoractiviteit van de 5' LTR. Dit transcriptieproces is doorgaans foutloos, wat betekent dat er geen extra mutaties ontstaan uitgaande van het provirus zelf. Polyadenylatie vindt plaats via de 3' LTR. Splicing is ook mogelijk. Het resulterende virale RNA dient zowel als genoom voor nieuwe virionen als als mRNA voor de synthese van virale eiwitten.
* **Assemblage en rijping:** Virale eiwitten en RNA verzamelen zich bij het celmembraan om nieuwe virionen te vormen. Dit proces wordt gevolgd door 'budding', waarbij het virus uit de cel tevoorschijn komt. Na de vrijlating ondergaat het virale capside een interne reorganisatie onder invloed van het virale protease-enzym. Dit leidt tot de vorming van een rijp, infectieus virion.
### 4.2 Rol van gastheercel en viral reservoir
De integratie van het virale DNA in het gastheergenoom zorgt ervoor dat het virus de gastheercel kan blijven produceren zolang de cel leeft en zich deelt. Dit verklaart de persistentie van retrovirale infecties. Sommige geïnfecteerde T-cellen kunnen tientallen jaren overleven en het virus dragen.
> **Tip:** De rol van de LTR's (Long Terminal Repeats) is cruciaal in meerdere fasen van de levenscyclus, waaronder reverse transcriptie, integratie en transcriptie.
> **Voorbeeld:** HIV infecteert voornamelijk CD4+ T-cellen en macrofagen. De integratie van HIV-DNA in het genoom van deze cellen leidt tot een langdurige, chronische infectie die het immuunsysteem aantast.
### 4.3 Genetische variabiliteit
De reverse transcriptase van retrovirussen heeft een hoge foutenmarge. Dit leidt tot de constante generatie van genetische variaties binnen de viruspopulatie (quasispecies). Deze variabiliteit is essentieel voor het overleven van het virus, omdat het hen in staat stelt te ontsnappen aan het immuunsysteem en resistentie tegen antivirale middelen te ontwikkelen.
### 4.4 Vormen van persistentie
Retrovirussen kunnen leiden tot verschillende vormen van chronische infectie:
* **Latentie:** Het virale genoom is aanwezig in de cel, maar er is minimale of geen expressie van virale genen en productie van nieuwe virusdeeltjes. Het virus 'verbergt' zich zo voor het immuunsysteem.
* **Chronische replicatie:** Het virus repliceert continu, maar op een laag niveau, waardoor het immuunsysteem voortdurend actief blijft.
* **Reactivatie:** Na een periode van latentie kan het virus opnieuw actief worden en virale deeltjes produceren, vaak getriggerd door factoren zoals stress of een verzwakt immuunsysteem.
Deze persistente strategieën verhogen de kans op transmissie naar nieuwe gastheren en stellen het virus in staat zich op lange termijn te handhaven.
---
# Virussen en kanker
Hier is een samenvatting van het onderwerp "Virussen en kanker", gebaseerd op de verstrekte documentinhoud.
## 5. Virussen en kanker
Virussen kunnen, naast infectieziekten, ook de ontwikkeling van kanker veroorzaken door verschillende mechanismen, waaronder genetische veranderingen in gastheercellen.
### 5.1 Virussen geassocieerd met kanker
Er zijn diverse virussen die een rol spelen bij de ontwikkeling van verschillende vormen van kanker. De geografische spreiding van deze kankers suggereert ook de invloed van gastheerfactoren.
* **HTLV (Human T-lymphotropic virus):** Dit virus kan T-cel leukemie veroorzaken, met name bekend in Aziatische populaties.
* **Herpesvirus type 8 (HHV8):** Ontdekt in de context van de AIDS-epidemie, wordt dit virus geassocieerd met de ontwikkeling van Kaposi sarcoom.
* **Hepatitis virussen (zoals HBV):** Kunnen leiden tot leverkanker.
* **Papillomavirus (HPV):** Wordt sterk geassocieerd met baarmoederhalskanker.
* **EBV (Epstein-Barr virus):** Epidemiologisch gelinkt aan lymfomen in Afrika, nasofaryngeale carcinomen in Azië, en lymfomen wereldwijd.
* **HIV (Human Immunodeficiency Virus):** Hoewel voornamelijk bekend om zijn rol in immuundeficiëntie, kan HIV-infectie ook bijdragen aan het ontstaan van kanker, zoals Kaposi sarcoom.
Het is belangrijk op te merken dat virussen zelden de enige factor zijn in het ontstaan van kanker; genetische aanleg en andere omgevingsfactoren spelen vaak ook een rol.
### 5.2 Mechanismen van oncogenese door virussen
Virussen kunnen op verschillende manieren bijdragen aan de ontwikkeling van kanker:
#### 5.2.1 Productie van eiwitten die celcyclus reguleren
Sommige virussen produceren eiwitten die de celcyclus kunnen verstoren. Deze virale eiwitten kunnen:
* De normale celcyclus wijzigen, waardoor cellen ongecontroleerd gaan delen.
* Antiproliferatieve signalen onderdrukken, waardoor cellen niet meer in apoptose (geprogrammeerde celdood) gaan.
* Signaaltransductiewegen in de cel beïnvloeden, wat leidt tot abnormale celgroei en -gedrag.
#### 5.2.2 Integratie in het genoom: Insertionele mutagenese
Dit mechanisme is cruciaal voor retrovirussen zoals HIV en HTLV.
* **Proces:** Het virale genoom, omgezet in DNA, integreert in het genoom van de gastheercel.
* **Gevolg:** Als deze integratie plaatsvindt in de buurt van belangrijke genen, kan dit leiden tot:
* **Aanzetten van oncogenen:** Genen die celgroei stimuleren kunnen hierdoor overactief worden.
* **Uitzetten van anti-oncogenen (tumorsuppressorgenen):** Genen die celgroei remmen of celdood induceren, kunnen hierdoor worden uitgeschakeld.
* **Resultaat:** Deze verstoringen in de genexpressie kunnen een normale cel transformeren tot een kankercel.
> **Tip:** Insertionele mutagenese is een belangrijke reden waarom virale integratie in het gastheersgenoom zo gevaarlijk kan zijn in de context van kankerontwikkeling.
#### 5.2.3 Overproductie van antigenen
Bepaalde virussen, zoals Hepatitis B virus (HBV), kunnen grote hoeveelheden virale antigenen produceren. Dit kan leiden tot chronische ontsteking en schade aan de lever, wat op de lange termijn het risico op leverkanker verhoogt.
#### 5.2.4 Modulatie van het immuunsysteem
Virussen kunnen ook indirect kanker veroorzaken door het immuunsysteem te manipuleren:
* **Inductie van een TH2-respons:** Sommige virussen, zoals EBV, kunnen het immuunsysteem misleiden om een TH2-respons te induceren (die voornamelijk antilichamen produceert) waar een TH1-respons (die celgemedieerde immuniteit bevordert) effectiever zou zijn tegen virale infecties en kanker.
* **Immuunsuppressie:** Virussen zoals HIV en mazelenvirus kunnen het immuunsysteem zelf aantasten, waardoor de klaring van kankercellen wordt belemmerd en het risico op secundaire infecties en kankers toeneemt.
#### 5.2.5 Associatie met bacteriën
Het is ook relevant om te vermelden dat sommige bacteriën, zoals *Helicobacter pylori*, geassocieerd zijn met kanker, met name maag- en duodenalkanker. In sommige gevallen kan antibiotische therapie voor deze bacteriële infectie leiden tot het verdwijnen van de geassocieerde lymfomen, wat de cruciale rol van de infectie benadrukt.
> **Voorbeeld:** De associatie van *Helicobacter pylori* met maaglymfomen laat zien dat niet alleen virussen, maar ook bacteriële infecties een directe rol kunnen spelen bij het ontstaan van kanker. Het succes van antibiotica in deze gevallen onderstreept de causale link.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Chronische virale infectie | Een infectie veroorzaakt door een virus die langdurig aanhoudt in het lichaam, waarbij het virus niet volledig wordt geëlimineerd en geïnfecteerde cellen langdurig kunnen overleven. |
| Persistentie | Het vermogen van een micro-organisme om langdurig in een gastheer aanwezig te blijven, vaak in een latente of laag-actieve staat, zonder onmiddellijke eliminatie. |
| Reactivatie | Het opnieuw actief worden van een eerder latent aanwezig virus, wat kan leiden tot symptomen of de verspreiding van het virus, vaak getriggerd door factoren zoals stress of een verzwakt immuunsysteem. |
| Humaan immunodeficiëntievirus (HIV) | Een retrovirus dat het immuunsysteem aanvalt, specifiek de CD4+ T-cellen, en kan leiden tot het Acquired Immunodeficiency Syndrome (AIDS). |
| AIDS (Acquired Immunodeficiency Syndrome) | Een ernstige aandoening die wordt veroorzaakt door HIV, waarbij het immuunsysteem zo ernstig is aangetast dat het lichaam vatbaar wordt voor opportunistische infecties en bepaalde vormen van kanker. |
| Immuunevasie | Strategieën die virussen gebruiken om het immuunsysteem te ontwijken of te omzeilen, waardoor ze kunnen overleven en zich vermenigvuldigen binnen de gastheer. |
| Aangeboren immuniteit | De eerste verdedigingslinie van het immuunsysteem, die niet-specifieke reacties omvat tegen pathogenen, zonder dat er eerdere blootstelling nodig is. |
| Verworven immuniteit | Het deel van het immuunsysteem dat specifiek wordt tegen een bepaald pathogeen en geheugen opbouwt voor toekomstige blootstelling, met rollen voor B-cellen en T-cellen. |
| MHC-I (Major Histocompatibility Complex klasse I) | Moleculen op het oppervlak van de meeste gekernde cellen die intracellulaire antigenen presenteren aan cytotoxische T-cellen (CD8+), wat essentieel is voor het herkennen en doden van geïnfecteerde cellen. |
| Latentie | Een fase in de levenscyclus van sommige virussen waarin ze zich in de gastheercel bevinden zonder actief te repliceren en zonder significante expressie van virale eiwitten, waardoor ze aan het immuunsysteem ontsnappen. |
| Retrovirus | Een type virus dat RNA als genetisch materiaal heeft en een enzym genaamd reverse transcriptase gebruikt om zijn RNA om te zetten in DNA, dat vervolgens in het genoom van de gastheercel kan worden geïntegreerd. |
| Reverse transcriptase | Een enzym dat wordt geproduceerd door retrovirussen en dat de synthese van DNA vanuit een RNA-template mogelijk maakt. |
| Integrase | Een enzym dat door retrovirussen wordt gebruikt om het viraal DNA in het genoom van de gastheercel te integreren. |
| Protease | Een enzym dat virale eiwitten knipt tot functionele eenheden, wat nodig is voor de rijping van infectieuze virionen. |
| Insertionele mutagenese | Een proces waarbij een virus (of ander transgeen element) zich in het genoom van de gastheercel integreert en hierdoor genexpressie kan verstoren, wat kan leiden tot mutaties en mogelijk kanker. |
| Opportunistische infectie | Een infectie veroorzaakt door micro-organismen die bij gezonde individuen meestal geen ziekte veroorzaken, maar wel ernstige ziekte kunnen uitlokken bij personen met een verzwakt immuunsysteem. |
| CD4+ T-cellen | Een type witte bloedcel dat een cruciale rol speelt in het immuunsysteem. HIV infecteert en vernietigt deze cellen, wat leidt tot immuundeficiëntie. |
| Virale lading | De hoeveelheid van een virus in een bepaald volume van een lichaamsvloeistof, meestal bloed. Dit is een belangrijke indicator voor de progressie van een virale infectie en de effectiviteit van de behandeling. |
| Seroconversie | Het punt waarop de aanwezigheid van specifieke antilichamen tegen een infectieus agens detecteerbaar wordt in het bloed van een geïnfecteerd individu. |
| Viraal reservoir | Plaatsen in het lichaam waar virussen zich kunnen verbergen, zelfs tijdens effectieve antivirale therapie, waardoor genezing moeilijk is en het virus kan terugkeren na het stoppen van de behandeling. |
| Immunomodulatie | De aanpassing of manipulatie van het immuunsysteem, vaak door virussen gedaan om hun eigen overleving te bevorderen, bijvoorbeeld door de productie van cytokines te beïnvloeden. |
| Cytokine | Kleine eiwitten die door immuuncellen worden uitgescheiden en die communiceren tussen cellen, essentieel voor het reguleren van immuunresponsen. |