Cover
Start now for free boek frans.pdf
Summary
# Het belang van Frans als voertaal in de klas
Het integreren van Frans als voertaal in de klas is cruciaal voor de ontwikkeling van de communicatieve vaardigheden van leerlingen, met name op het gebied van luisteren en spreken. Deze aanpak stelt leerlingen in staat om Franse mondelinge boodschappen te begrijpen, zelfs als ze niet elk woord kennen, en om zich vertrouwd te maken met de Franse uitspraak en intonatie. Het is een strategie die expliciet wordt genoemd in minimale leerplandoelen [19](#page=19).
### 1.1 Waarom Frans als voertaal gebruiken?
Het gebruik van Frans als taal om de les te geven, ook wel "langue véhiculaire" genoemd, is essentieel voor het effectief trainen van de mondelinge vaardigheden van leerlingen. Dit bevordert niet alleen het begrip van gesproken Frans, maar leidt ook tot onbewust leren van vocabulaire en structuren door frequente blootstelling. Bovendien helpt het leerlingen om zelf te proberen een boodschap in het Frans te formuleren, gebruikmakend van de directe context van hun dagelijkse leven als onderwerp van de interactie. Het VVKBaO-curriculumprogramma (p.49) benadrukt het belang van het zo vroeg en zo veel mogelijk gebruiken van Frans als voertaal in de klas. Docenten moeten zich bewust zijn van deze waardevolle kans en Frans toepassen in alle aspecten van de klaspraktijk, inclusief kleine mededelingen, uitleg van opdrachten, en het handhaven van discipline. Leerlingen begrijpen meer dan men zou denken, vooral wanneer didactische principes worden toegepast [19](#page=19).
### 1.2 Didactische principes voor het gebruik van Frans als voertaal
Om het gebruik van Frans als voertaal succesvol te maken, is het cruciaal om didactische principes toe te passen. De volgende principes worden genoemd als belangrijk voor het begeleiden van leerlingen in een Franstalige leeromgeving [20](#page=20):
* **Geleidelijke blootstelling (Scaffolding)**: Bouw de hoeveelheid Frans in de les geleidelijk op, begin met eenvoudige, herhaalde zinnen en gebruik visuele ondersteuning zoals plaatjes, gebaren en mimiek [20](#page=20).
* **Contextualiseer de taal**: Leer Frans aan in concrete, relevante contexten voor de leerlingen, waarbij voorwerpen, prenten en acties worden gebruikt om de betekenis te verduidelijken [20](#page=20).
* **Comprehensible Input (Begrijpelijke invoer)**: Zorg ervoor dat leerlingen het grootste deel van wat gezegd wordt kunnen begrijpen, ook al kennen ze niet elk woord. Herhaal sleutelwoorden, gebruik vereenvoudigde zinnen en controleer regelmatig het begrip [20](#page=20).
* **Positieve bekrachtiging en aanmoediging**: Focus op wat leerlingen wel begrijpen en zeggen. Geef complimenten en creëer een veilige omgeving waarin pogingen tot spreken worden beloond [20](#page=20).
* **Routines en herhaling**: Implementeer vaste routines voor taalherhaling, zoals consistente lesopeningen en -afsluitingen, en herhaal dagelijkse vragen [20](#page=20).
* **Total Physical Response (TPR)**: Gebruik beweging om taal te leren door acties uit te voeren en speelse spelletjes met beweging in te bouwen [20](#page=20).
* **Gedifferentieerde aanpak**: Houd rekening met verschillende leerniveaus door hulpmiddelen aan te bieden en samenwerking in duo's of groepjes te stimuleren [20](#page=20).
* **Geduld en humor**: Creëer een ontspannen, positieve sfeer waarin fouten maken is toegestaan. Gebruik humor en sta toe dat leerlingen soms in het Nederlands vragen stellen, maar moedig Frans zo veel mogelijk aan [20](#page=20).
### 1.3 Veelgebruikte klasinstructies in het Frans
Het correct formuleren en gebruiken van klasinstructies in het Frans is essentieel voor een soepele lesvoorbereiding en -uitvoering. Hieronder volgt een overzicht van veelvoorkomende instructies, onderverdeeld in categorieën [21-24](#page=21,22,23,24) [21](#page=21):
#### 1.3.1 Aandacht vragen en uitnodigen tot actie
* Attention, les enfants. Opgelet kinderen [21](#page=21).
* On commence. We beginnen [21](#page=21).
* Écoutez / Écoute bien. Luister goed [21](#page=21).
* Regardez / Regarde bien. Kijk goed [21](#page=21).
* À toi /vous maintenant. Nu is het aan jou / jullie [21](#page=21).
* En avant! Vooruit [21](#page=21)!
* Au travail! Aan het werk [21](#page=21)!
* Dépêchez-vous (les enfants). Haast jullie (kinderen) [21](#page=21).
* Dépêche-toi (nom d’un élève). Haast je (naam van een leerling) [21](#page=21).
* Vite! Snel [21](#page=21)!
#### 1.3.2 Iets geven of vragen
* Merci. Dank u wel [21](#page=21).
* Voici. Alstublieft (als je iets geeft) [21](#page=21).
* S’il vous plaît (?) Alstublieft (?)(als je iets vraagt) [21](#page=21).
#### 1.3.3 Reageren op antwoorden of acties
* Tu es sûr(e), (nom d’un élève)? Ben je zeker [21](#page=21)?
* Vous êtes sûr(e)s (les enfants)? Zijn jullie zeker [21](#page=21)?
* Oui. Ja [21](#page=21).
* Non. Neen [21](#page=21).
* Je (le) sais. Ik weet (het) [21](#page=21).
* Je (le) comprends. Ik begrijp (het) [21](#page=21).
* Je ne (le) sais pas. Ik weet (het) niet [21](#page=21).
* Je ne (le) comprends pas. Ik begrijp (het) niet [21](#page=21).
* Qu’est-ce qu’il y a? Wat is er [21](#page=21)?
* Je ne t’entends pas. Parle plus fort. Ik hoor je niet. Spreek luider [21](#page=21).
* Je ne vous entends pas. Parlez plus fort. Ik hoor jullie niet. Spreek luider [21](#page=21).
* Je peux t’aider? Kan ik je helpen [21](#page=21)?
* Je peux vous aider? Kan ik jullie helpen [21](#page=21)?
* Prêt(s)? Prête(s)? Klaar [21](#page=21)?
* Que dis-tu? Wat zeg je [21](#page=21)?
* Que dites-vous? Wat zeggen jullie [21](#page=21)?
* Parle clairement (nom d’un élève). Spreek duidelijk [22](#page=22).
* Réponds/ répondez à la question. Antwoord op de vraag [22](#page=22).
* Tu ne l’as pas compris? Heb je het niet begrepen [22](#page=22)?
* Tu ne (le) comprends pas? Begrijp je (het) niet [22](#page=22)?
* Tu ne le sais pas? Weet je het niet [22](#page=22)?
* Vous l’avez compris? Hebben jullie het begrepen [22](#page=22)?
* Vous ne (le) comprenez pas? Begrijpen jullie (het) niet [22](#page=22)?
* Qu’est-ce que tu ne comprends pas? Wat begrijp je niet [22](#page=22)?
* Qu’est-ce que vous ne comprenez pas? Wat begrijpen jullie niet [22](#page=22)?
* Qu’est-ce qui ne va pas? Wat gaat er niet [22](#page=22)?
* C’est correct? Is het juist [22](#page=22)?
* Ce n’est pas tout à fait correct. Qui veut (l’) aider? Qui veut corriger? Het is niet helemaal juist. Wie wil (hem/haar) helpen? Wie wil verbeteren [22](#page=22)?
* Que veut dire …? Wat wil …. zeggen [22](#page=22)?
#### 1.3.4 Instructies voor binnenkomen en buitengaan
* Assieds-toi (nom d’un élève). Ga zitten [22](#page=22).
* Asseyez-vous (les enfants). Ga zitten [22](#page=22).
* Entrez (les enfants). Ga binnen [22](#page=22).
* Vous pouvez entrer. Jullie mogen naar binnen gaan [22](#page=22).
* Sortez (les enfants). Ga naar buiten [22](#page=22).
* Vous pouvez sortir. Jullie mogen naar buiten gaan [22](#page=22).
* Allez-y (les enfants). Ga maar/Vooruit/Doe maar [22](#page=22).
* Mettez-vous en rang (les enfants). Ga in de rij staan [22](#page=22).
* Montez (les escaliers) (les enfants). Ga naar boven/Ga de trappen op [22](#page=22).
* Descendez (les escaliers) (les enfants). Ga naar beneden/Ga de trappen af [22](#page=22).
#### 1.3.5 Instructies voor activiteiten
* Écoute(z). Luister [22](#page=22).
* Écoute(z) bien le dialogue. Luister goed naar het dialoogje [22](#page=22).
* Regarde(z). Kijk [22](#page=22).
* Coupe(z). Knip [22](#page=22).
* Colle(z). Plak [22](#page=22).
* Dessine(z). Teken [22](#page=22).
* Colorie(z). Kleur [23](#page=23).
* Déchire(z). Scheur [23](#page=23).
* Chante(z). Zing [23](#page=23).
* Mime(z). Beeld uit [23](#page=23).
* Tape(z) des pieds. Stamp met de voeten [23](#page=23).
* Frappe(z) des mains. Klap met de handen [23](#page=23).
* Ouvre(z) les yeux. Doe de ogen open [23](#page=23).
* Ferme(z) les yeux. Sluit de ogen [23](#page=23).
* Levez-vous (les enfants). Sta recht [23](#page=23).
* Lève-toi (nom d’un élève). Sta recht [23](#page=23).
* Lance(z) le dé. Werp de dobbelsteen [23](#page=23).
* Devine(z). Raad (eens) [23](#page=23).
* Montrez votre gomme/feuille/... / Montre ta gomme/feuille…. Toon jullie gom/blad/... / Toon je gom/blad/.. [23](#page=23).
* Qui vient jouer le dialogue sans livre? Ik ga helpen (influisteren) [23](#page=23).
* Lis(ez) à haute voix (tout haut). Lees luidop [23](#page=23).
* Lis(ez) à voix basse (tout bas). Lees stilletjes [23](#page=23).
* Lis à partir de la ligne … (nom d’un élève). Lees vanaf regel… [23](#page=23).
* Traduis(ez). Vertaal [23](#page=23).
* Prenez votre gomme/colle/feuille/vos ciseaux/... / Prends ta gomme/colle/feuille/tes ciseaux. Neem jullie gom/lijm/blad/schaar/... / Neem je gom/lijm/blad/schaar/... [23](#page=23).
* Prenez/prends le manuel à la page…. Neem het handboek op pagina… [23](#page=23).
* Mettez/mets tout sur le banc. Leg alles op de bank [23](#page=23).
* Mettez/mets tout dans le banc. Steek alles in de bank [23](#page=23).
* Mettez-vous par deux. Ga per twee staan/zitten [23](#page=23).
* Faites/fais des groupes de trois. Maak groepjes van drie [23](#page=23).
* Vous pouvez travailler ensemble, les enfants. Jullie mogen samenwerken kinderen [23](#page=23).
* Encore une fois! Nog eens [23](#page=23).
* Ouvrez votre livre à la page … / Ouvre ton livre à la page … Open jullie boek op pagina… / Open je boek op pagina… [23](#page=23).
* Faites/fais l’exercice numéro …. Maak oefening nummer… [23](#page=23).
* Retourne(z) vos (tes) feuilles. Sla jullie (jouw) bladen om [23](#page=23).
* Mettez/mets les livres de côté! Leg de boeken aan de kant [24](#page=24).
* Rangez vos livres! / Range tes livres! Berg jullie boeken op. / Berg je boeken op [24](#page=24).
#### 1.3.6 Algemene instructies
* Ouvre la porte/la fenêtre, s’il te plaît (nom d’un élève). Doe de deur/het raam open, alsjeblieft [24](#page=24).
* Ouvrez la porte/la fenêtre, s’il vous plaît (les enfants). Doe de deur/het raam open (kinderen) [24](#page=24).
* Ferme la porte/la fenêtre, s’il te plaît (nom d’un élève). Doe de deur/het raam dicht/Sluit de deur/het raam, alsjeblieft [24](#page=24).
* Fermez la porte/la fenêtre, s’il vous plaît (les enfants). Doe de deur/het raam dicht (kinderen) [24](#page=24).
* Efface(z) le tableau. Veeg het bord af [24](#page=24).
* Qui vient effacer le tableau? Wie komt het bord afvegen [24](#page=24)?
* Prends/prenez le frotteur/ l’éponge / le chiffon. Neem de bordewisser / de spons/ de vod [24](#page=24).
* Allume(z) la lumière. Doe het licht aan [24](#page=24).
* Éteins/Éteignez la lumière. Doe het licht uit [24](#page=24).
* Va/Allez chercher les boissons. Ga de drankjes halen [24](#page=24).
* Qui mange chaud? Wie eet warm [24](#page=24)?
* Lève/Levez la main. Steek je hand op [24](#page=24).
* Fais/Faites attention. Let op/Aandacht [24](#page=24).
* Fais/faites attention à l’orthographe / à la prononciation. Let op de spelling/ op de uitspraak [24](#page=24).
* Répète/ Répétez. Herhaal [24](#page=24).
* Au suivant. Het is aan de volgende [24](#page=24).
* Viens/venez ici. Kom hier [24](#page=24).
* Viens/venez au tableau. Kom naar het bord [24](#page=24).
* Qui veut venir au tableau? Wie wil naar het bord komen [24](#page=24)?
* Retourne(z) à ta (votre) place. Keer terug naar je (jullie) plaats [24](#page=24).
* Lève-toi! Levez-vous! (Debout!) Sta recht [24](#page=24).
* Assieds-toi. Asseyez-vous. Ga zitten [24](#page=24).
* Reste assis(e). Restez assis(es). Blijf zitten [24](#page=24).
* Réponds (Répondez) en français. Dis -le (Dites-le) en français. Antwoord in het Frans. Zeg het in het Frans [25](#page=25).
* Continue(z). Doe verder [25](#page=25).
* Arrête(z). Stop [25](#page=25).
#### 1.3.7 Grammaticale structuren en oefeningen
Bij het formuleren van instructies is het van belang aandacht te besteden aan het correct gebruik van de **imperatief** en **bezittelijke voornaamwoorden**. Incorrecte instructies kunnen leiden tot misverstanden [26](#page=26).
> **Tip:** Oefen met het geven van instructies in het Frans, zowel voor jezelf als voor een denkbeeldige klas. Gebruik de lijst als leidraad en probeer variatie aan te brengen. [21-24](#page=21,22,23,24)
> **Voorbeeld:** In plaats van "Anne en Marie, tais-toi!", wat incorrect is omdat "tais-toi" enkelvoud is, moet het zijn "Anne et Marie, taisez-vous!" [26](#page=26).
### 1.4 Vocabulaire van de klas en school
Het beheersen van het vocabulaire gerelateerd aan de klas en de school is een belangrijk onderdeel van het Franse taalonderwijs. Dit omvat een breed scala aan woorden, van meubilair en schrijfwaren tot schoolbenodigdheden en buitenactiviteiten [15-17](#page=15,16,17) [14](#page=14).
> **Tip:** Maak gebruik van de lijst met Nederlands-Franse vertalingen om je woordenschat uit te breiden en te oefenen [15-17](#page=15,16,17).
### 1.5 De rol van de leerkracht bij uitspraak
De uitspraak van het Frans kent specifieke kenmerken die per moedertaal kunnen verschillen. Voor Nederlandstaligen zijn er eigen uitspraakuitdagingen. Een leerkracht moet deze specifieke moeilijkheden kennen en leerlingen hierin kunnen begeleiden. Dit omvat het kunnen uitspreken van de lesstof en instructies, en het helpen van leerlingen om een goede Franse uitspraak te ontwikkelen [30](#page=30).
> **Tip:** Luister actief naar de uitspraak van moedertaalsprekers en oefen zelf veel. Gebruik audio- en video-materiaal om je uitspraak te verbeteren [30](#page=30).
> **Voorbeeld:** Het correct uitspreken van nasale klinkers zoals in "bon" of "vin" is een typisch aandachtspunt voor Nederlandstaligen [33](#page=33).
---
## 3.5.2 Enkele adviezen
Dit gedeelte bevat adviezen met betrekking tot Franse fonetiek, specifiek gericht op nasale klinkers en het alfabet [34](#page=34).
### 3.5.2.1 Nasale klinkers
Er worden vier nasale klinkers onderscheiden. Woorden die eindigen op de klank [ œ̃ ] komen zelden voor. In Frankrijk worden deze woorden steeds vaker uitgesproken als [ ɛ̃ ] [34](#page=34).
> **Tip:** Het onderscheid tussen nasale klinkers is cruciaal voor een correcte Franse uitspraak. Besteed extra aandacht aan deze klanken tijdens het studeren [34](#page=34).
### 3.6 De letters van het alfabet
Dit onderdeel introduceert de letters van het Franse alfabet, met een specifieke referentie naar een liedje getiteld "La chanson d’Anna". De instructie is om goed te luisteren en de letters te omcirkelen waarvan de uitspraak nog onbekend is [34](#page=34).
> **Voorbeeld:** Het liedje "La chanson d’Anna" dient als auditief hulpmiddel om de fonetische aspecten van elke letter in het alfabet te oefenen en te herkennen [34](#page=34).
---
# La didactique des cours de FLE
Hier is een gedetailleerde samenvatting over "La didactique des cours de FLE", gebaseerd op de verstrekte documentinhoud, specifiek gericht op de pagina's 37-49.
## 2. La didactique des cours de FLE
Dit hoofdstuk behandelt de visie op en de wetmatigheden van het leren van Frans als vreemde taal, de leeftijd waarop met lessen Frans kan worden begonnen, en het concept van immersie binnen het onderwijs [38](#page=38).
### 2.1 L'apprentissage du FLE : vision et lois linguistiques
#### 2.1.1 Travail préparatoire
De docenten worden aangemoedigd om na te denken over hun eigen visie op het lesgeven van Frans en de linguïstische wetmatigheden die hierbij komen kijken [38](#page=38).
#### 2.1.2 Et le prof ? (extra)
Dit onderdeel benadrukt het belang van de rol van de leerkracht in het leerproces van Frans als vreemde taal [41](#page=41).
#### 2.1.3 Les cours de français : à partir de quel âge ?
De vraag wanneer gestart kan worden met Franse lessen wordt behandeld. Hierbij wordt gekeken naar pedagogische en cognitieve overwegingen bij jonge kinderen [42](#page=42).
#### 2.1.4 Les lois linguistiques en Flandre et en Wallonie
Dit gedeelte focust op de specifieke taalwetgeving en onderwijscontext voor het Frans in Vlaanderen en Wallonië [44](#page=44).
#### 2.1.5 L’immersion, vous dites ?
Het concept van 'immersieonderwijs' in het Frans wordt verkend. Hierbij wordt de nadruk gelegd op het intensieve gebruik van de doeltaal binnen de onderwijscontext om het leerproces te bevorderen [45](#page=45).
> **Tip:** Het begrijpen van de visie op taalonderwijs en de specifieke context van de Franse taal in België is cruciaal voor effectieve didactiek. Denk na over hoe deze 'lois linguistiques' uw eigen lespraktijk kunnen beïnvloeden.
#### 2.1.6 Immersieonderwijs: de aanpak
De documenten verkennen verschillende benaderingen en strategieën binnen het kader van Franse immersie.
##### 2.1.6.1 Immersieonderwijs: de voordelen
Immersieonderwijs biedt significante voordelen voor de taalverwerving van leerlingen. Het stelt leerlingen in staat om de Franse taal op een natuurlijke en geïntegreerde manier te leren, vergelijkbaar met hoe zij hun moedertaal hebben verworven. Leerlingen worden ondergedompeld in de taal, wat leidt tot een dieper begrip en een grotere vaardigheid in zowel receptieve (luisteren, lezen) als productieve (spreken, schrijven) vaardigheden. Het voortdurend blootgesteld worden aan de taal in authentieke communicatieve situaties helpt hen om natuurlijke taalpatronen te internaliseren en hun uitspraak te verbeteren. Bovendien bevordert immersie een positieve houding ten opzichte van de taal en cultuur, waardoor de motivatie om Frans te leren toeneemt [45](#page=45).
##### 2.1.6.2 Immersieonderwijs: de nadelen
Hoewel immersie veel voordelen biedt, zijn er ook potentiële nadelen waar rekening mee moet worden gehouden. Een van de uitdagingen kan zijn dat leerlingen die moeite hebben met de taal, zich overweldigd kunnen voelen, wat kan leiden tot frustratie en demotivatie. Het vereist een zeer bekwame leerkracht die de taal op een begrijpelijke manier kan aanbieden en die in staat is om de leerlingen effectief te ondersteunen. Er is ook het risico dat de focus op de doeltaal ten koste gaat van andere vakinhouden als de leerkracht niet de juiste balans vindt. Een ander potentieel nadeel is de mogelijke druk die kan ontstaan om te presteren in de vreemde taal, wat de angst om fouten te maken kan vergroten [45](#page=45).
##### 2.1.6.3 Immersieonderwijs: de strategieën
Om de voordelen van immersieonderwijs te maximaliseren en de nadelen te minimaliseren, zijn specifieke strategieën essentieel.
* **Begrijpelijke invoer (Comprehensible Input)**: Dit principe, gebaseerd op het werk van Stephen Krashen, stelt dat taalverwerving plaatsvindt wanneer leerlingen blootgesteld worden aan taal die net iets boven hun huidige niveau ligt (i+1), maar nog wel begrijpelijk is door middel van context, gebaren, visuele hulpmiddelen en herhaling [20](#page=20) [45](#page=45).
* **Geleidelijke blootstelling (Scaffolding)**: De hoeveelheid Frans in de les moet geleidelijk worden opgebouwd, beginnend met eenvoudige, veel herhaalde zinnen en ondersteund door visuele middelen [20](#page=20).
* **Contextualiseren van de taal**: Frans moet worden aangeboden binnen concrete en voor de leerlingen relevante contexten, met behulp van voorwerpen, prenten en acties om de betekenis te verduidelijken [20](#page=20).
* **Positieve bekrachtiging en aanmoediging**: De focus moet liggen op wat leerlingen wel begrijpen en kunnen, met complimenten en beloning van spreekpogingen om een veilige leeromgeving te creëren [20](#page=20).
* **Routines en herhaling**: Vaste routines en consistente structuren in de les bevorderen taalherhaling. Dagelijkse herhaling van dezelfde vragen draagt bij aan het leren [20](#page=20).
* **Total Physical Response (TPR)**: Beweging wordt gebruikt om taal te leren door opdrachten uit te voeren, wat de taal interactief en speels maakt [20](#page=20).
* **Gedifferentieerde aanpak**: Rekening houden met verschillende leerniveaus door hulpmiddelen aan te bieden en samenwerking te stimuleren [20](#page=20).
* **Geduld en humor**: Een ontspannen, positieve sfeer waarin fouten maken is toegestaan en humor de lessen leuk houdt [20](#page=20).
De documenten benadrukken dat de leerkracht zich bewust moet zijn van deze kans en het Frans zo vroeg en zo veel mogelijk als 'voertaal' moet gebruiken, niet alleen voor uitleg van oefeningen en het handhaven van discipline, maar ook in algemene communicatie [19](#page=19).
#### 2.1.7 Toepassing van de principes in de praktijk
De principes van begrijpelijke invoer, scaffolding en contextualisering zijn essentieel om de communicatieve vaardigheden van leerlingen te ontwikkelen. Door de taal aan te bieden in situaties die aansluiten bij de belevingswereld van de kinderen, wordt het leren betekenisvol en motiverend. Het gebruik van visuele hulpmiddelen, gebaren, en herhaling helpt leerlingen om de taal te begrijpen, zelfs als ze niet elk woord kennen [19](#page=19) [20](#page=20).
#### 2.1.8 De rol van de leerkracht
De leerkracht speelt een sleutelrol in het creëren van een effectieve leeromgeving. Dit omvat het vermogen om de taal op een heldere en gedifferentieerde manier aan te bieden, leerlingen te motiveren en te ondersteunen, en een veilige sfeer te creëren waarin fouten maken is toegestaan. De leerkracht moet ook bewust zijn van de specifieke uitdagingen die Nederlandstalige leerlingen kunnen ondervinden bij het leren van Frans [20](#page=20) [30](#page=30).
### 2.2 Referentiekaders en leermiddelen
Hoewel de focus van dit gedeelte ligt op de didactiek, worden er kort verwijzingen gemaakt naar de "objectifs minimaux" en het "programme d'études" als referentiekaders. Deze kaders sturen de inhoud en de leerdoelen van het Franse taalonderwijs [44](#page=44) .
### 2.3 Leeftijd en Frans onderwijs
De vraag vanaf welke leeftijd Franse lessen kunnen worden gestart, wordt behandeld. Er wordt gesuggereerd dat jonge kinderen een grote plasticiteit hebben voor taalverwerving, maar ook dat de aanpak aangepast moet worden aan de cognitieve en emotionele ontwikkeling [42](#page=42).
### 2.4 Immersie: een diepere kijk
Het concept van immersie wordt verder uitgediept, waarbij wordt gekeken naar de linguïstische wetmatigheden en de implementatie ervan in het onderwijs in Vlaanderen en Wallonië [44](#page=44) [45](#page=45).
> **Tip:** Verdiep je in de principes van 'Comprehensible Input' en 'Scaffolding', want deze vormen de basis voor effectieve communicatieve taalonderwijsstrategieën, met name in een immersiecontext.
Dit samenvattende gedeelte over 'La didactique des cours de FLE' legt de nadruk op een communicatieve en contextgerichte benadering van het leren van Frans, met speciale aandacht voor de rol van de leerkracht en de effectieve inzet van de doeltaal als voertaal.
---
Hier is een gedetailleerde samenvatting voor het onderwerp "De didactiek van FLE-lessen", gebaseerd op de verstrekte documentatie, met focus op pagina's 50-55.
## 2. De didactiek van FLE-lessen
Dit deel van de cursus verkent de methoden, hulpmiddelen en strategieën die gebruikt worden bij het onderwijzen van Frans als vreemde taal (FLE), met speciale aandacht voor het Europese Referentiekader, leerplannen en de initiatie in het Frans.
### 2.1 De tools van referentie voor het onderwijzen van FLE
Om FLE effectief te onderwijzen, is het cruciaal om te vertrouwen op gestandaardiseerde referentiekaders en de bijbehorende didactische instrumenten. Deze tools bieden een structuur en richtlijnen voor het lesgeven, lesgeven en evalueren .
#### 2.1.1 Voorbereidend werk
Het voorbereidende werk voor dit onderdeel omvat het bestuderen van de belangrijkste referentiemiddelen voor het onderwijzen van FLE. Dit helpt bij het begrijpen van de onderliggende principes en het effectief toepassen ervan in de klas .
#### 2.1.2 Introductie
De introductie tot de referentietools benadrukt hun belang in de moderne vreemdetaaldidactiek. Deze tools zijn ontworpen om de leerprocessen te ondersteunen en de leerresultaten te maximaliseren .
#### 2.1.3 Het Europees Referentiekader voor Talen (ERK)
Het Europees Referentiekader voor Talen (CECR) is een fundamenteel instrument dat de niveaus van taalvaardigheid definieert en een gemeenschappelijke basis biedt voor het curriculum en de evaluatie van vreemde talen in Europa .
**De niveaus van het ERK:**
Het ERK beschrijft taalvaardigheid in termen van zes hoofdcompetentieniveaus: A1, A2 (basisgebruiker), B1, B2 (onafhankelijke gebruiker) en C1, C2 (vaardige gebruiker). Elk niveau vertegenwoordigt een specifiek vermogen om de taal te gebruiken in verschillende communicatieve situaties .
* **A1 (Doorbraak)**: Begrijpt en gebruikt alledaagse uitdrukkingen en zeer eenvoudige zinnen .
* **A2 (Basis)**: Begrijpt zinnen en veelgebruikte uitdrukkingen met betrekking tot directe relevantie .
* **B1 (Drempel)**: Begrijpt de hoofdlijnen van duidelijke standaardtaal over bekende zaken .
* **B2 (Onafhankelijke gebruiker)**: Begrijpt complexe teksten, kan vloeiend en spontaan communiceren .
* **C1 (Vaardig)**: Begrijpt een breed scala aan veeleisende, langere teksten, kan zich spontaan en vloeiend uiten .
* **C2 (Mastery)**: Begrijpt vrijwel alles wat hij/zij leest of hoort, kan zich spontaan, zeer vloeiend en precies uiten .
#### 2.1.4 Minimale doelstellingen
De minimale doelstellingen specificeren de te bereiken leerresultaten voor het einde van de basisschool in Vlaanderen en Wallonië. Deze doelstellingen sluiten aan bij het ERK en definiëren de verwachte competenties op het gebied van luisteren, lezen, spreken en schrijven .
* **Vocabulaire**: Studenten moeten het vocabulaire van niveau A1 kunnen vertalen, uitspreken, schrijven en gebruiken in authentieke contexten .
* **Grammatica**: Studenten moeten de grammaticale regels van niveau A1 kunnen toepassen en uitleggen, en de Franse grammaticale termen kennen .
* **Begrip**: Studenten moeten Franse teksten (zowel mondeling als schriftelijk) op niveau A1 globaal en gedetailleerd kunnen begrijpen .
* **Productie**: Studenten moeten zich mondeling en schriftelijk kunnen uitdrukken met behulp van het vocabulaire en de grammatica van niveau A1 .
* **Interactie**: Studenten moeten kunnen interageren met behulp van het vocabulaire en de grammatica van niveau A1 .
> **Tip**: De 'norme 80%' die bij de introductie van de secties staat, geeft de te behalen score op de bijbehorende oefeningen aan en dient als een praktische richtlijn voor zelfevaluatie .
#### 2.1.5 Het leerplan
Het leerplan (programme d'études) biedt een gedetailleerde uitwerking van de minimale doelstellingen en geeft concrete invulling aan de te onderwijzen materie. Het dient als leidraad voor de docent om de inhoud van de lessen vorm te geven en de leerdoelen te bereiken .
### 2.2 Introductie tot het Frans
De initiatie in het Frans richt zich op de eerste stappen van leerlingen in het leren van de Franse taal. Dit omvat de terminologie, de evaluatiemethoden en concrete strategieën om een positieve eerste ervaring met de taal te garanderen .
#### 2.2.1 Voorbereidend werk
Het voorbereidende werk voor dit onderdeel is essentieel om een duidelijk begrip te krijgen van wat er verstaan wordt onder de "initiatie" van het Frans. Dit omvat het verkennen van de verschillende aspecten die hierbij komen kijken .
#### 2.2.2 Duidelijkheid in terminologie
Het is van cruciaal belang om de gebruikte terminologie nauwkeurig te definiëren. Dit zorgt voor een eenduidige communicatie tussen docenten en een heldere focus op de te onderwijzen concepten .
#### 2.2.3 Evaluatie van leerlingen bij de initiatie in het Frans
Het evalueren van leerlingen tijdens de initiatie in het Frans vereist specifieke benaderingen. De focus ligt hierbij op het stimuleren van de taalverwerving en het meten van de vooruitgang op een motiverende manier .
#### 2.2.4 De 'pijl': hoe te werk te gaan bij het voorbereiden en geven van initiatielessen Frans
De 'pijl' is een metafoor voor de stapsgewijze aanpak bij het voorbereiden en geven van lessen voor de initiatie in het Frans. Dit proces omvat de analyse van de leerdoelen, de keuze van de didactische methoden en de structurering van de lesactiviteiten .
> **Voorbeeld**: Een 'pijl' kan de volgende stappen omvatten:
> 1. **Analyse**: Bepalen van de leerlingenbehoeften en de doelen van de les .
> 2. **Voorbereiding**: Ontwerpen van materiaal en activiteiten .
> 3. **Uitvoering**: Geven van de les, met interactie en feedback .
> 4. **Evaluatie**: Beoordelen van de leerresultaten en aanpassen voor volgende lessen .
#### 2.2.5 Enkele concrete suggesties voor het realiseren van de initiatie in het Frans
Concrete suggesties omvatten praktische tips en ideeën voor het creëren van een stimulerende leeromgeving en het effectief aanbieden van de Franse taal aan jonge leerlingen .
* **Gebruik van spelletjes en liedjes**: Interactieve activiteiten die het leren leuk maken .
* **Visuele ondersteuning**: Gebruik van prenten, objecten en gebaren om de betekenis te verduidelijken .
* **Herhaling en routine**: Vaste structuren die helpen bij het onthouden van vocabulaire en zinsvormen .
* **Positieve bekrachtiging**: Complimenten en aanmoediging om het zelfvertrouwen van de leerlingen te vergroten .
### 2.3 Differentiatie in de FLE-klas
Differentiatie in de FLE-klas is essentieel om tegemoet te komen aan de diverse leerbehoeften en -stijlen van de leerlingen. Het doel is om elke leerling te ondersteunen in zijn of haar leerproces .
#### 2.3.1 Voorbereidend werk
Het voorbereidende werk voor differentiatie omvat het begrijpen van de verschillende factoren die invloed hebben op het leerproces van een leerling .
#### 2.3.2 De drie parameters van differentiatie
Differentiatie kan op verschillende niveaus worden toegepast, vaak gecategoriseerd in drie hoofdbegrippen:
* **Inhoud**: Wat wordt er aangeboden (bijvoorbeeld verschillende soorten teksten, verschillende hoeveelheden vocabulaire) .
* **Proces**: Hoe wordt het aangeboden (bijvoorbeeld verschillende leeractiviteiten, verschillende tempo's) .
* **Product**: Hoe tonen leerlingen hun begrip (bijvoorbeeld verschillende manieren van presentatie, verschillende soorten opdrachten) .
#### 2.3.3 Enkele oefeningen
Oefeningen gericht op differentiatie helpen docenten om praktische strategieën te ontwikkelen en toe te passen in hun klaspraktijk. Deze oefeningen kunnen variëren van het aanpassen van bestaand materiaal tot het creëren van nieuwe, gedifferentieerde taken .
#### 2.3.4 De voor- en nadelen van gedifferentieerde evaluatie
Gedifferentieerde evaluatie houdt rekening met de individuele leerwegen van leerlingen .
* **Voordelen**: Bevordert motivatie, verhoogt succeservaringen, respecteert individuele leerstijlen .
* **Nadelen**: Kan leiden tot een hogere werkdruk voor de docent, vereist zorgvuldige planning en monitoring .
### 2.4 Ontwikkelen van lexicale competenties
Het ontwikkelen van lexicale competenties bij leerlingen is een fundamenteel onderdeel van het FLE-onderwijs. Dit omvat het leren van nieuwe woorden en het effectief kunnen gebruiken ervan .
#### 2.4.1 Voorbereidend werk
Het voorbereidend werk voor lexicale competenties richt zich op het begrijpen van de principes achter woordenschatverwerving .
#### 2.4.2 Keuze van lexicale onderwerpen
De selectie van vocabulaire moet relevant zijn voor de leerlingen en aansluiten bij hun leefwereld en de leerdoelen .
#### 2.4.3 Stappen voor het ontwikkelen van lexicale competenties bij leerlingen
Het systematisch aanleren van woordenschat vereist een gestructureerde aanpak:
1. **Introductie**: Nieuwe woorden presenteren in een betekenisvolle context .
2. **Oefening**: Activiteiten aanbieden om de woorden te reproduceren en te herkennen .
3. **Toepassing**: Leerlingen de woorden laten gebruiken in authentieke communicatieve situaties .
4. **Herhaling en consolidatie**: Regelmatige herhaling om de woordenschat te verankeren .
#### 2.4.4 Strategieën voor het studeren van vocabulaire
Leerlingen kunnen verschillende strategieën gebruiken om vocabulaire effectiever te studeren, zoals het maken van woordkaarten, het gebruik van ezelsbruggetjes of het actief toepassen van de woorden in zinnen .
#### 2.4.5 Differentiatie in een vocabulaireles
Gedifferentieerde aanpakken in woordenschatlessen kunnen bestaan uit het aanbieden van verschillende niveaus van ondersteuning, extra oefenmateriaal of variatie in de opdrachten .
#### 2.4.6 Evaluatie van vocabulaire
De evaluatie van vocabulaire kan plaatsvinden via diverse methoden, zoals invuloefeningen, vertalingen, of het gebruik van woorden in een gesproken of geschreven context .
#### 2.4.7 Voorbeeldles: het ontwikkelen van lexicale competenties
Een voorbeeldles toont hoe de bovengenoemde stappen en strategieën kunnen worden geïntegreerd in een concrete les, gericht op het verwerven van nieuwe woordenschat .
#### 2.4.8 Didactische oefening
Didactische oefeningen bieden de mogelijkheid om de geleerde principes toe te passen en de eigen lesgevende vaardigheden te oefenen .
### 2.5 Ontwikkelen van grammaticale competenties
Het aanleren van grammatica is essentieel voor een correct en coherent taalgebruik. Dit deel bespreekt methoden om grammaticale structuren effectief te onderwijzen .
#### 2.5.1 Voorbereidend werk
Het voorbereidend werk omvat het begrijpen van de verschillende grammaticale concepten en de pedagogische benaderingen om deze over te brengen .
#### 2.5.2 Keuze van grammaticale onderwerpen
De keuze van de te behandelen grammaticale onderwerpen wordt bepaald door het niveau van de leerlingen en de leerdoelen van het curriculum .
#### 2.5.3 Stappen voor het ontwikkelen van grammaticale competenties volgens de inductieve methode
De inductieve methode focust op het laten ontdekken van grammaticale regels door de leerlingen zelf, op basis van voorbeelden en observaties .
1. **Presentatie**: Woorden of zinnen met de te behandelen grammaticale structuur presenteren .
2. **Observatie**: Leerlingen de structuren laten observeren en vergelijken .
3. **Hypothese**: Leerlingen de regel laten formuleren .
4. **Verificatie**: De geformuleerde regel controleren met de docent of via andere bronnen .
5. **Oefening**: De regel toepassen in verschillende oefeningen .
#### 2.5.4 Stappen voor het ontwikkelen van grammaticale competenties volgens de deductieve methode
De deductieve methode begint met de uitleg van de regel, gevolgd door oefeningen ter toepassing .
1. **Uitleg**: De grammaticale regel duidelijk uitleggen .
2. **Voorbeelden**: Concrete voorbeelden geven ter illustratie van de regel .
3. **Oefening**: Leerlingen de regel laten toepassen in oefeningen .
#### 2.5.5 Strategieën voor het studeren van grammatica
Leerlingen kunnen strategieën zoals het maken van samenvattingen, het gebruik van mindmaps of het oefenen met taalapps toepassen om grammatica beter te beheersen .
#### 2.5.6 Differentiatie in een grammatica-les
Gedifferentieerde grammatica-lessen kunnen bestaan uit het aanbieden van verschillende soorten oefeningen, extra ondersteuning voor zwakkere leerlingen, of uitdagende opdrachten voor sterkere leerlingen .
#### 2.5.7 Evaluatie van grammatica
Grammatica kan worden geëvalueerd via invuloefeningen, zinsbouwopdrachten, vertalingen of door de correctheid van het taalgebruik in een bredere context te beoordelen .
#### 2.5.8 Voorbeeldles: bezittelijke voornaamwoorden (inductieve methode)
Een voorbeeldles illustreert hoe bezittelijke voornaamwoorden onderwezen kunnen worden met behulp van de inductieve methode, wat leerlingen activeert om de regels zelf te ontdekken .
#### 2.5.9 Didactische oefening
Didactische oefeningen stellen de toekomstige docenten in staat om hun kennis van grammaticale didactiek te verdiepen en toe te passen .
---
# Initiation et différenciation en classe de FLE
Dit hoofdstuk behandelt de aanvangsfase van het Frans onderwijs in de klas, met speciale aandacht voor terminologie, evaluatie, voorbereiding, en concrete suggesties voor de initiatie [79](#page=79).
### 6.1 Werkingsvoorbereiding
Hier wordt de student aangemoedigd om zich voor te bereiden op het onderwerp door na te denken over de terminologie en evaluatiemethoden voor de initiatie in het Frans [79](#page=79).
### 6.2 Duidelijke terminologie
Het is essentieel om de juiste terminologie te hanteren bij het spreken over het aanleren van Frans. Dit omvat het onderscheid tussen de verschillende soorten lidwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, zelfstandige naamwoorden en werkwoorden, alsook grammaticale concepten zoals negatie en vraagzinnen [80](#page=80).
**Terminologie grammaticale**
* **L'article (het lidwoord):**
* *L'article défini (bepaald lidwoord):* le, la, l', les [80](#page=80).
* *L'article indéfini (onbepaald lidwoord):* un, une, des [80](#page=80).
* *L'article partitif (deelwoord):* du, de la, de l', (des) [80](#page=80).
* *L'article contracté (samentrokken lidwoord):* au, aux, du, des [80](#page=80).
* **L'adjectif (het bijvoeglijk naamwoord):**
* *L'adjectif possessif (bezittelijk bijvoeglijk naamwoord):* mon, ma, mes, ton, ta, tes, son, sa, ses, enz. [80](#page=80).
* *L'adjectif démonstratif (aanwijzend bijvoeglijk naamwoord):* ce, cet, cette, ces [80](#page=80).
* **Le substantif (het zelfstandig naamwoord):** Mannelijk, Vrouwelijk, Singulier (enkelvoud), Pluriel [80](#page=80).
* **Le verbe (het werkwoord):** Het bevel (l'impératif), De tegenwoordige tijd (le présent), De verleden tijd (le passé composé), De nabije toekomende tijd (le futur proche) [80](#page=80).
* **La négation (de ontkenning):** [80](#page=80).
* **La question (de vraagzin):** Met 'est-ce que', met intonatie, met inversie [80](#page=80).
**Lexique de base (basislexicon)**
De minimale doelstellingen voor het einde van de basisschool omvatten een basislexicon dat de leerlingen geacht worden te beheersen [81](#page=81).
### 6.3 Evaluatie voor de initiatie in het Frans
De evaluatie van leerlingen tijdens de initiatiefase van het Frans vereist specifieke aandacht. Het document verwijst naar de "Super mémo" voor het herhalen van de grammatica- en woordenschatstof, waarbij een score van minstens 80% op oefeningen en de bekwaamheid om grammatica uit te leggen als normen worden gesteld. Daarnaast worden er oefeningen voorzien om de kennis van de student zelf te testen, waaronder het vervoegen van werkwoorden, het plaatsen van de juiste lidwoorden en bijvoeglijke naamwoorden, en het vertalen van zinnen [81](#page=81) [88](#page=88).
#### 6.3.1 Pre-test: Grammatica
Deze sectie bevat oefeningen om de kennis van grammatica te testen, waaronder:
* Het verbinden van bijvoeglijke naamwoorden [88](#page=88).
* Het correct plaatsen van lidwoorden (bepaald, onbepaald, deelwoord) [88](#page=88).
* Het invullen van samentrokken lidwoorden [89](#page=89).
* Het kiezen van het juiste aanwijzend bijvoeglijk naamwoord [89](#page=89).
* Het kiezen van het juiste bezittelijk bijvoeglijk naamwoord [89](#page=89).
* Het vertalen van zinnen uit het Nederlands naar het Frans [89](#page=89).
* Het vervoegen van werkwoorden in de tegenwoordige tijd en het passé composé [90](#page=90).
* Het invullen van de gebiedende wijs (impératif) [90](#page=90).
#### 6.3.2 Pre-test: Woordenschat
Deze sectie omvat oefeningen om de woordenschat te testen:
* Het aanvullen van woorden die beginnen met specifieke letters [90](#page=90).
* Het benoemen van objecten en concepten met het correcte lidwoord [90](#page=90).
* Het vertalen van Nederlandse woorden naar het Frans [91](#page=91).
* Het vertalen van Nederlandse zinnen naar het Frans [91](#page=91).
### 6.4 De "pijl": Procedure voor het voorbereiden en geven van initiatiecursussen Frans
De "pijl" verwijst naar een gestructureerde aanpak voor het lesgeven van de initiatie in het Frans. Dit omvat het zorgvuldig voorbereiden van de lesstof en het effectief overbrengen ervan aan de leerlingen [82](#page=82).
#### 6.4.1 Principes van de "pijl"
* **Clarté (Duidelijkheid):** Zorgen voor helderheid in de leerdoelen en de te onderwijzen materie [82](#page=82).
* **Progression (Voortgang):** Een logische en stapsgewijze opbouw van de leerstof [82](#page=82).
* **Répétition (Herhaling):** Regelmatige herhaling van sleutelbegrippen en structuren [82](#page=82).
* **Variété (Variatie):** Gebruik maken van diverse werkvormen en materialen [82](#page=82).
* **Motivation (Motivatie):** Het creëren van een stimulerende leeromgeving [82](#page=82).
#### 6.4.2 Voorbereiding van de les
Een goede voorbereiding omvat:
* **Analyse van de doelgroep:** Rekening houden met de leeftijd, voorkennis en leefwereld van de leerlingen [82](#page=82).
* **Selectie van de leerstof:** Kiezen van relevante woordenschat en grammaticale structuren die aansluiten bij het niveau van de leerlingen [82](#page=82).
* **Ontwikkeling van didactische activiteiten:** Ontwerpen van oefeningen en spelletjes die de betrokkenheid van de leerlingen bevorderen [82](#page=82).
* **Voorbereiding van materialen:** Verzamelen of creëren van visuele hulpmiddelen, werkbladen, en andere materialen [82](#page=82).
#### 6.4.3 Geven van de les
Tijdens de les is het belangrijk om:
* **Een positieve en stimulerende sfeer te creëren:** Leerlingen aanmoedigen en complimenteren [82](#page=82).
* **Duidelijke instructies te geven:** Gebruik maken van eenvoudige en herhalende taal [82](#page=82).
* **Visuele ondersteuning te bieden:** Gebruik maken van afbeeldingen, gebaren, en objecten [82](#page=82).
* **Leerlingen actief te betrekken:** Zorgen voor interactie en participatie [82](#page=82).
* **Geduld te hebben en differentiatie toe te passen:** Rekening houden met individuele verschillen in leertempo en -stijl [82](#page=82).
### 6.5 Concretere suggesties voor de initiatie in het Frans
Dit gedeelte biedt praktische ideeën en werkvormen om de initiatie in het Frans in de klas te realiseren [88](#page=88).
#### 6.5.1 Woordenschatactiviteiten
* **Visuele hulpmiddelen:** Gebruik maken van flashcards, afbeeldingen, objecten, en posters om nieuwe woorden te introduceren en te oefenen [88](#page=88).
* **Spelletjes:** Loterij, memory, woordenschat Bingo, raad het woord, enz. [88](#page=88).
* **Liedjes en rijmpjes:** Gebruik maken van Franse liedjes en rijmpjes om woordenschat te leren en de uitspraak te oefenen [88](#page=88).
* **Klassieke vocabulaire-oefeningen:** Invuloefeningen, woordenschattabelen, vertalingen [88](#page=88).
#### 6.5.2 Grammatica-activiteiten
* **Interactieve oefeningen:** Gebruik maken van digitale tools of spelletjes om grammaticale regels te oefenen [88](#page=88).
* **Contextualisering:** Grammatica presenteren in authentieke contexten, zoals korte dialogen of verhaaltjes [88](#page=88).
* **Inductieve methode:** Leerlingen de regels zelf laten ontdekken door voorbeelden te analyseren [88](#page=88).
* **Deductieve methode:** Eerst de regel uitleggen en vervolgens oefeningen aanbieden [88](#page=88).
#### 6.5.3 Communicatieve activiteiten
* **Rollenspelen:** Leerlingen laten oefenen met alledaagse situaties, zoals winkelen of vragen naar de weg [88](#page=88).
* **Dialogen:** Korte dialogen aanleren en laten naspelen [88](#page=88).
* **Beschrijven van afbeeldingen:** Leerlingen vragen om afbeeldingen te beschrijven [88](#page=88).
* **Korte presentaties:** Leerlingen kleine, eenvoudige presentaties laten geven over een onderwerp naar keuze [88](#page=88).
#### 6.5.4 Gebruik van het Frans als voertaal
* **Consignes en klassikale taal:** Zo veel mogelijk Frans gebruiken voor instructies en dagelijkse communicatie in de klas [88](#page=88).
* **Geleidelijke introductie:** Beginnen met eenvoudige zinnen en deze geleidelijk uitbreiden [88](#page=88).
* **Visuele en gebarenondersteuning:** Gebruik maken van non-verbale communicatie om het begrip te vergroten [88](#page=88).
* **Positieve bekrachtiging:** Leerlingen aanmoedigen en complimenteren voor hun inspanningen [88](#page=88).
#### 6.5.5 Voorbeeldactiviteiten
* **"Ma chambre" (Mijn kamer):** Leerlingen leren de namen van meubels en voorwerpen in hun kamer en kunnen deze beschrijven [88](#page=88).
* **"Ma journée" (Mijn dag):** Leerlingen leren de namen van activiteiten en de tijden van de dag en kunnen hun dagritme beschrijven [88](#page=88).
* **"Dans la classe" (In de klas):** Leren van woordenschat en commando's gerelateerd aan de klasomgeving [88](#page=88).
---
## 7. Differentiatie in de klas Frans
Differentiatie in de klas Frans is essentieel om tegemoet te komen aan de diverse leerbehoeften en -stijlen van leerlingen, zodat elke leerling optimaal kan leren [94](#page=94).
### 7.1 Werkingsvoorbereiding
Dit gedeelte nodigt studenten uit om na te denken over het belang van differentiatie in het FLE-onderwijs en de uitdagingen die dit met zich meebrengt [94](#page=94).
### 7.2 De drie parameters van differentiatie
Differentiatie kan worden toegepast op basis van drie hoofdprioriteiten:
* **Inhoud (Wat):** De leerstof aanpassen aan het niveau en de interesses van de leerlingen. Dit kan door verschillende niveaus van complexiteit aan te bieden, of door leerlingen keuze te geven in de onderwerpen .
* **Proces (Hoe):** De manier waarop leerlingen leren aanpassen. Dit omvat het aanbieden van diverse werkvormen (individueel, duo, groep), verschillende leertempo's, en diverse soorten ondersteuning (visueel, auditief, kinesthetisch) .
* **Product (Resultaat):** De manier waarop leerlingen hun kennis en vaardigheden tonen aanpassen. Dit kan door verschillende soorten opdrachten te geven, zoals mondelinge presentaties, schriftelijke verslagen, creatieve projecten, of gestandaardiseerde tests .
#### 7.2.1 Verschillen in de inhoud
* **Verschillende niveaus van complexiteit:** Aanbieden van teksten met variërende moeilijkheidsgraden, of oefeningen met verschillende oplossingsstrategieën .
* **Keuzevrijheid:** Leerlingen laten kiezen uit verschillende onderwerpen of opdrachten die aansluiten bij hun interesses .
* **Verdieping:** Leerlingen die sneller leren, de mogelijkheid bieden om zich verder te verdiepen in bepaalde aspecten van de leerstof .
#### 7.2.2 Verschillen in het proces
* **Werkgroepen:** Flexibel indelen van groepen op basis van vaardigheden, interesses, of de behoefte aan ondersteuning .
* **Leertempo:** Leerlingen de tijd geven die ze nodig hebben om de leerstof te verwerken, met extra ondersteuning waar nodig .
* **Ondersteuningsstrategieën:** Gebruik maken van diverse didactische methoden, zoals visuele hulpmiddelen, gebaren, modelzinnen, of peer-teaching .
#### 7.2.3 Verschillen in het product
* **Diverse opdrachten:** Laten kiezen uit verschillende manieren om te laten zien wat ze geleerd hebben (bijvoorbeeld: mondelinge uitleg, schriftelijke samenvatting, creatieve uiting) .
* **Flexibele evaluatiecriteria:** Beoordelen op basis van individuele vooruitgang en inspanning, naast de beheersing van de leerstof .
* **Presentatievormen:** Mogelijkheden bieden voor verschillende presentaties (bijvoorbeeld: individueel, in duo, via een filmpje) .
### 7.3 Enkele oefeningen
Dit gedeelte biedt concrete voorbeelden van differentiatie-oefeningen die in de klas toegepast kunnen worden .
#### 7.3.1 Woordenschatdifferentiatie
* **Niveau A:** Leerlingen krijgen een lijst met de kernwoorden en bijbehorende afbeeldingen. Ze oefenen met deze woorden in eenvoudige zinnen .
* **Niveau B:** Leerlingen krijgen de kernwoorden en moeten deze in context gebruiken (bijvoorbeeld: in een korte dialoog of een beschrijving) .
* **Niveau C:** Leerlingen krijgen meer complexe opdrachten, zoals het schrijven van een kort verhaal met de nieuwe woordenschat, of het opzoeken van synoniemen en antoniemen .
#### 7.3.2 Grammaticadifferentiatie
* **Niveau A:** Oefeningen met invulformulieren voor de basisstructuur, met veel ondersteuning .
* **Niveau B:** Oefeningen waarbij leerlingen zinnen moeten omvormen of aanvullen, met minder expliciete instructies .
* **Niveau C:** Oefeningen waarbij leerlingen zelf zinnen moeten creëren volgens een bepaalde grammaticale regel, of waarbij ze grammaticale fouten moeten corrigeren in een complexere tekst .
#### 7.3.3 Differentiatie in lees- en luistervaardigheid
* **Niveau A:** Korte, eenvoudige teksten of luisterfragmenten met veel herhaling en visuele ondersteuning .
* **Niveau B:** Iets langere teksten of luisterfragmenten met complexere zinnen, waarbij de leerlingen specifieke informatie moeten vinden .
* **Niveau C:** Autentieke teksten of luisterfragmenten, waarbij de leerlingen de hoofdgedachte moeten distilleren en details kunnen interpreteren .
### 7.4 Voordelen en nadelen van gedifferentieerde evaluatie
Gedifferentieerde evaluatie kent zowel voordelen als nadelen .
#### 7.4.1 Voordelen
* **Meer rechtvaardig:** Houdt rekening met individuele leerpaden en vooruitgang .
* **Motiverend:** Leerlingen voelen zich meer gewaardeerd en gestimuleerd wanneer hun inspanningen erkend worden .
* **Betere leerresultaten:** Kan leiden tot een dieper begrip en betere beheersing van de leerstof, omdat het beter aansluit bij de individuele behoeften .
* **Focus op groei:** Legt de nadruk op de ontwikkeling van de leerling in plaats van alleen op het eindresultaat .
#### 7.4.2 Nadelen
* **Tijdrovend:** Vereist meer voorbereiding en tijdsinvestering van de leerkracht .
* **Complexiteit:** Het ontwerpen en implementeren van gedifferentieerde evaluaties kan complex zijn .
* **Risico op subjectiviteit:** Kan leiden tot subjectieve beoordelingen als de criteria niet duidelijk zijn .
* **Communicatie met ouders:** Kan extra uitleg vereisen naar ouders toe, die gewend zijn aan meer traditionele evaluaties .
---
## 3. Initiatie en differentiatie in de les Frans
Dit hoofdstuk behandelt de initiatie in het Frans en de differentiatie in de klas voor het vak Frans als vreemde taal, met de nadruk op de pagina's 95-102.
### 3.1 Differentiatie in de les Frans
Differentiatie in de les Frans houdt in dat de docent rekening houdt met de individuele verschillen van leerlingen om zo goed mogelijk te kunnen inspelen op hun leerbehoeften. Dit wordt ook wel "differentiëren" genoemd. De termen "differentiëren" en "differentiatie" worden vaak door elkaar gebruikt [94](#page=94).
#### 3.1.1 De drie parameters van differentiatie
Differentiatie kan op verschillende niveaus worden toegepast. Vaak wordt een onderscheid gemaakt tussen drie basisparameters van differentiatie:
1. **Inhoud (wat)**: Dit verwijst naar wat er aangeboden wordt aan de leerlingen. Hierbij kan gedacht worden aan de diversiteit van de leerstof, de complexiteit ervan, of de manier waarop de leerstof wordt aangeboden (bijvoorbeeld visueel, auditief, kinesthetisch) [96](#page=96).
2. **Vorm (hoe)**: Dit gaat over de manier waarop de leerlingen met de leerstof omgaan en hun kennis demonstreren. Dit kan variëren van individueel werk tot groepswerk, van mondelinge presentaties tot schriftelijke opdrachten, en van gestructureerde oefeningen tot meer creatieve taken [96](#page=96).
3. **Doelen (waarom)**: Dit slaat op de leerdoelen die gesteld worden. Hoewel de einddoelen vaak vergelijkbaar zijn, kunnen de tussenliggende doelen of de manier waarop deze doelen bereikt worden verschillen per leerling [96](#page=96).
#### 3.1.2 Enkele oefeningen
Er worden diverse oefeningen voorgesteld om differentiatie in de praktijk te brengen. Deze oefeningen zijn erop gericht om docenten te laten nadenken over hoe zij hun lessen kunnen aanpassen aan de verschillende behoeften van leerlingen.
* **Oefening 1: De rol van de leraar** [98](#page=98).
* **Situatie:** Een leerling vraagt hulp bij een Franse oefening en de leraar antwoordt: "Dit is echt iets voor jou, je bent daar goed in!"
* **Vraag:** Hoe reageert de leraar? Welke didactische principes kan hij hierbij toepassen?
* **Didactische principes:** Hierbij is het belangrijk om de leerling aan te moedigen zonder de leerling te stigmatiseren of te overvragen. De leraar kan bijvoorbeeld de leerling aanmoedigen om zelf een oplossing te zoeken, door gerichte vragen te stellen of door een klein deel van de opgave uit te leggen. Het doel is om de leerling te laten zien dat hij/zij capabel is en de opdracht zelfstandig kan volbrengen.
* **Oefening 2: Differentiatie in de lesvoorbereiding** [98](#page=98).
* **Context:** De les gaat over het thema "in de klas". De oefening bestaat uit het invullen van een tabel met woorden en zinnen die te maken hebben met dit thema. De leerlingen krijgen een lijst met woorden en zinnen, en moeten deze in de juiste categorieën plaatsen.
* **Differentiëren op inhoud:**
* **Voor sterkere leerlingen:** Zij kunnen extra woorden toevoegen aan de categorieën of zinnen moeten maken met de gegeven woorden.
* **Voor zwakkere leerlingen:** Zij krijgen een lijst met woorden die ze moeten invullen in de tabel, maar de tabel is al deels ingevuld. Of ze krijgen een woordenlijst met Nederlandse vertalingen.
* **Differentiëren op vorm:**
* **Individueel werk:** Iedere leerling werkt zelfstandig aan de oefening.
* **Paarwerk:** Leerlingen werken samen en helpen elkaar.
* **Groepswerk:** Een kleine groep werkt samen aan een grotere taak.
* **Oefening 3: De rol van de leraar bij de correctie** [100](#page=100).
* **Situatie:** Een leerling maakt een fout in een Franse zin. De leraar zegt: "Goed geprobeerd, maar er zit een klein foutje in."
* **Vraag:** Hoe kan de leraar dit foutje corrigeren op een manier die rekening houdt met de leerling? Welke didactische principes komen hierbij kijken?
* **Didactische principes:** Het is belangrijk om de leerling te motiveren en niet te ontmoedigen. De leraar kan bijvoorbeeld door middel van gerichte vragen de leerling zelf laten ontdekken waar de fout zit, of een hint geven. Dit bevordert het zelfcorrigerend vermogen van de leerling en voorkomt dat de leerling bang wordt om fouten te maken. Het benadrukken van de inspanning en het positieve resultaat kan ook motiverend werken.
* **Oefening 4: Verschillende niveaus van begrip** .
* **Situatie:** Een tekst wordt voorgelezen en de leerlingen krijgen een reeks vragen over de tekst.
* **Vragen op A1 niveau:** Dit zijn eenvoudige vragen die gericht zijn op het begrijpen van de kernboodschap.
* **Vragen op A2 niveau:** Dit zijn meer gedetailleerde vragen die dieper ingaan op de inhoud van de tekst.
* **Vragen op B1 niveau:** Dit zijn complexere vragen die verbanden leggen, meningen vragen of inferenties laten maken.
* **Individuele beantwoording:** Iedere leerling beantwoordt de vragen individueel.
* **Discussie in kleine groepen:** Leerlingen bespreken de antwoorden in kleine groepjes en komen tot een gezamenlijk antwoord.
#### 3.1.3 De voordelen en nadelen van gedifferentieerde evaluatie
Gedifferentieerde evaluatie houdt in dat de manier waarop leerlingen worden geëvalueerd, wordt aangepast aan hun individuele leerbehoeften en -niveaus. Dit kan leiden tot een meer accurate weergave van hun kennis en vaardigheden .
* **Voordelen:**
* **Meer accurate beoordeling:** Leerlingen worden beoordeeld op basis van hun eigen leerproces en vooruitgang, wat een eerlijker beeld geeft van hun prestaties .
* **Verhoogde motivatie:** Leerlingen voelen zich meer gemotiveerd als ze het gevoel hebben dat er rekening wordt gehouden met hun individuele niveau en leerstijl .
* **Focus op individuele groei:** De nadruk ligt minder op vergelijking met anderen en meer op de persoonlijke ontwikkeling van elke leerling .
* **Ontwikkeling van zelfregulatie:** Leerlingen worden aangemoedigd om hun eigen leerproces te monitoren en aan te passen .
* **Nadelen:**
* **Tijdsintensief voor de leraar:** Het ontwikkelen en implementeren van gedifferentieerde evaluatiemethoden vergt veel tijd en voorbereiding van de leraar .
* **Complexiteit:** Het kan complex zijn om verschillende evaluatiecriteria en -instrumenten te hanteren, vooral in grote klassen .
* **Risico op ongelijke behandeling:** Er bestaat een risico dat de evaluatie als oneerlijk wordt ervaren door leerlingen als de differentiatie niet goed wordt uitgevoerd of gecommuniceerd .
* **Noodzaak van specifieke training:** Docenten hebben mogelijk specifieke training en ondersteuning nodig om effectief gedifferentieerd te kunnen evalueren .
---
# Développer les compétences en classe de FLE
Hieronder volgt de samenvatting voor het onderwerp "Développer les compétences en classe de FLE" gebaseerd op de verstrekte documentinhoud, met de focus op pagina's 103-157.
## 4. Het ontwikkelen van vaardigheden in de klas Frans als vreemde taal (FLE)
Dit deel van de studiegids focust op de didactiek van het lesgeven van Frans als vreemde taal, met specifieke aandacht voor de ontwikkeling van lexicale, grammaticale en communicatieve vaardigheden bij leerlingen.
### 4.1 Het ontwikkelen van lexicale vaardigheden
Het verwerven van een rijke woordenschat is essentieel voor taalbeheersing. Dit onderdeel behandelt de selectie van onderwerpen, de stappen voor de ontwikkeling van woordenschat, studiestrategieën, differentiatie en evaluatie.
#### 4.1.1 Keuze van lexicale onderwerpen
De keuze van de te onderwijzen woordenschat moet aansluiten bij het niveau en de leefwereld van de leerlingen. Het is belangrijk om woordenschat aan te bieden die relevant is voor de schoolse context en de dagelijkse leven van de kinderen .
> **Tip:** Focus op thema's die direct aansluiten bij de ervaringen van de leerlingen, zoals schoolbenodigdheden, familie, of activiteiten.
#### 4.1.2 Stappen voor de ontwikkeling van lexicale vaardigheden
Het leerproces van woordenschat kan worden opgedeeld in verschillende stappen:
1. **Introductie van nieuw vocabulaire:** Dit kan gebeuren door middel van beelden, context, of directe instructie .
2. **Oefening en consolidatie:** Leerlingen moeten het nieuwe vocabulaire actief gebruiken in verschillende contexten om het te memoriseren en te internaliseren. Dit kan door middel van herhaling, werkbladen, spelletjes, of interactieve oefeningen .
3. **Toepassing:** Leerlingen moeten in staat zijn het geleerde vocabulaire toe te passen in authentieke communicatieve situaties .
#### 4.1.3 Strategieën voor het bestuderen van woordenschat
Verschillende strategieën kunnen leerlingen helpen om woordenschat effectiever te studeren:
* **Associatie:** Woorden koppelen aan beelden, geluiden, of persoonlijke ervaringen .
* **Visualisatie:** Mentale beelden creëren van de betekenis van een woord .
* **Gebruik in context:** Nieuwe woorden toepassen in zinnen en korte teksten .
* **Mnemonics:** Gebruik maken van ezelsbruggetjes om woorden te onthouden .
* **Herhaling:** Regelmatig herhalen van geleerde woordenschat .
> **Tip:** Moedig leerlingen aan om hun eigen strategieën te ontwikkelen en te delen met klasgenoten.
#### 4.1.4 Differentiatie in een woordenschapsles
Differentiatie in woordenschapslessen is cruciaal om tegemoet te komen aan de verschillende leerbehoeften en -tempo's van leerlingen. Dit kan op verschillende manieren :
* **Aanbieden van diverse leermaterialen:** Gebruik maken van visuele hulpmiddelen, auditieve materialen, en tactiele objecten .
* **Variëren in oefenintensiteit:** Sommige leerlingen hebben meer herhaling nodig dan anderen .
* **Aanbieden van ondersteuning op maat:** Extra hulp bieden aan leerlingen die dat nodig hebben, bijvoorbeeld door middel van woordkaarten of vertalingen .
* **Verrijking:** Meer uitdagende taken of extra woordenschat aanbieden aan snelle leerlingen .
#### 4.1.5 Evaluatie van woordenschat
De evaluatie van woordenschat kan op diverse manieren plaatsvinden, zowel formeel als informeel :
* **Oefeningen:** Invuloefeningen, matching oefeningen, of het geven van de vertaling van woorden .
* **Communicatieve taken:** Leerlingen beoordelen op hun vermogen om geleerde woorden correct te gebruiken in gesproken of geschreven taal .
* **Observatie:** Letten op het woordgebruik van leerlingen tijdens klassikale activiteiten en interacties .
> **Voorbeeld:** Een invuloefening waarbij leerlingen het juiste woord moeten kiezen om een zin compleet te maken, of een opdracht waarbij ze een korte tekst moeten schrijven met een specifieke set van nieuwe woorden.
#### 4.1.6 Lesvoorbeeld: Ontwikkelen van lexicale vaardigheden
Een typische les kan gericht zijn op het thema "de school". De les kan beginnen met een brainstormsessie over schoolgerelateerde woorden. Vervolgens kunnen nieuwe woorden worden geïntroduceerd met behulp van afbeeldingen of flashcards. Oefeningen zoals matching, invullen, of het benoemen van objecten kunnen worden gebruikt voor consolidatie. Afsluitend kunnen leerlingen een korte dialoog voeren waarin ze de nieuwe woorden gebruiken, of een tekening maken met bijpassende Franse benamingen .
### 4.2 Het ontwikkelen van grammaticale vaardigheden
Het beheersen van grammaticale structuren is cruciaal voor het correct produceren en begrijpen van taal. Dit onderdeel beschrijft de aanpak voor het onderwijzen van grammatica, inclusief de keuze van grammaticale onderwerpen en de toepassing van inductieve en deductieve methoden.
#### 4.2.1 Keuze van grammaticale onderwerpen
De selectie van grammaticale onderwerpen moet gebaseerd zijn op de leerdoelen van het curriculum en de behoeften van de leerlingen. Focus op de meest frequente en essentiële structuren die nodig zijn voor communicatie op een bepaald niveau .
> **Tip:** Stem de grammaticale focus af op de communicatieve behoeften die voortvloeien uit de gekozen lexicale thema's.
#### 4.2.2 De inductieve methode
De inductieve methode leidt leerlingen tot het ontdekken van grammaticale regels door middel van observatie en analyse van voorbeelden. De stappen omvatten :
1. **Presentatie van voorbeelden:** De leraar presenteert een reeks Franse zinnen die een specifieke grammaticale structuur illustreren .
2. **Observatie en analyse:** Leerlingen analyseren de zinnen om patronen en overeenkomsten te ontdekken .
3. **Formulering van de regel:** Leerlingen proberen, onder begeleiding van de leraar, de grammaticale regel zelf te formuleren .
4. **Oefening en bevestiging:** De regel wordt geoefend en bevestigd door middel van gerichte oefeningen .
> **Voorbeeld:** Presenteer zinnen als "J'ai un chien." en "Tu as un chat." Leerlingen observeren dat "as" de vorm van "avoir" is voor "tu" en dat het overeenkomt met het Nederlandse "hebben". Ze kunnen dan zelf de regel voor de tegenwoordige tijd van "avoir" formuleren .
#### 4.2.3 De deductieve methode
De deductieve methode begint met de expliciete presentatie van een grammaticale regel, gevolgd door oefeningen om deze toe te passen. De stappen zijn :
1. **Presentatie van de regel:** De leraar legt de grammaticale regel duidelijk uit .
2. **Illustratie met voorbeelden:** Voorbeelden worden gegeven om de regel te verduidelijken .
3. **Gerichte oefening:** Leerlingen maken oefeningen om de regel toe te passen .
> **Tip:** De inductieve methode kan leiden tot dieper begrip, terwijl de deductieve methode efficiënt kan zijn voor het snel aanleren van regels. Vaak is een combinatie van beide het meest effectief.
#### 4.2.4 Strategieën voor het bestuderen van grammatica
Leerlingen kunnen diverse strategieën toepassen om grammatica te studeren:
* **Regels onthouden:** Leren van de grammaticale regels en hun uitzonderingen .
* **Patronen herkennen:** Opletten op regelmatigheden in zinsbouw en woordvorming .
* **Oefenen:** Veel oefeningen maken om de toepassing van regels te internaliseren .
* **Gebruik in context:** Grammatica toepassen in eigen zinnen en teksten .
#### 4.2.5 Differentiatie in een grammatica les
Differentiatie in grammatica kan worden toegepast door:
* **Aanbieden van verschillende niveaus van complexiteit:** Sommige oefeningen kunnen eenvoudiger zijn dan andere .
* **Gebruik maken van visuele hulpmiddelen:** Schema's of tabellen kunnen helpen bij het begrijpen van regels .
* **Aangepaste feedback:** Specifieke ondersteuning bieden aan leerlingen die moeite hebben met bepaalde concepten .
* **Koppelen aan communicatieve taken:** Grammatica oefenen binnen een betekenisvolle context .
#### 4.2.6 Evaluatie van grammatica
Grammatica kan geëvalueerd worden door:
* **Gerichte oefeningen:** Invuloefeningen, zinnen vervoegen, of grammaticale structuren identificeren .
* **Tekstproductie:** Beoordelen van de correctheid van grammatica in geschreven teksten .
* **Interactie:** Observeren van het correcte gebruik van grammatica in gesproken interacties .
#### 4.2.7 Lesvoorbeeld: Bezittelijke adjectieven (inductieve methode)
Een les over bezittelijke adjectieven met de inductieve methode kan als volgt worden opgebouwd :
1. **Introductie:** De leraar presenteert een reeks zinnen die het gebruik van bezittelijke adjectieven illustreren, bijvoorbeeld: "C'est mon chien." "C'est ta voiture." "C'est son livre." .
2. **Analyse:** Leerlingen worden aangemoedigd om patronen te ontdekken. Ze merken op dat "mon", "ta", "son" aangeven van wie het object is. Ze kunnen ook opmerken dat de vorm van het bezittelijk adjectief kan veranderen afhankelijk van het geslacht en aantal van het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort, en van het bezittende persoon .
3. **Regelvorming:** Leerlingen formuleren gezamenlijk de regel: "We gebruiken *mon, ton, son* voor mannelijke zelfstandige naamwoorden, *ma, ta, sa* voor vrouwelijke, en *mes, tes, ses* voor meervoud." .
4. **Oefening:** Leerlingen maken oefeningen waarbij ze de juiste bezittelijke adjectieven moeten invullen in zinnen. Vervolgens kunnen ze zinnen produceren waarin ze bezittelijke adjectieven correct gebruiken, bijvoorbeeld door hun eigen bezittingen te beschrijven .
### 4.3 Het ontwikkelen van communicatieve vaardigheden
Communicatieve vaardigheden omvatten luisteren, spreken, lezen en schrijven, met een focus op het effectief uitwisselen van informatie en ideeën. Dit onderdeel bespreekt activiteiten om receptieve, productieve en interactieve vaardigheden te ontwikkelen.
#### 4.3.1 Communicatieve activiteiten: van receptief naar productief en interactief
De ontwikkeling van communicatieve vaardigheden volgt vaak een progressieve aanpak, beginnend bij het begrijpen van taal (receptief) en eindigend bij het actief gebruiken ervan (productief en interactief) .
* **Receptieve vaardigheden:** Dit betreft het begrijpen van gesproken en geschreven taal. Activiteiten hierbij zijn luisteroefeningen, leesopdrachten, en het begrijpen van instructies .
* **Productieve vaardigheden:** Dit omvat het spreken en schrijven van taal. Voorbeelden zijn het geven van presentaties, het schrijven van teksten, of het beantwoorden van vragen .
* **Interactieve vaardigheden:** Dit betreft het deelnemen aan dialogen en gesprekken, waarbij zowel luister- als spreekvaardigheid essentieel zijn .
#### 4.3.2 Pistes voor het ontwikkelen van receptieve vaardigheden
Om het luister- en leesbegrip te verbeteren, kunnen docenten diverse activiteiten inzetten :
* **Luisteren:**
* Luisteren naar authentieke opnames (liedjes, korte dialogen, verhaaltjes) .
* Opdrachten uitvoeren gebaseerd op een auditieve stimulus (bijvoorbeeld: "Luister en teken wat je hoort") .
* Begrijpen van instructies in de klas .
* **Lezen:**
* Lezen van korte, aangepaste teksten .
* Opdrachten uitvoeren gebaseerd op een tekst (bijvoorbeeld: de juiste afbeelding bij de tekst zoeken, ja/nee vragen beantwoorden) .
* Identificeren van sleutelwoorden en kernboodschappen .
> **Tip:** Gebruik een mix van pre-listening/reading activiteiten (om voorkennis te activeren) en post-listening/reading activiteiten (om begrip te controleren en te verwerken).
#### 4.3.3 Pistes voor het ontwikkelen van productieve vaardigheden
Het stimuleren van mondelinge en schriftelijke productie vereist oefening en ondersteuning :
* **Spreken:**
* Herhalen van klanken, woorden en zinnen .
* Beantwoorden van eenvoudige vragen .
* Beschrijven van beelden of objecten .
* Vertellen van korte verhaaltjes of samenvatten van gelezen teksten .
* **Schrijven:**
* Schrijven van losse woorden en korte zinnen .
* Invullen van formulieren of werkbladen .
* Schrijven van korte paragrafen over vertrouwde onderwerpen .
#### 4.3.4 Pistes voor het ontwikkelen van orale interactie
Orale interactie is de kern van communicatie en kan worden bevorderd door:
* **Dialogen oefenen:** Leerlingen laten oefenen met ingestudeerde dialogen .
* **Rollenspellen:** Leerlingen situaties laten naspelen met specifieke rollen .
* **Interviews:** Leerlingen elkaar vragen laten stellen over verschillende onderwerpen .
* **Discussies:** Eenvoudige discussies faciliteren over herkenbare thema's .
* **Coöperatief leren:** Leerlingen in tweetallen of groepjes laten samenwerken om taken uit te voeren die communicatie vereisen .
> **Voorbeeld:** Een activiteit waarbij leerlingen elkaar interviewen over hun hobby's, gebruikmakend van geleerde woordenschat en grammaticale structuren.
#### 4.3.5 Lesvoorbeeld: Ontwikkelen van orale interactie
Een les gericht op het ontwikkelen van orale interactie kan het thema "eten en drinken" behandelen. De les kan starten met het benoemen van verschillende etenswaren en drankjes. Vervolgens kunnen leerlingen in tweetallen een rol spelen in een restaurant of winkel, waarbij ze elkaar bestellingen opnemen of plaatsen. De leraar kan hierbij ondersteuning bieden met nuttige zinsneden en correcties. Afsluitend kan een klassikale activiteit plaatsvinden waarbij leerlingen vertellen wat ze het liefst eten of drinken .
---
Hier is een gedetailleerde studiegids voor het onderwerp "Développer les compétences communicatives" gebaseerd op de verstrekte documentatie, gericht op de pagina's 158-182.
## 4. Ontwikkelen van communicatieve vaardigheden in de Franse les
Dit hoofdstuk belicht strategieën en activiteiten om de communicatieve vaardigheden van leerlingen te bevorderen in het Frans als Vreemde Taal (FLE) les, met een focus op receptieve, productieve en interactieve competenties, en biedt een uitgewerkt lesvoorbeeld voor het ontwikkelen van mondelinge interactie .
### 4.1 Voorbereidend werk
Dit gedeelte bevat voorbereidende oefeningen die gericht zijn op het analyseren van de inhoud die volgt, met name op het gebied van communicatieve activiteiten en het ontwikkelen van receptieve en productieve vaardigheden .
### 4.2 Communicatieve activiteiten: van receptief naar productief en interactief
Communicatieve activiteiten in de FLE-klas worden ingedeeld op basis van hun aard, gaande van passieve ontvangst tot actieve deelname en interactie. Dit proces wordt vaak georganiseerd van receptieve taken naar productieve en vervolgens naar interactieve taken, om de leerlingen geleidelijk aan te laten participeren .
#### 4.2.1 Pistes voor het ontwikkelen van receptieve vaardigheden
Receptieve vaardigheden omvatten het begrijpen van gesproken en geschreven Frans. Dit wordt bevorderd door middel van diverse activiteiten die gericht zijn op luister- en leesbegrip .
* **Luistervaardigheid:**
* **Voorafgaande luisteroefeningen:** Leerlingen kunnen luisteren naar korte fragmenten, zoals liedjes of dialogen, om de algemene betekenis te begrijpen, nog voordat ze de gedetailleerde tekst te zien krijgen. Dit helpt hen de globale boodschap te vatten en zich voor te bereiden op de specifieke details .
* **Luisteren naar een dialoog:** Leerlingen kunnen naar een dialoog luisteren om de belangrijkste informatie te achterhalen, zoals de personages, de locatie, de tijd, het onderwerp, of de intenties van de sprekers .
* **Luisteroefeningen gebaseerd op specifieke informatie:** Na het begrijpen van de algemene betekenis, kunnen leerlingen luisteren naar de dialoog om specifieke informatie te achterhalen, zoals namen, getallen, of specifieke details die verband houden met de situatie .
* **Liedjes en gedichten:** Het gebruik van liedjes en gedichten is een effectieve manier om de receptieve luistervaardigheid te oefenen. Leerlingen kunnen worden gevraagd om specifieke woorden te identificeren, de algemene sfeer van het lied te beschrijven, of om de betekenis van bepaalde zinnen te achterhalen .
* **Werkbladen bij luisteractiviteiten:** Werkbladen kunnen leerlingen helpen bij het structureren van hun begrip. Dit kan variëren van het invullen van ontbrekende woorden tot het beantwoorden van meerkeuzevragen over de inhoud van het luisterfragment .
* **Leesvaardigheid:**
* **Afbeeldingen en context:** Leerlingen kunnen worden aangemoedigd om visuele aanwijzingen, zoals afbeeldingen die bij een tekst horen, te gebruiken om de betekenis te voorspellen en te begrijpen .
* **Voorspellen van de inhoud:** Vóór het lezen kunnen leerlingen worden gevraagd om de inhoud te voorspellen op basis van de titel, afbeeldingen, of de eerste paar zinnen van de tekst .
* **Begrijpen van de hoofdgedachte:** Na het lezen van de tekst, moeten leerlingen in staat zijn om de hoofdgedachte te identificeren en samen te vatten .
* **Begrijpen van details:** Leerlingen kunnen worden gevraagd om specifieke details uit de tekst te halen, zoals namen, data, plaatsen, of gebeurtenissen .
* **Woordenschat uit de context afleiden:** Een belangrijke vaardigheid is het vermogen om de betekenis van onbekende woorden af te leiden uit de context waarin ze voorkomen .
* **Lezen van authentieke documenten:** Het gebruik van authentieke teksten, zoals krantenartikelen, reclamefolders, of menu's, biedt leerlingen exposure aan echt taalgebruik en stimuleert hun leesvaardigheid .
* **Activiteiten met authentieke teksten:** Dit kan inhouden dat leerlingen informatie zoeken in een menu, de belangrijkste boodschap van een affiche begrijpen, of de inhoud van een e-mail samenvatten .
> **Tip:** Het integreren van een breed scala aan receptieve activiteiten, die variëren in moeilijkheidsgraad en in context, is essentieel om de luister- en leesvaardigheid van leerlingen te ontwikkelen .
#### 4.2.2 Pistes voor het ontwikkelen van productieve vaardigheden
Productieve vaardigheden omvatten het spreken en schrijven in het Frans. Dit vereist oefening in het produceren van taal .
* **Mondelinge expressie:**
* **Geleide oefeningen:** Begin met oefeningen die veel structuur bieden, zoals het herhalen van zinnen, het invullen van lege plekken in een dialoog, of het beantwoorden van directe vragen .
* **Semi-vrije oefeningen:** Daarna kunnen leerlingen worden aangemoedigd om meer zelfstandig te spreken, bijvoorbeeld door een korte beschrijving te geven van een afbeelding, een persoon, of een situatie .
* **Vrije oefeningen:** Uiteindelijk kunnen leerlingen worden uitgedaagd om spontaan te spreken, zoals in een rollenspel, een presentatie, of een debat .
* **Beschrijvingen:** Leerlingen kunnen oefenen met het beschrijven van voorwerpen, personen, plaatsen, of gebeurtenissen .
* **Samenvatten:** Het samenvatten van een tekst, een verhaal, of een filmfragment helpt leerlingen hun gedachten te structureren en te uiten in het Frans .
* **Verhalen vertellen:** Leerlingen kunnen oefenen met het vertellen van een eigen verhaal, een sprookje, of een gebeurtenis .
* **Presentaties:** Het geven van korte presentaties over een gekozen onderwerp bevordert zowel de spreekvaardigheid als de onderzoeksvaardigheden .
* **Monologen:** Het voorbereiden en opvoeren van monologen kan leerlingen helpen hun expressie te ontwikkelen en zelfvertrouwen op te bouwen .
* **Schriftelijke expressie:**
* **Geleide schrijfopdrachten:** Begin met het overschrijven van woorden en zinnen, het invullen van gaten in zinnen, of het beantwoorden van specifieke vragen .
* **Semi-vrije schrijfopdrachten:** Leerlingen kunnen oefenen met het schrijven van korte teksten, zoals e-mails, brieven, of beschrijvingen, gebaseerd op aanwijzingen of prompts .
* **Vrije schrijfopdrachten:** Uiteindelijk kunnen leerlingen worden aangemoedigd om vrij te schrijven, bijvoorbeeld een verhaal, een gedicht, of een opiniestuk .
* **Formuleren van zinnen:** Het correct formuleren van zinnen is een fundamentele stap in schriftelijke expressie .
* **Schrijven van korte teksten:** Het produceren van korte, coherente teksten is een belangrijke mijlpaal .
* **Karakterbeschrijvingen:** Leerlingen kunnen oefenen met het schrijven van beschrijvingen van personages, zowel fysiek als qua persoonlijkheid .
* **Verhalen schrijven:** Het creëren van eigen verhalen, met een begin, midden en einde, ontwikkelt de narratieve vaardigheden .
* **Recensies schrijven:** Het schrijven van korte recensies van boeken, films of muziek stimuleert kritisch denken en de uitdrukking van meningen .
> **Tip:** Geef leerlingen voldoende kansen om te oefenen met zowel mondelinge als schriftelijke expressie. Begin met gestructureerde oefeningen en bouw geleidelijk op naar meer open taken .
#### 4.2.3 Pistes voor het ontwikkelen van mondelinge interactie
Mondelinge interactie is cruciaal voor het leren van een taal, omdat het leerlingen in staat stelt om deel te nemen aan gesprekken en hun ideeën uit te wisselen .
* **Beginnen met eenvoudige interacties:**
* **Veelvoorkomende groeten en afscheidsformules:** Leerlingen moeten de basisprincipes van begroetingen en afscheid nemen beheersen, zoals "Bonjour", "Au revoir", "Salut" .
* **Zelfintroductie:** Ze moeten ook kunnen zeggen wie ze zijn, bijvoorbeeld "Je m'appelle..." .
* **Vragen stellen en beantwoorden over persoonlijke informatie:** Interacties kunnen gericht zijn op het uitwisselen van basisinformatie, zoals naam, leeftijd, of woonplaats .
* **Ontwikkelen van conversatievaardigheden:**
* **Vragen stellen over persoonlijke voorkeuren:** Dit omvat vragen zoals "Qu'est-ce que tu aimes?" of "Quel est ton plat préféré?" .
* **Meningen geven en vragen:** Leerlingen kunnen leren hoe ze hun mening kunnen uiten ("Je pense que...", "À mon avis...") en hoe ze naar de mening van anderen kunnen vragen ("Et toi, qu'en penses-tu?") .
* **Akkoord gaan of oneens zijn:** Basisprincipes voor het uitdrukken van instemming ("Oui, c'est vrai.") of onenigheid ("Non, je ne suis pas d'accord.") .
* **Om hulp vragen of hulp aanbieden:** Essentiële communicatieve functies zoals "Peux-tu m'aider, s'il te plaît?" of "Je peux t'aider." .
* **Onderhandelen:** In meer gevorderde stadia kunnen leerlingen oefenen met onderhandelen, bijvoorbeeld over spelregels of taken .
* **Strategieën voor interactieve activiteiten:**
* **Rollenspellen (jeux de rôle):** Dit zijn gestructureerde situaties waarin leerlingen specifieke rollen aannemen en een dialoog voeren. Voorbeelden zijn een gesprek in een winkel, een restaurant, of op school .
* **Interviews:** Leerlingen kunnen elkaar interviewen over diverse onderwerpen, wat zowel hun vraagvaardigheid als hun luistervaardigheid verbetert .
* **Debatten:** Voor oudere leerlingen kunnen debatten over actuele onderwerpen nuttig zijn om hun argumentatievaardigheden te ontwikkelen .
* **Samenwerkingsopdrachten:** Activiteiten waarbij leerlingen samenwerken om een probleem op te lossen, informatie te delen, of een taak te voltooien, stimuleren interactie .
* **Spelletjes:** Educatieve spelletjes die communicatie vereisen, zoals 'Qui suis-je?' (Wie ben ik?), waarbij leerlingen door middel van vragen moeten raden wie of wat de ander voorstelt, zijn zeer effectief .
> **Tip:** Creëer een veilige en ondersteunende omgeving waarin leerlingen zich vrij voelen om te spreken en fouten te maken. Moedig hen aan om te communiceren, zelfs als hun Frans nog niet perfect is .
### 4.3 Lesvoorbeeld: Hoe de mondelinge interactie ontwikkelen
Dit gedeelte presenteert een gedetailleerd lesvoorbeeld dat gericht is op het ontwikkelen van mondelinge interactie in de klas.
* **Titel van de les:** Comment développer l’interaction orale .
* **Niveau:** Dit voorbeeld is geschikt voor een bepaald niveau, waarschijnlijk een beginners- of licht gevorderd niveau in het basisonderwijs of lager secundair onderwijs, gezien de aard van de activiteit.
* **Doelstellingen:** De les is ontworpen om de leerlingen te helpen bij het oefenen van specifieke interactieve communicatieve functies in het Frans.
* **Activiteit:** De kern van de les is een activiteit waarbij leerlingen elkaar vragen stellen over hun voorkeuren.
* **Procedure:**
1. **Introductie van het thema en de doelstellingen:** De leraar introduceert het onderwerp van de les (voorkeuren) en legt de leerdoelen uit .
2. **Woordenschat en uitdrukkingen:** De leraar introduceert de nodige woordenschat en nuttige uitdrukkingen die nodig zijn voor de activiteit. Dit kan gaan om woorden als "aimer", "préférer", "pas aimer", en uitdrukkingen om vragen te stellen en te antwoorden .
3. **Modelgesprek:** De leraar demonstreert de activiteit met een leerling of een collega, waarbij hij/zij het juiste gebruik van de taal en de interactie voordoet .
4. **Oefening in paren:** De leerlingen worden in paren verdeeld om de activiteit zelfstandig uit te voeren. Ze stellen elkaar vragen over hun voorkeuren (bijvoorbeeld: welk eten, welke kleur, welk dier, etc.) .
5. **Feedback en correctie:** De leraar circuleert in de klas, luistert naar de gesprekken van de leerlingen, biedt hulp waar nodig, en geeft correcties op uitspraak en grammatica .
6. **Terugkoppeling in groep:** Na de oefening in paren, worden enkele leerlingen gevraagd om voor de klas te delen wat ze over hun partner hebben geleerd. Dit kan ook in de vorm van een korte presentatie of een klassengesprek .
7. **Afsluiting:** De leraar vat de belangrijkste punten van de les samen en geeft eventueel huiswerk of een vervolgoefening .
* **Materiële benodigdheden:** Afhankelijk van de specifieke activiteit, kunnen er werkbladen, afbeeldingen, of andere visuele hulpmiddelen nodig zijn .
> **Voorbeeld:** Een mogelijke vraag die leerlingen aan elkaar kunnen stellen is: "Est-ce que tu aimes le chocolat?" en de mogelijke antwoorden zijn: "Oui, j'aime beaucoup le chocolat." of "Non, je n'aime pas le chocolat." .
---
# Grammaticale oefeningen en vertalingen
Dit onderdeel van de studiehandleiding richt zich op het oefenen van Franse grammatica en het vertalen van zinnen, met specifieke aandacht voor de demonstratieve en bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden, werkwoordvervoegingen en het gebruik van de gebiedende wijs. Daarnaast worden er ook vertalingsoefeningen aangeboden om de woordenschat en het begrip te vergroten.
### 5.1 Demonstratieve bijvoeglijke naamwoorden
Demonstratieve bijvoeglijke naamwoorden (adjectifs démonstratifs) worden gebruikt om te verwijzen naar specifieke personen of zaken. De meest voorkomende zijn `ce` (mannelijk enkelvoud), `cette` (vrouwelijk enkelvoud), `cet` (mannelijk enkelvoud voor een klinker of stomme 'h'), en `ces` (meervoud) [9](#page=9).
**Voorbeelden van invuloefeningen:**
1. ……….. oiseau est une hirondelle [9](#page=9).
2. Dans ……... bibliothèques, on peut emprunter des livres intéressants [9](#page=9).
3. C’est ma soeur qui m’a raconté ……….. histoire bizarre [9](#page=9).
4. Connaissez-vous …….. hôtel près de la mer [9](#page=9)?
5. Est-ce que tu connais le mari de ………….. femme [9](#page=9)?
6. J’ai acheté…………. chaises chez Ikea [9](#page=9).
7. ……..…… armoire est très antique [9](#page=9).
### 5.2 Bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden
Bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden (adjectifs possessifs) geven aan wie iets bezit. Ze komen overeen in geslacht en getal met het bezeten zelfstandig naamwoord, niet met de bezitter. De vormen zijn afhankelijk van het zelfstandig naamwoord dat volgt [9](#page=9).
**Veelvoorkomende vormen:**
* **Enkelvoud mannelijk:** mon, ton, son, notre, votre, leur
* **Enkelvoud vrouwelijk:** ma, ta, sa, notre, votre, leur
* **Meervoud (manlijk en vrouwelijk):** mes, tes, ses, nos, vos, leurs
**Voorbeelden van invuloefeningen:**
1. Caroline a donné toutes ………… jupes à ………. amie [9](#page=9).
2. Ils vont dire à ………… chef qu’ils ne sont pas contents [9](#page=9).
3. Ce chien obéit* à tout le monde, sauf à ………… maître [9](#page=9).
4. Quel est ………… problème, Mme Legrand [9](#page=9)?
5. Voici mes voisins. …………. appartement est à côté du mien [9](#page=9).
6. -Ce sont vos chiens, Paul et Simon? °Oui, ce sont ………. chiens [9](#page=9).
7. Les enfants ont fait ………. devoirs avant d’aller jouer [9](#page=9).
### 5.3 Werkwoordvervoegingen en de gebiedende wijs
Deze sectie oefent het vervoegen van werkwoorden in de indicatief présent (onvoltooid tegenwoordige tijd) en passé composé (voltooid tegenwoordige tijd), evenals het correct gebruiken van de impératif (gebiedende wijs) [10](#page=10).
#### 5.3.1 Indicatief présent en passé composé
Hieronder staat een tabel om werkwoorden te vervoegen in de gevraagde tijden [10](#page=10).
| Werkwoord | Indicatief présent | Passé composé |
| :-------- | :----------------- | :------------ |
| prendre | Tu | Tu |
| aller | Je | Je |
| se laver | Nous | Nous |
| pouvoir | On | On |
| vouloir | Ils | Ils |
| manger | Nous | Nous |
| regarder | Elles | Elles |
| faire | Vous | Vous |
| devoir | Tu | Tu |
| être | Nous | Nous |
| lire | Je | J’ |
| avoir | Ils | Ils |
| être | Tu | Tu |
| regarder | Vous | Vous |
| avoir | J’ | J’ |
#### 5.3.2 De gebiedende wijs (Impératif)
De gebiedende wijs wordt gebruikt om bevelen, instructies of verzoeken te geven. De vormen zijn meestal gebaseerd op de `je`-, `tu`- en `nous`-vormen van de indicatief présent, maar er zijn uitzonderingen [10](#page=10).
**Voorbeelden van invuloefeningen:**
1. Apprendre: Alexis et Antoine, …………………………….. la leçon par cœur [10](#page=10)!
2. Montrer: Julie, ………………… ce que tu as dessiné [10](#page=10)!
3. Prendre: Louis, ……………… ton stylo [10](#page=10)!
4. Réciter: ……………………….. le poème à haute voix, Grégory [10](#page=10)!
5. Lire: …………………… le poème en silence, s’il vous plaît [10](#page=10)!
6. Écouter: …………………… bien, chers élèves [10](#page=10)!
### 5.4 Woordenschat en vertalingsoefeningen
Deze oefeningen zijn ontworpen om de Franse woordenschat te vergroten en de vaardigheid in het vertalen van zinnen te verbeteren [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12).
#### 5.4.1 Invuloefeningen (vocabulaire)
Vul de ontbrekende letters in om het woord te voltooien [10](#page=10) [11](#page=11).
1. Est-ce que tu habites dans une ville ou dans un v........................................ [10](#page=10)?
2. La personne qui enseigne dans une école primaire s’appelle un i……………………………… [10](#page=10).
3. Je parle assez bien français, mais ma langue maternelle c’est le n………………………….. [10](#page=10).
4. Qui est à l’a……………………….? Allô?! Allô? [10](#page=10)!
5. J’adore mes g…………………………………..! Ce sont la maman et le papa de ma mère [10](#page=10).
6. Mon meilleur c…………………. s’appelle Grégory. On se connaît déjà depuis 8 ans et nous faisons tout ensemble [10](#page=10)!
7. Le matin, pour moi, c’est difficile… Je ne sais jamais quels v……………………….. je dois mettre: un pantalon, une robe ou une jupe [11](#page=11)?
8. Ouvre un peu la f………………………, s’il te plaît. Il fait si chaud ici [11](#page=11)!
9. Allumez votre o………………………., allez dans Google et cherchez le site web suivant: www.ucll.be [11](#page=11).
#### 5.4.2 Benoemen van objecten en feestdagen
Identificeer en benoem de afgebeelde objecten of feestdagen. Vergeet het lidwoord (un/une/des) niet [11](#page=11).
> **Voorbeeld:** De afbeeldingen 1-5 en 6-10 vereisen het benoemen van specifieke items of concepten [11](#page=11).
#### 5.4.3 Vertaling van woorden
Vertaal de Nederlandse woorden naar het Frans [11](#page=11).
1. Een oog [11](#page=11).
2. De groep [11](#page=11).
3. De bril [11](#page=11).
4. Een oefening [11](#page=11).
5. Een voorbeeld [11](#page=11).
#### 5.4.4 Vertaling van zinnen
Vertaal de volgende zinnen van het Nederlands naar het Frans [11](#page=11) [12](#page=12) [9](#page=9).
1. Waar denk je aan [9](#page=9)?
2. Wie zie je [9](#page=9)?
3. Wat is dat [9](#page=9)?
4. Ik woon in Leuven, in België [9](#page=9).
5. Welke boeken lees je [9](#page=9)?
6. Er zit een schrift in de boekentas en er liggen boeken op de bank [9](#page=9).
7. Julien, je mag je kleren uitdoen [11](#page=11).
8. Ik heb geen zin om de lift te nemen [11](#page=11).
9. Mijn lievelingsvak is aardrijkskunde [12](#page=12).
10. -Hoe laat is het? °Het is kwart over 4 [12](#page=12).
11. ’s Morgens surf ik veel op internet [12](#page=12).
12. Ik zou graag een nieuwe auto kopen [12](#page=12).
13. Hoe oud ben je [12](#page=12)?
14. -Welk weer is het? °Vandaag schijnt de zon en is het warm, maar deze avond gaat het regenen [12](#page=12).
### 5.5 Communicatieve vaardigheden
Tijdens de lessen worden er oefeningen gedaan gericht op communicatieve vaardigheden, met name mondelinge expressie, schriftelijke expressie en mondelinge interactie. Het is nuttig om hier de belangrijkste leerpunten uit stagecursussen te noteren [12](#page=12).
> **Tip:** Noteer hier specifieke uitdagingen of succesvolle strategieën die je hebt ervaren tijdens deze oefeningen om je eigen communicatieve vaardigheden te verbeteren [12](#page=12).
---
# Woordenschat van de klas en school
Dit onderdeel van de cursus richt zich op het verwerven en toepassen van Franse woordenschat gerelateerd aan de klas en schoolomgeving, met als doel studenten in staat te stellen deze effectief te gebruiken tijdens stages. Het behandelt vertaling, uitspraak, schriftelijke toepassing en authentiek gebruik van de woordenschat, evenals de overwegingen rondom het gebruik van het Frans als voertaal in de klas [14](#page=14).
### 6.1 Levensvatbaarheid en toepassingen van de woordenschat
De norm voor deze module is 80% beheersing van de woordenschat van de klas en school. Dit houdt in dat studenten de woordenschat niet alleen moeten kunnen vertalen, uitspreken en schrijven, maar ook authentiek moeten kunnen toepassen. Daarnaast wordt van studenten verwacht dat zij de (on)voordelen van het Frans als voertaal in de klas kunnen uitleggen en aandachtspunten voor de leerkracht hieromtrent kennen. Het effectief gebruiken van de Franse taal als voertaal in de klas en het ondersteunen van leerlingen bij het begrijpen van Franse instructies en uitleg zijn tevens essentiële vaardigheden [14](#page=14).
### 6.2 Voorbereidend werk en woordenschatlijsten
Het voorbereidende werk voor deze module is verspreid over vijf dagen en is te vinden op Toledo onder ‘2. le français dans la classe’ – ‘travail préparatoire’. Studenten wordt aangeraden om na het maken van de oefeningen de woorden die zij als moeilijk ervaren te noteren [14](#page=14).
De module biedt gedetailleerde lijsten met Nederlandse en Franse equivalenten voor objecten en begrippen die voorkomen in de klas en op school [15-17](#page=15-17). Deze lijsten omvatten onder andere:
* **Meubilair en wanddecoratie:**
* aan de muur - au mur [15](#page=15).
* een prikbord - un tableau d’affichage [15](#page=15).
* een kalender - un calendrier [15](#page=15).
* een geografische kaart - une carte géographique [15](#page=15).
* een wandklok - une horloge [15](#page=15).
* op de kast - sur l’armoire [16](#page=16).
* een wereldbol - un globe (terrestre) [16](#page=16).
* een plant - une plante [17](#page=17).
* een aquarium - un aquarium [17](#page=17).
* **Lesmateriaal en schrijfwaren:**
* een boek - un livre [15](#page=15).
* een agenda - un agenda [15](#page=15).
* een schrift - un cahier [15](#page=15).
* een rekenmachine - une calculatrice [15](#page=15).
* een schrijfbordje - une ardoise [15](#page=15).
* een driehoek - une équerre [15](#page=15).
* een gradenboog - un rapporteur [15](#page=15).
* een schaar - des ciseaux [15](#page=15).
* in de pennenzak - dans la trousse ou l’étui [15](#page=15).
* een balpen - un bic = un stylo à bille [15](#page=15).
* een (kleur)potlood - un crayon (de couleur) [15](#page=15).
* een gom - une gomme [15](#page=15).
* een (meet)lat, een liniaal - une latte = une règle [15](#page=15).
* een vulpen - un stylo-plume [15](#page=15).
* een inktbuisje - une cartouche d’encre [15](#page=15).
* een lijmstift - un bâton de colle [15](#page=15).
* een passer - un compas [15](#page=15).
* een paperclip - un trombone = une attache [16](#page=16).
* een markeerstift - un surligneur [16](#page=16).
* een waskrijtje - un crayon de cire [16](#page=16).
* een inktwisser - un effaceur [16](#page=16).
* een correctievloeistof - un liquide correcteur [16](#page=16).
* een slijper - un taille-crayon [16](#page=16).
* een rode stift - un feutre rouge [16](#page=16).
* een notitieboekje - un carnet de notes [16](#page=16).
* een stempel - un tampon encreur [16](#page=16).
* een plakband - un ruban adhésif [16](#page=16).
* een nietjesmachine - une agrafeuse [16](#page=16).
* een nietje - une agrafe [16](#page=16).
* aan het bord - au tableau [17](#page=17).
* een spons - une éponge [17](#page=17).
* een krijtje - une craie [17](#page=17).
* een vod - un chiffon [17](#page=17).
* een emmer - un seau [17](#page=17).
* een magneet - un aimant [17](#page=17).
* **Speelplaats en eetzaal:**
* op de speelplaats - dans la cour [16](#page=16).
* knikkers - des billes [16](#page=16).
* een springtouw - une corde à sauter [16](#page=16).
* een hinkelspel - une marelle [16](#page=16).
* een (voet)bal - un ballon (de foot) [16](#page=16).
* een eetzaal - une cantine [16](#page=16).
* **Leerkrachtmateriaal:**
* van de leerkracht - du professeur [16](#page=16).
* een bureau - un bureau [16](#page=16).
* een laptop - un portable [16](#page=16).
* een USB stick - une clé USB [16](#page=16).
* een whiteboard - un tableau blanc interactif (TBI) [16](#page=16).
* een beamer - un vidéoprojecteur [16](#page=16).
* **Leerlingmateriaal:**
* van de leerling - de l’élève [16](#page=16).
* een boekentas - un cartable [16](#page=16).
* een rugzak - un sac à dos [16](#page=16).
* een brooddoos - une boîte à casse-croûte [16](#page=16).
* een drinkfles - une gourde [16](#page=16).
* een mapje - une pochette [16](#page=16).
* een ringmap - un classeur [16](#page=16).
* een map met overslagen - une chemise à rabats [16](#page=16).
* **Technologie:**
* een computer - un ordinateur [17](#page=17).
* een muis - une souris [17](#page=17).
* een computertoetsenbord - un clavier d’ordinateur [17](#page=17).
* een luidspreker - un (le) haut-parleur [17](#page=17).
* een scanner - un numériseur [17](#page=17).
* een printer - une imprimante [17](#page=17).
* een tablet - une tablette [17](#page=17).
Studenten worden aangemoedigd om aanvullende relevante woorden toe te voegen aan de bestaande lijsten [17](#page=17).
### 6.3 Contextuele toepassing en oefeningen
Ter versterking van de woordenschat wordt een sketch van Cyprien7F gebruikt om luistervaardigheid te oefenen en schoolbenodigdheden te identificeren die in de audio voorkomen. Daarnaast worden er klassikale oefeningen aangeboden om de verworven woordenschat te consolideren en in een bredere context te plaatsen. Studenten dienen inspirerende en belangrijke aspecten van deze oefeningen te noteren voor toekomstig gebruik [18](#page=18).
> **Tip:** Het actief gebruiken van de woordenschat in rollenspellen en simulatieve situaties tijdens de stage is cruciaal voor een diepgaande beheersing [14](#page=14).
>
> **Tip:** Maak gebruik van visuele hulpmiddelen zoals flashcards of een woordmuur om de herinnering aan de Franse termen te versterken [14](#page=14).
---
# Veelgebruikte Franse klasinstructies
Deze sectie biedt een uitgebreid overzicht van veelgebruikte Franse instructies in de klas, verdeeld naar hun functie, met aandacht voor grammatica en praktische voorbeelden [21](#page=21).
### 7.1 Indeling van klasinstructies
Klasinstructies kunnen worden gecategoriseerd op basis van hun doel: het aanvragen van aandacht, het uitnodigen tot actie, het geven of vragen van iets, het reageren op antwoorden of acties, instructies voor binnenkomst en vertrek, instructies voor activiteiten, en algemene instructies [21](#page=21) [22](#page=22) [23](#page=23) [24](#page=24).
#### 7.1.1 Instructies om aandacht te vragen
Deze instructies worden gebruikt om de aandacht van leerlingen te trekken en zijn cruciaal om de les te starten of te structureren [21](#page=21).
* **Attention, les enfants.** (Opgelet kinderen.) [21](#page=21).
* **On commence.** (We beginnen.) [21](#page=21).
* **Écoutez / Écoute bien.** (Luister goed.) [21](#page=21).
* **Regardez / Regarde bien.** (Kijk goed.) [21](#page=21).
#### 7.1.2 Instructies om tot actie uit te nodigen
Deze commando's moedigen leerlingen aan om actie te ondernemen of voortgang te boeken [21](#page=21).
* **À toi / vous maintenant.** (Nu is het aan jou / jullie.) [21](#page=21).
* **En avant!** (Vooruit!) [21](#page=21).
* **Au travail!** (Aan het werk!) [21](#page=21).
* **Dépêchez-vous (les enfants).** (Haast jullie (kinderen).) [21](#page=21).
* **Dépêche-toi (nom d’un élève).** (Haast je (naam van een leerling).) [21](#page=21).
* **Vite!** (Snel!) [21](#page=21).
#### 7.1.3 Instructies voor het geven en vragen van spullen
Deze zinnen zijn essentieel voor de uitwisseling van materialen en informatie in de klas [21](#page=21).
* **Merci.** (Dank u wel.) [21](#page=21).
* **Voici.** (Alstublieft (als je iemand iets geeft).) [21](#page=21).
* **S’il vous plaît (?)** (Alstublieft (?) (als je iemand iets vraagt)) [21](#page=21).
#### 7.1.4 Reacties op antwoorden of acties van leerlingen
Deze instructies worden gebruikt om te reageren op de input van leerlingen en om begrip te peilen of te faciliteren [21](#page=21) [22](#page=22).
* **Tu es sûr(e), (nom d’un élève)?** (Ben je zeker (naam van een leerling)?) [21](#page=21).
* **Vous êtes sûr(e)s (les enfants)?** (Zijn jullie zeker (kinderen)?) [21](#page=21).
* **Oui.** (Ja.) [21](#page=21).
* **Non.** (Neen.) [21](#page=21).
* **Je (le) sais.** (Ik weet (het).) [21](#page=21).
* **Je (le) comprends.** (Ik begrijp (het).) [21](#page=21).
* **Je ne (le) sais pas.** (Ik weet (het) niet.) [21](#page=21).
* **Je ne (le) comprends pas.** (Ik begrijp (het) niet.) [21](#page=21).
* **Qu’est-ce qu’il y a?** (Wat is er?) [21](#page=21).
* **Je ne t’entends pas. Parle plus fort.** (Ik hoor je niet. Spreek luider.) [21](#page=21).
* **Je ne vous entends pas. Parlez plus fort.** (Ik hoor jullie niet. Spreek luider.) [21](#page=21).
* **Je peux t’aider?** (Kan ik je helpen?) [21](#page=21).
* **Je peux vous aider?** (Kan ik jullie helpen?) [21](#page=21).
* **Prêt(s)? Prête(s)?** (Klaar?) [21](#page=21).
* **Que dis-tu?** (Wat zeg je?) [21](#page=21).
* **Que dites-vous?** (Wat zeggen jullie?) [21](#page=21).
* **Parle clairement (nom d’un élève).** (Spreek duidelijk (naam van een leerling).) [22](#page=22).
* **Réponds/ répondez à la question.** (Antwoord op de vraag.) [22](#page=22).
* **Tu ne l’as pas compris?** (Heb je het niet begrepen?) [22](#page=22).
* **Tu ne (le) comprends pas?** (Begrijp je (het) niet?) [22](#page=22).
* **Tu ne le sais pas?** (Weet je het niet?) [22](#page=22).
* **Vous l’avez compris?** (Hebben jullie het begrepen?) [22](#page=22).
* **Vous ne (le) comprenez pas?** (Begrijpen jullie (het) niet?) [22](#page=22).
* **Qu’est-ce que tu ne comprends pas?** (Wat begrijp je niet?) [22](#page=22).
* **Qu’est-ce que vous ne comprenez pas?** (Wat begrijpen jullie niet?) [22](#page=22).
* **Qu’est-ce qui ne va pas?** (Wat gaat er niet?) [22](#page=22).
* **C’est correct?** (Is het juist?) [22](#page=22).
* **Ce n’est pas tout à fait correct. Qui veut (l’) aider? Qui veut corriger?** (Het is niet helemaal juist. Wie wil (hem/haar) helpen? Wie wil verbeteren?) [22](#page=22).
* **Que veut dire …?** (Wat wil …. zeggen?) [22](#page=22).
#### 7.1.5 Instructies voor binnenkomst en vertrek
Deze instructies regelen de beweging van leerlingen in en uit de klas of specifieke ruimtes [22](#page=22).
* **Assieds-toi (nom d’un élève).** (Ga zitten (naam van een leerling).) [22](#page=22).
* **Asseyez-vous (les enfants).** (Ga zitten (kinderen).) [22](#page=22).
* **Entrez (les enfants).** (Ga binnen (kinderen).) [22](#page=22).
* **Vous pouvez entrer.** (Jullie mogen naar binnen gaan.) [22](#page=22).
* **Sortez (les enfants).** (Ga naar buiten (kinderen).) [22](#page=22).
* **Vous pouvez sortir.** (Jullie mogen naar buiten gaan.) [22](#page=22).
* **Allez-y (les enfants).** (Ga maar/Vooruit/Doe maar (kinderen).) [22](#page=22).
* **Mettez-vous en rang (les enfants).** (Ga in de rij staan (kinderen).) [22](#page=22).
* **Montez (les escaliers) (les enfants).** (Ga naar boven/Ga de trappen op (kinderen).) [22](#page=22).
* **Descendez (les escaliers) (les enfants).** (Ga naar beneden/Ga de trappen af (kinderen).) [22](#page=22).
#### 7.1.6 Instructies voor activiteiten
Deze commando's specificeren de uit te voeren taken tijdens een activiteit [22](#page=22) [23](#page=23) [24](#page=24).
* **Écoute(z).** (Luister.) [22](#page=22).
* **Écoute(z) bien le dialogue.** (Luister goed naar het dialoogje.) [22](#page=22).
* **Regarde(z).** (Kijk.) [22](#page=22).
* **Coupe(z).** (Knip.) [22](#page=22).
* **Colle(z).** (Plak.) [22](#page=22).
* **Dessine(z).** (Teken.) [22](#page=22).
* **Colorie(z).** (Kleur.) [23](#page=23).
* **Déchire(z).** (Scheur.) [23](#page=23).
* **Chante(z).** (Zing.) [23](#page=23).
* **Mime(z).** (Beeld uit.) [23](#page=23).
* **Tape(z) des pieds.** (Stamp met de voeten.) [23](#page=23).
* **Frappe(z) des mains.** (Klap met de handen.) [23](#page=23).
* **Ouvre(z) les yeux.** (Doe de ogen open.) [23](#page=23).
* **Ferme(z) les yeux.** (Sluit de ogen.) [23](#page=23).
* **Levez-vous (les enfants).** (Sta recht (kinderen).) [23](#page=23).
* **Lève-toi (nom d’un élève).** (Sta recht (naam van een leerling).) [23](#page=23).
* **Lance(z) le dé.** (Werp de dobbelsteen.) [23](#page=23).
* **Devine(z).** (Raad (eens).) [23](#page=23).
* **Montrez votre gomme/feuille/...** (Toon jullie gom/blad/...) [23](#page=23).
* **Montre ta gomme/feuille….** (Toon je gom/blad/...) [23](#page=23).
* **Qui vient jouer le dialogue sans livre? Je vais aider (souffler).** (Wie komt het dialoogje spelen zonder boek? Ik ga helpen (influisteren).) [23](#page=23).
* **Lis(ez) à haute voix (tout haut).** (Lees luidop.) [23](#page=23).
* **Lis(ez) à voix basse (tout bas).** (Lees stilletjes.) [23](#page=23).
* **Lis à partir de la ligne … (nom d’un élève).** (Lees vanaf regel… (naam van een leerling).) [23](#page=23).
* **Traduis(ez).** (Vertaal.) [23](#page=23).
* **Prenez votre gomme/colle/feuille/vos ciseaux/…** (Neem jullie gom/lijm/blad/schaar/….) [23](#page=23).
* **Prends ta gomme/colle/feuille/tes ciseaux.** (Neem je gom/lijm/blad/schaar/….) [23](#page=23).
* **Prenez/prends le manuel à la page….** (Neem het handboek op pagina….) [23](#page=23).
* **Mettez/mets tout sur le banc.** (Leg alles op de bank.) [23](#page=23).
* **Mettez/mets tout dans le banc.** (Steek alles in de bank.) [23](#page=23).
* **Mettez-vous par deux.** (Ga per twee staan/zitten.) [23](#page=23).
* **Faites/fais des groupes de trois.** (Maak groepjes van drie.) [23](#page=23).
* **Vous pouvez travailler ensemble, les enfants.** (Jullie mogen samenwerken kinderen.) [23](#page=23).
* **Encore une fois!** (Nog eens.) [23](#page=23).
* **Ouvrez votre livre à la page …** (Open jullie boek op pagina…) [23](#page=23).
* **Ouvre ton livre à la page …** (Open je boek op pagina…) [23](#page=23).
* **Faites/fais l’exercice numéro ….** (Maak oefening nummer….) [23](#page=23).
* **Retourne(z) vos (tes) feuilles.** (Sla jullie (jouw) bladen om.) [23](#page=23).
* **Mettez/mets les livres de côté!** (Leg de boeken aan de kant.) [24](#page=24).
* **Rangez vos livres!** (Berg jullie boeken op.) [24](#page=24).
* **Range tes livres!** (Berg je boeken op.) [24](#page=24).
#### 7.1.7 Algemene instructies
Deze instructies omvatten een breed scala aan dagelijkse klasmanagementtaken en gedragsaanwijzingen [24](#page=24).
* **Ouvre la porte/la fenêtre, s’il te plaît (nom d’un élève).** (Doe de deur/het raam open, alsjeblieft, (naam van ll.).) [24](#page=24).
* **Ouvrez la porte/la fenêtre, s’il vous plaît (les enfants).** (Doe de deur/het raam open (kinderen).) [24](#page=24).
* **Ferme la porte/la fenêtre, s’il te plaît (nom d’un élève).** (Doe de deur/het raam dicht/Sluit de deur/het raam, alsjeblieft, (naam van ll.).) [24](#page=24).
* **Fermez la porte/la fenêtre, s’il vous plaît (les enfants).** (Doe de deur/het raam dicht (kinderen).) [24](#page=24).
* **Efface(z) le tableau.** (Veeg het bord af.) [24](#page=24).
* **Qui vient effacer le tableau?** (Wie komt het bord afvegen?) [24](#page=24).
* **Prends/prenez le frotteur/ l’éponge / le chiffon.** (Neem de bordewisser / de spons/ de vod.) [24](#page=24).
* **Allume(z) la lumière.** (Doe het licht aan.) [24](#page=24).
* **Éteins/Éteignez la lumière.** (Doe het licht uit.) [24](#page=24).
* **Va/Allez chercher les boissons.** (Ga de drankjes halen.) [24](#page=24).
* **Qui mange chaud?** (Wie eet warm?) [24](#page=24).
* **Lève/Levez la main.** (Steek je hand op.) [24](#page=24).
* **Fais/Faites attention.** (Let op/Aandacht.) [24](#page=24).
* **Fais/faites attention à l’orthographe / à la prononciation.** (Let op de spelling/ op de uitspraak.) [24](#page=24).
* **Répète/ Répétez.** (Herhaal.) [24](#page=24).
* **Au suivant.** (Het is aan de volgende.) [24](#page=24).
* **Viens/venez ici.** (Kom hier.) [24](#page=24).
* **Viens/venez au tableau.** (Kom naar het bord.) [24](#page=24).
* **Qui veut venir au tableau?** (Wie wil naar het bord komen?) [24](#page=24).
* **Retourne(z) à ta (votre) place.** (Keer terug naar je (jullie) plaats.) [24](#page=24).
* **Lève-toi! Levez-vous! (Debout!)** (Sta recht.) [24](#page=24).
* **Assieds-toi. Asseyez-vous.** (Ga zitten.) [24](#page=24).
* **Reste assis(e). Restez assis(es).** (Blijf zitten.) [24](#page=24).
* **Réponds (Répondez) en français. Dis -le (Dites-le) en français.** (Antwoord in het Frans. Zeg het in het Frans.) [25](#page=25).
* **Continue(z).** (Doe verder.) [25](#page=25).
* **Arrête(z).** (Stop.) [25](#page=25).
### 7.2 Een lied met instructies
Een lied kan een leuke en effectieve manier zijn om leerlingen kennis te laten maken met en te oefenen met klasinstructies. Het lied bevat zinnen zoals "On commence" (We beginnen), "saluer" (groeten), "lève la main" (steek je hand op), "tournez la tête" (draai je hoofd), "ouvrez votre livre" (open je boek), "lisez" (lees), en "répondez" (antwoord) [25](#page=25).
### 7.3 Relevante grammaticale structuren
Het correct formuleren van klasinstructies vereist aandacht voor specifieke grammaticale elementen, met name de gebiedende wijs (impératif) en bezittelijke adjectieven (adjectifs possessifs) [26](#page=26).
#### 7.3.1 Veelvoorkomende fouten en correcties
Er worden voorbeelden gegeven van incorrecte instructies die verbeterd moeten worden [26](#page=26).
* **Fout:** *Anne et Marie, tais-toi !*
**Correctie:** Dit vereist de meervoudsvorm van de gebiedende wijs: *Anne et Marie, taisez-vous!* [26](#page=26).
* **Fout:** *Jeanne, donne-moi votre agenda.*
**Correctie:** Er moet een consistent gebruik van het bezittelijk adjectief zijn. Aangezien het om Jeanne gaat (jij), is het *ta agenda*. Als het om een groep ging, zou het *votre agenda* correct zijn [26](#page=26).
* **Fout:** *Les enfants, prenez ton manuel à la page 68.*
**Correctie:** De instructie is gericht aan "les enfants" (jullie), dus het bezittelijk adjectief moet meervoud zijn: *Prenez votre manuel à la page 68.* [26](#page=26).
* **Fout:** *Les enfants, écoute bien !*
**Correctie:** Net als in het vorige voorbeeld, de instructie is voor "les enfants" (jullie), dus de gebiedende wijs moet meervoud zijn: *Les enfants, écoutez bien!* [26](#page=26).
> **Tip:** Het correct toepassen van de gebiedende wijs en bezittelijke adjectieven is essentieel voor duidelijke en correcte communicatie in de Franse klas. Let goed op of de instructie gericht is aan één persoon (tu) of aan meerdere personen/een groep (vous).
---
# Consignen en Franse lespraktijk
Dit onderdeel behandelt het correct formuleren en begrijpen van Franse lesinstructies (consignes), met specifieke aandacht voor grammaticale structuren zoals de imperatief en bezittelijke voornaamwoorden [25](#page=25) [26](#page=26).
### 8.1 Essentiële Franse lesinstructies
Er zijn basisfrases die frequent gebruikt worden in de Franse lespraktijk om interactie en activiteit te sturen [25](#page=25).
* **Réponds (Répondez) en français.** (Antwoord in het Frans.) [25](#page=25).
* **Dis-le (Dites-le) en français.** (Zeg het in het Frans.) [25](#page=25).
* **Continue(z).** (Doe verder.) [25](#page=25).
* **Arrête(z).** (Stop.) [25](#page=25).
### 8.2 Lesactiviteiten met consignes
Liedjes en oefeningen kunnen gebruikt worden om het aanleren en toepassen van consignes te bevorderen [25](#page=25).
#### 8.2.1 Liedjes met consignes
Een voorbeeld is het lied "En action", waarin verschillende lichaamsdelen en handelingen worden benoemd, en leerlingen worden aangemoedigd om de instructies op te volgen. Het lied bevat strofen zoals [25](#page=25):
> En action, en action !
> Les filles et les garçons, on commence [vul in [25](#page=25).
> En action, en action !
En later:
> [...
> [vul in la main, ça va bien.
> [vul in du doigt, un deux, trois.
> [vul in l’exercice, quatre, cinq, six [25](#page=25).
> [...
> [vul in votre livre et votre cahier.
> [vul in, lisez, répondez, [vul in [25](#page=25).
#### 8.2.2 Oefeningen met consignes
Oefeningen kunnen bestaan uit het invullen van teksten met de juiste consignes, of het toepassen ervan in gespecificeerde situaties [25](#page=25) [27](#page=27).
### 8.3 Grammaticale aandachtspunten bij consignes
Voor het correct formuleren van Franse lesinstructies is het essentieel om aandacht te besteden aan de imperatief en de bezittelijke voornaamwoorden [26](#page=26).
#### 8.3.1 Incorrecte consignes en correcties
Er worden voorbeelden gegeven van incorrecte consignes en de bijbehorende correcties:
* **Incorrect:** Anne et Marie, tais-toi !
**Correctie:** Dit is incorrect omdat 'tais-toi' een gebiedende wijs enkelvoud is, terwijl het gericht is aan twee personen. De correcte vorm zou de meervoudsvorm moeten zijn [26](#page=26).
* **Incorrect:** Jeanne, donne-moi votre agenda.
**Correctie:** Dit is incorrect omdat het bezittelijk voornaamwoord 'votre' (forme de politesse of meervoud) niet past bij de aanspreekvorm 'Jeanne' (enkelvoud, informeel). De correcte vorm zou 'ton' moeten zijn [26](#page=26).
* **Incorrect:** Les enfants, prenez ton manuel à la page 68.
**Correctie:** Dit is incorrect omdat 'ton' enkelvoud is, terwijl het gericht is aan 'Les enfants' (meervoud). De correcte vorm zou 'votre' of 'votre manuel' moeten zijn [26](#page=26).
* **Incorrect:** Les enfants, écoute bien !
**Correctie:** Dit is incorrect omdat 'écoute' de imperatief enkelvoud is, terwijl het gericht is aan 'Les enfants' (meervoud). De correcte vorm zou 'écoutez' moeten zijn [26](#page=26).
#### 8.3.2 De imperatief
De imperatief (gebiedende wijs) is cruciaal voor het geven van directieve instructies. Het wordt gebruikt om iemand te bevelen of te vragen iets te doen [26](#page=26).
* **Enkelvoud:** Bij het aanspreken van één persoon gebruik je de enkelvoudsvorm (bv. *écoute*, *parle*).
* **Meervoud:** Bij het aanspreken van meerdere personen gebruik je de meervoudsvorm (bv. *écoutez*, *parlez*) [26](#page=26).
#### 8.3.3 Bezittelijke voornaamwoorden
De keuze van het bezittelijk voornaamwoord (bv. *ton*, *ta*, *tes*, *votre*, *vos*) hangt af van het aantal personen tot wie men zich richt en of het om een enkelvoudig of meervoudig bezit gaat [26](#page=26).
* Bij informele aanspreking van één persoon (bv. een leerling individueel): gebruik *ton* (m), *ta* (v), *tes* (mv).
* Bij aanspreking van meerdere personen (bv. de klas) of bij formele aanspreking van één persoon: gebruik *votre* (enkelvoud) of *vos* (meervoud).
### 8.4 Praktische toepassing van consignes in de les
De documentatie geeft voorbeelden van situaties waarin specifieke Franse consignes gegeven moeten worden [27](#page=27) [28](#page=28).
#### 8.4.1 Voorbeelden van lessituaties en bijbehorende consignes
* **Situatie:** Een leerling spreekt te zacht.
**Consigne:** Vraag de leerling om luider te spreken.
**Franse consigne mogelijk:** *Parle plus fort, s'il te plaît.* [27](#page=27).
* **Situatie:** Na de pauze bevinden de kinderen zich voor de deur van het lokaal.
**Consigne:** Vraag de leerlingen om de klas binnen te komen.
**Franse consigne mogelijk:** *Entrez dans la classe, s'il vous plaît.* [28](#page=28).
* **Situatie:** Een leerling (Margot) roept de antwoorden op vragen in de klas.
**Consigne:** Vraag de leerling om haar hand op te steken.
**Franse consigne mogelijk:** *Lève la main si tu connais la réponse, Margot.* [28](#page=28).
* **Situatie:** De leerlingen verlaten de klas, Marc is een van hen, maar het licht is nog aan.
**Consigne:** Vraag de leerling om het licht uit te doen.
**Franse consigne mogelijk:** *Marc, éteins la lumière en sortant, s'il te plaît.* [28](#page=28).
* **Situatie:** Arthur mag een oefening aan het bord maken.
**Consigne:** Vraag de leerling om naar het bord te komen.
**Franse consigne mogelijk:** *Arthur, viens au tableau pour faire l'exercice.* [28](#page=28).
#### 8.4.2 Uitleg van opdrachten aan leerlingen
Leraren moeten ook in staat zijn om opdrachten duidelijk uit te leggen aan hun leerlingen, afhankelijk van hun niveau [28](#page=28) [29](#page=29).
* **Voorbeeld:** Hoe zou je de oefening 'Demande à un(e) camarade de classe ce qu’il/elle préfère’ (Vraag een klasgenoot wat hij/zij verkiest) uitleggen aan je vijfdeklassers [28](#page=28)?
* **Voorbeeld:** Hoe zou je de onderstaande oefening uitleggen aan je vijfdeklassers? (Hier wordt verwezen naar een specifieke oefening in de bron, die niet verder is uitgewerkt in de gegeven tekstsectie) [29](#page=29).
> **Tip:** Het gebruik van duidelijke, beknopte en grammaticaal correcte Franse consignes is essentieel voor een effectieve Franse les. Oefening met de imperatief en de juiste bezittelijke voornaamwoorden is hierbij cruciaal [26](#page=26).
---
# Franse uitspraak in de les
Dit hoofdstuk behandelt de specifieke uitdagingen en strategieën voor het onderwijzen van de Franse uitspraak in de klas Frans als vreemde taal (FLE) [30](#page=30).
### 9.1 Normen en voorbereiding
Het succes in het onderwijs van Franse uitspraak wordt gemeten aan de hand van de volgende normen [30](#page=30):
* Kennis van de specifieke kenmerken van de Franse uitspraak.
* Het vermogen om de uitspraak van de Franse taal in de klas te oefenen.
* Het kunnen helpen van leerlingen bij het ontwikkelen van een goede Franse uitspraak.
* Zelfs de te onderwijzen leerstof en klasinstructies correct uitspreken.
Voorbereidend werk omvat het lezen van het hoofdstuk 'Uitspraak en fonetiek' in 'Fan van Frans' (p. 106) en het doornemen van een Franse presentatie via Nearpod, waarbij aantekeningen gemaakt moeten worden [30](#page=30).
### 9.2 Overzicht van uitspraakkenmerken
De uitspraakproblemen van Franse leerders variëren sterk afhankelijk van hun moedertaal [30](#page=30).
* Spaanstaligen hebben vaak moeite met Franse klinkers (zoals /y/, mediane orale klinkers en nasale klinkers) [30](#page=30).
* Duitssprekenden worstelen vaker met prosodie, zoals consonantkoppeling (l'enchaînement consonantique), klinkerkoppeling (l'enchaînement vocalique), intonatie en accentuering [30](#page=30).
Een overzicht van uitspraakmoeilijkheden per moedertaal is te vinden op http://flecampus.ning.com/forum/topics/prononciation-fle-difficult-s [30](#page=30).
Voor Nederlandstaligen zijn de specifieke uitspraakkenmerken van het Frans in een schema uiteengezet [30](#page=30).
### 9.3 De uitspraak in de FLE-les en in lesmethoden
Het autonome werk met de Nearpod-presentatie, waarvan de link op Toledo te vinden is onder '3. La prononciation en classe de FLE', is bedoeld om belangrijke aspecten van de Franse uitspraak in de FLE-les vast te leggen [31](#page=31).
### 9.4 Uittreksel uit een lesmethode
In dit gedeelte wordt gevraagd om minimaal één specifieke uitspraakkenmerk van het Frans te identificeren en de reden waarom het een kenmerk is uit te leggen [33](#page=33).
### 9.5 De nasale klinkers
Nasale klinkers zijn een belangrijk onderdeel van de Franse fonetiek [33](#page=33).
Er worden vier nasale klinkers onderscheiden. Woorden die eindigen op [ œ̃ ] zijn zeldzaam. In Frankrijk worden deze steeds vaker uitgesproken als [ ɛ̃ ] [34](#page=34).
Het leren van deze klanken kan ondersteund worden door middel van liedjes [33](#page=33).
### 9.6 De letters van het alfabet
Dit gedeelte introduceert een lied genaamd 'La chanson d’Anna', bedoeld om leerlingen te helpen bij het identificeren van uitspraakklanken die voor hen nieuw zijn. Het omcirkelen van onbekende letteruitspraken bevordert de bewustwording [34](#page=34).
---
# Het Franse alfabet en fonetiek
Dit onderdeel behandelt de Franse uitspraak en de letters van het alfabet, met specifieke aandacht voor klinkers en het fonetisch alfabet.
### 10.1 Klinkers en hun uitspraak
Er worden vier nasale klinkers onderscheiden. Woorden die eindigen op de klank `[ œ̃ ]` zijn zeldzaam. In Frankrijk worden deze woorden steeds vaker uitgesproken als `[ ɛ̃ ]` [34](#page=34).
### 10.2 Het alfabet
Het alfabet wordt behandeld met behulp van een liedje, "La chanson d'Anna". Studenten worden aangemoedigd om te luisteren en de letters te omcirkelen waarvan de uitspraak onbekend is. Daarnaast wordt de route van een TGV (hogesnelheidstrein) gebruikt om het alfabet en de fonetiek te oefenen op een kaart [34](#page=34) [35](#page=35).
### 10.3 Het fonetisch alfabet
Het fonetisch alfabet wordt geïntroduceerd. Er wordt gesuggereerd dat kunstmatige intelligentie kan helpen bij het beheersen van het fonetisch alfabet, en studenten worden aangemoedigd om interessante applicaties te onderzoeken [36](#page=36).
> **Tip:** Het is nuttig om de uitspraak van de Franse letters te oefenen met behulp van audio-opnamen en visuele hulpmiddelen zoals de kaart met de TGV-route.
> **Tip:** Wees alert op de verschillen tussen de geschreven vorm van een woord en de daadwerkelijke uitspraak, vooral bij nasale klinkers.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Voertaal (Langue véhiculaire) | De taal die gebruikt wordt voor communicatie en instructie binnen de klas, met als doel de taalvaardigheid van de leerlingen te bevorderen. |
| Lexique de base | Een basiswoordenschat die leerlingen aan het einde van de basisschool zouden moeten beheersen. |
| Terminologie grammaticale | De specifieke Franse termen die gebruikt worden om grammaticale concepten te beschrijven, zoals lidwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en zelfstandige naamwoorden. |
| Compétences communicatives | De vaardigheden die nodig zijn voor effectieve communicatie, waaronder mondelinge en schriftelijke expressie, en orale interactie. |
| Travail en ateliers | Een lesmethode waarbij leerlingen in kleine groepen aan verschillende taken werken, vaak ter bevordering van samenwerking en zelfstandig leren. |
| Consignes de classe | Standaardzinnen en commando's die door de leraar worden gebruikt om de aandacht van de leerlingen te trekken, actie te stimuleren, of om instructies te geven tijdens de les. |
| Geleidelijke blootstelling (Scaffolding) | Een didactische aanpak waarbij de hoeveelheid Franse taal in de les geleidelijk wordt opgebouwd, beginnend met eenvoudige zinnen en visuele ondersteuning. |
| Comprehensible Input (Begrijpelijke invoer) | Het principe dat leerlingen de meeste gesproken of geschreven taal moeten kunnen begrijpen, zelfs als ze niet elk woord kennen, wat essentieel is voor taalverwerving. |
| Total Physical Response (TPR) | Een leermethode waarbij beweging wordt gebruikt om taal te leren, door leerlingen opdrachten te geven die ze fysiek uitvoeren. |
| Voyelles nasales | Nasale klinkers in de Franse taal, die een specifieke uitspraak vereisen en vaak een uitdaging vormen voor niet-moedertaalsprekers. |
| Prosodische fenomenen | Kenmerken van gesproken taal die verder gaan dan individuele klanken, zoals de koppeling van medeklinkers en klinkers, intonatie en klemtoon, die de uitspraak beïnvloeden. |
| Didactiek van FLE-cursussen | De wetenschap en kunst van het onderwijzen van Frans als vreemde taal, inclusief methoden, strategieën en principes om het leerproces te optimaliseren. |
| Competenties | De vaardigheden en kennis die een leerling moet verwerven om effectief te kunnen communiceren in de doeltaal, zoals receptieve, productieve en interactieve vaardigheden. |
| Grammaticale terminologie | De specifieke woorden en concepten die gebruikt worden om de structuur en regels van een taal te beschrijven, zoals lidwoorden, zelfstandige naamwoorden, werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden. |
| Werkwoordvervoeging | Het proces waarbij de vorm van een werkwoord verandert om tijd, persoon en getal aan te geven, essentieel voor het correct vormen van zinnen. |
| Impératif | De gebiedende wijs, een grammaticale modus die gebruikt wordt om bevelen, verzoeken of instructies te geven, veelvoorkomend in klasinstructies. |
| Adjectifs possessifs | Bezittelijke voornaamwoorden die aangeven van wie iets is, zoals "mijn", "jouw", "zijn", "haar", "ons", "jullie", "hun". |
| Langue véhiculaire | De taal die gebruikt wordt als middel van communicatie in een specifieke context, zoals het Frans dat in de klas wordt gebruikt om instructies te geven en interactie te bevorderen. |
| Comprehensible Input | Het principe dat taalverwerving plaatsvindt wanneer lerenden taal ontvangen die net iets boven hun huidige begripsniveau ligt, maar wel begrijpelijk gemaakt kan worden door context, gebaren of herhaling. |
| Alfabet phonétique | Een gestandaardiseerd systeem van symbolen die de klanken van een taal vertegenwoordigen, gebruikt om de uitspraak nauwkeurig weer te geven en te onderwijzen. |
| Initiatie in het Frans | Dit verwijst naar het proces van het introduceren van de Franse taal aan leerlingen, waarschijnlijk op een basisschoolniveau, waarbij de nadruk ligt op de eerste stappen en basisbegrippen van de taalverwerving. |
| Differentiatie in de klas van FLE | Dit concept omvat het aanpassen van het onderwijs in het Frans als vreemde taal om tegemoet te komen aan de diverse behoeften, niveaus en leerstijlen van individuele leerlingen binnen dezelfde klasgroep. |
| Vocabulaire van de klas en de school | Dit betreft de specifieke woordenschat die gerelateerd is aan de omgeving van de klas en de school, inclusief objecten, locaties en acties die relevant zijn voor het schoolleven. |
| Consignes de classe (Klassikale instructies) | Dit zijn de standaardzinnen en commando's die een leerkracht gebruikt om de aandacht van leerlingen te trekken, acties te initiëren, vragen te stellen, antwoorden te geven en de discipline te handhaven in de klas, bij voorkeur in de doeltaal (Frans). |
| Langue véhiculaire (Voertaal) | Het gebruik van de vreemde taal (in dit geval Frans) als communicatiemiddel binnen de klas voor alle instructies, uitleg en interacties, om zo de blootstelling en het gebruik van de taal door de leerlingen te maximaliseren. |
| Impératif (Gebiedende wijs) | Een grammaticale vorm van het werkwoord die wordt gebruikt om commando's, verzoeken of instructies te geven, essentieel voor het formuleren van klassikale instructies. |
| Adjectifs possessifs (Bezittelijke voornaamwoorden) | Woorden die bezit aangeven, zoals "mon", "ta", "son", en die cruciaal zijn voor het correct formuleren van instructies die betrekking hebben op persoonlijke bezittingen van leerlingen. |
| Voyelles nasales (Nasal klinkers) | Specifieke klinkers in het Frans die worden uitgesproken met lucht die zowel door de mond als door de neus gaat, zoals in "vin" of "bon", en die vaak een uitdaging vormen voor niet-moedertaalsprekers. |
| Alphabet phonétique (Fonologisch alfabet) | Een systeem van symbolen dat de uitspraak van klanken in een taal nauwkeurig weergeeft, gebruikt om de uitspraak van Franse klanken te onderwijzen en te oefenen. |
| Lexicale vaardigheden | Het vermogen om woordenschat te verwerven, te begrijpen en correct te gebruiken in verschillende communicatieve contexten. |
| Grammaticale vaardigheden | Het beheersen van de regels van de taal, inclusief zinsbouw, werkwoordvervoegingen en woordsoorten, om correcte en coherente uitingen te produceren. |
| Communicatieve vaardigheden | Het geheel van vaardigheden dat nodig is om effectief te kunnen communiceren, zowel receptief (begrijpen) als productief (produceren), inclusief interactie. |
| Werkwoord | Een woord dat een actie, toestand of gebeurtenis aanduidt en dat vervoegd wordt naar tijd, persoon en getal. |
| Zelfstandig naamwoord | Een woord dat een persoon, plaats, ding of idee aanduidt en dat in het Frans een geslacht (mannelijk of vrouwelijk) en getal (enkelvoud of meervoud) heeft. |
| Bijvoeglijk naamwoord | Een woord dat een eigenschap of kenmerk van een zelfstandig naamwoord beschrijft en dat zich aanpast aan geslacht en getal van het zelfstandig naamwoord. |
| Lidwoord | Een klein woord dat voor een zelfstandig naamwoord staat en aangeeft of het zelfstandig naamwoord bepaald of onbepaald is. |
| Passé composé (voltooid tegenwoordige tijd) | Een werkwoordstijd die gebruikt wordt om een voltooide actie in het verleden aan te duiden. |
| Vocabulaire | De verzameling woorden die een taal kent of die een persoon beheerst. |
| Consignes de classe (klasinstructies) | Mondelinge of schriftelijke aanwijzingen die de leerkracht geeft om leerlingen te begeleiden bij activiteiten en taken in de klas. |
| Adjectief démonstratif | Een woord dat een zelfstandig naamwoord aanwijst of identificeert, zoals "deze", "die", "dit" of "dat". Het helpt om te specificeren over welk specifiek object of welke specifieke persoon het gaat. |
| Adjectief possessif | Een woord dat het bezit van een zelfstandig naamwoord aangeeft, zoals "mijn", "jouw", "zijn", "haar", "ons", "jullie" of "hun". Het drukt uit tot wie iets behoort. |
| Indicatif présent | De tegenwoordige tijd van de indicatief, die wordt gebruikt om acties, toestanden of feiten uit te drukken die op het huidige moment plaatsvinden of algemeen waar zijn. |
| Passé composé | Een samengestelde verleden tijd in het Frans, gevormd met een hulpwerkwoord (avoir of être) en het voltooid deelwoord van het hoofdwerkwoord. Het wordt gebruikt om voltooide acties in het verleden te beschrijven. |
| Grammaticale oefeningen | Oefeningen die gericht zijn op het toepassen en versterken van de regels van de grammatica van een taal, zoals naamvallen, werkwoordvervoegingen, woordvolgorde en zinsbouw. |
| Vertalingen | Het proces van het omzetten van tekst of spraak van de ene taal naar de andere, waarbij de betekenis en intentie van de oorspronkelijke boodschap behouden blijven. |
| Expression orale | De vaardigheid om mondeling te spreken en ideeën, gedachten en informatie te uiten door middel van gesproken taal. |
| Expression écrite | De vaardigheid om schriftelijk te communiceren en ideeën, gedachten en informatie vast te leggen door middel van geschreven tekst. |
| Interaction orale | Het proces van wederzijdse communicatie tussen twee of meer sprekers, waarbij informatie wordt uitgewisseld, vragen worden gesteld en antwoorden worden gegeven in een gesproken context. |
| Woordenschat van de klas en school | Verwijst naar de specifieke woordenschat die gebruikt wordt binnen de context van een klaslokaal en de schoolomgeving, inclusief objecten, meubilair en materialen die daar gangbaar zijn. |
| Norme 80% | Een prestatienorm die aangeeft dat de leerling 80% van de gestelde doelen moet beheersen, zoals het vertalen, uitspreken, schrijven en gebruiken van woordenschat in een authentieke context. |
| Travail préparatoire | Voorbereidend werk dat de leerlingen moeten uitvoeren om zich de woordenschat eigen te maken, vaak verspreid over meerdere dagen en met specifieke oefeningen. |
| Fournitures scolaires | Alle benodigdheden die leerlingen gebruiken voor schoolwerk, zoals pennen, potloden, schriften, boeken en andere educatieve materialen. |
| Tableau blanc interactif (TBI) | Een digitaal interactief schoolbord dat gebruikt wordt voor presentaties en interactieve lessen, vaak ook aangeduid als whiteboard. |
| Leerkracht | De persoon die onderwijs geeft in een klas, ook wel docent of leraar genoemd, en verantwoordelijk is voor het overbrengen van kennis en het begeleiden van leerlingen. |
| Leerling | Een persoon die onderwijs volgt aan een school of instelling, en actief deelneemt aan het leerproces onder begeleiding van een leerkracht. |
| Consigne | Een instructie of opdracht die aan leerlingen wordt gegeven om een specifieke taak uit te voeren of gedrag te vertonen in de klas. |
| Adjectif possessif | Een bezittelijk voornaamwoord dat aangeeft van wie iets is, zoals "mon" (mijn), "ton" (jouw), "son" (zijn/haar), "notre" (ons), "votre" (jullie), "leur" (hun). |
| Solliciter l'attention | De aandacht van de kinderen vragen of opeisen, bijvoorbeeld door te zeggen "Attention, les enfants". |
| Inviter à l'action | Leerlingen aanmoedigen om een bepaalde actie te ondernemen, zoals "Au travail !" of "En avant !". |
| Réagir aux réponses | Reageren op de antwoorden of acties die leerlingen geven, bijvoorbeeld door te vragen "Tu es sûr(e)?" of "Oui/Non". |
| Parler clairement | Duidelijk spreken, een instructie die aan een leerling wordt gegeven om beter verstaanbaar te zijn. |
| Répondre à la question | Antwoorden op een gestelde vraag, een veelvoorkomende opdracht in de klas. |
| Comprendre | Begrijpen, een werkwoord dat vaak voorkomt in vragen over begrip, zoals "Tu ne le comprends pas?". |
| Entrer / Sortir | Binnenkomen of naar buiten gaan, instructies die gebruikt worden om de beweging van leerlingen in en uit de klas te regelen. |
| Mettez-vous en rang | In de rij gaan staan, een instructie voor het organiseren van leerlingen. |
| Activités | Diverse schoolse bezigheden die leerlingen moeten uitvoeren, zoals tekenen, kleuren of zingen. |
| Les structures grammaticales | De grammaticale regels en zinsbouw die van belang zijn voor het correct formuleren van duidelijke en effectieve instructies in het Frans. |
| Exercice | Een oefening of activiteit die ontworpen is om de leerlingen te helpen bij het toepassen van de geleerde stof, zoals het oefenen van specifieke Franse woorden of grammaticale structuren. |
| Répondez en français | Een instructie die de leerlingen vraagt om hun antwoorden in de Franse taal te geven, wat de oefening van de gesproken taal bevordert. |
| Dites-le en français | Een aanwijzing die de leerlingen opdraagt om iets te zeggen of te uiten in het Frans, ter bevordering van de mondelinge vaardigheid. |
| Complétez les trous | Een opdracht waarbij leerlingen ontbrekende woorden of zinnen moeten invullen in een tekst, vaak om woordenschat of grammaticale kennis te testen. |
| Chanson | Een lied dat gebruikt kan worden als didactisch middel om leerlingen te betrekken bij de lesstof, bijvoorbeeld door het aanleren van nieuwe woorden of het oefenen van uitspraak. |
| Franse uitspraak | De specifieke klanken, intonatie en ritme die kenmerkend zijn voor de Franse taal, en die in het onderwijs van het Frans aan bod komen. |
| Moedertaal | De taal die iemand als eerste heeft geleerd en die het meest natuurlijk voor die persoon is; deze kan invloed hebben op de uitspraak van een vreemde taal. |
| Vervoegingen | De aanpassing van werkwoorden aan verschillende tijden, wijzen, personen en getallen; in de Franse uitspraak kunnen deze specifieke klankveranderingen met zich meebrengen. |
| Klinkers | Klanken die worden gevormd zonder de luchtstroom te onderbreken; het Frans kent specifieke klinkers, zoals orale en nasale klinkers, die uitdagend kunnen zijn voor niet-moedertaalsprekers. |
| Nasale klinkers | Klinkers waarbij de luchtstroom gedeeltelijk door de neus ontsnapt, wat resulteert in een specifieke klank die onderscheidend is voor het Frans. |
| Prosodische verschijnselen | Aspecten van de gesproken taal die verder gaan dan individuele klanken, zoals de melodie van de zin (intonatie), het ritme en de nadruk op bepaalde lettergrepen (accentuering). |
| Enchaînement consonantique | Het verbinden van een medeklinker aan het einde van een woord met een klinker aan het begin van het volgende woord, waardoor een vloeiende overgang ontstaat. |
| Enchaînement vocalique | Het verbinden van een klinker aan het einde van een woord met een klinker aan het begin van het volgende woord, wat de uitspraak vloeiender maakt. |
| Intonatie | De variatie in toonhoogte tijdens het spreken, die betekenis kan overbrengen en de emotionele lading van een uiting kan beïnvloeden. |
| Accent | De nadruk die op een bepaalde lettergreep binnen een woord wordt gelegd, wat de uitspraak en herkenbaarheid van woorden kan beïnvloeden. |
| Fonetisch alfabet | Een systeem van symbolen dat wordt gebruikt om de klanken van een taal nauwkeurig weer te geven, onafhankelijk van de spelling. Dit is essentieel voor het correct uitspreken van woorden. |
| Uitspraak | De manier waarop een woord of klank wordt geproduceerd, waarbij rekening wordt gehouden met de articulatie van de spraakorganen en de klank die hierdoor ontstaat. |
| Alfabet | Een set van letters die worden gebruikt om een taal te schrijven. Het Franse alfabet bestaat uit 26 letters, net als het Latijnse alfabet, maar de uitspraak kan verschillen. |