Cover
Start now for free Cursus Onderwijsfundament 2025-2026 opmerkingen (2) (1).docx
Summary
## De structuur van het Vlaamse onderwijs
Het Vlaamse onderwijslandschap kent een hiërarchische structuur die is opgedeeld in drie niveaus: macroniveau, mesoniveau en microniveau.
### Het macroniveau: de overheid
\= hoogste niveau/ niveau van de bredere samenleving
* **Rol:** De overheid staat aan de top en is verantwoordelijk voor de financiering van scholen (lonen, gebouwen, materialen) en het vaststellen van minimumdoelen die scholen moeten bereiken om erkenning en financiering te krijgen.
* **Kwaliteitsbewaking:** De onderwijsinspectie controleert minstens om de zes jaar of scholen kwaliteitsvol onderwijs bieden en aan de minimumdoelen voldoen.
* **Erkenning en financiering:** Alleen erkende scholen ontvangen overheidsfinanciering. Privéscholen, die niet erkend zijn, ontvangen geen financiering en vragen inschrijvingsgeld.
* **Federale versus Vlaamse regering:**
* De **Federale regering** bepaalt zaken die voor heel België gelden, zoals de pensioenberekening, de leerplicht (momenteel van 5 tot 18 jaar) en de voorwaarden voor diploma-uitreiking.
* De **Vlaamse regering**, meer specifiek het Departement Onderwijs en Vorming, is hoofdzakelijk bevoegd voor het Vlaamse onderwijs. Zij bepaalt de minimumdoelen, bewaakt de kwaliteit via de onderwijsinspectie en verleent de officiële erkenning die nodig is voor financiering.
* **Impact van staatshervorming:** Sinds de staatshervorming is België een federale staat met drie gemeenschappen (Vlaamse, Franse, Duitstalige), elk met hun eigen regering en onderwijsbeleid.
### Het mesoniveau: de netten en onderwijskoepels
\= niveau van de organisaties die boven scholen zelf staan en hen begeleiden
* **Officiële versus vrije scholen:**
* **Officieel onderwijs:** Scholen ingericht in opdracht van de overheid. Deze scholen moeten neutraal zijn wat betreft godsdienstkeuze.
* **Gemeenschapsonderwijs (GO):** Georganiseerd en gefinancierd door de Vlaamse Gemeenschap.
* **Officieel Gesubsidieerd Onderwijs (OGO):** Georganiseerd door steden, gemeenten of provincies, en eveneens gefinancierd door de overheid. Dit omvat gemeentelijk en provinciaal onderwijs.
* **Vrij onderwijs:** Scholen die niet door de overheid worden ingericht, maar door privépersonen of -organisaties. Zij ontvangen wel overheidsfinanciering en moeten aan de eindtermen voldoen. Dit omvat katholieke scholen, scholen van andere godsdiensten en niet-confessionele vrije scholen (bv. methodescholen).
* **Onderwijskoepels:** Organisaties die onder elk net ressorteren en de scholen ondersteunen bij de organisatie van het onderwijs. Ze concretiseren minimumdoelen, bieden pedagogische begeleiding, ontwikkelen nascholingen en verdedigen de belangen van de scholen bij de overheid.
* De 3 onderwijsnetten:
* **Gemeenschapsonderwijs (GO):** Vertegenwoordigd door de koepel GO!
* **Officieel Gesubsidieerd Onderwijs (OGO):** Vertegenwoordigd door de Onderwijsvereniging van de Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap (OVSG) en Provinciaal Onderwijs Vlaanderen (POV).
* **Vrij Gesubsidieerd Onderwijs (VGO):** Privépersonen of privé-organisaties organiseert een school. ze krijgen wel financiering van de overheid en moeten ook aan de minimumdoelen voldoen, maar ze worden niet door de overheid ingericht.
* **Katholiek Onderwijs Vlaanderen:** De grootste koepel binnen het vrij onderwijs, voornamelijk katholieke scholen.
* **Overleg Kleine Onderwijsverstrekkers (OKO):** Een overlegplatform dat andere vrije scholen verenigt, zoals de Federatie van Onafhankelijke Pluralistische Emancipatorische Methodescholen (FOPEM), Federatie Steinerscholen, Raad van Inrichtende Machten van het Protestants-Christelijk Onderwijs (IPCO) en Vlaams Onderwijs OverlegPlatform (VOOP).
### Het microniveau: schoolbesturen en scholen
* **Schoolbesturen:** Verantwoordelijk voor het 'besturen' van één of meerdere scholen, en bieden praktische en pedagogische ondersteuning aan de directies.
* **Scholen:** Het niveau waar het onderwijs concreet wordt georganiseerd. Scholen organiseren doelgericht onderwijs, evalueren leerresultaten, beantwoorden zorgnoden van leerlingen en worden geleid door een directie of directieteam.
### Historisch perspectief op onderwijsnetten
* **Wet Nothomb (rond 1830):** Verplichtte gemeenten om minstens één lagere school te hebben en kosteloos onderwijs aan te bieden, wat kon via een katholieke of gemeentelijke school.
* **Wet van Humbeeck:** Leidde tot de eerste schoolstrijd door het stopzetten van subsidies voor katholiek onderwijs en het verplichten van officiële gemeentescholen. Godsdienstonderwijs mocht enkel buiten lesuren [1878](#page=1878).
* **Eerste schoolstrijd (1879-1884):** Een conflict tussen katholieken en liberalen over de ziel van het kind en de rol van het onderwijs.
* **Belangrijke mijlpalen:** Afschaffing inschrijvingsgeld voor lagere school invoering leerplicht (1914, verlengd in 1921) [1911](#page=1911).
* **Tweede schoolstrijd (ongeveer 1950-1958):** Ontstond door ongelijke financiering, de eis voor enkel gediplomeerde lesgevers en de populariteit van middelbaar onderwijs. Dit leidde tot protesten.
**Het pedagogisch-didactisch model van de Corte**
**Referentiekader**
## Doelstellingen
Doelstellingen vormen de tweede component van het pedagogisch-didactisch model en worden op drie niveaus vastgelegd:
### 1\. Doelen op macroniveau (minimumdoelen)
* **Vastgelegd door:** De Vlaamse overheid (Departement Onderwijs en Vorming). --> Bepalen de minimumdoelen, kwaliteit onderwijs,
* **Functie:** Vormen de wettelijke ondergrens van het onderwijs en zijn een voorwaarde voor erkenning en financiering.
* **Oude systeem (tot 2024-2025):**
* **Kleuteronderwijs:** Ontwikkelingsdoelen (na te streven, inspanningsverplichting).
* **Lager onderwijs:** Eindtermen (leergebiedgebonden: resultaatsverplichting; leergebiedoverschrijdende: inspanningsverplichting).
* **Nieuwe minimumdoelen (vanaf 2024-2025):**
* **Kennisrijk en fijnmazig:** Helder geformuleerd als 'kennen' of 'kunnen' doelen.
* **Drie ijkingsmomenten:** Einde kleuterklas, einde vierde leerjaar, einde zesde leerjaar.
* **Resultaatsverplichting:**
* Kleuteronderwijs: Voor bepaalde doelen Nederlands en Wiskunde op populatieniveau.
* Einde 4e leerjaar: Op populatieniveau voor alle leergebieden.
* Einde 6e leerjaar: Op individueel niveau voor Nederlands en Wiskunde; op populatieniveau voor andere leergebieden.
* **Coherentie:** Nadruk op verticale (over de jaren heen) en horizontale (tussen leergebieden) leerlijnen.
* **Attitudes:** Vakgebiedoverschrijdende doelen (persoonsvorming, socialisatie, leren leren) worden geïntegreerd, met resultaatsverplichting op populatieniveau in het lager onderwijs.
* **Implementatie:** Gefaseerde invoering, met een gedoogbeleid van de inspectie tot 2030-2031.
### 2\. Doelen op mesoniveau (leerplandoelen)
* **Opgesteld door:** Onderwijskoepels (bv. GO!, OVSG, Katholiek Onderwijs Vlaanderen).
* **Functie:** Concretiseren de minimumdoelen van de overheid, maken ze haalbaarder en specifieker voor de klaspraktijk.
* **Kenmerken:**
* Verder uitgewerkt dan de minimumdoelen.
* Bevatten vaak tussendoelen per leerjaar of leeftijdsgroep.
* Mogelijk met uitbreidingsdoelen voor differentiatie.
* Fungeren als praktisch instrument voor planning en differentiatie.
* **Verschillende leerplannen:**
* **GO!:** Gestructureerd per leergebied en domein, met een cijfercode per leerplandoel.
* **OVSG (Leer Lokaal):** Onderverdeeld in leergebieden en thema's, met basis-, ondersteunings- en verdiepingsleerlijnen. Een digitale doelenzoeker is beschikbaar.
* **ZILL (Katholiek Onderwijs Vlaanderen):** Gestructureerd rond ontwikkelingsdomeinen met rubrieken en leerplandoelstellingen, met een selectietool en uitgebreide informatie per doel.
* **Link met voorbereidingen:** De codes van de leerplandoelen worden opgenomen in lesvoorbereidingen.
### 3\. Doelen op microniveau (lesdoelen / activiteitendoelen)
* **Geformuleerd door:** De leerkracht.
* **Functie:** Concretiseren de leerplandoelen voor een specifieke les of activiteit, aangepast aan de beginsituatie van de klasgroep.
* **Kenmerken:**
* Beschrijven het beoogde gedrag van de leerlingen.
* Moeten **concreet-operationeel** zijn:
* **Operationeel:** Beschrijven waarneembaar gedrag met een waarneembaar werkwoord.
* **Concreet:** Beschrijven de leerinhoud nauwkeurig en ondubbelzinnig.
* Kunnen **gesloten** (specifiek eindgedrag) of **open** (geen specifiek eindresultaat, nadruk op proces) zijn.
* Mogelijk met **minimumprestaties** en **condities**.
* **Harmonische ontwikkeling:** Doelen worden geformuleerd voor de cognitieve, dynamisch-affectieve en motorische ontwikkeling van het kind.
* **Taxonomie van Bloom:** Een hiërarchisch systeem om leerdoelen te ordenen op basis van cognitieve complexiteit (herinneren, begrijpen, toepassen, analyseren, evalueren, creëren).
## Beginsituatie
De beginsituatie omvat het geheel van persoonlijke, sociale, schoolse en situationele gegevens die een invloed hebben op de onderwijsleerprocessen.
### Soorten beginsituaties
* **Potentiële beginsituatie:** Alle variabelen die het onderwijsleerproces \_mogelijk kunnen beïnvloeden (algemene ontwikkelingspsychologie).
* **Actuele beginsituatie:** Alle variabelen die \_effectief het onderwijsleerproces beïnvloeden.
* **Algemene beginsituatie:** Kenmerken die langdurig aanwezig zijn (bv. leeftijd, klaslokaal).
* **Specifieke beginsituatie:** Kenmerken die belangrijk zijn voor een specifieke les (bv. voorkennis, interesse).
### Factoren die de beginsituatie bepalen
1. **Kindkenmerken:**
* **Aangeboren aanleg en eerder ontwikkelde vaardigheden:** Cognitieve vaardigheden (intelligentie, informatieverwerking), affectieve vaardigheden (motivatie, zelfbeeld, attitudes), motorische vaardigheden (grove en fijne motoriek, lichaamsbesef).
* **Interindividuele verschillen:** Verschillen tussen kinderen.
* **Intra-individuele verschillen:** Verschillen binnen één kind (bv. sterk in taal, minder in wiskunde).
* **Welbevinden en betrokkenheid:** Gevoelens van geluk en actieve deelname aan het leerproces.
* **Zelfbeeld en zelfvertrouwen:** Hoe iemand over zichzelf denkt en hoe deze overtuigingen gevormd worden door ervaringen en feedback.
* **Attributies:** De oorzaken die men toeschrijft aan succes- of faalervaringen (intern/extern, stabiel/veranderlijk).
* **Gender:** Het gevoel een jongen of meisje te zijn, en de rolpatronen die hiermee geassocieerd worden.
* **Motivatie:** Gecontroleerde versus autonome motivatie.
2. **Onderwijskenmerken:**
* **Kenmerken van de leraar:** Persoonlijkheid, didactische bekwaamheid, vakkennis, motivatie, onderwijsstijl, houding t.o.v. leerlingen, bereidheid tot samenwerking.
* **Leiderschapsstijlen:** Autoritair, democratisch, laissez-faire.
* **Verwachtingen van de leraar:** De self-fulfilling prophecy (Pygmalion-effect).
* **Kenmerken van de klas:** Groepsgrootte, samenstelling (homogeen/heterogeen), klasklimaat.
3. **Omgevingskenmerken:**
* **Ouderkenmerken:** Gezinssamenstelling, ouderbetrokkenheid en -participatie, sociaal-economische status (SES).
* **Situationele gegevens:** Invloed van dag, week, seizoen, tijdstip, weersomstandigheden, tijdsdruk.
### Invloed van onderwijsstromingen op de beginsituatie
* **Cognitivisme:** Benadrukt het belang van voorkennis en het koppelen van nieuwe informatie aan bestaande kennis (verankering). Leren wordt gezien als informatieverwerking en opslag.
* **Behaviorisme:** Richt zich op waarneembaar gedrag en de koppeling van stimuli aan responsen.
* **Constructivisme:** Ziet leren als een actief, constructief proces waarbij de leerling zelf kennis opbouwt.
## De krachtige leeromgeving
Een krachtige leeromgeving kenmerkt zich door het actief, constructief, coöperatief, cumulatief, contextgebonden, doelgericht en zelfregulerend verwerken van leerinhouden, met aandacht voor autonomie en individuele verschillen.
### Principes voor een krachtige leeromgeving:
* **Constructief:** Kinderen zijn zelf bouwmeesters van hun kennis.
* **Coöperatief:** Leren gebeurt in interactie met anderen (Zone van Naaste Ontwikkeling van Vygotsky).
* **Cumulatief:** Bouwen voort op reeds bestaande kennis en schema's.
* **Contextgebonden:** Leren gebeurt binnen een betekenisvolle sociale en culturele context.
* **Doelgericht:** Leren is gericht op het bereiken van een specifiek doel.
* **Zelfgestuurd:** Kinderen nemen hun leerproces in eigen handen, met metacognitieve strategieën.
* **Individueel verschillend:** Rekening houden met unieke leerstijlen en tempo's.
* **Autonomie:** Kinderen krijgen kansen om betekenisvolle keuzes te maken over hoe ze leren en eventueel wat ze leren.
### Didactische principes ter ondersteuning van een krachtige leeromgeving:
* **Aanschouwelijkheidsprincipe:** Leerinhouden zo zintuiglijk mogelijk voorstellen (CSA-principe: Concreet, Schematisch, Abstract). Vermijden van verbalisme.
* **Activiteitprincipe:** Leerlingen actief betrekken bij het leerproces (sensori-motorisch, spel, abstract denken).
* **Belangstellingsprincipe:** Aansluiten bij de leefwereld en interesses van de kinderen, en deze gebruiken als springplank naar nieuwe onderwerpen. Levensecht onderwijs en succesbeleving stimuleren.
* **Individualisatie- en differentiatieprincipe:** Inschalen op verschillen in niveau, tempo, interesse, aanpak, doelstellingen. Gelijk onderwijs is niet hetzelfde als gelijke kansen.
* **Integratieprincipe:** Nieuwe leerstof koppelen aan voorkennis en deze in verschillende situaties laten toepassen (transfer).
* **Beperkings- en geleidelijkheidsprincipe:** Stap voor stap opbouwen van eenvoudig naar complex, van concreet naar abstract, van bekend naar onbekend, van externe sturing naar zelfsturing.
* **Herhalingsprincipe:** Essentieel voor het geheugen, gespreid en gevarieerd herhalen.
## Leerinhouden
Leerinhouden zijn de 'wat' die geleerd wordt en staan altijd in functie van de doelstellingen.
### Selectie van leerstof
De selectie houdt rekening met:
* **Referentiekader:** Culturele en maatschappelijke ontwikkelingen.
* **Doelstellingen:** Minimumdoelen, leerplandoelen en lesdoelen.
* **Beginsituatie:** Kindkenmerken (ontwikkelingsniveau, interesses, voorkennis) en onderwijskenmerken (visie leerkracht, mogelijkheden klas/school).
### Soorten leerinhoud
* **Kernleerstof:** Essentie van de leerinhouden die geleerd moeten worden.
* **Ondersteunende informatie:** Ter verduidelijking, concretisering of om interesse te wekken.
* **Uitbreidingsleerstof:** Voor verbreding of verdieping, voor sterkere leerlingen.
### Volgorde van leerinhouden
* **Vastgelegd in leerplannen:** Per graad of leerjaar.
* **Mogelijkheden voor de leerkracht:**
* **Lineaire ordening:** Stap-voor-stap opbouw (bv. tijd, ruimte, bruikbaarheid, vakinhoudelijke structuur, CSA-principe).
* **Conceptuele ordening (boomprincipe):** Deductief (algemeen naar bijzonder) of inductief (bijzonder naar algemeen), vasthaken aan voorkennis.
* **Elaborerende ordening (zoomlensprincipe):** Eerst globale lijnen, dan inzoomen op details.
* **Ordening op basis van moeilijkheidsgraad:** Kennis, inzicht, methodes/vaardigheden, attitudes.
## Didactische werkvormen
Didactische werkvormen zijn de manieren waarop leerinhouden worden aangeboden om doelen te bereiken. Ze moeten zorgen voor afwisseling, motivatie en diepgaand leren.
### Soorten werkvormen
1. **Aanbiedende werkvormen (leerkrachtgestuurd):**
* **Doceren:** Verbale overdracht van informatie.
* **Demonstreren:** Tonen hoe iets werkt of gedaan moet worden.
* **Leerwandeling/excursie:** Leren in de directe omgeving of via bezoeken.
2. **Interactie- of gespreksvormen (leerkracht en leerlingen actief):**
* **Onderwijsleergesprek:** Sterk geleid gesprek om leerlingen tot inzichten te brengen via goede vragen.
* **Leergesprek:** Nadruk op 'leren leren', hoe leerlingen tot resultaten komen.
* **Klasgesprek (kringgesprek):** Uitwisselen van ideeën en ervaringen, bevorderen van sociale vaardigheden en klasklimaat.
3. **Opdrachtvormen (leerlingen passen leerstof toe):**
* **Groepswerk:** Complementair, parallel of gemengd. Vereist duidelijke taak, rolverdeling en procesbegeleiding.
* **Begeleid zelfstandig leren (BZL):** Individuele taken met begeleiding (bv. contractwerk).
* **Hoekenwerk:** Werkstations met opdrachten, vaak in het kleuteronderwijs.
4. **Spelvormen:**
* **Rollenspel:** Inleven in een rol of personage, gevoelens staan centraal.
* **Simulatiespel:** Realistische situatie oefenen met duidelijke rollen en doelen.
* **Poppenspel:** Via poppen taal verrijken, wereld ontdekken, sociale/emotionele vaardigheden bijbrengen.
* **Toneelspel/sketch:** Gebonden aan een tekst, vertolken van personages voor publiek.
* **Pantomime:** Uitbeelden via bewegingen, expressie en gebaren zonder woorden.
5. **Complexe samenwerkingsvormen:**
* **Coöperatief leren:** Gestructureerde samenwerking met focus op gezamenlijk leren en samenwerkingsvaardigheden.
* **Projectwerk:** Leren binnen een groot, vakoverstijgend project, met aandacht voor proces en product.
### Uitgangspunten voor het kiezen van didactische werkvormen
* **Doelstellingen:** Wat wil je bereiken?
* **Lesfase:** Inleiding, kern, slot.
* **Randvoorwaarden:** Klasinrichting, materialen, schoolklimaat, tijd, groepsgrootte.
* **SUCCES-principes:** Simple, Unexpected, Concrete, Credible, Emotional, Story.
* **Goede instructie:** Aanhaken bij voorkennis, kleine delen, abstracte ideeën omzetten.
* **Vakkennis:** Diepgaande kennis van de leerkracht.
* **Effectief vragen stellen:** Activeren, betrekken, Socratische vragen, open vs. gesloten vragen, nadenken bevorderen.
## Groeperingsvormen
Groeperingsvormen bepalen hoe leerlingen worden ingedeeld voor activiteiten.
### Homogene versus heterogene groepering
* **Homogeen:** Leerlingen ingedeeld op basis van een gemeenschappelijk kenmerk (bv. niveau, leeftijd, geslacht, interesse). Voordeel: lesgeven is eenvoudiger. Nadeel: demotiverend voor 'zwakkere' groepen, minder leren van leeftijdsgenoten.
* **Heterogeen:** Leerlingen ingedeeld op basis van verschillen. Voordeel: leren van en met elkaar, rijke sociale ervaringen, grotere betrokkenheid, bevordert samenwerking en zorg voor elkaar.
## Media
Media zijn didactische hulpmiddelen die het leren bevorderen.
### Dual-channel theorie (Mayer)
* **Assumpties:** Twee kanalen voor informatieverwerking (auditief, visueel), beperkte capaciteit per kanaal, leren is een actief proces.
* **Multimedia Principe:** Leren is optimaal als beeld en audio worden aangesproken. Beeld + audio is beter dan beeld + tekst.
* **Principes:**
* **Coherentieprincipe:** Vermijd overbodige woorden, beelden, geluiden.
* **Overtolligheidsprincipe:** Vermijd overbelasting van een kanaal (bv. beeld + gesproken tekst, niet beeld + gesproken tekst + muziek).
* **Signaleringprincipe:** Vestig de aandacht op belangrijke elementen.
* **Ruimtelijke en tijdelijke nabijheid:** Plaats tekst en beeld dicht bij elkaar en bied ze tegelijk aan.
* **Segmenteringsprincipe:** Bied informatie in overzichtelijke stukken aan, beginnend bij voorkennis.
### Functies van media
* **Voorbereidingsfuncties:** Aandacht richten, aansluiten bij voorkennis, verwijzen naar doelen.
* **Uitvoeringsfuncties:** Visualiseren, structureren, demonstreren, inoefenen.
* **Evaluatiefuncties:** Beoordelen van resultaat, feedback geven.
### Keuze van media
Criteria:
* **Didactische kwaliteit:** Representativiteit, duidelijkheid, efficiëntie.
* **Technische hantering:** Kennis van het materiaal, afstemming op motoriek kinderen.
* **Plaats in didactisch proces:** Als middel om doelen te bereiken, niet als doel op zich.
## Het pedagogisch-didactisch model van De Corte [1996](#page=1996).
Dit model is een raamwerk voor het ontwerpen en evalueren van onderwijs.
### Componenten:
1. **Referentiekader:** Mens- en maatschappijbeeld, onderwijsstromingen (behaviorisme, cognitivisme, constructivisme).
2. **Doelstellingen:** Op macroniveau (minimumdoelen), mesoniveau (leerplandoelen) en microniveau (les-/activiteitendoelen).
3. **Beginsituatie:** Kenmerken van kind, onderwijs en omgeving die het leerproces beïnvloeden.
4. **Krachtige leeromgeving:** Kenmerken die een effectief leerproces faciliteren.
* **Didactische principes:** Richtlijnen voor het handelen van de leerkracht.
5. **Leerinhouden:** De 'wat' die geleerd moet worden.
6. **Didactische werkvormen:** De 'hoe' van het aanbieden van leerinhouden.
7. **Media:** Hulpmiddelen om het leren te bevorderen.
8. **Groeperingsvormen:** Manieren waarop leerlingen worden ingedeeld.
9. **Opvoedingsrelatie & Evaluatie:** (Worden elders uitgebreid besproken).
### Invloed van het referentiekader op de componenten:
* **Doelstellingen:** Behaviorisme beïnvloedt de nadruk op concreet-operationele doelen.
* **Beginsituatie:** Cognitivisme benadrukt het belang van voorkennis en informatieverwerking.
* **Krachtige leeromgeving:** Constructivisme en cognitivisme onderstrepen het belang van actieve, constructieve en betekenisvolle leerprocessen.
## Common mistakes to avoid
* Het vergeten van de hiërarchie tussen minimumdoelen, leerplandoelen en lesdoelen.
* Het formuleren van doelen die niet concreet-operationeel zijn, waardoor ze moeilijk te evalueren zijn.
* Onvoldoende rekening houden met de beginsituatie van de leerlingen bij het plannen van lessen.
* Het kiezen van didactische werkvormen die niet aansluiten bij de doelen of de beginsituatie.
* Media inzetten zonder duidelijk doel of omdat ze 'modern' zijn, in plaats van voor hun meerwaarde.
* Vergeten dat het creëren van een krachtige leeromgeving een continu proces is dat constante aandacht vereist.
* Het niet herkennen van de invloed van de eigen onderwijsstroming op de keuzes in het lesgeven.
* Onderschatten van het belang van een positief klasklimaat en de leerkracht-leerlingrelatie.
* Het louter 'doen van de leerplandoelen' zonder deze te concretiseren tot haalbare en betekenisvolle lesdoelen.
* Het negeren van de verschillen tussen leerlingen bij het plannen van activiteiten.
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
|---|---|
| Macroniveau | Het hoogste niveau in de onderwijsstructuur, dat verwijst naar de overheid en de bredere samenleving. Dit niveau is verantwoordelijk voor financiering, het vaststellen van minimumdoelen en kwaliteitsbewaking door middel van inspecties. |
| Mesoniveau | Het organisatorische niveau boven de scholen, waar onderwijsnetten en onderwijskoepels opereren. Zij begeleiden scholen, concretiseren overheidsdoelen en verdedigen de belangen van de scholen. |
| Microniveau | Het niveau van de individuele scholen en schoolbesturen. Hier wordt het onderwijs concreet georganiseerd en uitgevoerd, rekening houdend met de zorgnoden van leerlingen. |
| Leerplandoelen | Door onderwijskoepels uitgewerkte concretiseringen van de minimumdoelen van de overheid, die specifieker en opgedeeld per leerjaar worden geformuleerd. |
| Lesdoelen / Activiteitendoelen | Doelstellingen geformuleerd op klasniveau door de leerkracht, die de leerplandoelen verder concretiseren tot waarneembaar gedrag van leerlingen. |
| Pedagogisch-didactisch model | Een raamwerk dat de verschillende componenten van het onderwijsleerproces in kaart brengt, zoals doelstellingen, beginsituatie, leerinhouden, werkvormen, media, groeperingsvormen en evaluatie. |
| Krachtige leeromgeving | Een leeromgeving waarin leerinhouden actief, constructief, coöperatief, cumulatief, contextgebonden, doelgericht en zelfregulerend verwerkt worden, met aandacht voor autonomie en individuele verschillen. |
| Didactische werkvormen | De handelingen van de leerkracht, de concrete activiteiten en de interacties die worden ingezet om leerinhouden aan te bieden en doelen te bereiken. |
| Aanschouwelijkheidsprincipe | Het principe dat stelt dat leerinhouden zoveel mogelijk zintuiglijk waarneembaar moeten worden voorgesteld om kennis concreter te maken en beter op te slaan. |
| Activiteitprincipe | Het principe dat stelt dat leren meer kans op slagen heeft als leerlingen actief betrokken zijn bij het leerproces, door exploratie, experimentatie en zelfontwikkeling. |
| Belangstellingsprincipe | Het principe dat stelt dat aansluiten bij de spontane belangstelling van leerlingen essentieel is om hen te motiveren en interesse te wekken voor nieuwe onderwerpen. |
| Individualisatie- en differentiatieprincipe | Het principe dat inhoudt dat leerkrachten rekening houden met de verschillen tussen leerlingen in hun onderwijs-leerproces, door het aan te passen aan hun noden en mogelijkheden. |
| Integratieprincipe | Het principe dat nieuwe geleerde stof moet aansluiten bij en geïntegreerd kan worden in de reeds verworven kennis, houdingen en vaardigheden van de leerling. |
| Beperkings- en geleidelijkheidsprincipe | Het principe dat het onderwijsleerproces stapsgewijs moet verlopen, van eenvoudige naar complexere doelen en werkvormen, en van concreet naar abstract. |
| Herhalingsprincipe | Het principe dat het herhalen van leerstof en vaardigheden essentieel is voor het goed functioneren van het geheugen en het effectief opslaan van informatie. |
| Leerinhouden | De specifieke kennis, inzichten, vaardigheden en attitudes die kinderen moeten leren in het kader van de doelstellingen en het onderwijsleerproces. |
| Behaviorisme | Een leertheorie die stelt dat leren enkel plaatsvindt als er waarneembaar gedrag is, en dat leerprocessen verklaard kunnen worden door de koppeling van stimuli en responsen. |
| Cognitivisme | Een leertheorie die zich richt op de interne mentale processen van leren, zoals informatieverwerking, geheugen en probleemoplossing, en die stelt dat nieuwe kennis betekenisvol wordt als deze gekoppeld wordt aan voorkennis. |
| Constructivisme | Een leertheorie die stelt dat leren een actief, constructief proces is waarbij leerlingen hun eigen kennis opbouwen door interactie met hun omgeving en anderen. |