Cover
Start now for free Deel 1 Hoofdstuk 3 TOT HET BEENDERSTELSE1.docx
Summary
# Functies en indeling van het beenderstelsel
Functies en indeling van het beenderstelsel
Het beenderstelsel, bestaande uit 206 beenderen (exclusief sesambeenderen), is een dynamisch weefsel dat zich aanpast aan belasting en nauw samenwerkt met de spieren (het musculoskeletaal stelsel). Het vormt de basis van het lichaam en heeft cruciale functies voor ondersteuning, bescherming en metabolisme.
## 1. Functies van het beenderstelsel
Het beenderstelsel vervult vijf belangrijke functies:
### 1.1 Ondersteuning en lichaamsgewicht
* Het skelet biedt structurele ondersteuning en draagt het lichaamsgewicht.
* Een zorgvuldig evenwicht tussen botaanmaak en botafbraak is essentieel. Bij ouderen of na de menopauze kan een verhoogde botafbraak leiden tot osteoporose.
### 1.2 Ankerplaatsen voor spieren
* Beenderen dienen als hefbomen waarop spieren aangrijpen, waardoor beweging mogelijk is.
* Pezen verbinden botten met spieren, terwijl ligamenten botten met elkaar verbinden.
### 1.3 Bescherming van vitale organen
* Het skelet vormt een beschermend omhulsel voor delicate inwendige organen.
* De schedel beschermt de hersenen.
* Het borstbeen en de ribben beschermen het hart en de longen.
* De wervelkolom beschermt het ruggenmerg.
### 1.4 Opslag van mineralen en vet
* De botmatrix fungeert als een belangrijk reservoir voor calcium en fosfaationen, die essentieel zijn voor vele lichaamsfuncties.
* Het gele beenmerg in de mergholte van lange beenderen slaat vetweefsel op als energiereserve.
### 1.5 Hematopoëse (bloedcelvorming)
* Het rode beenmerg, voornamelijk aanwezig in de epifysen van lange beenderen en in platte beenderen, is de plaats waar bloedstamcellen worden omgezet in rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes.
## 2. Indeling van het beenderstelsel
Het menselijk skelet wordt onderverdeeld in twee hoofdgroepen: het axiale skelet en het appendiculaire skelet.
### 2.1 Het axiale skelet
Het axiale skelet omvat 80 beenderen die langs het midsagittale vlak van het lichaam lopen en de centrale as vormen.
* **Schedel:** Bestaat uit de hersenschedel (cranium cerebrale) en de aangezichtsschedel (cranium viscerale).
* **Hersenschedel (8 beenderen):** Beschermt de hersenen en is vernoemd naar de onderliggende hersenkwabben. De beenderen zijn verbonden door schedelnaden die groei mogelijk maken en sluiten rond het 8e levensjaar. Bij pasgeborenen zijn er tijdelijke bindweefselmembranen (fontanellen).
* **Aangezichtsschedel (14 beenderen):** Vormt het gelaat en biedt aanhechtingsplaatsen voor spieren van de tong, keel en het gezicht (mimiek).
* **Extra schedelbeenderen:** 7 beenderen die niet tot de hersen- of aangezichtsschedel behoren, waaronder de 6 gehoorbeentjes en het tongbeen (os hyoideum).
* **Sinussen:** Luchtige holtes in sommige schedelbeenderen (os frontale, os sphenoidale, os ethmoidale, maxilla) die het gewicht van de schedel verminderen en de stemklank beïnvloeden. Ontsteking hiervan wordt sinusitis genoemd.
* **Wervelkolom:** Bestaat uit 33 wervels die samen de wervelzuil vormen.
* **Cervicale wervels (7):** Nekwervels (C1=atlas, C2=axis, C7=vertebra prominens). De atlas ondersteunt het hoofd en maakt beweging mogelijk, terwijl de atlas en axis het atlanto-axiale gewricht vormen. Cervicale wervels hebben een foramen transversarium voor de arteria vertebralis.
* **Thoracale wervels (12):** Borstwervels die corresponderen met de ribben.
* **Lumbale wervels (5):** Lendenwervels die de grootste gewichten dragen.
* **Os sacrum (1):** Heiligbeen, gevormd door 5 vergroeide wervels (rond 25 jaar).
* **Os coccygis (1):** Staartbeen, gevormd door 3–5 vergroeide wervels.
* **Wervelkolom krommingen:** Cervicale lordose, thoracale kyfose, lumbale lordose en sacrale kyfose.
* **Algemene wervelstructuur:** Wervellichaam (corpus vertebrae), wervelgat (foramen vertebrale), wervelboog (arcus vertebrae), dwarsuitsteeksels (processus transversi), doornuitsteeksel (processus spinosus) en gewrichtsuitsteeksels (processus articulares).
* **Tussenwervelschijven (disci intervertebrales):** Bestaan uit een fibreuze kraakbeenring (anulus fibrosus) en een geleiachtige vulling (nucleus pulposus). Ze fungeren als schokdempers en dragen bij aan de hoogte van de wervelkolom. Uitdroging van de nucleus pulposus leidt tot krimp met de leeftijd. Een beschadiging van de anulus fibrosus met uitstulping van de nucleus pulposus kan leiden tot een discushernia.
* **Borstkas (thorax):** Bestaat uit de 12 thoracale wervels, 12 paar ribben en het borstbeen (sternum).
* **Ribben:**
* 7 paar ware ribben (rechtstreeks verbonden met het sternum via kraakbeen).
* 5 paar valse ribben (paar 8-10 indirect verbonden, paar 11-12 zwevend).
* **Sternum:** Bestaat uit manubrium sterni, corpus sterni en processus xiphoideus.
### 2.2 Het appendiculaire skelet
Het appendiculaire skelet omvat alle beenderen die aan de ledematen verbonden zijn en deze met het axiale skelet verbinden.
* **Schoudergordel:**
* **Scapula (schouderblad):** Een driehoekig bot aan de dorsale zijde dat de arm fixeert en bewegingsvrijheid biedt. Belangrijke kenmerken zijn het acromion (schouderdak), de spina scapulae (schouderkam), de cavitas glenoidalis (schouderkom) en de processus coracoideus.
* **Clavicula (sleutelbeen):** Een S-vormig bot dat de scapula met het sternum verbindt en vaak breuken oploopt bij vallen op de arm.
* **Bovenste ledemaat:**
* **Humerus (opperarm):** Het lange bot van de bovenarm. Belangrijke structuren zijn de caput humeri (articuleert met de scapula), collum anatomicum en chirurgicum, tubercula (aanhechtingsplaatsen voor schouderspieren), epicondyli en de condylus (capitulum met radius, trochlea met ulna).
* **Onderarm:** Bestaat uit de radius (spaakbeen) en ulna (ellepijp).
* **Radius:** Ligt proximaal ten opzichte van de duim. Belangrijke structuren zijn de caput radii, tuberositas radii en de processus styloideus radii. Distale breuken van de radius komen vaak voor bij ouderen.
* **Ulna:** Ligt proximaal ten opzichte van de pink. Belangrijke structuren zijn de incisura trochlearis (articuleert met de trochlea humeri), het olecranon (punt van de elleboog) en de processus styloideus ulnae.
* De radius en ulna zijn verbonden door de membrana interossea antebrachii.
* **Hand (manus):** Bestaat uit 27 beenderen.
* **Ossa carpi (handwortelbeentjes):** 8 beenderen, verdeeld over een proximale en distale rij.
* **Ossa metacarpi (middenhandbeentjes):** 5 beenderen die de handpalm vormen.
* **Ossa digitorum manus (vingerkootjes/phalanges):** 14 beenderen, waarbij elke vinger 3 kootjes heeft (proximale, media, distale) en de duim 2 (proximale, distale).
* **Bekgordel (pelvis):**
* Bestaat uit het sacrum en de twee ossa coxae (heupbeenderen). Elk os coxae is samengesteld uit het os ilium (darmbeen), os pubis (schaambeen) en os ischium (zitbeen), die na de puberteit vergroeien.
* De bekkengordel draagt het lichaamsgewicht, beschermt voortplantings- en uitscheidingsorganen, en dient als aanhechtingsplaats voor de benen.
* Er zijn anatomische verschillen tussen de mannelijke en vrouwelijke pelvis, met name in de hoek onder de symphysis pubica en de oriëntatie van de darmbeenvleugels.
* **Onderste ledemaat:**
* **Femur (dijbeen):** Het sterkste en grootste bot van het lichaam. Belangrijke structuren zijn de caput femoris (articuleert met de acetabulum), de trochanter major en minor (aanhechtingsplaatsen voor heupspieren), de linea aspera en tuberositas glutea aan de dorsale diafyse, en de condyli en epicondyli aan de distale epifyse.
* **Patella (knieschijf):** Het grootste sesambeen, ingebed in de patellapees en verbetert de hefboomwerking van de quadricepsspier.
* **Onderbeen:** Bestaat uit de tibia (scheenbeen) en fibula (kuitbeen), verbonden door de membrana interossea cruris.
* **Tibia:** Draagt het lichaamsgewicht. Belangrijke structuren zijn het tibiale plateau (contact met femur), de tuberositas tibiae (aanhechting patellapees) en de malleolus medialis (binnenste enkelknobbel).
* **Fibula:** Draagt geen lichaamsgewicht en maakt geen deel uit van het kniegewricht. Belangrijke structuren zijn de malleolus lateralis (buitenste enkelknobbel).
* **Voet:** Bestaat uit 26 beenderen en is essentieel voor het dragen van lichaamsgewicht en als hefboom bij voortbeweging.
* **Ossa tarsi (voetwortelbeentjes):** 7 beenderen, waaronder de talus (sprongbeen, articuleert met tibia en fibula) en de calcaneus (hielbeen).
* **Ossa metatarsi (middenvoetsbeentjes):** 5 beenderen die de voetzool vormen.
* **Ossa digitorum pedis (teenkootjes/phalanges):** 14 beenderen, waarbij elke teen 3 kootjes heeft (behalve de grote teen, die er 2 heeft).
### 2.3 Botvervorming en herstel
* Het skelet is een levend weefsel dat zich continu aanpast aan de belasting die het ondervindt.
* Belangrijke verbindingen tussen beenderen worden gewrichten of articulaties genoemd. Deze zijn onderverdeeld in fibreuze verbindingen, kraakbeenverbindingen en synoviale verbindingen (echte gewrichten).
---
# Macroscopische en microscopische bouw van botten
Dit onderwerp behandelt de classificatie van botten op basis van hun vorm, de specifieke macroscopische anatomie van lange beenderen, en de twee hoofdtypen beenweefsel waaruit botten zijn opgebouwd.
### 2.1 Vormclassificatie van beenderen
Beenderen worden, op basis van hun vorm, ingedeeld in verschillende categorieën:
* **Lange beenderen (pijpbeenderen):** Kenmerkend voor de ledematen, zoals de humerus (opperarmbeen) en de femur (dijbeen). Ze hebben een schacht en twee uiteinden.
* **Korte beenderen:** Vaak kubusvormig, zoals de ossa carpi (handwortelbeentjes) en ossa tarsi (voetwortelbeentjes).
* **Platte beenderen:** Dun en vaak gebogen, met twee lagen compact beenweefsel en een tussenliggende laag spongieus beenweefsel. Voorbeelden zijn de beenderen van de schedel (hersenschedel) en de scapula (schouderblad). Ze bieden bescherming en een groot oppervlak voor spieraanhechting.
* **Onregelmatige beenderen:** Beenderen met een complexe vorm die niet in de voorgaande categorieën passen, zoals de vertebrae (wervels) en de mandibula (onderkaak).
* **Sesambeenderen:** Botten die ingebed zijn in een pees of ligament. Ze hebben vaak een hefboomfunctie of bieden bescherming aan de pees. De patella (knieschijf) is het grootste sesambeen.
> **Tip:** Het onderscheiden van de verschillende botvormen is belangrijk voor het begrijpen van hun functie en de biomechanica van het skelet.
### 2.2 Bouw van lange beenderen
Lange beenderen hebben een specifieke architectuur die is aangepast aan hun functie als hefbomen voor beweging. De belangrijkste onderdelen zijn:
* **Schacht (diafyse):** Het lange, cilindrische middengedeelte van het bot. Het bestaat voornamelijk uit compact beenweefsel dat zorgt voor sterkte. De binnenkant van de schacht bevat de mergholte (cavum medullare), die bij volwassenen gevuld is met geel beenmerg (vetweefsel) en bij kinderen met rood beenmerg (waar bloedcellen worden gevormd).
* **Epifysen:** De verbrede uiteinden van het lange bot. Deze uiteinden zijn bedekt met hyalien kraakbeen, wat zorgt voor een glad oppervlak bij gewrichten en wrijving vermindert. De epifysen maken contact met aangrenzende beenderen om gewrichten te vormen. Ze bevatten voornamelijk spongieus beenweefsel en rood beenmerg.
* **Metafyse:** Het gebied dat de schacht (diafyse) verbindt met de epifyse. Bij kinderen is hier de epifysaire schijf (groeischijf) gelegen, bestaande uit kraakbeen dat verantwoordelijk is voor de lengtegroei van het bot. Na beëindiging van de groei sluit de epifysaire schijf en vormt deze de epifysaire lijn.
* **Periost:** Een taai, vezelig vlies dat de buitenkant van het bot omgeeft, behalve op de gewrichtsoppervlakken. Het periost bestaat uit dicht bindweefsel en bevat bloedvaten, lymfevaten en zenuwen. Het speelt een cruciale rol bij de botgroei in dikte, botreparatie en biedt aanhechtingsplaatsen voor pezen en ligamenten.
### 2.3 Soorten beenweefsel
Er zijn twee hoofdtypen beenweefsel in het menselijk lichaam:
* **Compact beenweefsel:** Dit weefsel is dicht, solide en vormt de buitenste laag van alle beenderen, evenals de schachten van lange beenderen. Het is opgebouwd uit concentrische lamellen (osteonen) die een robuuste structuur bieden en grote mechanische krachten kunnen weerstaan.
* **Spongieus beenweefsel (trabeculair bot):** Dit weefsel is poreus en heeft een honingraatachtige structuur, bestaande uit een netwerk van botbalkjes (trabeculae) met daartussen holtes. Deze holtes zijn gevuld met rood beenmerg, dat essentieel is voor de hematopoëse (vorming van bloedcellen). Spongieus bot bevindt zich voornamelijk in de epifysen van lange beenderen en in korte, platte en onregelmatige beenderen. Hoewel het minder dicht is dan compact bot, biedt het toch aanzienlijke sterkte en is het lichter, wat bijdraagt aan de efficiëntie van het skelet.
> **Voorbeeld:** De lichte maar sterke structuur van spongieus bot in de wervels zorgt ervoor dat ze de impact van dagelijkse bewegingen kunnen opvangen zonder te zwaar te zijn.
---
# Specifieke botstructuren van hoofd, romp en ledematen
Dit onderdeel behandelt de gedetailleerde anatomie van de belangrijkste botstructuren van het menselijk lichaam, waaronder de schedel, de wervelkolom, de borstkas en de botten van de ledematen.
### 3.1 De schedel
De schedel, bestaande uit de hersenschedel en de aangezichtsschedel, beschermt de hersenen en vormt de basis voor gezichtskenmerken en spieraanhechtingen.
#### 3.1.1 De hersenschedel (cranium cerebrale)
De hersenschedel bestaat uit acht beenderen die de hersenen omhullen en beschermen. Deze beenderen zijn door Schedelnaden (suturae) met elkaar verbonden, wat groei tijdens de kindertijd mogelijk maakt en later de hersenen beschermt. Bij pasgeborenen worden deze naden tijdelijk vervangen door bindweefselmembranen, de fontanellen, die na verloop van tijd verbenen.
#### 3.1.2 De aangezichtsschedel (cranium viscerale)
De aangezichtsschedel bestaat uit veertien beenderen die het gezicht vormen, waaronder de boven- en onderkaak, jukbeenderen en neusbeenderen.
#### 3.1.3 Overige schedelbotten
Naast de hersenschedel en aangezichtsschedel bevinden zich nog zeven andere botten in de schedelregio. Dit omvat de zes gehoorbeentjes (malleus, incus, stapes) in het middenoor en het tongbeen (os hyoideum) in de nek, dat als aanhechtingspunt dient voor de tong- en slikspieren. Sommige schedelbeenderen, zoals het os frontale, os sphenoidale, os ethmoidale en de maxilla, bevatten luchtige holtes genaamd sinussen, die het hoofd lichter maken en de stemklank beïnvloeden. Ontsteking van deze sinussen wordt sinusitis genoemd.
### 3.2 De wervelkolom
De wervelkolom, een centrale as van het lichaam, bestaat uit 26 wervels en biedt ondersteuning, bescherming aan het ruggenmerg en flexibiliteit.
#### 3.2.1 Structuur en krommingen
De wervelkolom is gemiddeld 72-75 cm lang en bestaat uit de volgende segmenten:
* **Cervicale wervels (halswervels):** 7 wervels (C1-C7). C1 staat bekend als de atlas en C2 als de axis, die cruciale bewegingen van het hoofd mogelijk maken. C7 is de vertebra prominens.
* **Thoracale wervels (borstwervels):** 12 wervels (T1-T12), waaraan de ribben aanhechten.
* **Lumbale wervels (lendenwervels):** 5 wervels (L1-L5), die het grootste deel van het lichaamsgewicht dragen.
* **Os sacrum (heiligbeen):** Bestaat oorspronkelijk uit 5 samengegroeide wervels, die op latere leeftijd tot één bot versmelten.
* **Os coccygis (staartbeen):** Bestaat uit 3-5 samengegroeide wervels.
De wervelkolom vertoont vier natuurlijke krommingen: de cervicale lordose (holle curve in de nek), de thoracale kyfose (bolle curve in de borstkas), de lumbale lordose (holle curve in de onderrug) en de sacrale kyfose (bolle curve in het heiligbeen).
#### 3.2.2 Anatomie van een wervel
Elke wervel, met uitzondering van C1 en C2, deelt enkele basisstructuren:
* **Wervellichaam (corpus vertebrae):** Het dikke, cilindrische deel dat het gewicht draagt.
* **Wervelboog (arcus vertebrae):** Vormt de achterzijde van het wervelgat.
* **Wervelgat (foramen vertebrale):** De opening waar het ruggenmerg doorheen loopt.
* **Doornuitsteeksel (processus spinosus):** Steekt naar achteren uit en dient als aanhechtingsplaats voor spieren.
* **Dwarsuitsteeksels (processus transversi):** Staan zijwaarts uit en bieden aanhechtingsplaatsen voor spieren; bij thoracale wervels zijn ze verbonden met de ribben.
* **Gewrichtsuitsteeksels (processus articulares):** Vier uitsteeksels (twee boven, twee onder) die contact maken met de aangrenzende wervels, waardoor de wervelkolom stabiel blijft maar ook beweging mogelijk is.
#### 3.2.3 Tussenwervelschijven
Tussen de wervellichamen van de hals-, borst- en lendenwervels bevinden zich de tussenwervelschijven (disci intervertebrales). Deze schokdempers bestaan uit een buitenste vezelige ring (anulus fibrosus) en een geleiachtige kern (nucleus pulposus). De tussenwervelschijven dragen bij aan ongeveer 25% van de totale lengte van de wervelkolom. Verzwakking of scheuren in de anulus fibrosus, met uitstulping van de nucleus pulposus, kan leiden tot een discushernia, wat druk op het ruggenmerg of zenuwen kan veroorzaken.
### 3.3 De borstkas (thorax)
De borstkas beschermt vitale organen zoals het hart en de longen en is essentieel voor de ademhaling.
#### 3.3.1 Componenten
De borstkas bestaat uit de volgende onderdelen:
* **12 thoracale wervels:** Vormen de achterzijde van de borstkas.
* **12 paar ribben:** Verbinden dorsaal met de thoracale wervels.
* **Ware ribben (7 paar):** Verbonden rechtstreeks met het borstbeen via kraakbeen (cartilago costalis).
* **Valse ribben (5 paar):** De bovenste drie paren (8-10) verbinden indirect met het borstbeen via het kraakbeen van rib 7.
* **Zwevende ribben (2 paar):** De onderste twee paren (11-12) hebben geen verbinding met het borstbeen.
* **Borstbeen (sternum):** Een plat bot aan de voorzijde van de borstkas, bestaande uit het manubrium, corpus sterni en processus xiphoideus.
### 3.4 De schoudergordel en het bovenste lidmaat
De schoudergordel verbindt de armen met de romp en biedt bewegingsvrijheid, terwijl het bovenste lidmaat complexe manipulaties mogelijk maakt.
#### 3.4.1 Schoudergordel
De schoudergordel bestaat uit de clavicula (sleutelbeen) en de scapula (schouderblad).
* **Scapula (schouderblad):** Een driehoekig bot aan de dorsale zijde van de thorax. Belangrijke structuren zijn het acromion (schouderdak), de spina scapulae (schouderkam), de cavitas glenoidalis (schouderkom) en de processus coracoideus.
* **Clavicula (sleutelbeen):** Een S-vormig bot dat het borstbeen verbindt met het acromion.
#### 3.4.2 Arm
De arm bestaat uit de humerus, radius en ulna.
* **Humerus (opperarmbeen):** Het lange bot van de bovenarm. Belangrijke structuren zijn het caput humeri (kop die articuleert met de scapula), de collum anatomicum en chirurgicum, de tubercula major en minor, en de distale epifyse met de capitulum (voor articulatie met de radius) en de trochlea (voor articulatie met de ulna).
* **Radius (spaakbeen):** Het laterale bot van de onderarm (duimzijde). Het heeft een caput radii en een processus styloideus.
* **Ulna (ellepijp):** Het mediale bot van de onderarm (pinkzijde). Belangrijke structuren zijn de incisura trochlearis (voor articulatie met de trochlea van de humerus) en het olecranon (de elleboogpunt).
#### 3.4.3 Hand
De hand bestaat uit 27 beenderen:
* **Ossa carpi (handwortelbeentjes):** 8 beenderen verdeeld over twee rijen (proximale en distale rij).
* **Ossa metacarpi (middenhandbeentjes):** 5 beenderen die de palm van de hand vormen.
* **Ossa digitorum manus (vingerkootjes/phalanges):** 14 kootjes verdeeld over de vijf vingers. Elke vinger heeft drie phalanges (proximalis, media, distalis), met uitzondering van de duim, die er twee heeft (proximalis, distalis).
Het totale aantal beenderen in de volledige arm (schoudergordel inbegrepen) is 30.
### 3.5 De bekkengordel en het onderste lidmaat
De bekkengordel verbindt het onderste lidmaat met de romp en draagt het lichaamsgewicht, terwijl het onderste lidmaat mobiliteit en voortbeweging mogelijk maakt.
#### 3.5.1 Bekkengordel (Pelvis)
De bekkengordel bestaat uit de twee ossa coxae (heupbeenderen) en het sacrum. Elk os coxae is opgebouwd uit drie vergroeide beenderen: het os ilium (darmbeen), het os pubis (schaambeen) en het os ischium (zitbeen). Belangrijke structuren zijn de crista iliaca, de spina ischiadica, het acetabulum (heupkom) en de symphyse pubica (verbinding tussen de beide ossa pubis). Het bekken van een vrouw is breder en lager dan dat van een man.
#### 3.5.2 Been
Het been bestaat uit het femur, de patella, de tibia en de fibula.
* **Femur (dijbeen):** Het sterkste en langste bot van het lichaam. Belangrijke structuren zijn het caput femoris (kop die articuleert met het acetabulum), de trochanter major en minor, de linea aspera en de distale condyli medialis en lateralis (die articuleert met de tibia).
* **Patella (knieschijf):** Het grootste sesambeen, ingebed in de patellapees en beschermt het kniegewricht.
* **Tibia (scheenbeen):** Het dikkere, mediale bot van het onderbeen dat het grootste deel van het lichaamsgewicht draagt. Belangrijke structuren zijn het tibiale plateau (voor articulatie met het femur) en de tuberositas tibiae (aanhechting van de patellapees). De mediale zijde is voelbaar als de melleolus medialis.
* **Fibula:** Het smallere, laterale bot van het onderbeen. Draagt geen lichaamsgewicht en is essentieel voor stabiliteit van de enkel. De distale zijde vormt de malleolus lateralis.
#### 3.5.3 Voet
De voet is een complex geheel van 26 beenderen, noodzakelijk voor het dragen van lichaamsgewicht en als hefboom tijdens beweging.
* **Ossa tarsi (voetwortelbeentjes):** Zeven beenderen, waaronder de talus (sprongbeen) die articuleert met de tibia en fibula om het enkelgewricht te vormen, en de calcaneus (hielbeen), het grootste en sterkste voetbeen.
* **Ossa metatarsi (middenvoetsbeentjes):** Vijf beenderen die de middenvoet vormen.
* **Ossa digitorum pedis (teenkootjes/phalanges):** 14 kootjes verdeeld over de vijf tenen. Elke teen heeft drie phalanges, met uitzondering van de grote teen (hallux), die er twee heeft.
### 3.6 Beenverbindingen (Articulaties)
Beenverbindingen, of articulaties, zijn de plaatsen waar twee of meer beenderen elkaar ontmoeten. Ze worden geclassificeerd op basis van hun structuur en beweeglijkheid.
#### 3.6.1 Indeling naar structuur
* **Fibreuze verbindingen:** Beenderen zijn verbonden door dicht fibreus bindweefsel.
* **Kraakbeenverbindingen:** Beenderen zijn verbonden door kraakbeen.
* **Synoviale verbindingen:** Dit zijn de 'echte' gewrichten, gekenmerkt door een gewrichtskapsel, synoviale membraan en synoviale vloeistof, die een hoge mate van beweging toelaten (diartrosen).
---
# Beenverbindingen
Dit onderwerp behandelt de verschillende typen beenverbindingen in het menselijk lichaam, ingedeeld naar hun samenstelling en bewegelijkheid.
## 4.1 Soorten beenverbindingen
Beenverbindingen, ook wel articulaties genoemd, zijn de plekken waar twee of meer beenderen met elkaar in contact staan. Het menselijk skelet telt ongeveer 360 articulaties die de 206 beenderen verbinden. Deze verbindingen worden ingedeeld in drie hoofdtypen, gebaseerd op hun samenstelling en de mate van bewegelijkheid die ze toestaan.
## 4.2 Samenstelling van de verschillende beenverbindingen
### 4.2.1 Fibreuze beenverbindingen
Bij fibreuze verbindingen zijn de beenderen met elkaar verbonden door middel van collagene vezels. De lengte van deze vezels bepaalt de mate van bewegelijkheid. Langere vezels resulteren in meer beweging, terwijl kortere vezels de verbindingen verstevigen en minder beweging toelaten. Ligamenten zijn voorbeelden van structuren die bijdragen aan deze verbindingen.
### 4.2.2 Kraakbeenverbindingen
Kraakbeenverbindingen maken gebruik van kraakbeen om de beenderen met elkaar te verbinden. Dit type verbinding kan variëren in de mate van bewegelijkheid, afhankelijk van het type kraakbeen dat aanwezig is.
### 4.2.3 Synoviale beenverbindingen
Synoviale verbindingen, ook wel "echte gewrichten" genoemd, zijn de meest mobiele verbindingen in het lichaam. Ze worden gekenmerkt door de aanwezigheid van een gewrichtskapsel, een synoviaal membraan en synoviaal vocht. Dit vocht fungeert als smeermiddel en vermindert wrijving tussen de gewrichtsoppervlakken. Synoviale gewrichten worden ook wel diartrosen genoemd.
> **Tip:** Hoewel de brontekst de drie hoofdtypen van samenstelling noemt, is het belangrijk te onthouden dat deze typen ook weer verder onderverdeeld kunnen worden op basis van bewegelijkheid (synartrosen, amfiartrosen, diartrosen). Synoviale verbindingen komen overeen met de meest mobiele categorie (diartrosen).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Skelet | Het skelet, afgeleid van het Griekse "skeletós", is een levend weefsel dat zich aanpast aan belasting en essentieel is voor de structuur en ondersteuning van het lichaam. |
| Musculoskeletaal stelsel | Dit systeem omvat de sterke samenwerking tussen de beenderen (skelet) en de spieren van het lichaam, wat zorgt voor beweging en stabiliteit. |
| Pezen | Pezen zijn bindweefselstructuren die spieren verbinden met beenderen, waardoor spiercontracties kunnen worden overgebracht om beweging te genereren. |
| Ligamenten | Ligamenten zijn sterke, flexibele bindweefselbanden die beenderen met elkaar verbinden, wat bijdraagt aan de stabiliteit van gewrichten. |
| Articulaties/gewrichten | Dit zijn de verbindingen tussen beenderen, die variëren in mate van bewegelijkheid, zoals het ellebooggewricht dat de humerus, ulna en radius verbindt. |
| Osteoporose | Een aandoening waarbij de botdichtheid afneemt, wat leidt tot brozere beenderen en een verhoogd risico op fracturen, vaak geassocieerd met veroudering of menopauze. |
| Beenmatrix | De belangrijkste component van botweefsel, bestaande uit collageenvezels en mineralen zoals calcium en fosfaat, die het bot zijn sterkte en structuur verlenen. |
| Hematopoëse | Het proces van vorming van bloedcellen, dat plaatsvindt in het rode beenmerg, waar bloedstamcellen zich ontwikkelen tot rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes. |
| Axiaal skelet | Het centrale deel van het skelet, bestaande uit de schedel, wervelkolom, ribben en borstbeen, dat de lichaamsas vormt en vitale organen beschermt. |
| Appendiculair skelet | De ledematen (armen en benen) en de bijbehorende gordels (schouder- en bekkengordel) die verbonden zijn met het axiale skelet. |
| Compacte beenweefsel | Een dichte, solide vorm van botweefsel die het buitenste gedeelte van de meeste beenderen vormt en zorgt voor sterkte en bescherming. |
| Spongieus beenweefsel | Een lichtere, honingraatachtige vorm van botweefsel die zich voornamelijk in de epifysen van lange beenderen bevindt en het rode beenmerg bevat. |
| Diafyse | De lange, centrale schacht van een lang bot, die voornamelijk bestaat uit compact botweefsel en een mergholte bevat. |
| Epifysen | De verbrede uiteinden van een lang bot, bedekt met kraakbeen en betrokken bij de gewrichtsvorming, die rood beenmerg bevatten. |
| Metafyse | Het gebied van een lang bot tussen de epifyse en de diafyse, dat bij kinderen de epifysaire schijf bevat voor lengtegroei. |
| Periost | Een dun, vezelig membraan dat het buitenoppervlak van beenderen bedekt, behalve bij gewrichtsvlakken, en dat bloedvaten, zenuwen en lymfevaten bevat. |
| Cranium cerebrale | Het deel van de schedel dat de hersenen beschermt, bestaande uit acht beenderen. |
| Cranium viscerale | De aangezichtsschedel, bestaande uit 14 beenderen die het gezicht vormen. |
| Sinussen | Luchtgevulde holtes in bepaalde schedelbeenderen, die de schedel lichter maken en de akoestiek kunnen beïnvloeden. |
| Fontanellen | Tijdelijke bindweefselmembranen tussen de schedelbeenderen bij pasgeborenen, die sluiting van de schedel tijdens de geboorte mogelijk maken en hersengroei toelaten. |
| Vertebrae | De individuele beenderen die samen de wervelkolom vormen. |
| Corpus vertebrae | Het belangrijkste, cilindervormige deel van een wervel, dat bovenop het volgende wervellichaam rust. |
| Foramen vertebrale | Het gat in het midden van een wervel, waardoor het ruggenmerg loopt. |
| Arcus vertebrae | De boog van een wervel die het foramen vertebrale vormt, bestaande uit pediculi en laminae. |
| Processus transversi | Lateraal gelegen uitsteeksels van een wervel, waaraan rugspieren kunnen aanhechten. |
| Processus spinosus | Een dorsaal gelegen uitsteeksel van een wervel, waaraan rugspieren kunnen aanhechten. |
| Processus articulares | Vier gewrichtsuitsteeksels op een wervel die contact maken met de boven- en onderliggende wervels. |
| Dens (Axis) | Een opwaarts gericht uitsteeksel van de axis (C2 wervel) dat in de atlas (C1 wervel) past en de atlanto-axiale rotatie mogelijk maakt. |
| Discus intervertebralis | De tussenwervelschijf, bestaande uit een fibreuze kraakbeenring (anulus fibrosus) en een geleiachtige kern (nucleus pulposus), die fungeert als schokdemper. |
| Discushernia | Een aandoening waarbij de nucleus pulposus van een tussenwervelschijf door een scheur in de anulus fibrosus uitpuilt, wat druk op zenuwen kan veroorzaken. |
| Foramina intervertebralia | Openingen aan de zijkanten van de wervelkolom waar de ruggenmergzenuwen de wervelkolom verlaten. |
| Os sacrum | Het heiligbeen, een driehoekig bot aan de basis van de wervelkolom, gevormd door de vergroeiing van vijf wervels. |
| Os coccygis | Het staartbeen, gevormd door 3 tot 5 vergroeide of niet-vergroeide wervels aan de onderkant van het heiligbeen. |
| Thorax | De borstkas, bestaande uit de 12 borstwervels, 12 paar ribben en het borstbeen. |
| Cartilago costalis | Hyalien kraakbeen dat de ribben verbindt met het borstbeen. |
| Sternum | Het borstbeen, een plat bot in het midden van de borstkas. |
| Scapula | Het schouderblad, een driehoekig bot aan de achterkant van de schouder dat de arm fixeert op de thorax. |
| Acromion | Het bovenste deel van het schouderblad, dat het "schouderdak" vormt en articuleert met de clavicula. |
| Cavitas glenoidalis | De schouderkom, een holte in de scapula waar de humerus mee articuleert. |
| Clavicula | Het sleutelbeen, een S-vormig bot dat het borstbeen verbindt met de scapula. |
| Humerus | Het opperarmbeen, het lange bot van de bovenarm. |
| Caput humeri | De kop van de humerus, die articuleert met de cavitas glenoidalis. |
| Collum anatomicum | De anatomische nek van de humerus, net onder de caput humeri. |
| Collum chirurgicum | De chirurgische nek van de humerus, een kwetsbare plek voor fracturen. |
| Tuberculum majus / minus | Twee knobbels aan de proximale epifyse van de humerus die aanhechtingsplaatsen bieden voor schouderspieren. |
| Epicondyli (medialis/lateralis) | Verdikkingen aan de distale uiteinden van de humerus, die aanhechtingsplaatsen bieden voor onderarmspieren. |
| Capitulum | Het deel van de distale humerus dat articuleert met de radius. |
| Trochlea | Het deel van de distale humerus dat articuleert met de ulna. |
| Fossa olecrani | Een holte aan de dorsale zijde van de distale humerus waarin het olecranon van de ulna past bij gestrekte arm. |
| Radius | Het spaakbeen, een van de twee botten van de onderarm, gelegen aan de duimzijde. |
| Ulna | De ellepijp, een van de twee botten van de onderarm, gelegen aan de pinkzijde. |
| Membrana interossea antebrachii | Een bindweefselmembraan dat de radius en ulna met elkaar verbindt. |
| Caput radii | De kop van de radius, die articuleert met het capitulum van de humerus. |
| Incisura trochlearis | Een inkeping aan de proximale ulna die articuleert met de trochlea van de humerus. |
| Olecranon | Het uitsteeksel aan de proximale ulna dat in de fossa olecrani past. |
| Processus styloideus radii/ulnae | Pointed bony projection on the distal end of the radius and ulna. |
| Ossa carpi | De acht handwortelbeentjes die de basis van de hand vormen. |
| Ossa metacarpi | De vijf middenhandbeentjes die de handpalm vormen. |
| Phalanges (digiti manus) | De vingerkootjes, 14 per hand, die de vingers vormen. |
| Os pubis | Het schaambeen, een van de drie beenderen waaruit het os coxae is opgebouwd. |
| Os ilium | Het darmbeen, een van de drie beenderen waaruit het os coxae is opgebouwd, vormt de grootste bovenste deel van het bekken. |
| Os ischium | Het zitbeen, een van de drie beenderen waaruit het os coxae is opgebouwd, vormt het achterste en onderste deel van het bekken. |
| Symphyse pubica | De kraakbeenverbinding tussen de twee ossa pubis aan de voorkant van het bekken. |
| Acetabulum | De heupkom, een komvormige holte in het os coxae waar de kop van het femur mee articuleert. |
| Crista iliaca | De bovenste, verdikte rand van het darmbeen (os ilium). |
| Femur | Het dijbeen, het grootste en sterkste bot in het menselijk lichaam, gelegen in het bovenbeen. |
| Caput femoris | De kop van het femur, die articuleert met het acetabulum. |
| Trochanter major/minor | Grote knobbels aan de proximale femur die belangrijke aanhechtingsplaatsen bieden voor heupspieren. |
| Linea aspera | Een ruwe lijn aan de posterieure zijde van de diafyse van het femur, met aanhechtingsplaatsen voor spieren. |
| Condylus medialis/lateralis | De binnenste en buitenste knobbel aan de distale femur die articuleert met de tibia. |
| Facies patellaris | Het gewrichtsvlak aan de ventrale zijde van de distale femur waar de patella mee articuleert. |
| Patella | De knieschijf, een sesambeen dat is ingebed in de patellapees en de voorzijde van het kniegewricht beschermt. |
| Tibia | Het scheenbeen, het grotere en sterkere van de twee botten van het onderbeen, dat het lichaamsgewicht draagt. |
| Fibula | Het kuitbeen, het kleinere, slankere bot van het onderbeen dat lateraal van de tibia ligt en geen lichaamsgewicht draagt. |
| Tibiale plateau | Het gewrichtsoppervlak aan de proximale tibia dat articuleert met de condylen van het femur. |
| Tuberositas tibiae | Een ruwe verhevenheid aan de proximale tibia, waaraan de patellapees aanhecht. |
| Malleolus medialis/lateralis | De binnenste (tibia) en buitenste (fibula) enkelknobbels die deel uitmaken van het enkelgewricht. |
| Talus | Het sprongbeen, een van de tarsale beenderen, dat articuleert met de tibia en fibula om het enkelgewricht te vormen. |
| Calcaneus | Het hielbeen, het grootste en sterkste bot van de voet, dat de hiel vormt. |
| Ossa tarsi | De zeven voetwortelbeenderen die de achtervoet vormen. |
| Ossa metatarsi | De vijf middenvoetsbeentjes die de voorvoet vormen. |
| Ossa digitorum pedis (phalanges) | De teenkootjes, die de tenen vormen (meestal 3 per teen, behalve de grote teen). |
| Beenverbindingen (articulaties) | Plaatsen waar twee of meer beenderen elkaar ontmoeten, variërend in bewegelijkheid. |
| Fibreuze beenverbindingen | Beenderen die met elkaar verbonden zijn door collagene vezels, zoals ligamenten. |
| Kraakbeenverbindingen | Beenderen die verbonden zijn door kraakbeen, zoals de tussenwervelschijven. |
| Synoviale beenverbindingen | Echte gewrichten met een gewrichtskapsel, synoviale membraan en synoviaal vocht, die de meeste beweging toestaan (diartrosen). |