H5: cognitieve ontwikkeling
Summary
# Ontwikkeling van perceptie en cognitie
Dit onderwerp behandelt de kernprincipes van cognitie en perceptie, met speciale aandacht voor visuele en auditieve verwerking en de rol van zintuigen in ons begrip van de wereld.
## 1. Ontwikkeling van perceptie en cognitie
Cognitie omvat alle centrale processen die betrokken zijn bij het opnemen en verwerken van informatie. Dit proces omvat het vergelijken met bestaande kennis, het in samenhang brengen van informatie, het opslaan van begrepen informatie en het zo nodig weer kunnen oproepen ervan. Cognitie organiseert informatie door middel van associatie en selectie en wordt beïnvloed door perceptie en geheugen. Aandacht en concentratie zijn essentiële voorwaarden voor deze processen.
### 1.1 Waarneming en perceptie
Perceptie is het gehele proces waarbij prikkels worden omgezet in zinvolle informatie. Het is een innerlijk organiserend proces waarmee we onze omgeving leren kennen, begrijpen en ordenen, en het is een aangeleerd proces. Zintuigen fungeren als receptoren voor prikkels:
* **Exteroreceptoren:** Vangen prikkels van buitenaf op (zicht, gehoor, reuk).
* **Interoreceptoren:** Geven informatie over de interne toestand van het lichaam (bijvoorbeeld pijn).
* **Proprioreceptoren:** Leveren informatie uit spieren en gewrichten.
De wisselwerking tussen zintuiglijke ontwikkeling en gedragsontwikkeling is cruciaal. Problemen met zintuiglijke waarneming kunnen leiden tot uitdagingen in de gedragsontwikkeling, zoals bij visuele of auditieve beperkingen of tactiele afweer.
#### 1.1.1 Visuele perceptie
Visuele perceptie omvat verschillende aspecten:
* **Visuele discriminatie:** Het vermogen om kleine verschillen en details waar te nemen. Dit is essentieel voor taken als "zoek de vijf fouten" of het herkennen van specifieke personen.
* **Figuur-grond waarneming:** Het focussen op een object in het aandachtscentrum, waarbij andere prikkels naar de achtergrond verdwijnen. Problemen hiermee kunnen leerproblemen veroorzaken, bijvoorbeeld bij lezen of rekenen.
* **Vormperceptie:** Het herkennen van vormen.
* **Vormconstantie:** Het waarnemen van de onveranderlijke vorm van een object, ongeacht de grootte, hoek of kleur.
* **Objectconstantie:** Het herkennen van een object als hetzelfde, ongeacht variaties in grootte, hoek of kleur.
* **Grootteconstantie:** Het inschatten van de ware grootte van een object, ongeacht de afstand of omstandigheden.
* **Visuomotorische integratie:** De koppeling tussen visuele informatie en motorische actie. Dit omvat:
* **Hand-oogcoördinatie:** Het volgen van een object met de ogen terwijl de hand ermee interageert. De ogen volgen de bewegingen van de hand, waardoor visuele informatie wordt gekoppeld aan tactiele informatie.
* **Oog-handcoördinatie:** De ogen worden gebruikt als een projectiemechanisme in de ruimte; de ogen wijzen de richting van de handbeweging. Verfijning door oefening zorgt ervoor dat het oog het einddoel van de beweging in de gaten houdt, waarna de hand dit doel automatisch bereikt.
* **Visuomotoriek:** Combineert visuele input (zien), motorische manipulatie (handelen) met een planningscomponent en een (ruimtelijke) redeneercomponent.
#### 1.1.2 Auditieve perceptie
De ontwikkeling van auditieve perceptie omvat zowel basale neurofysiologische als perceptuele functies:
* **Basale neurofysiologische auditieve functies:** Betreffen de verwerking van geluid door de gehoororganen.
* **Perceptuele auditieve functies:**
* **Auditieve discriminatie:** Het vermogen om klanken te onderscheiden (hoog/laag, stil/luid, klanken, woorden zoals "pap" en "bad").
* **Auditieve constante:** Het herkennen van bijvoorbeeld een melodie, ondanks variaties in toonhoogte of tempo.
* **Auditief geheugen:** Het onthouden van auditieve informatie.
De relatie tussen gehoor en spraak is neurologisch verbonden. Het leren spreken vereist het waarnemen van klanken (perceptie) en het vormen en beheersen van deze klanken. Een sensomotorisch circuit (prikkeling van het gehoor, verwerking in de hersenen, reactie via spraak) is hierbij essentieel.
* **Horen in de ruimte:** Gehoor is een afstandszintuig en essentieel voor oriëntatie in de ruimte, veiligheid en het waarnemen van richting en tijdsbeleving.
* **Figuur-achtergrondwaarneming (auditief):** Het vermogen om één geluid uit een achtergrond van geluiden te isoleren.
### 1.2 Lichaamsschema
Het lichaamsschema is het geheel van kennis, ervaringen en gedachten over het eigen lichaam. Het bepaalt grotendeels hoe een kind beweegt en de ruimte kent, en vormt de basis voor ruimtelijke oriëntatie en het ervaren van richtingen. Dit is fundamenteel voor schoolse vaardigheden zoals rekenen, lezen en schrijven.
#### 1.2.1 Het lichaamsschema volgens Kugel
Volgens Kugel is het lichaamsschema het samenspel van drie aspecten:
1. **Lichaamsplan:** De neuro-psychologische eenheid van neurologische structuren, verworven motorische schema's, ervaringen, herinneringen en emotionele/persoonlijkheidsaspecten. Het bepaalt het geautomatiseerde gedrag, zoals automatisch gaan zitten op een stoel, fietsen of schrijven. De ontwikkeling van het lichaamsplan begint prenataal en evolueert levenslang.
2. **Lichaamsbesef (gnostisch aspect):** De kennis van het eigen lichaam en de positie ervan in de ruimte. Dit omvat kennis van lichaamsdelen, hun functie, hun positie ten opzichte van elkaar en de ruimte, en de actuele of mogelijke bewegingen. De ontwikkeling ervan is levenslang en wordt beïnvloed door waarneming, voorstellingen en herinneringen. Het omvat ook het "ik-besef", waarbij het eigen lichaam als centrum wordt ervaren.
3. **Lichaamsidee (affectief-dynamisch aspect):** Het subjectieve oordeel over het lichaam, beïnvloed door de omgeving, opvoeding, sociale interactie en persoonlijke eigenschappen. Het affectieve aspect is in het eerste levensjaar van groot belang voor de opbouw van het lichaamsidee.
Het opbouwen van het lichaamsschema verloopt van een basaal niveau (eigen lichaam ervaren) naar cognitie van het eigen lichaam (lichaamsdelen benoemen en aanwijzen) en het kennen en uitdrukken van houdingen. Dit proces omvat imitatie, het aanbrengen van structuur in houdingen, en de ontwikkeling van concreet naar abstract. Sensorische indrukken zoals tast, gevoel, gezicht en gehoor, evenals proprioceptie en de omgeving, integreren tot een geheel.
### 1.3 Psychomotoriek en spatialiteit
Psychomotoriek en spatialiteit beschrijven hoe we ons bewegen in en oriënteren binnen de ruimte. Dit begint met de oriëntatie binnen het eigen lichaam, vervolgens de oriëntatie van het lichaam in de ruimte, en daarna de oriëntatie van objecten ten opzichte van onszelf en elkaar. Het vermogen om de oriëntatie van objecten of afbeeldingen te veranderen is een hogere vorm van ruimtelijke vaardigheid.
#### 1.3.1 Soorten ruimte
Er worden verschillende soorten ruimte onderscheiden:
* **Fysische ruimte (3D):** De werkelijke ruimte waarin we bewegen. Hierin spelen vorm, afstand, richting en grootte een rol. Het eigen lichaam is hierbij het referentiepunt. Dit leidt tot ruimtelijke oriëntatie en structuratie.
* **Grote ruimte** (bijv. klaslokaal) versus **kleine ruimte** (bijv. tafel).
* Begrippen als open, gesloten, tussen, voor, achter, links, rechts ontstaan vanuit de waarneming van 2D-delen (vlakken), 1D-delen (lijnen) en 0D-elementen (punten) binnen de 3D-ruimte.
* **Verkleinde ruimte (3D):** Een verkleinde weergave van de werkelijkheid, zoals een poppenkast of speelgoedtrein. Deze is overzichtelijk en manipuleerbaar.
* **Afgebeelde ruimte (2D):** Een 3D-wereld weergegeven in 2D, zoals een foto of tekening. Dit vereist cognitie en het omgaan met symbolen. Kindertekeningen en kaarten vallen hieronder.
* **Cognitieve ruimte:** Een abstracte ruimte zonder ruimtelijke dimensies, waar symbolen (letters, cijfers) en concepten zoals inhoud en oppervlakte centraal staan. Dit is de basis voor schoolse vaardigheden.
* **Ruimte op voorstellingsvlak:** Gebaseerd op voorstelling en fantasie, kan 3D, 2D, verkleind of abstract zijn.
#### 1.3.2 Ruimtelijke oriëntatie (RO)
Ruimtelijke oriëntatie is het bepalen van de eigen plaats in de ruimte, waarbij het lichaam als standpunt of referentiepunt dient.
* **Begrippen:**
* Boven-onder: verticale as (ontwikkelt zich rond 3-4 jaar).
* Voor-achter: diepte-as (ontwikkelt zich rond 4 jaar).
* Rechts-links: horizontale as (ontwikkelt zich rond 6 jaar).
* **Ontwikkeling:** Van een egocentrische kijk (kind als referentiepunt, 3-5 jaar) naar projectie (7-9 jaar) en uiteindelijk een coördinatensysteem als referentie (9-10 jaar).
* **Lateralisatie:** De ontwikkeling van links en rechts toepassen op het eigen lichaam, op anderen in dezelfde oriëntatie, op anderen vis-à-vis, en op anderen die bewegen in de ruimte.
#### 1.3.3 Ruimtelijke structuratie (RS)
Ruimtelijke structuratie betreft het leggen van relaties en het organiseren van elementen in de ruimte.
* **Ruimtelijke relaties:** Ordenen en rangschikken van elementen en het herkennen van structuren. Begrippen als klein-groot, dik-dun, eerste-tweede ontstaan hieruit.
* **Constructieve praxis:** Het vermogen om ruimtelijke structuren te creëren, bijvoorbeeld met bouwblokken.
* **Ontwikkeling van RO/RS:**
* **Jong kind:** Motorisch gedrag om de ruimte te ontdekken, egocentrisch gericht, begin van lichaamsbesef.
* **Evolutie:** Van egocentrisch naar niet-egocentrisch, met focus op relaties tussen voorwerpen, organisatie en planning. Voorbeelden zijn het plaatsen van een deksel op een pot of het vullen van een emmer met zand.
* **Constructief spel:** Spelen met Lego, ruimtelijke richtingen hanteren, zich op verzoek door de ruimte verplaatsen, en het gebruiken van ruimtelijke begrippen.
De ontwikkeling van ruimtelijke vaardigheden is essentieel voor de leefwereld, schoolse vaardigheden (rekenen, lezen, schrijven) en het voorstellingsvermogen.
### 1.4 Psychomotoriek en tijdsbeleving
Tijdsbeleving verwijst naar ons begrip en onze ervaring van tijd. Dit omvat verschillende aspecten:
#### 1.4.1 Soorten tijd
* **Fysiologische tijd:** Interne biologische klok, cyclische processen zoals het 24-uursritme.
* **Fysische tijd:** Objectieve meting van tijd, zoals de duur van een dag of week.
* **Milieutijd (Sociale tijd):** De manier waarop tijd wordt ingekleurd en ervaren binnen verschillende levensfasen en culturele contexten (baby, peuter, kindertijd, etc.).
* **Cognitieve tijd:** Het intellectueel vatten en verwerken van tijd. Dit omvat het besef van tijd, planning, verwachtingen, en het onderscheiden van heden, verleden en toekomst.
#### 1.4.2 Ontwikkeling van tijdsbegrippen
* **Tijdsgevoel:** De subjectieve beleving van tijd (snelheid, kwaliteit), vaak niet benoembaar in de babytijd.
* **Tijdsbesef:** Bewustzijn en benoembaarheid van tijd, wat noodzakelijk is voor de ontwikkeling van een tijdas.
* **Tempo en ritme:** Essentieel voor de uitvoering van handelingen en schoolse vaardigheden zoals lezen en schrijven. Ritmische auditieve, tactiele en visuele prikkels ondersteunen de auditief-motorische functie.
#### 1.4.3 Tijdspad van de ontwikkeling
* **Baby:** Tijdsgevoel, tijd is affectbeladen.
* **1,5-2,5 jaar:** Hier en nu, heden.
* **3 jaar:** Leeftijd, dagelijkse terugkerende bezigheden (bedtijd, schooltijd).
* **4 jaar:** Dagdelen, besef van heden, verleden en toekomst (bijvoorbeeld "nog twee nachtjes slapen").
* **5 jaar:** Dagen van de week, morgen/gisteren, meer/minder, ouder/jonger, korter/langer.
* **6 jaar:** Kloklezen (begin).
* **7 jaar:** Kloklezen, weken, maanden.
* **8 jaar:** Datum, jaartal, wat is tijd.
Timing en ritme zijn cruciaal voor de motorische ontwikkeling en schoolse vaardigheden, zoals vloeiend en regelmatig schrijven, de juiste intonatie bij lezen, en gestructureerde weergaven bij spreken.
---
# Lichaamsschema en ruimtelijke oriëntatie
Dit gedeelte verkent het lichaamsschema, inclusief het lichaamsplan, lichaamsbesef en lichaamsidee, en de ontwikkeling van ruimtelijke oriëntatie en structuratie, essentieel voor cognitieve en schoolse vaardigheden.
### 2.1 Lichaamsschema
Het lichaamsschema wordt gedefinieerd als de verzameling van kennis, ervaringen en gedachten over het eigen lichaam. Het is bepalend voor hoe een kind zich in de ruimte beweegt en hoe het die ruimte ervaart. Dit is fundamenteel voor de ontwikkeling van ruimtelijke oriëntatie, het ervaren van richtingen, en daarmee essentieel voor schoolse vaardigheden zoals rekenen, lezen en schrijven.
Volgens Kugel is het lichaamsschema het samenspel van drie aspecten: het lichaamsplan, het lichaamsbesef en het lichaamsidee.
#### 2.1.1 Lichaamsplan
Het lichaamsplan wordt gezien als een neuro-psychologische eenheid, een synthese van neurologische structuren, verworven motorische schema's, ervaringen, herinneringen, en emotionele en persoonlijkheidsaspecten. Dit leidt tot geautomatiseerd gedrag.
Kugel definieert het lichaamsplan als: "Het georganiseerde totaal van alle sensorimotorische structuren dat het geautomatiseerde gedrag van de mens bepaalt.” Dit houdt in dat alle bewegingen die we automatisch uitvoeren, zoals zonder nadenken gaan zitten op een stoel, fietsen of schrijven (inclusief synkinesieën), deel uitmaken van ons lichaamsplan.
De ontwikkeling van het lichaamsplan vindt plaats vanaf de prenatale fase tot en met de levenslange evolutie.
* **Prenataal:** De organisatie is voornamelijk reflexmatig, zoals de reactie van de foetus op prikkels.
* **Postnataal:** Grote motoriek zoals zitten, staan en lopen, en lichaamscontrole ontwikkelen zich. Het kind ontdekt zijn lichaam, mogelijkheden en leert door trial and error.
Het lichaamsplan vormt de basis voor het lichaamsbesef en het lichaamsidee.
#### 2.1.2 Lichaamsbesef
Lichaamsbesef wordt gekenmerkt als het gnostische of kennisaspect van het lichaam. Het is de kennis van het eigen lichaam en de positie ervan in de ruimte, inclusief de relatieve plaats ten opzichte van omringende voorwerpen. Het omvat kennis over de lichaamsdelen (vorm, lengte, uiterlijk, functie), hun onderlinge positie, en hun positie ten opzichte van de ruimte. Ook de actuele en toekomstige bewegingen, inclusief richting, intensiteit en uitslag, maken deel uit van het lichaamsbesef.
De ontwikkeling van lichaamsbesef is levenslang en wordt beïnvloed door:
* Informatie via waarneming (heden).
* Voorstellingen (toekomst).
* Herinneringen (verleden).
Het kind leert bewegen, imiteert en verkent zelfstandig, wat leidt tot het ontdekken van bewegingsrichtingen en de ontwikkeling van spatialiteit (ruimtelijke oriëntatie, structuratie en representatie). Het 'ik-besef' ontstaat, waarbij het eigen lichaam als centrum wordt ervaren.
> **Voorbeeld:** Weten hoe ver de arm uitgestoken moet worden om een lichtschakelaar te bereiken, valt onder lichaamsbesef.
#### 2.1.3 Lichaamsidee
Het lichaamsidee omvat het subjectieve oordeel over het eigen lichaam. Dit wordt sterk beïnvloed door de omgeving, opvoeding en sociale interactie. Het gaat over de perceptie van de eigen mogelijkheden, beperkingen, kwaliteiten en eigenaardigheden.
Het lichaamsidee heeft een affectief-dynamisch aspect en de emotionele component is vooral in het eerste levensjaar van groot belang voor de opbouw ervan. De ontwikkeling van het lichaamsschema is fundamenteel voor hogere functies zoals tijd-ruimte, perceptuele functies, cognitie en taal.
* **Opbouw van het lichaamsschema:**
* **Basale niveau:** Het kind moet het eigen lichaam ervaren.
* **Cognitie van het eigen lichaam:** Het kind moet het eigen lichaam leren kennen.
* **Cognitie van lichaamsdelen:** Het aanwijzen op zichzelf, anderen, of een pop. Het kennen, ervaren en uitdrukken van houdingen (bv. huppelen, springen).
* **Imitatie:** Het structureren van houdingen op basis van moeilijkheidsgraad.
* **Van concreet naar abstract:** Het opbouwen van het lichaamsschema vanuit zintuiglijke indrukken (tactiel contact, gevoelsindrukken, gezichtsindrukken, gehoorindrukken) en proprioceptie. De integratie van verschillende sensorische informatie is hierbij cruciaal.
### 2.2 Ruimtelijke oriëntatie en structuratie
Ruimtelijke oriëntatie en structuratie, ook wel ruimtelijk voorstellingsvermogen genoemd, zijn essentieel voor de cognitieve ontwikkeling en schoolse vaardigheden.
#### 2.2.1 Soorten ruimte
Er worden verschillende soorten ruimte onderscheiden:
* **Fysische ruimte (3D):** De werkelijke driedimensionale ruimte waarin beweging en handelen plaatsvinden. Hierin worden begrippen als vorm, afstand, richting en grootte georiënteerd vanuit het eigen lichaam als referentiepunt. Binnen de 3D-ruimte kunnen 2D-delen (vlakken), 1D-delen (lijnen) en 0D-elementen (punten) worden onderscheiden, waaruit begrippen als 'open', 'gesloten', 'tussen', 'rond', 'in', 'uit', 'voor', 'achter', 'links', 'rechts' ontstaan.
* **Verkleinde ruimte (3D):** Een verkleinde weergave van de werkelijkheid, zoals een poppenkast of speelgoedtrein. Deze ruimte is overzichtelijk en manipuleerbaar.
* **Afgebeelde ruimte (2D):** Een driedimensionale ruimte die wordt weergegeven in twee dimensies, zoals een foto, afbeelding of televisie. Hierbij ontbreekt diepte en het vereist cognitie, bijvoorbeeld bij kaartlezen of het interpreteren van een stadsplan. Kindertekeningen vallen hier vaak onder.
* **Cognitieve ruimte:** Een abstracte ruimte waarin ruimtelijke dimensies ontbreken en die het domein van symbolen vormt, zoals letters en cijfers. Dit is direct gerelateerd aan schoolse vaardigheden zoals het concept van inhoud en oppervlakte.
* **Ruimte op voorstellingsvlak:** De ruimte die wordt gecreëerd door voorstelling en fantasie, zowel in 3D, 2D, verkleind als abstract.
#### 2.2.2 Ruimtelijke vaardigheden
Ruimtelijke vaardigheden omvatten:
* Oriëntatie binnen het eigen lichaam.
* Oriëntatie van zichzelf in de ruimte.
* Oriëntatie van een voorwerp ten opzichte van zichzelf als referentiepunt.
* Oriëntatie van voorwerpen of afbeeldingen ten opzichte van elkaar.
* Verandering van oriëntatie van voorwerpen of afbeeldingen.
#### 2.2.3 Ruimtelijke oriëntatie (RO)
Ruimtelijke oriëntatie is het plaatsbepalen in de ruimte, waarbij het eigen lichaam als referentiepunt fungeert. Dit ontwikkelt zich door het kind te laten ervaren hoe het zichzelf en objecten in de ruimte positioneert.
* **Begrippen:**
* Boven-onder: ontwikkeling van de verticale as (3-4 jaar).
* Voor-achter: ontwikkeling van de diepte-as (4 jaar).
* Rechts-links: ontwikkeling van de horizontale as (6 jaar).
* Andere begrippen: op-neer, in-uit, schuin (integratie van twee richtingen).
* **Lateralisatie:** De ontwikkeling van links en rechts toepassen op eigen lichaam, op anderen in dezelfde oriëntatie, op anderen vis-à-vis, en op anderen die bewegen in de ruimte.
* **Perspectiefneming:**
* 3-5 jaar: Egocentrische kijk op de ruimte, waarbij het kind het referentiepunt is.
* 7-9 jaar: Projectie van het eigen perspectief.
* 9-10 jaar: Het kind hanteert een coördinatensysteem als referentie in de ruimte.
#### 2.2.4 Ruimtelijke structuratie (RS)
Ruimtelijke structuratie betreft het leggen van relaties tussen elementen, het ordenen en rangschikken van voorwerpen, en het creëren van ruimtelijke structuren. Dit omvat ook constructieve praxis en het begrip van begrippen als 'klein-groot' en 'dik-dun'.
* **Ontwikkeling van RO/RS:**
* **Jonge kind:** Begint met motorisch gedrag om de ruimte te ontdekken, met een egocentrische gerichtheid. Het grijpen naar het eigen voetje of een blokje in de mond plaatsen draagt bij aan lichaamsbesef.
* **Evolutie:** Van egocentrisch naar niet-egocentrisch, met toenemende aandacht voor de relaties tussen voorwerpen. Dit uit zich in het ordenen en plannen, zoals het plaatsen van een deksel op een pot of het vullen van een emmer met zand.
* **Constructief spel:** Bijvoorbeeld met lego, waarbij het kind ruimtelijke richtingen en structuren leert. Kindertekeningen weerspiegelen ook de ontwikkeling van ruimtelijke inzichten. Het kind leert zich op verzoek in de ruimte te verplaatsen en ruimtelijke begrippen te hanteren, wat sterk afhankelijk is van cognitie.
#### 2.2.5 Belang van spatialiteit
Spatialiteit, of het ruimtelijk inzicht, is cruciaal voor de leefwereld, schoolse vaardigheden (rekenen, lezen, voorstellingsvermogen), en het beroepsleven. Het stelt ons in staat orde en structuur aan te brengen in de ruimte. Het schrijfproces, bijvoorbeeld, vereist visueel-ruimtelijke perceptie om van groot naar klein te schrijven, de juiste druk te reguleren en een ritme aan te houden.
### 2.3 Psychomotoriek en tijdsbeleving
De integratie van psychomotoriek en tijdsbeleving is een complex proces dat zich levenslang ontwikkelt.
#### 2.3.1 Soorten tijd
Verschillende soorten tijd worden onderscheiden:
* **Fysiologische tijd:** Interne, biologische tijd (bv. hartslag, hormonale balans, cyclische ritmes van 24 uur).
* **Fysische tijd:** De ervaring en het bewustzijn van tijd, inclusief tijdsbesef, tijdsduur, de subjectieve beleving (tijdgevoel) en objectieve meting.
* **Milieutijd (sociale tijd):** De invulling van tijd gedurende verschillende levensfasen (baby, peuter, kleuter, kind, puber, adolescent).
* **Cognitieve tijd:** Het intellectueel vatten en verwerken van tijd, waaronder sensorische integratie, tijd besef, planning, verwachtingen en het onderscheid tussen heden, verleden en toekomst.
#### 2.3.2 Ontwikkeling van tijd
De perceptie van duur begint vroeg na de geboorte, waarbij tijd in eerste instantie affectbeladen is voor baby's. Het tijdgevoel is subjectief en niet altijd benoembaar, terwijl tijdsbesef bewust, bespreekbaar en benoembaar is. Door taalontwikkeling en het benoemen van formele tijd (kalender, klok, getalbegrip) ontstaat een tijdas die noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het werkgeheugen. Timing, of het juiste tempo en ritme voor het uitvoeren van handelingen, ontwikkelt zich gedurende de tijd.
* **Tijdspad van de ontwikkeling:**
* Baby: Tijdgevoel.
* 1,5-2,5 jaar: Hier en nu, heden.
* 3 jaar: Leeftijd, dagelijkse terugkerende bezigheden.
* 4 jaar: Dagdelen, heden-, verleden- en toekomstbesef.
* 5 jaar: Dagen van de week, begrip van morgen/gisteren, meer/minder, ouder/jonger, korter/langer.
* 6 jaar: Vragen over slaaptijd.
* 7 jaar: Kloklezen, weken, maanden.
* 8 jaar: Datum, jaartal, wat is tijd.
#### 2.3.3 Ritme
Ritme is een integraal onderdeel van de ontwikkeling en wordt onderscheiden in auditief, tactiel en visueel ritme. Auditief-motorische functies, zoals kruipen, blokken stapelen, fietsen, springen en huppelen, zijn ritmische bewegingsopbouw. Een goed ontwikkeld ritme is belangrijk voor schoolse vaardigheden zoals lezen en schrijven (vloeiend en regelmatig schrift, juiste intonatie) en motorische vaardigheden.
---
# Psychomotoriek en tijdsbeleving
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding over psychomotoriek en tijdsbeleving, gebaseerd op de verstrekte tekst.
## 3 Psychomotoriek en tijdsbeleving
Dit onderdeel verkent de psychomotorische ontwikkeling en de verschillende facetten van tijdsbeleving, die essentieel zijn voor zowel de leefwereld als schoolse vaardigheden.
### 3.1 Lichaamsschema
Het lichaamsschema is het geheel van kennis, ervaringen en gedachten over het eigen lichaam. Het vormt een cruciale basis voor hoe een kind zich in de ruimte beweegt en de ruimte kent, en is fundamenteel voor de ontwikkeling van oriëntatie in de ruimte, het ervaren van richtingen, en daarmee voor schoolse vaardigheden zoals rekenen, lezen en schrijven.
#### 3.1.1 Het lichaamsschema volgens Kugel
Volgens Kugel is het lichaamsschema een samenspel van drie aspecten: het lichaamsplan, het lichaamsbesef en het lichaamsidee.
* **Lichaamsplan:** Dit is de neuro-psychologische eenheid of synthese van neurologische structuren, verworven motorische schema's, ervaringen, herinneringen, en emotionele en persoonlijkheidsaspecten. Het bepaalt het geautomatiseerde gedrag van een mens.
* **Voorbeelden:** Zonder nadenken gaan zitten op een stoel, fietsen, schrijven (synkinesieën).
* **Ontwikkeling:** Begint prenataal en evolueert levenslang, waarbij het een basis vormt voor lichaamsbesef en -idee.
* **Lichaamsbesef (gnostisch aspect):** Dit is de kennis van het eigen lichaam en de stand ervan in de ruimte, de relatieve plaats ten opzichte van de ruimte en omringende objecten, de lichaamsdelen (vorm, lengte, functie), hun positie ten opzichte van elkaar en de ruimte, en de actuele of beoogde bewegingen (richting, intensiteit, uitslag).
* **Ontwikkeling:** Ontstaat door waarneming (heden), voorstelling (toekomst) en herinnering (verleden). Het is een levenslange ontwikkeling door beweging, imitatie en zelfstandig verkennen. Leidt tot de ontwikkeling van spatialiteit (RO, RS, RR).
* **Voorbeeld:** Weten hoe ver de arm uitgestoken moet worden om een lichtschakelaar te bereiken.
* **Lichaamsidee (affectief-dynamisch aspect):** Dit is het subjectieve oordeel over het eigen lichaam, beïnvloed door de omgeving, opvoeding, mogelijkheden, beperkingen, kwaliteiten en sociale interactie. Het heeft een emotioneel aspect dat vooral in het eerste levensjaar van groot belang is voor de opbouw van het lichaamsidee.
#### 3.1.2 Opbouw van het lichaamsschema
De opbouw van het lichaamsschema verloopt via verschillende niveaus:
* **Basale niveau:** Het kind moet het eigen lichaam ervaren.
* **Cognitie van eigen lichaam:** Het kind leert het eigen lichaam kennen.
* **Cognitie van lichaamsdelen:** Lichaamsdelen aanwijzen op zichzelf, anderen, of een pop.
* **Houdingen kennen en ervaren:** Bijvoorbeeld huppelen, springen.
* **Imiteren en structureren van houdingen:** Van eenvoudig naar complex, zoals huppelen en hinkelen.
* **Van concreet naar abstract:** Beginnen met tastindrukken (tactiel contact, spelen met handen), gevoelsindrukken (pijn, hard/zacht), gezichtsindrukken en gehoorindrukken (bewegen naar geluid).
* **Proprioceptie:** De waarneming van de positie en beweging van het eigen lichaam.
* **Integratie van sensorische informatie:** De omgeving en diverse zintuiglijke prikkels worden geïntegreerd.
### 3.2 Psychomotoriek en spatialiteit
Spatialiteit, de relatie tot de ruimte, ontwikkelt zich vanuit psychomotorische activiteit en is essentieel voor zowel de leefwereld als schoolse vaardigheden.
#### 3.2.1 Soorten ruimte
Er zijn verschillende soorten ruimte die een kind ervaart en leert kennen:
* **Fysische ruimte (3D):** De werkelijke, driedimensionale ruimte waarin beweging en handelen plaatsvinden. Hierin spelen vorm, afstand, richting en grootte een rol. Het eigen lichaam is hierbij het referentiepunt. Hieruit ontstaan begrippen als open, gesloten, tussen, rond, in, uit, voor, achter, links, rechts.
* **Verkleinde ruimte (3D):** Een verkleinde weergave van de werkelijkheid, zoals een poppenkast, boerderij of speelgoedtrein. Dit is overzichtelijk en manipuleerbaar.
* **Afgebeelde ruimte (2D):** Driedimensionale ruimte wordt tweedimensionaal weergegeven, zoals op foto's of televisiebeelden. Hierbij ontbreekt diepte, en er is sprake van een vooraanzicht. Dit is abstracter en vereist cognitie, zoals bij kaartlezen of stadsplannen.
* **Cognitieve ruimte:** Een abstracte ruimte waar ruimtelijke dimensies ontbreken. Dit is het domein van symbolen zoals letters en cijfers, en is cruciaal voor schoolse vaardigheden zoals het begrip van inhoud en oppervlakte.
* **Ruimte op voorstellingsvlak:** Dit omvat de ruimte in de fantasie en voorstelling, die 3D, 2D, verkleind of abstract kan zijn.
#### 3.2.2 Ruimtelijke vaardigheden
Ruimtelijke vaardigheden omvatten:
* Oriëntatie binnen het eigen lichaam.
* Oriëntatie van het zelf in de ruimte.
* Oriëntatie van een voorwerp ten opzichte van het zelf.
* Oriëntatie van voorwerpen of afbeeldingen ten opzichte van elkaar.
* Het veranderen van de oriëntatie van voorwerpen of afbeeldingen.
#### 3.2.3 Ruimtelijke oriëntatie (RO)
Ruimtelijke oriëntatie is het vermogen tot plaatsbepaling in de ruimte, waarbij het eigen lichaam als referentiepunt en standpunt dient.
* **Ontwikkeling van begrippen:**
* Boven-onder: verticale as (3-4 jaar).
* Voor-achter: diepte-as (vanaf 4 jaar).
* Rechts-links: horizontale as (vanaf 6 jaar).
* **Integratie van richtingen:** Begrippen als op-neer, in-uit, en schuin ontstaan door de integratie van twee richtingen op motorisch vlak.
* **Lateralisatie:** De ontwikkeling van lateralisatie is cruciaal voor de toepassing van links en rechts, eerst op het eigen lichaam, dan op anderen in dezelfde oriëntatie, en tenslotte op anderen die bewegen in de ruimte.
* **Perspectiefneming:**
* 3-5 jaar: Egocentrische kijk op de ruimte, waarbij het kind het referentiepunt is.
* 7-9 jaar: Begin van projectie.
* 9-10 jaar: Het kind heeft een coördinatensysteem als referentie in de ruimte.
#### 3.2.4 Ruimtelijke structurering (RS)
Ruimtelijke structurering heeft betrekking op het leggen van relaties, rotaties en transformaties in de ruimte.
* **Ruimtelijke relaties:** Begrijpen van relaties tussen elementen in een reeks, perceptie van vormen en structuren, en het situeren van voorwerpen ten opzichte van elkaar. Dit omvat ordenen en rangschikken.
* **Constructieve praxis:** Het vermogen om ruimtelijke structuren te construeren.
* **Begrippen:** Klein-groot, dik-dun, eerste-tweede, etc.
#### 3.2.5 Ontwikkeling van RO/RS
De ontwikkeling van ruimtelijke oriëntatie en structurering verloopt geleidelijk:
* **Jonge kind:** Begint met motorisch gedrag en het ontdekken van de ruimte, waarbij het kind zelf en zijn directe omgeving het centrum vormen (begin van RO, egocentrisch gericht). Dit leidt tot lichaamsbesef (bv. grijpen naar eigen voet).
* **Evolutie:** Gaat naar een niet-egocentrische oriëntatie, met aandacht voor relaties tussen voorwerpen, ruimtelijke relaties, organisatie en planning. Voorbeelden zijn het plaatsen van een deksel op een pot of het vullen van een emmer met zand.
* **Constructief spel:** Spel met materialen zoals Lego bevordert het begrip van ruimtelijke richtingen en structuren. Kindermotieftekeningen en het motorisch hanteren van richtingen, zoals van boven-onder of schuine lijnen, zijn hierin belangrijk.
#### 3.2.6 Belang van spatialiteit
Spatialiteit is fundamenteel voor:
* **Leefwereld:** Navigeren en interageren in de fysieke omgeving.
* **Schoolse vaardigheden:**
* **Rekenen:** Begrip van begrippen als plaatsing, grootte, en ruimtelijke relaties.
* **Lezen:** Het gestructureerd weergeven van woorden en het begrijpen van zinsbouw.
* **Schrijven:** Het correct plaatsen van letters en woorden op papier, en het reguleren van druk en snelheid.
* **Beroepsleven:** Veel beroepen vereisen specifieke ruimtelijke vaardigheden.
### 3.3 Psychomotoriek en tijdsbeleving
Tijdsbeleving is een complex samenspel van psychomotorische processen en cognitieve functies, essentieel voor het begrijpen en hanteren van de wereld.
#### 3.3.1 Soorten tijd
Er zijn verschillende manieren om tijd te conceptualiseren en te ervaren:
* **Fysiologische tijd (interne tijd):** Gereguleerd door de interne biologische klok, inclusief hartslag, orgaanwerking en cyclische ritmes zoals het 24-uursritme en hormonenbalans.
* **Fysische tijd:** De objectieve, meetbare tijd die wordt ervaren en waarover men zich bewust wordt. Dit omvat tijdsbesef (duur, tempo) en subjectieve beleving (tijdgevoel). Het is een ervarings- en leerproces.
* **Milieutijd (sociale tijd):** De tijd zoals die wordt ingekleurd en ingevuld door levensfasen en sociale context (baby, peuter, kleuter, kind, puber, adolescent). Elke levensfase heeft een andere beleving van de milieutijd.
* **Cognitieve tijd:** Het intellectueel vatten en verwerken van tijd. Dit omvat de verwerking van sensorische informatie, het besef van tijd, planning, verwachtingen, gedachten over heden, verleden en toekomst, en het bepalen van het moment van handelen.
#### 3.3.2 Ontwikkeling van tijdsbegrippen en tijdsgevoel
De ontwikkeling van tijdsbeleving verloopt in verschillende stadia:
* **Tijdperceptie:** Begint al vroeg na de geboorte. Voor baby's is tijd sterk geladen met affect.
* **Tijdgevoel:** De subjectieve beleving van tijd (snelheid, kwaliteit) is nog niet benoembaar.
* **Tijdsbesef:** Wordt bewust, bespreekbaar en benoembaar naarmate kinderen ouder worden. Dit omvat *time awareness* en het *notion du temps*.
* **Tempo en ritme:** De ontwikkeling van tempo en ritme is cruciaal en wordt beïnvloed door auditieve, tactiele en visuele prikkels. Auditief-motorische functies, zoals ritmische bewegingsopbouw (kruipen, fietsen, springen), zijn hierin belangrijk.
* **Formele tijd benoemen:** Via taal wordt het leerproces van het benoemen van tijd (kalender, klok, getalbegrip) gestimuleerd. Dit is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een tijdas, die een functie van het werkgeheugen is.
* **Timing:** De ontwikkeling van timing is nodig voor het efficiënt uitvoeren van handelingen.
#### 3.3.3 Tijdspad van de ontwikkeling
* **Baby:** Puur tijdgevoel.
* **1,5 - 2,5 jaar:** Gericht op het hier en nu, het heden.
* **3 jaar:** Begrip van leeftijd en dagelijkse terugkerende activiteiten (bedtijd, schooltijd).
* **4 jaar:** Begrip van dagdelen, en een basisbesef van heden, verleden en toekomst (bv. 'nog 2 nachtjes slapen' voor overmorgen).
* **5 jaar:** Kan dagen van de week in volgorde benoemen, begrijpt concepten als meer/minder, ouder/jonger, korter/langer. Begrip van 'morgen', 'overmorgen', 'gisteren'.
* **6 jaar:** Vraagt naar leeftijd en slaaptijd.
* **7 jaar:** Kan kloklezen, begrijpt weken en maanden.
* **8 jaar:** Kan de datum en het jaartal benoemen en begrijpt het concept van tijdritme.
#### 3.3.4 Ritme
Ritme speelt een sleutelrol in de psychomotorische ontwikkeling en schoolse vaardigheden.
* **Auditief ritme:** Bijvoorbeeld het ritme van muziek of gesproken taal.
* **Tactiel ritme:** Bijvoorbeeld het ritme van aanrakingen.
* **Visueel ritme:** Bijvoorbeeld patronen of bewegingen volgen.
* **Auditief-motorische functie:** De koppeling van auditieve ritmes aan motorische reacties.
* **Ritmische bewegingsopbouw:** Essentieel voor de ontwikkeling van verschillende motorische vaardigheden.
#### 3.3.5 Belang van ritme voor schoolse vaardigheden
Een goed ontwikkeld ritmegevoel is cruciaal voor:
* **Lezen en schrijven:**
* Vloeiend en regelmatig schrift.
* Juiste intonatie bij lezen.
* Gestructureerde weergave van woorden bij spreken.
* **Motorische vaardigheden:** Zoals fietsen, waar een consistent ritme nodig is.
> **Tip:** De ontwikkeling van het lichaamsschema, ruimtelijke oriëntatie en tijdsbeleving zijn nauw met elkaar verweven. Een sterk fundament in deze gebieden is essentieel voor verdere cognitieve en schoolse ontwikkeling.
> **Tip:** Oefen met concrete voorbeelden van ruimte en tijd. Gebruik beeldmateriaal en praktische opdrachten om abstracte concepten tastbaar te maken.
> **Tip:** Let op de progressie van het kind; waar staat het nu in de ontwikkeling van ruimtelijke en temporele begrippen? Pas de oefeningen hierop aan.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Cognitie | Het geheel van centrale processen die betrokken zijn bij het opnemen en verwerken van informatie, inclusief vergelijken, in samenhang brengen met bestaande kennis, opslaan en oproepen van begrepen informatie. |
| Perceptie | Het proces waarbij prikkels worden omgezet in zinvolle informatie; een innerlijk organiserend proces om de omringende wereld te kennen, begrijpen en ordenen, wat aangeleerd wordt. |
| Zintuigen | Receptoren die prikkels uit de omgeving of het lichaam registreren. Dit omvat exteroreceptoren (bv. visus, gehoor), interoreceptoren (bv. pijn) en proprioreceptoren (bv. spieren, gewrichten). |
| Visuele perceptie | Het vermogen om visuele informatie te verwerken, inclusief visuele discriminatie (onderscheiden van details en kleine verschillen) en figuur-achtergrondwaarneming. |
| Vormconstante | Het vermogen om de vorm van een object als onveranderd waar te nemen, ongeacht de grootte, hoek of kleur. Dit draagt bij aan de herkenning van objecten in diverse omstandigheden. |
| Visuomotorische integratie | De koppeling tussen visuele informatie en motorische acties, essentieel voor hand-oogcoördinatie. Het omvat het sturen van de hand op basis van visuele input om specifieke taken uit te voeren. |
| Auditieve perceptie | Het proces van het waarnemen en interpreteren van geluiden. Dit omvat auditieve discriminatie (onderscheiden van klanken en woorden), auditief geheugen en de relatie tussen gehoor en spraak. |
| Lichaamsschema | De kennis, ervaringen en gedachten die iemand heeft over zijn eigen lichaam. Dit beïnvloedt hoe een kind beweegt en de ruimte kent, en vormt de basis voor ruimtelijke oriëntatie. |
| Lichaamsplan | Het georganiseerde totaal van alle sensorimotorische structuren dat het geautomatiseerde gedrag van een persoon bepaalt. Dit maakt automatische bewegingen en lichaamshoudingen mogelijk. |
| Lichaamsbesef | Het gnostische aspect van het lichaamsschema; de kennis van het eigen lichaam, de stand ervan in de ruimte, de relatieve plaats ten opzichte van omringende objecten, en de functies en bewegingen van lichaamsdelen. |
| Ruimtelijke oriëntatie | Het vermogen om de eigen positie en die van objecten in de ruimte te bepalen. Dit omvat het begrijpen van begrippen als boven-onder, voor-achter, links-rechts en de plaatsbepaling van objecten ten opzichte van zichzelf. |
| Ruimtelijke structuratie | Het vermogen om relaties, rotaties en transformaties in de ruimte te begrijpen en te hanteren. Dit omvat het ordenen en rangschikken van objecten en het waarnemen van vormen en structuren. |
| Psychomotoriek | De samenhang tussen psychische en motorische processen. Het verwijst naar de aansturing en regulatie van bewegingen in relatie tot cognitieve en emotionele processen. |
| Tijdsbeleving | De subjectieve ervaring en het begrip van tijd. Dit omvat het tijdsgevoel (hoe snel of langzaam tijd lijkt te gaan), tijdsperceptie (bewustzijn van duur en volgorde) en tijdsbesef (het intellectueel vatten van tijd). |
| Ritme | Een gestructureerde opeenvolging van gebeurtenissen, klanken of bewegingen. Auditief, tactiel en visueel ritme spelen een rol in de motorische en cognitieve ontwikkeling. |
| Lateralisatie | Het proces waarbij hersenfuncties zich specialiseren in één van de hersenhelften. Dit is met name relevant voor de ontwikkeling van links-rechts oriëntatie. |
| Sensorimotorische | Betrekking hebbend op zowel zintuiglijke waarneming als motorische activiteit; de integratie van deze twee systemen. |
| Proprioceptie | Het gevoel voor de positie en beweging van de eigen lichaamsdelen, afkomstig uit spieren, pezen en gewrichten. Het is essentieel voor het lichaamsschema en motorische controle. |
| Figuur-achtergrondwaarneming | Het vermogen om een specifiek object (figuur) te onderscheiden van de omringende visuele of auditieve prikkels (achtergrond). |
| Vormconstante | Het vermogen om de vorm van een object als onveranderd waar te nemen, ongeacht de grootte, hoek of kleur. Dit draagt bij aan de herkenning van objecten in diverse omstandigheden. |
| Objectconstante | Het vermogen om een object als hetzelfde te herkennen, ongeacht variaties in grootte, hoek, kleur of afstand. |
| Grootteconstante | Het vermogen om de ware grootte van een object in te schatten, ongeacht de afstand of andere omstandigheden die de waargenomen grootte beïnvloeden. |
| Richtingsconstante | Het vermogen om de richting van een object of beweging correct te interpreteren, zelfs wanneer de waarnemer zelf beweegt of de hoek verandert. |
| Hand-oog coördinatie | Het vermogen om visuele informatie te gebruiken om de bewegingen van de handen te begeleiden en te sturen, essentieel voor fijne motoriek en taken die precisie vereisen. |
| Auditief geheugen | Het vermogen om auditieve informatie, zoals klanken, woorden of melodieën, op te slaan en te herinneren. |
| Auditieve discriminatie | Het vermogen om onderscheid te maken tussen verschillende geluiden, klanken of spraakklanken, zoals hoog/laag, stil/luid, of het herkennen van verschillende woorden. |
| Lichaamsplan | Het georganiseerde totaal van alle sensorimotorische structuren dat het geautomatiseerde gedrag van een persoon bepaalt. Dit maakt automatische bewegingen en lichaamshoudingen mogelijk. |
| Lichaamsbesef | Het gnostische aspect van het lichaamsschema; de kennis van het eigen lichaam, de stand ervan in de ruimte, de relatieve plaats ten opzichte van omringende objecten, en de functies en bewegingen van lichaamsdelen. |
| Lichaamsidee | Het subjectieve oordeel en de affectieve beleving van het eigen lichaam, beïnvloed door omgeving, opvoeding, sociale interactie en persoonlijke ervaringen. |
| Tactiele integratie | Het vermogen om informatie afkomstig van het tastzintuig te verwerken en te integreren met andere zintuiglijke informatie, wat cruciaal is voor lichaamsbewustzijn en ruimtelijke perceptie. |
| Ruimtelijke structuratie | Het vermogen om relaties, rotaties en transformaties in de ruimte te begrijpen en te hanteren. Dit omvat het ordenen en rangschikken van objecten en het waarnemen van vormen en structuren. |
| Fysische ruimte | De werkelijke, driedimensionale ruimte waarin beweging en handelen plaatsvinden, gekenmerkt door vorm, afstand, richting en grootte. |
| Afgebeelde ruimte (2D) | De weergave van een driedimensionale ruimte op een tweedimensionaal vlak, zoals in foto's of tekeningen, waarbij diepte soms gesuggereerd wordt. |
| Cognitieve ruimte | Een abstracte ruimte die niet gebonden is aan fysieke dimensies en voornamelijk bestaat uit symbolen en hun relaties, zoals letters en cijfers. |
| Ruimtelijke oriëntatie | Het vermogen om de eigen positie en die van objecten in de ruimte te bepalen. Dit omvat het begrijpen van begrippen als boven-onder, voor-achter, links-rechts en de plaatsbepaling van objecten ten opzichte van zichzelf. |
| Perspectiefneming | Het vermogen om een situatie of object vanuit het gezichtspunt van een ander te bekijken, wat evolueert van een egocentrische kijk naar een meer coördinaat-gebaseerd referentiekader. |
| Constructieve praxis | Het vermogen om objecten en structuren te bouwen of te maken door middel van motorische vaardigheden en ruimtelijk inzicht, zoals met bouwblokken of Lego. |
| Tijdsgevoel | De subjectieve beleving van de snelheid of traagheid waarmee tijd verstrijkt; de kwalitatieve ervaring van tijd. |
| Tijdsperceptie | Het bewustzijn van de duur, volgorde en organisatie van gebeurtenissen in de tijd. |
| Milieutijd (Sociale tijd) | De tijdsindeling en -structuur die bepaald wordt door de sociale omgeving, zoals levensfasen, dagelijkse routines en culturele normen. |
| Cognitieve tijd | Het intellectuele proces van het vatten en verwerken van tijd, inclusief planning, verwachtingen, en het besef van heden, verleden en toekomst. |
| Tijdas | Een conceptuele constructie die opeenvolgende momenten in de tijd representeert, essentieel voor het geheugen en het begrijpen van chronologie. |
| Ritme | Een gestructureerde opeenvolging van gebeurtenissen, klanken of bewegingen. Auditief, tactiel en visueel ritme spelen een rol in de motorische en cognitieve ontwikkeling. |
| Auditief ritme | Het waarnemen en produceren van ritmische patronen in geluiden, zoals in muziek of spraak. |
| Tactiel ritme | Het waarnemen van ritmische patronen door middel van aanraking of druk. |
| Visueel ritme | Het waarnemen van ritmische patronen in visuele stimuli, zoals herhalende vormen of bewegingen. |