Les 7 Gastroenterologie.pptx
Summary
# Braken en gastro-oesofageale reflux
Dit onderwerp behandelt de verschillende oorzaken en presentaties van braken bij kinderen, variërend van pasgeborenen tot adolescenten, met specifieke aandacht voor gastro-oesofageale reflux (GER) en gastro-oesofageale refluxziekte (GERZ), inclusief de pathofysiologie, diagnostiek en behandeling.
## 1. Braken en gastro-oesofageale reflux
Braken is de geforceerde expulsie van maaginhoud, vaak gepaard gaand met misselijkheid en algeheel onwelzijn. Dit staat tegenover regurgitatie, wat het terugvloeien van voeding in de slokdarm is, soms tot in de mond.
### 1.1 Braken per leeftijdscategorie
#### 1.1.1 0-6 maanden
De meest frequente oorzaken van braken bij kinderen jonger dan zes maanden zijn:
* Gastro-oesofageale reflux (GER)
* Voedingsproblemen
* Pylorushypertrofie
* Intestinale obstructie
* Stofwisselingsziekten
* Shaken baby syndroom
* Infecties (zoals meningitis of urineweginfecties); op deze jonge leeftijd hoeft koorts niet altijd aanwezig te zijn, soms kan zelfs hypothermie optreden.
#### 1.1.2 6 maanden - adolescentie
Bij oudere kinderen en adolescenten zijn de meest frequente oorzaken van acuut braken:
* Gastro-enteritis
* Meningitis/urineweginfecties
* Intestinale obstructie (invaginatie, malrotatie)
* Appendicitis
* Pancreatitis/cholecystitis
* Coeliakie
* Diabetische keto-acidose
* Centrale tumoren
* Cyclisch braken
* Munchhausen by Proxy
* Intoxicaties
Bij oudere kinderen en adolescenten kunnen ook de volgende oorzaken relevant zijn:
* Maagzweer
* Zwangerschap
* Ovariumtorsie
* Cholecystitis
* Hepatitis A/B
* Boulemie/anorexie
#### 1.1.3 Aandachtspunten bij braken
Bij het beoordelen van braken zijn de volgende punten belangrijk:
* **Leeftijd van het kind:** Cruciaal voor het inschatten van de waarschijnlijkheid van bepaalde oorzaken.
* **Relatie met voeding:** Treedt het braken na de voeding op, of is er geen duidelijke associatie?
* **Algemene toestand van het kind:** Is het kind ziek, ziekte-inducerend? Zijn er andere symptomen zoals buikpijn, dehydratie, koorts?
* **Galbraken:** Dit kan wijzen op een hoge intestinale obstructie of pathologie.
* **Acuut of chronisch:** Is het braken plotseling ontstaan of al langer aanwezig?
* **Tijdstip:** Recurrent braken in de ochtend kan wijzen op verhoogde intracraniële druk.
* **Failure to thrive (FTT):** Gebrekkige gewichts- of groei-evolutie.
* **Abdominale distentie:** Opgezette buik.
* **Sociale status:** Kan in zeldzame gevallen wijzen op bijvoorbeeld intracraniële bloedingen bij shaken baby syndroom.
### 1.2 Gastro-oesofageale reflux (GER) en gastro-oesofageale refluxziekte (GERZ)
#### 1.2.1 Gastro-oesofageale reflux (GER)
GER is het terugstromen van maaginhoud naar de slokdarm, wat kan leiden tot regurgitatie. Bij gezonde zuigelingen is dit een benigne en normaal fysiologisch proces.
* **Frequentie:** Ongeveer 60% van de zuigelingen heeft op 3 maanden leeftijd minstens driemaal daags regurgitatie. Bij gezonde kinderen neemt dit in het eerste levensjaar geleidelijk af, waarbij 98% geen regurgitatie meer heeft op 12 maanden leeftijd.
* **Pathofysiologie:** Bij jonge kinderen is de onderste slokdarmsfincter (LOS) functioneel immatuur, wat leidt tot relaxatie en terugvloei. De lage pH in de slokdarm is minder dan 4% van de tijd over 24 uur aanwezig.
* **Zelflimiterend:** Het is een zelflimiterende aandoening die verdwijnt wanneer de cardia (LES) matureert, het kind meer rechtop gaat zitten en staan, en vaste voeding wordt geïntroduceerd. Slechts 2% persisteert na 18 maanden.
#### 1.2.2 Gastro-oesofageale refluxziekte (GERZ)
GERZ ontstaat wanneer het terugstromen van maaginhoud onaangename symptomen en/of complicaties veroorzaakt.
* **Symptomen en complicaties:**
* Prikkelbaarheid
* Voedselweigering
* Failure to thrive (FTT)
* Oesofagitis (met pijn, hematemesis, anemie)
* Respiratoire symptomen (hoest, stridor, wheezing)
* Apneu bij prematuren
* ALTE (Apparent Life-Threatening Event) / wiegendood (zeer zelden)
#### 1.2.3 Hoger risico op GERZ
Bepaalde aandoeningen verhogen het risico op GERZ:
* Neurologische aandoeningen (cerebral palsy, syndroom van Down)
* Slokdarmafwijkingen (slokdarmatresie)
* Congenitale hernia diafragmatica
* Chronische longaandoeningen (cystic fibrosis)
* Prematuriteit (bronchopulmonaire dysplasie)
* Obesitas
#### 1.2.4 Diagnostiek
* **GER:** Dit is een klinische diagnose op basis van anamnese, lichamelijk onderzoek en het uitsluiten van alarmsignalen. Er zijn geen onderzoeken nodig.
* **GERZ:**
* **pH-metrie:** Gouden standaard voor het meten van de frequentie en duur van zuur in de slokdarm. Impedantiemetrie kan nodig zijn voor niet-zure reflux.
* **Oesofago-gastroscopie met biopsie:** Kan oesofagitis aantonen en andere oorzaken uitsluiten.
* Soms is heelkunde noodzakelijk.
#### 1.2.5 Behandeling van GER
* **Educatie en begeleiding van ouders:** Uitleggen dat GER goedaardig is, geen effect heeft op de groei en spontaan verdwijnt.
* **Algemeen advies:**
* Frequenter voeden met kleinere volumes.
* Kind rechtop houden na voeding.
* Stimuleren van boertjes.
* Bedje op 45° verhoging (hoofdeinde).
* **Aanpassen van voeding:**
* Anti-regurgitatie (AR) melk: zorgt voor een afname van regurgitatie-episoden, maar geen meetbare afname van reflux-episoden.
#### 1.2.6 Behandeling van GERZ
* **Maagzuurproductie afremmen:**
* Protonpompinhibitoren (PPIs, bijvoorbeeld omeprazol). **Cave:** bijwerkingen zoals impact op darmmicrobioom en verhoogd risico op infecties.
* **Heelkunde:** Nissen fundoplicatie is een optie indien medicamenteuze therapie niet effectief is, met name bij kinderen met neurologische aandoeningen.
### 1.3 Pylorushypertrofie
Dit is een hypertrofie van de musculatuur van de pylorus, wat leidt tot obstructie van de maaguitgang.
* **Epidemiologie:** Komt voor bij 1 tot 3 per 1000 geboortes. Het is een multifactoriële aandoening met een risico op eerstgeborenen (ongeveer 30%), positieve familiale voorgeschiedenis (vooral materneel), en gebruik van macroliden in de eerste twee levensweken. Het komt vaker voor bij mannen dan bij vrouwen (4:1).
* **Presentatie:** Na een vrij interval (2e-7e week) begint de zuigeling gretig te drinken, maar braakt postprandiaal. Dit braken neemt toe in frequentie en wordt explosief (projectielbraken) zonder gal. Het kind blijft hongerig na het braken, wat kan leiden tot failure to thrive (FTT) en dehydratie als het niet tijdig gediagnosticeerd wordt.
* **Kliniek:**
* Palpabele ‘olijfachtige’ structuur in de rechterbovenbuik (minder frequent te voelen door vroege diagnose).
* Peristaltische golven zichtbaar van links naar rechts over de buik, voorafgaand aan het braken.
* Tekenen van dehydratie.
* **Diagnose:**
* Typische anamnese en klinische bevindingen.
* **Biochemie:** Typisch hypochloremische, hypokaliëmische metabole alkalose.
* **Echografie:** Toont verdikking en verlenging van de pylorusspier (lengte >20 mm en dikte >15 mm zijn suggestief).
* **Behandeling:** Chirurgie (pyloromyotomie), waarbij de musculatuur wordt gekliefd. Vóór de ingreep moeten vocht- en elektrolytstoornissen gecorrigeerd worden. Voeding kan 12 uur postoperatief gestart worden; het kind kan meestal na 24 uur naar huis. Er is geen recidief.
### 1.4 De "1's" van Pylorushypertrofie
Ter herinnering:
* **1**e geborene
* **1**e keer braken: na de voeding
* **1**e episode van braken rond de leeftijd van **1** maand
* Eerst correctie van elektrolytstoornissen, dan heelkunde.
### 1.5 Invaginatie
Invaginatie is de prolaps van een proximaal darmsegment in een distaal segment, meestal thv de ileocaecale overgang. Dit kan leiden tot uitgebreide darmnecrose, perforatie en shock, en is een oorzaak van darmobstructie bij zuigelingen. Het is een urgentie die niet gemist mag worden.
* **Epidemiologie:** Piekincidentie tussen 6 en 12 maanden (variërend van 3 tot 36 maanden). Er is een associatie met virale infecties (zoals luchtweginfecties, otitis media, griepaal symptoom) en mogelijk met rotavirusvaccinatie. Bij oudere kinderen kan er een predispositie zijn door poliepen, lymfomen, neurofibromen, hematomen bij Henoch-Schönlein of harde stoelgang bij cystische fibrose.
* **Presentatie:** Acuut optredende, ernstige paroxysmale koliekachtige pijn bij een voordien gezond kind. Het kind weent ontroostbaar, trekt de beentjes op en wordt bleek tijdens de pijnaanvallen. De aanvallen duren 1-5 minuten, nemen in ernst af en worden afgewisseld met periodes van rust. De aanvallen worden frequenter en ernstiger. Tussendoor kan het kind normaal gedrag vertonen.
* **Cave misdiagnose:** Kan verward worden met gastro-enteritis.
* Voedselweigering en braken (met gal bij langdurige obstructie).
* Bloed en mucus in de ontlasting (aspect van "bessengelei").
* Lethargie, opgezette buik, dehydratie en shock bij late diagnose.
* **Kliniek:** Typisch beeld met koliekpijn, bleekheid, opgetrokken benen. Palpatie van een worstvormige massa in de rechteronderbuik (ongeveer 15% van de gevallen). Rectaal toucher kan bloed tonen.
* **Biochemie:** Niet conclusief, tenzij er sprake is van ischemie of necrose.
* **RX abdomen:** Niet sensitief of specifiek; kan abnormale gasdistributie tonen.
* **Echografie:** Gouden standaard; toont de "bull's eye" of "coiled spring" aspect. Doppler kan ischemie aantonen. Bij oudere kinderen wordt gezocht naar een pathologische 'lead point'.
* **Therapie:**
* **Niet-operatieve reductie:** Bij hemodynamisch stabiele patiënten zonder perforatie, door middel van een wateroplosbaar contrastenema of luchtinsufflatie. Succesrate is ongeveer 75%.
* **Chirurgie:** Bij mislukte reductie, perforatie, peritonitis, shock of recidief.
### 1.6 Divertikel van Meckel
Een divertikel van Meckel is een embryonaal overblijfsel van de dooierzak, dat ectopisch maag- of pancreasweefsel kan bevatten. Meestal asymptomatisch, maar kan zich presenteren met rectaal bloedverlies, invaginatie, volvulus of diverticulitis. De klassieke presentatie is rectaal bloedverlies rond 2 jaar, vaker bij mannen (2:1).
* **Diagnose:** Technetium scan (positief bij aanwezigheid van ectopisch maagslijmvlies).
* **Therapie:** Chirurgische resectie.
### 1.7 Malrotatie
Malrotatie ontstaat door een onvolledige rotatie of fixatie van het duodenum.
* **Epidemiologie:** 1 op 6000 geboortes. Vaak geassocieerd met andere afwijkingen (intestinale atresie, cardiale afwijkingen, trisomie 21).
* **Symptomatologie:** Hoge darmobstructie, galbraken (50% in de eerste maand, ~90% in het eerste levensjaar), abdominale pijn, distentie. Volvulus kan op elke leeftijd optreden en leiden tot ischemie en obstructie. Snellere achteruitgang is mogelijk.
* **Therapie:** Urgentie chirurgie.
### 1.8 Chronische (recurrentie) buikpijn
* **Definitie:** Minimaal 1 episode per maand gedurende 3 opeenvolgende maanden, met invloed op het dagelijks functioneren. Komt voor bij ongeveer 10% van de schoolkinderen tussen 7-12 jaar. Minder dan 10% heeft een organische oorzaak; de meerderheid is functioneel.
* **Functionele buikpijn:** Pijn zonder evidentie voor organische oorzaak. Matige pijn, niet noodzakelijk geassocieerd met voeding of defecatie, met pijnvrije intervallen. Dit is niet noodzakelijk psychogeen, maar kan geassocieerd zijn met stress of angst.
* **Organische buikpijn:** Gelokaliseerde pijn, nachtelijke epigastrische pijn (ulcus), verband met defecatie (colonpathologie), braken (malrotatie), diarree (inflammatoir darmlijden), bloed in ontlasting (colitis), lage rugpijn/dysurie (urinewegen), na melkinname (lactose-intolerantie), verband met menses.
* **Diagnostiek en behandeling:** Uitsluiten van organische oorzaken door anamnese en lichamelijk onderzoek. Behandeling is afhankelijk van de oorzaak: begeleiding bij functionele pijn, causale behandeling bij organische oorzaken.
### 1.9 Gastro-enteritis
* **Definitie:** Acuut beginnende toename in frequentie van defecatie (>3/24 uur) en/of afname in consistentie van de feces (los/vloeibaar), eventueel met koorts, braken en nausea. Bij zuigelingen is afname in consistentie belangrijker dan toename in frequentie. Acute diarree duurt minder dan 7 dagen, maar niet langer dan 14 dagen.
* **Oorzaken:** Meestal viraal (rotavirus, norovirus, adenovirus), bacterieel (Campylobacter, Salmonella, Shigella, E. coli) of protozoa.
* **Aanpak:** Meestal mild en zelflimiterend. Stoelgangonderzoek is niet routinematig zinvol, tenzij bij bloederige diarree, hoge koorts of ernstig ziek kind. Preventie door handhygiëne en vaccinatie (rotavirus).
* **Risico op dehydratie:** Jonge kinderen hebben een groter risico door hogere metabolisatiesnelheid, grotere vochtbehoeften, groter verlies via huid, immature tubulaire functie en afhankelijkheid van derden.
* **Evaluatie van dehydratie:** Gebaseerd op gewichtsverlies, klinische beoordeling (tranen, ogen, slijmvliezen, huidturgor, vitale parameters, diurese) en de klinische dehydratiescore (CDS).
* **Elektrolytafwijkingen:** Isotoon, hypertoon of hypotoon, met verschillende risico's op complicaties.
* **Indicaties consultatie arts/opname:** Afhankelijk van de leeftijd, frequentie van braken/diarree, aanwezigheid van dehydratiesymptomen, koorts, bloed in stoelgang en algemene toestand.
* **Behandeling:**
* **Orale rehydratie (ORS):** Voorkeur bij dreigende of milde dehydratie. Snel (<6-8 uur) en in kleine hoeveelheden aanbieden. Aanvulling van verliezen (10 ml/kg per diarree-episode, 2 ml/kg per braak-episode).
* **Intraveneuze rehydratie:** Bij falen van orale rehydratie, intolerantie, geen verbetering, abdominale pathologie, shock of veranderd bewustzijn.
* **Voeding:** Borstvoeding voortzetten. Gewone (kunst)voeding hervatten zodra gerehydreerd. Geen routinematig gebruik van lactose-arme voeding of vetbeperking.
* **Antibiotica:** Enkel bij bacteriële gastro-enteritis (toxisch ziek kind, sepsis, immuungecompromitteerd, ondervoed).
* **Add-on therapie:** Anti-emetica en anti-diarreïca worden afgeraden bij kinderen. Probiotica kunnen de duur van symptomen verkorten.
### 1.10 Malabsorptie
Malabsorptie manifesteert zich als abnormale ontlasting (dun, grote hoeveelheden), failure to thrive, groeiachterstand en nutritionele deficiënties. Het kan congenitaal of verworven zijn.
#### 1.10.1 Coeliakie
Gluten-sensitieve enteropathie, een T-cel gemedieerde inflammatoire aandoening van de proximale dunne darm, gekenmerkt door villusatrofie.
* **Epidemiologie:** Genetische voorbeschiktheid (HLA-DQ2/DQ8). Verhoogde incidentie bij diabetes type 1, auto-immune ziekten, IgA-deficiëntie, syndroom van Down.
* **Presentatie:** Klassiek: abnormale ontlasting (diarree, grote hoeveelheden), anorexie, prikkelbaarheid, opgezette buik, verlies van spiermassa, FTT rond 8-24 maanden. Oudere kinderen: groeiachterstand, vertraagde puberteit, minimale GI-symptomen, extra-intestinale symptomen (anemie, dermatitis herpetiformis, leverproblemen, neurologische symptomen).
* **Diagnose:** Serologie (kwantitatieve IgA tissue transglutaminase antistoffen - anti-tTG) en IgA-spiegel. Jejunal biopsie met histologisch onderzoek (villusatrofie, cryptenhyperplasie, toegenomen intra-epitheliale lymfocyten - Marsh staging) is de gouden standaard.
* **Therapie:** Levenslang strikt glutenvrij dieet.
#### 1.10.2 Koemelkeiwitallergie (KMEA)
Een abnormale immunologische reactie tegen koemelkeiwit.
* **IgE-gemedieerd:** Onmiddellijke symptomen na inname (minuten tot 2 uur) zoals anafylaxie, cutane, gastro-intestinale of respiratoire reacties.
* **Niet-IgE gemedieerd:** Symptomen treden later op (2-72 uur na inname) met gastro-intestinale en cutane verschijnselen. Dit kan leiden tot proctocolitis (bloederige, slijmerige ontlasting), enteropathie (langdurige diarree, malabsorptie, FTT) of enterocolitis (acuut met braken, bleekheid, lethargie, of chronisch met diarree, braken, FTT).
* **Symptomen:** Zeer variabel ("kameleon-achtig"): gastro-intestinale klachten, huidklachten, respiratoire klachten, algemene klachten (huilen, slaapproblemen, FTT). Kan optreden bij zowel kunstvoeding als borstvoeding (moeder die koemelk consumeert).
* IgE-gemedieerd: klinisch beeld + specifieke IgE-testen (huidpriktest, orale provocatietest).
* Niet-IgE gemedieerd: klinisch beeld + eliminatiedieet (min. 2-4 weken) gevolgd door een provocatie.
* **Therapie:** Strikt eliminatiedieet. Eerste keuze is voeding op basis van extensief gehydrolyseerd koemelkeiwit. Indien geen verbetering, voeding op basis van aminozuren. Borstvoeding kan voortgezet worden mits de moeder een koemelkvrij dieet volgt.
* **Preventie:** Exclusieve borstvoeding gedurende 4-6 maanden en eventueel gebruik van sterk gehydrolyseerde formules bij kinderen met familiale belasting of bewezen atopie.
#### 1.10.3 Lactose-intolerantie
Onvoldoende vertering van lactose door lactasedeficiëntie.
* **Epidemiologie:** 70% van de wereldbevolking, vaker bij Aziatische en Afrikaanse populaties.
* **Symptomen:** Abdominale pijn, flatulentie, diarree, nausea, borborygmi, braken.
* **Primaire lactasedeficiëntie:** Congenitaal of verworven (bij oudere kinderen en volwassenen door verminderde lactaseproductie).
* **Secundaire lactasedeficiëntie:** Na enteritis (bv. door rotavirus). Vaak tijdelijk en kan behandeld worden met een lactosebeperkt dieet gedurende 14 dagen.
#### 1.10.4 Peuterdiarree
De meest voorkomende oorzaak van chronische diarree bij kleuters (1-4 jaar). Kenmerkend is een normaal gezond kind zonder FTT, met wisselende stoelgang (normaal afgewisseld met losse ontlasting) en onverteerd voedsel in de ontlasting. Dit wordt vaak veroorzaakt door een disbalans in de voeding ("vier V's"): te veel vocht (vooral vruchtensappen zoals appelsap), te weinig vet, en te weinig vezels. De snelle darmpassage voorkomt adequate vertering.
* **Therapie:** Educatie van de ouders dat het benigne is. Geen dieet, maar juist toevoegen van vet en vezels om de transit te vertragen. Beperken van vruchtensappen en frisdranken. Kinderen groeien er meestal overheen tegen de leeftijd van 5 jaar.
### 1.11 Inflammatoir darmlijden (IBD)
Twee aandoeningen: Ziekte van Crohn (MC) en Colitis ulcerosa (CU). Chronische inflammatie van het maag-darmkanaal.
* **Crohn:** Transmuraal proces, kan alle darmsegmenten aantasten, vooral distaal ileum en proximaal colon.
* **Colitis ulcerosa:** Oppervlakkige inflammatie van het colon, beginnend in het rectum.
* **Epidemiologie:** Bimodale piekleeftijden (15-25 jaar en 50-80 jaar). De gemiddelde leeftijd van diagnose bij kinderen is 12.5 jaar, met een stijgend aantal diagnoses bij jongere kinderen (<10 jaar).
* **Oorzaak:** Multifactorieel (genetische predispositie, omgevingsfactoren, verstoorde immuunregulatie). Kinderen met IBD presenteren anders dan volwassenen, met uitgebreidere aantasting bij diagnose.
* **IBD bij jonge kinderen (<5 jaar):** Kan lijken op primaire immuundeficiënties.
* **Presentatie:**
* **Crohn:** Meer buikpijn, diarree, rectaal bloedverlies, fecale incontinentie, abdominale massa's, gewichtsverlies, groeiachterstand, moeheid, aften in de mond, perianale ziekte (fissuren, fistels).
* **Colitis ulcerosa:** Meer diarree, rectaal bloedverlies, fecale incontinentie, moeheid.
* **Extra-intestinale symptomen:** Artritis, uveïtis, erythema nodosum kunnen optreden vóór de abdominale klachten.
* Anamnese en lichamelijk onderzoek (incl. perianale inspectie).
* **Biochemie:** Ijzergebreksanemie, verhoogde sedimentatie en CRP, laag albumine, verhoogd fecaal calprotectine (marker voor darminflammatie).
* **Endoscopie met biopsie:** Gouden standaard met typische bevindingen voor MC en CU.
* **MRI:** Kan verdikte darmwand, stenose, strictuur, abces aantonen.
* **Ziekte van Crohn:** Polymeer dieet (eerste presentatie), steroïden, immuunmodulerende medicatie (azathioprine, methotrexaat), anti-TNF-α. Chirurgie bij complicaties.
* **Colitis ulcerosa:** Aminosalicylaten (mesalazine) bij milde aantasting, steroïden, immuunmodulerende medicatie. Chirurgie (colectomie) bij falen van medicatie of complicaties.
* **Prognose:** Hoge kans op recidief, bijwerkingen van medicatie, vertraagde puberteit, osteopenie/osteoporose. Risico op colorectale kanker bij CU met pancolitis.
### 1.12 Constipatie
Constipatie is de vertraagde, harde en pijnlijke passage van stoelgang.
* **Normale stoelgang:** Meconiumpassage binnen 24 uur bij pasgeborenen. Frequentie varieert sterk; bij zuigelingen 1-10x/dag, vanaf 1 jaar 1-2x/dag, later ca. 1x/dag. Borstvoeding geeft grotere spreiding.
* **Bij zuigelingen:** Nagaan eerste ontlasting, groeicurve, ontwikkeling, braken, pijn. Zorgvuldig lichamelijk onderzoek (perianale fistel). Mogelijke oorzaken: ziekte van Hirschsprung, hypothyreoïdie, hypercalciëmie, anorectale malformaties.
* **Bij oudere kinderen:** Frequent probleem, zelden organische oorzaken. Vaak functioneel door ophoudingsgedrag, anale fissuren, overdreven zindelijkheidstraining, slechte hygiëne op school.
* **Verwikkeling:** Overloopdiarree (zachte ontlasting die langs de harde stoelgangsmuur lekt).
* **Behandeling:** Desimpactie (lavement/PEG), laxering (osmotische laxeermiddelen), aanpassen voedingsgewoonten (voldoende vocht en vezels), "toilettraining" (na hoofdmaaltijd naar het toilet gaan).
### 1.13 Ziekte van Hirschsprung
Congenitale afwezigheid van ganglioncellen in de darmwand, wat leidt tot inadequate relaxatie en obstructie distaal in het rectum.
* **Epidemiologie:** 1 op 5000 geboortes, vaker bij jongens (4:1). 20% heeft geassocieerde anomalieën (urogenitaal, cardiovasculair, gastro-intestinaal, trisomie 21).
* **Symptomatologie:**
* **Neonatale intestinale obstructie:** Geen meconiumpassage in eerste 24 uur, voedingsintolerantie, opgezette buik, galbraken. Cave: enterocolitis (clostridium difficile).
* **Oudere kinderen:** Chronische constipatie (ondanks therapie), opgezette buik, FTT met groeiachterstand. Complicaties: toxisch megacolon, spontane perforatie.
* **Anamnese/KO:** Rectaal toucher kan een lege ampulla tonen en/of een plotselinge explosieve evacuatie van dunne ontlasting en flatus ("gush sign").
* **Zuigbiopsie:** Gouden standaard (afwezigheid van ganglioncellen).
* **Contrast enema:** Toont de transitiezone tussen het aganglionaire en normale segment.
* **Therapie:** Chirurgie (resectie van het aganglionaire segment). Bij enterocolitis of lang segment: initiële colostomie gevolgd door transanale endorectale pull-through procedure.
* **Prognose:** Meestal normale darmfunctie, maar recidiverende constipatie en fecale incontinentie kunnen voorkomen.
### 1.14 Leverpathologie (verlengde icterus bij pasgeborenen)
* **Verlengde icterus (> 2 weken):** Indien geconjugeerd bilirubine verhoogd is, is er sprake van leverlijden. Kenmerken: bleke ontlasting, donkere urine, bloedingsneiging, FTT. Vroege diagnose is cruciaal.
* **Oorzaken (geconjugeerd):**
* **Obstructie galwegen:** Biliaire atresie (extra- of intrahepatisch, choledochuscyste).
* **Neonatale hepatitis:** Congenitale infecties (CMV, rubella, toxoplasmose), aangeboren stofwisselingsziekten (α1-antitrypsinedeficiëntie, galactosemie, CF), intrahepatische galweghypoplasie (bv. syndroom van Alagille).
* **Extra-hepatische galwegatresie:** Progressief proces, belangrijkste oorzaak van leverfalen en noodzaak tot levertransplantatie.
* **Diagnose:** Kliniek, verhoogd geconjugeerd bilirubine, IDA scan, echografie, leverbiopsie.
* **Therapie:** Vroege diagnose en hepatoportoenterostomie (Kasai operatie) voor 2 maanden. Levertransplantatie bij late diagnose. Prognose Kasai: 90% heeft galdrainage, maar 1/3 ontwikkelt ernstige leverschade.
* **Intra-hepatische galwegatresie:** Vaak syndromaal (bv. syndroom van Alagille), met variabele prognose.
#### 1.14.1 Virale hepatitis
* **Symptomen:** Nausea, braken, buikpijn, icterus (kan afwezig zijn). Klinisch: hepatomegalie, splenomegalie. Labo: gestegen transaminasen.
* **Hepatitis A (HAV):** Feco-oraal, mild bij kinderen, uitzonderlijk fulminant. Geen chronisch leverlijden of dragerschap. Diagnose: serologie (Hep A IgM/IgG), PCR. Therapie: preventie (vaccinatie).
* **Hepatitis B (HBV):** Besmetting via perinatale transmissie, bloedcontact, seksueel. 1-2% fulminant, 5-10% chronische dragers. Diagnose: serologie (anti-HBc IgM, HBsAg). Therapie: geen bij acute infectie. Preventie bij neonaat met vaccinatie + HBIG. Chronische hepatitis B kan leiden tot levercirrose en leverkanker.
---
Dit onderwerp behandelt braken en gastro-oesofageale reflux (GER) bij kinderen, met specifieke aandacht voor de pathofysiologie, diagnostiek en behandeling van gastro-oesofageale refluxziekte (GERZ).
## 1. Braken
Braken (emesis) is de geforceerde uitstoot van maaginhoud, vaak gepaard gaand met een algemeen ziek gevoel, misselijkheid en kokhalzen. Dit staat in contrast met regurgitatie, wat een passieve terugvloei van voedsel in de slokdarm is, mogelijk tot in het mondje, en vaak geassocieerd wordt met gastro-oesofageale reflux.
### 1.1 Oorzaken van braken per leeftijdscategorie
* Infecties (meningitis, urineweginfectie)
* Acute gastro-enteritis
* Meningitis/urineweginfectie
* Intoxicatie
### 1.2 Aandachtspunten bij braken
Bij oudere kinderen is acute gastro-enteritis de meest frequente oorzaak van braken. Belangrijke aandachtspunten zijn:
* **Leeftijd:** Cruciaal voor het differentiëren van oorzaken.
* **Relatie met voeding:** Braken direct na de voeding kan wijzen op reflux of obstructie.
* **Algemene toestand:** Dehydratie, buikpijn, koorts.
* **Galbraken:** Duiding op een hoge intestinale obstructie.
* **Acuut/chronisch:** Hoe lang bestaan de symptomen al?
* **Recurrent/tijdstip:** Braken in de ochtend kan wijzen op verhoogde intracraniële druk.
* **Failure to thrive (FTT):** Problemen met groei en gewicht.
* **Abdominale distentie:** Opgeblazen buik.
* **Sociale status:** Kan relevant zijn bij vermoedens van mishandeling (bv. shaken baby syndroom).
## 2. Gastro-oesofageale reflux (GER)
GER is het terugstromen van maaginhoud naar de slokdarm, wat kan leiden tot regurgitatie.
### 2.1 Fysiologie en prevalentie
* **Benigne en fysiologisch:** Bij gezonde zuigelingen, kinderen en volwassenen.
* **Regurgitatie:** Bij 60% van de zuigelingen op 3 maanden minstens 3 keer per dag.
* **Normaliter zelflimiterend:** Verdrijft spontaan in de loop van het eerste levensjaar door maturiatie van de onderste sluitspier van de slokdarm (LES), rechtop zitten/staan, en de introductie van vaste voeding.
* **Prognose:** Slechts 2% persisteert na 18 maanden.
### 2.2 Pathofysiologie
* **Functionele immaturiteit van de LES:** Leidt tot onvoldoende sluiting en terugvloei.
* **Lage pH in de slokdarm:** Gedurende minder dan 4% van de tijd over 24 uur bij gezonde kinderen.
### 2.3 GER versus Gastro-oesofageale refluxziekte (GERZ)
* **GER:** Louter het terugvloeien van maaginhoud.
* **GERZ:** Terugvloei gepaard gaand met onaangename symptomen en/of complicaties, zoals:
* Voedselweigering, pijn, hematemesis, anemie
* Apneu bij prematuur geboren kinderen
* Acute levensbedreigende episode (ALTE) / wiegendood (zeer zelden, maar ernstig)
### 2.4 Risicofactoren voor GERZ
* Neurologische aandoeningen (cerebrale parese, Down syndroom)
* Chronische longaandoeningen (bv. Cystic Fibrosis)
* Prematuriteit (bronchopulmonale dysplasie)
### 2.5 Diagnostiek
* **GER:** Klinische diagnose op basis van anamnese, lichamelijk onderzoek en het uitsluiten van alarmsignalen. Geen aanvullende onderzoeken nodig.
* **pH-metrie:** Gouden standaard voor het objectiveren van zuurreflectaties (frequentie en duur). Impedantiemetrie kan niet-zure reflux detecteren.
### 2.6 Behandeling
#### 2.6.1 GER
* **Educatie en geruststelling van de ouders:** Het belang van een goedaardig, zelflimiterend proces benadrukken.
* **Non-medicamenteus advies:**
* Frequentere voedingen met kleinere volumes.
* Kind rechtop laten zitten/houden na de voeding.
* Stimuleren van boeren.
* Bedje 45° omhoog (hoofdeinde).
* **Aanpassing van de voeding:** Gebruik van anti-reflux (AR) melk (ingedikte voeding) kan regurgitatie verminderen.
#### 2.6.2 GERZ
* **Medicamenteus:**
* Maagzuurproductie remmen met protonpompinhibitoren (PPI's zoals omeprazol). Cave: bijwerkingen zoals impact op het darmmicrobioom en verhoogd risico op infecties.
* **Chirurgisch:** Nissen fundoplicatie, zelden nodig en meestal bij kinderen met neurologische aandoeningen.
## 3. Pylorushypertrofie
Hypertrofie van de musculatuur van de pylorus, wat leidt tot obstructie van de maaguitgang.
### 3.1 Epidemiologie en etiologie
* **Frequentie:** 1-3 per 1000 geboortes.
* **Oorzaak:** Onbekend, vermoedelijk multifactorieel.
* **Risicofactoren:** Eerstgeborenen, positieve familiale voorgeschiedenis (met name maternaal), mannelijk geslacht (M/V 4:1), gebruik van macroliden in de eerste twee levensweken.
### 3.2 Presentatie
* **Na een vrij interval (2e-7e week):** Zuigeling drinkt gretig, maar begint postprandiaal te braken.
* **Projectielbraken:** Begint als gewoon braken en neemt toe in frequentie en kracht naarmate de hypertrofie toeneemt. Er is geen gal aanwezig in het braaksel.
* **Hongerig:** Het kind blijft gretig drinken ondanks het braken, wat kan leiden tot failure to thrive (FTT) en dehydratie indien niet tijdig gediagnosticeerd.
### 3.3 Kliniek
* **Palpabele 'olijfachtige' structuur:** In de rechter bovenbuik (pylorus). Dit is tegenwoordig minder vaak voelbaar door eerdere diagnostiek.
* **Peristaltische golven:** Zichtbaar over de buik van links naar rechts vóór het braken.
* **Dehydratie:** Symptoom van een vertraagde diagnose.
### 3.4 Diagnose
* **Anamnese en klinische bevindingen:** Typisch beeld van projectielbraken.
* **Biochemie:** Kenmerkende hypochloremische, hypokaliëmische metabole alkalose.
* **Echografie:** Bevestigt de diagnose door meting van de dikte en lengte van de pylorus (pylorus længte > 20 mm en dikte > 15 mm is suggestief).
### 3.5 Behandeling
* **Chirurgische pyloromyotomie:** Alleen de gespierde laag van de pylorus wordt ingekliefd.
* **Vooraf:** Correctie van vocht- en elektrolytstoornissen.
* **Postoperatief:** Voeding kan na 12 uur gestart worden; ontslag meestal na 24 uur. Geen recidieven.
### 3.6 De '1's' van Pylorushypertrofie
* **1ste** geborene
* **1ste** keer braken: na de voeding
* **1ste** episode van braken rond de leeftijd van 1 maand
* Eerst correctie elektrolytstoornissen, dan chirurgie.
## 4. Huilbaby
Wenen is een normaal biologisch gedrag en een communicatiemiddel voor baby's. Een 'huilbaby' wordt gedefinieerd volgens de 3-3-3 regel: meer dan 3 uur per dag, meer dan 3 dagen per week, gedurende meer dan 3 weken. Hoewel de meeste huilbaby's gezond zijn en het zelflimiterend is (95%), is er een verhoogd risico op ouderlijke stress, sociaal isolement en kindermishandeling. GERZ wordt vaak ten onrechte als oorzaak aangewezen, wat leidt tot overdiagnose en overmedicatie met PPI's.
## 5. Buikpijn
Buikpijn is een veelvoorkomende klacht bij kinderen, waarbij onderscheid gemaakt moet worden tussen acute en chronische/recidiverende buikpijn.
### 5.1 Acute buikpijn
Kan veroorzaakt worden door chirurgische (bv. appendicitis, invaginatie) of niet-chirurgische (bv. gastro-enteritis, constipatie) oorzaken, evenals extra-abdominale oorzaken (bv. pneumonie).
#### 5.1.1 Acute appendicitis
* **Klassieke triade:** Weinig koorts, sporadisch braken/anorexie, abdominale pijn (initieel centraal, migreert naar rechter fossa, verergert bij beweging).
* **Diagnose:** Klinisch, aangevuld met echografie. Pediatrische Appendicitis Score (PAS) kan helpen.
* **Therapie:** Appendectomie (laparotomie of laparoscopie).
#### 5.1.2 Invaginatie
* **Definitie:** Prolaps van een proximaal darmsegment in een distaal segment, vaak ter hoogte van de ileocaecale overgang. Een urgentie die niet gemist mag worden.
* **Presentatie:** Acute, hevige, paroxismale koliekachtige pijn, ontroostbaar wenen, optrekken van de benen, bleekheid, afgewisseld met periodes van rust. Later galbraken en bloed en slijm in de ontlasting ('bessengelei').
* **Diagnose:** Klinisch beeld, palpabele worstvormige massa, en echografie (100% sensitief).
* **Therapie:** Niet-operatieve reductie (contrastenema of luchtinsufflatie) of chirurgie bij falen, perforatie, shock of recidief.
#### 5.1.3 Divertikel van Meckel
* **Oorzaak:** Embryonaal overblijfsel van de dooierzak, vaak asymptomatisch, maar kan bloedingen, obstructie of diverticulitis veroorzaken.
* **Diagnose:** Technetium scan.
#### 5.1.4 Malrotatie
* **Oorzaak:** Onvolledige rotatie of fixatie van het duodenum, leidend tot hoge darmobstructie en/of volvulus.
* **Presentatie:** Galbraken, abdominale pijn en distentie.
* **Therapie:** Urgente chirurgie.
### 5.2 Chronische (recidiverende) buikpijn
Gedefinieerd als minstens 1 episode per maand gedurende 3 opeenvolgende maanden, met impact op het dagelijks functioneren. Bij kinderen is minder dan 10% van de chronische buikpijn gerelateerd aan een organische oorzaak; het merendeel is functioneel.
* **Functionele buikpijn:** Geen evidente organische oorzaak. Pijn is matig, niet altijd geassocieerd met voeding of defecatie, met pijnvrije intervallen. Kan gerelateerd zijn aan stress of angst.
* **Organische buikpijn:** Kenmerken zoals gelokaliseerde pijn, nachtelijke pijn (ulcus), verband met defecatie, braken, diarree, bloed in ontlasting, of pijn bij bepaalde bewegingen.
## 6. Diarree
Diarree wordt gedefinieerd als een toename in frequentie (> 3x/24u) en/of afname in consistentie van de faeces (< 7 dagen).
### 6.1 Acute gastro-enteritis
* **Oorzaken:** Meestal viraal (Rotavirus, Norovirus), minder vaak bacterieel (Campylobacter, Salmonella, Shigella).
* **Aanpak:** Supportive zorg, preventie (handhygiëne, vaccinatie).
* **Dehydratie:** Een belangrijk risico bij jonge kinderen door hogere metabolisatiesnelheid en vochtbehoeften. Evaluatie van de ernst van dehydratie is cruciaal.
* **Behandeling:** Orale rehydratie (ORS) is de voorkeursbehandeling. IV rehydratie is geïndiceerd bij falen van orale inname of ernstige dehydratie.
### 6.2 Malabsorptie
Gekenmerkt door abnormale ontlasting, failure to thrive en nutritionele deficiënties.
#### 6.2.1 Coeliakie
* **Definitie:** Gluten-sensitieve enteropathie met villusatrofie in de proximale dunne darm.
* **Klassieke presentatie (8-24m):** Abnormale ontlasting, anorexie, prikkelbaarheid, FTT.
* **Oudere kinderen:** Groeiachterstand, vertraagde puberteit, minimale gastro-intestinale symptomen, of extra-intestinale symptomen (anemie, dermatitis herpetiformis).
* **Diagnose:** Serologie (anti-tTG IgA, IgA spiegel) gevolgd door jejunumbiopsie (gouden standaard).
#### 6.2.2 Koemelkeiwitallergie (KMEA)
* **IgE-gemedieerd:** Directe symptomen na inname (urticaria, anafylaxie).
* **Niet-IgE-gemedieerd:** Latere symptomen (2-72u) zoals diarree, braken, FTT, enteropathie of enterocolitis.
* **Diagnose:** Klinisch, eliminatiedieet gevolgd door een challenge.
* **Therapie:** Eliminatiedieet (extensief gehydrolyseerde voeding of aminozuurformules).
#### 6.2.3 Lactose-intolerantie
* **Oorzaak:** Lactasedeficiëntie, leidend tot onvolledige vertering van lactose.
* **Symptomen:** Abdominale pijn, flatulentie, diarree, misselijkheid.
* **Therapie:** Lactosevrije voeding.
### 6.3 Peuterdiarree
De meest voorkomende oorzaak van chronische diarree bij kleuters (1-4 jaar). Kenmerkt zich door normale stoelgang afgewisseld met losse stoelgang, onverteerd voedsel, maar zonder FTT. Vaak gerelateerd aan te veel vocht (vruchtensappen), te weinig vet en te weinig vezels. Therapie is educatie en aanpassing van de voeding.
## 7. Inflammatoir darmlijden (IBD)
Chronische inflammatie van het maag-darmkanaal, voornamelijk Ziekte van Crohn (MC) en Colitis Ulcerosa (CU).
* **Crohn:** Transmuraal proces, kan alle darmsegmenten aantasten.
* **Epidemiologie:** Bimodale piek (15-25 jaar en 50-80 jaar), met een toenemend aantal diagnoses bij jonge kinderen.
* **Oorzaak:** Multifactorieel (genetische predispositie, omgevingsfactoren, verstoorde immuunregulatie).
* **Presentatie:** Buikpijn, diarree, rectaal bloedverlies, FTT, groeiachterstand, vermoeidheid, aften, perianale ziekte (Crohn), extra-intestinale symptomen (artritis, uveïtis).
* **Diagnose:** Anamnese, klinisch onderzoek, biochemie (inflammatieparameters, albumine, ijzerstatus), fecaal calprotectine, endoscopie met biopsie (gouden standaard).
* **Therapie:** Gericht op remissie, met medicatie (aminosalicylaten, steroïden, immunomodulatoren, anti-TNF-α) en soms chirurgie.
## 8. Chronische diarree
Gedefinieerd als diarree gedurende meer dan 4 weken. Naast infectieuze en parasitaire oorzaken, zijn malabsorptie (coeliakie, KMEA) en IBD belangrijke differentiaaldiagnoses. Onderzoek omvat stoelgangsonderzoek, biochemie en fecaal calprotectine.
## 9. Constipatie
Vertraagde, harde en pijnlijke passage van stoelgang. Bij zuigelingen moet men alert zijn op onderliggende pathologieën zoals de ziekte van Hirschsprung of hypothyreoïdie. Bij oudere kinderen is het vaak functioneel, gerelateerd aan ophoudingsgedrag. Behandeling omvat desimpactie en onderhoudstherapie met laxeermiddelen, gecombineerd met aanpassing van voedingsgewoonten en 'toilettraining'.
## 10. Ziekte van Hirschsprung
Congenitale afwezigheid van ganglioncellen in de darmwand, leidend tot inadequate relaxatie en obstructie. Kenmerkt zich door neonatale intestinale obstructie, geen meconiumpassage, of chronische constipatie bij oudere kinderen. Diagnose middels rectaal toucher en darmbiopsie. Therapie is chirurgische resectie van het aganglionaire segment.
## 11. Leverpathologie
Dit omvat neonatale pathologie (verlengde icterus door galwegatresie of neonatale hepatitis), virale hepatitis (A, B), en leveraandoeningen geassocieerd met stofwisselingsziekten of syndromen. Vroege diagnose en interventie zijn cruciaal voor een goede prognose.
### 11.1 Verlengde icterus (> 2 weken)
Indien geconjugeerd bilirubine verhoogd is, wijst dit op een lever- of galwegprobleem. Belangrijke oorzaken zijn galwegatresie (intra- of extrahepatisch) en neonatale hepatitis. Vroege diagnose en behandeling (bv. Kasai operatie bij extrahepatische galwegatresie) zijn essentieel.
### 11.2 Virale hepatitis
* **Hepatitis A:** Meestal mild bij kinderen, zelflimiterend.
* **Hepatitis B:** Kan chronisch worden en leiden tot leverfalen. Preventie is belangrijk (vaccinatie, immunoglobulinen na blootstelling).
* **Diagnose:** Serologie en PCR. Therapie is grotendeels ondersteunend.
---
Gastro-oesofageale reflux en braken bij kinderen vormen een belangrijk diagnostisch en klinisch aandachtspunt, variërend van eenvoudige fysiologische reflux tot symptomatische gastro-oesofageale refluxziekte (GERZ) en ernstigere oorzaken van braken zoals pylorushypertrofie en intestinale obstructies. Dit samenvattingsdocument biedt een gedetailleerd overzicht van deze aandoeningen, met focus op hun pathofysiologie, diagnostiek en behandeling.
Braken is de geforceerde uitstoot van maaginhoud, vaak gepaard gaande met misselijkheid en algeheel onwelzijn. Dit onderscheidt het van regurgitatie, wat een passieve terugvloei van voeding is die kan optreden bij gastro-oesofageale reflux.
De oorzaken van braken variëren significant met de leeftijd van het kind.
* **Gastro-oesofageale reflux (GER)**: De meest frequente oorzaak.
* Voedingsproblemen.
* Pylorushypertrofie.
* Intestinale obstructie.
* Stofwisselingsziekten.
* Shaken baby syndroom.
* Infecties (meningitis, urineweginfectie), zelfs zonder koorts (hypothermie mogelijk bij jonge kinderen).
* Acute gastro-enteritis (meest frequent).
* Meningitis, urineweginfectie.
* Intestinale obstructie (invaginatie, malrotatie).
* Appendicitis, pancreatitis, cholecystitis.
* Coeliakie.
* Diabetische keto-acidose.
* Centrale tumoren.
* Cyclisch braken.
* Munchhausen by Proxy.
* Intoxicatie.
* Maagzweer.
* Zwangerschap.
* Ovariumtorsie.
* Cholecystitis.
* Hepatitis A/B.
* Boulemie/anorexie.
Bij de anamnese en klinische evaluatie van braken bij oudere kinderen zijn de volgende punten essentieel:
* **Leeftijd**: Cruciaal voor differentiatie van oorzaken.
* **Relatie met voeding**: Direct na de voeding? Geen associatie?
* **Algemene toestand**: Dehydratie, buikpijn, koorts.
* **Galbraken**: Suggestief voor hoge intestinale obstructie.
* **Acuut of chronisch**: Duur en patroon van braken.
* **Recurrentie en tijdstip**: Bijvoorbeeld 's morgens terugkerend braken kan wijzen op verhoogde intracraniële druk.
* **Failure to thrive (FTT)**: Gewichtsverlies of onvoldoende gewichtstoename.
* **Abdominale distentie**.
* **Sociale status**: Kan indicatief zijn voor bijvoorbeeld intra-craniële bloedingen bij shaken baby syndroom.
### 1.2 Gastro-oesofageale reflux (GER)
#### 1.2.1 GER vs. GERZ
* **GER**: Benigne, fysiologisch proces dat voorkomt bij gezonde zuigelingen, kinderen en volwassenen. Ongeveer 60% van de zuigelingen op 3 maanden heeft minstens 3 regurgitaties per dag. Bij gezonde kinderen neemt dit af en is het tegen 12 maanden bij 98% verdwenen.
* **GERZ (Gastro-oesofageale refluxziekte)**: GER die gepaard gaat met onaangename symptomen en/of complicaties zoals prikkelbaarheid, voedselweigering, pijn, hematemesis, anemie, FTT, respiratoire symptomen (hoest, stridor, wheezing), en apnoe bij prematuren.
#### 1.2.2 Pathofysiologie GER
* Functionele immaturiteit van de onderste slokdarmsfincter (LES).
* Lage pH in de slokdarm (minder dan 4% van de tijd over 24 uur).
* Het is een zelflimiterende aandoening; maturisatie van de LES, rechtop zitten/staan, en introductie van vaste voeding verbeteren de symptomen. Slechts 2% persisteert na 18 maanden.
#### 1.2.3 Risicofactoren voor GERZ
* Neurologische aandoeningen (cerebrale parese, Down syndroom).
* Slokdaarafwijkingen (atresie).
* Congenitale hernia diafragmatica.
* Chronische longaandoeningen (cystische fibrose).
* Prematuriteit (bronchopulmonaire dysplasie).
* Obesitas (verhoogde intra-abdominale druk).
#### 1.2.4 Diagnostiek GER/GERZ
* **GER**: Klinische diagnose op basis van anamnese, lichamelijk onderzoek en afwezigheid van alarmsignalen. Geen aanvullende onderzoeken nodig.
* **GERZ**:
* **pH-metrie**: Gouden standaard om de frequentie en duur van zure reflux te meten.
* **Impedantiemetrie**: Voor niet-zure reflux, minder frequent gebruikt bij kinderen.
* **Oesofago-gastroscopie met biopsie**: Vooral bij tekenen van oesofagitis.
* **Uitsluiten differentiaaldiagnoses (DD)**.
#### 1.2.5 Behandeling GER
* **Educatie en begeleiding van ouders**: Uitleg over het goedaardige karakter en de zelflimiterende aard van GER.
* **Adviezen**:
* Kind rechtop laten zitten/houden na voeding.
* Bedje 45° verhogen.
* **Anti-regurgitatie (AR) melk**: Kan regurgitatie verminderen, maar heeft geen meetbaar effect op refluxepisodes.
#### 1.2.6 Behandeling GERZ
* **Maagzuurproductie afremmen**: Protonpompinhibitoren (PPIs), zoals omeprazol. Cave: mogelijke bijwerkingen (impact op darmmicrobioom, verhoogd risico op infecties).
* **Chirurgie**: Nissen fundoplicatie, sporadisch toegepast bij medicamenteus resistente gevallen.
Hypertrofie van de musculus pyloricus, typisch bij zuigelingen.
#### 1.3.1 Epidemiologie en Risicofactoren
* 1-3 per 1000 geboortes.
* Oorzaak onbekend, waarschijnlijk multifactorieel.
* Risicofactoren: eerstgeborenen (30%), positieve familiale voorgeschiedenis (vooral materneel), mannelijk geslacht (M/V 4:1), gebruik van macroliden in de eerste 2 weken.
#### 1.3.2 Presentatie
* Na een vrij interval (2e-7e week).
* Zuigeling drinkt gretig.
* Postprandiaal braken, toenemend in frequentie.
* **Explosief (projectiel)braken (zonder gal)**.
* Hongerig na braken, valt aan op de fles.
* Risico op Failure to thrive (FTT) en dehydratie.
#### 1.3.3 Kliniek
* Palpabele ‘olijfachtige’ structuur in de rechterbovenbuik.
* Peristaltische golven zichtbaar over de buik (van links naar rechts) voor het braken.
#### 1.3.4 Diagnose
* **Biochemie**: Typisch hypochloremische, hypokaliëmische metabole alkalose.
* **Echografie**: Dikte (>15 mm) en lengte (>20 mm) van de pylorus.
#### 1.3.5 Behandeling
* **Chirurgische pyloromyotomie** (kloven van de muscularis).
* Eerst correctie van vocht- en elektrolytstoornissen.
* Zeer goede prognose; zelden gecompliceerd.
#### 1.3.6 Kenmerken (de '1's van PH)
* **1**e geborene.
* **1**e keer braken: na voeding.
* **1**e episode van braken rond leeftijd van 1 maand.
### 1.4 Gastro-oesofageale reflux bij huilbaby's
Hoewel GERZ soms als oorzaak van hevig wenen en huilbaby's wordt gezocht, is er **geen causaal verband aangetoond** tussen GERZ en excessief huilgedrag. Overdiagnose en overmedicalisering met PPIs komen frequent voor. Studies tonen geen significant positief effect van PPIs op huilgedrag aan.
---
**Disclaimer:** Dit is een samenvatting gebaseerd op de verstrekte documentatie. Voor een volledige en actuele medische context dient altijd de meest recente literatuur en klinische richtlijnen geraadpleegd te worden.
---
# Buikpijn bij kinderen
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting over buikpijn bij kinderen, geschikt als studiehandleiding.
## 2. Buikpijn bij kinderen
Buikpijn is een veelvoorkomende klacht bij kinderen en kan variëren van acuut tot chronisch, met uiteenlopende oorzaken die zowel chirurgische als niet-chirurgische oorsprong kunnen hebben.
### 2.1 Acute buikpijn
Acute buikpijn kan worden onderverdeeld in chirurgische en niet-chirurgische oorzaken, en kan ook gepaard gaan met extra-abdominale problemen.
#### 2.1.1 Chirurgische oorzaken van acute buikpijn
Chirurgische oorzaken vereisen vaak een spoedige diagnose en behandeling.
* **Acute appendicitis:**
* **Definitie:** Inflammatie van de appendix, een veelvoorkomende oorzaak van acute buikpijn die chirurgie vereist, met name bij oudere kinderen.
* **Diagnostische uitdagingen bij jonge kinderen:** Bij kinderen jonger dan 5 jaar is de diagnose vaak moeilijker te stellen vanwege atypische symptomen. Perforatie treedt bij deze leeftijdsgroep vaker op (>70%) door een minder ontwikkelde omentum.
* **Symptomen:** De klassieke triade (koorts, braken, pijn in de rechter fossa) is niet altijd aanwezig. Vaak is er sprake van laaggradige koorts, sporadisch braken, anorexie, en buikpijn die initieel centraal/periumbilicaal en koliekachtig is, later migrerend naar de rechter fossa en verergerend bij beweging.
* **Diagnose:** Klinisch onderzoek (pijnlijke palpatie rechter fossa, McBurney teken positief, psoas/obturator teken bij retrocaecale/pelvische ligging). Inzichten uit biochemie zijn niet altijd conclusief maar kunnen duiden op een steriele pyurie. Echografie kan een verdikte, geïnflammeerde appendix aantonen. Aanvullend kan een CT-scan worden overwogen indien de echo niet-conclusief is. De Pediatrische Appendicitis Score (PAS) kan helpen bij de voorspelling.
* **Therapie:** Appendectomie (laparotomie of laparoscopie). Sneller herstel is te verwachten na een laparoscopische ingreep.
* **Complicaties:** Abcesvorming, perforatie, peritonitis. Bij oudere kinderen en adolescenten treedt perforatie op in 10-20% van de gevallen.
* **Invaginatie (intussusceptie):**
* **Definitie:** Prolaps van een proximaal darmsegment in een distaal segment, meestal ter hoogte van de overgang van het ileum en colon. Dit is een urgente oorzaak van darmobstructie bij zuigelingen en kleuters.
* **Epidemiologie:** Piekincidentie tussen 6 en 12 maanden, maar kan voorkomen tussen 3 maanden en 3 jaar. Er is een mogelijke associatie met virale infecties en het rotavirusvaccin. Bij oudere kinderen kan een predispositie (poliep, lymfoom, etc.) een rol spelen.
* **Presentatie:** Acuut optreden van ernstige, paroxysmale koliekachtige pijn, gepaard gaand met ontroostbaar wenen en optrekken van de beentjes. Tussendoor gedraagt het kind zich normaal. Later kunnen voedselweigering, braken (soms met gal), en bloederige ontlasting met slijm ("bessengelei") optreden. Kinderen kunnen lethargisch worden, de buik kan opgezet zijn, en er kan dehydratie en shock optreden.
* **Diagnose:** Klinisch beeld en palpatie van een typische worstvormige massa. Echografie is de gouden standaard met een 'bull's eye' of 'coiled spring' aspect. Doppler kan ischemie aantonen.
* **Therapie:** Niet-operatieve reductie (wateroplosbaar contrastenema of luchtinsufflatie) indien hemodynamisch stabiel en zonder perforatie (succespercentage ~75%). Chirurgie is geïndiceerd bij mislukte reductie, perforatie, shock, of recidief.
* **Divertikel van Meckel:**
* **Definitie:** Een embryonaal overblijfsel van de dooierzak, dat ectopisch maagslijmvlies of pancreasweefsel kan bevatten. Meestal asymptomatisch.
* **Presentatie:** Kan leiden tot rectaal bloedverlies (meest klassiek bij 2-jarigen), of symptomen van diverticulitis, invaginatie, of volvulus.
* **Diagnose:** Technetium scan kan ectopisch maagslijmvlies aantonen (50% sensitiviteit).
* **Therapie:** Chirurgische resectie.
* **Malrotatie:**
* **Definitie:** Gevolg van onvolledige rotatie of fixatie van het duodenum, wat kan leiden tot darmobstructie en volvulus.
* **Epidemiologie:** Komt voor bij 1 op 6000 geboortes, met een piek in de eerste maand (~50%) en eerste levensjaar (~90%).
* **Symptomatologie:** Hoge darmobstructie met galbraken, abdominale pijn, distentie. Volvulus kan optreden op elke leeftijd en leidt tot ischemie. Snelle deterioratie is mogelijk.
* **Therapie:** Urgente chirurgie.
#### 2.1.2 Niet-chirurgische oorzaken van acute buikpijn
* **Gastro-enteritis:**
* **Definitie:** Acute ontsteking van het maag-darmkanaal, gekenmerkt door acuut begin, toename van de defecatiefrequentie en/of afname van consistentie van de ontlasting, vaak met koorts en/of braken. Dunne waterige ontlasting wijst meestal op een virale oorzaak, terwijl slijmerige en bloederige ontlasting vaker bacterieel is.
* **Oorzaken:** Meestal viraal (rotavirus, norovirus, adenovirus, astrovirus), minder frequent bacterieel (Campylobacter jejuni, Salmonella, Shigella, E. coli) of protozoa.
* **Aanpak:** Meestal zelflimiterend. Stoelgangonderzoek is zelden routinematig zinvol, tenzij er sprake is van bloederige diarree, hoge koorts of een ernstig ziek kind. Preventie via handhygiëne en vaccinatie (rotavirus) is belangrijk.
* **Dehydratie:** Jonge kinderen hebben een groter risico op dehydratie door hun hogere metabolisatiesnelheid, grotere vochtbehoefte en verliezen via de huid, en immature tubulaire nierfunctie. De ernst van dehydratie wordt ingeschat via klinische beoordeling (CDS) en aanvullend onderzoek van vitale parameters.
* **Behandeling:** Gericht op supportieve zorg en preventie van dehydratie. Orale rehydratie (ORS) is de voorkeur, aangevuld met vervanging van verliezen. Bij falen of contra-indicatie van orale rehydratie wordt IV rehydratie toegepast. Voeding wordt hervat zodra het kind gehydrateerd is. Antibiotica zijn enkel geïndiceerd bij bacteriële gastro-enteritis met een toxisch ziek kind, sepsis, immuungecompromitteerde status, ondervoeding, of specifieke bacteriële infecties.
* **Mesenteriale adenitis:** Ontsteking van de lymfeklieren in het mesenterium, die klinisch kan lijken op appendicitis, maar meestal zonder koorts verloopt en sneller verbetert.
* **Constipatie:** Kan leiden tot buikpijn door ophoping van feces en overloopdiarree.
* **Hepatitis, pancreatitis:** Inflammatie van de lever of pancreas kan buikpijn veroorzaken.
* **Inflammatoir darmlijden (IBD):** Chronische ontsteking van het maag-darmkanaal (zie 2.2.1).
* **Pathologie van het urinair tractus:** Nierstenen kunnen ook bij jonge kinderen voorkomen.
* **Ziekte van Henoch-Schönlein (IgA vasculitis):** Kan abdominale pijn, bloedverlies en soms invaginatie veroorzaken.
* **Nefrotisch syndroom:** Kan gepaard gaan met peritonitis.
* **Gynaecologische pathologie:** Torsio ovaria (bij oudere meisjes) is een urgente oorzaak.
* **Diabetes Mellitus:** Kan ketoacidose veroorzaken met buikpijn.
#### 2.1.3 Extra-abdominale oorzaken van acute buikpijn
* **Pneumonie:** Met name bij kinderen kan longontsteking gepaard gaan met buikpijn door pleurale irritatie.
* **Liesbreuk:** Kan buikpijn veroorzaken, met name incarceratie.
* **Testis torsie:** Een urgente chirurgische oorzaak die gerefereerde pijn naar de buik kan geven.
* **Heuppathologie:** Kan ook refereer naar de buik.
#### 2.1.4 Belangrijke tip bij acute buikpijn
> **Tip:** Let op het gedrag van het kind en de interactie met de ouders in de wachtkamer en consultatieruimte. Dit kan waardevolle diagnostische aanwijzingen geven.
### 2.2 Chronische (recidiverende) buikpijn
Chronische buikpijn wordt gedefinieerd als minimaal één episode per maand gedurende drie opeenvolgende maanden, met invloed op het dagelijks functioneren. Bij 10% van de schoolkinderen komt dit voor, waarbij minder dan 10% een organische oorzaak heeft; de meeste gevallen zijn functioneel.
#### 2.2.1 Functionele buikpijn
* **Definitie:** Abdominale pijn zonder bewijs van een organische oorzaak. De pijn is matig, niet direct geassocieerd met voeding of defecatie, en er zijn pijnvrije intervallen van dagen tot weken. Hoewel niet per se psychogeen, spelen stress en angst vaak een rol.
#### 2.2.2 Organische oorzaken van chronische buikpijn
Bij organische oorzaken is de pijn vaak gelokaliseerd (niet periumbilicaal) en kan gerelateerd zijn aan specifieke symptomen zoals nachtelijke pijn (ulcus), verband met defecatie (colonpathologie), braken (malrotatie), diarree (IBD), bloed in de ontlasting (colitis), lage rugpijn/dysurie (urinaire pathologie), of pijn na melkinname (lactose-intolerantie).
* **Inflammatoir darmlijden (IBD):**
* **Definitie:** Chronische inflammatie van het maag-darmkanaal, voornamelijk de ziekte van Crohn (MC) en colitis ulcerosa (CU). MC is een transmuraal proces dat alle darmsegmenten kan aantasten, terwijl CU een oppervlakkige inflammatie van het colon betreft, beginnend in het rectum.
* **Epidemiologie:** Bimodale piekincidentie (15-25 jaar en 50-80 jaar). De gemiddelde leeftijd van diagnose bij kinderen is rond 12,5 jaar.
* **Oorzaken:** Multifactorieel met genetische predispositie, omgevingsfactoren en een verstoorde immuunregulatoire balans.
* **Presentatie:** Kan zeer divers zijn. Buikpijn, diarree (vaak met bloed bij CU), rectale bloedingen, fecale incontinentie, abdominale massa's, gewichtsverlies, groeiachterstand, vermoeidheid, aften in de mond, perianale ziekte (bij MC). Extra-intestinale symptomen (artritis, uveïtis, erythema nodosum) komen frequent voor en kunnen de abdominale klachten voorafgaan.
* **Diagnose:** Anamnese, klinisch onderzoek, biochemie (anemie, verhoogde ontstekingsparameters, laag albumine), fecaal calprotectine, en endoscopie met biopsie (gouden standaard). MRI kan nuttig zijn bij complicaties.
* **Behandeling:** Gericht op het bereiken van remissie, bevorderen van groei en puberteit, en minimaliseren van toxiciteit. Medicamenteus (polymeer dieet, steroïden, immuunmodulatoren, anti-TNF-α) en soms chirurgisch bij complicaties.
* **Malabsorptie:**
* **Coeliakie:** Gluten-sensitieve enteropathie met villusatrofie in de proximale dunne darm. Kan leiden tot abnormale ontlasting, groeivertraging, anoorexie, prikkelbaarheid, opgezette buik en gewichtsverlies. Diagnose via serologie (anti-tTG IgA) en jejunumbiopsie. Therapie is een levenslang strikt glutenvrij dieet.
* **Koemelkeiwitallergie (KMEA):** Kan IgE-gemedieerd zijn (directe reactie) of niet-IgE-gemedieerd (latere reactie). Presentatie varieert van gastro-intestinale klachten tot anafylaxie. Diagnose via eliminatiedieet gevolgd door provocatie. Therapie is een koemelkeiwitvrij dieet.
* **Lactose-intolerantie:** Tekort aan lactase leidt tot onvoldoende vertering van lactose. Symptomen zijn buikpijn, flatulentie, diarree. Kan primair (congenitaal) of secundair (post-enteritis) zijn. Behandeling is een lactosebeperkt dieet.
* **Peuterdiarree:** Meest voorkomende oorzaak van chronische diarree bij kleuters (1-4 jaar), gekenmerkt door wisselende ontlasting, onverteerd voedsel, en een normale groei. Oorzaak is vaak multifactorieel (te veel vocht/vruchtensappen, te weinig vet/vezels). Behandeling bestaat uit educatie en aanpassing van het dieet.
* **Constipatie:** Kan leiden tot chronische buikpijn door ophoping van feces en een vergroot colon.
* **Ziekte van Hirschsprung:** Congenitale afwezigheid van ganglioncellen in de darmwand, leidend tot obstructie en chronische constipatie. Presentatie kan variëren van neonatale intestinale obstructie tot chronische constipatie op latere leeftijd. Diagnose via rectaal toucher en biopsie. Therapie is chirurgisch.
#### 2.2.3 Belangrijke vragen bij chronische buikpijn
> **Tip:** Bij chronische buikpijn is het cruciaal om te vragen naar de groei- en gewichtsevolutie, puberteitsontwikkeling, specifieke pijnkarakteristieken, relatie met voeding en defecatie, en de aanwezigheid van extra-intestinale symptomen. Vermijd onnodige onderzoeken.
### 2.3 Wenen
Wenen is een normale biologische uiting van communicatie en ongemak bij baby's. Een huilbaby wordt gedefinieerd door de 3-3-3 regel (> 3 uur per dag, > 3 dagen per week, > 3 weken lang). Hoewel 95% van de gevallen zelflimiterend is, kan het leiden tot ouderlijke stress en een verhoogd risico op kindermishandeling. Er is geen causaal verband aangetoond tussen GERZ en huilgedrag, ondanks overdiagnose en overmedicatie met PPI's.
### 2.4 Gerelateerde onderwerpen
#### 2.4.1 Gastro-oesofageale reflux (GER) en GER-ziekte (GERZ)
* **GER:** Terugstromen van maaginhoud naar de slokdarm, wat bij gezonde zuigelingen een normaal en benigne proces is.
* **GERZ:** GER met onaangename symptomen en/of complicaties zoals prikkelbaarheid, voedselweigering, failure to thrive, of respiratoire symptomen.
* **Diagnose:** GER is een klinische diagnose. GERZ vereist verdere investigatie (pH-metrie).
* **Behandeling:** Voor GER: educatie, dieetadviezen, houding. Voor GERZ: protonpompinhibitoren (PPI's) of chirurgie.
#### 2.4.2 Pylorushypertrofie
* **Definitie:** Hypertrofie van de musculatuur van de pylorus, leidend tot een obstructie van de maaguitgang.
* **Presentatie:** Typisch projectielbraken zonder gal, na een vrij interval van 2-7 weken.
* **Diagnose:** Klinische bevindingen en echografie.
* **Therapie:** Pyloromyotomie.
#### 2.4.3 Acute gastro-enteritis
* Zie sectie 2.1.2.
#### 2.4.4 Malabsorptie
* Zie sectie 2.2.2.
#### 2.4.5 Constipatie
#### 2.4.6 Ziekte van Hirschsprung
#### 2.4.7 Leverpathologie (verlengde icterus, virale hepatitis)
* **Verlengde icterus (> 2 weken):** Kan duiden op leverlijden, met name bij verhoogd geconjugeerd bilirubine. Oorzaken zijn onder andere galwegatresie, neonatale hepatitis, en stofwisselingsziekten. Vroege diagnose en behandeling zijn essentieel.
* **Virale hepatitis (A en B):** Symptomen kunnen variëren van mild tot ernstig. Diagnose via serologie. Behandeling is vaak supportief, met preventie als belangrijke component (vaccinatie). Chronisch dragerschap is mogelijk bij Hepatitis B.
---
Oké, hier is de studiehandleiding voor "Buikpijn bij kinderen", gebaseerd op de verstrekte documentatie.
Dit deel behandelt zowel acute als chronische buikpijn bij kinderen, met een focus op de identificatie van chirurgische en niet-chirurgische oorzaken van acute pijn en de benadering van chronische buikpijn door het uitsluiten van organische pathologie.
Acute buikpijn bij kinderen komt frequent voor en vereist een zorgvuldige evaluatie om potentieel ernstige chirurgische oorzaken uit te sluiten.
#### 2.1.1 Oorzaken van acute buikpijn
**Chirurgische oorzaken:**
* **Acute appendicitis:** Inflammatie van de appendix, wat een veelvoorkomende oorzaak is van acute buikpijn die chirurgie vereist, met name bij oudere kinderen. Bij jonge kinderen is de diagnose vaak moeilijker en is er een hoger risico op perforatie. Typische symptomen zijn abdominale pijn (initieel periumbilical, migrerend naar de rechter fossa), misselijkheid, anorexie en soms laaggradige koorts. Diagnose is klinisch, aangevuld met beeldvorming (echografie, CT). Behandeling is appendectomie. De Pediatrische Appendicitis Score (PAS) kan helpen bij de diagnostiek.
* **Darmobstructie:**
* **Invaginatie:** Een proximaal darmsegment prolabeert in een distaal segment, meest frequent thv de ileocaecale overgang. Dit is een urgentie met risico op darmnecrose en shock. Kenmerkend zijn acute, paroxismale koliekpijn, huilen, optrekken van de beentjes, bleekheid, en soms bloed en slijm ("bessengelei") in de ontlasting. Diagnose gebeurt primair via echografie. Behandeling is niet-operatieve reductie (contrastenema of luchtinsufflatie) of chirurgie bij falen, perforatie of shock.
* **Malrotatie:** Gevolg van incomplete rotatie of fixatie van het duodenum. Presenteert zich vaak als hoge darmobstructie met galbraken, abdominale pijn en distentie. Kan leiden tot volvulus (darmdraaiing) met ischemie, wat een chirurgische urgentie is. Diagnose wordt gesteld via beeldvorming en de behandeling is spoedchirurgie.
* **Bride:** Kan ontstaan na chirurgie en een obstructie veroorzaken.
* **Inflammatie divertikel van Meckel:** Een embryonaal overblijfsel van de dooierzak, vaak asymptomatisch. Kan leiden tot rectaal bloedverlies, invaginatie, volvulus of diverticulitis. Diagnose gebeurt via een technetium scan. Behandeling is chirurgische resectie.
* **Trauma:** Miltruptuur, etc., kan acute buikpijn veroorzaken.
**Niet-chirurgische oorzaken:**
* **Gastro-enteritis:** Meest frequente oorzaak van acute buikpijn bij kinderen. Gekenmerkt door acuut begin van diarree en/of braken, soms met koorts. Behandeling is primair supportief, gericht op rehydratie.
* **Mesenteriale adenitis:** Inflammatie van lymfeklieren in het mesenterium, kan symptomen geven die lijken op appendicitis. Meestal is er geen koorts en de evolutie is gunstiger dan bij appendicitis.
* **Constipatie:** Kan leiden tot buikpijn, met name bij oudere kinderen.
* **Hepatitis, pancreatitis:** Ontstekingen van lever of pancreas.
* **Inflammatoir darmlijden (IBD):** Ziekte van Crohn of colitis ulcerosa. Kan zich presenteren met chronische buikpijn, diarree, bloedverlies en groeiproblemen.
* **Pathologie van het urinaire tractus:** Nierstenen of infecties kunnen buikpijn veroorzaken.
* **Ziekte van Henoch-Schönlein:** Een vasculitis die buikpijn kan veroorzaken, vaak met huiduitslag en gewrichtsklachten.
* **Gynaecologisch:** Ovariumtorsie of cysten kunnen buikpijn veroorzaken bij oudere meisjes.
* **Diabetische keto-acidose:** Kan zich presenteren met buikpijn.
**Extra-abdominale oorzaken:**
* **Pneumonie:** Buikpijn kan gerefereerde pijn zijn vanuit een longontsteking, vaak door pleurale irritatie.
* **Liesbreuk:** Kan buikpijn veroorzaken.
* **Torsio testis:** Een chirurgische urgentie die buikpijn kan geven.
* **Heuppathologie:** Kan gerefereerde pijn naar de buik geven.
#### 2.1.2 Belangrijke klinische aandachtspunten
Bij de anamnese en het lichamelijk onderzoek zijn de volgende punten cruciaal:
* **Leeftijd van het kind:** Oorzaken variëren sterk met de leeftijd.
* **Relatie met voeding:** Optreden van braken na de voeding kan wijzen op obstructie.
* **Algemene toestand:** Dehydratie, lethargie, prikkelbaarheid.
* **Andere symptomen:** Koorts, diarree (aard), braken (galbraken?), abdominale distentie, pijn (locatie, aard, uitstraling).
* **Duur en patroon:** Acuut versus chronisch, recurrentie, tijdstip van optreden.
* **Stoelgang:** Aard (waterig, slijmerig, bloederig), frequentie, kleur.
* **Urineweg symptomen:** Dysurie, frequentie.
* **Familiegeschiedenis:** IBD, coeliakie, cystische fibrose.
* **Gedrag van het kind:** Interactie met ouders, gedrag in de wachtkamer (bv. stilliggen versus onrust).
#### 2.1.3 Specifieke chirurgische aandoeningen nader toegelicht
##### 2.1.3.1 Acute appendicitis
* **Presentatie:** Klassiek zijn de triade van pijn (initieel periumbilical, later rechter fossa), misselijkheid/braken en anorexie. Pijn verergert bij beweging. Bij jonge kinderen (<5 jaar) zijn de symptomen minder specifiek, is er vaak geen koorts, en een hogere kans op perforatie (>70%).
* **Diagnose:** Klinisch, met ondersteuning van beeldvorming (echo, soms CT). Biochemie (CRP, leukocyten) is vaak verhoogd, maar niet specifiek. Steriele pyurie kan voorkomen bij appendicitis nabij de blaas. De Pediatrische Appendicitis Score (PAS) helpt de waarschijnlijkheid te verhogen.
* **Therapie:** Appendectomie (laparoscopisch of laparotomie).
##### 2.1.3.2 Invaginatie
* **Epidemiologie:** Piekincidentie tussen 6 en 12 maanden, maar komt voor tussen 3 maanden en 3 jaar. Vaak geassocieerd met virale infecties of een hypertrofie van de Peyerse platen. Bij oudere kinderen moet gezocht worden naar een "lead point" zoals een poliep of divertikel van Meckel.
* **Presentatie:** Acute, ernstige, paroxismale koliekpijn, huilen, optrekken van de beentjes, bleek zien. Tussen de aanvallen is het kind meestal comfortabel. Evolueert naar frequenter en ernstiger aanvallen. Kan leiden tot voedselweigering, braken (soms galbraken), bloederige ontlasting ("bessengelei-aspect"), lethargie, abdominale distentie, dehydratie en shock.
* **Diagnose:** Klinisch beeld, palpatie van een worstvormige massa in de rechter fossa (zeldzaam). **Echografie is de gouden standaard** (bull's eye of coiled spring appearance).
* **Therapie:** Niet-operatieve reductie onder scopische controle (contrastenema of luchtinsufflatie) bij hemodynamisch stabiele patiënten zonder perforatie. Succesrate ca. 75%. Chirurgie bij falen, perforatie of shock.
##### 2.1.3.3 Divertikel van Meckel
* **Pathofysiologie:** Een divertikel dat kan bevatten ectoop maagslijmvlies of pancreasweefsel. Kan leiden tot bloedingen (meest klassieke presentatie), obstructie, invaginatie of diverticulitis.
* **Presentatie:** Vaak rectaal bloedverlies, meestal intermitterend.
* **Diagnose:** Technetium scan.
##### 2.1.3.4 Malrotatie
* **Pathofysiologie:** Onvolledige rotatie of fixatie van het duodenum, met risico op volvulus.
* **Presentatie:** Hoge darmobstructie met galbraken, meestal in de eerste maand van het leven. Kan leiden tot darmischemie door volvulus.
* **Therapie:** Urgentie chirurgie.
### 2.2 Chronische (recurrente) buikpijn
Chronische buikpijn wordt gedefinieerd als buikpijn die minstens één keer per maand optreedt gedurende minimaal drie opeenvolgende maanden en invloed heeft op het dagelijks functioneren. Bij schoolkinderen wordt dit bij ongeveer 10% gezien. Bij minder dan 10% van deze kinderen is er een organische oorzaak; de overgrote meerderheid heeft functionele buikpijn.
* **Definitie:** Abdominale pijn zonder bewijs voor een organische oorzaak.
* **Kenmerken:** Pijn is doorgaans matig, niet strikt geassocieerd met voeding of defecatie, en er zijn pijnvrije intervallen (dagen tot weken). De pijn is vaak peri-umbilicaal en er zijn geen andere ziektetekenen. Functionele pijn is niet per se psychogeen, maar stress en angst kunnen een rol spelen bij de perceptie en beleving van de pijn.
* **Therapie:** Begeleiding, geruststelling en normalisering van het dagelijks leven. Vermijden van onnodige onderzoeken.
Bij het uitsluiten van functionele oorzaken moet gezocht worden naar specifieke patronen die wijzen op organische pathologie:
* **Gastro-intestinale oorzaken:**
* **Chronische diarree:** Duur > 4 weken. Diverse oorzaken, waaronder malabsorptie (coeliakie, lactose-intolerantie, peuterdiarree), inflammatoir darmlijden (Crohn, colitis ulcerosa), infecties, parasitaire infecties.
* **Verstoorde stoelgang:** Constipatie (vertraagde, harde, pijnlijke passage) of overloopdiarree.
* **Pijn gerelateerd aan voeding:** Bijvoorbeeld na melkinname (lactose-intolerantie), of bij coeliakie na gluteninname.
* **Nachtelijke pijn:** Kan wijzen op ulcus.
* **Braken:** Kan wijzen op malrotatie, obstructie.
* **Bloed in de ontlasting:** Kan wijzen op colitis, IBD, divertikel van Meckel.
* **Andere oorzaken:**
* **Urinair:** Pijn, dysurie, frequentie (nieranatomie, infectie).
* **Gynaecologisch:** Pijn gerelateerd aan menstruatiecyclus.
* **Leverpathologie:** (Zie sectie 2.3)
* **Endocrien:** Diabetische keto-acidose, hypothyreoïdie.
* **Referred pain:** Vanuit heup, liesbreuk.
#### 2.2.3 Aanvullend onderzoek bij chronische buikpijn
* **Anamnese en klinisch onderzoek:** Staturoponderale evolutie (groei!), grondig abdominaal onderzoek, inspectie perineum.
* **Biochemie:** Bloedonderzoek (Hb, ijzer, albumine, CRP, bezinking, leverenzymen, elektrolyten), urineonderzoek. Voor specifieke diagnoses: IgA en anti-tissue transglutaminase antistoffen (anti-tTG IgA) voor coeliakie, fecaal calprotectine voor darminflammatie.
* **Stoelgangonderzoek:** Kweken (bacterieel, parasieten), vetcollectie (malabsorptie), fecaal elastase (pancreasfunctie).
* **Beeldvorming:** Echografie abdomen (uitsluiten malformaties, massa's, galwegafwijkingen), eventueel MRI.
* **Endoscopie met biopsie:** Gouden standaard voor diagnose van coeliakie en IBD.
### 2.3 Specifieke oorzaken van diarree
#### 2.3.1 Acute gastro-enteritis
* **Definitie:** Acuut begin van toename in frequentie van defecatie en/of afname in consistentie van de faeces, met of zonder koorts en braken. Duur < 14 dagen.
* **Oorzaken:** Meestal viraal (rotavirus, norovirus, adenovirus), minder frequent bacterieel (Campylobacter, Salmonella, Shigella) of protozoa.
* **Aanpak:** Zelflimiterend. Belangrijkste complicatie is dehydratie, met name bij jonge kinderen. Stoelgangonderzoek is zelden routinematig zinvol, tenzij bij bloederige diarree, hoge koorts of ernstig ziek kind. Preventie (handhygiëne, vaccinatie).
* **Dehydratie-evaluatie:** Gebaseerd op klinische beoordeling (tranen, ogen, slijmvliezen, huidturgor, capillaire refill, vitale parameters) en gewichtsverlies. De Clinical Dehydration Score (CDS) helpt ernstige dehydratie te herkennen.
* **Behandeling:** Primair supportief, gericht op orale rehydratie (ORS). IV rehydratie bij falen van orale rehydratie, intolerantie, shock of ernstige dehydratie. Geen routinematig gebruik van lactose-arme voeding, anti-emetica of anti-diarreïca. Probiotica kunnen de duur van symptomen verkorten.
#### 2.3.2 Malabsorptie
Manifesteert zich door abnormale ontlasting, FTT, en nutritionele deficiënties.
##### 2.3.2.1 Coeliakie
* **Pathofysiologie:** Gluten-sensitieve enteropathie, een T-cel gemedieerde inflammatoire aandoening van de proximale dunne darm, leidend tot villusatrofie.
* **Presentatie:** Klassiek bij 8-24 maanden met diarree, anorexie, prikkelbaarheid, opgezette buik en FTT. Bij oudere kinderen: groeiachterstand, vertraagde puberteit, soms minimale GI symptomen of extra-intestinale manifestaties (anemie, dermatitis herpetiformis).
* **Diagnose:** Screening met kwantitatieve bepaling van IgA anti-tissue transglutaminase antistoffen (anti-tTG IgA) en IgA spiegel. Jejunumbiopsie is de gouden standaard.
* **Therapie:** Levenslang strikt glutenvrij dieet.
##### 2.3.2.2 Koemelkeiwitallergie (KMEA)
* **Pathofysiologie:** Abnormale immunologische reactie tegen koemelkeiwitten. Kan IgE-gemedieerd zijn (snelle, soms anafylactische reacties) of niet-IgE gemedieerd (later optredende GI en cutane symptomen).
* **Presentatie:** Zeer variabel (gastro-intestinaal, huid, respiratoir, algemeen). Kan koliek, diarree, braken, eczeem, urticaria, rhinitis, hoesten of anafylaxie veroorzaken.
* **Diagnose:** IgE-gemedieerd: klinisch beeld + specifieke IgE bepaling, huidpriktest, orale provocatietest. Niet-IgE gemedieerd: klinisch beeld + eliminatiedieet gevolgd door challenge.
* **Therapie:** Eliminatiedieet. Voeding op basis van extensief gehydrolyseerde eiwitten is eerste keuze.
##### 2.3.2.3 Lactose intolerantie
* **Pathofysiologie:** Lactasedeficiëntie, leidend tot onvoldoende vertering van lactose.
* **Presentatie:** Abdominale pijn, flatulentie, diarree, nausea na inname van lactosehoudende producten. Komt vaker voor bij oudere kinderen en volwassenen.
* **Therapie:** Lactosevrije voeding of tijdelijke beperking.
##### 2.3.2.4 Peuterdiarree
* **Definitie:** Meest voorkomende oorzaak van chronische diarree bij kleuters (1-4 jaar).
* **Kenmerken:** Typisch stoelgangspatroon met afwisselend normale en losse ontlasting, vaak met onverteerd voedsel. Geen FTT. Gerelateerd aan te veel vocht (vruchtensappen, met name ongezoet appelsap), te weinig vet en te weinig vezels.
* **Therapie:** Educatie van ouders, normale gevarieerde voeding met voldoende vet en vezels, beperken van vruchtensappen.
#### 2.3.3 Chronische diarree (> 4 weken)
Naast de eerder genoemde oorzaken, kan chronische diarree wijzen op:
* **Inflammatoir darmlijden (IBD):** Ziekte van Crohn of colitis ulcerosa. Kan gepaard gaan met buikpijn, rectaal bloedverlies, gewichtsverlies, groeivertraging en extra-intestinale symptomen. Diagnose via endoscopie met biopsie, beeldvorming en biochemie.
* **Congenitale afwijkingen:** Stofwisselingsziekten (bv. Alfa-1-antitrypsine deficiëntie, galactosemie), cystische fibrose.
* **Chronische infecties/parasitaire infecties.**
### 2.4 Constipatie
* **Definitie:** Vertraagde, harde en pijnlijke passage van stoelgang.
* **Normaal patroon:** Grote variabiliteit, vooral bij zuigelingen en borstvoeding.
* **Bij zuigelingen:** Nagaan eerste ontlasting, groeicurve, braken, pijn. Belangrijk om Ziekte van Hirschsprung, hypothyreoïdie, hypercalcemie en anorectale malformaties uit te sluiten.
* **Bij oudere kinderen:** Frequenter, meestal functioneel (ophoudingsgedrag, anale fissuren, hygiëne op school).
* **Verwikkeling:** Overloopdiarree.
* **Therapie:** Desimpactie (lavement/PEG), laxering (osmotische laxeermiddelen), aanpassing voedingsgewoonten (voldoende vocht en vezels), "toilettraining".
### 2.5 Ziekte van Hirschsprung
* **Pathofysiologie:** Congenitale afwezigheid van ganglioncellen in de darmwand, leidend tot inadequate relaxatie en obstructie.
* **Presentatie:** Neonatale intestinale obstructie (geen meconiumpassage in eerste 24u), voedingsintolerantie, opgezette buik, galbraken. Kan leiden tot enterocolitis. Bij oudere kinderen: chronische constipatie, FTT, opgezette buik.
* **Diagnose:** Rectaal toucher ("gush sign"), zuigbiopsie (gouden standaard), contrastenema.
* **Therapie:** Chirurgie.
### 2.6 Leverpathologie bij kinderen
* **Verlengde neonatale icterus (> 2 weken):** Moet onderzocht worden, met name bij verhoogd geconjugeerd bilirubine. Oorzaken zijn obstructie van galwegen (biliaire atresie, choledochuscyste) of neonatale hepatitis (congenitale infecties, stofwisselingsziekten, syndroom van Alagille).
* **Biliaire atresie:** Cruciaal voor vroege diagnose en behandeling (hepatoportoenterostomie vóór 2 maanden) om leverfalen te voorkomen. Diagnose via kliniek, biochemie, echo en IDA scan, soms leverbiopsie.
* **Syndroom van Alagille:** Intrahepatische galwegafwijking, vaak geassocieerd met andere anomalieën (hart, ogen, wervels).
* **Virale hepatitis:**
* **Hepatitis A:** Meestal mild bij kinderen, feco-orale besmetting. Preventie via vaccinatie.
* **Hepatitis B:** Kan chronisch worden, met risico op leverfalen en leverkanker. Preventie via vaccinatie en immunoglobulinen bij risicopatiënten.
* **Diagnostiek:** Start met bloedonderzoek (bilirubine, leverenzymen, stolling, infectieuze serologie) en abdominale echografie.
### 2.7 Inflammatoir darmlijden (IBD)
* **Ziekte van Crohn en Colitis Ulcerosa:** Chronische inflammatie van het spijsverteringskanaal.
* **Epidemiologie:** Bimodale piekleeftijd (adolescentie en ouderdom), maar komt steeds vaker voor bij kinderen.
* **Presentatie:** Buikpijn, diarree, rectaal bloedverlies, gewichtsverlies, groeivertraging, vermoeidheid. Bij Crohn ook perianale ziekte. Extra-intestinale manifestaties (artritis, uveïtis, erythema nodosum) kunnen optreden.
* **Diagnose:** Anamnese, klinisch onderzoek, biochemie (CRP, bezinking, albumine, fecaal calprotectine), endoscopie met biopsie (gouden standaard).
* **Therapie:** Medicamenteus (aminosalicylaten, steroïden, immuunmodulatoren, anti-TNF-α) en eventueel chirurgie bij complicaties. Dieettherapie (polymeer dieet) speelt een rol bij Crohn bij kinderen.
---
**Tip:** Bij de evaluatie van buikpijn bij kinderen is het cruciaal om een systematische aanpak te hanteren, waarbij eerst de "red flags" (alarmerende symptomen die wijzen op een ernstige aandoening) worden geïdentificeerd en uitgesloten.
**Tip:** Maak bij elke casus een onderscheid tussen acute en chronische buikpijn. Dit stuurt de verdere diagnostische overwegingen. Bij acute buikpijn staat het uitsluiten van chirurgische oorzaken centraal. Bij chronische buikpijn is het uitsluiten van organische oorzaken en het herkennen van functionele buikpijn de hoofdmoot.
---
Hier is een gedetailleerde samenvatting van "Buikpijn bij kinderen" voor uw studiehandleiding.
Dit deel van de studiegids behandelt zowel acute als chronische buikpijn bij kinderen, met een focus op de oorzaken, diagnostiek en behandeling.
Acute buikpijn bij kinderen kan worden onderverdeeld in chirurgische en niet-chirurgische oorzaken, evenals extra-abdominale oorzaken.
Chirurgische oorzaken vereisen vaak een spoedinterventie. De belangrijkste zijn:
##### 2.1.1.1 Acute appendicitis
* **Definitie:** Inflammatie van de appendix, een veelvoorkomende oorzaak van acute buikpijn die chirurgie vereist.
* **Epidemiologie:** Moeilijk te diagnosticeren bij kinderen jonger dan 5 jaar, met een hoger risico op perforatie (>70%) in deze leeftijdsgroep.
* **Symptomen:** De klassieke triade (koorts, braken, pijn in de rechter onderbuik) is niet altijd aanwezig.
* Lage koorts (laaggradig).
* Sporadisch braken.
* Anorexie, misselijkheid.
* Abdominale pijn: initieel centraal en koliekachtig (periumbilical), migreert naar de rechter fossa iliaca. Verergert bij beweging (stappen, hoesten, springen, transport).
* **Diagnose:**
* **Klinisch:** Pijnlijke palpatie in de rechter fossa iliaca, positief McBurney-teken, Psoas- of Obturator-teken (afhankelijk van de positie van de appendix). Loslaatpijn duidt op peritoneale prikkeling.
* **Investigaties:**
* Biochemie: Niet altijd conclusief, soms steriele pyurie (witte bloedcellen in urine) door irritatie van de blaaswand door een retrocaecale appendix. Een matige stijging van CRP en leukocyten kan aanwezig zijn.
* Echografie: Kan de diagnose bevestigen door een verdikte, geïnflammeerde appendix te tonen, maar is niet altijd conclusief.
* CT-scan: Wordt gebruikt als de echografie niet-conclusief is.
* **Pediatrische Appendicitis Score (PAS):** Een scoringssysteem dat helpt bij het voorspellen van de waarschijnlijkheid van appendicitis. Een score >7 is voorspellend, een score <2 sluit de diagnose grotendeels uit.
* **Therapie:** Appendectomie (laparotomie of laparoscopie). Laparoscopie resulteert in een sneller herstel.
* **Complicaties:** Perforatie (10-20% bij oudere kinderen en adolescenten), abces, peritonitis.
##### 2.1.1.2 Invaginatie (intussusceptie)
* **Definitie:** Prolaps van een proximaal darmsegment in een meer distaal segment, meestal ter hoogte van de ileocaecale overgang. Dit is een oorzaak van darmobstructie bij zuigelingen en een urgente situatie vanwege het risico op vasculaire compromittering, darmnecrose en perforatie.
* **Epidemiologie:** Piekincidentie tussen 6 en 12 maanden (3 maanden tot 3 jaar). Er is een associatie met virale infecties (bv. bovenste luchtweginfecties, otitis media, gastro-enteritis) en adenovirusinfecties. Bij oudere kinderen kan een pathologisch 'lead point' (bv. poliep, lymfoom, Meckel's divertikel, hematoom bij Henoch-Schönlein purpura) de oorzaak zijn.
* **Presentatie:**
* Acuut optredende, ernstige, paroxismale, koliekachtige pijn bij een voorheen gezond kind.
* Ontroostbaar wenen, optrekken van de beentjes, bleek zien tijdens de aanvallen.
* Episodisch: aanvallen duren 1-5 minuten met pijnvrije intervallen van 15-20 minuten, waarbij de aanvallen frequenter en ernstiger worden.
* Voedselweigering en braken. Galbraken treden op naarmate de obstructie langer duurt.
* Bloed en slijm in de ontlasting (aspect van bessengelei).
* Lethargie, opgezette buik, dehydratie en shock bij progressie.
* **Klinisch:** Palpatie van een typische worstvormige massa in de rechter fossa iliaca (ca. 15% van de gevallen). Rectaal toucher kan bloed op de vinger tonen.
* **Echografie:** Goud standaard. Toont een "bull's eye" of "coiled spring" aspect. Doppler kan ischemie aantonen. Bij oudere kinderen wordt gezocht naar een pathologisch 'lead point'.
* RX abdomen: Niet sensitief of specifiek, kan abnomale gasverdeling tonen.
* Biochemie: Niet conclusief, tenzij er sprake is van ischemie of necrose.
* **Therapie:**
* **Niet-operatieve reductie:** Onder scopie met wateroplosbaar contrastenema of luchtinsufflatie. Succespercentage ca. 75%. Vereist hemodynamische stabiliteit en geen perforatie.
* **Chirurgie:** Bij mislukte reductie, perforatie, peritonitis, shock, of recidief.
##### 2.1.1.3 Malrotatie
* **Definitie:** Gevolg van onvolledige rotatie of fixatie van het duodenum tijdens de embryonale ontwikkeling. Dit kan leiden tot een hoge darmobstructie en volvulus (torsie van de darm, met risico op ischemie).
* **Epidemiologie:** 1 op 6000 geboortes. Vaak geassocieerd met andere afwijkingen zoals intestinale atresie, cardiale afwijkingen en Trisomie 21.
* **Symptomatologie:**
* Hoge darmobstructie.
* Galbraken (50% in de eerste maand, ca. 90% in het eerste levensjaar).
* Abdominale pijn en distentie.
* Volvulus kan op elke leeftijd optreden.
* **Therapie:** Spoedchirurgie is essentieel vanwege het risico op snelle deterioratie.
##### 2.1.1.4 Divertikel van Meckel
* **Definitie:** Een embryonaal overblijfsel van de ductus vitellinus (dooierzak). Kan ectopisch maagslijmvlies of pancreasweefsel bevatten. Meestal asymptomatisch.
* Rectaal bloedverlies (meest klassieke presentatie, vaak bij een 2-jarig kind).
* Kan zich presenteren als invaginatie, volvulus of diverticulitis (inflammatie van het divertikel).
* **Diagnose:** Technetium-scan (vaak negatief bij actief bloeden).
Deze oorzaken zijn vaker voorkomend en vereisen geen directe chirurgische interventie, maar kunnen wel ernstig zijn.
* **Gastro-enteritis:** Acute ontsteking van maag en darmen, vaak viraal van oorsprong. Kenmerkt zich door acuut begin van toename van frequentie en/of afname van consistentie van de stoelgang, vaak met koorts en braken.
* **Mesenteriale adenitis:** Ontsteking van lymfeklieren in het mesenterium. Kan klinisch lijken op appendicitis, maar evolueert meestal beter en zonder koorts.
* **Constipatie:** Kan acute buikpijn veroorzaken, vooral bij impactie.
* **Hepatitis, pancreatitis:** Ontsteking van lever of alvleesklier kan buikpijn veroorzaken.
* **Inflammatoir darmlijden (IBD):** Ziekte van Crohn en colitis ulcerosa kunnen zich acuut presenteren met buikpijn.
* **Pathologie van het urinaire tractus:** Nierstenen of urineweginfecties kunnen uitstralende buikpijn veroorzaken.
* **Ziekte van Henoch-Schönlein (IgA-vasculitis):** Kan gastro-intestinale klachten, waaronder buikpijn, veroorzaken, met name bij kinderen.
Pijn kan gerefereerd zijn vanuit andere delen van het lichaam.
* **Pneumonie:** Vooral bij kinderen kan pleurale irritatie buikpijn veroorzaken.
* **Liesbreuk:** Een beknelde liesbreuk kan buikpijn geven.
* **Torsio testis:** Een gedraaide zaadstreng is een urgente aandoening die pijn kan uitstralen naar de buik.
* **Heuppathologie:** Problemen in de heup kunnen gerefereerde buikpijn veroorzaken.
De interactie tussen kind en ouder, en hun gedrag in de wachtkamer en consultatieruimte, kunnen waardevolle aanwijzingen geven over de ernst en aard van de klachten.
Dit wordt gedefinieerd als minimaal één episode per maand gedurende drie opeenvolgende maanden, met invloed op het dagelijks functioneren. Bij schoolkinderen (7-12 jaar) heeft ongeveer 10% hier last van, en minder dan 10% hiervan heeft een aantoonbare organische oorzaak; de rest is functioneel.
* **Definitie:** Abdominale pijn zonder bewijs van een organische oorzaak.
* **Kenmerken:**
* Matige pijn, niet noodzakelijk geassocieerd met voeding of defecatie.
* Pijnvrije intervallen van dagen tot weken.
* Niet per se psychogeen, maar kinderen kunnen wel gevoeliger zijn voor stress en angst, wat de pijn kan uitlokken of verergeren. Pijn is vaak periumbilical.
* Geen andere ziekteverschijnselen.
* **Therapie:** Begeleiding gericht op het kind en de ouders, educatie over de goedaardige aard van de klachten en het belang van normale dagelijkse activiteiten.
#### 2.2.2 Organische buikpijn
* **Kenmerken:** Specifieke aanwijzingen die wijzen op een onderliggende organische oorzaak.
* Gelokaliseerde pijn (niet periumbilical).
* Epigastrische nachtelijke pijn (kan wijzen op ulcus).
* Verband met defecatie (colonpathologie).
* Braken (kan wijzen op malrotatie).
* Diarree (inflammatoir darmlijden).
* Bloed in de ontlasting (colitis).
* Lage rugpijn, dysurie (urinaire pathologie).
* Pijn na melkinname (lactose-intolerantie).
* Verband met menstruatie.
* **Aandachtspunten bij klinisch onderzoek:**
* **Staturoponderale evolutie:** Groeiachterstand, vertraagde puberteit zijn rode vlaggen.
* Grondig abdominaal onderzoek.
* Inspectie van het perineum (bv. anale fissuren).
* Bloeddrukmeting (hypertensie kan soms intermittente buikpijn veroorzaken).
* **Onderzoek:** Vermijd onnodige onderzoeken. Afhankelijk van de verdenking kunnen bloedonderzoek (Hb, Fe, albumine, ontstekingsparameters, anti-tTG IgA), stoelgangonderzoek (calprotectine, fecaal elastase), echografie of endoscopie geïndiceerd zijn.
* **Therapie:** Oorzakelijk gericht indien een organische oorzaak wordt gevonden.
### 2.3 Functionele overige oorzaken van buikpijn en diarree
* **Definitie:** Acuut begin van verhoogde frequentie van defecatie en/of afname van consistentie van de faeces, eventueel met koorts en braken. Bij zuigelingen is een verandering in consistentie belangrijker dan frequentie. Dunne waterige ontlasting duidt meestal op een virale oorzaak, terwijl slijmerige, bloederige ontlasting vaker bacterieel is.
* **Oorzaken:** Meestal viraal (Rotavirus, Norovirus), soms bacterieel (Campylobacter, Salmonella, Shigella, E. coli) of protozoa.
* **Aanpak:** Meestal zelflimiterend. Stoelgangonderzoek is niet routinematig zinvol, tenzij bij bloederige diarree, hoge koorts of ernstig zieke kinderen. Preventie door handhygiëne en vaccinatie (Rotavirus).
* **Risico op dehydratie:** Vooral bij jonge kinderen vanwege hogere metabolisatiesnelheid, groter oppervlak per gewicht, en immatuur tubulair systeem.
* **Evaluatie van dehydratie:** Klinische beoordeling (tranen, ogen, slijmvliezen, huidturgor, vitale parameters) en eventueel gewichtsverlies (percentage dehydratie = `(recent gewicht - huidig gewicht) / recent gewicht * 100%`).
* **Behandeling:**
* **Oraal rehydratie (ORS):** Voorkeur bij milde tot matige dehydratie. Vervanging van verliezen met ORS.
* **Intraveneus rehydratie:** Bij falen of contra-indicaties van orale inname, snelle achteruitgang, abdominale pathologie, shock, of veranderd bewustzijn.
* **Voeding:** Borstvoeding en normale voeding hervatten zodra gehydrateerd. Geen routinematig gebruik van lactose-arme voeding.
* **Antibiotica:** Enkel bij bacteriële gastro-enteritis met toxische symptomen, sepsis, immuungecompromitteerde patiënten, of ondervoeding.
* **Add-on therapie:** Anti-emetica en anti-diarreïca worden afgeraden bij kinderen. Probiotica (bv. Lactobacillus GG, Saccharomyces boulardii) kunnen de duur van symptomen verkorten.
* **Manifestatie:** Abnormale ontlasting (dun, grote hoeveelheden), failure to thrive (FTT), groeiachterstand, nutritionele deficiënties. Kan congenitaal of verworven zijn.
* **Coeliakie:** Gluten-sensitieve enteropathie met villusatrofie in de proximale dunne darm.
* **Klassieke presentatie:** Vaak bij 8-24 maanden met diarree, anorexie, prikkelbaarheid, opgezette buik en verlies van spiermassa.
* **Oudere kinderen:** Groeiachterstand, vertraagde puberteit, minimale gastro-intestinale symptomen, of extra-intestinale symptomen (anemie, dermatitis herpetiformis).
* **Diagnose:** Serologisch (IgA anti-tTG, IgA spiegel) en bevestigd met jejunumbiopsie (gouden standaard).
* **Koemelkeiwitallergie (KMEA):** Abnormale immunologische reactie tegen koemelkeiwitten. Kan IgE-gemedieerd (directe symptomen) of niet-IgE-gemedieerd (latere symptomen, bv. proctocolitis, enteropathie) zijn.
* **Symptomen:** Gastro-intestinaal (braken, diarree, buikpijn), huid (eczeem, urticaria), respiratoir (wheezing), algemeen (huilen, FTT, anafylaxie).
* **Diagnose:** Klinisch beeld, huidpriktest (IgE-gemedieerd), eliminatiedieet gevolgd door challenge (niet-IgE-gemedieerd).
* **Therapie:** Strikt eliminatiedieet van koemelkeiwitten. Voedingen op basis van extensief gehydrolyseerde eiwitten of aminozuren.
* **Lactose-intolerantie:** Lactasedeficiëntie leidt tot onvoldoende vertering van lactose. Symptomen: buikpijn, flatulentie, diarree, misselijkheid, borborygmi. Vaak primair (genetisch) of secundair (na enteritis).
* **Peuterdiarree:** Meest voorkomende oorzaak van chronische diarree bij peuters (1-4 jaar). Typisch stoelgangspatroon met afwisseling van normale en losse stoelgang, met onverteerd voedsel. Vaak gerelateerd aan overconsumptie van vocht, vruchtensappen (fructose), en te weinig vet en vezels. Geen FTT.
* **Therapie:** Educatie van ouders, beperking van vruchtensappen, toevoegen van vet en vezels. Groeien eruit tegen de leeftijd van 5 jaar.
#### 2.3.3 Chronische diarree
* **Definitie:** Diarree (>10 ml/kg/dag) gedurende >4 weken.
* **Anamnese:** Stoelgangspatroon, relatie met voeding, voedingsanamnese, pijn, gewichtsverlies, braken, extra-intestinale symptomen.
* **Klinisch onderzoek:** Groei, algemeen KO, abdominaal onderzoek, perianale inspectie.
* **Aanvullend onderzoek:** Stoelgangskweken (3x voor parasieten), biochemie (anti-tTG IgA, IgA, albumine, PBO, sed, CRP, vit D), stoelgangonderzoek (calprotectine, fecaal elastase, 72u vetcollectie). Doorverwijzing naar kindergastro-enteroloog.
#### 2.3.4 Constipatie
* **Definitie:** Vertraagde, harde en pijnlijke passage van stoelgang. Normale stoelgangsfrequentie varieert sterk, vooral bij borstvoeding.
* **Bij zuigelingen:** Nagaan wanneer eerste ontlasting plaatsvond, groeicurve, ontwikkeling, braken, pijn. Cruciaal is zorgvuldig klinisch onderzoek (perianale afwijkingen). Mogelijke onderliggende oorzaken: Ziekte van Hirschsprung, hypothyreoïdie, hypercalciëmie, anorectale malformaties.
* **Bij oudere kinderen:** Frequent probleem, zelden organische oorzaken. Vaak gerelateerd aan ophoudingsgedrag, anale fissuren door pijn, of overdreven zindelijkheidstraining.
* **Verwikkeling:** Overloopdiarree kan ontstaan door impactie.
* **Behandeling:** Desimpactie (lavement/PEG), laxering (osmotische laxeermiddelen), aanpassing voedingsgewoonten (vocht, vezels), "toilettraining".
#### 2.3.5 Ziekte van Hirschsprung
* **Definitie:** Congenitale afwezigheid van ganglioncellen in de darmwand, leidend tot inadequate relaxatie en obstructie distaal.
* **Epidemiologie:** 1/5000 geboortes, vaker bij jongens. 20% heeft geassocieerde anomalieën (urogenitaal, cardiovasculair, gastro-intestinaal, Trisomie 21).
* Neonatale intestinale obstructie: geen meconiumpassage in de eerste 24 uur, voedingsintolerantie, opgezette buik, galbraken. Risico op enterocolitis.
* Bij oudere kinderen: chronische constipatie, FTT, groeiachterstand.
* **Diagnose:** Rectaal toucher (lege ampulla, "gush sign"), zuigbiopsie (gouden standaard om afwezigheid van ganglioncellen aan te tonen), contrastenema.
* **Therapie:** Chirurgie (resectie van aganglionair segment). Prognose is over het algemeen goed, maar recidiverende constipatie en fecale incontinentie kunnen voorkomen.
#### 2.3.6 Inflammatoir darmlijden (IBD)
* **Definitie:** Chronische inflammatie van het gastro-intestinale tractus, waaronder Ziekte van Crohn (transmuraal, alle darmsegmenten) en Colitis ulcerosa (oppervlakkige inflammatie van colon).
* **Epidemiologie:** Bimodale piek op 15-25 jaar en 50-80 jaar. 20% van de diagnoses wordt gesteld bij kinderen <10 jaar. Multifactoriële oorzaak met genetische predispositie en omgevingsfactoren.
* **Crohn:** Buikpijn, diarree, rectaal bloedverlies (minder dan bij CU), fecale incontinentie, abdominale massa's, gewichtsverlies, groeiachterstand/vertraagde puberteit, vermoeidheid, aften, perianale ziekte (fissuren, fistels, abcessen).
* **Colitis ulcerosa:** Diarree (vaak), rectaal bloedverlies (zeer frequent), fecale incontinentie, minder buikpijn en perianale ziekte dan bij Crohn.
* **Extra-intestinale symptomen:** Artritis, uveïtis, erythema nodosum (kunnen eerder optreden dan abdominale klachten).
* **Diagnose:** Anamnese, klinisch onderzoek, biochemie (anemie, verhoogde ontstekingsparameters, laag albumine), fecaal calprotectine, endoscopie met biopsie (gouden standaard), MRI.
* **Therapie:** Doel is remissie te bereiken en te behouden met minimale toxiciteit.
* **Crohn:** Polymeer dieet (eerste presentatie), steroïden, immuunmodulerende medicatie (azathioprine, methotrexaat), anti-TNF-α. Chirurgie bij verwikkelingen.
* **Colitis ulcerosa:** Aminosalicylaten (mesalazine), steroïden, immuunmodulerende medicatie. Chirurgie (colectomie) bij falen van medicatie of complicaties.
#### 2.3.7 Leverpathologie
* **Verlengde neonatale icterus (>2 weken):** Kan duiden op leverlijden, met name bij verhoogd geconjugeerd bilirubine. Kenmerken: bleke ontlasting, donkere urine, bloedingsneiging, failure to thrive.
* **Oorzaken geconjugeerde icterus:** Obstructie galwegen (bv. biliaire atresie, choledochuscyste), neonatale hepatitis (congenitale infecties, stofwisselingsziekten zoals α1-antitrypsinedeficiëntie, galactosemie), intrahepatische galweghypoplasie (bv. syndroom van Alagille).
* **Biliaire atresie:** Progressief proces met leverfalen. Belangrijkste indicatie voor levertransplantatie. Diagnose middels kliniek, bloedonderzoek, echografie, IDA-scan en leverbiopsie. Vroege diagnose en ingreep (Kasai-operatie) zijn cruciaal voor prognose.
* **Virale hepatitis (A, B):**
* **Hepatitis A (HAV):** Meestal mild bij kinderen, geen chronisch beloop. Diagnose via serologie. Preventie door vaccinatie.
* **Hepatitis B (HBV):** Kan acuut en fulminant verlopen, met risico op chronisch dragerschap. Preventie bij pasgeborenen van HBsAg-positieve moeders met vaccinatie en HB-immunglobulinen.
Dit uitgebreide overzicht behandelt de belangrijkste aspecten van buikpijn bij kinderen, waarbij zowel acute als chronische oorzaken worden besproken, met de nadruk op symptomen, diagnostiek en behandelingsprincipes.
---
# Diarree en malabsorptie
Diarree en malabsorptie
## 3. Diarree en malabsorptie
Dit onderwerp behandelt de oorzaken, diagnostiek en behandeling van acute en chronische diarree, met een focus op dehydratie, malabsorptiesyndromen zoals coeliakie en koemelkeiwitallergie, en inflammatoire darmaandoeningen.
### 3.1 Acute gastro-enteritis
Acute gastro-enteritis wordt gedefinieerd als een acuut begin met een toename van de frequentie van defecatie (meer dan 3 per 24 uur) en/of een afname van de consistentie van de ontlasting (los/vloeibaar), eventueel gepaard gaand met koorts, braken en misselijkheid. Bij zuigelingen is een afname van de consistentie belangrijker dan een toename in frequentie. Acute diarree duurt meestal minder dan 7 dagen en niet langer dan 14 dagen en is zelflimiterend.
#### 3.1.1 Oorzaken van acute gastro-enteritis
De meest voorkomende oorzaak van acute gastro-enteritis is viraal (80-90%), met name rotavirus (vooral bij kinderen jonger dan 2 jaar, nu minder door vaccinatie), norovirus, adenovirus en astrovirus. Bacteriële oorzaken (10%) zijn onder andere *Campylobacter jejuni*, *Salmonella*, *Shigella* en *Escherichia coli*. Protozoa zijn zeldzamer.
#### 3.1.2 Aanpak van acute gastro-enteritis
De aanpak is voornamelijk ondersteunend en gericht op preventie van dehydratie. Routinematig stoelgangsonderzoek is zelden zinvol, tenzij er sprake is van bloederige diarree, hoge koorts of een ernstig ziek kind. Preventieve maatregelen omvatten handhygiëne en vaccinatie (rotavirusvaccin).
#### 3.1.3 Risico op dehydratie bij acute gastro-enteritis
Jonge kinderen hebben een groter risico op dehydratie vanwege hun hogere metabolisatiesnelheid, grotere vochtbehoefte en een relatief grotere huidoppervlakte waardoor vochtverlies via perspiratio insensibilis toeneemt. Hun immature tubulaire nierfunctie en afhankelijkheid van derden om dorst te uiten, dragen verder bij aan dit risico.
##### 3.1.3.1 Beoordeling van de mate van dehydratie
De ernst van dehydratie wordt ingeschat op basis van gewichtsverlies (percentage dehydratie: $\frac{\text{recent gewicht} - \text{huidig gewicht}}{\text{recent gewicht}} \times 100\%$) en klinische tekenen. Een klinische dehydratiescore (CDS) kan helpen bij de beoordeling. Belangrijke klinische parameters zijn onder andere de toestand van de fontanel, huidturgor, vitale parameters (ademhaling, hartfrequentie, bloeddruk), capillaire refill en diurese.
##### 3.1.3.2 Elektrolytafwijkingen bij dehydratie
Er zijn drie typen elektrolytafwijkingen mogelijk:
* **Isotoon:** Verlies van natrium en water in gelijke mate. Komt het meest frequent voor (80%). Serum natriumwaarden zijn normaal.
* **Hypertoon:** Meer waterverlies dan natriumverlies. Serum natriumwaarden zijn verhoogd ($> 150$ meq/l). Dit kan leiden tot cerebrale bloedingen en convulsies.
* **Hypotoon:** Meer natriumverlies dan waterverlies. Serum natriumwaarden zijn verlaagd ($< 130$ meq/l). Dit kan leiden tot hersenoedeem en convulsies.
##### 3.1.3.3 Indicaties voor consultatie en opname
Indicaties voor consultatie bij een arts omvatten onder andere: jonge leeftijd, veel verlies via diarree, persisterend braken, onvermogen tot orale rehydratie, symptomen van dehydratie, veranderd bewustzijn, koorts, bloed in de ontlasting of een voorgeschiedenis van immuunstoornissen of malnutritie. Indicaties voor opname zijn onder meer shock, ernstige dehydratie, neurologische verschijnselen, onbehandelbaar braken, verdenking op een chirurgische aandoening, een onbetrouwbare thuissituatie of falen van orale rehydratietherapie.
#### 3.1.4 Behandeling van acute gastro-enteritis
De behandeling is supportief en afhankelijk van de mate van dehydratie.
* **Preventie en milde dehydratie:** Orale rehydratietherapie (ORS) is de voorkeursbehandeling. Het kan snel effectief zijn (binnen 6-8 uur). Kleine, frequente hoeveelheden ORS worden aangeboden. Bij kinderen ouder dan 6 maanden kan verdund appelsap overwogen worden in plaats van ORS. Vervanging van verliezen wordt berekend op basis van de hoeveelheid diarree en braken.
* **Matige tot ernstige dehydratie of falen van orale rehydratie:** Intraveneuze rehydratie is geïndiceerd. Bij ernstige dehydratie en shock wordt gestart met resuscitatie door snelle toediening van intraveneuze NaCl 0,9% oplossing, gevolgd door rehydratie en correctie van elektrolyten.
#### 3.1.5 Voeding en medicatie bij acute gastro-enteritis
* **Voeding:** Borstvoeding en normale (kunst)voeding kunnen hervat worden zodra het kind gerehydreerd is. Routinematig gebruik van lactosearme voeding is niet geïndiceerd bij ambulante patiënten.
* **Antibiotica:** Alleen geïndiceerd bij bacteriële gastro-enteritis, toxisch zieke kinderen, sepsis, immuungecompromitteerde patiënten of ondervoedde kinderen, en specifieke bacteriële infecties zoals *Shigella*.
* **Add-on therapie:** Anti-emetica en anti-diarreïca hebben geen plaats in de behandeling. Probiotica (zoals *Lactobacillus GG* en *Saccharomyces boulardii*) kunnen de duur van symptomen en de ziekenhuisopnameduur verkorten, met name bij virale infecties en antibiotica-geassocieerde diarree.
### 3.2 Pylorushypertrofie
Pylorushypertrofie is een aandoening waarbij de spierwand van de pylorus verdikt is, wat leidt tot obstructie van de maaguitgang. Het komt vaker voor bij eerstgeborenen en jongens.
#### 3.2.1 Presentatie en diagnose
De typische presentatie is projectielbraken na de voeding bij een zuigeling, na een vrij interval van 2-7 weken. Het kind blijft echter gretig drinken en vertoont weinig symptomen tussen de braakepisoden. Klinisch kan een palpabele, 'olijfachtige' structuur in de rechterbovenbuik gevoeld worden. Echografie is de gouden standaard voor diagnose, waarbij de dikte en lengte van de pylorus worden gemeten. Biochemisch kan er een hypochloremische, hypokaliëmische metabole alkalose optreden.
#### 3.2.2 Behandeling
De behandeling is chirurgisch: een pyloromyotomie, waarbij de verdikte spier wordt doorgesneden. Na correctie van vocht- en elektrolytstoornissen is de prognose uitstekend.
### 3.3 Gastro-oesofageale reflux (GER) en gastro-oesofageale refluxziekte (GERZ)
GER is het terugstromen van maaginhoud naar de slokdarm en kan gepaard gaan met regurgitatie. Het is een veelvoorkomend en meestal benigne fysiologisch proces bij zuigelingen. GERZ treedt op wanneer GER leidt tot onaangename symptomen en/of complicaties zoals prikkelbaarheid, oesofagitis, failure to thrive (FTT), of respiratoire symptomen.
#### 3.3.1 Oorzaken en risicofactoren
Bij zuigelingen is GER vaak gerelateerd aan de functionele immaturiteit van de onderste slokdarmsfincter (LES). Risicofactoren voor GERZ omvatten neurologische aandoeningen, slokdarmafwijkingen, chronische longziekten, prematuriteit en obesitas.
#### 3.3.2 Diagnose en behandeling
GER is een klinische diagnose waarbij geen aanvullende onderzoeken nodig zijn. Bij GERZ kunnen een 24-uurs pH-metrie (gouden standaard) en oesofago-gastroscopie met biopsie nodig zijn. De behandeling van GER bestaat uit educatie van ouders en non-farmacologische adviezen. Bij GERZ wordt soms gestart met medicatie om de maagzuurproductie te remmen (protonpompinhibitoren), maar dit brengt bijwerkingen met zich mee. Chirurgie (Nissen fundoplicatio) is zeldzaam.
### 3.4 Acute buikpijn
Acute buikpijn is een veelvoorkomend symptoom bij kinderen en kan diverse oorzaken hebben, variërend van niet-chirurgische tot chirurgische aandoeningen.
#### 3.4.1 Chirurgische oorzaken
Belangrijke chirurgische oorzaken zijn acute appendicitis, darmobstructie (invaginatie, malrotatie, bride), divertikel van Meckel (met appendicitis-achtige klachten) en trauma.
#### 3.4.2 Niet-chirurgische oorzaken
Niet-chirurgische oorzaken zijn onder andere gastro-enteritis, mesenteriale adenitis, constipatie, hepatitis, pancreatitis, inflammatoire darmlijden, urinewegpathologie, Ziekte van Henoch-Schönlein, nefrotisch syndroom en gynaecologische problemen bij oudere meisjes.
#### 3.4.3 Extra-abdominale oorzaken
Extra-abdominale oorzaken die buikpijn kunnen geven zijn pneumonie, liesbreuk, torsio testis en heuppathologie.
#### 3.4.4 Appendicitis bij kinderen
Appendicitis bij kinderen, vooral jonger dan 5 jaar, is vaak moeilijk te diagnosticeren en kan leiden tot perforatie. Klassieke symptomen zoals koorts, braken, anorexie en pijn in de rechter fossa zijn niet altijd aanwezig. Diagnostiek omvat klinisch onderzoek, biochemie en echografie. De Pediatrische Appendicitis Score (PAS) kan helpen bij de diagnostiek. Behandeling is appendectomie.
#### 3.4.5 Invaginatie
Invaginatie is een darmobstructie waarbij een proximaal darmsegment in een distaal segment zakt. Het is een urgentie die vooral voorkomt bij zuigelingen en kleuters. De typische presentatie is acute, paroxysmale, koliekachtige buikpijn met bleek zien, optrekken van de beentjes, en wisselende aanvallen. De ontlasting kan bloederig en slijmerig zijn ('bessengelei'). Diagnostiek geschiedt via echografie. Niet-operatieve reductie met contrastenema of luchtinsufflatie is de eerste keuze, gevolgd door chirurgie indien nodig.
#### 3.4.6 Divertikel van Meckel
Een divertikel van Meckel is een embryonaal overblijfsel dat kan leiden tot rectaal bloedverlies, invaginatie of diverticulitis. Diagnostiek gebeurt via een technetium scan. Behandeling is chirurgische resectie.
#### 3.4.7 Malrotatie
Malrotatie is een aangeboren afwijking waarbij de darmen onvolledig roteren of fixeren. Dit kan leiden tot hoge darmobstructie, galbraken en volvulus. Het is een urgentie die snelle chirurgische interventie vereist.
### 3.5 Chronische (recurrente) buikpijn
Chronische buikpijn wordt gedefinieerd als minstens één episode per maand gedurende drie opeenvolgende maanden, met invloed op het dagelijks functioneren. Bij meer dan 90% van de kinderen met chronische buikpijn is er geen evidente organische oorzaak (functionele buikpijn).
#### 3.5.1 Functionele buikpijn
Functionele buikpijn is pijn zonder objectieve aanwijzingen voor een organische oorzaak. De pijn is vaak matig, niet specifiek gerelateerd aan voeding of defecatie, en er zijn pijnvrije intervallen. Stress en angst kunnen een rol spelen.
#### 3.5.2 Organische oorzaken van chronische buikpijn
Organische oorzaken moeten uitgesloten worden door gerichte anamnese en onderzoek. Specifieke vragen richten zich op groeipatroon, verband met defecatie, braken, diarree, bloed in de ontlasting en extra-intestinale symptomen.
### 3.6 Malabsorptie
Malabsorptie is de abnormale opname van voedingsstoffen uit de darmen, wat kan leiden tot dunne, volumineuze ontlasting, failure to thrive (groeiachterstand) en nutritionele deficiënties. Malabsorptie kan congenitaal of verworven zijn.
#### 3.6.1 Coeliakie
Coeliakie is een gluten-sensitieve enteropathie, een T-cel-gemedieerde inflammatoire aandoening van de proximale dunne darm die leidt tot villusatrofie. Het treft voornamelijk personen met een genetische aanleg en wordt geassocieerd met andere auto-immuunziekten.
##### 3.6.1.1 Presentatie en diagnose van coeliakie
De klassieke presentatie bij zuigelingen omvat abnormale ontlasting, anorexie, prikkelbaarheid en een opgezette buik. Bij oudere kinderen kan er sprake zijn van groeiachterstand, vertraagde puberteit en minimale gastro-intestinale klachten, naast extra-intestinale symptomen. Diagnostiek omvat de bepaling van IgA tissue transglutaminase antistoffen (anti-tTG) en IgA spiegel. Een jejunumbiopsie is de gouden standaard voor diagnose.
##### 3.6.1.2 Behandeling van coeliakie
De behandeling is levenslang strikt glutenvrij eten, met begeleiding van een diëtist en behandeling van eventuele nutritionele deficiënties.
#### 3.6.2 Koemelkeiwitallergie (KMEA)
KMEA is een abnormale immunologische reactie op koemelkeiwitten, die IgE-gemedieerd of niet-IgE-gemedieerd kan zijn.
##### 3.6.2.1 Presentatie en diagnose van KMEA
IgE-gemedieerde reacties treden snel op na inname van melk en kunnen leiden tot cutane, gastro-intestinale, respiratoire of anafylactische symptomen. Niet-IgE-gemedieerde reacties treden later op (binnen 2-72 uur) en uiten zich voornamelijk met gastro-intestinale en cutane klachten, zoals bloederige/slijmerige ontlasting, diarree, braken, FTT en eczeem.
##### 3.6.2.2 Diagnostiek en behandeling van KMEA
Bij IgE-gemedieerde allergie kan diagnostiek bestaan uit huidpriktesten en specifieke IgE-bepalingen. Bij niet-IgE-gemedieerde allergie is de diagnose klinisch, ondersteund door een eliminatiedieet gevolgd door een provocatietest. De behandeling is een strikt eliminatiedieet. Als eerste keuze wordt voeding op basis van extensief gehydrolyseerde koemelkeiwitten gebruikt. Borstvoeding kan worden voortgezet, waarbij de moeder een koemelkvrij dieet volgt.
#### 3.6.3 Lactose-intolerantie
Lactose-intolerantie is het gevolg van een lactase-deficiëntie, wat leidt tot onvoldoende vertering en metabolisatie van lactose. Symptomen zijn buikpijn, flatulentie, diarree en misselijkheid. Primaire lactase-deficiëntie is zeldzaam, terwijl secundaire lactase-deficiëntie (post-enteritis) vaker voorkomt en tijdelijke lactosebeperking in de voeding vereist.
#### 3.6.4 Peuterdiarree
Peuterdiarree is de meest voorkomende oorzaak van chronische diarree bij kleuters (1-4 jaar). Het wordt gekenmerkt door een normaal groeipatroon met wisselende ontlasting (normaal afgewisseld met losse stoelgang) en onverteerd voedsel in de ontlasting. Dit wordt veroorzaakt door te veel vocht, te veel vruchtensappen (met name appelsap vanwege fructose), te weinig vet en te weinig vezels in de voeding. De behandeling bestaat uit educatie van de ouders en het aanpassen van de voeding door vet en vezels toe te voegen en vruchtensappen te beperken.
### 3.7 Inflammatoir darmlijden (IBD)
IBD omvat de Ziekte van Crohn (MC) en Colitis Ulcerosa (CU). Dit zijn chronische inflammatoire aandoeningen van het maag-darmkanaal met een bimodale piekincidentie (15-25 jaar en 50-80 jaar).
#### 3.7.1 Ziekte van Crohn
MC is een transmuraal proces dat alle darmsegmenten kan aantasten, met een voorkeur voor het distale ileum en proximaal colon.
#### 3.7.2 Colitis Ulcerosa
CU is een oppervlakkige inflammatie die hoofdzakelijk het colon aantast, beginnend in het rectum.
#### 3.7.3 Oorzaken en presentatie van IBD
De oorzaak is multifactorieel, met een genetische predispositie, omgevingsfactoren en een verstoorde immuunregulatoire balans. Presentaties kunnen variëren van buikpijn, diarree, rectaal bloedverlies, tot FTT en groeiachterstand. Extra-intestinale symptomen zoals artritis, uveïtis en erythema nodosum komen frequent voor en kunnen zelfs voorafgaan aan abdominale klachten.
#### 3.7.4 Diagnose van IBD
Diagnostiek omvat anamnese, klinisch onderzoek, biochemie (Hb, albumine, CRP, sed), fecale calprotectine, endoscopie met biopsie (gouden standaard) en soms MRI.
#### 3.7.5 Behandeling van IBD
De behandeling is gericht op remissie en het verbeteren van de levenskwaliteit. Bij MC wordt vaak gestart met een polymeer dieet, gevolgd door steroïden en immuunmodulerende medicatie. Bij CU wordt gestart met aminosalicylaten, eventueel aangevuld met steroïden en immuunmodulerende medicatie. Chirurgie is geïndiceerd bij complicaties.
### 3.8 Chronische diarree
Chronische diarree wordt gedefinieerd als diarree (> 10 ml/kg/dag) gedurende meer dan 4 weken. De diagnostiek omvat een uitgebreide anamnese, klinisch onderzoek, stoelgangsonderzoek (inclusief kweken voor parasieten), biochemie en stoelgangsanalyses (calprotectine, fecaal elastase). Doorverwijzing naar een kindergastro-enteroloog is vaak noodzakelijk.
### 3.9 Constipatie
Constipatie is een vertraagde, harde en pijnlijke passage van stoelgang. Bij zuigelingen is het belangrijk om de eerste ontlasting en de groeipatroon na te gaan en te zoeken naar onderliggende pathologieën zoals Ziekte van Hirschsprung, hypothyreoïdie of anorectale malformaties. Bij oudere kinderen is constipatie meestal functioneel en gerelateerd aan ophoudingsgedrag. Complicaties kunnen leiden tot overloopdiarree. Behandeling omvat desimpactie, laxering en aanpassing van het voedingspatroon ("toilettraining").
### 3.10 Ziekte van Hirschsprung
De Ziekte van Hirschsprung is een aangeboren afwezigheid van ganglioncellen in de darmwand, wat leidt tot inadequate relaxatie en obstructie. Het presenteert zich typisch als neonatale intestinale obstructie met geen meconiumpassage in de eerste 24 uur. Bij oudere kinderen kan het zich uiten als chronische constipatie en FTT. Diagnostiek omvat rectaal toucher en een zuigbiopsie (gouden standaard). Chirurgie is de behandeling.
### 3.11 Leverpathologie bij pasgeborenen
#### 3.11.1 Verlengde neonatale icterus
Verlengde neonatale icterus (> 2 weken) kan duiden op leverlijden, met name wanneer er sprake is van verhoogd geconjugeerd bilirubine. Oorzaken zijn obstructie van de galwegen (galwegatresie, cysten) of neonatale hepatitis (congenitale infecties, stofwisselingsziekten). Vroegtijdige diagnose en interventie zijn cruciaal.
#### 3.11.2 Extra-hepatische galwegatresie
Dit is een progressief proces van de galwegen, wat leidt tot leverfalen en noodzaak tot levertransplantatie. Vroege diagnose is essentieel voor een succesvolle hepatoportoenterostomie (Kasai operatie) vóór 2 maanden leeftijd.
#### 3.11.3 Intra-hepatische galwegatresie
Intra-hepatische galwegatresie is vaak onderdeel van het syndroom van Alagille en heeft een variabele prognose.
#### 3.11.4 Virale hepatitis
Hepatitis A (HAV) is meestal mild bij kinderen. Hepatitis B (HBV) kan asymptomatisch zijn of leiden tot acuut leverfalen, met een risico op chronische dragerschap. Preventie bij pasgeborenen van HBsAg-positieve moeders omvat vaccinatie en toediening van HB-immunglobulinen.
---
Dit onderwerp behandelt de oorzaken, diagnostiek en behandeling van diarree en malabsorptie, met specifieke aandacht voor acute gastro-enteritis, chronische diarree, coeliakie en koemelkeiwitallergie.
Acute gastro-enteritis wordt gedefinieerd als het acuut ontstaan van een verhoogde frequentie van defecatie (meer dan 3 per 24 uur) en/of een afgenomen consistentie van de feces (los/vloeibaar), al dan niet gepaard gaand met koorts, braken en misselijkheid. Bij zuigelingen is een afname in consistentie belangrijker dan een toename in frequentie. Acute diarree duurt minder dan 7 dagen, maar kan tot 14 dagen aanhouden en is meestal zelflimiterend.
#### 3.1.1 Oorzaken
* **Viraal (80-90%):** Rotavirus (vooral < 2 jaar, minder door vaccinatie), Norovirus, Adenovirus, Astrovirus. Deze veroorzaken doorgaans milde ziektebeelden met laaggradige koorts en lichte diarree/braken.
* **Bacterieel (ongeveer 10%):** Campylobacter jejuni, Salmonella, Shigella, Escherichia coli. Deze zijn minder frequent maar veroorzaken vaak ernstigere ziektebeelden met hogere koorts en bloederige ontlasting.
* **Protozoa (minder dan 10%).**
#### 3.1.2 Aanpak
De aanpak is voornamelijk supportief. Routine stoelgangonderzoek is zelden zinvol, tenzij er sprake is van bloederige diarree, hoge koorts of een ernstig ziek kind. Preventie, waaronder handhygiëne en isolatie, is belangrijk. Vaccinatie tegen rotavirus is effectief in het verminderen van ernstige gastro-enteritis.
#### 3.1.3 Risico op dehydratie
Kinderen, met name jonge kinderen, hebben een verhoogd risico op dehydratie door een hogere metabolisatiesnelheid, grotere vochtbehoeften, groter verlies via de huid en immature tubulaire nierfunctie. Ze zijn bovendien afhankelijk van derden om dorst te signaleren.
##### 3.1.3.1 Evaluatie van de graad van dehydratie
De ernst van dehydratie wordt ingeschat aan de hand van gewichtsverlies en klinische tekenen. De klinische dehydratiescore (CDS) (< 5 jaar) is nuttig om ernstige dehydratie (> 6%) vast te stellen, maar heeft beperkte waarde om dehydratie uit te sluiten. Klinisch onderzoek omvat de beoordeling van de fontanel, huidturgor, vitale parameters (ademhalingsfrequentie, hartslag, bloeddruk) en capillaire refill.
##### 3.1.3.2 Elektrolytafwijkingen
Er zijn drie vormen van dehydratie:
* **Isotoon:** Meest frequent (80%), verlies van natrium en water in gelijke mate.
* **Hypertoon:** Verlies van meer water dan natrium (serum natrium > 150 meq/l). Risico op centrale neurologische verschijnselen.
* **Hypotoon:** Verlies van meer natrium dan water (serum natrium < 130 meq/l). Risico op hersenoedeem.
**Indicaties voor consultatie:** Jong kind (< 6 maanden / < 8 kg), veel verlies via diarree (> 8x/dag), persisterend braken, onmogelijkheid tot orale rehydratietherapie, symptomen van dehydratie, veranderd bewustzijn, koorts (> 38-38.5°C), bloed in de ontlasting, of een voorgeschiedenis van immuunstoornissen/malnutritie.
**Indicaties tot opname:** Shock, ernstige dehydratie, neurologische verschijnselen, onbehandelbaar braken (galbraken), verdenking op chirurgische aandoening, onbetrouwbare thuissituatie, falen van orale rehydratie.
#### 3.1.4 Behandeling
De behandeling is supportief en gericht op preventie.
* **Orale rehydratie (ORS):** Voorkeur bij dreigende of milde dehydratie zonder complicaties. Kan snel (< 6-8 uur) effectief zijn. Kleine, frequente hoeveelheden aanbieden. Bij kinderen > 6 maanden kan verdund appelsap overwogen worden. Verlies van vocht wordt gecompenseerd met ORS (10 ml/kg per diarree-episode, 2 ml/kg per braakepisode).
* **Intraveneuze rehydratie:** Indicaties zijn falen of contra-indicatie van orale rehydratie, intolerantie, geen verbetering, abdominale pathologie, shock, of gewijzigd bewustzijn. Bij ernstige dehydratie (> 10%) wordt gestart met resuscitatie (20 ml/kg NaCl 0.9%).
#### 3.1.5 Voeding en aanvullende therapie
* **Voeding:** Borstvoeding en normale (kunst)voeding kunnen hervat worden zodra het kind gerehydreerd is. Routinematig gebruik van lactose-arme voeding of vetbeperking is niet nodig bij ambulante patiënten.
* **Antibiotica:** Alleen geïndiceerd bij bacteriële gastro-enteritis bij een toxisch ziek kind, sepsis, immuungecompromitteerden, ondervoedde kinderen, of bij specifieke bacteriële infecties (bv. Shigella).
* **Add-on therapie:** Anti-emetica en anti-diarreïca worden afgeraden. Probiotica (bv. *Lactobacillus GG*, *Saccharomyces boulardii*) kunnen de duur van de symptomen verkorten.
### 3.2 Chronische (recurrente) buikpijn
Chronische of recidiverende buikpijn wordt gedefinieerd als minimaal één episode per maand gedurende drie opeenvolgende maanden, met invloed op het dagelijks functioneren. Bij 10% van de schoolkinderen komt dit voor, waarvan minder dan 10% een organische oorzaak heeft.
#### 3.2.1 Functionele buikpijn
Dit is abdominale pijn zonder aantoonbare organische oorzaak. De pijn is matig, niet typisch geassocieerd met voeding of defecatie, en er zijn pijnvrije intervallen. Stress en angst kunnen een rol spelen.
#### 3.2.2 Organische buikpijn
Gekenmerkt door gelokaliseerde pijn (niet peri-umbilicaal), nachtelijke epigastrische pijn (ulcus), verband met defecatie (colonpathologie), braken (malrotatie), diarree (inflammatoir darmlijden), bloed in de ontlasting (colitis), lage rugpijn/dysurie (urinewegpathologie), of pijn na melkinname (lactose-intolerantie).
#### 3.2.3 Klinisch onderzoek en onderzoek
Belangrijk is de evaluatie van staturoponderale evolutie, een grondig abdominaal onderzoek, inspectie van het perineum, en bloeddrukmeting. Onnodige onderzoeken dienen vermeden te worden.
### 3.3 Acute buikpijn
Acute buikpijn is een veelvoorkomende klacht bij kinderen en kan diverse oorzaken hebben.
#### 3.3.1 Chirurgische oorzaken
* Acute appendicitis
* Darmobstructie (invaginatie, malrotatie, bride)
* Trauma (miltruptuur)
#### 3.3.2 Niet-chirurgische oorzaken
* Gastro-enteritis
* Mesenteriale adenitis
* Constipatie
* Hepatitis, pancreatitis
* Inflammatoir darmlijden
* Pathologie van de urineweg
* Ziekte van Henoch-Schönlein
* Nefrotisch syndroom (peritonitis)
* Gynaecologische oorzaken (ovariumtorsie)
* Diabetes (diabetische keto-acidose)
#### 3.3.3 Extra-abdominale oorzaken
* Pneumonie
* Liesbreuk
* Torsio testis
* Heuppathologie
#### 3.3.4 Belangrijke tip
De interactie tussen kind en ouder, en het gedrag in de wachtkamer, kunnen belangrijke aanwijzingen geven.
#### 3.3.5 Specifieke chirurgische oorzaken
* **Acute appendicitis:** Inflammatie van de appendix. Diagnose is klinisch en wordt ondersteund door echografie. Behandeling is appendectomie. Pediatrische appendicitis score (PAS) kan helpen bij de diagnostiek.
* **Invaginatie:** Prolaps van een darmsegment in een ander. Kenmerkt zich door paroxysmale, koliekachtige pijn, bleek zien, en later bloed en slijm in de ontlasting ("bessengelei"). Diagnose via echografie. Behandeling is niet-operatieve reductie of chirurgie.
* **Divertikel van Meckel:** Embryonaal overblijfsel van de dooierzak. Kan leiden tot rectaal bloedverlies. Diagnose via technetiumscan. Behandeling is chirurgische resectie.
* **Malrotatie:** Onvolledige rotatie of fixatie van het duodenum. Presenteert zich als hoge darmobstructie met galbraken. Urgentie voor chirurgie.
#### 3.3.6 Chronische (recurrente) buikpijn
Zie sectie 3.2.
### 3.4 Diarree
Diarree wordt gedefinieerd als chronisch wanneer het langer dan 4 weken aanhoudt.
#### 3.4.1 Peuterdiarree
De voornaamste oorzaak van chronische diarree bij kleuters (1-4 jaar). Kenmerkt zich door wisselende stoelgangconsistentie, aanwezigheid van onverteerd voedsel, geen failure to thrive, en wordt vaak veroorzaakt door te veel vocht (vooral vruchtensappen), te weinig vet en te weinig vezels. Therapie omvat educatie van de ouders en aanpassing van de voeding.
#### 3.4.2 Chronische diarree - Aanvullend onderzoek
Onderzoek start met stoelgangskweken (3x voor parasieten), biochemie (anti-tTG IgA, IgA-spiegel, albumine, PBO, sed, CRP, vit D), en stoelgangonderzoek (calprotectine, fecaal elastase, 72-uurs vetcollectie). Doorverwijzing naar een kindergastro-enteroloog is vaak noodzakelijk.
### 3.5 Malabsorptie
Malabsorptie manifesteert zich door abnormale ontlasting (dun, grote hoeveelheden), failure to thrive, groeiachterstand en nutritionele deficiënties.
#### 3.5.1 Coeliakie
Een gluten-sensitieve enteropathie waarbij de proximale dunne darm wordt aangetast met villusatrofie. Genetische voorbeschiktheid speelt een rol. Klassieke presentatie bij jonge kinderen met abnormale ontlasting, anorexie, prikkelbaarheid en opgezette buik. Bij oudere kinderen kan het zich uiten als groeiachterstand en vertraagde puberteit. Diagnose gebeurt via serologie (anti-tTG IgA) en jejunumbiopsie (gouden standaard). Therapie is een levenslang strikt glutenvrij dieet.
#### 3.5.2 Koemelkeiwitallergie (KMEA)
Een abnormale immunologische reactie tegen koemelkeiwitten. Kan IgE-gemedieerd zijn met directe symptomen na melkinname, of niet-IgE-gemedieerd met symptomen die later optreden (2-72 uur na inname), vaak gastro-intestinaal of cutaan. Symptomen variëren sterk en kunnen ook voorkomen bij exclusieve borstvoeding (bij moeders die koemelk consumeren). Diagnose bij IgE-gemedieerde allergie via huidpriktest of specifieke IgE-bepaling. Bij niet-IgE-gemedieerde allergie is diagnose klinisch, ondersteund door een eliminatiedieet en eventueel provocatietest. Therapie is een eliminatiedieet.
#### 3.5.3 Lactose-intolerantie
Oorzaakt door een lactase-deficiëntie, wat leidt tot onvoldoende vertering van lactose. Symptomen zijn abdominale pijn, flatulentie, diarree, misselijkheid en braken. Primaire lactase-deficiëntie is zeldzaam. Secundaire lactase-deficiëntie kan optreden na gastro-enteritis en vereist tijdelijke lactosebeperking.
### 3.6 Inflammatoir darmlijden (IBD)
Omvat de ziekte van Crohn (MC) en colitis ulcerosa (CU). Chronische inflammatie van het maag-darmkanaal.
#### 3.6.1 Crohn (Morbus Crohn, MC)
Transmuraal proces dat alle darmsegmenten kan aantasten, met name distaal ileum en proximaal colon. Presentatie kan variëren met buikpijn, diarree, rectaal bloedverlies, gewichtsverlies, groeiachterstand, vermoeidheid, en perianale ziekte (fissuren, fistels).
#### 3.6.2 Colitis ulcerosa (CU)
Oppervlakkige inflammatie van het colon, beginnend in het rectum. Gekenmerkt door diarree, rectaal bloedverlies, fecale incontinentie en buikpijn.
#### 3.6.3 Epidemiologie en oorzaken
Bimodale piekincidentie (15-25 jaar en 50-80 jaar). Multifactoriële oorzaak met genetische predispositie, omgevingsfactoren en verstoorde immuunregulatie. Bij kinderen en adolescenten kan de aantasting uitgebreider zijn dan bij volwassenen.
#### 3.6.4 Diagnostiek
Anamnese, klinisch onderzoek, biochemie (anemie, verhoogde ontstekingparameters, laag albumine), fecaal calprotectine, endoscopie met biopsie (gouden standaard), en soms MRI.
#### 3.6.5 Therapie
Doel is maximale therapeutische respons, minimale toxiciteit, verbeteren van de levenskwaliteit en bevorderen van groei en puberteit. Behandeling is afhankelijk van de aandoening en ernst: polymeerdieet en immuunmodulerende medicatie bij Crohn, aminosalicylaten en steroïden bij Colitis Ulcerosa. Chirurgie kan noodzakelijk zijn bij complicaties.
#### 3.6.6 Prognose
Hoge kans op terugval. Medicatie kan bijwerkingen hebben (bv. vertraagde puberteit, osteopenie). Bij colitis ulcerosa met pancolitis is er een verhoogd risico op colorectale kanker.
### 3.7 Leverpathologie
Leverpathologie kan zich uiten in verlengde neonatale icterus, hepatomegalie, en afwijkende leverenzymen.
#### 3.7.1 Neonatale pathologie
* **Verlengde icterus (> 2 weken):** Kan wijzen op leverlijden met verhoogd geconjugeerd bilirubine, bleke ontlasting, donkere urine en bloedingsneiging.
* **Extra-hepatische galwegatresie:** Progressief proces dat leidt tot leverfalen. Vroegtijdige diagnose en chirurgische interventie (Kasai operatie) is cruciaal.
* **Intra-hepatische galwegatresie:** Vaak geassocieerd met syndroom van Alagille, met variabele prognose.
#### 3.7.2 Virale hepatitis
* **Hepatitis A (HAV):** Feco-orale besmetting, mild ziektebeeld bij kinderen, geen chronisch leverlijden. Diagnose via serologie. Preventie middels vaccinatie.
* **Hepatitis B (HBV):** Besmetting via perinatale transmissie, bloed, of seksueel contact. Kan asymptomatisch zijn of leiden tot acuut leverfalen. Risico op chronische dragerschap. Preventie bij pasgeborenen van HBsAg-positieve moeders met vaccinatie en HB-immunoglobuline.
### 3.8 Constipatie
Constipatie wordt gekenmerkt door vertraagde, harde en pijnlijke passage van stoelgang. Bij zuigelingen dient men de eerste ontlasting, groeicurve, ontwikkeling, braken en pijn na te gaan. Ziekten als Hirschsprung, hypothyreoïdie en anorectale malformaties dienen uitgesloten te worden. Bij oudere kinderen is het vaker functioneel, gerelateerd aan ophoudingsgedrag, anale fissuren of overdreven zindelijkheidstraining. Behandeling omvat desimpactie, laxering, aanpassing van de voeding en "toilettraining".
### 3.9 Ziekte van Hirschsprung
Congenitale afwezigheid van ganglioncellen in de darmwand, leidend tot inadequate relaxatie en obstructie. Symptomen bij neonaten zijn het uitblijven van meconiumpassage, voedingsintolerantie en galbraken. Bij oudere kinderen chronische constipatie, FTT en risico op enterocolitis. Diagnose via rectaal toucher en zuigbiopsie (gouden standaard). Therapie is chirurgie.
---
Dit document behandelt de problematiek van diarree en malabsorptie bij kinderen, waarbij zowel acute gastro-enteritis als chronische aandoeningen zoals coeliakie en koemelkeiwitallergie worden belicht.
Dit onderwerp omvat acute gastro-enteritis, met nadruk op de oorzaken, aanpak en risico op dehydratie. Ook chronische diarree en malabsorptie, waaronder coeliakie en koemelkeiwitallergie, worden uitgebreid behandeld, inclusief diagnostiek en behandeling.
### 3.1 Braken
Braken is de geforceerde expulsie van maaginhoud, vaak gepaard gaand met algemene malaise en misselijkheid. Dit staat in contrast met regurgitatie, wat het terugvloeien van voeding is zonder actieve spierinspanning, typisch bij gastro-oesofageale reflux (GER).
#### 3.1.1 Oorzaken van braken per leeftijdscategorie
* **0-6 maanden:**
* Gastro-oesofageale reflux (GER)
* Voedingsproblemen
* Pylorushypertrofie
* Intestinale obstructie
* Stofwisselingsziekten
* Shaken baby syndroom
* Infecties (meningitis, urineweginfectie - UWI)
* **6 maanden - adolescentie:**
* Acute gastro-enteritis
* Meningitis/UWI
* Intestinale obstructie (invaginatie, malrotatie)
* Appendicitis
* Pancreatitis/cholecystitis
* Coeliakie
* Diabetische keto-acidose
* Centrale tumoren
* Cyclisch braken
* Munchhausen by Proxy
* Intoxicatie
* **Adolescentie:**
* Maagzweer
* Zwangerschap
* Ovariumtorsie
* Cholecystitis
* Hepatitis A/B
* Boulemie/anorexie
#### 3.1.2 Aandachtspunten bij braken
Bij het beoordelen van braken zijn de volgende punten belangrijk:
* **Leeftijd van het kind:** Dit is cruciaal voor het inschatten van de waarschijnlijkheid van bepaalde oorzaken.
* **Relatie met voeding:** Treedt het braken na de voeding op, of is er geen associatie?
* **Algemene toestand van het kind:** Is het kind ziek, gedehydrateerd, of zijn er andere symptomen zoals buikpijn of koorts?
* **Galbraken:** Dit duidt op een hoge intestinale obstructie of pathologie.
* **Acuut of chronisch:** Hoe lang bestaat het braken al?
* **Recurrentie en tijdstip:** Treedt het braken herhaaldelijk op, bijvoorbeeld 's ochtends?
* **Failure to thrive (FTT):** Stagneert de groei van het kind?
* **Abdominale distentie:** Is de buik opgezet?
* **Sociale status:** Hoewel minder direct gerelateerd aan de medische oorzaak, kan dit soms indirecte informatie verschaffen.
##### 3.1.2.1 Gastro-oesofageale reflux (GER) en gastro-oesofageale refluxziekte (GERZ)
GER is het terugstromen van maaginhoud naar de slokdarm, wat vaak gepaard gaat met regurgitatie. Dit is een veelvoorkomend en doorgaans benigne fysiologisch proces bij gezonde zuigelingen. Bij ongeveer 60% van de zuigelingen op 3 maanden treedt minimaal drie keer per dag regurgitatie op.
**Pathofysiologie GER:**
GER wordt veroorzaakt door functionele immaturiteit van de onderste slokdarmsfincter (LOS). De lage pH in de slokdarm (<4% van de tijd over 24 uur) is kenmerkend. Het is een zelflimiterende aandoening die meestal rond 12-18 maanden stabiliseert door maturatie van de cardia, rechtop zitten/staan en de introductie van vaste voeding. Slechts 2% persisteert na 18 maanden.
**GERZ:**
GER wordt GERZ wanneer het terugstromen van maaginhoud leidt tot onaangename symptomen en/of complicaties zoals:
* Prikkelbaarheid, veel wenen, voedselweigering.
* Failure to thrive (FTT) bij jonge kinderen.
* Oesofagitis (pijn, hematemesis, anemie).
* Respiratoire symptomen (hoest, stridor, wheezing).
* Apneu bij prematuren, ALTE/wiegendood (zeer zelden maar ernstig).
**Risicofactoren voor GERZ:**
* Neurologische aandoeningen (cerebrale parese, Down syndroom).
* Slokdarmafwijkingen (slokdarmatresie).
* Congenitale hernia diafragmatica.
* Chronische longaandoeningen (cystische fibrose).
* Prematuriteit (bronchopulmonale dysplasie).
* Obesitas (verhoogde intra-abdominale druk).
**Diagnose GER/GERZ:**
* **GER:** Klinische diagnose op basis van anamnese, lichamelijk onderzoek en alarmsignalen. Geen verdere onderzoeken nodig.
* **GERZ:** Onderzoeken zijn geïndiceerd.
* **pH-metrie:** Gouden standaard om frequentie en duur van zuur in de slokdarm te meten.
* **Oesofagogastroscopie met biopsie:** Indien oesofagitis wordt vermoed, of om andere oorzaken uit te sluiten.
* **Impedantiemetrie:** Voor niet-zure reflux, minder frequent gebruikt bij kinderen.
**Behandeling GER:**
* **Educatie en begeleiding van ouders:** Uitleg over het benigne karakter en de spontane resolutie.
* **Algemene adviezen:**
* Frequenter voeden met kleinere volumes.
* Kind rechtop houden na voeding.
* Bedje 45° verhogen.
* Stimuleren van boertjes.
* **AR melk (ingedikte voeding):** Kan leiden tot een afname van regurgitatie-episodes, maar geen meetbare afname in refluxepisodes.
**Behandeling GERZ:**
* **Maagzuurremmers (Protonpompinhibitoren - PPI's):** Zoals omeprazol.
* **Cave:** Bijwerkingen zoals impact op het darmmicrobioom, verhoogd risico op gastro-intestinale en luchtweginfecties.
* **Chirurgie (Nissen fundoplicatie):** Zelden nodig, enkel bij therapieresistentie.
#### 3.1.3 Pylorushypertrofie
Hypertrofie van de musculus pyloricus, leidend tot een obstructie van de maaguitgang.
**Epidemiologie:**
* 1-3 per 1000 geboortes.
* Vermoedelijk multifactorieel.
* Risicofactoren: eerstgeborene (30%), positieve familiale voorgeschiedenis (maternaal), mannelijk geslacht (M/V 4:1), gebruik van macroliden in de eerste twee weken.
**Presentatie:**
* Na een vrij interval (2e-7e week).
* Zuigeling drinkt gretig.
* Postprandiaal braken, neemt toe in frequentie.
* Explosief (projectiel) braken (geen gal).
* Hongerig, valt aan op de fles, maar braakt daarna.
* Risico op FTT en dehydratie indien niet snel gediagnosticeerd.
**Kliniek:**
* Palpabele 'olijfachtige' structuur in de rechterbovenbuik (RUQ).
* Peristaltische golven (van links naar rechts) zichtbaar voor het braken.
**Diagnose:**
* Typische anamnese en klinische bevindingen.
* **Biochemie:** Typisch hypochloremische, hypokaliëmische metabole alkalose.
* **Echografie:** Gouden standaard om de dikte ($>$15 mm) en lengte ($>$20 mm) van de pylorus te meten.
**Behandeling:**
* **Pyloromyotomie** (chirurgische incisie van de musculus pyloricus).
* Preoperatief correctie van vocht- en elektrolytstoornissen.
* Goede prognose, zelden gecompliceerd.
* Na de ingreep: voeding starten na 12 uur, ontslag na 24 uur indien goed.
**De '1's' van Pylorushypertrofie:**
* **1**e geborene.
* **1**e keer braken: na de voeding.
* **1**e episode van braken rond de leeftijd van 1 maand.
* Eerst correctie elektrolytstoornissen, dan chirurgie.
### 3.2 Huilen
Huilen is een normaal biologisch gedrag dat dient als communicatie voor behoeften en ongemak, en bevordert nabijheid met de verzorgers. Er is grote interindividuele variabiliteit en het is leeftijdsgebonden.
#### 3.2.1 Normaal huilpatroon
Na de geboorte neemt huilen toe, met een piek rond 6-7 weken, vaak 's avonds. In het eerste levensjaar neemt de frequentie en duur geleidelijk af.
#### 3.2.2 Huilbaby (3-3-3 regel)
Gedefinieerd als meer dan 3 uur per dag huilen, meer dan 3 dagen per week, gedurende meer dan 3 weken.
* Dit geldt voor 1,5-12% van de zuigelingen, met een piek rond de 2e levensmaand.
* 95% is een zelflimiterende conditie zonder organische oorzaak.
* Minder dan 5% heeft een organische oorzaak (cave: overdiagnose van koemelkeiwitallergie (KMEA) en GERZ).
**Gevolgen van excessief huilen:**
* Ouderlijke stress, ontwrichting van het gezin, sociaal isolement.
* Verstoorde interactiepatronen ouder-kind.
* Vroegtijdige stopzetting van borstvoeding.
* Verhoogd risico op kindermishandeling (Shaken Baby Syndroom - SBS).
**Gastro-oesofageale reflux (ziekte) (GERZ) en huilgedrag:**
Er is geen causaal verband aangetoond tussen GERZ en excessief huilen. Er is sprake van overdiagnose en overmedicatie met PPI's. In België wordt 15% van de zuigelingen met PPI's behandeld, wat risico's op voedselallergie en luchtweginfecties met zich meebrengt. Studies tonen geen significant positief effect van PPI's op huilgedrag.
### 3.3 Buikpijn
Buikpijn is een veelvoorkomende klacht bij kinderen, waarbij 20% van de kinderen de huisarts consulteert. De oorzaken zijn divers.
#### 3.3.1 Acute buikpijn
**Chirurgische oorzaken:**
* Acute appendicitis (meest frequent bij oudere kinderen).
* Darmobstructie (invaginatie, malrotatie, bride).
* Trauma (miltruptuur).
* Divertikel van Meckel (met appendicitis-achtige symptomen).
**Niet-chirurgische oorzaken:**
* Gastro-enteritis.
* Mesenteriale adenitis.
* Constipatie.
* Hepatitis, pancreatitis.
* Inflammatoir darmlijden (IBD).
* Pathologie van het urinair tractus (niersteen).
* Ziekte van Henoch-Schönlein.
* Nefrotisch syndroom (met peritonitis).
* Gynaecologisch (ovariumtorsie bij oudere meisjes).
* Diabetes (keto-acidose).
**Extra-abdominale oorzaken (gerefereerde pijn):**
* Pneumonie (kan buikpijn veroorzaken door pleurale irritatie).
* Liesbreuk.
* Torsio testis (urgent!).
* Heuppathologie.
**Belangrijke tip:** De interactie tussen kind en ouder, en het gedrag in de wachtzaal/consultatieruimte, kan aanwijzingen geven.
##### 3.3.1.1 Acute appendicitis
Inflammatie van de appendix, een chirurgische oorzaak van acute buikpijn.
* **Diagnose bij jonge kinderen (<5 jaar) is moeilijk:** niet-typische symptomen, hogere kans op perforatie (>70%).
* **Symptomen:** Weinig koorts, sporadisch braken, anorexie, abdominale pijn (initieel centraal/periumbilical, migreert naar rechter fossa, verergert bij beweging).
* **Diagnose:** Klinisch vermoeden (pijnlijke palpatie rechter fossa, McBurney teken), echografie (verdikte, geïnflammeerde appendix). Soms aanvullende CT.
* **Pediatrische Appendicitis Score (PAS):** Hulpmiddel bij de diagnostiek.
* **Therapie:** Appendectomie (laparotomie of laparoscopie).
##### 3.3.1.2 Invaginatie
Prolaps van een proximaal darmsegment in een distaal segment (meestal ileocaecale overgang). Kan leiden tot darmobstructie, necrose en shock. Dit is een **URGENTIE**.
* **Epidemiologie:** Piekincidentie tussen 6 en 12 maanden (3 maanden - 3 jaar). Associatie met virale infecties (adenovirus) en mogelijk rotavirusvaccinatie. Bij oudere kinderen kan een 'lead point' (poliep, lymfoom) de oorzaak zijn.
* **Presentatie:** Acuut begin, ernstige paroxysmale koliekachtige pijn, ontroostbaar wenen, optrekken van beentjes, bleek zien tijdens de aanval. Wisselende aanvallen met pijnvrije intervallen. Evolueert naar frequenter en ernstiger aanvallen.
* **Andere symptomen:** Voedselweigering, braken (galbraken bij langere obstructie), bloed en mucus in de ontlasting (bessengelei-aspect), lethargie, opgezette buik, dehydratie en shock.
* **Diagnose:** Klinische verdenking, palpatie van een worstvormige massa (15%), rectaal toucher (70% bloed op vinger). **Echografie is de diagnostische gouden standaard** (bull's eye of coiled spring sign).
* **Therapie:** Niet-operatieve reductie met wateroplosbaar contrastenema of luchtinsufflatie (75% succesvol). Chirurgie bij mislukte reductie, perforatie, shock, of recidief.
##### 3.3.1.3 Divertikel van Meckel
Een 2% van de bevolking heeft dit embryonaal overblijfsel van de dooierzak. Vaak asymptomatisch, maar kan leiden tot rectaal bloedverlies, obstructie (invaginatie, volvulus) of diverticulitis. Klassieke presentatie bij 2-jarigen.
* **Diagnose:** Technetium scan.
* **Therapie:** Chirurgische resectie.
##### 3.3.1.4 Malrotatie
Gevolg van onvolledige rotatie of fixatie van het duodenum.
* **Symptomatologie:** Hoge darmobstructie met galbraken (50% in de eerste maand), buikpijn, distentie. Risico op volvulus met ischemie. Snelle deterioratie mogelijk.
* **Therapie:** Urgentie chirurgie.
#### 3.3.2 Chronische (recurrente) buikpijn
Gedefinieerd als minimaal één episode per maand gedurende drie opeenvolgende maanden, met invloed op het dagelijks functioneren. Komt voor bij 10% van de schoolkinderen. Minder dan 10% heeft een organische oorzaak; de meerderheid is functioneel.
##### 3.3.2.1 Functionele buikpijn
Abdominale pijn zonder aantoonbare organische oorzaak.
* Pijn is matig, niet direct geassocieerd met voeding of defecatie.
* Pijnvrije intervallen komen voor.
* Niet noodzakelijk psychogeen, maar stress en angst kunnen een rol spelen.
##### 3.3.2.2 Organische buikpijn
Gespecificeerde pijnkenmerken die kunnen wijzen op een onderliggende oorzaak:
* Gelokaliseerde pijn (niet peri-umbilicaal).
* Epigastrische nachtelijke pijn (ulcus).
* Verband met defecatie (colonpathologie).
* Braken (malrotatie).
* Diarree (inflammatoir darmlijden).
* Bloed in ontlasting (colitis).
* Lage rugpijn, dysurie (urinaire pathologie).
* Na melkinname (lactose-intolerantie).
* Verband met menstruatie.
**Aandachtspunten bij klinisch onderzoek:**
* Staturo-ponderale evolutie (groeiachterstand, vertraagde puberteit).
* Grondig abdominaal onderzoek.
* Abdominale/testiculaire massa.
* Inspectie perineum.
* Bloeddruk (hypertensie).
* Vermijd onnodige onderzoeken.
#### 3.4.1 Acute gastro-enteritis
Gekenmerkt door acuut begin van verhoogde frequentie van defecatie (>3/24 uur) en/of verminderde consistentie van de faeces (los/vloeibaar), eventueel met koorts en braken. Bij zuigelingen is een verandering in consistentie belangrijker dan een verhoging van de frequentie.
* **Definitie:** Acute diarree duurt minder dan 7 dagen, niet langer dan 14 dagen.
* **Oorzaken:**
* **Viraal (80-90%):** Rotavirus (<2 jaar, nu minder door vaccinatie), Norovirus, Adenovirus, Astrovirus.
* **Bacterieel (10%):** Campylobacter jejuni, Salmonella, Shigella, Escherichia coli.
* **Protozoa (<10%).**
* **Aanpak:** Meestal mild en zelflimiterend.
* **Verder onderzoek:** Stoelgangonderzoek is niet routinematig zinvol, tenzij bij bloederige diarree, hoge koorts of ernstig zieke kinderen.
* **Preventie:** Handhygiëne, isolatie, vaccinatie (Rotarix, Rotateq).
#### 3.4.2 Risico op dehydratie bij acute gastro-enteritis
Kinderen, met name zuigelingen, lopen een groter risico op dehydratie door:
* Hogere metabolisatiesnelheid en vochtbehoeften.
* Groter vochtverlies via de huid (grotere body surface area - BSA per gewichtseenheid).
* Immature tubulaire nierfunctie (moeilijker urine concentreren).
* Afhankelijkheid van derden voor het aangeven van dorst.
**Evaluatie van de graad van dehydratie:**
* **Gewichtsverlies:** Percentage dehydratie = (recent gewicht - huidig gewicht) / recent gewicht $\times$ 100%.
* **Klinische dehydratatiescore (CDS, <5 jaar):** Beoordeelt tekenen zoals tranen, ogen, slijmvliezen, huidturgor, vitale parameters. Een score > 5 duidt op matig-ernstige dehydratie (>6%).
**Aanvullend klinisch onderzoek:** Fontanel (ingezonken), huidturgor, vitale parameters (ademhalingsfrequentie, hartfrequentie, bloeddruk), capillaire refill, diurese.
**Elektrolytafwijkingen:**
* **Isotoon:** Verlies van natrium en water (Serum Na = 130-150 mEq/L, 80% van gevallen).
* **Hypertoon:** Verlies van meer water dan natrium (Serum Na > 150 mEq/L, 15% van gevallen). Cave: cerebraal oedeem, convulsies.
* **Hypotoon:** Verlies van meer natrium dan water (Serum Na < 130 mEq/L, 5% van gevallen). Cave: hersenoedeem, convulsies.
**Indicaties consultatie arts:** Jong kind (<6 mnd/<8kg), veel verlies (>8x/dag), persisterend braken, onmogelijkheid orale rehydratie, symptomen van dehydratie, veranderd bewustzijn, koorts >38.5°C, bloed in ontlasting, voorgeschiedenis van immuunstoornissen/malnutritie.
**Indicaties tot opname:** Shock, ernstige dehydratie, neurologische verschijnselen, onbehandelbaar braken/galbraken, verdenking chirurgische aandoening, onbetrouwbare thuissituatie, falen van orale rehydratietherapie (ORS).
* **Supportief:**
* **Preventie en milde/dreigende dehydratie:** Orale rehydratie (ORS). Kan snel (<6-8 uur) ~40-50 ml/kg over 4 uur. Kleine, frequente hoeveelheden aanbieden. Overweeg verdund appelsap bij kinderen >6 maanden.
* **Vervanging van verliezen:** ORS (10 ml/kg per diarree-episode, 2 ml/kg per braak-episode).
* **IV rehydratie:** Bij falen/contra-indicatie orale route, intolerantie, geen verbetering, abdominale pathologie, shock, gewijzigd bewustzijn of ernstige acidose.
* Fase 1 (shock): IV 20 ml/kg NaCl 0.9% (herhalen indien nodig).
* Fase 2 (rehydratie & elektrolyten): Afhankelijk van type dehydratie. Cave: snelle rehydratie bij hypernatriëmische dehydratie ter voorkoming van centrale pontiene demyelinisatie.
* **Voeding:** Borstvoeding verderzetten. Gewone (kunst)voeding hervatten zodra gerehydreerd. Geen routinematig gebruik van lactose-arme voeding.
* **Antibiotica:** Enkel bij bacteriële gastro-enteritis (toxisch kind, sepsis, immuungecompromitteerd, ondervoed, specifieke bacteriële infecties zoals Shigella).
* **Add-on therapie:**
* **Anti-emetica:** Geen plaats.
* **Anti-diarreïca:** Vertragen transit, voordelen wegen niet op tegen risico's (respiratoire depressie <2 jaar), **contra-geïndiceerd bij zuigelingen**.
* **Zink:** Potentieel gunstig, vooral in ontwikkelingslanden.
* **Probiotica:** Lactobacillus GG, Saccharomyces boulardii kunnen duur van symptomen verkorten.
#### 3.4.3 Malabsorptie
Manifesteert zich door abnormale ontlasting (dun, grote hoeveelheden), "failure to thrive" (FTT), groeiachterstand en nutritionele deficiënties. Kan congenitaal of verworven zijn.
##### 3.4.3.1 Coeliakie
Gluten-sensitieve enteropathie, een T-cel-gemedieerde inflammatoire aandoening van de proximale dunne darm met villusatrofie. Gliadine (een component van gluten) is de trigger.
* **Genetische voorbeschiktheid:** 1e graadsverwanten 10% kans. Hogere incidentie bij type 1 diabetes, auto-immune ziekten, Down syndroom.
* **Klassieke presentatie (8-24 maanden):** Abnormale ontlasting, anorexie, prikkelbaarheid, opgezette buik, verlies van spiermassa, FTT.
* **Presentatie bij oudere kinderen:** Groeiachterstand, vertraagde puberteit, minimale GI-symptomen (anorexie, braken, chronische buikpijn), of extra-intestinale symptomen (anemie, dermatitis herpetiformis, hepatitis, artritis, neurologische symptomen).
* **Diagnose:**
* **Screening:** Kwantitatieve bepaling van IgA tissue transglutaminase antistoffen (anti-tTG) en IgA spiegel.
* **Jeunumbiopsie:** Gouden standaard, toont villusatrofie, cryptenhyperplasie, en gestegen intra-epitheliale lymfocyten (Marsh staging).
* **HLA-DQ2/DQ8 genen:** Zwakke positieve, sterke negatieve predictieve waarde.
* **Therapie:** Levenslang strikt glutenvrij dieet, consultatie met dieetspecialist, behandeling van nutritionele deficiënties.
##### 3.4.3.2 Koemelkeiwitallergie (KMEA)
Abnormale immunologische reactie tegen koemelkeiwit, vooral bij kinderen van 6 maanden tot 2 jaar. Kan IgE-gemedieerd (onmiddellijke symptomen: cutaan, GI, respiratoir, anafylaxie) of niet-IgE gemedieerd (latere symptomen: 2-72 uur na inname, GI en cutaan).
* **Presentatie (niet-IgE):**
* **Proctocolitis:** Bloederige en slijmerige ontlasting bij gezonde zuigeling (<6 maanden).
* **Enteropathie:** Langdurige diarree, malabsorptie (braken, FTT) na introductie volle melk (<1 jaar).
* **Enterocolitis:** Acute (frequent braken, bleekheid, lethargie) of chronische (diarree, braken, FTT).
* **Symptomen (KaMEleon):** GI (nausea, braken, buikpijn, diarree), huid (oedeem, eczeem), respiratoir (wheezing, chronische hoest), algemeen (huilen, FTT).
* **IgE-gemedieerd:** Klinisch + specifieke IgE-testen (huidpriktest, orale provocatietest in ziekenhuis).
* **Niet-IgE gemedieerd:** Klinisch beeld + eliminatiedieet (2-4 weken) gevolgd door een 'challenge'.
* **Therapie:** Eliminatiedieet. Eerste keuze is voeding op basis van extensief gehydrolyseerde koemelkeiwitten. Indien geen verbetering, formule op basis van aminozuren. Borstvoeding mag voortgezet worden (moeder volgt strikt koemelkvrij dieet).
##### 3.4.3.3 Lactose-intolerantie
Tekort aan lactase, wat leidt tot onvoldoende vertering van lactose. Meestal bij oudere kinderen en volwassenen (70% van de bevolking, vaker bij Aziatische/Afrikaanse origine).
* **Symptomen:** Abdominale pijn, flatulentie, diarree, nausea, borborygmi, braken.
* **Primaire lactase deficiëntie:** Congenitaal (zeldzaam, ernstige FTT).
* **Secundaire lactase deficiëntie:** Na enteritis (bv. Rotavirus), met suikerrijke waterige diarree en zure pH. Tijdelijke lactosebeperking (soja-, rijstmelk) is dan aangewezen.
#### 3.4.4 Peuterdiarree
Belangrijkste oorzaak van chronische diarree bij kleuters (1-4 jaar).
* **Kenmerken:** Normale groei, afwisselend normale en losse stoelgang met onverteerd voedsel.
* **Oorzaak (de "vier V's"):** Te veel vocht (vruchtensappen, met name ongezoet appelsap), te weinig vet, te weinig vezels. Dit leidt tot een versnelde darmpassage.
* **Therapie:** Educatie van ouders, geen dieet maar focus op normale, gevarieerde voeding met voldoende vet en vezels. Beperken van vruchtensappen. Groeit er meestal uit tegen de leeftijd van 5 jaar.
#### 3.4.5 Inflammatoir darmlijden (IBD)
Chronische ontsteking van het maag-darmkanaal, met name Ziekte van Crohn (transmuraal, alle darmsegmenten) en Colitis ulcerosa (oppervlakkige ontsteking, primair colon).
* **Epidemiologie:** Bimodale piekleeftijden (15-25 jaar en 50-80 jaar). 20% diagnose <10 jaar.
* **Oorzaak:** Multifactorieel (genetische predispositie, omgevingsfactoren, verstoorde immuunregulatie).
* **Presentatie bij kinderen:** Vaak uitgebreidere aantasting bij diagnose dan bij volwassenen. Ileocolon en proximale colon (Crohn), en uitgebreide colitis/pancolitis (CU) komen vaker voor.
* **Symptomen:**
* **Crohn:** Buikpijn (vaak krampend), diarree, rectaal bloedverlies (minder frequent), fecale incontinentie (minder frequent), abdominale massa, gewichtsverlies, groeiachterstand, vermoeidheid, aften, perianale ziekte (fistels, abcessen).
* **Colitis ulcerosa:** Diarree (vaak), buikpijn, rectaal bloedverlies (vaak), fecale incontinentie, gewichtsverlies (minder uitgesproken), groeiachterstand, vermoeidheid.
* **Extra-intestinale symptomen (25-40%):** Artritis, uveïtis, erythema nodosum. Kunnen optreden vóór de abdominale klachten.
* **Diagnose:** Anamnese, klinisch onderzoek, biochemie (anemie, verhoogde ontstekingsparameters, laag albumine), fecaal calprotectine, **endoscopie met biopsie (gouden standaard)**. MRI kan verdikte darmwand, stenose, abces aantonen.
* **Behandeling:**
* **Crohn:** Polymeer dieet (eerste presentatie), steroïden, immuunmodulerende medicatie (azathioprine, methotrexaat), anti-TNF-α, chirurgie bij complicaties.
* **Colitis ulcerosa:** Aminosalicylaten (mesalazine), steroïden, immunomodulerende medicatie, chirurgie (colectomie).
* **Prognose:** Hoog risico op recidief en bijwerkingen van medicatie. Vertraagde puberteit, osteopenie/osteoporose. Risico op colorectale kanker bij CU met pancolitis.
#### 3.4.6 Chronische diarree
Gedefinieerd als diarree (>10 ml/kg/dag) gedurende meer dan 4 weken.
* **Anamnese:** Stoelgangspatroon, relatie met voeding, voedingsanamnese, pijn, gewichtsverlies, braken, extra-intestinale symptomen.
* **Klinisch onderzoek:** Groei, KO, abdominaal onderzoek, perianale inspectie.
* **Aanvullend onderzoek:** Stoelgangskweken (3x voor parasieten), biochemie (anti-tTG IgA, IgA, albumine, PBO, sed, CRP, vit D), stoelgang (calprotectine, fecaal elastase), 72u vetcollectie. Doorverwijzing naar kindergastro-enteroloog.
### 3.5 Constipatie
Vertraagde, harde en pijnlijke passage van stoelgang.
* **Normale stoelgang:** Meconiumpassage <24 uur na geboorte. Frequentie varieert sterk (borstvoeding: 1x/week tot 7x/dag; andere voeding: 1-10x/dag bij zuigelingen, 1-2x/dag bij oudere kinderen).
* **Constipatie bij zuigelingen:** Nagaan eerste ontlasting, groeicurve, ontwikkeling, braken, pijn. Zorgvuldig klinisch onderzoek. Differentiaaldiagnoses: Ziekte van Hirschsprung, hypothyreoïdie, hypercalciëmie, anorectale malformaties.
* **Constipatie bij oudere kinderen:** Frequent probleem, zelden organische oorzaak. Ophoudingsgedrag, overdreven zindelijkheidstraining, anale fissuren, hygiëne op school kunnen een rol spelen.
* **Complicatie: Overloopdiarree:** Stoelgang dat boven de geconstipeerde massa lekt.
* **Desimpactie:** Lavement of PEG oraal.
* **Laxering:** Osmotische laxeermiddelen (vermijd contactlaxativa).
* **Aanpassing voedingsgewoonten:** Vochtintake optimaliseren, vezelrijke voeding.
* **"Toilettraining":** Kinderen na hoofdmaaltijd naar het toilet sturen.
### 3.6 Ziekte van Hirschsprung
Congenitale afwezigheid van ganglioncellen in de darmwand, leidend tot inadequate relaxatie en obstructie.
* **Epidemiologie:** 1 op 5000 geboortes, vaker bij jongens (M/V 4:1). 20% geassocieerde anomalieën (urogenitaal, cardiovasculair, gastro-intestinaal, Trisomie 21).
* **Symptomatologie:**
* **Neonataal:** Intestinale obstructie, geen meconiumpassage <24 uur, voedingsintolerantie, opgezette buik, galbraken. Cave: enterocolitis (Clostridium difficile).
* **Oudere kinderen:** Chronische constipatie, opgezette buik, FTT, groeiachterstand. Complicaties: toxisch megacolon, spontane perforatie.
* **Diagnose:** Rectaal toucher (lege ampulla, vernauwd segment, plotse evacuatie van ontlasting en flatus = "gush sign"). **Zuigbiopsie is de gouden standaard** (afwezigheid van ganglioncellen). Contrastenema toont transitiezone.
* **Therapie:** Chirurgie (resectie aganglionair segment). Bij lang segment/enterocolitis: colostomie gevolgd door transanale endorectale pull-through procedure.
* **Prognose:** Meestal goede darmfunctie, maar risico op recidief constipatie en fecale incontinentie.
### 3.7 Leverpathologie bij neonaten
#### 3.7.1 Verlengde icterus (> 2 weken)
Kan wijzen op leverlijden met verhoogd geconjugeerd bilirubine.
* **Oorzaken (geconjugeerd):**
* **Obstructie galwegen:** Biliaire atresie (extra-/intrahepatisch), choledochuscyste.
* **Neonatale hepatitis:** Congenitale infecties (CMV, toxoplasmose, rubella), aangeboren stofwisselingsziekten (α1-antitrypsinedeficiëntie, galactosemie, CF).
* **Intrahepatische galweghypoplasie:** Alagille syndroom.
* **Extra-hepatische galwegatresie:** Belangrijkste oorzaak van leverfalen en levertransplantatie. Vroege diagnose is cruciaal voor de Kasai-operatie (hepatoportoenterostomie voor 2 maanden).
* **Intra-hepatische galwegatresie (Syndroom van Alagille):** Zeldzaam, AD, geassocieerd met andere afwijkingen. Variabele prognose.
Symptomen: nausea, braken, buikpijn, icterus (soms afwezig), hepatomegalie, splenomegalie.
* **Hepatitis A (HAV):** Feco-oraal, milde ziekte bij kinderen, zelden fulminant. Geen chronisch leverlijden. Therapie: preventie (vaccinatie).
* **Hepatitis B (HBV):** Besmetting via bloed/lichaamsvochten. Kan asymptomatisch, symptomatisch (gelijk aan HAV), of fulminant zijn. 5-10% chronische dragers. Diagnose via serologie (anti-HBc IgM, HBsAg). Preventie: vaccinatie en HB-IG bij baby's van HBsAg-positieve moeders. Chronische dragerschap verhoogt risico op levercirrose en levercarcinoom.
---
# Leverpathologie bij kinderen
Dit deel behandelt verschillende leveraandoeningen bij kinderen, met de focus op neonatale pathologie, virale hepatitis, acuut leverfalen en indicaties voor levertransplantatie.
### 4.1 Neonatale pathologie
#### 4.1.1 Verlengde icterus
Verlengde neonatale icterus is gedefinieerd als icterus die langer dan twee weken aanhoudt. Bij ongeveer 15% van de pasgeborenen kan de neonatale icterus verlengd zijn. Wanneer deze icterus wordt veroorzaakt door een verhoogd geconjugeerd bilirubinegehalte, duidt dit op leverlijden en vereist het een vroege diagnose.
Symptomen van geconjugeerde hyperbilirubinemie kunnen zijn:
* Bleke ontlasting
* Donkere urine
* Bloedingsneiging
* Failure to thrive (FTT)
**Oorzaken van persisterende neonatale icterus met verhoogd geconjugeerd bilirubine omvatten:**
* **Obstructie van galwegen:**
* Biliaire atresie (extra- of intrahepatisch)
* Choledochuscyste
* **Neonatale hepatitis:**
* Congenitale infecties (zoals rubella, CMV, toxoplasmose)
* **Aangeboren stofwisselingsziekten:**
* $\alpha_1$-antitrypsinedeficiëntie (autosomaal recessief)
* Galactosemie
* Cystische fibrose
* **Intrahepatische galweghypoplasie:**
* Alagille syndroom
##### 4.1.1.1 Extra-hepatische galwegatresie
Extra-hepatische galwegatresie is een progressief panductulair proces dat voorkomt bij ongeveer 1 op de 14.000 levendgeborenen en is de belangrijkste oorzaak van leverfalen en de noodzaak voor levertransplantatie bij kinderen. De etiologie is onbekend, maar virale oorzaken (intra-uterien reovirus III) worden vermoed.
De diagnose wordt gesteld op basis van:
* Kliniek: verlengde icterus, hepatomegalie.
* Laboratoriumonderzoek: verhoogd geconjugeerd bilirubine.
* IDA scan (99M TC iminodiacetic zuur): om de galafvoer te evalueren.
* Abdominale echografie: kan aanwijzingen geven voor fibrose, galwegen en galblaas.
* Leverbiopsie: conclusief in 90% van de gevallen.
**Behandeling en prognose:**
Vroege diagnose is cruciaal. Een hepatoportoenterostomie (Kasai operatie) voor de leeftijd van 2 maanden kan de galafvoer verbeteren. Indien de diagnose laat wordt gesteld, is een levertransplantatie onvermijdelijk. De prognose van de Kasai operatie varieert; ongeveer 10% heeft geen galdrainage, 90% wel. Van degenen met drainage, ontwikkelt ongeveer een derde ernstige leverschade, een derde matige leverschade en een derde milde leverschade. Postoperatieve complicaties kunnen cholangitis en malabsorptie van vetten en vitamines zijn.
##### 4.1.1.2 Intra-hepatische galwegatresie
Intra-hepatische galwegatresie is vaak geassocieerd met syndromen, met name het syndroom van Alagille. Dit is een zeldzame autosomaal dominante aandoening die gepaard kan gaan met afwijkingen aan ogen, hart, nieren en gelaat. De prognose is beter dan bij extra-hepatische galwegatresie; ongeveer 50% van de patiënten heeft geen levertransplantatie nodig.
### 4.2 Virale hepatitis
Virale hepatitis bij kinderen kan verschillende oorzaken hebben. Symptomen zijn onder meer misselijkheid, braken, buikpijn en icterus, hoewel icterus in 30-50% van de gevallen afwezig kan zijn. Bij lichamelijk onderzoek kan hepatomegalie en soms splenomegalie (30%) worden vastgesteld. Laboratoriumonderzoek toont verhoogde transaminasen, met meestal normale stolling.
#### 4.2.1 Hepatitis A (HAV)
* **Besmetting:** Feco-oraal.
* **Incubatietijd:** 2-5 weken.
* **Kliniek:** Meestal een mild ziektebeeld bij kinderen, vaak asymptomatisch. Fulminant beloop is uitzonderlijk en vereist transplantatie. Chronisch leverlijden of dragerschap komt niet voor.
* **Diagnose:** Verhoogde bilirubine en leverenzymen; detectie van anti-HAV IgM en IgG, PCR in bloed/faeces.
* **Therapie:** Geen specifieke behandeling, relatieve rust. Preventie door vaccinatie aanbevolen voor reizigers naar endemische gebieden of na direct contact (binnen 2 weken met immunoglobulinen of vaccinatie).
#### 4.2.2 Hepatitis B (HBV)
* **Besmetting:** Perinatale transmissie bij maternale dragerschap, contact met bloed en bloedproducten (nu minder risico door screening), seksueel (bij adolescenten en volwassenen).
* **Kliniek:** Kan asymptomatisch zijn. Bij symptomatische infectie lijkt het op Hepatitis A. 1-2% van de gevallen kan een fulminant beeld geven met acuut leverfalen. 5-10% ontwikkelt chronisch dragerschap.
* **Diagnose:** Serologie (anti-HBc IgM, HBsAg) en PCR. Genezing wordt gekenmerkt door HBsAb. Blijvende dragers zijn HBsAg en HBeAg positief.
* **Therapie:** Geen specifieke behandeling bij acute infectie.
* **Chronische Hepatitis B:** Bij zuigelingen met verticale transmissie is er een 30-50% kans op chronische leverziekte, met een 10% risico op cirrose en leverkanker. Preventie bij baby's van HBsAg-positieve moeders omvat vaccinatie en HBIG onmiddellijk na de geboorte.
### 4.3 Acuut leverfalen
Acuut leverfalen bij kinderen kan diverse oorzaken hebben, waaronder:
* Virale hepatitis (met name HBV is geassocieerd met een hoger risico op fulminant beeld).
* Metabolische ziekten (bv. galactosemie, tyrosinemie).
* Ischemische schade.
* Intoxicaties.
### 4.4 Indicaties voor levertransplantatie
Levertransplantatie is geïndiceerd bij kinderen met terminaal leverfalen of een verhoogd risico op terminaal leverfalen. De belangrijkste indicaties omvatten:
* **Biliaire atresie:** Vooral bij late diagnose en/of onvoldoende effect van de Kasai operatie.
* **Acuut leverfalen:** Veroorzaakt door diverse etiologieën, waaronder fulminante virale hepatitis, metabole ziekten of intoxicaties.
* **Progressieve chronische leveraandoeningen:** Die leiden tot cirrose en decompensatie.
* **Congenitale metabole ziekten:** Die leveraantasting veroorzaken en waarvoor transplantatie de enige curatieve behandeling is.
De indicatie voor levertransplantatie wordt bepaald door een multidisciplinair team en is gebaseerd op de ernst van de leverziekte, de aanwezigheid van complicaties en de algehele toestand van het kind. Vroege herkenning en verwijzing zijn cruciaal voor een optimale uitkomst.
---
Dit gedeelte van de studiegids behandelt leverpathologie bij kinderen, met een focus op neonatale aandoeningen, virale hepatitis, acuut leverfalen en de indicaties voor levertransplantatie.
## 4. Leverpathologie bij kinderen
#### 4.1.1 Verlengde icterus (> 2 weken)
Verlengde neonatale icterus treedt op bij ongeveer 15% van de pasgeborenen en kan wijzen op een onderliggend leverlijden. Dit wordt gekenmerkt door verhoogd geconjugeerd bilirubine, wat zich kan uiten in bleke ontlasting, donkere urine en een neiging tot bloedingen. Vroege diagnose is cruciaal om falen van de groei (failure to thrive) en andere complicaties te voorkomen.
##### 4.1.1.1 Oorzaken van geconjugeerde icterus
De belangrijkste oorzaken van verlengde neonatale icterus met verhoogd geconjugeerd bilirubine omvatten:
* **Biliaire atresie:** Dit is een progressief panductulair proces en de meest voorkomende oorzaak van leverfalen en de noodzaak tot levertransplantatie bij kinderen. De etiologie is niet volledig opgehelderd, maar virale infecties (intra-uterien reovirus III) en genetische factoren worden vermoed.
* **Diagnose:** Kliniek (verlengde icterus, hepatomegalie), verhoogd geconjugeerd bilirubine, IDA-scan (99m TC iminodiacetic zuur), abdominale echografie en leverbiopsie (conclusief in 90%).
* **Therapie:** Vroege diagnose is essentieel voor een hepatoportoenterostomie (Kasai operatie) vóór de leeftijd van twee maanden. Indien de diagnose later wordt gesteld, is een levertransplantatie vaak onvermijdelijk.
* **Prognose van Kasai operatie:** Ongeveer 10% heeft geen galdrainage, 90% wel. Van degenen met drainage heeft een derde ernstige leverbeschadiging, een derde matige leveraantasting (behandeling met medicatie) en een derde zeer milde aantasting. Postoperatieve complicaties kunnen cholangitis en malabsorptie van vetten en vitamines zijn.
* **Choledochuscyste:** Een aangeboren cyste in de galwegen.
* **Congenitale infecties:** Zoals rubella, CMV, toxoplasmose.
* **Aangeboren stofwisselingsziekten:** Waaronder alfa-1-antitrypsine deficiëntie (autosomaal recessief), galactosemie en cystische fibrose.
* **Intrahepatische galweghypoplasie:** Vaak geassocieerd met syndromale aandoeningen zoals het syndroom van Alagille. Dit is een autosomaal dominante aandoening met variabele prognose; bij ongeveer 50% is er geen levertransplantatie nodig. Andere kenmerken van het syndroom van Alagille kunnen oogafwijkingen, hartafwijkingen, butterfly-wervels en afwijkingen van de nieren omvatten.
#### 4.1.2 Biliaire atresie (Extra-hepatische galwegatresie)
De extra-hepatische galwegatresie is een ernstige aandoening die vroegtijdige diagnose en interventie vereist. Het is de belangrijkste oorzaak van leverfalen en levertransplantatie bij kinderen.
* **Epidemiologie:** Komt voor bij 1 op 14.000 levendgeborenen.
* **Pathofysiologie:** Progressief proces dat leidt tot destructie van de galwegen, zowel extra- als intrahepatisch.
* **Diagnose:**
* **Kliniek:** Typisch een initieel normale ontwikkeling en gewicht, gevolgd door geleidelijke icterus, verminderde voeding, hepatomegalie en toenemende icterus na de eerste twee weken.
* **Laboratoriumonderzoek:** Verhoogd geconjugeerd bilirubine.
* **Beeldvorming:** Abdominale echografie kan wijzen op fibrose, galwegafwijkingen en de aanwezigheid van een galblaas. Een IDA-scan kan helpen de galwegexcretie te beoordelen.
* **Leverbiopsie:** Essentieel voor definitieve diagnose, waarbij het aantal galwegen wordt beoordeeld.
* **Therapie:** De belangrijkste behandeling is de hepatoportoenterostomie (Kasai operatie), die zo spoedig mogelijk (idealiter vóór 3 maanden) moet worden uitgevoerd om de galafvoer te herstellen. Indien de diagnose laat wordt gesteld, is levertransplantatie noodzakelijk.
* **Prognose:** De prognose hangt sterk af van de snelheid van de ingreep, de chirurgische vaardigheid en de ernst van de atresie. Complicaties omvatten cholangitis en malabsorptie.
Virale hepatitis bij kinderen kan optreden door verschillende virussen (A, B, C, D, E) en presenteert zich met een reeks symptomen, waaronder misselijkheid, braken, buikpijn en icterus, hoewel icterus niet altijd aanwezig is (30-50% van de gevallen). Klinisch onderzoek kan leiden tot hepatomegalie en soms splenomegalie. Laboratoriumonderzoek toont verhoogde transaminasen, terwijl de stolling meestal normaal blijft bij acute infecties.
* **Besmetting:** Feco-orale route.
* **Kliniek:** Mild ziektebeeld bij kinderen, vaak asymptomatisch. Fulminante hepatitis is zeldzaam.
* **Prognose:** Leidt niet tot chronisch leverlijden of dragerschap.
* **Diagnose:** Verhoogd bilirubine en leverenzymen, detectie van HAV IgM en IgG antistoffen, PCR in bloed/faeces.
* **Therapie:** Geen specifieke behandeling, relatieve rust. Preventie door vaccinatie, met name voor reizigers naar endemische gebieden. Bij direct contact kan immunoglobuline worden overwogen.
* **Besmetting:** Perinatale transmissie (maternaal dragerschap), bloed en bloedproducten (screening bloedproducten heeft risico sterk gereduceerd), prikaccidenten, seksueel contact (adolescenten/volwassenen).
* **Kliniek:** Kan asymptomatisch verlopen of vergelijkbaar zijn met hepatitis A. Een fulminant beeld met acuut leverfalen (die levertransplantatie vereist) treedt op bij 1-2% van de infecties.
* **Prognose:** 5-10% van de infecties leidt tot chronisch dragerschap.
* **Diagnose:** Serologie (anti-HBc IgM voor acute infectie, HBsAg, HBsAb, HBeAg) en PCR.
* Acute infectie: Anti-HBc IgM positief, HBsAg positief.
* Genezing: HBsAb positief.
* Chronische drager: HBsAg en HBeAg positief.
* **Therapie:** Geen specifieke behandeling voor acute infectie. Bij chronische hepatitis B, met name bij zuigelingen na verticale transmissie, is er een risico op chronische leverziekte, cirrose en leverkanker. Preventie is cruciaal: screening van moeders, vaccinatie en toediening van HB-immunoglobuline direct na de geboorte bij HBsAg-positieve moeders.
#### 4.2.3 Hepatitis C (HCV)
* **Besmetting:** Voornamelijk via bloedtransfusies (vóór screening) en intraveneus drugsgebruik. Perinatale transmissie is minder frequent.
* **Kliniek:** Vaak asymptomatisch in de kindertijd. Progressie naar chronische hepatitis en cirrose is gebruikelijk.
* **Diagnose:** Serologie (anti-HCV antistoffen) gevolgd door PCR voor RNA.
* **Therapie:** Moderne antivirale middelen hebben een hoge genezingsgraad.
#### 4.2.4 Hepatitis D (HDV)
* **Besmetting:** Vereist co-infectie met hepatitis B. De ziekte is ernstiger dan HBV-infectie alleen.
* **Kliniek:** Snellere progressie naar leverfalen en cirrose.
* **Diagnose:** Detectie van HDV-antistoffen en HDV-RNA.
* **Therapie:** Behandeling is gericht op het onderdrukken van HBV-replicatie met antivirale middelen.
Acuut leverfalen (ALF) bij kinderen is een zeldzame, levensbedreigende aandoening waarbij de lever snel ernstig beschadigd raakt.
* **Oorzaken:**
* **Infectieus:** Virale hepatitis (HAV, HBV, HCV, Adenovirus, Enterovirus), sepsis.
* **Toxisch:** Paracetamol-intoxicatie is de meest voorkomende oorzaak bij oudere kinderen. Andere toxines en medicijnen.
* **Metabolisch:** Aangeboren stofwisselingsziekten (bv. Tyrosinemie type 1, ziekte van Wilson – zeldzaam bij pasgeborenen, mitochondriële ziekten).
* **Ischemisch:** Hypoxische-ischemische letsels bij pasgeborenen.
* **Auto-immuun:** Auto-immune hepatitis (zeldzaam in neonatale periode, vaker bij oudere kinderen).
* **Kliniek:** Snelle ontwikkeling van icterus, coagulopathie (verlengde PT/INR), encefalopathie (veranderd bewustzijn, slaperigheid, coma), hepatomegalie en soms ascites. Hypoglycemie kan optreden door verminderde glycogeenopslag.
* **Diagnose:** Gebaseerd op kliniek, laboratoriumonderzoek (leverenzymen, bilirubine, stolling, ammoniak, bloedglucose, metabolische screening) en beeldvorming (echografie).
* **Therapie:** Intensieve medische zorg in een gespecialiseerd centrum. Behandeling is ondersteunend en gericht op het beheersen van complicaties zoals hersenoedeem, infecties, elektrolytstoornissen en coagulopathie. De enige definitieve behandeling is levertransplantatie.
### 4.4 Indicaties voor levertransplantatie bij kinderen
Levertransplantatie is een levensreddende optie voor kinderen met terminaal leverfalen. De belangrijkste indicaties omvatten:
* **Onherstelbaar acuut leverfalen:** Bijvoorbeeld door paracetamol-intoxicatie, virale hepatitis of metabole oorzaken.
* **Terminale levercirrose:** Veroorzaakt door chronische leverziekten zoals:
* Biliaire atresie (ondanks succesvolle Kasai operatie).
* Progressieve familiaire intrahepatische cholestase (PFIC).
* Alpha-1-antitrypsine deficiëntie.
* Ziekte van Wilson (in latere stadia).
* Auto-immune hepatitis die niet reageert op therapie.
* Cystische fibrose met leverbetrokkenheid.
* **Levertumoren:** Hepatoblastoom of hepatocellulair carcinoom die niet chirurgisch verwijderbaar zijn.
* **Metabole ziekten:** Ziekten waarvoor levertransplantatie de enige curatieve behandeling is (bv. Tyrosinemie type 1, Homozygote Familiale Hypercholesterolemie).
De beslissing tot levertransplantatie is complex en wordt genomen door een multidisciplinair team op basis van de ernst van de aandoening, de levensverwachting zonder transplantatie en de kans op succes na de procedure.
---
# Leverpathologie bij kinderen
Dit deel van de studiehandleiding behandelt diverse leveraandoeningen bij kinderen, van neonatale pathologie tot virale hepatitis en de indicaties voor levertransplantatie.
Verlengde neonatale icterus, gedefinieerd als geelzucht die langer dan twee weken aanhoudt, kan bij ongeveer 15% van de pasgeborenen voorkomen en vereist nadere diagnostiek, vooral wanneer er sprake is van verhoogd geconjugeerd bilirubine.
**Symptomen van geconjugeerde icterus:**
**Oorzaken van persisterende neonatale icterus met geconjugeerd bilirubine:**
* Galwegatresie (extra- of intrahepatisch)
* Congenitale infecties (bv. rubella, CMV, toxoplasmose)
* Aangeboren stofwisselingsziekten:
* Cystic fibrosis (CF)
* Intrahepatische galweghypoplasie
#### 4.1.2 Extra-hepatische galwegatresie
Dit is een progressief panductulair proces en de belangrijkste oorzaak van leverfalen en noodzaak tot levertransplantatie bij kinderen. De exacte etiologie is onbekend, maar virale infecties (bv. reovirus III) in utero worden als mogelijke oorzaak gesuggereerd.
**Diagnose:**
* **Kliniek:** Verlengde icterus, hepatomegalie.
* **Laboratorium:** Verhoogd geconjugeerd bilirubine.
* **Beeldvorming:**
* IDA scan (99mTc iminodiacetic zuur): Beoordeelt de galwegexcretie.
* Abdominale echografie: Kan fibrose, aanwezigheid van galwegen en galblaas, en cysten aantonen.
* **Leverbiopsie:** Conclusief in ongeveer 90% van de gevallen.
**Therapie:**
* **Vroegtijdige diagnose is cruciaal.**
* **Hepatoportoenterostomie (Kasai operatie):** Een chirurgische ingreep die de galwegatresie omzeilt en evacuatie van gal mogelijk maakt. Idealiter uitgevoerd vóór de leeftijd van 3 maanden.
* **Levertransplantatie:** Noodzakelijk bij late diagnose of falen van de Kasai operatie.
**Prognose van de Kasai operatie:**
* Ongeveer 10% van de patiënten heeft geen galdrainage.
* 90% heeft wel enige galdrainage.
* Ongeveer een derde ontwikkelt ernstige leverschade, een derde matige leverschade en een derde zeer milde leverschade.
* **Postoperatieve complicaties:** Cholangitis en malabsorptie van vetten en vitamines (wat suppletie vereist).
#### 4.1.3 Intra-hepatische galwegatresie
Vaak geassocieerd met syndromale aandoeningen, zoals het syndroom van Alagille (autosomaal dominant, zeldzaam).
**Syndroom van Alagille:**
* Gepaard met andere afwijkingen, zoals oculaire afwijkingen, cardiale afwijkingen, "butterfly" wervels en karakteristieke gelaatstrekken (smalle kin, puntige kin).
* Nierafwijkingen kunnen variëren van afwezigheid tot dysplastische nieren.
* De prognose is over het algemeen beter dan bij extra-hepatische galwegatresie; ongeveer 50% van de patiënten heeft geen levertransplantatie nodig.
Virale hepatitis wordt gekenmerkt door ontsteking van de lever veroorzaakt door virussen.
**Algemene symptomen:**
* Misselijkheid, braken
* Buikpijn
* Icterus (afwezig in 30-50% van de gevallen)
* Hepatomegalie (vergroting van de lever)
* Splenomegalie (vergroting van de milt) in ongeveer 30% van de gevallen.
* **Laboratorium:** Verhoogde transaminasen (ALT, AST), meestal normale stolling.
* **Ziektebeeld:** Meestal mild bij kinderen, vaak asymptomatisch. Uitzonderlijk kan het leiden tot fulminant leverfalen (wat een levertransplantatie vereist).
* **Gevolgen:** Geen chronisch leverlijden of dragerschap.
* **Diagnose:** Verhoogd bilirubine en leverenzymen; serologie (Hep A IgM en IgG); PCR (bloed/faeces).
* **Therapie:** Geen specifieke behandeling. Rust is aangewezen.
* **Preventie:**
* Vaccinatie wordt aanbevolen voor reizigers naar endemische gebieden.
* Bij direct contact kan immunoglobuline of vaccinatie (indien binnen 2 weken na blootstelling) worden overwogen.
* **Besmetting:**
* Perinatale transmissie bij maternale dragerschap.
* Contact met bloed en bloedproducten (prikaccidenten, bloedtransfusies - risico sterk gereduceerd door screening).
* Seksueel (adolescenten en volwassenen).
* **Ziektebeeld:** Kan asymptomatisch zijn. Symptomatische infectie lijkt op die van Hepatitis A.
* **Risico's:**
* 1-2% van de patiënten ontwikkelt een fulminant beeld met acuut leverfalen (transplantatie noodzakelijk).
* 5-10% wordt chronische drager.
* **Diagnose (acute infectie):**
* Anti-HBc IgM positief.
* HBsAg positief.
* **Diagnose (genezing):** HBsAb positief.
* **Diagnose (chronische drager):** HBsAg en HBeAg positief.
* **Therapie (acuut):** Geen specifieke behandeling.
* **Chronische Hepatitis B:**
* Zuigelingen met verticale transmissie hebben een 30-50% kans op chronische leverziekte, met 10% kans op cirrose.
* Verhoogd risico op leverkanker.
* **Preventie bij pasgeborenen van HBsAg-positieve moeders:** Vaccinatie en toediening van Hepatitis B immunoglobuline (HBIG) onmiddellijk na de geboorte.
Acuut leverfalen is een zeldzame, levensbedreigende aandoening gekenmerkt door het snel optreden van levercelbeschadiging met ernstige verstoring van de leverfunctie bij een persoon zonder bestaande chronische leverziekte.
**Indicaties voor levertransplantatie bij kinderen:**
Levertransplantatie is een levensreddende optie bij kinderen met acuut leverfalen of terminale chronische leverziekte die niet op andere wijze behandeld kan worden. De indicaties kunnen omvatten:
* **Acuut leverfalen:**
* Ernstige leverschade met encefalopathie (verwardheid, coma).
* Stollingsstoornissen (INR > 1.5-2.0).
* Zeer snel stijgende bilirubine.
* Oorzaken zoals virale hepatitis (bv. fulminant HBV), intoxicaties, metabole ziekten, Ischemie/hypoxie.
* **Terminal chronische leverziekte:**
* Onomkeerbare cirrose met portale hypertensie en complicaties (ascites, varicesbloedingen, hepatische encefalopathie).
* Progressieve galwegatresie ondanks chirurgie.
* Bepaald syndromale leverziekten (bv. Alagille syndroom met progressieve ziekte).
* Levertumoren.
De beslissing tot transplantatie is complex en vereist een multidisciplinaire beoordeling. Het doel is om de transplantatie uit te voeren voordat de patiënt terminaal ziek is om de kans op succes te maximaliseren. Vroege herkenning en verwijzing naar een gespecialiseerd centrum zijn cruciaal.
---
**Disclaimer:** Deze studiehandleiding is een samenvatting op basis van de verstrekte documentatie en dient ter ondersteuning van de studie. Raadpleeg altijd de originele literatuur en uw docenten voor een diepgaand begrip en specifieke klinische beslissingen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Braken (emesis) | De geforceerde uitstoot van maaginhoud, vaak gepaard gaand met algemeen onwelzijn, misselijkheid en kokhalzen. Het is een reflex die de maaginhoud uit het lichaam verwijdert. |
| Regurgitatie | Het terugvloeien van voeding vanuit de slokdarm, wat kan leiden tot het zichtbaar aanwezig zijn van voedsel in de mond. Dit is een kenmerk van gastro-oesofageale reflux. |
| Gastro-oesofageale reflux (GER) | Het terugstromen van maaginhoud naar de slokdarm, wat een normaal en fysiologisch proces kan zijn bij zowel zuigelingen als oudere kinderen en volwassenen. Het is niet altijd geassocieerd met symptomen of complicaties. |
| Gastro-oesofageale refluxziekte (GERZ) | Een aandoening waarbij gastro-oesofageale reflux leidt tot onaangename symptomen en/of complicaties, zoals prikkelbaarheid, oesofagitis, failure to thrive, of respiratoire symptomen. |
| Pylorushypertrofie | Een aandoening waarbij de spierlaag van de pylorus, de uitgang van de maag naar de dunne darm, verdikt is. Dit kan leiden tot projectielbraken na de voeding. |
| Projectielbraken | Een krachtige, explosieve vorm van braken waarbij de maaginhoud met grote kracht uit de mond wordt gestoten. Dit is een kenmerkend symptoom van pylorushypertrofie. |
| Failure to thrive (FTT) | Een aandoening waarbij een kind niet de verwachte groei vertoont in gewicht en/of lengte. Dit kan een gevolg zijn van diverse medische oorzaken, waaronder gastro-oesofageale refluxziekte. |
| Oesofagitis | Ontsteking van de slokdarm, vaak veroorzaakt door langdurige blootstelling aan maagzuur als gevolg van gastro-oesofageale reflux. Symptomen kunnen voedselweigering en pijn zijn. |
| pH-metrie | Een diagnostische methode die de zuurgraad (pH) in de slokdarm meet gedurende een bepaalde periode. Het is de gouden standaard voor het diagnosticeren van zure reflux en het bepalen van de frequentie en duur ervan. |
| Protonpompinhibitoren (PPI) | Een klasse medicijnen die de productie van maagzuur remt. Deze worden gebruikt bij de behandeling van gastro-oesofageale refluxziekte, maar kunnen bijwerkingen hebben. |
| Appendicitis | Ontsteking van het wormvormige aanhangsel van de dikke darm, de appendix. Dit is een veelvoorkomende oorzaak van acute buikpijn die chirurgische interventie vereist. |
| Invaginatie | Het in elkaar schuiven van een darmsegment in een ander, distaler gelegen segment. Dit kan leiden tot darmobstructie en is een urgente chirurgische aandoening bij zuigelingen. |
| Divertikel van Meckel | Een aangeboren uitstulping van de darmwand, een overblijfsel van de dooierzak. Hoewel vaak asymptomatisch, kan het leiden tot rectaal bloedverlies, invaginatie, volvulus of diverticulitis. |
| Malrotatie | Een aangeboren afwijking die ontstaat door een onvolledige rotatie of fixatie van de dunne darm tijdens de embryonale ontwikkeling. Dit kan leiden tot hoge darmobstructie en volvulus, wat een urgente chirurgische ingreep vereist. |
| Acute appendicitis | Een ontsteking van de appendix (blinde darm), wat een veelvoorkomende oorzaak is van acute buikpijn die chirurgische interventie vereist. Bij jonge kinderen is de diagnose vaak moeilijker te stellen. |
| Mesenteriale adenitis | Een ontsteking van de lymfeklieren in het mesenterium (buikvliesplooi die de darmen ondersteunt). Dit kan symptomen veroorzaken die lijken op appendicitis, maar is meestal minder ernstig en gaat vaak gepaard met minder koorts. |
| Constipatie | Moeilijkheid bij het ontlasten van de stoelgang, gekenmerkt door harde, droge ontlasting of een verminderde frequentie van ontlasting. Dit kan een oorzaak zijn van chronische buikpijn bij kinderen. |
| Inflammatoir darmlijden | Een groep chronische aandoeningen die de darmen aantasten, zoals de ziekte van Crohn en colitis ulcerosa. Deze kunnen leiden tot chronische buikpijn, diarree en andere gastro-intestinale symptomen. |
| Acute gastro-enteritis | Een plotseling begin van ontsteking van het maag-darmkanaal, gekenmerkt door een toename in de frequentie van ontlasting en/of een afname in de consistentie van de feces, vaak gepaard gaand met koorts en braken. |
| Dehydratie | Een toestand die ontstaat door een tekort aan vocht in het lichaam, vaak als gevolg van diarree en braken. Dit kan leiden tot ernstige complicaties als het niet tijdig wordt behandeld. |
| Malabsorptie | Een syndroom waarbij de darmen onvoldoende voedingsstoffen uit de voeding kunnen opnemen. Dit kan leiden tot abnormale ontlasting, groeiachterstand en nutritionele tekorten. |
| Coeliakie | Een chronische, T-cel-gemedieerde inflammatoire aandoening van de proximale dunne darm, veroorzaakt door een overgevoeligheid voor gluten (gliadine). Dit leidt tot villusatrofie en malabsorptie. |
| Koemelkeiwitallergie | Een abnormale immunologische reactie op eiwitten in koemelk, die kan leiden tot diverse symptomen, afhankelijk van het onderliggende immunologische mechanisme (IgE-gemedieerd of niet-IgE-gemedieerd). |
| Braken | Geforceerde uitstoot van maaginhoud, vaak gepaard gaand met algemeen onwelzijn en misselijkheid. Dit onderscheidt zich van regurgitatie, waarbij voeding terugvloeit zonder deze geforceerde beweging. |
| Hypochloremische, hypokaliëmische metabole alkalose | Een biochemische afwijking die kenmerkend is voor pylorushypertrofie, waarbij er een tekort is aan chloride en kalium in het bloed, en de zuurgraad van het bloed verhoogd is. |
| Pyloromyotomie | Een chirurgische ingreep waarbij de verdikte spierlaag van de pylorus wordt doorgesneden om de obstructie op te heffen. Dit is de standaardbehandeling voor pylorushypertrofie. |
| Huilbaby | Een baby die voldoet aan de 3-3-3 regel: meer dan 3 uur per dag, meer dan 3 dagen per week, gedurende meer dan 3 weken lang ontroostbaar huilt, terwijl er geen organische oorzaak wordt gevonden. |
| Acute buikpijn | Plotseling optredende buikpijn bij kinderen, die kan worden veroorzaakt door chirurgische aandoeningen zoals appendicitis of darmobstructie, of niet-chirurgische oorzaken zoals gastro-enteritis. |