05_Virulentie_en_vatbaarheid (2).pdf
Summary
# De kiem-gastheer relatie
De relatie tussen een micro-organisme (kiem) en zijn gastheer is dynamisch en beïnvloed de uitkomst van een mogelijke infectie, waarbij zowel de eigenschappen van de kiem als die van de gastheer een cruciale rol spelen [1](#page=1) [4](#page=4).
### 1.1 Begrippen van virulentie en vatbaarheid
#### 1.1.1 De kiem-gastheer relatie: infectie en ziekte
De interactie tussen een kiem en een gastheer kan variëren, van harmonisch tot verziekt. Een infectie, gedefinieerd als de aanwezigheid en vermenigvuldiging van een micro-organisme in of op een gastheer, leidt niet altijd tot ziekte. Ziekte ontstaat wanneer de infectie de normale functie van de gastheer nadelig beïnvloedt, vaak als gevolg van de reactie van de gastheer, zoals een immuunrespons. Het ziekmakend vermogen van een specifiek micro-organisme-isolaat bij een 'standaard' gastheer wordt virulentie genoemd [1](#page=1) [4](#page=4) [5](#page=5).
> **Tip:** Het is cruciaal om te onthouden dat infectie en ziekte niet synoniem zijn. Veel infecties verlopen asymptomatisch, maar kunnen toch overdracht faciliteren [5](#page=5).
#### 1.1.2 Partner 1: de kiem
Kiemen reproduceren zich door gebruik te maken van de faciliteiten van de gastheer, zoals voedingstoffen en energie. Vanuit evolutionair perspectief is het voor een kiem voordeliger om de gastheer niet te doden, omdat dit de overlevings- en voortplantingskansen van de kiem beperkt. Succesvolle kiemen veroorzaken daarom weinig tot geen ziekte (bv. commensalen, AAV, EBV op jonge leeftijd) of slechts zodanige symptomen die overdracht juist bevorderen (bv. rotavirus, influenza). Sommige kiemen integreren zelfs in het genoom van de gastheer, zoals virussen en transposons. Kiemen kunnen zich snel aanpassen en evolueren, vaak sneller dan de gastheer, wat hen in staat stelt zich aan te passen aan veranderende omstandigheden. Wanneer kiemen wel ziekte veroorzaken, worden ze pathogenen genoemd. Deze pathogenen induceren vaak symptomen die verspreiding naar andere gastheren bevorderen, zoals niezen, hoesten of diarree. Variabiliteit tussen stammen binnen een micro-organisme-soort is wijdverbreid en goed gedocumenteerd, met name bij bacteriën en virussen [6](#page=6).
#### 1.1.3 Virulentie
Virulentie onderscheidt pathogenen van niet-pathogenen en wordt gedreven door de expressie van virulentiefactoren. Dit zijn genen die een pathogene levensstijl mogelijk maken, zoals de mechanismen voor ijzeropname. Een schoolvoorbeeld is urineweginfectie-veroorzakende *Escherichia coli* (UPEC). Hoewel *E. coli* deel uitmaakt van de normale darmflora, kunnen specifieke stammen door het bezit van virulentiefactoren ziekte veroorzaken. UPEC kan zich hechten aan epitheelcellen van de blaas en nieren, opgenomen worden, ontsnappen uit vesikels, intracellulair groeien, en resistent zijn tegen fagocytose. Dit kan leiden tot recidiverende infecties [7](#page=7).
Voorbeelden van virulentiefactoren bij UPEC zijn:
* Type I pili (FimH gen) voor adhesie en intra-epitheliaal overleven [7](#page=7).
* Genen die betrokken zijn bij motiliteit [7](#page=7).
* Genen die de celdeling reguleren [7](#page=7).
* Genen voor immuunontwijking, zoals het remmen van TLR-signalering [7](#page=7).
#### 1.1.4 Partner 2: de gastheer
Mensen leven samen met een enorme hoeveelheid micro-organismen, die al vroeg in het leven worden verworven. Een gezond leven is afhankelijk van de aanwezigheid van bepaalde micro-organismen, zoals in de darmflora. Het menselijk lichaam en immuunsysteem zijn geëvolueerd om samen te leven met micro-organismen, waarbij het interne milieu grotendeels vrij van bacteriën wordt gehouden, terwijl virussen onder controle worden gehouden. Harmonieuze relaties met kiemen kunnen echter verstoord worden door factoren zoals de neonatale periode (verminderde immuunrespons), fysieke schade, uitputting (voedseltekort, ziekte, ouderdom), de aanwezigheid van vreemde objecten, avasculaire zones, of een verstoorde flora (bv. door antibiotica). Medische ingrepen kunnen soms ook bijdragen aan het ontstaan van infecties [9](#page=9).
#### 1.1.5 Vatbaarheid
Vatbaarheid voor infectie wordt beïnvloed door genetische variabiliteit en andere eigenschappen van de gastheer. Voor urineweginfecties (UWI) tonen groepen en families met verhoogde incidentie vaak polymorfismen in Toll-like receptor (TLR) genen en andere receptoren die betrokken zijn bij de immuunrespons, zoals verminderde expressie van de IL-8 receptor (CXCR1). Deze genetische variaties kunnen leiden tot een verhoogde vatbaarheid voor kolonisatie en infectie [10](#page=10) [4](#page=4).
> **Voorbeeld:** Variaties in TLR4 en aanverwante genen kunnen de effectiviteit van de immuunrespons tegen bacteriën zoals UPEC beïnvloeden, waardoor sommige individuen vatbaarder zijn voor urineweginfecties [10](#page=10).
#### 1.1.6 Variabiliteit in kiem-gastheer relaties
De uitkomst van een interactie tussen een kiem en een gastheer kan aanzienlijk variëren, wat leidt tot uiteenlopende klinische gevolgen. De attenuatie van een kiem, zoals bij de ontwikkeling van het BCG-vaccin tegen TBC, illustreert hoe het kweken van micro-organismen hun pathogeniteit kan verminderen. Een tragisch voorbeeld is de Lubeck-ramp, waarbij een besmetting met wild-type *M. bovis* in plaats van het verzwakte BCG leidde tot ernstige ziekte en sterfte bij zuigelingen. Ook de besmetting van gele koorts vaccins met hepatitis B-virus (HBV) in 1942 toonde aan hoe een gecontamineerde kiem aanzienlijke ziekte kan veroorzaken bij de gastheer. De kiem-gastheer relatie kan tijdelijk zijn en gepaard gaan met ziekte, of leiden tot een langdurige relatie (persistentie) [11](#page=11).
> **Tip:** Het concept van de "ijsberg" van infectieziekten benadrukt dat de klinisch waarneembare ziekte slechts het topje van de ijsberg is, terwijl een groot aantal asymptomatische infecties onder het oppervlak blijft [5](#page=5).
### 1.2 Verloop van een infectie
Het verloop van een infectie kan worden beschreven aan de hand van verschillende fasen, zoals aanhechting, invasie, vermenigvuldiging, verspreiding, ontwijking van de afweer, en uittreding uit het lichaam. Gedurende dit proces kan schade aan de gastheer ontstaan, wat leidt tot een immuunrespons en inflammatie [2](#page=2).
#### 1.2.1 Aanhechting en invasie
Micro-organismen hechten zich aan gastheercellen en kunnen deze binnendringen (invasie) om zich te vermenigvuldigen [2](#page=2).
#### 1.2.2 Vermenigvuldiging
Na aanhechting en/of invasie vermenigvuldigen de kiemen zich in de gastheer [2](#page=2).
#### 1.2.3 Verspreiding
De kiemen kunnen zich lokaal verspreiden binnen de gastheer of een gegeneraliseerde infectie veroorzaken [2](#page=2).
#### 1.2.4 Ontwijken van afweer
Micro-organismen ontwikkelen strategieën om de afweermechanismen van de gastheer te ontwijken [2](#page=2).
#### 1.2.5 Uittreding uit het lichaam
De kiemen verlaten het lichaam van de gastheer om zich verder te verspreiden [2](#page=2).
#### 1.2.6 Schade aan de gastheer en immuunrespons
De aanwezigheid en activiteit van de kiem kan leiden tot schade aan gastweefsels, wat een immuunrespons en inflammatie uitlokt [2](#page=2).
### 1.3 Co-evolutie van kiem en gastheer op populatieniveau
De relatie tussen kiem en gastheer is ook zichtbaar op populatieniveau en is onderhevig aan co-evolutie. Overlevenden van epidemieën kunnen bepaalde genetische voordelen hebben, terwijl kiemen met lagere virulentie die beter verspreidbaar zijn, een selectief voordeel kunnen behalen. Dit leidt tot wederzijdse aanpassing [13](#page=13).
> **Voorbeeld:** De myxomatose-epidemie bij konijnen is een klassiek voorbeeld van hoe een sterk pathogene kiem na verloop van tijd evolueert naar een meer gebalanceerde pathologie, waarbij zowel de kiem als de gastheerpopulatie zich aanpassen [12](#page=12).
#### 1.3.1 Genetische aanpassing van de gastheerpopulatie
Genetische bottlenecks en selectie kunnen leiden tot de opkomst van resistentie binnen een gastheerpopulatie [13](#page=13).
> **Voorbeeld:** De prevalentie van sikkelcelanemie (Hb S) in malariagebieden is een gevolg van selectie, waarbij heterozygoten bescherming bieden tegen malaria, wat resulteert in een hogere frequentie van het Hb S-allel in de populatie [13](#page=13) [14](#page=14).
#### 1.3.2 Genetische aanpassing van de kiem
Kiemen kunnen hun fitness en replicatief vermogen aanpassen, wat kan leiden tot een vermindering van hun virulentie over tijd [13](#page=13).
> **Tip:** De studie van epidemieën en hun verloop, zoals de myxomatose-epidemie of de introductie van ziektes bij inheemse populaties (bv. mazelen bij indianen), biedt waardevolle inzichten in de dynamiek van kiem-gastheer relaties op populatieniveau [13](#page=13).
---
# Het verloop van een infectie
Het verloop van een infectie beschrijft de reeks fasen die een microbe doorloopt vanaf het moment van binnenkomst in de gastheer tot het veroorzaken van schade en het eventueel overgedragen worden naar een nieuwe gastheer.
### 2.1 Aanhechting en invasie: entry
De eerste stap in een infectie is het overwinnen van de natuurlijke weerstand van de gastheer, wat leidt tot het aanslaan van de infectie. Dit omvat aanhechting aan gastheercellen en, indien nodig, invasie [15](#page=15).
* **Overwinnen van barrières:** Natuurlijke barrières, zoals de huid, moeten doorbroken worden. Dit kan gebeuren via actieve penetratie (bv. sommige wormen) of door sterke aanhechting aan epitheliale cellen. Voorbeelden zijn de aanhechting van *N. gonorrhoeae* en *B. pertussis*, waarbij toxines de trilharen kunnen uitschakelen. Zuurresistente cysten en bacteriën, alsook sterke adhesie, zijn ook mechanismen om deze fase te overbruggen [16](#page=16).
* **Gastheercondities:** De slaagkans van een infectie hangt af van de virulentie van de kiem en de conditie van de gastheer. Een beschadigde gastheer is vatbaarder voor infectie dan een intacte gastheer [17](#page=17).
* **Virulentiefactoren van *Staphylococcus aureus*:** *S. aureus* gebruikt verschillende factoren voor adhesie aan gastheercellen, waaronder binding aan fibrinogeen [18](#page=18).
### 2.2 Vermenigvuldiging
Na aanhechting moet de kiem zich vermenigvuldigen om in aantal toe te nemen voor verdere verspreiding. Dit kan lokaal gebeuren [20](#page=20).
* **Mechanismen voor replicatie:** *S. aureus* kan interageren met prothrombine om fibrinogeen om te zetten in fibrine. Dit bevordert lokale replicatie door bescherming tegen fagocyten en door verminderde microcirculatie [21](#page=21).
* **Omgevingsfactoren:** De omgeving van de infectiehaard kan de replicatie beïnvloeden.
### 2.3 Lokale of gegeneraliseerde verspreiding
Vervolgens kan de kiem zich lokaal uitbreiden of systemisch verspreiden over het lichaam [15](#page=15).
* **Transportsystemen:** Verspreiding kan plaatsvinden via het lymfestelsel (bv. lymfangitis bij streptokokkeninfectie), het bloed (viremie of bacteriëmie), of zenuwbanen (neurogeen, bv. Herpes simplex) [22](#page=22).
* **Rationale voor verspreiding:** Soms is diepere verspreiding nodig om doelwitcellen voor replicatie te bereiken, of het gebeurt als een opportuniteit zich voordoet. De reden voor verspreiding naar specifieke locaties, zoals het centraal zenuwstelsel (CNS) door meningokokken of poliovirus, is niet altijd duidelijk voor transmissie, maar kan wel leiden tot ziekte (bv. rabiës via axonaal transport) [20](#page=20) [22](#page=22).
* **Virulentiefactoren tijdens verspreiding:** Tijdens verspreiding wordt de kiem blootgesteld aan het immuunsysteem. Virulentiefactoren zoals toxines en immuundeviatie mechanismen zijn cruciaal voor succesvolle verspreiding [22](#page=22).
* ***S. aureus* virulentie tijdens verspreiding:** Naast reeds genoemde factoren, produceert *S. aureus* cytotoxines (bv. α-toxine) en enzymen (proteases, lipases, nucleases) die weefsel afbreken en dienen als bron van voedingsstoffen zoals ijzer. Toxic shock syndrome toxin-1 fungeert als een superantigeen, wat leidt tot shock, koorts en een capillair lek syndroom, wat de verspreiding bevordert maar ook immunosuppressief werkt [23](#page=23) [24](#page=24).
* **Schade door exotoxines:** Exotoxines kunnen directe schade aanrichten. Ze zijn vaak een tweeledige molecule, waarbij één keten zorgt voor celingang en de andere voor inhibitie van vitale functies. Toxines zijn doorgaans niet antigenisch variabel, waardoor vaccins op basis van toxoïden effectief zijn (bv. tetanus, difterie). Sommige toxines kunnen diarree veroorzaken, wat de exit en fecaal-orale verspreiding bevordert. Enzymen zoals collagenasen en DNase, die door bacteriën worden geproduceerd om verspreiding te bevorderen, kunnen op zichzelf ook schade veroorzaken [25](#page=25).
* **Schade door endotoxines:** Endotoxines, zoals lipopolysaccharide (LPS), kunnen een krachtige immuunstimulans zijn en diverse immuunmechanismen activeren, evenals het stollingssysteem [26](#page=26).
* **Klinische manifestaties van verspreiding:** Oppervlakkige infecties zijn vaak kortstondig en worden zelden chronisch (bv. rhinovirus, rotavirus), waarbij aangeboren immuniteit volstaat voor eliminatie. Systemische verspreiding kan leiden tot trage replicatie en chronische infecties, die meestal verworven immuniteit vereisen voor eliminatie. Soms is verspreiding noodzakelijk voor uitscheiding op een andere locatie dan het initiële contactpunt (bv. Hepatitis A virus) [27](#page=27).
* **"Shedding" voor transmissie:** De overdracht naar volgende gastheren, ook wel "shedding" genoemd, vindt vaak plaats voor en soms na de symptomen, waardoor overdracht mogelijk is buiten instinctieve quarantaine. Virussen produceren vaak geen toxines of directe celschade, waardoor symptomen pas optreden bij de immuunrespons [28](#page=28).
### 2.4 Ontwijken van de afweer
Om succesvol te zijn, moet de kiem mechanismen hebben om de immuunrespons en andere verdedigingsmechanismen van de gastheer te ontwijken. Dit moet lang genoeg duren [15](#page=15).
* ***S. aureus* ontwijkingsmechanismen:** Proteïne A (SpA) van *S. aureus* bindt aan het Fc-deel van IgG, vWF en C3, waardoor hun antibacteriële werking wordt geïnhibeerd. Het kan ook polyklonale B-cel activatie veroorzaken, wat de vorming van specifieke antistoffen tegen *S. aureus* belemmert [29](#page=29).
* **Cytotoxines:** Sommige cytotoxines zijn specifiek gericht op granulocyten (bv. leucocidines zoals Panton–Valentine leukocidin), wat leidt tot pusvorming (dode granulocyten) en purulente infecties [30](#page=30).
### 2.5 Vrijkomen uit het lichaam: exit
Om de cyclus te voltooien, moet de kiem in voldoende aantallen uit het lichaam vrijkomen om nieuwe gastheren te vinden [15](#page=15).
* **Transmissie factoren:** Transmissie wordt bepaald door het aantal vrijgestelde kiemen, de stabiliteit van de kiemen buiten het lichaam, het aantal benodigde kiemen voor infectie van de volgende host, en de stam van de kiem [31](#page=31).
* **Methoden van exit:** Kiemen kunnen worden vrijgesteld via niezen, hoesten, spreken, braken en diarree. Niezen kan bijvoorbeeld veel meer kiemen uitscheiden dan hoesten [31](#page=31).
* **Stabiliteit in de omgeving:** De stabiliteit van kiemen buiten het lichaam is cruciaal. Gespecialiseerde structuren zoals sporen (bv. tetanus), cysten (amoeben) en eieren zorgen voor stabiliteit tegen uitdroging. Gevoelige kiemen zijn afhankelijk van vochtige omstandigheden voor transmissie [32](#page=32).
* ***S. aureus* en exit:** Enterotoxines en superantigenen van *S. aureus* kunnen braken en diarree uitlokken, waardoor de kiem de darm kan verlaten en voedselvergiftiging kan veroorzaken [33](#page=33).
### 2.6 Schade aan de gastheer en immuunrespons inflammatie
De aanwezigheid van de kiem kan leiden tot schade aan de gastheer, wat zich vaak manifesteert als inflammatie. Dit is niet noodzakelijk, maar wel per definitie aanwezig bij pathogenen [15](#page=15).
* **Pathogeniciteit en virulentie:** Pathogeniciteit verwijst naar het ziekmakend vermogen van een soort, terwijl virulentie de kwantificering daarvan is, vaak vergeleken tussen isolaten van dezelfde kiem (bv. LD50) [34](#page=34).
* **Incubatieperiode en shedding:** De incubatieperiode is de tijd tussen infectie en symptomen. Vaak is er reeds shedding (infectieus zijn) aanwezig vóór de symptomen optreden [34](#page=34).
* **Rol van de gastheerreactie:** De reactie van de gastheer, zoals inflammatie en koorts, is vaak bepalend voor het optreden van symptomen. Bij immuundaling kunnen symptomen verminderd zijn, of juist optreden bij verbetering van de immuniteit (bv. immuunreconstitutie syndroom) [34](#page=34).
* **Asymptomatische infecties:** Infecties kunnen optreden zonder symptomen, wat screening noodzakelijk kan maken indien de infectie behandelbaar is en verdere verspreiding afgeremd moet worden (bv. HIV) [34](#page=34).
* **Directe en indirecte schade:** Schade kan direct worden veroorzaakt door de microbe (bv. mechanisch door wormen) of indirect via overactivatie van immuunmechanismen (natuurlijk of adaptief) [35](#page=35).
> **Tip:** Het onderscheid tussen infectie en ziekte is cruciaal. Niet elke infectie leidt tot ziekte, aangezien de gastheer vaak effectieve afweermechanismen heeft. Ziekte treedt op wanneer de microbe de afweer overwint en significante schade aanricht.
---
# Co-evolutie en aanpassingen tussen kiem en gastheer
Dit hoofdstuk onderzoekt de dynamische, wederzijdse aanpassing tussen ziekteverwekkers (kiemen) en hun gastheren, met nadruk op selectie op populatieniveau die leidt tot veranderingen in virulentie en weerstand.
### 3.1 De kiem-gastheer relatie
De relatie tussen een kiem en een gastheer is complex en kan variëren van tijdelijk tot langdurig, met of zonder ziekte (pathogenese). De kiem neemt ruimte in die de gastheer 'geeft', waarbij de individuele variabiliteit van deze ruimte kan leiden tot grote verschillen in klinische gevolgen van een infectie [11](#page=11).
#### 3.1.1 Attenuatie en virulentieverlies
Een voorbeeld van aanpassing is **attenuatie**, waarbij een kiem genetisch wordt verzwakt om pathogeniciteit te verminderen. Dit werd toegepast bij de ontwikkeling van het Bacille Calmette-Guérin (BCG) vaccin tegen tuberculose, waarbij de wild-type bacterie _M. bovis_ gedurende tien jaar werd gekweekt op een specifiek medium, waardoor deze minder virulent werd. De Lubeck ramp in 1930 illustreert echter het gevaar van contaminatie: baby's die BCG kregen dat gecontamineerd was met de oorspronkelijke, virulente _M. bovis_ per os, vertoonden ernstige gevolgen. Een ander voorbeeld is een vaccin tegen Gele Koorts uit 1942 dat gecontamineerd was met hepatitis B virus (HBV), wat leidde tot verschillende gradaties van hepatitis bij ingespoten soldaten [11](#page=11).
#### 3.1.2 Infectie versus ziekte
Het is belangrijk te onderscheiden dat een infectie niet altijd leidt tot ziekte. De mate van ziekte hangt af van de virulentie van de kiem en de weerstand van de gastheer. Mobilisatie van adaptieve afweer van de gastheer is cruciaal; vertragingen hierin kunnen leiden tot ziekte of overlijden [11](#page=11).
> **Tip:** Houd altijd het onderscheid tussen infectie en ziekte in gedachten. Een positieve test op een pathogeen betekent niet automatisch dat de persoon ziek is of zal worden.
### 3.2 Co-evolutie op populatieniveau
De interactie tussen kiemen en gastheren vindt plaats op populatieniveau en leidt tot co-evolutie, waarbij beide soorten zich over generaties aanpassen aan elkaar. De myxomatose-epidemie bij konijnen is een klassiek voorbeeld van hoe een hoog virulente kiem zich in een gastheerpopulatie kan vestigen en vervolgens evolueren naar een meer gebalanceerde pathogeen. _Vibrio cholerae_ en mogelijk ook HIV zijn andere pathogenen die een vergelijkbaar pad volgen [12](#page=12) [13](#page=13).
#### 3.2.1 Selectie op de gastheerpopulatie
Overlevenden van epidemieën kunnen specifieke kenmerken bezitten die hen bescherming bieden, en seksuele voortplanting kan hierbij een voordeel bieden [13](#page=13).
* **Selectie op weerstand:** Kiemen met lagere virulentie hebben vaak een selectief voordeel omdat de gastheer langer leeft, waardoor de kiem meer tijd heeft om zich te verspreiden [13](#page=13).
* **Gastheerpopulatieaanpassing:** Dit leidt ertoe dat de gastheerpopulatie zich aanpast. Bij HIV-infecties bijvoorbeeld, worden individuen met een zekere resistentie (zoals CCR5-mutanten) geselecteerd. Genetische bottlenecks, zoals de Scandinavische bevolking na de pest, tonen aan dat historische epidemieën de genetische variabiliteit kunnen beïnvloeden. De introductie van nieuwe ziekten, zoals mazelen en TBC bij inheemse bevolkingen door Europese kolonisten, illustreert ook de impact van blootstelling aan nieuwe pathogenen [13](#page=13).
#### 3.2.2 Selectie op de kiem
De kiempopulatie wijzigt ook als reactie op de gastheer. Virussen kunnen bijvoorbeeld hun replicatieve vermogen verliezen als ze minder virulent worden, wat te zien is in de evolutie van HIV-virussen van de jaren '80 tot nu [13](#page=13).
### 3.3 Casus: Sikkelcelanemie en malaria
Sikkelcelanemie, veroorzaakt door een puntmutatie in het hemoglobinegen die leidt tot hemoglobine S, is een prominent voorbeeld van co-evolutie en selectie [13](#page=13) [14](#page=14).
* **Hemoglobine S:** Dit type hemoglobine is onoplosbaar bij lage zuurstofspanning, wat optreedt wanneer malaria merozoieten hemoglobine metaboliseren [14](#page=14).
* **Gevolg voor de cel:** De rode bloedcel neemt een sikkelvorm aan en wordt sneller door de milt verwijderd [14](#page=14).
* **Bescherming bij heterozygoten:** Dragers van één sikkelcel-allel (heterozygoten) zijn relatief beschermd tegen ernstige malaria. Besmette rode bloedcellen worden bij hen vaker geëlimineerd, waardoor een massieve parasitaemie wordt voorkomen. Dit verklaart het hogere percentage heterozygoten in malariagebieden zoals Afrika [13](#page=13) [14](#page=14).
* **Gevolgen voor homozygoten:** Homozygoten voor het sikkelcel-allel (met twee sikkelcel-allelen) ontwikkelen anemische symptomen en infarcten, zelfs zonder malaria. Een aangetaste milt kan leiden tot een verhoogd risico op infecties, bijvoorbeeld met _Streptococcus pneumoniae_ [14](#page=14).
> **Example:** De prevalentie van sikkelcelanemie is hoger in gebieden waar malaria endemisch is, wat aantoont hoe een nadelige genetische eigenschap in homozygoten een overlevingsvoordeel kan bieden in heterozygoten onder specifieke omgevingsdruk. Dit fenomeen wordt **heterozygoot voordeel** genoemd.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Virulentie | Het ziekmakend vermogen van een micro-organisme, gekwantificeerd door de ernst van de ziekte die het veroorzaakt bij een "standaard" gastheer. Dit wordt beïnvloed door specifieke genen en factoren van de kiem. |
| Vatbaarheid | De mate waarin een gastheer gevoelig is voor kolonisatie of infectie door een micro-organisme. Dit wordt bepaald door individuele (genetische) eigenschappen, de conditie van het lichaam en de immuunrespons van de gastheer. |
| Infectie | De aanwezigheid en vermenigvuldiging van een micro-organisme in of op een gastheer, zonder noodzakelijkerwijs ziekte te veroorzaken. Een infectie kan asymptomatisch verlopen. |
| Ziekte | Een toestand waarin de interactie tussen een kiem en een gastheer leidt tot symptomen die het functioneren van de gastheer nadelig beïnvloeden. Ziekte wordt vaak veroorzaakt door de reactie van de gastheer op de kiem. |
| Kiem-gastheer relatie | De dynamische interactie tussen een micro-organisme (kiem) en de organismen (gastheer) waarin het zich bevindt. Deze relatie kan variëren van harmonieus tot schadelijk, afhankelijk van de eigenschappen van beide partners. |
| Pathogeen | Een micro-organisme dat in staat is om ziekte te veroorzaken bij zijn gastheer. Pathogenen hebben specifieke virulentiefactoren die hen in staat stellen om de afweer te overwinnen en schade aan te richten. |
| Virulentiefactoren | Specifieke genen of moleculen geproduceerd door een micro-organisme die bijdragen aan zijn vermogen om infectie te veroorzaken, schade aan te richten, of de afweer van de gastheer te ontwijken. Voorbeelden zijn adhesines, toxines en enzymen. |
| Immunologie | De tak van de biologie die zich bezighoudt met het immuunsysteem, de mechanismen waarmee organismen zichzelf beschermen tegen ziekteverwekkers. Dit omvat zowel de aangeboren als de verworven immuniteit. |
| Adaptief vermogen (kiem) | Het vermogen van een micro-organisme om zich aan te passen aan veranderende omgevingsomstandigheden of de afweer van de gastheer. Dit is cruciaal voor overleving en voortplanting. |
| Endogene retrovirussen (HERV) | Virale sequenties die in het genoom van de gastheer zijn geïntegreerd tijdens de evolutie. Deze kunnen een aanzienlijk deel van het menselijk genoom uitmaken en spelen mogelijk een rol in verschillende biologische processen. |
| Opportunistische infectie | Een infectie veroorzaakt door micro-organismen die normaal gesproken geen ziekte veroorzaken bij gezonde individuen, maar wel ziekte kunnen veroorzaken wanneer het immuunsysteem van de gastheer verzwakt is. |
| Attenuatie | Het proces waarbij de virulentie van een pathogeen wordt verminderd, vaak door langdurige kweek in het laboratorium of door genetische manipulatie. Gemiiddeelde pathogenen worden soms gebruikt als vaccins. |
| Endotoxinen | Toxische componenten die deel uitmaken van de celwand van gram-negatieve bacteriën (lipopolysacchariden, LPS). Ze kunnen een krachtige immuunrespons opwekken en leiden tot ernstige ziekteverschijnselen. |
| Exotoxinen | Toxines die door bacteriën worden afgescheiden in de omgeving. Ze kunnen zeer specifiek werken op bepaalde celtypen of functies en zijn vaak de oorzaak van ziekteverschijnselen zoals diarree, neurologische symptomen of weefselschade. |
| Superantigen | Een type antigeen dat in staat is om op een niet-specifieke manier een grote populatie T-cellen te activeren, wat leidt tot een massale cytokineproductie en ernstige ontstekingsreacties, waaronder shock. |
| Co-evolutie (kiem-gastheer) | Het wederzijds evolutionaire proces waarbij een kiem en zijn gastheer zich voortdurend aanpassen aan elkaar. Dit kan leiden tot de ontwikkeling van hogere virulentie bij de kiem of verbeterde weerstand bij de gastheer. |