Cardiovasculaire stelsel Biomedische Wetenschappen.pdf
Summary
# Structuur en functie van het hart
Het hart is een cruciaal orgaan in het cardiovasculair stelsel dat fungeert als een pomp die bloed door het lichaam stuurt, essentieel voor de aanvoer van voedingsstoffen en zuurstof en de afvoer van afvalstoffen. Dit document beschrijft de anatomische opbouw van het hart, de contractiele cellen, het geleidingssysteem, de hartcyclus en harttonen [5](#page=5).
### 1.1 Het hart als orgaan met vier compartimenten
Het hart is een spierorgaan dat zich achter het borstbeen in het mediastinum bevindt, samen met andere grote vaten en structuren. Het heeft de grootte van een vuist, weegt ongeveer 250-300 gram en is omgeven door de pericardiale holte, die bekleed is met sereuze membranen en gevuld is met pericardiale vloeistof. Het hart is naar links gedraaid met de apex naar het diafragma gericht [6](#page=6) [7](#page=7).
#### 1.1.1 Uitwendige anatomie
Het hart bestaat uit twee harthelften, gescheiden door een septum, en beschikt over vier compartimenten: het rechter- en linkeratrium, en de rechter- en linker ventrikel. De atria hebben een uitstulping genaamd de auricula. De atrioventriculaire groeve, ook wel sulcus coronarius genoemd, scheidt de atria van de ventrikels, terwijl ventrale en dorsale interventriculaire groeven de ventrikels scheiden en vetweefsel en bloedvaten bevatten [7](#page=7).
#### 1.1.2 De hartwand
De hartwand is opgebouwd uit drie lagen [8](#page=8):
* **Epicardium:** Dit is de buitenste laag en tevens het viscerale pericardium [8](#page=8).
* **Myocardium:** Dit is de middelste laag en bestaat uit hartspiercellen. De hartspiercellen vormen concentrische banden rond de atria en spiraalsgewijze structuren rond de ventrikels, wat bijdraagt aan een efficiënte pompfunctie [8](#page=8).
* **Endocardium:** Dit is de binnenste laag en bestaat uit een enkelvoudig plaveiselepitheel (endotheel) met bindweefsel [8](#page=8).
Hartspiercellen (myocard) zijn klein, hebben een centrale kern en bevatten myofibrillen. Intercalaire schijven zorgen voor een snelle doorgifte van actiepotentialen tussen cellen. Ze beschikken over veel mitochondria, myoglobine, glycogeen en vetten ten behoeve van aerobe afbraak. De collagene en elastische vezels in het bindweefsel verstevigen de hartspiercellen, voorkomen overmatige rek en helpen bij het terugkeren naar de oorspronkelijke vorm [8](#page=8).
#### 1.1.3 Inwendige anatomie en organisatie
De atria en ventrikels zijn gescheiden door het septum interatriale en septum interventriculare, welke uit hartspierweefsel bestaan [9](#page=9).
* **Rechteratrium:** Ontvangt bloed uit de vena cava superior (VCS), vena cava inferior (VCI) en de sinus coronarius. Het heeft een fossa ovalis en stuurt bloed door de valvula tricuspidalis naar het rechter ventrikel [9](#page=9).
* **Rechter ventrikel:** Bevat trabeculae carneae en pompt bloed via de valvula pulmonalis naar de truncus pulmonalis, die zich splitst in de rechter en linker arteria pulmonalis (kleine bloedsomloop). Gasuitwisseling vindt plaats in de capillairen van de longen [9](#page=9).
* **Linkeratrium:** Ontvangt bloed vanuit de venae pulmonales. Het stuurt bloed door de linker atrioventriculaire klep (valvula bicuspidalis of mitralisklep) naar het linker ventrikel [10](#page=10).
* **Linker ventrikel:** Bevat eveneens trabeculae carneae en pompt bloed via de aortaklep naar de aorta (grote bloedsomloop). De verbinding tussen de aorta en de truncus pulmonalis is het ligamentum arteriosum [10](#page=10).
Er zijn significante verschillen tussen de linker- en rechterventrikel qua wanddikte. De rechter ventrikel heeft een dunnere spierwand omdat deze minder kracht hoeft te ontwikkelen om bloed naar de longen te pompen, terwijl de linker ventrikel een dikkere spierwand heeft om bloed in de systeemcirculatie te pompen [11](#page=11).
#### 1.1.4 Hartkleppen
Het hart is voorzien van kleppen die de bloedstroom reguleren:
* **Atrioventriculaire (AV) kleppen:** Deze sluiten tijdens contractie van de ventrikels om te voorkomen dat bloed terugstroomt naar de atria [12](#page=12).
* Rechter AV-klep: Valvula tricuspidalis [12](#page=12).
* Linker AV-klep: Valvula bicuspidalis (mitralisklep) [12](#page=12).
De chordae tendineae en musculi papillares zijn structuren die verbonden zijn met de AV-kleppen en voorkomen dat deze kleppen naar de atria omklappen [12](#page=12).
* **Halvemaanvormige kleppen (semilunaire kleppen):** Deze sluiten aan het einde van de ventriculaire contractie om terugstroming van bloed vanuit de grote slagaders naar de ventrikels te voorkomen [12](#page=12).
* Rechter halvemaanvormige klep: Pulmonalisklep [12](#page=12).
* Linker halvemaanvormige klep: Aortaklep [12](#page=12).
De aortaklep bevindt zich in de aortasinussen, waaruit de rechter en linker arteria coronaria ontspringen [12](#page=12).
#### 1.1.5 Het fibreuze skelet van het hart
Het hart beschikt over een fibreus skelet, bestaande uit stevig elastisch bindweefsel rond de stammen van de grote bloedvaten (aorta en arteria pulmonalis) en de hartkleppen. Dit skelet stabiliseert de positie van de kleppen en isoleert het atriale spierweefsel van het ventriculaire spierweefsel, wat essentieel is voor een normale hartfunctie [13](#page=13).
#### 1.1.6 Bloedvoorziening van het hart
De bloedvoorziening van het hart wordt verzorgd door de rechter en linker arteria coronaria [14](#page=14).
* De **rechter arteria coronaria** vertakt zich in een marginale tak en een dorsale interventriculaire tak [14](#page=14).
* De **linker arteria coronaria** splitst zich in een ramus circumflex en een ventrale interventriculaire tak [14](#page=14).
Het belang van anastomosen (verbindingen tussen bloedvaten) wordt benadrukt voor de continuïteit van de bloedtoevoer. Veneuze afvoer van het hart gebeurt via de vena cordis magna en media, die uitmonden in de sinus coronarius [14](#page=14).
### 1.2 Contractiele cellen en het geleidingssysteem
Om bloed gecoördineerd te kunnen pompen, zijn contractiele hartspiercellen en cellen van het geleidingssysteem essentieel [15](#page=15).
#### 1.2.1 Contractiele cellen
De actiepotentiaal van hartspiercellen kent drie fasen [15](#page=15):
1. **Snelle depolarisatie:** Veroorzaakt door een snelle instroom van natriumionen [15](#page=15).
2. **Plateaufase:** Gekenmerkt door een langzame instroom van calciumionen ($Ca^{2+}$) van buiten de cel [15](#page=15).
3. **Repolarisatie:** Veroorzaakt door de uitstroom van kaliumionen [15](#page=15).
De duur van de actiepotentiaal in hartspiercellen is aanzienlijk langer (25-30 keer) dan in skeletspiercellen, wat resulteert in een beperkte maximale contractiesnelheid van ongeveer 200 slagen per minuut. Deze lange refractaire periode is cruciaal voor de pompfunctie van het hart [15](#page=15).
#### 1.2.2 Het geleidingssysteem
Het geleidingssysteem van het hart bestaat uit nodale cellen (SA- en AV-knoop) en geleidingscellen [16](#page=16).
* **SA-knoop (sinusknoop):** Dit is de pacemaker van het hart, waar de prikkel tot samentrekking ontstaat. De SA-knoop heeft een spontane depolarisatiefrequentie van 70-80 per minuut en bevindt zich bij de uitmonding van de VCS. Een normaal functionerende SA-knoop resulteert in een sinusritme; afwijkingen kunnen leiden tot tachycardie (snelle hartslag) of bradycardie (trage hartslag) [16](#page=16).
* **AV-knoop (atrioventriculaire knoop):** Deze bevindt zich in het septum op de grens tussen het rechter atrium en rechter ventrikel [16](#page=16).
* **Bundel van His:** Deze loopt in het septum tussen de ventrikels en splitst zich in een rechter en linker bundeltak [16](#page=16).
* **Vezels van Purkinje:** Deze vormen een netwerk dat zich over de ventrikels verspreidt en zorgt voor de verdere geleiding van de elektrische prikkel [16](#page=16).
Het geleidingssysteem zorgt voor een ritmische en gecoördineerde contractie. De atria contraheren simultaan doordat ze elektrisch geïsoleerd zijn van de ventrikels door het hartskelet. Er is een korte vertraging van de geleiding bij de AV-knoop, wat zorgt voor een rustpauze tussen de atriale en ventriculaire contractie. Dit faciliteert een synchrone contractie van de ventrikels [16](#page=16) [17](#page=17).
#### 1.2.3 Elektrocardiogram (ECG)
Een ECG registreert de elektrische gebeurtenissen in het hart. De interpretatie van een ECG omvat de omvang van spanningsveranderingen (die de mate van depolarisatie tijdens de P-golf en het QRS-complex weergeven) en de temporele relaties tussen de verschillende onderdelen, zoals het PR-interval en het QT-interval [18](#page=18).
### 1.3 De hartcyclus
De hartcyclus is de periode van het begin van de ene hartslag tot het begin van de volgende. Het omvat de contractie- en ontspanningsfasen [19](#page=19).
#### 1.3.1 Fasen van de hartcyclus
* **Systole:** Dit is de contractiefase van het hart. Atriale systole leidt bloed naar de ventrikels, en ventriculaire systole pompt bloed naar de longen en het lichaam [19](#page=19).
* **Diastole:** Dit is de ontspanningsfase, ook wel passieve vulling genoemd. Tijdens diastole stroomt bloed vanuit het lichaam en de longen naar het hart [19](#page=19).
De pompfunctie van het hart is gebaseerd op de gecoördineerde contractie van atria en ventrikels. De hartkleppen openen en sluiten afhankelijk van de drukverschillen in de verschillende compartimenten [19](#page=19).
#### 1.3.2 Harttonen
De harttonen zijn hoorbaar geluid dat wordt geproduceerd door het sluiten van de hartkleppen [20](#page=20).
* **Eerste harttoon (S1):** Veroorzaakt door het sluiten van de AV-kleppen (valvula tricuspidalis en mitralisklep) aan het begin van de ventriculaire systole [20](#page=20).
* **Tweede harttoon (S2):** Veroorzaakt door het sluiten van de halvemaanvormige kleppen (pulmonalis- en aortaklep) aan het begin van de ventriculaire diastole [20](#page=20).
* **Eventuele derde en vierde harttoon:** Deze zijn bij volwassenen vaak pathologisch en kunnen gerelateerd zijn aan de contractie van de atria (vierde toon) of de instroom van bloed in de ventrikels (derde toon) [20](#page=20).
---
# Hartdynamiek en cardiovasculaire regulatie
Dit deel behandelt de factoren die het hartminuutvolume (HMV) beïnvloeden en de regulering van de bloeddruk via autoregulatie, neurale mechanismen en endocriene reacties.
### 2.1 Hartdynamiek
De hartdynamiek onderzoekt de factoren die invloed hebben op het hartminuutvolume (HMV). Het HMV, ook wel cardiac output (CO) genoemd, wordt berekend als het product van de hartfrequentie (HF) en het slagvolume (SV). Een typisch voorbeeld is een HF van 75 slagen per minuut en een SV van 80 ml, wat resulteert in een HMV van 6000 ml per minuut. Het HMV is sterk variabel, variërend van 6 tot 30 liter per minuut, en wordt gereguleerd om ervoor te zorgen dat weefsels in alle omstandigheden voldoende bloed ontvangen. Deze regulatie vindt plaats via bloedvolumereflexen, autonome bezenuwing en hormonen [21](#page=21).
#### 2.1.1 Bloedvolumereflexen
Bloedvolumereflexen reageren op veranderingen in het bloedvolume en tonen een directe relatie tussen de hoeveelheid bloed die het hart binnenkomt en de hoeveelheid die bij de volgende contractie wordt weggestuwd [22](#page=22).
* **Atriumreflex (Bainbridge reflex):** Een toename van de veneuze retour prikkelt rekreceptoren in de wand van het rechteratrium, wat leidt tot een verhoogde sympathische activiteit en daarmee een verhoging van de hartfrequentie [22](#page=22).
* **Ventrikelreflex:** Het slagvolume is afhankelijk van de veneuze retour en de vullingstijd, die op zijn beurt afhankelijk is van de hartfrequentie. Het Frank-Starlingmechanisme stelt dat een toename van het einddiastolisch volume (EDV) leidt tot een toename van het slagvolume (SV). Dit principe wordt samengevat als 'meer erin, meer eruit', waarbij de output in evenwicht is met de input [22](#page=22).
#### 2.1.2 Autonome innervatie
De autonome innervatie beïnvloedt de hartdynamiek via de orthosympathische en parasympathische zenuwen [23](#page=23).
* **Orthosympathische bezenuwing:** Verhoogt de contractiekracht (positief inotroop) en de hartfrequentie (positief chronotroop) [23](#page=23).
* **Parasympathische bezenuwing:** Verlaagt de hartfrequentie en met name de contractiekracht van de atria [23](#page=23).
Deze effecten worden gecoördineerd door het hartritmecentrum in de medulla oblongata. Dit centrum reageert op veranderingen in bloeddruk (via baroreceptoren) en de concentraties van O2 en CO2 (via chemoreceptoren) in de arteriën, die het centrum bereiken via craniale zenuwen. Bovendien wordt het hartritmecentrum beïnvloed door hogere centra, zoals de hypothalamus, wat relevant is bij emoties. Het hartritmecentrum omvat een centrum voor het versnellen van het hartritme via de orthosympathicus en een centrum voor het vertragen van het hartritme via de parasympathicus [23](#page=23).
#### 2.1.3 Hormonale invloeden
Verschillende hormonen beïnvloeden de hartdynamiek [24](#page=24).
* **Bijniermerg:** Adrenaline en noradrenaline verhogen de contractiekracht en hartfrequentie [24](#page=24).
* **Schildklierhormoon:** Heeft een positief effect op de contractiekracht en hartfrequentie [24](#page=24).
* **Glucagon:** Kan de hartfrequentie en contractiekracht verhogen [24](#page=24).
**Klinische aantekening:** Naast hormonen kunnen ook temperatuur en veranderingen in de concentraties van bepaalde ionen het HMV beïnvloeden. Hypo- en hypercalciëmie, evenals hypo- en hyperkaliëmie, kunnen de hartfunctie aantasten. Een verhoogde temperatuur verhoogt de contractiekracht en hartfrequentie [24](#page=24).
### 2.2 Cardiovasculaire regulering
Cardiovasculaire regulering omvat autoregulatie, neurale mechanismen en endocriene reacties [39](#page=39) [43](#page=43).
#### 2.2.1 Formule van de bloeddruk
De bloeddruk (BD) kan worden uitgedrukt met de formule:
$$BD = HMV \times TPW$$ [40](#page=40).
Hierbij staat HMV voor het hartminuutvolume, dat gelijk is aan de hartfrequentie (HF) vermenigvuldigd met het slagvolume (SV). De totale perifere weerstand (TPW) is de weerstand die het bloed ondervindt in de bloedvaten. De formule kan dus volledig worden uitgeschreven als [40](#page=40):
$$BD = HF \times SV \times TPW$$ [40](#page=40).
Aanpassing van deze drie factoren – hartfrequentie, slagvolume en totale perifere weerstand – heeft invloed op de bloeddruk [40](#page=40).
#### 2.2.2 Factoren die de bloeddruk beïnvloeden
De bloeddruk kan worden aangepast door wijzigingen in de volgende drie factoren [41](#page=41):
1. **Hartfrequentie (HF):** De HF kan worden verhoogd of verlaagd onder invloed van het autonome zenuwstelsel (AZS), resulterend in tachycardie of bradycardie. De HF is afhankelijk van het moment van de dag, leeftijd, geslacht, emoties en inspanningen [41](#page=41).
2. **Slagvolume (SV):** Het SV is de hoeveelheid bloed die per hartslag door het linker of rechter ventrikel wordt uitgepompt en is gelijk aan het EDV min het eindsystolisch volume (ESV). Het SV is afhankelijk van [41](#page=41):
* **Preload (voorbelasting):** Dit is het einddiastolisch volume (EDV) of de vullingstoestand van het ventrikel aan het einde van de diastole. De preload is afhankelijk van de vullingstijd, de vullingsdruk en de uitrekbaarheid van het ventrikel. Een hogere HF leidt tot een kortere vullingstijd. De vullingsdruk is op zijn beurt afhankelijk van de veneuze terugvloei, oftewel het bloedvolume [41](#page=41).
* **Afterload (nabelasting):** Dit is de druk in de aorta en de longslagader waartegen het hart moet pompen [41](#page=41).
* **Contractiliteit (Inotrope toestand):** De intrinsieke kracht van de hartspiercontractie [41](#page=41).
3. **Totale perifere weerstand (TPW):** De TPW ontstaat door de wrijving van het bloed met de bloedvatwand. De TPW kan worden gewijzigd door aanpassing van de diameter van de bloedvaten onder invloed van neurale prikkels. Vasoconstrictie leidt tot een toename van de TPW, terwijl vasodilatatie leidt tot een afname van de TPW [41](#page=41).
#### 2.2.3 Autoregulatie
Autoregulatie betreft de capaciteit van gladde spieren in de precapillaire sfincters om de plaatselijke doorbloeding van weefsels te regelen door de weerstand aan te passen. Deze regulatie reageert op veranderingen in de lokale concentraties van stoffen zoals O2 en CO2. Ontspanning van de gladde spieren leidt tot een toename van de bloedtoevoer, terwijl samentrekking leidt tot een afname van de bloedtoevoer [42](#page=42).
#### 2.2.4 Neurale regulering van bloeddruk en bloedvolume
De neurale regulering van de bloeddruk en het bloedvolume wordt gecoördineerd door het hartritmecentrum en het vasomotorisch centrum in de medulla oblongata [43](#page=43).
* **Hartritmecentrum:** Dit centrum regelt de versnelling of remming van de hartslag en zorgt daarmee voor een verhoging of verlaging van de HF. Dit is vergelijkbaar met de functies beschreven in hoofdstuk 12 [43](#page=43).
* **Vasomotorisch centrum:** Dit centrum is verantwoordelijk voor vasodilatatie of vasoconstrictie, en bij verhoogde stimulatie ook voor venoconstrictie. Dit zorgt voor een toename of afname van de TPW [43](#page=43).
De belangrijkste neurale sensoren zijn:
* **Baroreceptoren:** Deze registreren veranderingen in de bloeddruk ter hoogte van de aortasinussen en de carotissinus. Zij initiëren baroreceptorreflexen die de bloeddruk reguleren [43](#page=43).
* **Chemoreceptoren:** Deze registreren veranderingen in de pH, O2 en CO2 in het bloed en initiëren chemoreceptorreflexen [43](#page=43).
#### 2.2.5 Hormonale regulering van hart en bloedvaten
Hormonen spelen een cruciale rol in de regulering van het hart en de bloedvaten, zowel op korte als op lange termijn [45](#page=45).
* **Korte termijn regulatie:** Adrenaline (A) en noradrenaline (NA) uit het bijniermerg verhogen het HMV en veroorzaken vasoconstrictie, wat leidt tot een toename van de HF, SV en TPW [45](#page=45).
* **Lange termijn regulatie:** Verschillende hormonen zijn betrokken bij de langetermijnregulatie:
* **Antidiuretisch hormoon (ADH):** De afgifte van ADH uit de hypofyse wordt gestimuleerd bij een afname van het bloedvolume, een toename van de osmotische waarde van het plasma (meer deeltjes in het plasma) en door angiotensine II [45](#page=45).
* **Effecten van ADH:** ADH veroorzaakt vasoconstrictie, wat de TPW verhoogt. Het bevordert ook de terugresorptie van water in de nieren, waardoor minder water via de nieren verloren gaat en het bloedvolume (en dus de SV) toeneemt [45](#page=45).
* **Renine-Angiotensine-Aldosteron Systeem (RAAS):**
* De nieren geven **renine** af bij een afname van de bloeddruk [46](#page=46).
* Renine zet angiotensinogeen om in angiotensine I [46](#page=46).
* Angiotensine I wordt door Angiotensine-Converterend Enzym (ACE) omgezet in het actieve angiotensine II [46](#page=46).
* **Effecten van angiotensine II:** Angiotensine II stimuleert het sympathische zenuwstelsel, wat leidt tot een toename van HMV en TPW. Het veroorzaakt vasoconstrictie, wat de TPW verhoogt. Het stimuleert de afgifte van ADH, wat het bloedvolume verhoogt. Het stimuleert de afgifte van **aldosteron**, dat zorgt voor meer resorptie van zout (natrium) in de nieren en zo het bloedvolume verhoogt. Angiotensine II stimuleert ook het dorstgevoel [46](#page=46).
* **Erytropoëtine (EPO):** De nieren geven EPO af bij een afname van de bloeddruk of minder zuurstof in het bloed [47](#page=47).
* **Effecten van EPO:** EPO stimuleert de vorming van rode bloedcellen (RBC) in het beenmerg, wat leidt tot een toename van het bloedvolume en een verhoogd zuurstoftransport in het bloed [47](#page=47).
* **Atriaal Natriuretisch Peptide (ANP):** ANP wordt afgegeven door hartspiercellen in het rechteratrium bij een toename van de bloeddruk [47](#page=47).
* **Effecten van ANP:** ANP heeft tegengestelde effecten waardoor de bloeddruk en het bloedvolume dalen. Dit omvat onder andere het remmen van renine- en aldosteronafgifte en het bevorderen van zout- en wateruitscheiding door de nieren [47](#page=47).
> **Tip:** Het is essentieel om de relatie tussen hartfrequentie, slagvolume en totale perifere weerstand te begrijpen voor de regulatie van de bloeddruk. Houd rekening met de precieze definities van preload en afterload.
> **Voorbeeld:** Bij een plotselinge daling van het bloedvolume als gevolg van bloeding, zullen baroreceptoren dit detecteren, wat leidt tot activatie van het sympathische zenuwstelsel. Dit resulteert in een verhoogde hartfrequentie en contractiliteit, evenals vasoconstrictie, om de bloeddruk te stabiliseren. Tegelijkertijd zal de afgifte van ADH toenemen om waterretentie te bevorderen en het bloedvolume te herstellen.
---
# Structuur en functie van bloedvaten en bloedsomloop
Dit onderwerp behandelt de anatomie en fysiologie van bloedvaten, de principes van bloeddoorbloeding, en de aanpassingen van het cardiovasculaire systeem aan verschillende omstandigheden, inclusief de prenatale circulatie [27](#page=27).
### 3.1 Arteriën, arteriolen, capillairen, venulen en venen: verschillen in omvang, structuur en functie [29](#page=29).
Het cardiovasculaire systeem transporteert bloed vanuit het hart via arteriën en arteriolen naar de capillairen, waar uitwisseling plaatsvindt met de interstitiële vloeistof en cellen. Vervolgens stroomt het bloed via venulen en venen terug naar het hart. Er zijn meer dan 10 miljard capillairen, met een totale lengte van ongeveer 37.500 km [29](#page=29).
#### 3.1.1 Structuur van bloedvatwanden [30](#page=30).
De wand van bloedvaten bestaat uit drie lagen:
* **Tunica intima/interna**: Bestaat uit endotheel en bindweefsel met elastische vezels [30](#page=30).
* **Tunica media**: Bevat glad spierweefsel, collagene en elastische vezels. Deze laag maakt aanpassing van de diameter mogelijk door vasoconstrictie en vasodilatatie [30](#page=30).
* **Tunica externa/adventitia**: Een koker van bindweefsel [30](#page=30).
Arteriën hebben over het algemeen dikkere wanden, met meer elastische vezels en glad spierweefsel in de tunica media, om de druk van het hart te weerstaan [30](#page=30).
#### 3.1.2 Arteriën [31](#page=31).
Arteriën worden onderverdeeld op basis van hun structuur en functie:
* **Elastische arteriën**: Zoals de aorta en de truncus pulmonalis, hebben veel elastische vezels om drukveranderingen tijdens de hartcyclus op te vangen [31](#page=31).
* **Musculeuze arteriën (middelgrote distributie-arteriën)**: Bevatten meer glad spierweefsel, waardoor ze de diameter van het lumen kunnen aanpassen [31](#page=31).
* **Arteriolen**: Zijn de kleinste arteriën (ongeveer 0.03 mm in diameter) en bevatten één of twee spierlagen in de tunica media. Veranderingen in hun diameter reguleren de bloeddruk en de bloedstroomsnelheid naar specifieke weefsels [31](#page=31).
> **Tip:** Arteriosclerose, zoals verkalking en atherosclerose, is een klinische aantekening gerelateerd aan veranderingen in de arteriële wanden [31](#page=31).
#### 3.1.3 Capillairen [32](#page=32).
Capillairen vormen uitgebreide netwerken en zijn cruciaal voor de uitwisseling van voedingsstoffen en afvalstoffen tussen bloed en interstitiële vloeistof. Ze hebben zeer dunne wanden, zonder tunica media en externa, wat de diffusieafstand minimaliseert. De bloedstroom wordt in de capillairen vertraagd om adequate uitwisseling mogelijk te maken. Precapillaire sfincters spelen een rol in de vasomotie en autoregulatie van de capillaire bloedstroom. Anastomosen kunnen voorkomen, zoals arterioveneuze verbindingen of arteriële anastomosen [32](#page=32).
#### 3.1.4 Venen [33](#page=33).
Venen transporteren bloed terug naar het hart. Ze worden onderverdeeld in:
* **Venulen**: Kleine venen waar de tunica media vaak afwezig is [33](#page=33).
* **Middelgrote venen**: De meest voorkomende soort [33](#page=33).
* **Grote venen**: Zoals de vena cava inferior (VCI) en vena cava superior (VCS) [33](#page=33).
Venen hebben dunne wanden omdat de bloeddruk er laag is. Om terugstroming van bloed te voorkomen, vooral in de ledematen, zijn venen voorzien van kleppen, die plooien van het endotheel vormen [33](#page=33).
### 3.2 Doorbloeding bepaald door druk en weerstand; invloed op uitwisseling in capillairen [34](#page=34).
De primaire functie van het cardiovasculaire systeem is het handhaven van een adequate doorbloeding van de capillairen voor de uitwisseling van stoffen. De bloeddoorbloeding van weefsels wordt bepaald door de drukverschillen en de weerstand in het vaatsysteem [34](#page=34).
#### 3.2.1 Factoren die invloed hebben op doorbloeding (#page=34, 35) [34](#page=34) [35](#page=35).
* **Druk**: De bloedstroom is recht evenredig met het drukverschil. Het grootste drukverschil in de grote bloedsomloop bevindt zich tussen de aortastam en het rechter atrium (ongeveer 100 mmHg) [34](#page=34).
* **Weerstand**: De bloedstroom is omgekeerd evenredig met de weerstand. De totale perifere weerstand (TPR) is de weerstand van het arteriële systeem en wordt beïnvloed door [34](#page=34):
* **Vaatweerstand**: Wrijving tussen bloed en vaatwanden, afhankelijk van de lengte en diameter van het bloedvat. De aanpassing van de diameter van de sterk gespierde arteriolen is hierbij cruciaal [35](#page=35).
* **Viscositeit**: De weerstand tegen stroming die ontstaat door interacties van moleculen en opgeloste stoffen in de vloeistof. Bloed is ongeveer vijf keer zo viskeus als water, mede door rode bloedcellen en eiwitten [35](#page=35).
* **Turbulentie**: Verstoring van de gelijkmatige doorstroming door plotselinge veranderingen in diameter of onregelmatige oppervlakken. Dit kan optreden tussen compartimenten in het hart en tussen het hart en de grote slagaders [35](#page=35).
De snelheid van de bloedstroom wordt gereguleerd door aanpassingen van de perifere weerstand, bijvoorbeeld vasodilatatie in de spieren tijdens inspanning om de doorbloeding te verhogen [35](#page=35).
#### 3.2.2 Drukverschillen in de grote bloedsomloop (#page=36, 37) [36](#page=36) [37](#page=37).
* **Bloeddruk**: De drijvende kracht voor bloedstroom.
* **Systolische druk**: Maximale druk tijdens ventriculaire systole [36](#page=36).
* **Diastolische druk**: Minimale druk aan het einde van de ventriculaire diastole [36](#page=36).
* **Pulsdruk**: Het verschil tussen systolische en diastolische druk. Deze neemt af met toenemende afstand van het hart [36](#page=36).
* De elasticiteit van de bloedvatwand zorgt voor een gelijkmatigere bloedstroom door uitzetten tijdens systole en terugveren tijdens diastole [36](#page=36).
* De relatie tussen bloeddruk, hartdebiet (HMV) en totale perifere weerstand (TPR) wordt beschreven door de formule: $BD = HMV \times TPR$ [36](#page=36).
* **Capillaire druk**: Hydrostatische en osmotische drukken bepalen de uitwisseling in de capillairen [37](#page=37).
* **Veneuze druk**: De druk in de venen is relatief laag (ongeveer 16 mmHg in de grote venen vergeleken met 65 mmHg in het arteriële systeem). In rechtopstaande houding is deze druk onvoldoende voor effectieve veneuze retour, wat wordt geholpen door de spierpomp en de ademhalingspomp [37](#page=37).
> **Klinische aantekening:** Oedeem kan gerelateerd zijn aan veranderingen in capillaire dynamica, bloedvolume en bloeddruk. Het voelen van de hartslag en het meten van de bloeddruk zijn klinische toepassingen [38](#page=38).
### 3.3 Cardiovasculaire regulering [90](#page=90).
Dit onderdeel behandelt de autoregulatie, neurale mechanismen en endocriene reacties die de cardiovasculaire functie reguleren [90](#page=90).
#### 3.3.1 Autoregulatie van doorbloeding in weefsels [90](#page=90).
De doorbloeding van weefsels kan zichzelf reguleren om te voldoen aan de metabole behoeften [90](#page=90).
#### 3.3.2 Neurale regeling van BD en bloedvolume [90](#page=90).
Het zenuwstelsel speelt een cruciale rol in de regulering van bloeddruk en bloedvolume door middel van reflexen en autonome innervatie [90](#page=90).
#### 3.3.3 Hormonen en regulering van hart en bloedvaten [90](#page=90).
Hormonen, zoals adrenaline en noradrenaline, en systemen zoals het renine-angiotensine-aldosteron-systeem (RAAS), beïnvloeden de hartslag, contractiliteit en vaatdiameter [90](#page=90).
### 3.4 Cardiovasculair stelsel past zich steeds aan fysiologische belasting aan (#page=48, 49) [48](#page=48) [49](#page=49).
Het cardiovasculaire systeem is dynamisch en past zich aan veranderingen in de lichaamsbehoeften aan.
#### 3.4.1 Inspanning en het cardiovasculair stelsel [48](#page=48).
Tijdens inspanning treedt vasodilatatie op om meer bloed naar de spieren te leiden. De veneuze retour neemt toe door contracties van de skeletspieren en de respiratoire pomp, wat leidt tot een verhoogd hartdebiet (HMV). Bij zwaardere inspanningen wordt het sympathische zenuwstelsel geactiveerd, wat resulteert in een verhoogd HMV en een verhoogde totale perifere weerstand (TPR). De doorbloeding naar niet-essentiële organen kan verminderen, maar de doorbloeding van de huid blijft adequaat voor warmteafvoer [48](#page=48).
#### 3.4.2 Reactie van het cardiovasculair stelsel op bloeding [49](#page=49).
* **Kortdurende reactie**: Bij bloedingen worden baroreceptoren geactiveerd, wat leidt tot vaatvernauwing van perifere vaten (verhoging TPR) en mobilisatie van veneuze reserves. Bij groter bloedverlies neemt de hartslag (HF) toe, de TPR stijgt verder door sympathische activatie en afgifte van adrenaline/noradrenaline, en de afgifte van ADH en activering van RAAS vinden plaats [49](#page=49).
* **Langdurig herstel**: Het bloedvolume wordt hersteld door een dalende capillaire druk die reabsorptie verhoogt. Hormonen zoals ADH en aldosteron, evenals dorstgevoel en EPO (erytropoëtine), spelen hierbij een rol [49](#page=49).
### 3.5 Kleine en grote circulatie: 3 functionele patronen gemeen [50](#page=50).
De verdeling van arteriën en venen is links en rechts van het hart vrijwel gelijk, behalve nabij het hart zelf. Bloedvaten kunnen van naam veranderen wanneer ze anatomische gebieden binnenkomen, en weefsels zijn vaak verbonden met meerdere arteriën en venen. Anastomosen verminderen de impact van tijdelijke of blijvende occlusies [50](#page=50).
### 3.6 Kleine circulatie [92](#page=92).
De kleine circulatie, ook wel pulmonale circulatie genoemd, omvat de bloedvaten die bloed transporteren tussen het hart en de longen. De truncus pulmonalis en de aa. pulmonales transporteren zuurstofarm bloed naar de longen, terwijl de vv. pulmonales zuurstofrijk bloed terugvoeren naar het hart [92](#page=92).
### 3.7 Grote circulatie (#page=93, 94, 95, 96, 97, 98, 99, 100, 101, 102, 103) [100](#page=100) [93](#page=93) [94](#page=94) [95](#page=95) [96](#page=96) [97](#page=97) [98](#page=98) [99](#page=99).
De grote circulatie, ook wel systemische circulatie genoemd, begint bij het linker ventrikel en eindigt bij het rechter atrium [93](#page=93).
#### 3.7.1 Arteriën van de grote bloedsomloop (#page=93, 94, 95, 96, 97, 98, 99) [93](#page=93) [94](#page=94) [95](#page=95) [96](#page=96) [97](#page=97) [98](#page=98) [99](#page=99).
* **Aorta**: De grootste arterie, onderverdeeld in:
* **Aorta ascendens**: Stijgende aorta, waarvan de coronaire arteriën aftakken naar het hart [93](#page=93).
* **Arcus aortae (aortaboog)**: Ontspringen asymmetrisch. De truncus brachiocephalicus splitst in de rechter a. carotis communis en rechter a. subclavia. De linker a. carotis communis en linker a. subclavia ontspringen direct van de aortaboog [94](#page=94).
* De a. subclavia heeft aftakkingen zoals de a. thoracica interna en a. vertebralis. Deze arterie gaat over in de a. axillaris, a. brachialis, en splitst verder in de a. radialis en a. ulnaris, die uitmonden in de arcus palmaris [95](#page=95).
* De a. carotis communis splitst in de a. carotis externa (voor bloedvoorziening van keel, slokdarm, larynx en aangezicht) en de a. carotis interna. De a. carotis interna, samen met de a. vertebralis, voorziet de hersenen van bloed; dit vormt de cirkel van Willis (cerebrale arteriële cirkel) (#page=95, 96) [95](#page=95) [96](#page=96).
* **Aorta descendens**: Dalende aorta, onderverdeeld in:
* **Aorta thoracica**: Loopt door het mediastinum en voorziet structuren in de borstkas van bloed, inclusief de aa. intercostales en aa. bronchiales [97](#page=97).
* **Aorta abdominalis**: Voorziet de organen en structuren in de buik- en bekkenholte van bloed. Belangrijke takken zijn de truncus coeliacus, a. mesenterica superior en inferior voor de spijsverteringsorganen, en de a. ovarica/testicularis, a. (supra)renalis, en aa. lumbales. Op niveau van de 4e lumbale wervel splitst de aorta abdominalis in de aa. iliacae communes (#page=98, 99). Deze splitsen verder in de aa. iliacae internae (bekkenorganen, bekken- en bilspieren) en aa. iliacae externae. De a. iliaca externa gaat verder als a. femoralis, die splitst in a. poplitea en vervolgens in de a. tibialis anterior, a. posterior en a. fibularis, die de bloedvoorziening van het onderbeen en de voet verzorgen [98](#page=98) [99](#page=99).
#### 3.7.2 Venen van de grote bloedsomloop (#page=100, 101, 102, 103) [100](#page=100) .
Venen hebben vaak dezelfde naam als de corresponderende arterie [100](#page=100).
* **Grote venen**:
* **Vena cava inferior (VCI)** en **Vena cava superior (VCS)**. De VCS ontstaat uit de vereniging van de linker en rechter vv. brachiocephalicae; dit is een verschil met het arterieel systeem waar slechts rechts een truncus brachiocephalicus is .
* **Oppervlakkig systeem**: In armen (v. cephalica, v. mediana cubiti, v. basilica) en benen (v. saphena parva en magna) .
* **Venen hoofd en hals**: V. jugularis interna (afkomstig van de hersenen via durale sinussen) en externa .
* **V. azygos en v. hemi-azygos**: Vormen een systeem voor de afvoer van bloed uit onder andere de borstwand en wervels. Ze kunnen een alternatieve afvoerweg bieden bij obstructie van de VCI of VCS .
* **Leverpoortadersysteem (vena porta)**: Een verbinding tussen twee capillaire netwerken (in het spijsverteringsstelsel en de lever) door een poortader (vena porta hepatica) (#page=52, 103). Bloed vanuit het spijsverteringsstelsel gaat eerst naar de lever voor opslag, omzetting en uitscheiding, voordat het naar de VCI stroomt (#page=52, 103). Dit zorgt ervoor dat de bloedsamenstelling relatief constant blijft, zelfs tijdens de vertering (#page=52, 103) [52](#page=52).
### 3.8 Prenatale en perinatale bloedsomloop [53](#page=53).
Prenataal voorziet de placenta in alle behoeften van de foetus, aangezien de longen nog niet functioneren [53](#page=53).
* **Navelstreng**: Bevat twee aa. umbilicales die bloed van de foetus naar de placenta transporteren, en één v. umbilicalis die bloed van de placenta naar de foetus brengt [53](#page=53).
* **Foetale bloedsomloop**: Kenmerkend door specifieke shunt-structuren:
* **Foramen ovale**: Een opening tussen het rechter en linker atrium [53](#page=53).
* **Ductus arteriosus**: Een verbinding tussen de truncus pulmonalis en de aorta [53](#page=53).
* **Veranderingen na de geboorte**: De eerste inademing leidt tot het uitzetten van de longen en longvaten. Dit veroorzaakt het sluiten van de ductus arteriosus, waardoor bloed via de kleine circulatie stroomt, en het sluiten van het foramen ovale [53](#page=53).
### 3.9 Veroudering [54](#page=54).
Veroudering gaat gepaard met veranderingen in het hart, bloed en bloedvaten, zoals een afname van het hematocriet, het stugger worden van vaten, en de ontwikkeling van atherosclerose in de coronaire vaten [54](#page=54).
### 3.10 Structurele en functionele relaties tussen het cardiovasculair stelsel en andere stelsels [54](#page=54).
Het cardiovasculaire systeem functioneert nauw samen met andere orgaansystemen in het lichaam [54](#page=54).
---
# Samenstelling en functies van bloed
Bloed is een gespecialiseerd bindweefsel dat via het cardiovasculair stelsel voedingsstoffen en gassen transporteert en afvalstoffen verwijdert, en essentieel is voor de homeostase van het lichaam. Het is samengesteld uit plasma, bloedcellen en celfragmenten, en bezit specifieke fysische eigenschappen zoals temperatuur, viscositeit en pH [59](#page=59) [60](#page=60).
### 4.1 Functies van bloed
Bloed vervult diverse cruciale functies:
* **Transport:** Levert voedingsstoffen, opgeloste gassen (zuurstof en koolstofdioxide), hormonen en afvalstoffen aan en verwijdert deze uit de weefsels en organen (#page=59, 60) [59](#page=59) [60](#page=60).
* **Homeostase:** Helpt bij het stabiliseren van de pH en de ionensamenstelling van de interstitiële vloeistof [60](#page=60).
* **Bescherming:** Beperkt vloeistofverlies door middel van bloedstolling en verdedigt het lichaam tegen gifstoffen en ziekteverwekkers via witte bloedcellen en antistoffen [60](#page=60).
* **Temperatuurregulatie:** Draagt bij aan de stabilisatie van de lichaamstemperatuur [60](#page=60).
### 4.2 Samenstelling van bloed
Bloed bestaat uit twee hoofdbestanddelen: plasma en bloedcellen/celfragmenten (#page=60, 61) [60](#page=60) [61](#page=61).
#### 4.2.1 Plasma
Plasma is het vloeibare deel van het bloed en vormt ongeveer 55% van het bloedvolume. Het is een extracellulaire vloeistof die, naast water, verschillende opgeloste stoffen bevat [62](#page=62).
**Samenstelling van plasma:**
* **Water:** Ongeveer 92% van het plasma [62](#page=62).
* **Plasma-eiwitten:** Ongeveer 7% van het plasma. Meer dan 90% hiervan wordt door de lever geproduceerd [62](#page=62).
* **Albumine:** Belangrijk voor het handhaven van de osmotische druk [62](#page=62).
* **Globulinen:** Omvatten immunoglobulinen (antistoffen) en transporteiwitten (zoals thyroïdbindend globuline en lipoproteïnen) [62](#page=62).
* **Fibrinogeen:** Een essentieel eiwit voor bloedstolling [62](#page=62).
* **Andere opgeloste stoffen:** Voedingsstoffen, afvalstoffen, elektrolyten, enzymen en hormonen [62](#page=62).
Plasma zonder stollingseiwitten wordt **serum** genoemd [62](#page=62).
#### 4.2.2 Bloedcellen en celfragmenten
De vaste componenten van bloed omvatten erytrocyten, leukocyten en trombocyten [60](#page=60).
##### 4.2.2.1 Erytrocyten (rode bloedcellen)
Erytrocyten (RBC) zijn primair verantwoordelijk voor het transport van zuurstof en koolstofdioxide (#page=63, 64) [63](#page=63) [64](#page=64).
* **Relatieve hoeveelheid:** Er zijn ongeveer 4-5 miljoen RBC per kubieke millimeter bloed. Het **hematocriet** (packed cell volume) is het volumepercentage erytrocyten in vol bloed, normaal rond de 45%. Uitdroging en het gebruik van EPO kunnen het hematocriet beïnvloeden [64](#page=64).
* **Structuur:** RBC's zijn biconcaaf schijfjes met een dun centraal gebied en een dikke buitenrand, wat zorgt voor een groot diffusieoppervlak. Ze zijn flexibel om door nauwe capillairen te persen. Volwassen RBC's missen een celkern, mitochondriën en ribosomen [64](#page=64).
* **Hemoglobine (Hb):** Meer dan 95% van de eiwitten in RBC's is hemoglobine. Hemoglobine bindt zuurstof in de longen en transporteert dit naar de weefsels, waar het ook kooldioxide opneemt voor verwijdering via de longen. Elk Hb-molecuul heeft vier subeenheden, elk met een haemgroep waarin een ijzerion zit dat zwak met zuurstof bindt. Afwijkende Hb-structuren kunnen leiden tot aandoeningen zoals thalassemie en sikkelcelanemie. Een tekort aan RBC's of hemoglobine veroorzaakt **anemie** [65](#page=65).
* **Levensduur en afbraak:** RBC's hebben een levensduur van ongeveer 120 dagen. Ze worden afgebroken door macrofagen in de milt, lever en beenmerg. Hemoglobine wordt gerecycled: globine wordt afgebroken tot aminozuren, en de haemgroep wordt omgezet in biliverdine, dan bilirubine. Bilirubine wordt via de lever en gal uitgescheiden, en gedeeltelijk omgezet in urobiline en stercobiline. IJzer uit haem wordt gebonden aan transferrine en opgeslagen als ferritine in de lever, milt en beenmerg [66](#page=66).
* **IJzerhuishouding:** Dagelijks wordt er ongeveer 26 mg ijzer gerecycled, wat volstaat om de behoefte van 1-2 mg per dag te dekken. Vrouwen hebben kleinere ijzerreserves. IJzertekort leidt tot ferriprieve anemie, terwijl teveel ijzer zich kan ophopen in organen [67](#page=67).
* **Erytropoëse (vorming van RBC):** Dit proces vindt plaats in het rode beenmerg, dat actief bindweefsel en bloedvaten bevat en waar ongedifferentieerde stamcellen differentiëren tot diverse celtypen. Bij foetussen zijn milt en lever ook betrokken, bij kinderen is al het beenmerg rood, en bij volwassenen is het rode beenmerg geconcentreerd in de wervels, borstbeen, ribben, schouderbladen, bekken, humerus en femur [68](#page=68).
* **Rijpingsstadia:** Hemocytoblasten worden myeloïde stamcellen, die differentiëren tot erytroblasten. Deze stoten hun kern af en worden reticulocyten, die in het bloed de rijping voltooien tot erytrocyten [68](#page=68).
* **Regulering:** Erytropoëse vereist aminozuren, vitamine B12 (met intrinsieke factor), vitamine B6, foliumzuur en ijzer. **Erytropoëtine (EPO)**, geproduceerd door de nieren bij zuurstoftekort, stimuleert de celdeling en versnelt de rijping van RBC's door de snelheid van Hb-productie te verhogen. Dit gebeurt onder andere bij minder zuurstof in de lucht, longschade, verminderde nierdoorbloeding of bij anemie [69](#page=69).
##### 4.2.2.2 Bloedgroepen (ABO en resus)
Bloedgroepen worden bepaald door antigenen (agglutinogenen) op het celmembraan van erytrocyten en antistoffen (agglutinines) in het plasma [70](#page=70).
* **ABO-systeem:**
* **Antigenen:** Agglutinogenen A en B. Genen A en B zijn codominant en dominant over het O-gen [70](#page=70).
* Bloedgroep A: Agglutinogeen A op RBC [70](#page=70).
* Bloedgroep B: Agglutinogeen B op RBC [70](#page=70).
* Bloedgroep AB: Agglutinogenen A en B op RBC [70](#page=70).
* Bloedgroep O: Geen A of B agglutinogenen op RBC [70](#page=70).
* **Antistoffen:**
* Bloedgroep A: Agglutinine B in plasma [71](#page=71).
* Bloedgroep B: Agglutinine A in plasma [71](#page=71).
* Bloedgroep AB: Geen agglutinines A of B in plasma [71](#page=71).
* Bloedgroep O: Agglutinines A én B in plasma [71](#page=71).
* **Resusfactor (Rh):** Bepaald door antigene D op het RBC-membraan.
* Rh-positief (Rh+): Aanwezigheid van antigene D [70](#page=70).
* Rh-negatief (Rh-): Afwezigheid van antigene D [70](#page=70).
* Normaal gesproken zijn er geen antistoffen tegen de resusfactor in het plasma, tenzij er eerder contact is geweest met Rh-positief bloed [71](#page=71).
* **Kruisreacties bij bloedtransfusie:**
* **ABO:** Onverenigbare bloedgroepen leiden tot een reactie tussen antigenen en antistoffen, wat agglutinatie (klontering) en hemolyse (afbraak van RBC's) veroorzaakt [72](#page=72).
* **Resus:** Een Rh-negatieve persoon die Rh-positief bloed ontvangt, kan antistoffen aanmaken (resusincompatibiliteit). Bij een Rh-negatieve moeder die zwanger is van een Rh-positieve foetus, kan dit leiden tot de afbraak van foetale RBC's (**erythroblastosis foetalis** of hemolytische ziekte van de pasgeborene), tenzij resusantistoffen worden toegediend om dit te voorkomen [72](#page=72).
* **Bloedonderzoek:** Naast bloedgroepbepaling wordt een kruisproef (kruistest) uitgevoerd om compatibiliteit te controleren, waarbij ook andere antigenen op RBC's worden getest [73](#page=73).
##### 4.2.2.3 Leukocyten (witte bloedcellen)
Leukocyten (WBC) zijn onderdeel van het afweersysteem en beschermen tegen micro-organismen, gifstoffen en beschadigde cellen (#page=74, 75). Ze reageren op lichaamsvreemde stoffen (antigenen) [74](#page=74) [75](#page=75).
* **Aspecifieke/aangeboren immuniteit:** Altijd aanwezig en beschermt tegen allerlei schadelijke invloeden (bv. NK-cellen, neutrofielen, monocyten) [75](#page=75).
* **Specifieke/verworven immuniteit:** Wordt actief na blootstelling aan een specifiek antigeen (bv. T- en B-lymfocyten) [75](#page=75).
**Verschillen met erytrocyten:** Leukocyten zijn groter, komen in veel kleinere aantallen voor in het bloed (meeste bevinden zich in bindweefsel en lymfestelsel), hebben een kern en organellen, en bevatten geen hemoglobine [76](#page=76).
* **Verplaatsing en circulatie:** WBC's blijven slechts korte tijd in het bloed. Ze bewegen via amoeboïde bewegingen, kunnen via **diapedese** tussen endotheelcellen van capillairen treden, worden aangetrokken door **chemotaxis** naar beschadigde gebieden, en oefenen **fagocytose** uit (microfagen zoals neutrofielen en eosinofielen, en macrofagen die uit monocyten ontstaan) [77](#page=77).
* **Typen leukocyten:**
* **Granulocyten (ongeveer 60-70% van WBC):** Bevatten specifieke granules.
* **Neutrofielen:** Eerste aanwezig bij verwondingen, veel bij acute infecties. Ze zijn sterk fagocyterend en vormen pus bij afsterven [79](#page=79).
* **Eosinofielen:** Vallen omgeven door antistoffen, scheiden giftige stoffen uit. Verhoogd bij allergieën en parasitaire infecties [79](#page=79).
* **Basofielen:** Migreren naar verwondingen en geven heparine (antistolling) en histamine (ontstekingsreactie) af, vergelijkbaar met mastcellen [79](#page=79).
* **Agranulocyten:** Missen specifieke granules.
* **Monocyten:** Differentieren in perifere weefsels tot weefselmacrofagen, fagocyteren grote deeltjes en trekken andere cellen aan [80](#page=80).
* **Lymfocyten:**
* **T-lymfocyten:** Omvatten cytotoxische T-cellen, T-helpercellen en T-suppressorcellen, essentieel voor cellulaire immuniteit [80](#page=80).
* **B-lymfocyten:** Produceren plasmacellen die antistoffen aanmaken voor humorale immuniteit [80](#page=80).
* **NK-cellen (Natural Killer cells):** Voeren immunologische surveillance uit [80](#page=80).
* **Differentiële telling:** Veranderingen in de aantallen van verschillende WBC-typen wijzen op specifieke aandoeningen [81](#page=81).
* **Vorming van leukocyten (Leukopoëse):** Voornamelijk in het rode beenmerg, met lymfopoëse ook in lymfoïde weefsels zoals de thymus, milt en lymfeknopen. Hormonen zoals CSF en thymosinen stimuleren de niet-specifieke en specifieke afweer [81](#page=81).
##### 4.2.2.4 Trombocyten (bloedplaatjes)
Trombocyten zijn celfragmenten, ontstaan door afsnoering van megakaryocyten in het beenmerg. Ze hebben geen kern en spelen een cruciale rol in de bloedstolling door het initiëren van het proces om beschadigde bloedvaten af te sluiten. Ze blijven 9-12 dagen in de bloedsomloop en kunnen gemobiliseerd worden bij crises. Afwijkende aantallen kunnen leiden tot trombocytopenie (tekort) of trombocytose (overschot) [82](#page=82).
### 4.3 Hemostase (bloedstelping)
Hemostase is het proces waarbij bloedingen worden gestopt en vormt de basis voor weefselherstel. Het omvat drie overlappende fasen [83](#page=83):
1. **Vasculaire fase:** Onmiddellijke lokale vasoconstrictie van gladde spiercellen en het 'kleverig' worden van beschadigde endotheelcellen om het letsel te verkleinen [84](#page=84).
2. **Vorming van plaatjesprop (trombocytenaggregatie):** Binnen 15 seconden na verwonding kleven toegestroomde trombocyten aan elkaar en aan het endotheel, wat het letsel tijdelijk afsluit [84](#page=84).
3. **Coagulatiefase (bloedstolling):** Na ongeveer 30 seconden of langer vindt de eigenlijke bloedstolling plaats door een complexe cascade van reacties die fibrinogeen omzetten in fibrinedraden [84](#page=84).
#### 4.3.1 Stollingsproces
De stolling omvat een cascade van reacties die worden geïnitieerd door stollingsfactoren in het bloed, die uiteindelijk leiden tot de omzetting van fibrinogeen naar fibrine. Er zijn 11 eiwitten betrokken, meestal in inactieve pro-enzymvorm, die geactiveerd worden in de cascade. De meeste stollingsfactoren worden door de lever geproduceerd en vereisen vitamine K. Er is een extrinsieke (snelle, startend in de bloedvatwand via weefselfactor), intrinsieke (langzamere, startend in de bloedsomloop) en een gemeenschappelijke keten [85](#page=85).
* **Gemeenschappelijke keten:** Factor X wordt geactiveerd, wat leidt tot de omzetting van protrombine naar trombine en fibrinogeen naar fibrine [85](#page=85).
* **Trombine:** Werkt als een positief feedbackmechanisme door de afgifte van plaatjesfactor en de vorming van weefselfactor te stimuleren, wat de stolling verder bevordert [86](#page=86).
#### 4.3.2 Retractie en verwijdering van stolsels
* **Klonterretractie:** Trombocyten trekken samen, waardoor de wondranden dichter naar elkaar toe worden getrokken en het beschadigde gebied verkleint [86](#page=86).
* **Fibrinolyse:** Naarmate weefselherstel vordert, lost het stolsel geleidelijk op door de activatie van plasminogeen tot plasmine, met behulp van weefselplasminogeenactivator (t-PA). Plasmine breekt fibrinedraden en het stolsel af [86](#page=86).
#### 4.3.3 Klinische aantekeningen bij hemostase
* **Overmatige bloedstolling:** Kan leiden tot afsluiting van bloedvaten (met zuurstoftekort en infarct als gevolg) of de vorming van een **embool**. Risicofactoren zijn onder andere atherosclerose en trage bloedstroom [87](#page=87).
* **Gebrekkige bloedstolling:** Een voorbeeld hiervan is hemofilie [87](#page=87).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Cardiovasculair stelsel | Het systeem dat verantwoordelijk is voor het transport van bloed door het lichaam, bestaande uit het hart, bloedvaten en bloed. |
| Hart | Een gespierd orgaan dat dienst doet als pomp om bloed door het lichaam te circuleren. Het heeft vier compartimenten: twee atria en twee ventrikels. |
| Atrium (meervoud: atria) | Eén van de twee bovenste kamers van het hart die bloed ontvangen van het lichaam en de longen. |
| Ventrikel | Eén van de twee onderste, gespierde kamers van het hart die bloed vanuit de atria ontvangen en het vervolgens naar het lichaam (linker ventrikel) of de longen (rechter ventrikel) pompen. |
| Septum | Een wand die organen of delen van organen, zoals de harthelften, scheidt. |
| Hartwand | De meerlagige structuur van het hart, bestaande uit het epicardium, myocardium en endocardium. |
| Epicardium | De buitenste laag van de hartwand, die ook het viscerale deel van het pericardium vormt. |
| Myocardium | De middelste, gespierde laag van de hartwand, die verantwoordelijk is voor de contractie van het hart. |
| Endocardium | De binnenste laag van de hartwand, die de hartkamers bekleedt en glad is om de bloedstroom te vergemakkelijken. |
| Intercalaire schijven | Speciale celverbindingen tussen hartspiercellen die snelle geleiding van elektrische prikkels mogelijk maken. |
| Geleidingssysteem van het hart | Een netwerk van gespecialiseerde cellen dat elektrische prikkels genereert en geleidt, verantwoordelijk voor de gecoördineerde contractie van het hart. |
| SA-knoop (sinusknop) | De primaire pacemaker van het hart, gelegen in het rechteratrium, die spontane elektrische prikkels genereert om het hartritme te initiëren. |
| AV-knoop (atrioventriculaire knoop) | Een deel van het geleidingssysteem van het hart, gelegen tussen de atria en ventrikels, dat de elektrische prikkel vertraagt voordat deze naar de ventrikels wordt geleid. |
| Bundel van His | Een bundel van geleidingsvezels die de elektrische prikkel van de AV-knoop naar de ventrikels transporteert. |
| Vezels van Purkinje | Een netwerk van vezels dat de elektrische prikkel vanuit de bundel van His verspreidt over de ventrikelwand, wat leidt tot synchrone contractie. |
| Hartcyclus | De volledige reeks gebeurtenissen, inclusief contractie (systole) en ontspanning (diastole), die plaatsvinden tijdens één hartslag. |
| Systole | De contractiefase van het hart, waarin de hartkamers samentrekken om bloed uit te pompen. |
| Diastole | De ontspanningsfase van het hart, waarin de hartkamers zich vullen met bloed. |
| Hartminuutvolume (HMV) | De hoeveelheid bloed die het hart per minuut uitpompt. Het wordt berekend als hartfrequentie vermenigvuldigd met slagvolume. |
| Hartfrequentie (HF) | Het aantal hartslagen per minuut. |
| Slagvolume (SV) | De hoeveelheid bloed die het linkerventrikel of rechterventrikel per hartslag uitpompt. |
| Bloeddruk (BD) | De druk die het bloed uitoefent op de wanden van de bloedvaten, met name de arteriën. |
| Arteriën | Bloedvaten die bloed van het hart wegvoeren naar de rest van het lichaam. Ze transporteren doorgaans zuurstofrijk bloed, met uitzondering van de longslagaders. |
| Capillairen | De kleinste bloedvaten met dunne wanden, waar uitwisseling van zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen plaatsvindt tussen bloed en weefsels. |
| Venen | Bloedvaten die bloed naar het hart toe voeren vanuit de rest van het lichaam. Ze transporteren doorgaans zuurstofarm bloed, met uitzondering van de longaders. |
| Tunica intima/interna | De binnenste laag van de wand van een bloedvat, bestaande uit endotheel en bindweefsel. |
| Tunica media | De middelste laag van de wand van een bloedvat, voornamelijk bestaande uit glad spierweefsel en elastische vezels. |
| Tunica externa/adventitia | De buitenste laag van de wand van een bloedvat, bestaande uit bindweefsel. |
| Bloed | Gespecialiseerd bindweefsel bestaande uit plasma en bloedcellen (erytrocyten, leukocyten, trombocyten) dat functies als transport, regulatie en bescherming uitvoert. |
| Plasma | Het vloeibare bestanddeel van bloed, waarin bloedcellen zweven en dat voornamelijk uit water, eiwitten, voedingsstoffen, hormonen en afvalstoffen bestaat. |
| Plasma-eiwitten | Eiwitten in het bloedplasma, zoals albumine, globulinen en fibrinogeen, die verschillende functies vervullen, waaronder het handhaven van osmotische druk en bloedstolling. |
| Albumine | Het meest voorkomende plasma-eiwit, dat een belangrijke rol speelt bij het handhaven van de osmotische druk in het bloed. |
| Globulinen | Een groep plasma-eiwitten die onder andere antistoffen (immuunglobulinen) en transporteiwitten omvatten. |
| Fibrinogeen | Een oplosbaar eiwit in het bloedplasma dat door trombine wordt omgezet in fibrine, het belangrijkste bestanddeel van bloedstolsels. |
| Erytrocyten (rode bloedcellen) | Cellen in het bloed die verantwoordelijk zijn voor het transport van zuurstof door hemoglobine. |
| Hemoglobine | Een ijzerhoudend eiwit in erytrocyten dat zuurstof bindt en transporteert van de longen naar de weefsels en koolstofdioxide van de weefsels naar de longen. |
| Hematocriet | Het volumepercentage erytrocyten in het vol bloed. |
| Leukocyten (witte bloedcellen) | Cellen in het bloed die deel uitmaken van het immuunsysteem en verantwoordelijk zijn voor de afweer tegen infecties en ziekten. |
| Trombocyten (bloedplaatjes) | Kleine, kernloze celfragmenten die een cruciale rol spelen bij de bloedstolling. |
| Hemostase | Het proces waarbij een bloeding wordt gestopt, inclusief vaatvernauwing, vorming van een plaatjesprop en bloedstolling. |
| Stollingsproces | Een complex cascade van biochemische reacties waarbij fibrinogeen wordt omgezet in fibrine, wat leidt tot de vorming van een bloedstolsel. |
| Fibrine | Een onoplosbaar eiwit dat de basis vormt van een bloedstolsel; het wordt gevormd uit fibrinogeen. |
| Vasoconstrictie | Vernauwing van bloedvaten, wat de bloeddruk kan verhogen en de bloedstroom kan verminderen. |
| Vasodilatatie | Verwijding van bloedvaten, wat de bloeddruk kan verlagen en de bloedstroom kan vergroten. |
| Autoregulatie | Het vermogen van een orgaan of weefsel om zijn eigen bloedtoevoer te reguleren onafhankelijk van externe factoren. |
| Neurale regulering | Regeling van fysiologische processen door het zenuwstelsel. |
| Endocriene reacties | Regulatie van fysiologische processen door hormonen die door endocriene klieren worden afgegeven. |
| Kleine bloedsomloop (pulmonaire circulatie) | De circulatie van bloed tussen het hart en de longen, waar bloed wordt geoxygeneerd. |
| Grote bloedsomloop (systemische circulatie) | De circulatie van bloed tussen het hart en de rest van het lichaam, waarbij zuurstof en voedingsstoffen aan de weefsels worden geleverd en afvalstoffen worden afgevoerd. |
| Prenatale bloedsomloop | De bloedsomloop van de foetus, die kenmerkend is voor de ontwikkeling buiten de baarmoeder, met structuren zoals de ductus arteriosus en het foramen ovale. |