Hoofdstuk Spel en spelbegeleiding (2).docx
Summary
# Het belang en de aard van spel
Dit hoofdstuk belicht het fundamentele belang van spel voor de ontwikkeling van jonge kinderen, de diverse kenmerken van spel, en hoe dit zich door de tijd heen ontwikkelt, met specifieke aandacht voor de rol van interactie.
## 3.1. Belang van spel
### 3.1.1. Aandacht voor spelen
De manier waarop kinderen spelen wordt significant beïnvloed door de omstandigheden die volwassenen creëren en de waarden die zij hechten aan spel. De eigen mening van een leerkracht over wat spelen inhoudt en welke waarde het heeft, bepaalt mede wat er wel of niet mag en kan. Waardering voor spel blijkt uit de houding van de leerkracht, en betrokkenheid uit sensitieve responsiviteit, wat inhoudt dat men de lichaamstaal van kinderen kan begrijpen en hier ook aandacht voor heeft. De reactie van volwassenen heeft een directe invloed op de ervaringen van kinderen.
### 3.1.2. Invloed op alle ontwikkelingsdomeinen
Spel is een cruciaal middel voor kinderen om ervaringen op te doen, de wereld te leren kennen en deze ervaringen te verwerken. Spel stimuleert de ontwikkeling op alle domeinen:
* **Motorische ontwikkeling:** Kinderen ontwikkelen vaardigheden door het manipuleren van voorwerpen, experimenteren met gereedschappen, en oefenen hun grove motoriek door te lopen, springen en ravotten. Oog-handcoördinatie wordt geoefend bij activiteiten zoals het bouwen van een toren.
* **Cognitieve ontwikkeling:** Via spel leren kinderen de wereld op hun eigen manier kennen, bepalen ze zelf de regels, tijdsduur en interacties. Spel bevordert de fantasie, wat essentieel is voor probleemoplossend en creatief denken. Kinderen komen in spel situaties tegen die oplossingen vereisen, zoals het verstevigen van een instortend bouwwerk. Spel helpt ook bij het begrijpen van de betekenis van woorden, handelingen, symbolen en tekens. Wiskunde en vroege geletterdheid kunnen eveneens spelenderwijs gestimuleerd worden, bijvoorbeeld door boodschappenlijstjes te maken of aan een kassa te spelen.
* **Taalontwikkeling:** Kinderen leren nieuwe woorden, hun betekenissen en hoe ze deze zelf kunnen gebruiken. Spel biedt kansen voor luisteren, spreken en interactie.
* **Emotionele ontwikkeling en persoonlijkheidsontwikkeling:** Spel stimuleert het kind om actief te zijn, initiatieven te nemen, eigen mogelijkheden en beperkingen te ontdekken en uit te breiden, plannen te maken en problemen op te lossen. Dit vergroot het zelfvertrouwen, zelfbeeld en de zelfstandigheid. Kinderen kunnen via spel hun gevoelens uiten en verwerken, waardoor ze grip krijgen op de werkelijkheid. Omdat jonge kinderen hun emoties niet altijd onder woorden kunnen brengen, is spel een venster naar hun innerlijke wereld en een middel tot verwerking en experimentatie.
* **Sociale/relationele ontwikkeling:** In spel treden kinderen vaak in interactie met anderen. Ze leren materiaal te delen, afspraken te maken en om te gaan met conflicten. Kinderen nemen rollen aan in relatie tot andere kinderen en verkennen en representeren de sociale werkelijkheid door situaties uit hun omgeving na te spelen en sociale normen en waarden te oefenen.
Spelen is dus noodzakelijk voor de ontwikkeling van kinderen. Een goede speelomgeving en passende begeleiding door de leerkracht zijn hierbij essentieel.
### 3.1.3. Belang van interactie
Spel is een krachtige motor voor ontwikkeling, maar het is een valkuil om kinderen enkel te 'laten spelen' zonder verdere begeleiding. Om spel als context voor onderwijs te benutten, is interactie nodig. De ontwikkeling van een kind wordt gestimuleerd door drie elementen: de kinderen onderling, de volwassene en de omgeving.
* **Interactie tussen kinderen:** Kinderen leren door naar elkaar te kijken, contact te hebben en samen dingen te doen. Hun verschillen verrijken elkaar. Ontmoetingen, naast en met elkaar spelen, samen denken of bouwen, brengen kinderen op ideeën, dagen elkaars ideeën uit en zorgen voor wederzijds begrip, zelfs zonder woorden.
* **Interactie met de leerkracht:** De leerkracht observeert wat kinderen bezighoudt en stemt activiteiten en aanbod hierop af. Door gerichte observaties kan de leerkracht uitdagingen op maat bieden. De pedagogische rol van de leerkracht omvat het observeren en faciliteren van spel. De didactische rol uit zich in kindvolgende begeleiding, het geven van spelimpulsen om de spelkwaliteit en diepgang te verhogen.
* **Interactie met de omgeving:** Een rijke omgeving kenmerkt zich door een diversiteit aan materialen, voldoende bewegingsruimte (binnen en buiten) en variatie in ervaringen. Leerkrachten investeren in het inrichten van zo'n rijke speelleeromgeving.
## 3.2. Wat is spel?
Er bestaan diverse omschrijvingen van wat spel inhoudt. Freya Janssen-Vos definieert spel op basis van de volgende kenmerken:
* **Prettig:** Spel levert een positieve ervaring, betrokkenheid en een zekere spanning op.
* **Vrijheid van handelen:** Kinderen bepalen zelf wat ze met de spullen in hun omgeving doen en welke betekenis ze daaraan geven. Spel heeft een doel op zich.
* **Regels:** Spel kent regels, bijvoorbeeld de handelingen, mimiek en woorden die een kind gebruikt wanneer het buschauffeur speelt.
* **Vrijwillig:** Spel kan niet worden opgelegd of geforceerd.
* **Open/flexibele activiteit:** Het proces is belangrijker dan een vastomlijnd product.
Bert van Oers ziet spel niet als een specifieke activiteit, maar als een specifieke \_manier van uitvoeren van een activiteit, gekenmerkt door:
* **Hoge betrokkenheid:** Het kind toont een grote mate van inzet.
* **Vrijheid in uitvoering:** Het kind heeft autonomie in hoe de activiteit wordt uitgevoerd.
* **Expliciete of impliciete regels:** De activiteit wordt geleid door bekende patronen, gewoontes, scenario's of sociale gedragsregels die kinderen afleiden uit hun ervaringen.
Wanneer deze kenmerken aanwezig zijn, is het kind aan het leren. Spel heeft echter ook een intrinsieke waarde die een leven lang gekoesterd moet worden.
Isa van der Plank identificeert drie essentiële kenmerken van spel:
* **Vrijwillig:** Het kind kiest zelf wat en hoe het wil spelen en bepaalt binnen het spel zijn eigen uitdagingen en regels.
* **Plezier en betrokkenheid:** Er is sprake van hoge betrokkenheid en volledige inzet. Kinderen kunnen langdurig opgaan in hun spel, wat het betekenisvol maakt.
* **Actief spelen als doel:** Het proces van vrijwillig en vrij spel staat centraal. Er is veel autonomie, zonder dat er een onderliggend doel is zoals het volbrengen van een taak.
## 3.3. Vrij spel, begeleid spel of instructie?
Er is een continuüm van tussenkomsten mogelijk tijdens activiteiten en spel van kleuters, variërend van volledig vrij spel tot instructie. Zowel vrije exploratie als doelgerichte kennisverwerving zijn waardevol. Een leerkracht kan kindvolgend werken of meer leerkrachtgestuurde activiteiten aanbieden, en mengvormen inzetten.
## 3.4. Soorten spel
Er zijn verschillende indelingen van spelsoorten.
**Piaget** onderscheidde, gekoppeld aan de ontwikkelingsstadia van het denken:
* **Oefenspel (sensomotorische fase):** Kinderen spelen met voorwerpen om er vertrouwd mee te raken en hun kennis ervan te vergroten, waarbij zintuiglijke en motorische vaardigheden worden geoefend.
* **Symbolisch spel (pre-operationele fase):** Kinderen doen alsof. Met behulp van fantasie geven ze voorwerpen een andere betekenis of spelen ze rollen na uit hun omgeving of fantasieverhalen.
* **Regelspel (concreet-operationele fase):** Kinderen accepteren en hanteren spelregels van buitenaf. Leren winnen en verliezen wordt belangrijk.
Hoewel Piaget leeftijdsgrenzen aangaf, zijn deze in de praktijk niet strikt afgebakend; alle speltypen, vaak in mengvormen, kunnen bij zowel jongere als oudere kleuters worden waargenomen.
**Vermeer** onderscheidt spelwerelden die verband houden met de persoonlijkheidsopbouw:
* **Spel in de lichamelijke wereld:** Gericht op aanraken, tasten en zintuiglijke beleving van het eigen lichaam en de wereld, met vormloze materialen zoals zand en klei.
* **Spel in de hanteerbare wereld:** Gericht op het manipuleren van materialen en de mogelijkheden die deze bieden. Dit spel is vaak actief.
* **Spel in de esthetische wereld:** Gekenmerkt door orde aanbrengen, iets construeren of inrichten. Dit spel is eerder statisch.
* **Spel in de illusionaire wereld:** Thematisch opgebouwd spel dat een symbolische vorm tot uiting brengt, zoals het naspelen van scènes met een poppenhuis.
**Parten** deed onderzoek naar sociale relaties en onderscheidde de volgende categorieën (vooral relevant voor peuters en jonge kleuters, de latere categorieën voor oudere kleuters):
* **Niets doen:** Ongerichte bewegingen, rondlopen.
* **Solospel:** Kinderen spelen alleen, zonder anderen op te merken.
* **Toekijkend spel:** Kinderen observeren het spel van anderen, met of zonder commentaar.
* **Parallel spel:** Kinderen spelen naast elkaar met hetzelfde materiaal, letten op elkaar en imiteren soms.
* **Associatief spel:** Er is samenspel en interactie, maar geen gezamenlijk doel of plan vooraf; het spel ontstaat gaandeweg.
* **Coöperatief spel:** Er is samenspel en interactie, overleg, gezamenlijke plannen en taakverdeling.
**Freya Janssen-Vos** onderscheidt de volgende categorieën:
* **Manipulerend spel en beweging:** Vooral bij twee- en driejarigen, gericht op plezier in bewegen en handelen. Later verschuift de interesse naar rollenspel en het maken van dingen.
* **Rollenspel:** Voorwerpen krijgen betekenis, kinderen kiezen symbolische middelen en nemen zelf rollen aan. Sociale contacten en taalgebruik breiden zich uit. Kinderen spelen rollen uit hun omgeving en gaan deze verkennen, eventueel interactief met andere kinderen.
* **Constructiespel:** Materialen nodigen uit tot experimenteren en het maken van producten. Onderlinge contacten en communicatie nemen toe. Ontstaan van plannen om doelgericht producten te maken, waarbij logisch redeneren en vooruitdenken wordt ingezet.
* **Thematisch spel:** Het spelverhaal of thema zorgt voor samenhang, waarbij de behoefte aan ‘echt’ sterker wordt en spelactiviteiten evolueren naar bewuste leeractiviteiten.
In het boek 'Kleuterleerkracht 2.0' worden de volgende spelsoorten besproken: sensopathisch spel, manipulerend spel/hanterend spel, esthetisch spel, bewegingsspel, constructiespel, verbeeldend spel, rollenspel en regelspel.
## 3.5. Spelontwikkeling
De verschillende spelsoorten vloeien vaak natuurlijk in elkaar over. De ontwikkeling van manipulerend spel naar rollenspel en van manipulerend spel naar constructiespel is hierbij van belang.
### 3.5.1. Van manipulerend spel naar rollenspel
Rollenspel is de verbeelding en vormgeving van de wereld door kinderen. In manipulerend spel krijgen voorwerpen betekenis (een rietje wordt een lepel). Dit ontwikkelt zich tot spel waarin kinderen doen alsof, symbolische middelen gebruiken en zelf rollen aannemen (buschauffeur, moeder). Sociale contacten en taaluitingen nemen toe.
De ontwikkeling naar rollenspel verloopt via tussenstappen:
1. **Symbolisch spel met voorwerpen:** Kinderen geven voorwerpen betekenis. Knikkers worden ingrediënten, stoelen vormen een bus. Dit ligt dicht bij manipulerend spel. Vanaf één jaar bootsen kinderen al na. Vanaf twee jaar nemen rolgebonden handelingen toe, waarbij voorwerpen symbolisch worden gebruikt.
2. **Eenvoudig rollenspel:** Kinderen imiteren het gedrag van volwassenen en grotere kinderen. Ze kunnen rollen in gedachten voorstellen of 'verbeelden' en spelen deze naar eigen wens. Vanaf drie jaar ontstaat er meer samenspel. Niet alleen rolgebonden handelingen, maar ook relaties, gebeurtenissen en communicatie krijgen aandacht. Kinderen doen aan rolverkenning, waarbij bijvoorbeeld 'boodschappen doen' meer omvat dan alleen het mandje vullen. Dit gezamenlijke spel met rollen en een verhaal noemen we rollenspel.
3. **Interactief of thematisch rollenspel:** Kinderen kunnen denkbeeldige situaties oproepen zonder concrete voorwerpen. Ze spelen verschillende rollen, bedenken een verhaallijn en houden deze vast. Het samenspel van rollen, rolhandelingen en rollentaal is interactief rollenspel. Rollen worden rijker, kinderen spelen beter op elkaar in en kunnen situaties uit de dagelijkse werkelijkheid voorstellen. Ze bouwen samen thematische spelideeën op. De rollen worden uitgebreider en er wordt gebruik gemaakt van 'rollentaal'. De behoefte om andere activiteiten in het rollenspel te integreren groeit (bv. attributen maken, recepten schrijven). 'Doen alsof' evolueert naar 'doen zoals het hoort'.
Het observatiemodel van Leong en Bodrova (PROPELS) beschrijft vijf niveaus van doen-alsof-spel: materiaalgericht (manipulerend), handelinggericht, rollengericht, spelscriptgericht en planningsgericht (volledig ontwikkeld rollenspel).
### 3.5.2. Van manipuleren naar construeren
Gelijktijdig met de ontwikkeling van rollenspel groeit het constructiespel, waarbij het maken, samenstellen of construeren centraal staat. Kinderen experimenteren met vormen en constructies om de werkelijkheid te verbeelden of hun spel te verrijken.
De ontwikkeling van constructiespel verloopt in stadia:
1. **Exploratief spel:** Jonge kinderen verkennen materialen zintuiglijk (sensopathisch spel). Dit spel ontstaat uit manipulerend spel. Kinderen beginnen met het onderzoeken van materialen, hun eigenschappen en hoe ze in elkaar zitten. Dit gaat gepaard met vormen zoals stapelen, rijgen, en vervormen door knippen en scheuren. Grote hoeveelheden materialen worden verzameld om bijvoorbeeld een hut te bouwen. Omvallen van bouwwerken is ook een vorm van exploratie.
2. **Aandacht voor producten:** Eerst ontstaan toevallige producten. Wanneer herkenningsmomenten ontstaan, wordt belangstelling gewekt voor het bewuster samenstellen van producten. Soms worden materialen eerst geordend (esthetisch spel).
3. **Doelgerichte constructies:** Naarmate de ontwikkeling vordert, willen kinderen dat hun product aan hun eigen eisen voldoet. Een huis krijgt een schoorsteen, een fiets heeft de juiste onderdelen. Dit is de stap naar doelgerichte constructieve activiteiten, waarbij manipulatie en experimentatie een vertrekpunt blijven. Onderlinge contacten en communicatie nemen toe, plannen worden gemaakt om doelgericht producten te creëren. Logisch redeneren, vooruitdenken en voorspellen worden ingezet.
## 3.6. Spelbegeleiding
### 3.6.1. Wat is spelbegeleiding?
De rol van de leerkracht bij spelbegeleiding roept discussie op: enerzijds zou spel een activiteit van kinderen zelf zijn die volwassenen niet moeten verstoren, anderzijds kan spel door tussenkomst van leerkrachten een hoger niveau bereiken en kan de betrokkenheid van kinderen vergroten. Het doel van vroegkinderlijke opvoeding is de begeleide ontwikkeling van spel door toevoeging van de culturele dimensie, zonder het spel te onderbreken maar juist te versterken. Leerkrachten kunnen het spel verrijken door hun kennis over de wereld in te brengen, mits dit niet storend wordt ervaren. Spelbegeleiding betekent vooral meespelen, meedenken, aansluiten bij wat de kinderen doen en bezighoudt. Drie momenten zijn hierbij belangrijk:
* **Vooraf:** Kijken naar kinderen en voorwaarden scheppen voor spelontwikkeling.
* **Tijdens het spel:** Begeleiding geven binnen of buiten het spel.
* **Na afloop:** Vooruitblikken, terugblikken, reflecteren op spelsituaties.
### 3.6.1.1. Kijken naar kinderen
Om spel mogelijk te maken en te begeleiden, is het essentieel om goed te kijken en te luisteren naar kinderen. Zo kan men aansluiten bij hun interesses en noden. Observatie vraagt om tijd en dient ingebouwd te worden in de dagplanning. Men observeert de betrokkenheid, interesses, talenten en wat kinderen precies spelen. Het is belangrijk om niet alleen te noteren \_dat een kind graag met blokken speelt, maar ook \_wat hij er precies mee doet (stapelen, bouwen), om zo manieren te zoeken om het spel te verrijken en het kind verder te helpen.
### 3.6.1.2. Voorwaarden scheppen om spel mogelijk te maken
* **Bewust tijd maken voor vrij spel:** Vrij spel is spel dat kinderen zelf kiezen, zonder opdracht of sturing van de leerkracht. Vertrouwen in jezelf, in de kinderen en in de omgeving is hierbij cruciaal.
* **Voldoende tijd voorzien voor spel:** Kinderen hebben tijd nodig om te plannen, overleggen, materialen te maken en verhalen te bedenken. Het is wenselijk dat kinderen de mogelijkheid krijgen om afgebroken spel de volgende dag weer op te pakken.
* **Voldoende ruimte voorzien voor spel:** Meerdere speelhoeken/speelzones die elkaar aanvullen, stimuleren het spel.
* **Kinderen de vrijheid geven om met zelfgekozen activiteiten bezig te zijn:** Vertrouwen in het leereffect van meedoen en begeleiden van activiteiten die kinderen zelf bedenken.
* **Materialen voorzien:** Materialen die inspireren tot spelen (bv. verkleedkleren) en materialen waaraan kinderen betekenis kunnen geven (bv. dozen, touwen). Het inbrengen van de echte wereld in de klas is waardevol.
* **Regels in de klas moeten spel ondersteunen:** Regels mogen het spel niet belemmeren. Een leerkracht kan helpen bij het opstellen van zinvolle regels binnen het spel.
* **Spelthema’s aanreiken:** Het uitwerken van een thema kan de spelkwaliteit verbeteren, maar een leerkracht kan ook een spelthema aanreiken via een verhaal of impressie.
* **Gevoel van veiligheid:** Een voorwaarde voor kinderen om initiatief te nemen en tot spel te komen. De leerkracht dient hierbij een oordeelloze houding aan te nemen.
* **Het kind de mogelijkheid geven om te exploreren:** Kinderen moeten de vrijheid hebben om te experimenteren en hun eigen interesses te volgen.
* **Alleen spelen en samenspelen stimuleren:** Spelmateriaal moet geschikt zijn voor zowel soloactiviteiten als interactie met anderen.
### 3.6.1.3. Begeleiding voor en na het spel
* **Vooruitblikken: voor het spel:** De leerkracht oriënteert de kinderen op het spel, zodat zij zich een voorstelling kunnen vormen van de spelsituatie.
* **Terugblikken: tijdens of na het spel:** Kinderen krijgen de kans om te vertellen of te tonen wat er in hun spel gebeurde. Men kan samen zoeken naar oplossingen voor problemen en bespreken wat nodig is om het spel verder uit te bouwen.
* **Reflectie achteraf:** De leerkracht reflecteert zelf op het spel van de kleuters en trekt conclusies voor het vervolg.
### 3.6.2. Speelse houding
Niet zozeer de specifieke werkvorm (vrij spel, begeleid spel, instructie), maar de houding van de leerkracht is bepalend voor het kleuteronderwijs. Speelsheid, autonomie en doelgerichtheid zijn hierin sleutelfactoren.
* **Speelsheid:** Plezier, creativiteit, samenwerking en humor nodigen kleuters uit tot verbeelding, verwondering en ontdekking.
* **Autonomie van de kleuters:** De mate waarin kinderen zelf mogen bepalen en uitvoeren.
* **Doelgerichtheid:** Het nastreven van doelen in het spel.
### 3.6.3. Methodiek van de drie V's (De Haan)
Deze methodiek helpt leerkrachten om pedagogisch tactvol spel te begeleiden zonder het te storen.
1. **Verkennen:** De leerkracht neemt de tijd om het spel te observeren en te begrijpen. Dit omvat rust nemen, kijken, luisteren, zich inleven in de ervaring van het kind.
2. **Verbinden:** Het zoeken naar aansluiting bij het spel. Dit kan door nabijheid, belangstelling tonen, initiatieven van het kind oppikken, meespelen door aan te sluiten (bv. in een rol, als spelmaatje), verwoorden wat het kind doet, en andere kinderen betrekken. Dit creëert een gevoel van samenhorigheid.
3. **Verrijken:** Het spel op een hoger niveau brengen door te blijven verwoorden wat men ziet, de eigen situatie te verwoorden, te helpen focussen (vragen stellen), iets toe te voegen in lijn met de interesse, een spelidee opperen, scenario’s verdiepen, verbreden of vernieuwen, of uitnodigen om afstand te nemen.
### 3.6.4. Didactische impulsen om verder te verrijken
Diverse richtlijnen en impulsen helpen het spel te verrijken:
* **Richtlijnen (Brouwers):** Belangrijk bij begeleiding van spel is het aansluiten bij het spel (verbinden) en het aanbrengen van verrijkende impulsen.
* **Suggesties uit 'Kleuterleerkracht 2.0':** Verrijken kan verdiepen (nieuwe impulsen, uitdagende taal binnen het bestaande spel) of verbreden (verbindingen maken met andere activiteiten en leerdomeinen).
* **Leerkrachtrollen:**
* **Toneelmeester:** Creëren van voorwaarden voor spel (inrichting, nabijheid, aankondiging, afronding).
* **Speelmaatje:** Meespelen vanuit verkennen en verbinden, als gelijke of insider.
* **Regisseur:** Bewust impulsen geven om spel en ontwikkeling te verdiepen of verbreden, vooral wanneer spel dreigt vast te lopen. Dit kan door informatie te geven, materiaal aan te bieden, alternatieven voor te stellen, actie, communicatie of denken te stimuleren.
* **Soorten didactische impulsen (Jansen-Vos):**
1. **Gezamenlijke oriëntatie:** Voorbereiden op activiteiten, kinderen eigen ervaringen laten inbrengen en zicht krijgen op hun voorkennis.
2. **Structureren van activiteiten:** Helpen bij het ordenen van spel, creëren van voorwaarden, verdelen van rollen.
3. **Verdiepen van activiteiten:** Vergroten van intensiteit en duur van het spel door aanvullende ideeën of materialen.
4. **Verbreden van activiteiten:** Verbinden van spel met andere activiteiten, integreren van spelvormen.
5. **Toevoegen van nieuwe handelingsmogelijkheden:** Inbouwen van leermomenten om nieuwe kennis en vaardigheden toe te voegen.
6. **Reflecteren op de activiteit:** Gezamenlijke reflectie om kinderen te leren nadenken over hun handelen en denken.
Deze impulsen kunnen groeien met de ontwikkeling van het spel in een hoek: van oriënteren en meespelen naar verdiepen, verbreden en eventueel handelingsmogelijkheden toevoegen.
### 3.6.5. Aandachtspunten per spelsoort
Specifieke aandachtspunten voor de inrichting van de klas en het aanbod van materialen kunnen helpen bij het stimuleren van verschillende spelsoorten.
### 3.6.6. Leerkrachtrollen in spel
De leerkracht kan verschillende rollen aannemen:
* **Toneelmeester:** Zorgt voor de randvoorwaarden, aankleding, inrichting en nabijheid.
* **Speelmaatje:** Gaat mee op in het spel als gelijke, vertrekkend vanuit verkennen en verbinden.
* **Regisseur:** Brengt doelbewuste impulsen in om spel te verdiepen of verbreden, of om conflicten te bemiddelen en keuzes te structureren.
* **Spelleider:** Start en stuurt zelf een spel vanuit vooropgestelde doelen (begeleid spel).
* * *
# Spelontwikkeling en spelsoorten
Dit deel behandelt de evolutie van spelvormen bij jonge kinderen, van manipulerend spel tot complexere spelvormen, en de verschillende classificaties van spellen.
## 2.1 Belang van spel
Spel is cruciaal voor de ontwikkeling van jonge kinderen. De manier waarop kinderen spelen wordt mede bepaald door de houding van de begeleider. Waardering voor spel uit zich in sensitieve responsiviteit en een positieve betrokkenheid. Spel beïnvloedt alle ontwikkelingsdomeinen:
* **Motorische ontwikkeling:** Kinderen ontwikkelen fijne en grove motoriek door het manipuleren van voorwerpen, bouwen en bewegen.
* **Cognitieve ontwikkeling:** Spel bevordert probleemoplossend vermogen, creativiteit en symbolisch denken. Kinderen leren de betekenis van symbolen en concepten, en ontwikkelen wiskundige en geletterdheidsvaardigheden.
* **Taalontwikkeling:** Via spel leren kinderen nieuwe woorden, oefenen ze met spreken en luisteren, en gaan ze interacties aan.
* **Emotionele en persoonlijkheidsontwikkeling:** Spel helpt kinderen zelfvertrouwen, zelfbeeld en zelfstandigheid te ontwikkelen. Het is een uitlaatklep voor emoties en een manier om grip te krijgen op de werkelijkheid.
* **Sociale/relationele ontwikkeling:** Kinderen leren delen, afspraken maken, conflicten hanteren, rollen aannemen en sociale normen en waarden verkennen.
## 2.2 Wat is spel?
Spel wordt gekenmerkt door verschillende elementen:
* **Plezier en betrokkenheid:** Spel is plezierig en genereert positieve ervaringen.
* **Vrijheid van handelen:** Kinderen bepalen zelf wat ze doen, hoe, met wie en hoelang, met een doel op zich.
* **Regels:** Spel kent zowel expliciete als impliciete regels, afgeleid uit ervaringen of zelf opgesteld.
* **Vrijwilligheid:** Spel is altijd vrijwillig en kan niet worden opgelegd.
* **Procesgerichtheid:** De nadruk ligt op het proces en minder op een vastomlijnd eindproduct.
* **Hoge betrokkenheid:** Kinderen tonen veel inzet en concentratie.
* **Autonomie:** Het kind kiest zelf uitdagingen en regels.
Spel kan ook worden gezien als een \_manier waarop een activiteit wordt uitgevoerd, gekenmerkt door hoge betrokkenheid, vrijheid en geleid door regels.
> **Tip:** Spel is niet enkel een activiteit, maar ook een manier van ervaren. Het plezier en het vermogen tot spel moeten een leven lang gekoesterd worden.
## 2.3 Vrij spel, begeleid spel of instructie?
Er bestaat een continuüm van kindergestuurd vrij spel tot leerkrachtgestuurde instructie. Zowel vrije exploratie als doelgerichte kennisverwerving zijn waardevol. Mengvormen van deze werkvormen zijn ook mogelijk.
## 2.4 Soorten spel
Er zijn diverse indelingen van spelsoorten:
### 2.4.1 Indeling volgens Piaget
Piaget koppelt spelsoorten aan ontwikkelingsstadia:
* **Oefenspel (sensomotorische fase):** Kinderen oefenen zintuiglijke en motorische vaardigheden met voorwerpen om er vertrouwd mee te raken.
* **Symbolisch spel (pre-operationele fase):** Kinderen doen alsof, geven voorwerpen een andere betekenis, en spelen rollen na. Fantasie speelt een grote rol.
* **Regelspel (concreet-operationele fase):** Kinderen accepteren en hanteren spelregels. Leren winnen en verliezen wordt belangrijk.
In de praktijk zijn deze leeftijdsgrenzen flexibel en komen mengvormen veelvuldig voor.
### 2.4.2 Indeling volgens Vermeer (spelwerelden)
Vermeer relateert spel aan persoonlijkheidsontwikkeling:
* **Spel in de lichamelijke wereld:** Gericht op aanraken, tasten en zintuiglijke beleving van het eigen lichaam en de omgeving met vormloze materialen (zand, klei, water).
* **Spel in de hanteerbare wereld:** Spel met materialen, geleid door de mogelijkheden van het materiaal (actief spel).
* **Spel in de esthetische wereld:** Gericht op vorm en orde aanbrengen, zoals bij construeren en inrichten (statisch/rustend spel).
* **Spel in de illusionaire wereld:** Thematisch opgebouwd spel met een symbolische vorm, zoals rollenspellen (bijv. poppenhuis).
### 2.4.3 Indeling volgens Parten (sociale relaties)
Parten onderscheidt volgende categorieën, met een verschuiving van peuters naar kleuters:
* **Niets doen:** Ongerichte bewegingen, rondlopen.
* **Solospel:** Kinderen spelen alleen, zonder anderen op te merken.
* **Toekijkend spel:** Kinderen observeren het spel van anderen.
* **Parallel spel:** Kinderen spelen naast elkaar met hetzelfde materiaal, letten op elkaar en imiteren soms.
* **Associatief spel:** Er is interactie, maar geen gezamenlijk doel of plan. Het spel ontstaat gaandeweg.
* **Coöperatief spel:** Er is interactie, overleg, plannen en taakverdeling.
De eerste drie categorieën zijn typerend voor peuters en jonge kleuters; de laatste twee voor oudere kleuters.
### 2.4.4 Indeling volgens Freya Janssen-Vos
Janssen-Vos onderscheidt volgende spelsoorten:
* **Manipulerend spel en beweging:** Handelend en bewegend bezig zijn, plezier in bewegen, verkennen van lichamelijke mogelijkheden.
* **Rollenspel:** Voorwerpen krijgen betekenis, kinderen nemen rollen aan en doen alsof. Interactief rollenspel met rollentaal en verhaallijnen.
* **Constructiespel:** Experimenteren met materialen om producten te maken, doelgericht bouwen en samenstellen.
* **Thematisch spel:** Spel krijgt een zinvolle samenhang door een thema of spelverhaal, met een behoefte aan 'echt' zijn en nauwkeurigheid. Dit kan evolueren naar een bewuste leeractiviteit.
### 2.4.5 Spelsoorten in 'Kleuterleerkracht 2.0'
Dit handboek noemt onder andere:
* Sensopathisch spel
* Manipulerend spel/hanterend spel
* Esthetisch spel
* Bewegingsspel
* Constructiespel
* Verbeeldend spel
* Rollenspel
* Regelspel
> **Tip:** Observeer kinderen om te zien welke spelsoorten zij hanteren en hoe deze zich ontwikkelen. Merk leeftijdsverschillen op in de complexiteit en interactie binnen spel.
## 2.5 Spelontwikkeling
Spelsoorten vloeien vaak natuurlijk in elkaar over. De ontwikkeling van manipulerend spel naar rollenspel en constructiespel is hierin essentieel.
### 2.5.1 Van manipulerend spel naar rollenspel
Rollenspel is het op eigen wijze 'verbeelden' en vormgeven van de wereld door kinderen. Het ontwikkelt zich in stappen:
1. **Symbolisch spel met voorwerpen:** Voorwerpen krijgen betekenis (een rietje wordt een lepel). Kinderen doen alsof en gebruiken objecten symbolisch (blokje als telefoon). Dit begint al vroeg met nabootsen.
2. **Eenvoudig rollenspel (doen alsof, rolgebonden handelingen en rolverkenning):** Kinderen imiteren gedragingen van volwassenen. Vanaf drie jaar groeit het samenspel, waarbij niet alleen handelingen, maar ook relaties, dialogen en verhaallijnen belangrijker worden. Kinderen verkennen rollen (bv. boodschappen doen).
3. **Interactief of thematisch rollenspel:** Kinderen kunnen denkbeeldige situaties oproepen zonder concrete voorwerpen. Ze spelen meerdere rollen, bedenken en houden een verhaallijn vast. Rollen worden rijker, er is meer interactie en gebruik van 'rollentaal'. Er ontstaat behoefte om attributen te maken of activiteiten (zoals schrijven) te integreren. 'Doen alsof' evolueert naar 'doen zoals het hoort'.
Het observatiemodel PROPELS (Leong en Bodrova) beschrijft 5 niveaus van doen-alsof-spel: gericht op materiaal, handelen, rollen, spelscript en planning.
### 2.5.2 Van manipuleren naar construeren
Parallel aan de ontwikkeling van rollenspel groeit het constructiespel, waarbij het maken en samenstellen centraal staat.
* **Exploratief spel:** Kinderen verkennen materialen zintuiglijk en experimenteren met vormen door stapelen, rijgen, knippen, scheuren. Ze bouwen hutten of tenten en zijn gefascineerd door instortingen en de effecten van materialen. Ook vormloze materialen nodigen uit tot exploratie.
* **Aandacht voor producten:** Experimenteren leidt tot toevallige producten. Belangstelling wekken voor het bewuster samenstellen van herkenbare producten is belangrijk. Soms ordenen kinderen eerst materialen (esthetisch spel).
* **Doelgerichte constructies:** Naarmate de ontwikkeling vordert, willen kinderen dat hun product aan hun eigen eisen voldoet (bv. een huis met schoorsteen). Dit markeert de stap naar doelgerichte constructieve activiteiten. Manipulatie en experimenteren blijven het vertrekpunt. Er ontstaat meer communicatie en er worden plannen gemaakt voor doelgerichte producten. Logisch redeneren, vooruitdenken en voorspellen worden ingezet.
> **Tip:** Stimuleer kinderen om materialen te hergebruiken en te integreren in hun spel. Creëer een omgeving die uitnodigt tot experimenteren en ontdekken.
* * *
# Spelbegeleiding door de leerkracht
Spelbegeleiding door de leerkracht omvat het creëren van de juiste voorwaarden, het op de juiste momenten ingrijpen tijdens het spel, en het toepassen van methodieken zoals de 'drie V's' en didactische impulsen om het spel van kinderen te verrijken en te verdiepen.
### 4.1 Wat is spelbegeleiding?
Spelbegeleiding is de rol van de leerkracht bij het faciliteren en verrijken van het spel van kinderen. Het is een balans tussen kinderen de vrijheid geven en tegelijkertijd bijdragen aan hun ontwikkeling door middel van spel.
#### 4.1.1 Inleiding
De rol van de leerkracht in spelbegeleiding is een continu discussiepunt. Enerzijds wordt gesteld dat te veel interventie het spel kan verstoren, anderzijds kan begeleiding het spel juist naar een hoger niveau tillen en de betrokkenheid vergroten. Het doel is om het spel te versterken zonder het te onderbreken.
#### 4.1.2 Kijken naar kinderen
Effectieve spelbegeleiding begint met aandachtig observeren en luisteren naar kinderen. Dit stelt de leerkracht in staat om aan te sluiten bij de interesses, noden en de belevingswereld van de kinderen. Observaties moeten worden ingebouwd in de dagelijkse planning en zich richten op wat kinderen bezighoudt, hun interesses, talenten en speelgedrag. Dit helpt om gerichte impulsen te geven die het spel verrijken en het kind verder helpen.
#### 4.1.3 Voorwaarden scheppen om spel mogelijk te maken
Het creëren van een rijke en stimulerende omgeving is essentieel voor spelontwikkeling. Dit omvat:
##### 4.1.3.1 Bewust tijd maken voor vrij spel
Vrij spel, waarbij kinderen zelf kiezen, beslissen en geen opdrachten krijgen, is fundamenteel. Dit vereist vertrouwen van de leerkracht in zichzelf, in de kinderen en in de aanpasbaarheid van de omgeving.
##### 4.1.3.2 Voldoende tijd voorzien voor spel
Kinderen hebben tijd nodig om te plannen, overleggen, attributen te maken en spelscenario's te ontwikkelen. Het toestaan dat spullen van het spel blijven staan, zoals een bouwwerk, bevordert continuïteit.
##### 4.1.3.3 Voldoende ruimte voorzien voor spel
Meerdere speelhoeken of -zones die elkaar aanvullen, creëren een rijke speelleeromgeving. Deze zones kunnen onderling verbonden zijn en elkaar ondersteunen in het spel.
##### 4.1.3.4 Kinderen de vrijheid geven om met zelfgekozen activiteiten bezig te zijn
Dit betekent vertrouwen hebben in het leereffect van meedoen en begeleiden van activiteiten die kinderen zelf bedenken.
##### 4.1.3.5 Materialen voorzien
Inspirerende materialen die aanzetten tot spelen (bv. verkleedkleren, kassa) en materialen waaraan kinderen zelf betekenis kunnen geven (bv. dozen, doeken, touwen) zijn cruciaal. Ook materialen uit de sociaal-culturele werkelijkheid kunnen de klas verrijken.
##### 4.1.3.6 Regels in de klas moeten spel ondersteunen
Regels mogen het spel niet belemmeren. De leerkracht kan helpen bij het opstellen van zinvolle regels binnen het spel en routines die kinderen houvast bieden.
##### 4.1.3.7 Spelthema’s aanreiken
Het aanreiken van spelthema's, bijvoorbeeld via een verhaal, kan de spelkwaliteit verbeteren doordat kinderen zich verder in het onderwerp verdiepen.
##### 4.1.3.8 Gevoel van veiligheid
Een veilige omgeving waarin kinderen niet beoordeeld worden, maar gesteund worden, bevordert initiatiefname en spel.
##### 4.1.3.9 Het kind de mogelijkheid geven om te exploreren
Kinderen moeten de vrijheid krijgen om te experimenteren, te ontdekken en hun eigen interesses te volgen.
##### 4.1.3.10 Alleen spelen en samenspelen stimuleren
Het bevorderen van zowel soloactiviteiten als interactie met anderen helpt bij de ontwikkeling van sociale vaardigheden en zelfstandigheid.
#### 4.1.4 Begeleiding voor en na het spel
##### 4.1.4.1 Vooruitblikken: voor het spel
De leerkracht kan de kinderen oriënteren op het spel, zodat zij zich een voorstelling kunnen vormen van de spelsituatie.
##### 4.1.4.2 Terugblikken: tijdens of na het spel
Kinderen krijgen de kans om te vertellen of te tonen over hun spel, wat goed of minder goed ging, en samen naar oplossingen te zoeken.
#### 4.1.5 Begeleiding tijdens het spel: zie 4.2, 4.3, 4.4, 4.5
De specifieke vormen van begeleiding tijdens het spel worden verder uitgewerkt in de volgende secties.
#### 4.1.6 Reflectie achteraf
De leerkracht neemt tijd om zelf terug te blikken op het spel van de kleuters en trekt hieruit conclusies voor het vervolg. Richtvragen kunnen hierbij helpen.
### 4.2 Speelse houding
De houding van de leerkracht, gekenmerkt door speelsheid, autonomie en doelgerichtheid, is cruciaal voor het succes van spel en spelbegeleiding. Speelsheid omvat plezier, creativiteit, samenwerking en humor.
### 4.3 Methodiek van de drie V's (De Haan)
Deze methodiek, ontwikkeld door Dorian De Haan, richt zich op een pedagogisch tactvolle begeleiding van spel:
* **Verkennen:** De leerkracht neemt rust, kijkt, luistert en leeft zich in in het spel van de kinderen.
* **Verbinden:** De leerkracht zoekt aansluiting bij het spel door nabijheid, belangstelling te tonen, initiatieven op te pikken, mee te spelen als spelmaatje, en te verwoorden wat het kind doet. Ook het betrekken van andere kinderen valt hieronder.
* **Verrijken:** De leerkracht brengt het spel op een hoger niveau door te blijven verwoorden, te helpen focussen, iets toe te voegen in de lijn van de interesse, een spelidee opperen, scenario's te verdiepen, verbreden of vernieuwen, of uit te nodigen tot afstand nemen.
### 4.4 Didactische impulsen om verder te verrijken
Didactische impulsen zijn interventies die het spel van kinderen verrijken. Deze kunnen worden ingezet om het spel te verdiepen (nieuwe impulsen en taal toevoegen binnen het bestaande spel) of te verbreden (verbindingen leggen met andere activiteiten en leerdomeinen).
#### 4.4.1 Enkele richtlijnen (Brouwers)
##### 4.4.1.1 Oefening vooraf
Aan de hand van acht situatieschetsen wordt de leerkracht uitgenodigd om na te denken over de eigen reactie en mogelijke inbreng in diverse spelscenario's.
##### 4.4.1.2 Leesopdracht
Het lezen van fragmenten over de begeleiding van spel in diverse bronnen helpt om belangrijke richtlijnen voor spelbegeleiding te noteren, zowel binnen als buiten het spel, met focus op verrijkende impulsen.
#### 4.4.2 Welke suggesties vind je in het boek ‘Kleuterleerkracht 2.0’?
Dit boek biedt verdere uitleg over verdiepen en verbreden van spel, en beschrijft leerkrachtrollen zoals speelmaatje en regisseur die in het verrijken van spel een rol spelen.
#### 4.4.3 Soorten didactische impulsen (Jansen-Vos)
Freya Jansen-Vos onderscheidt zes soorten didactische impulsen die parallel lopen met het plannings-, keuzings-, doenen en terugblikproces van kinderen:
1. **Gezamenlijke oriëntatie:** Voorbereiding op activiteiten, inbreng van ervaringen en ideeën, en verkennen van materiaal.
2. **Structureren van activiteiten:** Ordenen van activiteiten, creëren van voorwaarden (tijd, ruimte, afspraken), en helpen bij het verdelen van rollen.
3. **Verdiepen van activiteiten:** Het spel intensiveren en verlengen door nieuwe impulsen en uitdagende taal.
4. **Verbreden van activiteiten:** Het spel verbinden met andere activiteiten en leerdomeinen, waardoor kinderen meer handelingsmogelijkheden krijgen.
5. **Toevoegen van nieuwe handelingsmogelijkheden:** Het inbouwen van leermomenten om nieuwe ervaringen, inzichten, kennis en vaardigheden toe te voegen, bijvoorbeeld door nieuwe materialen of probleemstellingen.
6. **Reflecteren op de activiteit:** Het bevorderen van het nadenken over het eigen handelen en de manier van denken, cruciaal voor planmatiger en doelgerichter handelen.
#### 4.4.4 Opdracht: Een vergelijking
Een vergelijking van richtlijnen uit verschillende bronnen helpt om een geïntegreerd beeld te krijgen van spelbegeleiding en didactische impulsen.
### 4.5 Aandachtspunten per spelsoort
Specifieke aandachtspunten voor het stimuleren van verschillende spelsoorten via de inrichting van de klas en het aanbod van materialen zijn te vinden in het handboek. Dit wordt aangevuld met suggesties voor impulsen vanuit de didactische impulsen.
### 4.6 Leerkrachtrollen in spel
De leerkracht put uit een repertoire van rollen om effectief spel te begeleiden:
* **Toneelmeester:** Creëert de voorwaarden voor spel, zoals de aankleding en inrichting van de klas, nabijheid, speelse betrokkenheid, en het opstarten en afronden van spel.
* **Speelmaatje:** Gaat mee op in het spel, vertrekt vanuit verkennen en verbinden, en stimuleert het spel als gelijke of insider.
* **Regisseur:** Brengt doelbewuste impulsen in om spel en ontwikkeling te verdiepen of te verbreden, bijvoorbeeld wanneer spel dreigt vast te lopen, bij conflicten, of om te helpen structureren en keuzes te maken.
* **Spelleider:** Start en stuurt zelf een spel vanuit vooropgestelde doelen, vaak in drie fasen: motivatie, verwerking en slot.
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Spel | Een vrijwillige, plezierige en actieve activiteit met een open proces, waarin kinderen zelf regels en uitdagingen bepalen en zich met hoge betrokkenheid inzetten, zonder een vastomlijnd product als doel. |
| Spelontwikkeling | Het geleidelijke proces waarin kinderen verschillende soorten spel ontwikkelen en verfijnen, van eenvoudig manipulerend spel tot complex rollenspel en constructiespel, wat bijdraagt aan hun algehele ontwikkeling. |
| Manipulerend spel | Een spelvorm waarbij kinderen fysiek met voorwerpen omgaan om ze te verkennen en er vaardigheden mee te oefenen, vaak gericht op zintuiglijke en motorische ontdekking, en de basis vormt voor verder spel. |
| Rollenspel | Een spelvorm waarin kinderen zich inleven in verschillende personages en situaties verbeelden, waarbij ze symbolische betekenissen aan voorwerpen geven en sociale interacties en communicatie oefenen. |
| Constructiespel | Een spelvorm gericht op het creëren van producten en structuren door het experimenteren met materialen, waarbij kinderen logisch redeneren, vooruitdenken en hun creativiteit uiten om iets te bouwen of samen te stellen. |
| Spelbegeleiding | De rol van de leerkracht om spel van kinderen te faciliteren, te ondersteunen en te verrijken door aan te sluiten bij hun interesses, voorwaarden te scheppen en gerichte impulsen te geven, zonder het spel te verstoren. |
| Sensomotorische ontwikkeling | De ontwikkeling waarbij zintuiglijke waarneming en motorische vaardigheden hand in hand gaan en kinderen de wereld ontdekken door middel van tasten, bewegen en het manipuleren van objecten. |
| Cognitieve ontwikkeling | De ontwikkeling van denkprocessen, probleemoplossend vermogen, geheugen, taal en symbolisch denken, die sterk gestimuleerd wordt door spel en exploratie. |
| Sociaal-emotionele ontwikkeling | De ontwikkeling van sociale vaardigheden zoals samenwerken, delen, conflicthantering en empathie, evenals het leren herkennen, uiten en reguleren van emoties en het ontwikkelen van zelfvertrouwen en zelfbeeld. |
| Didactische impulsen | Gerichte interventies van de leerkracht binnen of rondom het spel van kinderen, bedoeld om het spel te verrijken, te verdiepen, te verbreden of nieuwe handelingsmogelijkheden te introduceren. |
| De drie V's (Verkennen, Verbinden, Verrijken) | Een methodiek voor spelbegeleiding waarbij de leerkracht eerst het spel van kinderen verkent, vervolgens verbinding zoekt met het kind en het spel, om het spel daarna pedagogisch tactvol te verrijken. |
| Zone van naaste ontwikkeling (ZPD) | Het gebied tussen wat een kind zelfstandig kan en wat het kan bereiken met hulp van een meer ervaren persoon, zoals de leerkracht, wat aangeeft waar gerichte begeleiding het meest effectief is. |
| Exploreren | Het actief onderzoeken, ontdekken en experimenteren met materialen, omgevingen en ideeën, gedreven door nieuwsgierigheid en de wens om te leren en te begrijpen. |
| Symbolisch spel | Een spelvorm, kenmerkend voor de pre-operationele fase, waarin kinderen doen alsof, objecten een andere betekenis geven en rollen spelen die ze uit hun omgeving kennen of bedenken. |
| Regelspel | Een spelvorm waarin kinderen zich houden aan externe, expliciete of impliciete regels en leren omgaan met winnen en verliezen, vaak voorkomend bij oudere kinderen. |