samenvatting beweging .docx
Summary
# Wat is bewegingsopvoeding en waarom is het belangrijk?
Hier is een samenvatting van het onderwerp "Wat is bewegingsopvoeding en waarom is het belangrijk?" op basis van de verstrekte documentatie:
## 1. Wat is bewegingsopvoeding en waarom is het belangrijk?
Bewegingsopvoeding is een onderwijsactiviteit waarbij beweging centraal staat, gericht op de algehele ontwikkeling van de mens, niet enkel het lichaam, door middel van beweging.
### 1.1 De definitie en reikwijdte van bewegingsopvoeding
Bewegingsopvoeding omvat meer dan alleen fysieke activiteit; het gaat om de gehele mens – hoe een kleuter handelt, denkt, voelt en beleeft, op zijn eigen tempo en niveau. Het doel is om ontwikkeling op gang te brengen en kinderen de mogelijkheid te bieden zich op een zinvolle manier in de samenleving te functioneren.
### 1.2 De rol van de leerkracht
De kleuterleerkracht, net als de turnleraar, draagt een grote verantwoordelijkheid voor de motorische ontwikkeling van kleuters. Jonge kinderen zijn zeer vatbaar voor indrukken uit hun omgeving, waardoor de leerkracht een significante invloed heeft op hun huidige en toekomstige ontwikkeling. Het is cruciaal dat leerkrachten het goede voorbeeld geven, bijvoorbeeld door zelf sportkleding te dragen tijdens bewegingsactiviteiten.
### 1.3 De belang van bewegingsopvoeding voor kleuters
Bewegingsopvoeding is essentieel voor de ontwikkeling van kleuters en draagt bij aan:
* **Zelfredzaamheid:** Kinderen leren zich doelgericht en veilig te bewegen.
* **Sociale vaardigheden:** Ze leren rekening te houden met anderen, samen te werken, en om te gaan met winnen en verliezen.
* **Zelfvertrouwen en zelfconcept:** Positieve bewegingservaringen bouwen een positief zelfbeeld op. Kinderen leren ontdekken wat ze goed kunnen.
* **Motorische en fysieke competenties:** De ontwikkeling van basisbewegingen, verfijning in spel, ritmische en expressieve bewegingen, en het opbouwen van fysieke eigenschappen zoals snelheid, uithoudingsvermogen, lenigheid en kracht.
* **Cognitieve ontwikkeling:** Beweging ondersteunt ook de cognitieve ontwikkeling.
* **Emotionele ontwikkeling:** Kinderen ervaren en leren omgaan met emoties zoals plezier, spanning en teleurstelling.
* **Veerkracht en doorzettingsvermogen:** Kinderen leren door te zetten.
### 1.4 Huidige uitdagingen
De huidige maatschappij kampt met toenemend overgewicht en inactiviteit bij kinderen. Dit wordt mede veroorzaakt door:
* **Verhoogde schermtijd:** Kinderen besteden meer tijd achter schermen.
* **Beperkte speelruimte:** Mogelijkheden om buiten te spelen zijn soms beperkt.
* **Bezorgdheid van ouders over veiligheid:** Dit kan leiden tot minder stimulering van buitenspelen.
Deze factoren leiden tot een lage fysieke conditie en een verminderde deelname aan fysieke activiteiten, wat rampzalige gevolgen kan hebben voor de ontwikkeling van een kind. De bewegingsdrang van kinderen is groot, maar hun mogelijkheden om deze te uiten zijn vaak beperkt.
### 1.5 Visie op bewegingsopvoeding
De visie op bewegingsopvoeding is dat kinderen via beweging de mogelijkheid krijgen om vaardigheden te ontwikkelen die nodig zijn om actief en gezond deel te nemen aan de bewegingscultuur in de samenleving. Dit omvat de verwerving van fysieke en motorische competenties, zelfvertrouwen, motivatie, kennis en inzicht.
#### 1.5.1 Inhoudelijke klemtonen
Bewegingsopvoeding onderscheidt twee inhoudelijke klemtonen:
* **Motorische en fysieke competenties:** Dit omvat het ontwikkelen en verfijnen van basisbewegingen in spel, ritmische en expressieve activiteiten, en het inschatten van het eigen lichaam en de effecten van inspanning. Het bouwt een rijke motorische basis op die bijdraagt aan algemene fysieke competenties zoals snelheid, uithouding, lenigheid en kracht.
* **Zelfconcept en sociale interactie:** Tijdens bewegingssituaties leren kinderen zichzelf en anderen kennen, ervaren ze emoties, leren ze omgaan met regels, samenwerking, winnen en verliezen. Dit draagt bij aan de ontwikkeling van sociale vaardigheden zoals empathie en respect, en aan een positief zelfbeeld.
### 1.6 De rol van bewegingsaanbod
Het aanbod van bewegingsactiviteiten is cruciaal. Dit kan op verschillende manieren geïntegreerd worden in het dagelijkse leven van kleuters:
* **Bewegingslessen:** Gestructureerde lessen (ongeveer 40-50 minuten) die gericht zijn op motorische/fysieke ontwikkeling, zelfconcept en sociaal functioneren.
* **Bewegingsmomenten:** Kortere activiteiten (10-20 minuten) die de leerkracht kan inzetten wanneer er geen bewegingslessen gepland zijn, met eenvoudige werkvormen en organisatie.
* **Bewegingstussendoortjes:** Korte, spontane momenten (5-10 minuten) die ingezet worden om de concentratie te bevorderen wanneer deze verslapt.
* **Bewegingshoek:** Een hoek in de klas die dagelijks wordt aangeboden voor groepsactiviteiten, gericht op de motorische ontwikkeling en zelfstandig spel. Deze stimuleert spontane beweging en biedt observatiekansen.
* **Bewegingsintegratie (bewegend leren):** Beweging wordt gebruikt als middel om leerprocessen in andere domeinen (wiskunde, taal, WO, muzische vorming) te ondersteunen.
### 1.7 Didactische principes en organisatie
* **Beginsituatie:** Een grondige observatie van de beginsituatie van de kleuters is essentieel om aan te sluiten bij hun niveau, veiligheid te waarborgen, differentiatie mogelijk te maken, betrokkenheid te vergroten en realistische doelen te stellen.
* **Opbouw van een les:** Een bewegingsles kent een logische opbouw met een oriëntering/opwarming, een kern en een afronding.
* **Differentiatie:** Het aanpassen van het onderwijs aan de individuele verschillen tussen leerlingen op het gebied van begaafdheid, onderwijsniveau, tempo, belangstelling, motivatie en leerstijl. Dit kan door verschillende niveaus van opdrachten aan te bieden.
* **Variatie:** Regelmatig nieuwe materialen, ruimtes en muziek aanbieden om de betrokkenheid te behouden.
* **Herhaling:** Belangrijk voor het ontwikkelen van vaardigheid en vertrouwen.
* **Speelse opdrachten:** Experimenteergerichte, open, gesloten en competitieve opdrachten met duidelijke instructies (start, hoeveel, wat, hoe, stop).
* **Werken met materialen:** Zowel klein als groot materiaal kan gebruikt worden. De eigenschappen van het materiaal bepalen de bewegingsvormen.
* **Organisatievormen:** Bewegingstuin, bewegingslandschap, bewegingshoeken, omloop/parcours, deelgroepen en klassikale opdrachten zijn mogelijke organisatievormen.
* **Klasmanagement:** Goede schatting van tijd, efficiënt materiaalbeheer, duidelijke signalen voor start en stop, en een goede opstelling van leerlingen zijn cruciaal.
* **Veiligheid:** Het stellen en consequent naleven van regels is van het grootste belang, evenals het zorgen voor geschikte kleding en materiaal, en het voorzien in uitloopzones. Bij ongevallen is een rustige en adequate reactie vereist.
---
# De kerncomponenten van bewegingsopvoeding en ontwikkelingsdomeinen
Hieronder vind je een gedetailleerd studieoverzicht van de kerncomponenten van bewegingsopvoeding en de ontwikkelingsdomeinen, gebaseerd op de verstrekte tekst.
## 2. De kerncomponenten van bewegingsopvoeding en ontwikkelingsdomeinen
Bewegingsopvoeding is een onderwijsactiviteit die zich richt op de holistische ontwikkeling van het kind door middel van beweging, waarbij motorische, fysieke en psychomotorische competenties worden bevorderd binnen zes specifieke bewegingsdomeinen.
### 2.1 Wat is bewegingsopvoeding?
Bewegingsopvoeding is meer dan alleen het aanleren van bewegingen; het is een integrale benadering die het hele kind betrekt – denken, voelen, beleven en handelen – aangepast aan het eigen tempo en niveau van het kind. Het doel is om de ontwikkeling van het kind op gang te brengen en hen in staat te stellen zinvol te functioneren in de samenleving.
### 2.2 Wie geeft bewegingsopvoeding?
Zowel de kleuterleerkracht als de bewegingsspecialist (bijvoorbeeld een turnleraar) zijn verantwoordelijk voor de motorische ontwikkeling van jonge kinderen. Vooral jonge kinderen zijn vatbaar voor invloeden uit hun omgeving, wat de cruciale rol van opvoeders onderstreept.
### 2.3 Visie op bewegingsopvoeding
De visie op bewegingsopvoeding is dat kinderen via beweging de mogelijkheid krijgen om zich te ontwikkelen tot functionerende leden van de samenleving. Dit omvat het oefenen van:
* **Behendigheid:** Het verfijnen van bewegingen.
* **Sociale vaardigheden:** Leren van afspraken, rekening houden met anderen, omgaan met winst en verlies.
* **Zelfinzicht:** Ontdekken van eigen interesses en mogelijkheden.
* **Zelfredzaamheid:** Doelgericht en veilig bewegen.
* **Samenwerking en doorzettingsvermogen.**
Het streven is dat elk kind een basis van motorische en fysieke competenties ontwikkelt die deelname aan de bewegingscultuur mogelijk maakt, met als onderliggende ambitie de verwerving van fysieke en motorische competenties, zelfvertrouwen, motivatie en de kennis en inzichten die nodig zijn voor een bewegingsrijk leven.
### 2.4 Inhoudelijke klemtonen van bewegingsopvoeding
Bewegingsopvoeding onderscheidt twee hoofdonderdelen:
#### 2.4.1 Motorische en fysieke competenties
* **Motorisch:** Dit begint bij natuurlijke basisbewegingen (zoals stappen) die worden verfijnd en toegepast in spel, ritmisch bewegen en expressief bewegen. Kinderen leren hun lichaam inschatten en ervaren de effecten van inspanning en ontspanning.
* **Fysiek:** In diverse bewegingscontexten bouwen kinderen een rijke motorische basis op die bijdraagt aan hun algemene fysieke competenties:
* Snelheid
* Uithouding
* Lenigheid
* Kracht
* Evenwicht
#### 2.4.2 Zelfconcept en sociale interactie
Bewegingssituaties bieden kinderen de kans om zichzelf en anderen beter te leren kennen. Ze ervaren emoties zoals plezier, spanning en teleurstelling, en leren omgaan met regels, afspraken, samenwerking, winnen en verliezen. Dit draagt bij aan de ontwikkeling van sociale vaardigheden zoals empathie en respect, en bouwt aan een positief zelfbeeld, dat sterk wordt beïnvloed door positieve bewegingservaringen en reacties uit de omgeving.
### 2.5 Belang van bewegingsopvoeding
In een tijd waarin kinderen steeds minder bewegen door factoren als verhoogde schermtijd, beperkte speelruimte en veiligheidszorgen van ouders, is bewegingsopvoeding essentieel. Het stimuleert motorische vaardigheden, zelfvertrouwen, veerkracht en sociaal-emotionele groei. De grote bewegingsdrang van kinderen wordt onvoldoende vervuld, en bewegingsopvoeding biedt een positieve uitlaatklep voor hun energie. Een tekort aan bewegingservaring kan negatieve gevolgen hebben voor de fysieke en cognitieve ontwikkeling.
### 2.6 De rol van de leerkracht in bewegingsopvoeding
De leerkracht speelt een cruciale rol door beweging te stimuleren en optimale leer- en speelmomenten te creëren, overal waar kinderen bewegen (klas, speelplaats, tijdens wandelingen). Beweging moet een natuurlijke en plezierige plaats krijgen in het dagelijks leven van kinderen.
### 2.7 Aanbod en didactische aanpak in bewegingsopvoeding
Het aanbod van bewegingsactiviteiten is divers en kan op verschillende manieren worden georganiseerd:
#### 2.7.1 Bewegingslessen
* **Duur:** Ongeveer 40-50 minuten.
* **Organisatie:** Vaak gegeven door een bewegingsspecialist in de turnzaal.
* **Doel:** Ontwikkeling van motoriek, fysieke conditie, zelfconcept en sociaal functioneren.
#### 2.7.2 Bewegingsmomenten
* **Duur:** 10-20 minuten.
* **Organisatie:** Gegeven door de kleuterleerkracht, in de zaal, gang of op de speelplaats. Vereist eenvoudige werkvormen en organisatie.
* **Doel:** Motorische/fysieke ontwikkeling, zelfconcept, sociaal functioneren, vertrekkend vanuit de ontwikkelingsdoelen.
#### 2.7.3 Bewegingstussendoortjes
* **Duur:** 5-10 minuten.
* **Organisatie:** Dagelijks, spontaan ingezet door de klasleerkracht wanneer de concentratie van de kinderen daalt.
* **Doel:** Concentratie.
#### 2.7.4 Bewegingshoek
* **Organisatie:** Dagelijks aangeboden groepsactiviteit, gericht op motorische ontwikkeling, met ruimte voor zelfstandige of vrij-gerichte begeleiding. Maximaal 3-5 kleuters.
* **Voordelen:** Stimuleert spontane beweging, biedt observatiekansen, creëert diverse ontwikkelingskansen.
#### 2.7.5 Bewegingsintegratie (bewegend leren)
* **Concept:** Bewegingen worden gebruikt als middel om leerprocessen te ondersteunen, gekoppeld aan doelen uit andere leergebieden (wiskunde, taal, etc.).
* **Voordelen:** Actief, speels en betrokken leren.
### 2.8 Logische opbouw van een les/bewegingsmoment
Een gestructureerde opbouw zorgt voor een effectieve bewegingsles:
#### 2.8.1 Lesvoorbereiding
* **Materiaal:** Een duidelijke lijst van benodigdheden.
* **Aanbod en didactische aanpak:** Wat en hoe je het aanbiedt.
* **Klasmanagement:** Organisatie, afspraken, opstelling, materiaalgebruik.
* **Evaluatie:** Reflectie op het verloop en toekomstige aanpak.
#### 2.8.2 Beginsituatiebewegingsopvoeding
* **Belang:** Essentieel voor het aansluiten bij het niveau van de kinderen, het waarborgen van veiligheid, het mogelijk maken van differentiatie, het vergroten van betrokkenheid, het bepalen van realistische doelen en het waarborgen van effectieve organisatie.
#### 2.8.3 De zes domeinen in bewegingsopvoeding
De bewegingsopvoeding wordt gestructureerd rond zes ontwikkelingsdomeinen die de holistische ontwikkeling bevorderen:
* **Domein 1: Lichaam in beweging aanvoelen en organiseren**
* Inclusief het aanvoelen en beleven van lichamelijkheid, evenwicht, lichaamsgrenzen, houding, lateraliteit, afremmen, reageren, gedifferentieerd bewegen, energie doseren, ademen en tot rust komen.
* **Domein 2: Bewegingen aanpassen aan de ruimte**
* Omgaan met plaats, richting, afstand en bewegingsbanen van personen of voorwerpen.
* **Domein 3: Omgaan met duur en tempo**
* Bewegen in relatie tot tijd (lang/kort), tempo (snel/traag) en tijdsvolgorde, inclusief ruimte en metrum.
* **Domein 4: Fysieke fitheid ontwikkelen**
* Ontwikkeling van snelheid, uithouding, kracht en het onderhouden van spiersoepelheid en gewrichtsbeweeglijkheid (geen 'fitness' in de zin van training).
* **Domein 5: Durven en jezelf tonen**
* Durven hulp vragen, jezelf inschatten, jezelf tonen, afspraken maken en naleven, omgaan met winst en verlies, emoties uiten, en interpersoonlijke interacties. Dit domein draagt bij aan een positief zelfbeeld.
* **Domein 6: Zintuiglijke ontwikkeling**
* Omgaan met zintuiglijke prikkels via horen, zien, voelen (visueel, auditief, tactiel).
### 2.9 Fasering van een les/bewegingsmoment
#### 2.9.1 Structuur van een turnles
* **Oriëntatie/Opwarming (± 5 minuten):** Het opwekken van de bereidheid tot bewegen (mentaal en fysiek), tegemoetkomen aan bewegingsdrang, en het verkennen van ruimte, materiaal en muziek.
* **Kern (± 35 minuten):** 1 tot 3 goed uitgewerkte, logisch verbonden bewegingsfasen (spelen) met variatie- en differentiatie-mogelijkheden.
* **Afronding (± 5 minuten):** Kalmering, relaxatie, en activiteiten zoals opruimen, ontspanningsoefeningen, nabespreken.
#### 2.9.2 Logische opbouw van een bewegingsmoment
* **Oriëntatie/Opwarming (± 1-2 minuten):** Oriëntatie op de activiteit, eventueel speelse opdrachten rond ruimte/materiaal.
* **Kern (± 10-15 minuten):** 1 tot 2 uitgewerkte spelletjes/dansjes die logisch op elkaar aansluiten.
* **Afronding (± 1-2 minuten):** Kalmering, relaxatie, overgang naar de volgende activiteit.
### 2.10 Didactische aanpakken
#### 2.10.1 Principes
* **Afwisseling:** Tussen inspanning en ontspanning.
* **Variatie en differentiatie:** Aanbieden van verschillende niveaus en activiteiten om kinderen betrokken te houden.
* **Herhaling:** Om vaardigheid, vertrouwen en welbevinden te vergroten.
* **Experimenteren:** Gebruik maken van open en gesloten opdrachten, competitieve spelen en spelimpulsen.
#### 2.10.2 Werkvormen
* **Bewegingshoeken:** Met open of gesloten opdrachten, geschikt vanaf 4 jaar.
* **Bewegingstuin/bewegingslandschap:** Een open vorm vergelijkbaar met een speeltuin, geschikt voor peuters en jongste kleuters.
* **Klassikale opdrachten/instructies:** De hele klas voert dezelfde activiteit uit.
* **Deelgroepen:** Activiteiten vinden plaats in verschillende vakken.
* **Bewegingsparcours/omloop/reis rond de wereld:** Materialen zijn opgesteld en kinderen bewegen in één richting, geschikt voor oudere kleuters.
#### 2.10.3 Differentiatie
Differentiatie is het aanpassen van het onderwijs aan individuele verschillen in begaafdheid, onderwijsniveau, tempo, belangstelling, motivatie en leerstijl, met als doel elk kind optimaal te laten leren zich zinvol te bewegen. Dit kan door opdrachten makkelijker of moeilijker te maken, bijvoorbeeld door de grootte van een doel aan te passen, de afstand van het gooien te variëren, of de hoogte van een vlak te veranderen.
### 2.11 Spel en didactische principes
* **Spelconcept:** Het spelidee (speelkriebel) is de essentie van het spel, dat kinderen aantrekt en uitdaagt. Het bevat belangrijke ontwikkelingskansen en lokt handelingen uit.
* **Spelregels:** Verfijnen het spel en maken het moeilijker of makkelijker. Belangrijk voor oudere kleuters.
* **Opbouw van een spel:** Een logische opbouw (verkennen van ruimte/materiaal, rollen, spelidee, spelregels) helpt kinderen het spel beter te begrijpen.
* **Spelimpulsen en kwaliteitsvolle interacties:** Enthousiasme, aanmoediging, observeren en meespelen dragen bij aan speelplezier.
* **Aanpassingen tijdens het spel:** Flexibel inspelen op de situatie, ruimte, materiaal, spelregels en spelhandelingen.
* **Veiligheid:** Belangrijk om afspraken te maken, de juiste kleding te dragen, sieraden af te doen, uitloopzones te voorzien en enkel met goed bevestigd materiaal te werken. Bij ongevallen de activiteit stil leggen en hulp inschakelen. Het voorzien van een toiletgelegenheid tijdens de les is ook praktisch.
---
# Didactische aanpak en organisatie van bewegingsactiviteiten
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding voor "Didactische aanpak en organisatie van bewegingsactiviteiten", gebaseerd op de verstrekte tekst.
## 3. Didactische aanpak en organisatie van bewegingsactiviteiten
Dit gedeelte behandelt de praktische implementatie van bewegingsopvoeding, inclusief lesvoorbereiding, diverse werkvormen, differentiatie, klasmanagement en veiligheid.
### 3.1 Visie op bewegingsopvoeding
Bewegingsopvoeding is een onderwijsactiviteit die beweging centraal stelt en de gehele persoon benadert, begrijpt en ondersteunt met als doel ontwikkeling op gang te brengen. Het gaat niet alleen om fysieke activiteit, maar ook om het stimuleren van zelfredzaamheid, competentie, samenwerking, doorzettingsvermogen, zelfvertrouwen en motivatie. De onderliggende ambitie is de verwerving van fysieke en motorische competenties, zelfvertrouwen, motivatie, en de kennis en inzichten die nodig zijn voor een bewegingsrijk leven waarin men verantwoordelijkheid neemt.
Bewegingsopvoeding onderscheidt twee inhoudelijke klemtonen:
* **Motorische en fysieke competenties:** Dit omvat het verfijnen van basisbewegingen en het toepassen ervan in spel, ritmisch en expressief bewegen. Het kind leert zijn lichaam in te schatten en het effect van inspanning en ontspanning te ervaren. In diverse bewegingscontexten wordt een rijke motorische basis opgebouwd die bijdraagt aan algemene fysieke competenties zoals snelheid, uithouding, lenigheid, kracht en evenwicht.
* **Zelfconcept en sociale interactie:** Tijdens bewegingssituaties leren kinderen zichzelf en anderen kennen, ervaren ze emoties zoals plezier en teleurstelling, en leren ze omgaan met regels, afspraken, winnen en verliezen. Ze ontwikkelen sociale vaardigheden zoals empathie, respect en hulpvaardigheid, en bouwen zo aan een positief zelfbeeld, mede gevormd door positieve bewegingservaringen en reacties uit de omgeving.
### 3.2 Het belang van bewegingsopvoeding
In een tijd waarin kinderen steeds minder bewegen door verhoogde schermtijd, beperkte speelruimte en veiligheidszorgen van ouders, speelt bewegingsopvoeding een cruciale rol. Kleuteronderwijzers hebben een belangrijke taak in het stimuleren van beweging, zodat kleuters hun motorische vaardigheden kunnen ontdekken en ontwikkelen. Beweging is essentieel voor een gezonde en fitte levensstijl en draagt bij aan fysieke, emotionele, sociale en cognitieve ontwikkeling.
Kleuters staan open voor indrukken en ervaringen. Het opdoen van positieve bewegingservaringen op jonge leeftijd is niet alleen belangrijk voor motorische ontwikkeling, maar ook voor het opbouwen van zelfvertrouwen, veerkracht en sociale-emotionele groei. Kleuters hebben een grote bewegingsdrang die vaak onvoldoende vervuld wordt, wat leidt tot een tekort aan bewegingservaring met negatieve gevolgen voor de fysieke en cognitieve ontwikkeling. Bewegingsopvoeding biedt een uitlaatklep voor deze energie en bevordert een gezonde ontwikkeling.
### 3.3 Lesvoorbereiding voor bewegingsoefeningen
Bewegingslessen hoeven niet beperkt te blijven tot de turnzaal; ze kunnen overal plaatsvinden waar kinderen bewegen, zoals in de klas, op de speelplaats of tijdens een wandeling. Het doel is om beweging een natuurlijke en plezierige plek te geven in hun dagelijks leven. Een goed bewegingsaanbod bestaat uit verschillende aanvullende activiteiten:
* **Bewegingslessen:** Ongeveer 40-50 minuten durend, vaak gegeven door een vakleerkracht beweging in de zaal. Het doel is motorische/fysieke ontwikkeling, zelfconcept en sociaal functioneren.
* **Bewegingsmomenten:** 10-20 minuten durend, gegeven door de kleuterleerkracht in de zaal, gang of op de speelplaats. Hierbij worden eenvoudige werkvormen en organisatie gebruikt. Deze momenten worden ingepland op dagen zonder bewegingslessen en vertrekken vanuit de ontwikkelingsdoelen van het leergebied lichamelijke opvoeding en muzische opvoeding.
* **Bewegingstussendoortjes:** 5-10 minuten durend, ingezet door de klasleerkracht wanneer de aandacht van de kinderen verslapt. Dit is een aanvulling op de dagelijkse bewegingsbehoefte.
* **Bewegingshoek:** Een dagelijks aangeboden hoek voor groepsactiviteiten gericht op motorische ontwikkeling, geschikt voor maximaal 3-5 kleuters. Het stimuleert spontane beweging, biedt observatiekansen en creëert ontwikkelingskansen, zeker wanneer de hoek regelmatig wordt aangepast.
* **Bewegingsintegratie – bewegend leren:** Hierbij worden bewegingen gebruikt als middel om leerprocessen te ondersteunen, gekoppeld aan doelen uit wiskunde, taal, wereldoriëntatie en muzische vorming.
Een goede lesvoorbereiding omvat:
* **Materiaal:** Een duidelijke lijst van benodigd materiaal.
* **Aanbod en didactische aanpak:** Wat wordt aangeboden en hoe. Dit kan klassikaal, via hoekenwerk of een doorschuifsysteem, en vertrekt vanuit een bepaalde opbouw in fasen.
* **Klasmanagement:** Organisatie, tijdsduur, afspraken, opstelling, inrichting van hoeken en materiaalkeuze.
* **Evaluatie:** Reflectie over het verloop van de activiteit en toekomstige aanpak.
### 3.4 Beginsituatie bewegingsopvoeding
Het starten met een goede observatie van de beginsituatie van de groep is essentieel voor een goede voorbereiding. Inzicht in de beginsituatie is belangrijk voor:
* **Aansluiten bij het niveau van de kinderen:** Activiteiten aanbieden die niet te moeilijk of te gemakkelijk zijn, wat de succeservaring en motivatie vergroot.
* **Veiligheid waarborgen:** Veilige keuzes maken op basis van fysieke en emotionele mogelijkheden, materialen en ruimte, om ongelukken te voorkomen.
* **Differentiatie mogelijk maken:** Alle kinderen kunnen op hun eigen niveau bewegen door verschillende niveaus van opdrachten aan te bieden.
* **Betrokkenheid vergroten:** Aansluiten bij de interesse en motivatie van de kinderen verhoogt de betrokkenheid, actieve deelname en leerplezier.
* **Realistische doelen bepalen:** Haalbare en concrete doelen stellen die aansluiten bij wat kinderen al kunnen en waar ze naartoe kunnen groeien.
* **Effectieve organisatie waarborgen:** Kennis van groepsfunctioneren, samenwerking en omgang met regels helpt bij het kiezen van geschikte organisatievormen, wat de les soepeler en gemotiveerder maakt.
### 3.5 Ontwikkeling van motorische competenties (MC)
Motorische competenties omvatten het juist, aangepast en doorleefd bewegen. Dit houdt in:
* Het ontwikkelen, uitbreiden en verdiepen van motorische basisvaardigheden, zowel op motorisch, fysiek als psychomotorisch vlak.
* Het leren van specifieke vaardigheden binnen de verschillende bewegingsdomeinen die deel uitmaken van onze bewegingscultuur.
De zes domeinen van bewegingsopvoeding zijn:
1. **Lichaam in beweging aanvoelen en organiseren:** Het aanvoelen en beleven van de eigen lichamelijkheid, inclusief evenwicht, lichaamsgrenzen, houding, lateraliteit, gedifferentieerd bewegen, energie doseren, ademen en tot rust komen.
2. **Bewegingen aanpassen aan de ruimte:** Omgaan met plaats, richting, afstand en bewegingsbanen van personen of voorwerpen.
3. **Omgaan met duur, tempo en tijd:** Bewegen in een bepaalde tijdsduur, tempo (snel/traag) en tijdsvolgorde.
4. **Fysieke fitheid ontwikkelen:** Hieronder vallen snelheid, uithouding, kracht en het onderhouden van Spiersoepelheid en gewrichtsbeweeglijkheid. Dit is geen fitness in de zin van trainen.
5. **Durven en zelfinzicht:** Durven hulp vragen, zichzelf inschatten, zichzelf tonen, afspraken maken en naleven, omgaan met winnen en verliezen, en emoties aanvaardbaar uiten. Dit draagt bij aan een positief zelfbeeld.
6. **Zintuiglijke ontwikkeling:** Omgaan met prikkels via horen, zien en voelen (visueel, auditief, tactiel).
### 3.6 Globale kenmerken per leeftijdsgroep en didactische tips
* **2,5 - 3-jarigen:**
* **Motoriek:** Onhandige, spontane bewegingen; bewegen in ‘blok’; beperkte timing en coördinatie; snel vermoeid maar herstelt ook snel.
* **Beleving:** Beweging gestuurd door emoties en instincten; aangetrokken tot activiteiten maar kunnen overweldigd worden; voelen zich soms onveilig.
* **Spelgedrag:** Voorkeur voor individueel spelen of interactie met begeleider; verkennen wereld op eigen tempo; regels en gestructureerde afspraken zijn moeilijk.
* **Tips:** Laat verkennen en ontdekken in een veilige omgeving; creëer een aantrekkelijk bewegingslandschap; stimuleer imitatie; beperk instructies.
* **4-jarigen:**
* **Motoriek:** Soepelere, meer gedifferentieerde bewegingen; betere coördinatie; toenemende wendbaarheid en behendigheid; energie-inzet vaak ongelijkmatig.
* **Beleving:** Genieten van fantasie-elementen; begrijpen eenvoudige regels en kunnen korte afspraken maken.
* **Spelgedrag:** Meer interactie, beginnen samen te spelen; strikte interpretatie van regels kan tot conflicten leiden; beperkt wedstrijdgevoel.
* **Tips:** Stimuleer zelfvertrouwen en bied uitdagende, haalbare activiteiten; begrenst conflicten met eenvoudige regels; gebruik fantasie maar houd focus op beweging; combineer verbale instructies met demonstraties.
* **5-jarigen:**
* **Motoriek:** Vloeiendere, beter gedoseerde bewegingen; kunnen bewegingen langer volhouden en combineren deze; fijne motoriek ontwikkelt zich verder.
* **Beleving:** Sterk gemotiveerd om vaardigheden te verfijnen en presteren graag goed; realiteitsbesef neemt toe.
* **Spelgedrag:** Organiseren eenvoudige spelvormen zelf en werken goed samen; wedstrijdgevoel wordt sterker; regels worden belangrijker en geaccepteerd.
* **Tips:** Verfijn motorische vaardigheden en bevorder samenwerking; bied intensieve en uitdagende activiteiten; leg nadruk op spelwaarden naast winnen; gebruik duidelijke spelregels en geef ruimte voor creatieve inbreng.
### 3.7 Welbevinden en betrokkenheid
* **Welbevinden:** Kinderen moeten zin hebben om te bewegen en rust. Beweging bevredigt basisbehoeften en draagt bij aan een gezonde levensstijl. Affectie, oogcontact, glimlach, vreugde delen en een veilige sfeer creëren zijn hierbij belangrijk.
* **Betrokkenheid:** Wordt gerealiseerd door het aanbieden van activiteiten die aansluiten bij het ontwikkelingstempo en de interesse van het kind. Dit kan door nieuwe materialen en activiteiten aan te bieden, impulsen te geven via verbale ondersteuning en demonstratie, en de betrokkenheid tijdens activiteiten te verhogen.
### 3.8 Logische opbouw van een les/bewegingsmoment
Een les of bewegingsmoment kent drie delen:
1. **Oriëntatie/Opwarming:**
* **Timing:** Ongeveer 5 minuten (voor een les) of 1-2 minuten (voor een bewegingsmoment).
* **Doel:** Bereidheid tot bewegen opwekken (mentaal en fysiek), tegemoetkomen aan bewegingsdrang, en verkennen van ruimte, materiaal, muziek.
* **Materiaal:** Wees zuinig; klein materiaal is snel op te ruimen maar kan chaos veroorzaken; groot materiaal is uitdagend en kan voor meerdere toepassingen dienen.
2. **Kern:**
* **Timing:** Ongeveer 35 minuten (voor een les) of 10-15 minuten (voor een bewegingsmoment).
* **Inhoud:** 1 tot 3 goed uitgewerkte fasen (spelen) die logisch met elkaar verband houden. Voorzie een rustmoment tussen actieve fasen. Ga over tot een nieuw deel als de aandacht verslapt. Zorg dat iedereen aan de beurt is geweest.
3. **Afronding:**
* **Timing:** Ongeveer 5 minuten (voor een les) of 1-2 minuten (voor een bewegingsmoment).
* **Doel:** Kalmering, relaxatie, verwerken van de activiteit (bv. via kleurenkennis, getallenkennis, fijne motoriek, samenwerking, nabespreken).
* **Activiteiten:** Speels opruimen, ontspanningsoefeningen, ademhalingsoefeningen, zintuiglijke spelletjes.
De les of het bewegingsmoment moet een geheel vormen, logisch aansluiten bij het week- of dagthema, de kleuters aanspreken, variatie- en differentiatie mogelijkheden bieden, en vertrekken vanuit de beginsituatie.
### 3.9 Didactische aanpak: werkvormen en opdrachten
* **Soorten opdrachten:**
* **Experimenteergerichte speelse opdracht:** Focus op ontdekking, verbreding en verdieping met nieuwe materialen, vormen, ruimte of muziek. De leerkracht observeert, toont aan, moedigt aan en bevestigt.
* **Open speelse opdracht:** Kleuters kiezen zelf hoe ze de opdracht uitvoeren; er zijn verschillende oplossingen mogelijk.
* **Gesloten speelse opdracht:** De leerkracht bepaalt hoe de opdracht uitgevoerd moet worden; er is een beperkt aantal oplossingen.
* **Competitief spel met regels:** Gericht op winnen en verliezen, prestaties meten, met een duidelijk spelidee en regels.
* **Formuleren van een speelse opdracht:**
* **START:** Hoe de opdracht begint.
* **MET HOEVEEL:** Met hoeveel de opdracht wordt uitgevoerd.
* **WAT:** Wat ze moeten doen.
* **HOE:** Hoe ze de opdracht moeten uitvoeren.
* **STOP:** Hoe de opdracht eindigt.
### 3.10 Differentiatie
Differentiatie is het aanpassen van het onderwijs aan de verschillen tussen individuele leerlingen (begaafdheid, onderwijsniveau, tempo, belangstelling, motivatie, leerstijl) om elk kind optimaal te laten leren en zich zinvol te bewegen. Dit kan door:
* **Verschillende niveaus van opdrachten aanbieden:** Makkelijker of moeilijker maken van opdrachten op basis van de beginsituatie.
* **Aanpassen van materiaal:**
* **Klein materiaal:** Aantrekkelijk, nodigt uit tot experimenteren en lokt verschillende bewegingsvormen uit. Combinaties met ander materiaal, ruimte of partners verhogen de complexiteit.
* **Groot materiaal:** Ontdekken van nieuwe bewegingsmogelijkheden, toepassen van gekende bewegingsvormen. De opstelling kan aangepast worden qua afstand, grootte, hoogte, stabiliteit, snelheid, breedte.
* **Veranderen van opdrachten:** De moeilijkheidsgraad van de opdracht aanpassen (bv. dichterbij gooien is makkelijker dan verder weg, lager vlak is makkelijker dan hoger vlak).
* **Herhaling:** Vaardigheid en vertrouwen opbouwen door activiteiten meerdere keren aan te bieden met verdiepende mogelijkheden.
### 3.11 Organisatie van bewegingsactiviteiten
Verschillende werkvormen kunnen worden georganiseerd:
* **Bewegingshoeken met open opdrachten:** Kinderen experimenteren en spelen vrij in groepjes in een hoek gedurende een bepaalde tijd. Geschikt vanaf 4 jaar. Bevordert welbevinden en betrokkenheid, en biedt herhalingskansen.
* **Bewegingshoeken met gesloten opdrachten:** Kinderen spelen in een hoek met een vastomlijnde opdracht. Kan via pictogrammen of demonstraties. Leidt tot minder probleemoplossend denken.
* **Bewegingstuin of bewegingslandschap:** Een open vorm, vergelijkbaar met een speeltuin, waar kinderen vrij kiezen uit een ruim aanbod aan materiaal. Sturing gebeurt vooraf in de opstellingen. Geschikt voor peuters en jongste kleuters, en ook voor oudere kleuters na exploratie via hoekenwerk.
* **Klassikale opdrachten:** De hele klas doet tegelijkertijd hetzelfde. Dit kan een hele les of een deel van de les zijn, met spel, dans of materiaalexperimenten. Vereist duidelijke instructies.
* **Deelgroepen:** De zaal wordt verdeeld in vakken waar verschillende activiteiten doorgaan. Andere kinderen kunnen vrijspelen. Er kunnen niveaugroepjes gemaakt worden.
* **Bewegingsparcours/omloop/reis rond de wereld:** Materialen zijn in een cirkel opgesteld, iedereen beweegt in één richting. Vooral voor oudere kleuters. Nadeel: filevorming, weinig herhalingskans, moeilijk voor differentiatie.
### 3.12 Klasmanagement
* **Timing:** Schat de duur van elk onderdeel in (inleiding, kern, spellen, hoekenwerk, rustmomenten).
* **Materiaal:** Weet welk materiaal nodig is, waar het vandaan komt, hoeveel je nodig hebt, en hoe je het speels kunt uitdelen.
* **Hulpmiddelen:** Gebruik organisatorische regels zoals pictogrammen, vaste geluidssignalen, en afbakening met kegels.
* **Opstelling van de kleuters:** Plaats jezelf en de kleuters zo dat ze je goed kunnen zien en horen (bv. in een kring).
* **Veiligheid:** Spreek regels af en leef deze consequent na (bv. geen sieraden, gympantoffels of blote voeten, voldoende uitloopzone, enkel bewegen op goed bevestigd materiaal, matten onder hogere toestellen).
* **Ongeval:** Bij een ongeval de activiteit direct en rustig stilzetten, kleuters laten zitten, veiligheidsmaatregelen nemen, en hulp inschakelen.
* **Plassen:** Een potje op een badmat in de zaal kan helpen om kinderen onder toezicht naar het toilet te laten gaan tijdens een activiteit. Het is handig om voor de les met de hele groep naar het toilet te gaan.
> **Tip:** Zeg wat je toont en toon wat je zegt. Maak je opdracht duidelijk en houd het kort. Gebruik een duidelijk begin- en eindsignaal.
> **Tip:** Wees enthousiast, moedig aan, wees fair, speel mee en geef spelimpulsen en kwaliteitsvolle interacties. Observeer het spel en pas je aan waar nodig (ruimte, materiaal, regels, spelhandelingen, interactie).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Bewegingsopvoeding | Een onderwijsactiviteit waarin bewegen centraal staat, gericht op de integrale ontwikkeling van het kind door middel van beweging, waarbij zowel het fysieke als het mentale, emotionele en sociale aspect wordt meegenomen. |
| Motorische competenties | De vaardigheden en bekwaamheden die een kind ontwikkelt op het gebied van beweging, zoals stappen, gooien, vangen en klimmen, die essentieel zijn voor actieve deelname aan de samenleving. |
| Fysieke competenties | De lichamelijke capaciteiten die een kind opbouwt, waaronder snelheid, uithouding, lenigheid en kracht, die bijdragen aan een gezonde en fitte levensstijl. |
| Zelfconcept | Het beeld dat een persoon van zichzelf heeft, dat in de context van bewegingsopvoeding mede gevormd wordt door positieve bewegingservaringen en de reacties van de omgeving op het lichamelijke functioneren. |
| Sociale interactie | De manier waarop kinderen met elkaar omgaan tijdens bewegingsactiviteiten, wat leidt tot de ontwikkeling van sociale vaardigheden zoals empathie, respect en hulpvaardigheid, en bijdraagt aan een positief zelfbeeld. |
| Bewegingsdrang | De aangeboren behoefte en het verlangen van kinderen om te bewegen, die, indien onvoldoende vervuld, kan leiden tot tekorten in de fysieke en cognitieve ontwikkeling. |
| Differentiatie | Het aanpassen van onderwijsactiviteiten aan de individuele verschillen, behoeften en mogelijkheden van elk kind, om zo optimaal mogelijk aan te sluiten bij hun leerproces en ontwikkeling. |
| Klasmanagement | Het effectief organiseren en leiden van de klas door middel van duidelijke afspraken, planning, materiaalbeheer en opstelling van de kinderen, om een gestructureerde en veilige leeromgeving te creëren. |
| Bewegingshoek | Een specifieke ruimte in de klas of gymzaal ingericht met materiaal die dagelijks wordt aangeboden voor groepsactiviteiten gericht op motorische ontwikkeling, waarbij kinderen zelfstandig of vrij-gericht kunnen spelen en oefenen. |
| Bewegingsintegratie | Het toepassen van beweging als middel om leerprocessen in andere vakgebieden, zoals wiskunde, taal of muzische vorming, te ondersteunen en te verrijken door middel van actieve en speelse activiteiten. |
| Lichamelijke opvoeding | Een breed concept dat de ontwikkeling van motorische en fysieke competenties omvat, met als doel dat elk kind actief, gezond en met vertrouwen kan deelnemen aan de bewegingscultuur. |
| Oriëntering/opwarming | Het eerste deel van een les of bewegingsmoment, gericht op het voorbereiden van het lichaam en de geest op beweging, het stimuleren van de bereidheid tot bewegen en het verkennen van ruimte en materiaal. |
| Kern | Het centrale en langste deel van een les of bewegingsmoment, waarin de belangrijkste bewegingsactiviteiten en spellen worden uitgevoerd, met voldoende variatiemogelijkheden en een logische opbouw. |
| Afronding | Het laatste deel van een les of bewegingsmoment, gericht op kalmering, relaxatie, en het verwerken van de activiteit, bijvoorbeeld door middel van ontspanningsoefeningen, nabespreken of opruimen. |
| Spelidee | De essentie van een spel, datgene wat kinderen aantrekt en uitdaagt om het te spelen, en dat belangrijke ontwikkelingskansen bevat en handelingen en interacties uitlokt. |
| Spelregels | Afspraken die het spel verfijnen en duidelijker maken, en die bepalen hoe gewonnen kan worden, welke bewegingsvormen zijn toegestaan, hoe materiaal gebruikt mag worden en hoe de ruimte benut kan worden. |
| Welbevinden | Het gevoel van zin en tevredenheid dat kinderen ervaren wanneer hun basisbehoeften, zoals de behoefte aan beweging en rust, bevredigd worden, wat bijdraagt aan een gezonde levensstijl en een positief gevoel van verbondenheid. |
| Betrokkenheid | De mate waarin kinderen actief deelnemen aan en geïnteresseerd zijn in activiteiten, wat wordt bevorderd door aansprekend materiaal, interessepeiling en impulsieve ondersteuning door de leerkracht. |
| Psychomotorisch vlak | Het aspect van beweging dat gestuurd wordt door de hersenen en de bewuste controle over het lichaam omvat, zoals het leren uitvoeren van specifieke bewegingen en het coördineren van lichaamsdelen. |
| Omloop/parcours | Een route of reeks van opstellingen die kinderen in een specifieke volgorde moeten doorlopen, waarbij ze verschillende bewegingsvaardigheden toepassen, vaak gebruikt in lessen met groot materiaal. |
| Bewegingslandschap | Een open opstelling van materiaal, vergelijkbaar met een speeltuin, waar kleuters zelf kunnen kiezen uit een breed aanbod aan materiaal om mee te spelen en te experimenteren. |