Private voorziening van publieke goederen (1).pdf
Summary
# Introductie tot publieke goederen en het model
Dit deel introduceert het concept van publieke goederen, hun kenmerken, en presenteert een basismodel met twee individuen die bijdragen aan zowel publieke als private goederen [1](#page=1).
### 1.1 Publieke goederen: definitie en kenmerken
Publieke goederen en publieke diensten worden gekenmerkt door twee eigenschappen: niet-rivaliteit en niet-uitsluitbaarheid [1](#page=1).
* **Niet-rivaliteit:** Dit betekent dat het gebruik van het goed of de dienst door één individu de beschikbaarheid ervan voor anderen niet vermindert. Met andere woorden, het goed is niet uitputbaar. Voorbeelden hiervan zijn luchtkwaliteit, landsverdediging en technologische vooruitgang [1](#page=1).
* **Niet-uitsluitbaarheid:** Dit houdt in dat het, nadat het goed of de dienst is voorzien, onmogelijk is om individuen van het gebruik ervan uit te sluiten [1](#page=1).
Veel publieke goederen worden tot stand gebracht doordat verschillende partijen inspanningen leveren om het goed te voorzien of eraan bij te dragen. Voorbeelden hiervan zijn gemeenten die gezamenlijk een brandweerkazerne financieren, landen die een Europese Unie financieren, studenten die een gemeenschappelijke keuken schoonmaken, of huisgenoten die de woonkamer verfraaien met planten. Ook de inspanningen van studenten die samen aan een paper werken, dragen bij aan een publiek goed: de uiteindelijke score voor de paper, die voor alle groepsleden geldt en niet rivaal of uitsluitbaar is [1](#page=1).
### 1.2 Het basismodel
Het model analyseert de situatie met twee individuen die samenwonen (cohousen) en bijdragen aan zowel publieke als private goederen [1](#page=1).
#### 1.2.1 Goederen en bijdragen
In dit model zijn de twee goederen die worden geconsumeerd:
* **Publiek goed:** Kaktussen die in de woonkamer worden geplaatst. De bijdrage van individu 1 aan het publieke goed wordt aangeduid met $g_1$ en die van individu 2 met $g_2$. Het totale publieke goed is de som van beide bijdragen: $G = g_1 + g_2$. De prijs per eenheid van het publieke goed (een kaktus) is $p_c = 2$ euro [1](#page=1).
* **Privaat goed:** Blikjes cola, aangeduid met $x$. De prijs van een blikje cola is $p_x = 1$ euro [1](#page=1).
#### 1.2.2 Budgetvoorwaarde
Elk individu heeft een budget $M$, wat in het voorbeeld 40 euro bedraagt. De budgetvoorwaarde stelt dat de totale uitgaven gelijk moeten zijn aan het voorziene budget. Voor individu 1 kan dit worden uitgedrukt als [1](#page=1):
$$x_1 + p_c g_1 = M$$
Met de gegeven cijfers wordt dit:
$$x_1 + 2g_1 = 40$$
Dit impliceert dat de uitgaven voor cola ($x_1$) plus de uitgaven voor kaktussen die individu 1 zelf koopt ($p_c g_1$) gelijk zijn aan het budget van 40 euro [1](#page=1).
#### 1.2.3 Nutsfuncties
Beide individuen hebben een nutsfunctie die afhangt van hun consumptie van het private goed (cola) en de hoeveelheid van het publieke goed (kaktussen in de living) . Er wordt aangenomen dat zowel extra cola als extra kaktussen het welzijn van beide individuen verhogen, wat betekent dat het marginale nut van beide goederen positief is [2](#page=2).
De nutsfunctie van individu 1 kan worden geschreven als:
$$u_1 = u_1(x_1, G)$$
waarbij $G = g_1 + g_2$ ] [2](#page=2).
Dit betekent dat individu 1 geniet van de blikjes cola die hij/zij zelf koopt ($x_1$), en van het totale aantal kaktussen in de woonkamer, ongeacht of deze door individu 1 ($g_1$) of door individu 2 ($g_2$) zijn aangeschaft. Alleen de som van de kaktussen telt mee voor de nutsfunctie [2](#page=2).
### 1.3 Optimale keuze: cola en kaktussen
Het model gaat ervan uit dat elk individu zijn of haar eigen nut maximaliseert, gegeven het budget. Dit kan grafisch worden weergegeven met het aantal kaktussen op de horizontale as en het aantal blikjes cola op de verticale as [2](#page=2).
> **Tip:** De analyse van de optimale keuze vereist het snijpunt van de budgetrechte en de indifferentiecurve die het hoogste nutsniveau vertegenwoordigt.
In een situatie waarin individu 1 alleen woont (dus $g_2 = 0$), zou de keuze van cola en kaktussen worden bepaald door de budgetrechte en de indifferentiecurves. De budgetrechte snijdt de verticale as bij het maximale aantal blikjes cola dat gekocht kan worden ($M/p_x$) en de horizontale as bij het maximale aantal kaktussen dat gekocht kan worden ($M/p_c$) ] [2](#page=2).
De helling van de budgetrechte is gelijk aan $-p_c/p_x$, wat in het voorbeeld $-2/1 = -2$ is. Dit geeft aan dat om één extra kaktus te kopen (van 10 naar 11), er 2 blikjes cola moeten worden opgeofferd (van 20 naar 18) . De helling van de indifferentiecurve geeft de marginale substitutieverhouding weer: de mate waarin een individu bereid is om van het ene goed af te zien om meer van het andere goed te verkrijgen, terwijl het nut constant blijft [2](#page=2).
Figuur 1 (niet getoond in de tekst, maar beschreven) toont hoe individu 1 een maximaal nutsniveau bereikt door 10 kaktussen en 20 blikjes cola te kopen, wat overeenkomt met een specifiek indifferentiepunt op de budgetrechte. Andere combinaties zouden tot een lager nutsniveau leiden [2](#page=2).
---
# Optimale keuze en de invloed van extra bijdragen
Dit deel onderzoekt hoe individuen optimale keuzes maken tussen publieke en private goederen, en analyseert de impact van de bijdragen van een tweede individu op de optimale keuze en het nutsniveau van het eerste individu.
### 2.1 Nutsfuncties en budgetbeperkingen
Individuen hebben een nutsfunctie die afhangt van de consumptie van verschillende goederen, zoals blikjes cola en kaktussen. Het nut neemt toe met meer consumptie van elk goed, wat betekent dat het marginale nut positief is. Voor individu 1 (aangeduid als $i=1$) wordt de nutsfunctie weergegeven als $u_1 = u_1(x_1, G)$ , waarbij $x_1$ de door individu 1 geconsumeerde cola is en $G$ het totale aantal kaktussen in de living. Het totale aantal kaktussen $G$ is de som van de kaktussen die individu 1 zelf heeft aangekocht ($g_1$) en de kaktussen die individu 2 heeft voorzien ($g_2$), dus $G = g_1 + g_2$ . De nutsfunctie voor individu 1 kan dan geschreven worden als $u_1 = u_1(x_1, g_1 + g_2)$ . Individu 1 maximaliseert zijn of haar eigen nut onder de voorwaarde dat het budget wordt opgebruikt [2](#page=2).
De budgetrechte voor individu 1, uitgedrukt in termen van cola ($x_1$) en kaktussen ($g_1$), rekening houdend met de prijs van kaktussen ($p_g$) en cola ($p_x$, waarbij we aannemen dat $p_x=1$ euro per blikje cola), is $p_x x_1 + p_g g_1 = M_1$, waarbij $M_1$ het inkomen van individu 1 is [2](#page=2).
### 2.2 Optimale keuze zonder externe bijdragen
Grafisch kan de optimale keuze worden weergegeven in een assenstelsel met op de horizontale as de hoeveelheid kaktussen en op de verticale as het aantal blikjes cola. De budgetrechte toont de maximale combinaties van beide goederen die met het inkomen gekocht kunnen worden. De optimale keuze wordt bereikt op het punt waar een indifferentiecurve de budgetrechte raakt, wat aangeeft dat het nut gemaximaliseerd is [2](#page=2).
In figuur 1 wordt getoond dat individu 1 optimaal 10 kaktussen koopt en 20 blikjes cola consumeert om het nutsniveau $u_{11}$ te bereiken. Andere combinaties leiden tot een lager nut. De helling van de budgetrechte is gelijk aan de verhouding van de prijzen, $-p_g/p_x$ . Als bijvoorbeeld de helling van de budgetrechte $-2$ is, betekent dit dat om één extra kaktus te kopen, er 2 blikjes cola opgeofferd moeten worden. De helling van de indifferentiecurve weergeeft de Marginal Rate of Substitution (MRS) ofwel de marginale substitutievoet (MSV) . Deze MSV geeft aan hoeveel van het goed op de verticale as een individu bereid is op te geven voor één extra eenheid van het goed op de horizontale as. Dit wordt ook geïnterpreteerd als de marginale bereidheid tot betalen (MBTB) voor een kaktus, uitgedrukt in blikjes cola [2](#page=2).
In het evenwichtspunt is de helling van de budgetrechte gelijk aan de helling van de indifferentiecurve. Als een blikje cola 1 euro waard is en de MBTB voor een kaktus in het evenwichtspunt gelijk is aan 2 euro, dan is de helling van de budgetrechte $-2$ en de helling van de indifferentiecurve ook $-2$ (of in absolute waarde gelijk aan elkaar) ] [3](#page=3).
> **Tip:** Het nut maximaliseert wanneer de marginale bereidheid tot betalen (helling indifferentiecurve) gelijk is aan de relatieve prijs (helling budgetrechte).
### 2.3 De invloed van extra bijdragen van individu 2
Wanneer individu 2 bij individu 1 komt wonen en extra kaktussen meebrengt ($g_2 > 0$), verandert de situatie voor individu 1. Individu 1 ontvangt deze kaktussen als een "gratis" bijdrage. De budgetbeperking voor individu 1 wordt dan: $p_x x_1 + p_g g_1 = M_1 + p_g g_2$, waarbij $g_1$ de zelf aangekochte kaktussen zijn en $g_2$ de door individu 2 bijgedragen kaktussen. Het totale aantal kaktussen dat beschikbaar is voor individu 1 is $G = g_1 + g_2$ ] [2](#page=2) [4](#page=4).
Door de bijdrage van individu 2 ($g_2$) komt individu 1 op een hoger nutsniveau terecht ($u_{1, met G_2} > u_{1, zonder G_2}$) . Echter, het oorspronkelijke optimale punt (waar de helling van de budgetrechte gelijk was aan de helling van de indifferentiecurve) is niet langer optimaal in de nieuwe situatie. De helling van de budgetrechte blijft $-p_g/p_x$, maar de totale hoeveelheid kaktussen is toegenomen [4](#page=4).
In figuur 3 wordt dit geïllustreerd: individu 2 brengt 5 kaktussen mee ($g_2 = 5$) . Individu 1 heeft nu aanvankelijk 15 kaktussen ter beschikking (10 zelf gekocht + 5 van individu 2) . Het oorspronkelijke evenwichtspunt op de oude budgetrechte was (10 kaktussen, 20 cola) . Nu, met de gratis kaktussen, is het punt waar individu 1 oorspronkelijk ophield met kopen (10 kaktussen) niet langer het punt van maximale nut. De helling van de budgetrechte is $-2$, maar de helling van de indifferentiecurve op dat punt is vlakker (bijvoorbeeld $-1$) . Dit betekent dat individu 1 meer kaktussen zou willen opgeven (en meer cola zou willen kopen) dan strikt noodzakelijk is om op dezelfde indifferentiecurve te blijven [2](#page=2) [4](#page=4).
Individu 1 reageert hierop door kaktussen te verkopen op de markt en meer cola te kopen. Als individu 1 twee kaktussen verkoopt, ontvangt hij daarvoor 4 euro, waarmee hij 4 extra blikjes cola kan kopen. Dit brengt hem op een nieuw, hoger nutsniveau $u_{1\%}$ . Het aantal zelf aangekochte kaktussen door individu 1 daalt van 10 naar 8. Dit toont aan dat individu 1 zijn keuze aanpast op basis van de bijdrage van individu 2 [4](#page=4).
> **Voorbeeld:** Stel individu 1 koopt normaal 10 kaktussen voor 1 euro per stuk en 20 blikjes cola voor 1 euro per stuk, met een budget van 30 euro. De totale kaktussen zijn 10. Als individu 2 5 kaktussen bijdraagt, heeft individu 1 nu 15 kaktussen ter beschikking. De budgetbeperking voor individu 1 (voor de *zelf gekochte* goederen) wordt $1 \cdot x_1 + 1 \cdot g_1 = M_1 - p_g \cdot g_2 = 30 - 1 \cdot 5 = 25$ euro, met in totaal $G=g_1+5$ kaktussen. Als individu 1 oorspronkelijk op (10,20) zat, met $u_{11}$, en nu 15 kaktussen beschikbaar heeft. Stel de prijs van een kaktus is 2 euro. Als $g_1=10$, dan is er 5 gratis. Als $g_1=8$, dan zijn er $8+5=13$ kaktussen. Door 2 kaktussen te verkopen (ter waarde van 4 euro), kan individu 1 4 blikjes cola extra kopen. Het individu eindigt met 13 kaktussen en 24 blikjes cola, op een hoger nutsniveau [4](#page=4).
Er wordt verwacht dat individu 2 zich ook strategisch zal gedragen, rekening houdend met de reactie van individu 1. Dit leidt tot het concept van reactiecurven [4](#page=4).
---
# Reactiecurven en Nash-evenwicht bij publieke goederen
Dit gedeelte onderzoekt hoe individuen strategisch reageren op elkaars voorziening van publieke goederen, leidend tot een stabiel Nash-evenwicht.
### 3.1 De impact van medebewoners op individuele voorziening
Wanneer een tweede individu, individu 2, intrekt en bijdraagt aan de voorziening van een publiek goed (kaktussen), heeft dit directe gevolgen voor de optimale keuze van het eerste individu, individu 1. Als individu 2 bijvoorbeeld 5 kaktussen bijdraagt, ontvangt individu 1 deze 'gratis'. Dit verhoogt het totale aantal beschikbare kaktussen en leidt tot een hoger nutsniveau voor individu 1, omdat hij minder hoeft te consumeren uit zijn eigen middelen. Echter, het punt waarop dit gebeurt, is niet noodzakelijk een evenwicht. De helling van de budgetrechte (die de relatieve prijzen weerspiegelt) is dan niet gelijk aan de helling van de indifferentiecurve (die de marginale substitutieverhouding weergeeft). Dit betekent dat individu 1 zijn situatie kan verbeteren door kaktussen te verkopen en de opbrengst te gebruiken voor een ander goed, zoals blikjes cola. Dit proces illustreert dat individuen strategisch reageren op de acties van anderen. Wanneer individu 2 meer bijdraagt, zal individu 1 geneigd zijn minder bij te dragen [4](#page=4).
### 3.2 Reactiecurven
De reactiecurve van een individu toont de optimale hoeveelheid van een publiek goed die het individu voorziet, gegeven de hoeveelheid die een ander individu voorziet [5](#page=5).
#### 3.2.1 Opstellen van de reactiecurve van individu 1
* **Assen:** Op de horizontale as staat het aantal kaktussen dat individu 1 voorziet, en op de verticale as het aantal kaktussen dat individu 2 voorziet [5](#page=5).
* **Indifferentiecurven:** De indifferentiecurven van individu 1 zijn U-vormig. Dit geeft aan dat er een optimaal aantal kaktussen is voor individu 1; te veel of te weinig is suboptimaal omdat dit ten koste gaat van consumptie van andere goederen (cola) of omdat het individu wel graag kaktussen waardeert [5](#page=5).
* **Budgetrechte:** In de context van de reactiecurve is de 'budgetrechte' voor individu 1 effectief een horizontale rechte op het niveau van de kaktussen die individu 2 voorziet, omdat individu 1 zich richt op zijn eigen optimale keuze gegeven de input van individu 2 [5](#page=5).
* **Optimale punten:** De punten waar de indifferentiecurve van individu 1 de horizontale lijn van individu 2 raakt (op de meest optimale indifferentiecurve), geven de optimale keuze van individu 1 weer voor dat specifieke niveau van voorziening door individu 2 [5](#page=5).
* **De curve:** De reactiecurve van individu 1 verbindt al deze optimale punten. De curve is 'steil' omdat individuen liever zien dat anderen publieke goederen voorzien, aangezien het zelf voorzien ervan ten koste gaat van andere consumptie. De richting van de indifferentiecurven (georiënteerd naar links boven) impliceert dat de meest wenselijke situatie voor individu 1 is dat hij niets voorziet en individu 2 alles, terwijl de slechtste situatie is dat individu 1 alles voorziet en individu 2 niets [5](#page=5).
> **Tip:** De U-vormige indifferentiecurven zijn cruciaal. Ze tonen aan dat er voor elk individu een preferentie is voor een bepaalde hoeveelheid van het publieke goed, die niet simpelweg 'meer is altijd beter' volgt.
#### 3.2.2 Reactiecurve van individu 2
Voor individu 2 kan een identieke analyse worden uitgevoerd, resulterend in zijn eigen reactiecurve. Deze reflecteert de optimale keuze van individu 2, gegeven de voorziening door individu 1. De reactiecurve en indifferentiecurven van individu 2 zijn spiegelingen van die van individu 1 [6](#page=6).
### 3.3 Nash-evenwicht
Het Nash-evenwicht in de context van publieke goederen is het punt waar de reactiecurven van alle betrokken individuen elkaar snijden [6](#page=6).
* **Definitie:** In dit snijpunt is het gedrag van elk individu optimaal, gegeven het gedrag van alle andere individuen. Geen enkel individu heeft een prikkel om van strategie te veranderen, d.w.z. een ander aantal van het publieke goed te voorzien [6](#page=6).
* **Dynamiek naar evenwicht:** Als een van de individuen (bijvoorbeeld individu 2) afwijkt van zijn evenwichtshoeveelheid, zal het andere individu (individu 1) daarop reageren door zijn eigen voorziening aan te passen, wat op zijn beurt weer een reactie bij individu 2 uitlokt. Dit proces van wederzijdse aanpassingen leidt de individuen stap voor stap terug naar het Nash-evenwicht [6](#page=6).
> **Voorbeeld:** Stel dat het Nash-evenwicht is dat individu 1 8 kaktussen voorziet en individu 2 8 kaktussen voorziet. Als individu 2 plotseling slechts 5 kaktussen voorziet, zal individu 1 (volgens zijn reactiecurve) geneigd zijn meer dan 8 kaktussen te voorzien. Dit zal individu 2 ertoe aanzetten zijn eigen voorziening weer te verhogen, dichter bij de 8 kaktussen, en dit proces stabiliseert zich weer rond het evenwicht.
---
# Vergelijking van Nash-evenwicht met Pareto-efficiëntie en welvaartsverlies
Dit deel onderzoekt de relatie tussen het Nash-evenwicht en Pareto-efficiëntie, met specifieke aandacht voor Paretoverbeteringen ten opzichte van het Nash-evenwicht en het welvaartsverlies dat optreedt bij de private voorziening van publieke goederen [7](#page=7) [8](#page=8).
### 4.1 Het Nash-evenwicht in context van Pareto-efficiëntie
Het Nash-evenwicht is een situatie waarin geen enkele speler zijn uitkomst kan verbeteren door eenzijdig van strategie te veranderen. In de context van de private voorziening van publieke goederen, zoals kaktussen in het voorbeeld, betekent dit dat individuen strategisch handelen, wat kan leiden tot een situatie die niet optimaal is voor de collectieve welvaart [7](#page=7) [8](#page=8).
#### 4.1.1 Paretoverbeteringen ten opzichte van het Nash-evenwicht
Een Paretoverbetering is een verandering waarbij de welvaart van ten minste één individu toeneemt zonder dat de welvaart van enig ander individu afneemt. Het Nash-evenwicht in de private voorziening van publieke goederen is vaak niet Pareto-efficiënt, wat betekent dat er combinaties van de voorziening van het publieke goed bestaan die voor alle betrokkenen beter zijn [7](#page=7).
* In Figuur 5 wordt geïllustreerd dat de groen gearceerde oppervlakte de combinaties van de voorziening van kaktussen door individu 1 en 2 weergeeft die Pareto-beter zijn dan het Nash-evenwicht [7](#page=7).
* Dit impliceert dat de individuen niet 'vanzelf' tot een optimale situatie zullen komen, omdat elk de neiging heeft af te wijken van een punt dat naast hun reactiecurve ligt [7](#page=7).
#### 4.1.2 De Samuelsonregel
De Samuelsonregel stelt dat de optimale hoeveelheid van een publiek goed wordt bereikt wanneer de som van de marginale bereidheid tot betalen (MBTB) van alle individuen gelijk is aan de marginale kosten (MK) van het publieke goed [7](#page=7).
* In het Nash-evenwicht (elk 6 kaktussen, totaal 12) is de marginale bereidheid tot betalen voor een extra kaktus voor elk individu gelijk aan 2 euro, wat gelijk is aan de kostprijs. De som van de MBTB is dus 4 euro, terwijl de MK 2 euro is. Dit betekent dat de voorziening van het publieke goed lager is dan optimaal [7](#page=7).
* In het Pareto-efficiënte punt (elk 8 kaktussen, totaal 16) is de MBTB van elk individu gelijk aan 1 euro. De som van de twee MBTB's is 2 euro, wat exact gelijk is aan de kostprijs van een extra kaktus. Op dit punt is het niet meer mogelijk om Paretoverbeteringen te realiseren [8](#page=8).
> **Tip:** Onthoud dat de Samuelsonregel de voorwaarde is voor efficiëntie bij publieke goederen: $\sum_{i=1}^{n} MBTB_i = MK$.
### 4.2 Welvaartsverlies van marktwerking
Het verschil tussen de Pareto-efficiënte uitkomst en het gerealiseerde Nash-evenwicht bij private marktwerking leidt tot welvaartsverlies [8](#page=8).
* De twee groene oppervlakken of driehoeken in Figuur 6 weerspiegelen de mate waarin de welvaart is toegenomen door over te stappen van het Nash-evenwicht naar het Pareto-efficiënte evenwicht [8](#page=8).
* Dit welvaartsverlies benadrukt het falen van de markt bij de private voorziening van publieke goederen, aangezien strategisch gedrag (vrijbuitergedrag) leidt tot een suboptimale hoeveelheid [7](#page=7) [8](#page=8).
#### 4.2.1 De tendens tot afwijken en de noodzaak van afspraken
Naarmate het aantal spelers toeneemt, zal het Nash-evenwicht verder afwijken van de Pareto-efficiënte situatie. Dit illustreert de noodzaak van afspraken, onderhandelingen of contracten om tot de wenselijke, efficiënte uitkomst te komen. Echter, zelfs na het maken van afspraken, heeft elke partij de neiging om af te wijken van de afgesproken hoeveelheid, omdat deze afspraak niet op een reactiecurve ligt [8](#page=8).
* Dit fenomeen verklaart waarom internationale verdragen worden gesloten, maar landen de neiging hebben af te wijken van hun verplichtingen [8](#page=8).
* Het verklaart ook de complexiteit en de noodzaak van internationale samenwerking bij grote projecten zoals de EU Green Deal of de reductie van CO2-uitstoot, waarbij individuele landen de neiging hebben 'te weinig' inspanning te leveren [8](#page=8).
> **Voorbeeld:** Stel dat de marginale bereidheid tot betalen voor een schone lucht voor twee landen 100 euro en 50 euro is, en de marginale kosten voor vervuilingsreductie zijn 120 euro. Volgens de Samuelsonregel is de optimale reductie waarbij de som van de MBTB (150 euro) groter is dan de MK (120 euro). Als elk land echter uitgaat van zijn eigen MBTB en de kosten van de inspanningen, kan het Nash-evenwicht leiden tot minder reductie dan optimaal, omdat elk land hoopt dat het andere land de grootste inspanning levert. Dit leidt tot welvaartsverlies [7](#page=7) [8](#page=8).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Publieke goederen | Goederen en diensten die voldoen aan de kenmerken van niet-rivaliteit (meerdere individuen kunnen het goed samen gebruiken) en niet-uitsluitbaarheid (het is niet mogelijk om iemand uit te sluiten van gebruik zodra het goed of de dienst beschikbaar is). |
| Niet-rivaliteit | Een kenmerk van publieke goederen waarbij de consumptie van het goed door de ene persoon de consumptie door een andere persoon niet belemmert. De consumptie is niet uitputbaar. |
| Niet-uitsluitbaarheid | Een kenmerk van publieke goederen waarbij het, nadat het goed of de dienst is voorzien, onmogelijk is om individuen van het gebruik ervan uit te sluiten, ongeacht hun bijdrage. |
| Rivaliteit | Het tegenovergestelde van niet-rivaliteit; de consumptie van het goed door de ene persoon vermindert de beschikbare hoeveelheid of het genot voor anderen. |
| Uitsluitbaarheid | Het tegenovergestelde van niet-uitsluitbaarheid; het is mogelijk om individuen die niet betalen of aan specifieke voorwaarden voldoen, uit te sluiten van het gebruik van een goed of dienst. |
| Nutsfunctie | Een wiskundige representatie die de voorkeuren van een individu weergeeft, waarbij hogere waarden een hoger niveau van tevredenheid of nut aangeven. |
| Marginaal nut | De toename in totaal nut die voortvloeit uit de consumptie van één extra eenheid van een goed of dienst. |
| Budgetrechte | Een grafische weergave van alle mogelijke combinaties van twee goederen die een individu kan kopen met een gegeven inkomen en prijzen. De helling vertegenwoordigt de relatieve prijs van de goederen. |
| Indifferentiecurve | Een curve die alle combinaties van twee goederen weergeeft die een individu hetzelfde niveau van nut verschaffen. Individuen zijn indifferent tussen de punten op dezelfde curve. |
| Marginale substitutieverhouding (MSV) | De hoeveelheid van het ene goed die een individu bereid is op te geven om één extra eenheid van het andere goed te verkrijgen, terwijl het nutsniveau constant blijft. Dit wordt weergegeven door de helling van de indifferentiecurve. |
| Marginale bereidheid tot betalen (MBTB) | De maximale prijs die een individu bereid is te betalen voor een extra eenheid van een goed of dienst. Dit is gelijk aan het marginale nut van dat goed, uitgedrukt in termen van geld of een ander goed. |
| Reactiecurve | Een curve die de optimale reactie van één individu weergeeft op de acties van een ander individu in een strategisch spel. Het toont de beste strategie voor een speler, gegeven de strategie van de andere speler. |
| Nash-evenwicht | Een situatie in een strategisch spel waarbij geen enkele speler zijn uitkomst kan verbeteren door eenzijdig van strategie te veranderen, gegeven de strategieën van de andere spelers. De strategieën van alle spelers zijn wederzijds optimaal. |
| Paretoverbetering | Een verandering in de allocatie van middelen die de welvaart van ten minste één individu verbetert zonder de welvaart van enig ander individu te verminderen. |
| Pareto-efficiëntie | Een allocatie van middelen waarbij het onmogelijk is om een Paretoverbetering te realiseren. Elke verandering die de ene persoon ten goede komt, zal ten koste gaan van een andere persoon. |
| Samuelsonregel | Een economische regel die stelt dat voor een publiek goed de optimale hoeveelheid wordt bereikt wanneer de som van de marginale bereidheid tot betalen (MBTB) van alle individuen gelijk is aan de marginale kosten (MK) van het produceren van dat goed. |
| Welvaartsverlies van marktwerking | Het verlies aan totale welvaart dat optreedt wanneer een markt niet efficiënt functioneert, zoals bij de private voorziening van publieke goederen waar het Nash-evenwicht leidt tot een suboptimale hoeveelheid en welvaartsverlies. |