Cover
Zacznij teraz za darmo 4.docx
Summary
# Conceptvorming en mentale representaties
Dit onderwerp verkent hoe ons cognitieve systeem kennis opslaat en ophaalt, met specifieke aandacht voor conceptvorming, prototypes, exemplarische representaties en conceptuele hiërarchieën.
## 1.1 Mentale representaties
Mentale representaties zijn de structuren die ons brein en cognitieve systeem gebruiken om informatie op te slaan en op te halen. Dit stelt ons in staat om te denken, plannen, oordelen, beelden op te roepen en te communiceren over de wereld om ons heen. Kennis wordt geordend en gestructureerd door middel van deze mentale representaties.
## 1.2 Conceptvorming
Conceptvorming is het vermogen om onze ervaringen te categoriseren binnen bestaande mentale categorieën, oftewel concepten. We vormen concepten voor een breed scala aan entiteiten, waaronder voorwerpen, activiteiten, levende organismen, relaties en procedures. Concepten helpen ons kennis op een systematische manier te organiseren.
### 1.2.1 Soorten concepten
Er zijn twee hoofdcategorieën van concepten:
* **Natuurlijke concepten:** Deze concepten worden ontwikkeld op basis van dagelijkse ervaringen. Binnen natuurlijke concepten onderscheiden we:
* **Prototypes:** Dit is een representatie die het gemiddelde vormt van alle exemplaren die we van een categorie hebben waargenomen.
* **Exemplarische representaties:** Hierbij houden we specifieke voorbeelden (exemplaren) bij van een categorie. Hoe verder een nieuw object afwijkt van het gemiddelde, hoe beter het onthouden wordt.
* **Artificiële concepten:** Deze concepten zijn gedefinieerd door een combinatie van regels en specifieke kenmerken, en worden vaak door mensen gecreëerd. Een voorbeeld hiervan is het concept van oneindigheid.
### 1.2.2 Conceptuele hiërarchieën
Onze geheugenstructuur is hiërarchisch opgebouwd. Naarmate men dieper in een hiërarchie afdaalt, worden de concepten specifieker. Bij semantische dementie treedt vaak verlies op van de onderste, meer gedetailleerde niveaus van deze hiërarchieën.
### 1.2.3 Culturele invloed op concepten
Culturele achtergronden en ervaringen kunnen de manier waarop we concepten vormen en gebruiken sterk beïnvloeden. Zo kunnen groepen mensen, afhankelijk van hun cultuur, subtiele verschillen in bijvoorbeeld kleuren beter waarnemen, zoals de Eskimo's met hun vele concepten voor wit en blauw.
## 1.3 Denken in woorden en beelden
Denken kan zowel plaatsvinden in woorden als in 'sensorische' beelden. Woordenschat en de rijkdom aan concepten die we kunnen benoemen, stellen ons in staat om te communiceren, aangezien woorden concepten beschrijven.
### 1.3.1 Cognitieve plattegronden
Cognitieve plattegronden zijn mentale representaties van fysieke ruimtes. Onderzoek heeft aangetoond dat deze plattegronden sterk worden beïnvloed door de geografische en culturele achtergrond van een persoon, wat resulteert in verschillende mentale kaarten van de wereld, afhankelijk van waar iemand vandaan komt. Denken in beelden wordt dus beïnvloed door onze ervaringen.
## 1.4 Schema's en scripts
Schema's zijn clusters van gerelateerde concepten die een algemeen raamwerk vormen voor het denken over thema's, gebeurtenissen, voorwerpen, mensen en situaties. Ze spelen een belangrijke rol bij het vormen van verwachtingen en het invullen van beperkte informatie.
* **Verwachtingen:** Schema's activeren verwachtingspatronen, waardoor we geneigd zijn om de wereld waar te nemen op basis van onze bestaande kennis en ervaringen.
* **Inattentional blindness:** Concepten die niet in een bestaand schema passen, kunnen onopgemerkt blijven.
**Scripts** zijn een specifieke vorm van schema's die betrekking hebben op de verwachte reeks van gebeurtenissen en handelingen in een bepaalde situatie. Alle scripts zijn dus schema's, maar niet alle schema's zijn scripts. Culturele invloeden zijn ook hier significant, omdat onze scripts en verwachtingen worden gevormd door de normen en waarden van onze cultuur.
## 1.5 Denken en de hersenen
Er is niet één enkel 'denkgebied' in de hersenen; verschillende hersengebieden zijn betrokken bij de verwerking van verschillende soorten informatie. Met name de frontaalkwabben spelen een cruciale rol bij besluitvorming en probleemoplossing. Het relatief grote formaat van de menselijke frontale cortex stelt ons in staat om impulsen te onderdrukken en te beschikken over een aanzienlijk probleemoplossend vermogen.
## 1.6 Intuïtie
Intuïtie is het vermogen om een oordeel te vormen zonder bewust redeneren. Hoewel het niet altijd correct is, kan intuïtie voordelig zijn bij complexe besluitvorming onder tijdsdruk. Bij voldoende tijd voor analyse kan expertise echter leiden tot betere beslissingen dan intuïtie alleen.
> **Tip:** In veel situaties kan het nuttig zijn om eerst feiten te verzamelen en te analyseren, en vervolgens de beslissing aan uw intuïtie over te laten.
## 1.7 Vaardigheden van goede denkers
Goede denkers beschikken over effectieve denkstrategieën en zijn zich bewust van mogelijke valkuilen en hindernissen.
### 1.7.1 Probleemoplossen (problem solving)
Probleemoplossen is een cognitieve activiteit die begint met de erkenning van een probleem en eindigt met een reeks stappen die naar de oplossing leiden. Dit wordt onderzocht aan de hand van puzzels (bv. het missionaris-kannibaal probleem) en spellen (bv. schaken). Dieren vertonen ook probleemoplossend gedrag door gebruik te maken van hulpmiddelen.
* **Identificatie van een probleem:** Dit omvat het herkennen van het verschil tussen de huidige situatie en een doelsituatie.
* **Overwegen van mogelijkheden:** Dit omvat divergent denken, waarbij alle relevante mogelijkheden worden verkend.
* **Strategiekeuze:** Het kiezen van een strategie om het probleem op te lossen.
#### 1.7.1.1 Strategieën voor probleemoplossen
* **Algoritme:** Een methode die in een eindig aantal stappen altijd een oplossing garandeert. Dit zijn duidelijke stappenplannen.
* **Heuristiek:** Flexibelere, intuïtieve strategieën die meestal een oplossing opleveren. Voorbeelden zijn:
* Terugwerken (working backward).
* Zoeken naar analogieën.
* Het opsplitsen van een groot probleem in kleinere, beheersbare delen.
#### 1.7.1.2 Mogelijke obstakels bij probleemoplossen
* **Zelfopgelegde beperkingen:** Belemmeringen die we onszelf opleggen, zoals de overtuiging dat iets niet mogelijk is.
* **Mentale sets:** De neiging om een nieuw probleem te benaderen met dezelfde strategie die bij een eerder, vergelijkbaar probleem succesvol was.
* **Functionele gefixeerdheid:** Het onvermogen om een nieuwe toepassing te zien voor een voorwerp dat reeds met een bepaalde functie is geassocieerd.
* **Lateraal denken:** Het vermogen om informatie op nieuwe en onverwachte manieren te ordenen.
> **Voorbeeld:** Het waterkan-probleem, waarbij men door het verplaatsen van een beperkt aantal kannen een specifieke hoeveelheid water moet verkrijgen, kan worden gebruikt om mentale rigiditeit aan te tonen.
### 1.7.2 Redeneren
Redeneren omvat het trekken van conclusies uit premissen.
* **Inductief redeneren:** Gaat uit van specifieke observaties om tot een algemene conclusie te komen.
* **Deductief redeneren:** Vertrekt vanuit een algemene premisse om tot een specifieke conclusie te komen.
* **Syllogisme:** Een redenering bestaande uit twee premissen en een conclusie. Bijvoorbeeld:
* Alle A zijn B.
* Alle B zijn C.
* Dus, alle A zijn C. (Geldige redenering)
### 1.7.3 Oordelen en beslissen
Beslissen is het maken van een keuze uit verschillende mogelijkheden, elk met eigen consequenties. Elke beslissing kan gezien worden als de oplossing van een probleem dat een oordeel vereist.
#### 1.7.3.1 Oorzaken van slechte oordelen
* **Confirmation bias (bevestigingsbias):** De neiging om informatie die onze bestaande overtuigingen ondersteunt, te zoeken en te interpreteren, terwijl we tegenstrijdige informatie negeren of bekritiseren.
* **Hindsight bias:** De neiging om na een gebeurtenis te denken dat we deze al hadden voorzien of voorspeld. Dit kan ons belemmeren om van fouten te leren.
* **Anchoring bias:** De neiging om te sterk te leunen op de eerste beschikbare informatie (het anker) bij het vormen van een oordeel, zelfs als deze informatie gebrekkig is.
* **Representativeness bias:** Het beoordelen van mensen of objecten op basis van hoe goed ze passen bij een stereotype of prototype, zonder rekening te houden met andere relevante factoren zoals kansen.
* **Availability bias:** Het inschatten van de waarschijnlijkheid van een gebeurtenis op basis van hoe gemakkelijk voorbeelden ervan in ons geheugen opkomen.
#### 1.7.3.2 De tirannie van de keuze
Een overvloed aan keuzemogelijkheden kan leiden tot beslissingsverlamming, stress en een verminderd vermogen om effectieve beslissingen te nemen.
#### 1.7.3.3 Besluitvorming en kritisch denken
Kritisch denken vereist het herkennen en omgaan met deze veelvoorkomende valkuilen in het oordelen en beslissen.
> **Voorbeeld:** Beschouw de volgende gok:
>
> * Gok 1: Kans van 0.45 op winst van 200 dollars, kans van 0.55 op verlies van 100 dollars.
> * Gok 2: Kans van 0.30 op winst van 400 dollars, kans van 0.70 op verlies van 100 dollars.
>
> Mensen zijn vaak niet goed in het intuïtief redeneren met kansen, wat kan leiden tot suboptimale keuzes. Een beslissingsboom kan helpen om de verwachte waarde van elke optie te berekenen.
---
# Schema's, scripts en culturele invloed op denken
Dit deel verkent hoe schema's en scripts kennis organiseren en verwachtingen sturen, en hoe culturele achtergronden deze processen beïnvloeden.
### 2.1 De rol van schema's in kennisorganisatie
Schema's zijn clusters van gerelateerde concepten die een algemeen kader vormen voor het denken over onderwerpen, gebeurtenissen, voorwerpen, mensen en situaties. Ze helpen bij het organiseren van kennis op een systematische manier en spelen een cruciale rol bij het vormen van verwachtingen.
#### 2.1.1 Conceptvorming en hiërarchieën
Conceptvorming is het vermogen om ervaringen onder te brengen in vertrouwde mentale categorieën. We beschikken over concepten voor diverse zaken, zoals voorwerpen, activiteiten en relaties. Er zijn twee soorten concepten:
* **Natuurlijke concepten:** Deze worden ontwikkeld op basis van dagelijkse ervaringen.
* **Prototypes:** Een gemiddelde van alle voorwerpen die men in het leven heeft gezien.
* **Exemplarisch:** Het bijhouden van alle specifieke voorbeelden die men ooit heeft gezien. Hoe verder een object afwijkt van het gemiddelde, hoe beter het vaak wordt onthouden.
* **Artificiële concepten:** Deze zijn gedefinieerd door een combinatie van regels en kenmerken, en zijn vaak abstract (bv. oneindigheid).
Het geheugen is hiërarchisch opgebouwd, wat leidt tot **conceptuele hiërarchieën**. Hoe dieper men in de hiërarchie gaat, hoe specifieker de concepten worden. Bij semantische dementie gaan de onderste, meest gedetailleerde niveaus van deze hiërarchie verloren.
> **Tip:** Begrip van concepten en hun hiërarchische ordening is essentieel voor het begrijpen hoe we kennis opslaan en ophalen.
#### 2.1.2 Schema's en verwachtingen
Schema's triggeren verwachtingspatronen. Door deze patronen kunnen we lacunes in de informatie opvullen met wat we verwachten, zelfs als die informatie beperkt is. Dit kan leiden tot **inattentional blindness**, waarbij concepten die niet in het schema passen, mogelijk niet worden waargenomen. We interpreteren de wereld vaak op basis van onze eigen ervaringen en bestaande kennis.
#### 2.1.3 Scripts als schema's van gebeurtenissen
Scripts zijn een specifieke vorm van schema's die betrekking hebben op reeksen van gebeurtenissen en handelingen die verwacht mogen worden in een bepaalde situatie. Alle scripts zijn schema's, maar niet alle schema's zijn scripts.
> **Tip:** Denk aan het "restaurant script" dat stappen omvat zoals plaatsnemen, bestellen, eten en betalen.
#### 2.1.4 Culturele invloed op schema's en scripts
Culturele achtergronden hebben een aanzienlijke invloed op onze schema's en scripts. De ervaringen die mensen opdoen, verschillen per cultuur, wat leidt tot verschillende concepten en verwachtingen. Bijvoorbeeld, een cultuur kan een rijkere woordenschat hebben voor specifieke kleurschakeringen, zoals bij Eskimo's en de kleuren wit en blauw. Wanneer men reist naar andere culturen, is het noodzakelijk rekening te houden met hun waarden en normen, omdat deze de scripts en concepten kunnen beïnvloeden.
##### 2.1.4.1 Cognitieve plattegronden en culturele variatie
Cognitieve plattegronden zijn mentale representaties van fysieke ruimtes. Onderzoek waarbij mensen gevraagd werd om uit het hoofd een wereldkaart te tekenen, toonde aan dat de getekende kaarten significant verschilden afhankelijk van de culturele achtergrond van de tekenaar. Iemand uit Latijns-Amerika tekende bijvoorbeeld een andere wereldkaart dan iemand uit Australië. Dit illustreert hoe denken in beelden wordt beïnvloed door culturele ervaringen.
> **Example:** Vraag iemand uit Nederland en iemand uit Japan om een kaart van de wereld te tekenen. De kans is groot dat de omvang en relatieve positie van continenten en landen aanzienlijk verschillen in hun tekeningen, reflecterend op hun geografische en culturele perspectief.
### 2.2 Denken en de hersenen
Er zijn verschillende hersengebieden betrokken bij verschillende informatieverwerkende taken tijdens het denken. De frontaalkwabben zijn met name belangrijk voor besluitvorming en probleemoplossing. Mensen hebben een relatief grote frontale cortex, wat bijdraagt aan ons vermogen om reflexen en impulsen te onderdrukken en probleemoplossend vermogen te ontwikkelen.
#### 2.2.1 Intuïtie
Intuïtie is het vermogen om een oordeel te vormen zonder bewust redeneren. Hoewel het niet altijd correct is, kan intuïtie voordelig zijn bij complexe besluitvorming wanneer de tijd beperkt is. Bij voldoende tijd om na te denken, wint analyse van directe intuïtie het vaak, maar in veel situaties is het nuttig om feiten te analyseren en vervolgens de beslissing aan de intuïtie over te laten.
> **Tip:** Goede denkers beschikken over effectieve denkstrategieën en zijn zich bewust van veelvoorkomende hindernissen in het denkproces.
### 2.3 Vaardigheden van goede denkers
Goede denkers hanteren effectieve denkstrategieën en vermijden veelvoorkomende denkfouten.
#### 2.3.1 Probleemoplossing
Probleemoplossing is een cognitieve activiteit die begint bij de erkenning van een probleem en eindigt bij het vinden van een oplossing. Dit proces wordt onderzocht via puzzels (bv. missionaris-kannibaal probleem) en spelletjes (bv. schaken). Dieren vertonen ook probleemoplossend gedrag, zoals het gebruiken van middelen uit de omgeving om doelen te bereiken, zoals aangetoond in het werk van Köhler met chimpansees.
De stappen in probleemoplossing omvatten:
1. **Identificatie van het probleem:** Het herkennen van het verschil tussen de huidige situatie en de doelsituatie.
2. **Overwegen van mogelijkheden:** Het verkennen van alle relevante opties (divergent denken).
3. **Strategiekeuze:** Het selecteren van een strategie om het probleem op te lossen.
##### 2.3.1.1 Strategieën voor probleemoplossing
* **Algoritme:** Een methode die in een eindig aantal stappen altijd een oplossing garandeert. Dit zijn duidelijke stappenplannen die tot een gegarandeerd goed einde leiden.
* **Heuristiek:** Een methode die meestal een oplossing oplevert. Dit zijn intuïtieve en flexibelere strategieën die door mensen worden gebruikt.
* **Terugwerken:** Beginnen bij het doel en terugwerken naar de begin situatie.
* **Analogieën zoeken:** Een eerder opgelost probleem gebruiken als leidraad voor een nieuw probleem.
* **Probleemopdeling:** Een groot probleem opdelen in kleinere, behapbare problemen.
##### 2.3.1.2 Mogelijke obstakels bij probleemoplossing
* **Zelfopgelegde beperkingen:** Het niet willen of kunnen proberen van een oplossing.
* **Mental sets:** De neiging om een nieuw probleem te benaderen op dezelfde manier als een eerder probleem.
* **Functionele gefixeerdheid:** Het onvermogen om een nieuwe toepassing te zien voor een voorwerp dat al met iets anders geassocieerd is.
* **Lateraal denken:** Het vermogen om informatie op een andere manier te ordenen.
> **Example:** Het waterkan-probleem, waarbij men met kannen van verschillende formaten een exacte hoeveelheid water moet afmeten. Luchins' onderzoek naar dit probleem toonde aan hoe mensen vasthielden aan een eens geleerde strategie, zelfs als er een eenvoudigere oplossing beschikbaar was (mental set).
#### 2.3.2 Redeneren
Redeneren is het trekken van conclusies uit premissen.
* **Inductief redeneren:** Gaat van specifieke observaties naar een algemene conclusie.
* **Deductief redeneren:** Vertrekt vanuit een algemene premisse naar een specifieke conclusie.
* **Syllogisme:** Een redenering bestaande uit twee premissen en een conclusie (bv. Alle A zijn B, alle B zijn C, dus alle A zijn C).
#### 2.3.3 Oordelen en beslissen
Beslissen is het maken van een keuze uit verschillende mogelijkheden met elk verschillende consequenties. Elke beslissing lost een probleem op dat een oordeel vereist.
##### 2.3.3.1 Oorzaken van slecht oordelen
* **Confirmation bias (bevestigingsbias):** De neiging om informatie te negeren of te bekritiseren die niet overeenkomt met bestaande overtuigingen.
* **Hindsight bias:** De neiging om na een gebeurtenis te denken dat men het al wist en zag aankomen, wat het leren van fouten belemmert.
* **Anchoring bias:** Het baseren van een oordeel op de eerste beschikbare informatie, zelfs als deze onvolledig of onnauwkeurig is.
* **Representativeness bias:** Het plaatsen van personen in categorieën en automatisch alle eigenschappen van die categorie toe te schrijven, zonder rekening te houden met individuele verschillen.
* **Availability bias:** Het inschatten van de waarschijnlijkheid van een gebeurtenis op basis van hoe gemakkelijk voorbeelden ervan in het geheugen opkomen.
* **De tirannie van de keuze:** Te veel keuzemogelijkheden kunnen leiden tot verlamming en stress, waardoor effectieve besluitvorming wordt belemmerd.
> **Tip:** Kritisch denken omvat het bewustzijn van deze mogelijke vooringenomenheden en het actief proberen deze te vermijden.
##### 2.3.3.2 Besluitvorming en kansrekening
Mensen zijn niet altijd goed in het redeneren met kansen. Intuïtie laat ons vaak in de steek bij kansberekeningen. De manier waarop keuzes worden gepresenteerd (framing) kan ook invloed hebben op de beslissingen die mensen nemen.
> **Example:** Bij het kiezen tussen twee gokken met verschillende winstkansen en verliezende kansen, neigen mensen vaak naar een gok die subjectief veiliger lijkt, ook al is de verwachte waarde van de andere gok potentieel hoger. Dit illustreert hoe emoties en perceptie onze rationele besluitvorming kunnen beïnvloeden.
---
# Probleemoplossing en strategisch denken
Dit onderwerp verkent het proces van denken, van conceptvorming en mentale representaties tot de complexe vaardigheden van probleemoplossing en strategisch denken, inclusief de obstakels die hierbij komen kijken.
## 3.1 De bouwstenen van denken
Denken omvat een breed scala aan mentale activiteiten, zoals kennis oproepen, plannen maken, oordelen, en het creëren van mentale beelden. Deze activiteiten zijn gebaseerd op mentale representaties, die ons brein opslaat en ophaalt.
### 3.1.1 Conceptvorming
Concepten zijn mentale representaties van categorieën of ideeën, georganiseerd op basis van ervaring. Ze helpen ons kennis systematisch te structureren. Er zijn twee hoofdtypes concepten:
* **Natuurlijke concepten:** Ontwikkeld op basis van dagelijkse ervaringen.
* **Prototypes:** Een gemiddelde representatie van alle objecten binnen een categorie die men ooit heeft waargenomen.
* **Exemplarisch:** Het bijhouden van specifieke voorbeelden binnen een categorie; objecten die verder afwijken van het gemiddelde worden beter onthouden.
* **Artificiële concepten:** Gedefinieerd door specifieke regels en kenmerken, vaak door mensen gecreëerd en niet direct waarneembaar (bv. oneindigheid).
Conceptuele hiërarchieën laten zien hoe geheugen gestructureerd is, van algemene naar specifieke informatie. Culturele achtergronden kunnen de vorming en het gebruik van concepten beïnvloeden, zoals verschillen in woordenschat voor specifieke categorieën (bv. kleuren).
### 3.1.2 Voorstellingsvermogen en cognitieve plattegronden
Denken kan plaatsvinden in woorden of in 'sensorische' beelden. Denken in beelden wordt sterk beïnvloed door onze persoonlijke ervaringen.
**Cognitieve plattegronden** zijn mentale representaties van fysieke ruimtes. Onderzoek heeft aangetoond dat deze plattegronden sterk afhankelijk zijn van de geografische oorsprong van individuen, wat de invloed van ervaring op onze mentale kaarten illustreert.
### 3.1.3 Schema's en scripts
Een **schema** is een cluster van gerelateerde concepten die een algemeen kader bieden voor het denken over thema's, gebeurtenissen, objecten, mensen en situaties. Schema's triggeren verwachtingspatronen en stellen ons in staat om met beperkte informatie toch tot invullingen te komen. Dit kan leiden tot *inattentional blindness*, waarbij concepten die niet in het schema passen, niet worden opgemerkt.
**Scripts** zijn een specifiek type schema dat zich richt op reeksen van gebeurtenissen en handelingen die verwacht worden in een bepaalde situatie. Hoewel alle scripts schema's zijn, zijn niet alle schema's scripts. Culturele normen en waarden beïnvloeden ook scripts.
### 3.1.4 Denken en de hersenen
Verschillende hersengebieden zijn betrokken bij specifieke denkprocessen. De frontaalkwabben spelen een cruciale rol bij besluitvorming en probleemoplossing, en het grotere ontwikkeldheidsniveau van de menselijke frontale cortex stelt ons in staat om impulsen te onderdrukken en te plannen.
### 3.1.5 Intuïtie
Intuïtie is het vermogen om een oordeel te vormen zonder bewust redeneren. Het kan voordelig zijn bij complexe besluitvorming onder tijdsdruk. Echter, bij voldoende tijd en informatie wint bewust redeneren vaak van intuïtie. In veel situaties is het effectief om feiten te analyseren en vervolgens de beslissing aan de intuïtie over te laten.
> **Tip:** Goede denkers combineren effectieve denkstrategieën met het vermogen om veelvoorkomende denkobstakels te vermijden.
## 3.2 Vaardigheden van goede denkers
Effectieve denkers beschikken over robuuste denkstrategieën en weten hoe ze valkuilen kunnen omzeilen.
### 3.2.1 Probleemoplossing (problem solving)
Probleemoplossing is een cognitieve activiteit die begint bij de herkenning van een probleem en eindigt met het vinden van een oplossing. Dit proces wordt onderzocht met behulp van puzzels en spellen die een begin- en eindsituatie definiëren. Probleemoplossing komt ook voor bij dieren, die middelen uit hun omgeving gebruiken om tot oplossingen te komen.
Het proces van probleemoplossing omvat doorgaans de volgende stappen:
1. **Identificatie van het probleem:** Het herkennen van het verschil tussen de huidige situatie en een gewenste doelsituatie.
2. **Overwegen van mogelijkheden:** Het genereren van alle relevante opties (divergent denken).
3. **Kiezen van een strategie:** Selecteren van de meest geschikte aanpak om het probleem op te lossen.
**Tower of London** is een neuropsychologisch instrument dat executieve processen, met name planning, onderzoekt. Het vereist het in zo min mogelijk stappen van een initiële naar een doelpositie te komen, wat voorafgaande mentale simulatie van de stappen vereist.
#### 3.2.1.1 Strategiekeuze
Er zijn twee belangrijke soorten strategieën voor probleemoplossing:
* **Algoritme:** Een methode die gegarandeerd in een eindig aantal stappen een oplossing oplevert. Dit zijn duidelijke stap-voor-stap plannen.
* **Heuristiek:** Een flexibelere, intuïtieve methode die meestal een oplossing levert.
Veelvoorkomende heuristieken zijn:
* **Terugwerken:** Van de doelsituatie naar de beginsituatie redeneren.
* **Zoeken naar analogieën:** Het herkennen van overeenkomsten met eerder opgeloste problemen.
* **Deel een groot probleem op in kleinere problemen:** Een complexe taak opsplitsen in beheersbare subdoelen.
#### 3.2.1.2 Mogelijke obstakels
* **Zelfopgelegde beperkingen:** Het niet proberen omdat men denkt dat het niet kan of mag.
* **Mental sets:** De neiging om een nieuw probleem te benaderen met dezelfde strategie die voor een eerder, vergelijkbaar probleem werd gebruikt.
* **Functionele gefixeerdheid:** Het onvermogen om een nieuw gebruik te zien voor een object dat al met een specifieke functie wordt geassocieerd.
* **Lateraal denken:** Het anders ordenen van informatie om tot nieuwe inzichten te komen.
> **Voorbeeld:** Het waterkan-probleem illustreert *mental sets*. Deelnemers kregen drie kannen en moesten een specifieke hoeveelheid water afmeten. Na het oefenen met een reeks problemen die dezelfde (complexe) strategie vereisten, bleven deelnemers deze strategie toepassen, zelfs toen er een veel eenvoudigere oplossing beschikbaar was voor latere problemen.
### 3.2.2 Redeneren
Redeneren is het trekken van conclusies uit premissen. Er zijn twee hoofdtypen:
* **Inductief redeneren:** Gaat uit van specifieke observaties om tot een algemene conclusie te komen.
* **Deductief redeneren:** Vertrekt vanuit een algemene premisse om tot een specifieke conclusie te komen.
Een **syllogisme** is een redenering die bestaat uit twee premissen en een conclusie.
De geldigheid van een syllogisme hangt af van de structuur, niet noodzakelijk van de waarheid van de premissen.
* **Geldige redenering:** Alle A zijn B, alle B zijn C, dus alle A zijn C.
* **Ongeldige redenering:** Alle A zijn B, alle A zijn C, dus alle C zijn B.
### 3.2.3 Oordelen en beslissen
Beslissen is het maken van een keuze uit verschillende mogelijkheden met diverse consequenties. Elke beslissing is in feite de oplossing van een probleem dat een oordeel vereist.
#### 3.2.3.1 Oorzaken van slecht oordelen
Er zijn verschillende cognitieve vooroordelen die ons oordeel kunnen beïnvloeden:
* **Confirmation bias (bevestigingsbias):** De neiging om informatie te zoeken en te interpreteren op een manier die bestaande overtuigingen bevestigt, en tegenstrijdige informatie te negeren of te bagatelliseren.
* **Hindsight bias:** De neiging om na afloop van een gebeurtenis te denken dat men deze al zag aankomen of dat men het al lang wist. Dit kan leren van fouten belemmeren.
* **Anchoring bias:** De neiging om te sterk te vertrouwen op de eerste informatie die men tegenkomt bij het maken van een schatting of oordeel.
* **Representativeness bias:** Het beoordelen van mensen of situaties op basis van stereotypen of hoe goed ze overeenkomen met een protototype, zonder rekening te houden met andere factoren zoals kans.
* **Availability bias:** De neiging om de waarschijnlijkheid van een gebeurtenis in te schatten op basis van hoe gemakkelijk voorbeelden ervan in het geheugen opkomen.
#### 3.2.3.2 De tirannie van de keuze
Een overweldigend aantal keuzemogelijkheden kan leiden tot verlamming en stress bij besluitvorming.
#### 3.2.3.3 Besluitvorming en kritisch denken
Kritisch denken vereist het bewustzijn van deze veelvoorkomende obstakels bij probleemoplossing en besluitvorming. De klassieke theorie van rationele besluitvorming gaat ervan uit dat mensen altijd de optimale keuze maken, maar dit is in de praktijk vaak niet het geval, mede door de invloed van kansrekening en intuïtie.
> **Voorbeeld:** Bij het kiezen tussen twee gokken, waarbij de ene een hogere verwachte winst heeft maar ook een hogere kans op verlies, laten mensen zich vaak leiden door intuïtie of vooroordelen in plaats van door strikt rationele berekeningen.
* **Gok 1:** Win 200 dollars met 45% kans, verlies 100 dollars met 55% kans.
* **Gok 2:** Win 400 dollars met 30% kans, verlies 100 dollars met 70% kans.
Mensen zijn niet altijd goed in het redeneren met kansen, en hun intuïtie kan hen in de steek laten in dergelijke situaties.
---
# Redeneren, oordelen en besluitvorming
Dit onderdeel behandelt hoe we conclusies trekken uit informatie, hoe we oordelen vormen en de keuzes maken die we maken, inclusief de valkuilen die daarbij komen kijken.
### 4.1 De bouwstenen van denken
Denken omvat een breed scala aan mentale activiteiten, zoals het oproepen van kennis, plannen maken, oordelen vormen, zorgen maken, beelden oproepen, voorstellen en weigeren. De kern van deze activiteiten ligt in mentale representaties: hoe ons brein informatie opslaat en ophaalt.
#### 4.1.1 Concepten
Concepten zijn mentale representaties van categorieën of ideeën die gebaseerd zijn op onze ervaringen. Ze stellen ons in staat om kennis op een systematische manier te organiseren. Conceptvorming is het vermogen om ervaringen onder te brengen in deze vertrouwde mentale categorieën. Concepten kunnen betrekking hebben op voorwerpen, activiteiten, levende organismen, relaties en procedures.
Er zijn twee hoofdtypen concepten:
* **Natuurlijke concepten:** Deze worden ontwikkeld op basis van dagelijkse ervaringen.
* **Prototypes:** Een prototype vertegenwoordigt het gemiddelde van alle voorbeelden die we binnen een categorie hebben gezien.
* **Exemplaren:** Bij dit model bewaren we specifieke voorbeelden van alle objecten die we ooit hebben gezien. Hoe meer een nieuw object afwijkt van het gemiddelde, hoe beter het kan worden onthouden.
* **Artificiële concepten:** Deze worden gedefinieerd door een combinatie van regels en kenmerken. Ze zijn vaak abstract en mensgedefinieerd, zoals "oneindigheid".
Conceptuele hiërarchieën beschrijven hoe ons geheugen is opgebouwd. Hoe dieper we in de hiërarchie gaan, hoe specifieker de concepten worden. Semantische dementie kan leiden tot het verlies van deze gedetailleerde, lagere niveaus.
Culturele achtergronden beïnvloeden onze concepten. Zo hebben culturen die leven in gebieden met veel sneeuw, zoals de Eskimo's, mogelijk een grotere diversiteit aan concepten voor kleuren als wit en blauw.
#### 4.1.2 Denken in woorden en beelden
Denken kan plaatsvinden in woorden, waarbij onze woordenschat en de concepten die we kunnen benoemen een belangrijke rol spelen. Concepten stellen ons in staat om de wereld om ons heen te communiceren en te begrijpen.
Denken in 'sensorische' beelden is een andere vorm. Cognitieve plattegronden zijn mentale representaties van fysieke ruimtes. De manier waarop individuen een wereldkaart tekenen uit het hoofd, toont aan dat deze plattegronden sterk beïnvloed worden door iemands geografische achtergrond en ervaringen.
#### 4.1.3 Schema's en scripts
Een **schema** is een cluster van gerelateerde concepten die een algemeen kader vormen voor het denken over thema's, gebeurtenissen, voorwerpen, mensen en situaties. Een schema voor "zwemmen" kan concepten bevatten zoals "douche", "chloor", "water" en "koud".
Schema's spelen een belangrijke rol bij het vormen van verwachtingen. Ze kunnen ons helpen om beperkte informatie aan te vullen op basis van verwachte patronen. Dit kan leiden tot inattentional blindness, waarbij concepten die niet in het schema passen, niet worden waargenomen. We nemen de wereld waar op basis van onze eigen ervaringen en kennis.
**Scripts** zijn specifieke schema's die betrekking hebben op reeksen van gebeurtenissen en handelingen die verwacht worden in een bepaalde situatie. Alle scripts zijn schema's, maar niet alle schema's zijn scripts. Culturele invloeden zijn ook hier merkbaar; onze scripts worden gevormd door de waarden en normen van onze cultuur, wat belangrijk is bij interculturele interacties.
#### 4.1.4 Denken en de hersenen
Er is niet één enkel denkgebied in de hersenen; verschillende hersengebieden zijn betrokken bij verschillende informatieverwerking. De frontaalkwabben zijn met name belangrijk voor besluitvorming en probleemoplossing. De relatief grote frontale cortex bij mensen stelt ons in staat onze reflexen en impulsen te onderdrukken en draagt bij aan ons probleemoplossend vermogen.
#### 4.1.5 Intuïtie
Intuïtie is het vermogen om een oordeel te vormen zonder bewust redeneren. Hoewel niet altijd correct, kan intuïtie voordelig zijn bij complexe besluitvorming, vooral wanneer de tijd beperkt is. Onderzoek toont aan dat bij voldoende tijd voor analyse, expertise vaak de intuïtie overtreft. In veel situaties is het effectief om feiten te analyseren en vervolgens de beslissing aan de intuïtie over te laten.
### 4.2 Vaardigheden van goede denkers
Effectieve denkers beschikken over efficiënte denkstrategieën en weten hoe ze veelvoorkomende obstakels moeten vermijden.
#### 4.2.1 Probleemoplossing (Problem solving)
Probleemoplossing is een cognitieve activiteit die begint met de erkenning van een probleem en eindigt met een oplossing, vaak via een reeks stappen. Dit wordt onderzocht met behulp van puzzels en spellen. Probleemoplossing komt ook voor bij dieren, die middelen uit hun omgeving gebruiken om tot oplossingen te komen, zoals chimpansees die inzicht tonen.
Het proces van probleemoplossing omvat:
1. **Identificatie van het probleem:** Erkennen van het verschil tussen de huidige situatie en de doelsituatie.
2. **Overwegen van mogelijkheden:** Het verkennen van alle relevante opties (divergent denken).
3. **Strategiekeuze:** Het selecteren van een strategie om het probleem op te lossen. De "Tower of London" taak is een neuropsychologisch hulpmiddel om planningsvaardigheden te onderzoeken, een executief proces dat nauw verbonden is met de frontale kwabben.
#### 4.2.2 Strategiekeuze
Bij het oplossen van problemen kunnen twee soorten strategieën worden toegepast:
* **Algoritme:** Een methode die in een eindig aantal stappen altijd een oplossing garandeert. Dit zijn duidelijke, stapsgewijze plannen.
* **Heuristiek:** Een methode die meestal een oplossing oplevert. Dit zijn meer intuïtieve en flexibele strategieën, vaak gebruikt door mensen.
Andere probleemoplossende strategieën omvatten:
* Terugwerken (van doel naar begin).
* Zoeken naar analogieën (vergelijken met soortgelijke problemen).
* Het opsplitsen van een groot probleem in kleinere, behapbare problemen.
#### 4.2.3 Mogelijke obstakels bij probleemoplossing
* **Zelfopgelegde beperkingen:** Beperkingen die men zichzelf oplegt, waardoor men een oplossing niet eens probeert te vinden.
* **Andere obstakels:** Externe factoren in de omgeving die probleemoplossing bemoeilijken.
* **Mental sets:** De neiging om een nieuw probleem te benaderen met dezelfde strategie die bij een eerder probleem succesvol was, zelfs als deze niet optimaal is voor het nieuwe probleem.
* **Functionele gefixeerdheid:** Het onvermogen om een nieuwe toepassing te zien voor een voorwerp dat al met een bepaalde functie is geassocieerd.
**Lateraal denken** is een techniek die het mogelijk maakt informatie anders te ordenen om tot creatieve oplossingen te komen.
> **Voorbeeld:** Het waterkan-probleem, waarbij men met twee kannen van verschillende groottes (bv. 5 liter en 3 liter) exact 4 liter water moet afmeten, illustreert hoe mentale rigiditeit of een "mental set" kan optreden wanneer men vastzit aan een specifieke aanpak, zoals blijkt uit de originele experimenten van Luchins.
### 4.3 Redeneren
Redeneren is het trekken van conclusies uit premissen. Er zijn twee belangrijke vormen van redeneren:
* **Inductief redeneren:** Gaat uit van specifieke observaties om tot een algemene conclusie te komen.
> **Voorbeeld:** Observatie: "Deze zwaan is wit." Observatie: "Die zwaan is wit." Conclusie: "Alle zwanen zijn wit."
* **Deductief redeneren:** Vertrekt vanuit een algemene premisse om tot een specifieke conclusie te komen.
> **Voorbeeld:** Premisse 1: "Alle mensen zijn sterfelijk." Premisse 2: "Socrates is een mens." Conclusie: "Dus, Socrates is sterfelijk."
Een **syllogisme** is een redenering die bestaat uit twee premissen en één conclusie. Een syllogisme kan geldig of ongeldig zijn:
* **Geldige redenering:**
* Alle A zijn B. Alle B zijn C. Dus, alle A zijn C.
* **Ongeldige redenering:**
* Alle A zijn B. Alle A zijn C. Dus, alle C zijn B.
### 4.4 Oordelen en beslissen
Beslissen is het maken van een keuze uit verschillende mogelijkheden, elk met eigen consequenties. Elke beslissing is in feite de oplossing van een probleem dat een oordeel vereist.
#### 4.4.1 Oorzaken van slecht oordelen en biases
Verschillende psychologische biases kunnen leiden tot suboptimale oordelen en beslissingen:
* **Bevestigingsbias (Confirmation bias):** De neiging om informatie die overeenkomt met bestaande overtuigingen te zoeken, te interpreteren en te onthouden, terwijl tegenstrijdige informatie wordt genegeerd of geminimaliseerd.
* **Hindsight bias:** De neiging om na afloop van een gebeurtenis te denken dat men het altijd al wist of had zien aankomen ("ik wist het wel"). Dit kan ons ervan weerhouden om van fouten te leren.
* **Ankering bias (Anchoring bias):** Mensen hechten zich aan de eerste informatie die ze tegenkomen (de "anker") bij het vormen van een oordeel, zelfs als deze informatie gebrekkig is. De manier waarop een vraag wordt gesteld, kan dit beïnvloeden.
* **Representativiteitsbias:** De neiging om de waarschijnlijkheid van een gebeurtenis te beoordelen op basis van hoe sterk deze lijkt op een stereotiep of prototype. Dit kan leiden tot stereotypering en vooroordelen, waarbij men iemands eigenschappen toeschrijft op basis van de categorie waartoe men denkt dat die persoon behoort.
* **Beschikbaarheidsbias (Availability bias):** De neiging om de waarschijnlijkheid van een gebeurtenis in te schatten op basis van hoe gemakkelijk voorbeelden in het geheugen opkomen. Gebeurtenissen die levendiger of recenter zijn, lijken waarschijnlijker.
* **De tirannie van de keuze:** Een overvloed aan keuzemogelijkheden kan besluitvorming verlammen en leiden tot stress en beslissingsmoeheid.
#### 4.4.2 Besluitvorming en kritisch denken
Kritisch denken vereist bewustzijn van deze biases en obstakels bij probleemoplossing en besluitvorming. De klassieke theorie ging uit van een rationele beslisser, maar de realiteit is complexer.
> **Voorbeeld:** Een klassiek voorbeeld van besluitvorming met kansberekening betreft het kiezen tussen twee gokken.
>
> * **Gok 1:** Kans van .45 om 200 dollars te verdienen; kans van .55 om 100 dollars te verliezen.
> * **Gok 2:** Kans van .30 om 400 dollars te verdienen; kans van .70 om 100 dollars te verliezen.
>
> Mensen zijn vaak niet goed in het redeneren met kansen, en hun intuïtie kan hen hierin in de steek laten. Een beslissingsboom kan helpen om de verwachte waarde van elke gok te berekenen en zo een meer rationele keuze te maken, hoewel deze methoden niet altijd overeenkomen met menselijke voorkeuren. De verwachte waarde voor gok 1 is $(0.45 \times 200) + (0.55 \times -100) = 90 - 55 = 35$ dollars. De verwachte waarde voor gok 2 is $(0.30 \times 400) + (0.70 \times -100) = 120 - 70 = 50$ dollars. Rationeel gezien zou gok 2 verkieslijk zijn.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Denken | Een verzamelnaam voor cognitieve processen zoals weten, plannen, oordelen, bezorgd zijn, beelden oproepen, voorstellen, weigeren en dromen. Het omvat mentale activiteiten die ons in staat stellen om informatie te verwerken en met de wereld om ons heen om te gaan. |
| Mentale representaties | Informatie die ons brein of cognitieve systeem opslaat en de manier waarop deze informatie wordt opgehaald. Dit zijn interne modellen van de werkelijkheid die we gebruiken om te begrijpen, te redeneren en te interageren. |
| Conceptvorming | Het vermogen om ervaringen onder te brengen in vertrouwde mentale categorieën, ook wel concepten genoemd. Dit proces helpt ons om de complexe wereld om ons heen te organiseren en te begrijpen door het groeperen van soortgelijke objecten, ideeën of gebeurtenissen. |
| Prototypes | Een gemiddelde of typische vertegenwoordiging van alle voorwerpen die men binnen een bepaalde categorie heeft gezien. Dit dient als een soort standaard waarmee nieuwe objecten worden vergeleken om te bepalen of ze tot die categorie behoren. |
| Exemplarisch | Een benadering van conceptvorming waarbij men alle specifieke voorbeelden (exemplaren) bijhoudt die men ooit heeft ervaren binnen een categorie. Verder afwijken van het meest voorkomende voorbeeld kan leiden tot een betere herinnering van dat specifieke exemplaar. |
| Conceptuele hiërarchieën | De manier waarop geheugen is georganiseerd in een gelaagde structuur, waarbij algemene concepten bovenaan staan en specifieke concepten dieper in de hiërarchie. Dit maakt efficiënte opslag en retrieval van informatie mogelijk. |
| Cognitieve plattegronden | Een mentale representatie van een fysieke ruimte, zoals een kaart van een stad of de indeling van een gebouw. Deze plattegronden worden gevormd door ervaring en stellen ons in staat om ons te oriënteren en te navigeren. |
| Schema | Een cluster van gerelateerde concepten die een algemeen kader vormen voor het denken over bepaalde thema's, gebeurtenissen, voorwerpen, mensen of situaties. Schema's helpen ons voorspellingen te doen en informatie te interpreteren. |
| Scripts | Een specifieke vorm van schema die informatie bevat over de reeks van gebeurtenissen en handelingen die verwacht mogen worden in een bepaalde situatie. Ze beschrijven de "typische" gang van zaken, zoals een restaurantbezoek of een les. |
| Frontaalkwabben | De voorste delen van de hersenen die een cruciale rol spelen bij hogere cognitieve functies zoals besluitvorming, probleemoplossing, planning en het onderdrukken van impulsen. Ze zijn groter bij mensen dan bij andere dieren. |
| Intuïtie | Het vermogen om een oordeel te vormen of een beslissing te nemen zonder bewust te redeneren of alle feiten expliciet te analyseren. Intuïtie kan voordelig zijn bij complexe besluitvorming onder tijdsdruk. |
| Probleemoplossing (Problem solving) | Een cognitieve activiteit die begint met de erkenning van een probleem en eindigt met de implementatie van een reeks stappen om tot een oplossing te komen. Dit proces vereist analyse, planning en de keuze van strategieën. |
| Algoritme | Een methode of set van regels die gegarandeerd een oplossing levert voor een probleem in een eindig aantal stappen. Algoritmes worden vaak gebruikt in de computerwetenschappen en vereisen een precieze reeks instructies. |
| Heuristiek | Een intuïtieve, flexibele en vaak snellere methode die meestal een oplossing oplevert, maar niet altijd gegarandeerd. Heuristieken zijn mentale "vuistregels" die mensen gebruiken bij het oplossen van problemen. |
| Mental sets | De neiging om een nieuw probleem te benaderen met dezelfde strategie die succesvol was bij een eerder, vergelijkbaar probleem. Dit kan leiden tot rigiditeit en het missen van efficiëntere oplossingen. |
| Functionele gefixeerdheid | Het onvermogen om een voorwerp te zien in termen van een functie die anders is dan waar het oorspronkelijk voor is ontworpen of geassocieerd. Dit kan een obstakel zijn bij creatieve probleemoplossing. |
| Lateraal denken | Een denkbenadering die gericht is op het anders ordenen en benaderen van informatie om tot nieuwe ideeën of oplossingen te komen, vaak door los te breken van conventionele denkpatronen. |
| Inductief redeneren | Een vorm van logisch redeneren die uitgaat van specifieke observaties of feiten om tot een algemene conclusie of theorie te komen. Dit proces is gebaseerd op waarschijnlijkheid, niet op zekerheid. |
| Deductief redeneren | Een vorm van logisch denken die vertrekt vanuit een algemene premisse of regel om tot een specifieke, logisch afgeleide conclusie te komen. Als de premisse waar is en de redenering geldig, is de conclusie gegarandeerd waar. |
| Syllogisme | Een type redenering dat bestaat uit twee premissen en een conclusie. Geldige syllogismes leiden tot een logisch zekere conclusie als de premissen waar zijn. |
| Beslissen | Het proces van het maken van een keuze uit verschillende mogelijke opties, waarbij elke optie verschillende consequenties met zich meebrengt. Besluitvorming vereist vaak het evalueren van risico's en voordelen. |
| Confirmation bias (Bevestigingsbias) | De neiging om informatie te zoeken, te interpreteren en te onthouden op een manier die onze bestaande overtuigingen bevestigt, terwijl tegenstrijdige informatie wordt genegeerd of geminimaliseerd. |
| Hindsight bias | De neiging om na afloop van een gebeurtenis te denken dat we deze al lang hadden zien aankomen of konden voorspellen, ook wel "ik wist het toch" fenomeen genoemd. |
| Anchoring bias | De neiging om te veel te vertrouwen op het eerste stukje informatie dat we tegenkomen bij het nemen van beslissingen, waarbij dit ankerpunt ons verdere oordeel beïnvloedt. |
| Representativeness bias | De neiging om mensen of gebeurtenissen te beoordelen op basis van hoe goed ze passen bij een bepaald stereotype of prototype, zonder rekening te houden met waarschijnlijkheid of andere relevante factoren. |
| Availability bias | De neiging om de waarschijnlijkheid van een gebeurtenis in te schatten op basis van hoe gemakkelijk voorbeelden van die gebeurtenis in ons geheugen opkomen. Levendige of recente voorbeelden kunnen de inschatting vertekenen. |
| Tirannie van de keuze | Het fenomeen waarbij een te groot aantal keuzemogelijkheden kan leiden tot besluiteloosheid, stress en verminderde tevredenheid met de uiteindelijke keuze. |