Cover
Zacznij teraz za darmo Klinische Biologie - deel 4.pdf
Summary
# Lipiden en lipoproteïnen
Lipiden zijn een essentiële klasse van hydrofobe verbindingen die een cruciale rol spelen in het menselijk lichaam als hormonen, energiebronnen, bouwstenen van celmembranen en isolatiemateriaal. Omdat lipiden slecht oplosbaar zijn in water, worden ze in het bloed getransporteerd in complexen met eiwitten, de lipoproteïnen [1](#page=1).
### 1.1 Structuur en classificatie van lipoproteïnen
Lipoproteïnen zijn structuren met een hydrofobe kern van triglyceriden (TAG) en cholesterol esters, omgeven door een laag fosfolipiden en cholesterol, en met apolipoproteïnen aan de buitenkant. Ze worden onderscheiden op basis van hun dichtheid en grootte na ultracentrifugatie van serum of plasma. De dichtheid van een lipoproteïne reflecteert het triglyceridegehalte: rijkere lipoproteïnen zijn lichter en groter, terwijl armere lipoproteïnen dichter en kleiner zijn [2](#page=2) [3](#page=3).
De belangrijkste lipoproteïnen in het lichaam, in volgorde van afnemend triglyceridegehalte en toenemend eiwit- en cholesterolgehalte, zijn:
* Chylomicronen [3](#page=3).
* VLDL (very-low-density lipoprotein) [3](#page=3).
* Chylomicronen-overblijfselen [3](#page=3).
* IDL (intermediate-density lipoprotein) [3](#page=3).
* LDL (low-density lipoprotein) [3](#page=3).
* HDL (high-density lipoprotein) [3](#page=3).
HDL bevat minder cholesterol dan LDL [3](#page=3).
### 1.2 Metabolisme en transport van lipiden
Het transport en metabolisme van lipiden door het lichaam verloopt via drie hoofdroutes: de exogene route, de endogene route en het omgekeerde cholesteroltransport (reverse cholesterol transport) [4](#page=4).
#### 1.2.1 De exogene route
Deze route reguleert het transport van voedingsvetten vanuit de darm naar verschillende weefsels. Vetten uit de voeding worden in enterocyten verpakt tot chylomicronen, die rijk zijn aan triglyceriden en een lage dichtheid hebben. Via de lymfevaten en de ductus thoracicus komen ze in de bloedbaan terecht. In de capillairen worden de triglyceriden door lipoproteïne lipase (LPL) afgebroken tot vrije vetzuren, die door spieren als energiebron worden gebruikt. Resterende vrije vetzuren worden opgeslagen in adipocyten. De overblijfselen van chylomicronen, die nog steeds cholesterol bevatten, worden door de lever opgenomen [5](#page=5).
#### 1.2.2 De endogene route
Deze route omvat het transport van lipiden die afkomstig zijn uit de lever. In hepatocyten worden cholesterol, triglyceriden en apolipoproteïnen samengevoegd tot VLDL, dat vervolgens in de bloedbaan terechtkomt. In de capillairen worden de triglyceriden van VLDL ook afgebroken door LPL, waarbij VLDL wordt omgezet in IDL. IDL wordt verder omgezet in LDL, voornamelijk via hepatische lipase die meer triglyceriden verwijdert. Aan IDL wordt ook cholesterol toegevoegd, resulterend in LDL. LDL wordt vervolgens door de lever en perifere weefsels uit het bloed verwijderd. Het cholesterol dat aan weefsels wordt toegevoegd, wordt gebruikt als structureel element in de celwand of als grondstof voor de aanmaak van steroïde hormonen. Hoge concentraties geoxideerde LDL of IDL kunnen door macrofagen worden opgenomen, wat leidt tot de vorming van schuimcellen en atheromateuze laesies, de basis van atherosclerose [6](#page=6).
#### 1.2.3 Het omgekeerde cholesteroltransport (reverse cholesterol transport)
Dit is de afvoerroute voor cholesterol uit perifere weefsels. HDL neemt cholesterol op uit de cellen en draagt dit over aan IDL. Vervolgens wordt HDL met het cholesterol naar de lever getransporteerd, waar het cholesterol wordt afgegeven. Bij hoge concentraties VLDL en IDL kunnen deze lipoproteïnen veel cholesterol van HDL afstaan, waardoor HDL sneller door de lever wordt opgenomen. Hoge concentraties VLDL en IDL gecombineerd met een lage concentratie HDL worden geassocieerd met een verhoogd risico op hart- en vaatziekten [7](#page=7).
### 1.3 Dyslipidemie
Dyslipidemie is een breed spectrum van stoornissen in het lipidenmetabolisme dat resulteert in gewijzigde functies en/of concentraties van plasmalipoproteïnen. Dyslipidemie, op zichzelf of in interactie met andere risicofactoren, bevordert de ontwikkeling van atherosclerose. Hyperlipoproteinemieën, gekenmerkt door verhoogde cholesterol- en/of triglyceridenconcentraties, zijn de meest frequente vormen van dyslipidemie. Laboratoriumdiagnostiek is essentieel voor de diagnose van dyslipidemie, aangezien klinische fenotypes aspecifiek kunnen zijn. De Frederickson-classificatie wordt gebruikt om verschillende vormen van dyslipidemie te onderscheiden, maar kan misleidend zijn door frequente overlappingen tussen de vormen [8](#page=8).
> **Tip:** Verschillende lipoproteïnen kunnen in het bloed verhoogd zijn, wat impact heeft op de concentratie van totaal cholesterol of totaal triglyceriden [9](#page=9).
### 1.4 Lipidenbepalingen
Het lipidenprofiel omvat de bepaling van totaal cholesterol (TC), HDL-cholesterol (HDL-C) en triglyceriden. LDL-cholesterol (LDL-C) wordt vaak berekend, hoewel directe metingen mogelijk zijn. Non-HDL-cholesterol (Non-HDL-C) is een nuttige parameter en wordt berekend als Totaal Cholesterol – HDL-C. Non-HDL-C omvat LDL-C, VLDL, IDL, lipoproteïne(a) en chylomicronenrestanten. Zowel LDL-C als non-HDL-C worden gebruikt om de behandeling te sturen, waarbij non-HDL-C betrouwbaarder is bij patiënten die een intensieve statine therapie ontvangen. Het National Institute for Health and Care Excellence (NICE) raadt non-HDL-C aan als voorkeursmarker voor het monitoren van lipidenverlagende therapie [10](#page=10) [18](#page=18).
#### 1.4.1 Indicaties voor lipidenbepaling
Lipidenprofielen worden niet routinematig als screening uitgevoerd, maar alleen op indicatie bij patiënten met een verhoogd risico. Dit omvat patiënten met [11](#page=11):
* Klinische manifestaties van hart- of vaatziekten vóór het 60e levensjaar [11](#page=11).
* Deze ziekten in de familieanamnese [11](#page=11).
* Xanthomen, xanthelasmata of arcus lipoides vóór het 40e levensjaar [11](#page=11).
* Lipemisch plasma onder nuchtere omstandigheden [11](#page=11).
* Diabetes mellitus type 2 [11](#page=11).
* Hypertensie [11](#page=11).
* Roken [11](#page=11).
* BMI > 30 kg/m² [11](#page=11).
#### 1.4.2 Totaal cholesterol (TC)
Cholesterol is een essentiële bouwsteen van celmembranen en een metabool startpunt voor de synthese van steroïde hormonen en galzuren. Het wordt ook uit voeding opgenomen (circa 500 mg per dag) en endogeen gevormd. Ongeveer 80% van het cholesterol is aanwezig in LDL. De concentratie van TC is op populatieniveau een belangrijke predictor van cardiovasculaire ziekte. Therapeutische cholesterol-verlagers verlagen totaal cholesterol zonder de vitale cholesterol functies te beïnvloeden [12](#page=12).
Verschillende factoren kunnen het totale cholesterol beïnvloeden:
* **Verhogend:** Familiale hypercholesterolemie, gemengde hyperlipidemie, hypothyreoïdie, acute fase reacties (bv. acuut myocardinfarct), hyperthyreoïdie [13](#page=13).
* **Verlagend:** Malabsorptie, erfelijke hypolipidemieën (zeldzaam) [13](#page=13).
Er is een correlatie tussen serum cholesterol en het 10-jaars risico op cardiovasculaire ziekten. Het is echter belangrijk om het risico multifactorieel te bekijken, aangezien ook andere risicofactoren een rol spelen. Referentiewaarden voor totaal cholesterol verschillen tussen mannen en vrouwen en stijgen met de leeftijd [14](#page=14) [15](#page=15).
#### 1.4.3 LDL- versus HDL-cholesterol
HDL wordt beschouwd als een beschermende factor tegen atherosclerose, omdat het een essentiële rol speelt bij het transporteren van cholesterol van perifere weefsels terug naar de lever (reverse cholesterol transport). LDL wordt daarentegen beschouwd als de atherogene fractie, verantwoordelijk voor het transport van vetten van de lever naar de weefsels [17](#page=17).
#### 1.4.4 LDL-cholesterol (LDL-C)
LDL-cholesterol wordt in de circulatie gevormd uit triglyceriden-rijke VLDL-deeltjes die door de lever worden geproduceerd. Er is een verband tussen de LDL-concentratie en de incidentie van coronair hartlijden. LDL-C is een primair doelwit bij de preventie van dyslipidemie-gerelateerde cardiovasculaire ziekten door middel van leefstijlaanpassingen en farmacologische interventies [18](#page=18).
LDL-C kan gemeten worden in het laboratorium, maar wordt meestal berekend met behulp van formules zoals de Friedewald-formule:
$$ \text{LDL-C} = \text{TC} - \text{HDL-C} - \frac{\text{TG}}{5} $$
Deze formule is alleen geldig indien de triglyceriden (TG) < 3.5 mmol/L (circa 350 mg/dL). Voor hogere TG-waarden wordt een "novel factor" gebruikt die de berekening nauwkeuriger maakt [18](#page=18).
#### 1.4.5 Triglyceriden (TG)
Triglyceriden worden gebruikt als energiebron in weefsels en als energieopslag in vetweefsel. In nuchtere condities zijn TG voornamelijk aanwezig in VLDL en hun residuen, terwijl ze postprandiaal voorkomen in chylomicronen en hun residuen. De rol van TG als causale, onafhankelijke marker van cardiovasculair risico is controversieel, hoewel de associatie van hypertriglyceridemie met atherosclerose duidelijker is bij matige (2-10 mmol/L) dan bij ernstige (>10 mmol/L) hypertriglyceridemie. Er is een verband tussen het risico op hartziekten en de TG-concentratie [19](#page=19) [20](#page=20).
### 1.5 Atherosclerose
Atherosclerose is een proces waarbij lipiden, met name LDL-cholesterol, een rol spelen in de vorming van atheromateuze laesies in de bloedvatwand [16](#page=16).
### 1.6 Metabool syndroom
Het metabool syndroom, ook wel insulineresistentiesyndroom genoemd, beschrijft de clustering van vijf risicofactoren, waarbij de aanwezigheid van drie of meer factoren duidt op het syndroom. Deze risicofactoren omvatten [21](#page=21):
* Abdominale (viscerale) obesitas [21](#page=21).
* Insulineresistentie met verhoogde glucoseconcentraties [21](#page=21).
* Hypertensie [21](#page=21).
* Hypertriglyceridemie [21](#page=21).
* Lage concentratie HDL-cholesterol [21](#page=21).
Het metabool syndroom is geassocieerd met een verhoogd risico op cardiovasculaire ziekten, type 2 diabetes en beroerte [21](#page=21).
---
# Tumormarkers
Tumormarkers zijn stoffen die worden geproduceerd door kankercellen of door het lichaam als reactie op de aanwezigheid van kankercellen, en ze worden gebruikt in de laboratoriumdiagnostiek voor de detectie, opvolging en prognose van kanker [22](#page=22).
### 2.1 Eigenschappen en rol in de diagnostiek
#### 2.1.1 Ideale tumormarker
De ideale tumormarker zou voldoen aan de volgende criteria [23](#page=23):
* Detectie van maligniteit in een vroeg stadium.
* Correlatie met de tumorburden (hoeveelheid tumor).
* Het verschaffen van prognostische informatie.
* Orgaanspecifiek zijn, met minimale overlap tussen gezonde populaties en patiënten met tumoren.
#### 2.1.2 Realiteit van tumormarkers
In de praktijk bestaat de ideale tumormarker niet. Er is altijd enige overlap tussen de waarden van tumormarkers bij gezonde individuen en patiënten met tumoren. De interpretatie van tumormarkerwaarden vereist het gebruik van een 'cut-off' waarde. Het verschuiven van deze cut-off heeft invloed op de sensitiviteit en specificiteit van de test [24](#page=24).
* Een cut-off naar links verschuiven verhoogt de sensitiviteit (meer true positives), maar verlaagt de specificiteit (meer false positives) [24](#page=24).
* Een cut-off naar rechts verschuiven verlaagt de sensitiviteit (minder true positives), maar verhoogt de specificiteit (minder false positives) [24](#page=24).
#### 2.1.3 Beperkingen en uitdagingen
Tumormarkers zijn geen perfecte diagnostische middelen en kennen diverse beperkingen [25](#page=25):
1. **Specificiteit:** Stijgingen kunnen ook voorkomen bij benigne aandoeningen, wat wijst op een gebrek aan absolute orgaanspecificiteit [25](#page=25).
2. **Sensitiviteit:** De gevoeligheid is niet optimaal bij beginnende tumoren [25](#page=25).
3. **Patroon:** Niet alle tumoren produceren een typisch tumormarkerpatroon [25](#page=25).
4. **Aanvullend onderzoek:** Beeldvorming en histologisch onderzoek blijven noodzakelijk [25](#page=25).
> **Tip:** PSA kan verhoogd zijn bij benigne prostaathypertrofie en zelfs bij intensief fietsen, wat de interpretatie kan bemoeilijken [25](#page=25).
#### 2.1.4 Nuttige toepassingen
Ondanks de beperkingen zijn tumormarkers nuttig voor diverse doeleinden [26](#page=26):
* **Screening:** Met name PSA wordt gebruikt voor screening [26](#page=26).
* **Diagnostische hulp:** Bij het opsporen van de primaire tumorbron [26](#page=26).
* **Aggressiviteit bepalen:** Om de agressiviteit van de tumor te bepalen [26](#page=26).
* **Behandeling opvolgen:** Om de effectiviteit van de behandeling te monitoren [26](#page=26).
* **Monitoring post-therapie:** Ter detectie van recidieven [26](#page=26).
> **Tip:** Bij de start van een behandeling met hoge doses chemotherapie of radiotherapie kan een massale lysering van tumorcellen leiden tot een grote vrijgave van tumormarkers. Dit mag in de eerste fase niet worden geïnterpreteerd als een toename van de tumorburden [26](#page=26).
### 2.2 Specifieke tumormarkers
#### 2.2.1 Overzicht van veelgebruikte tumormarkers
| Tumormarker | Geassocieerd carcinoom |
| :------------------------- | :------------------------------------ |
| Alfa-foetoproteïne (AFP) | Hepatocellulair carcinoom |
| Calcitonine | Medullair schildklier carcinoom |
| CA 15.3 | Borstcarcinoom |
| CA 19.9 | Pancreascarcinoom |
| CA 125 | Ovarium carcinoom |
| HCG (humaan choriongonadotrofine) | Kiemcel tumoren |
| PSA (Prostaat-specifiek antigeen) | Prostaatcarcinoom |
*PSA is een enzym dat wordt aangemaakt door de prostaat en helpt bij het vloeibaar maken van sperma.* [27](#page=27).
#### 2.2.2 Prostaat-specifiek antigeen (PSA)
Prostaatcarcinoom staat op de vierde plaats qua kankerincidentie. PSA-metingen voor opsporingsdoeleinden worden in België niet meer terugbetaald door het RIZIV vanwege de vroegtijdige diagnose en overdiagnose [28](#page=28).
##### 2.2.2.1 Referentiestudies PSA-screening
* De Europese ERSPC-trial toonde een significante daling van de mortaliteit bij screening versus de controlegroep [28](#page=28).
* De Amerikaanse PLCO-trial kon dit resultaat echter niet bevestigen [28](#page=28).
##### 2.2.2.2 Vroegtijdige diagnose en overdiagnose
* **Vroegtijdige diagnose:** Een kanker wordt zonder screening op latere leeftijd vastgesteld en de patiënt overlijdt op een vergelijkbare leeftijd, maar de diagnose wordt dus eerder gesteld [29](#page=29).
* **Overdiagnose:** Kanker wordt eerder vastgesteld, maar de patiënt zou zonder screening zijn overleden zonder er weet van te hebben, of overlijdt aan een andere oorzaak [29](#page=29).
##### 2.2.2.3 Verbeterde interpretatie van PSA-waarden
Om de specificiteit van PSA-metingen te verhogen, kunnen afgeleide parameters worden gebruikt [31](#page=31):
* **Vrij PSA / Totaal PSA:** Deze ratio verhoogt de sensitiviteit bij PSA-waarden beneden 4 µg/L en de specificiteit bij PSA-waarden tussen 4 en 10 µg/L [31](#page=31).
* **Relatie met prostaatvolume en progressiesnelheid:** Rekening houden met het prostaatvolume (gemeten via echo) en de progressiesnelheid van PSA (een toename van meer dan 0,75 µg/L per jaar is verdacht voor prostaatcarcinoom) verbetert de interpretatie [31](#page=31).
PSA wordt deels gebonden aan alfa-1-antichymotrypsine, wat de detectie beïnvloedt. Een ander deel is gebonden aan alfa-2-macroglobuline, wat PSA omkapselt, biologisch inactief maakt en niet wordt gemeten. Alleen de vrije PSA-fractie is biologisch actief [31](#page=31).
De referentiewaarden voor PSA nemen toe met de leeftijd [31](#page=31).
**Kans op prostaatcarcinoom op basis van PSA-waarde:** [32](#page=32).
| PSA-waarde (µg/L) | % kans op prostaatcarcinoom |
| :---------------- | :-------------------------- |
| 0-2 | 1 |
| 2-4 | 5 |
| 4-10 | 25 |
| >10 | >50 |
**Kans op prostaatcarcinoom op basis van vrij PSA [%:** [34](#page=34).
| Vrij PSA (%) | % kans op prostaatcarcinoom |
| :----------- | :-------------------------- |
| 0-10 | 56 |
| 10-15 | 28 |
| 15-20 | 20 |
| 20-25 | 16 |
| >25 | 8 |
* Waarden onder 4 µg/L hebben een relatief beperkt risico [33](#page=33).
* Waarden tussen 4 en 10 µg/L vertegenwoordigen een hogere risico-zone, de 'grijze zone', waar de kans op carcinoom significant is [33](#page=33).
* Een laag percentage vrij PSA wijst op een hogere kans op carcinoom [33](#page=33).
### 2.3 Aandachtspunten bij tumormarkerdiagnostiek
* **Biopsie essentieel:** Voor de definitieve diagnose van maligniteit blijft een biopsie essentieel. Tumormarkers bieden hooguit een indicatie [35](#page=35).
* **Normaliteit sluit maligniteit niet uit:** Normale tumormarkerwaarden sluiten maligniteit niet uit [35](#page=35).
* **Follow-up:** Tumormarkers worden best gebruikt tijdens de follow-up van maligniteiten (zoals voor RIZIV terugbetaling) [35](#page=35).
* **Niet aanvragen bij asymptomatische patiënten met lage a priori kans:** Bij patiënten zonder klachten en met een lage a priori kans op de aandoening, dienen tumormarkers niet routinematig te worden aangevraagd [35](#page=35).
* **Laboratoriummethode:** Resultaten zijn afhankelijk van de gebruikte laboratoriummethode. Het is cruciaal om de opvolging te doen met dezelfde methode en in hetzelfde laboratorium [35](#page=35).
* **Contextuele interpretatie:** Resultaten moeten altijd geïnterpreteerd worden in de context van alle beschikbare medische informatie [35](#page=35).
* **Onverwachte resultaten:** Speciale aandacht moet worden besteed aan onverwachte resultaten. Bij een onverwacht resultaat dient dit te worden herhaald, aangezien dit kan worden veroorzaakt door interferentie [35](#page=35).
---
# Lichaamsvochten
Dit onderwerp behandelt de diagnostische analyse van diverse lichaamsvochten en hoe hun samenstelling inzicht kan bieden in verschillende pathologische aandoeningen [36](#page=36).
### 3.1 Cerebrospinaal vocht (CSV)
Cerebrospinaal vocht (CSV) is cruciaal in het diagnostische proces van somatische neurologische aandoeningen, vooral bij vage of aspecifieke neurologische klachten. Het beschermt de hersenen en het ruggenmerg en is betrokken bij de transfer van afvalstoffen [37](#page=37).
#### 3.1.1 Bloed-hersenbarrière
De bloed-hersenbarrière (BBB) wordt gevormd door de endotheelcellen van de vasculaire wand, die verbonden zijn via tight junctions. Dit voorkomt dat grote moleculen migreren en in het CSV terechtkomen. Essentiële moleculen worden via specifieke transportmoleculen of filtratie verplaatst. Hierdoor is het hersenvocht een filtraat van plasma, en de samenstelling ervan reflecteert het metabolisme van de hersenen [38](#page=38).
#### 3.1.2 Diagnostische parameters van CSV
Verschillende parameters in het CSV kunnen wijzen op pathologieën [39](#page=39).
* **Rode bloedcellen (RBC) ↑**: Aanwezigheid kan wijzen op een subarachnoïdale bloeding [39](#page=39).
* **Witte bloedcellen (WBC) ↑**: Verhoogde aantallen duiden op infecties, ontstekingen, tumoren of bloedingen. Het type WBC kan informatie geven over de aard van de infectie; bacteriële infecties gaan vaker gepaard met een toename van neutrofielen [39](#page=39).
* **Glucose-liquor/bloedratio ↓**: Een daling, met name een ratio kleiner dan 60%, is indicatief voor bacteriële meningitis (glucose wordt door bacteriën verbruikt) of tumormetastasen, die ook glucose gebruiken voor groei. Hersensbloedingen kunnen eveneens leiden tot een verlaagde ratio [39](#page=39).
* **Totaal eiwit, albumine ↑**: Verhoogde waarden van totaal eiwit (normaal 100 keer lager dan in serum) en albumine kunnen wijzen op infecties, ontstekingen, ischemie, multiple sclerose of intoxicaties. Een stijging van totaal eiwit is een indicator voor het functioneren van de BBB en een verhoogde capillaire permeabiliteit, waardoor eiwitten vanuit het bloed naar het CSV sijpelen [39](#page=39).
* **Beta-trace proteïne, tau-eiwit, glucose ↑ (lekkage)**: Deze specifieke parameters zijn nuttig bij het diagnosticeren van lekkage van cerebrospinaal vocht, bijvoorbeeld na een fractuur van de schedelbasis. Deze stoffen komen fysiologisch voor in CSV en hun aanwezigheid in andere lichaamsvochten kan wijzen op lekkage. Het bepalen hiervan helpt om CSV te onderscheiden van andere lichaamsvochten, zoals neusvocht [39](#page=39) [40](#page=40).
> **Tip:** De glucose-liquor/bloedratio is een belangrijke parameter om te beoordelen of glucose wordt verbruikt door pathogene micro-organismen of tumorcellen.
### 3.2 Ascites
Ascites is de ophoping van vrij vocht in de buikholte, wat kan leiden tot een opgezette buik. Ascites is altijd pathologisch [41](#page=41).
#### 3.2.1 Oorzaken van ascites
Ascites kan verschillende oorzaken hebben, onderverdeeld in primaire hepatische oorzaken en niet-hepatische oorzaken [42](#page=42).
* **Primaire hepatische oorzaken:** Levercirrose is een veelvoorkomende oorzaak. Hierbij leidt littekenvorming in de lever tot bemoeilijkte bloedtoevoer door de poortader (v. portae), wat resulteert in portale hypertensie. De verhoogde druk in de poortader perst vocht uit de venen, wat ascites veroorzaakt. Levercirrose kan ook leiden tot andere complicaties zoals varices en hemorroïden [43](#page=43).
* **Niet-hepatische oorzaken:** Deze omvatten diverse aandoeningen van het peritoneum [42](#page=42).
#### 3.2.2 Diagnostische parameter: SAAG
De Serum-Ascites Albumine Gradiënt (SAAG) is een belangrijke parameter om de oorsprong van ascites te differentiëren [44](#page=44).
$$ \text{SAAG} = \text{albumine in serum} - \text{albumine in ascites} \quad (\text{g/L}) $$
Een SAAG hoger dan 11 g/L wijst op portale hypertensie. Dit type ascites, waarbij vocht vanuit de poortader wordt geperst (transsudaat), is typisch geassocieerd met levercirrose [44](#page=44).
> **Voorbeeld:** Een patiënt met levercirrose heeft een serum albumine van 35 g/L en ascites met een albumine van 15 g/L. De SAAG is dan $35 - 15 = 20$ g/L, wat wijst op portale hypertensie.
### 3.3 Pleuravocht
Pleuravocht is een ultrafiltraat van bloedplasma dat zich normaal in kleine hoeveelheden tussen de twee vliezen rond de longen bevindt. Een grote hoeveelheid pleuravocht duidt op een pathologisch proces. Dit vocht kan worden verkregen door middel van een punctie, waarbij een naald tussen twee ribben wordt ingebracht. Normaal gesproken is het een heldere vloeistof met een pH van ongeveer 7,6 [45](#page=45) [46](#page=46).
#### 3.3.1 Normale situatie van pleuravocht
* Heldere vloeistof [47](#page=47).
* pH 7,6 [47](#page=47).
* Totaal eiwit: 10-20 g/L [47](#page=47).
* WBC: < 1000/µL [47](#page=47).
* Glucose: vergelijkbaar met bloedglucose [47](#page=47).
* LDH: < 60% van de bloed-LDH waarde [47](#page=47).
#### 3.3.2 Diagnostische parameters van pleuravocht
Parameters zoals eiwit, glucose en LDH (lactaatdehydrogenase) geven informatie over de oorzaak van pleuravocht. Er wordt onderscheid gemaakt tussen transsudaat en exsudaat [46](#page=46) [47](#page=47) [48](#page=48).
* **Transsudaat:** Ontstaat typisch wanneer de bloeddruk in de capillairen verhoogd is, zoals bij patiënten met hartfalen. Het vocht wordt uit de capillairen geduwd. Kenmerkend zijn lage eiwit- en LDH-waarden [47](#page=47).
* **Exsudaat:** Wordt veroorzaakt door infecties en maligniteiten. Bij verhoogde permeabiliteit kunnen grotere moleculen, waaronder glucose, gemakkelijker door de capillairen diffunderen. Een lage glucoseconcentratie in exsudaat kan duiden op verbruik door bacteriën of tumorcellen [47](#page=47).
> **Tip:** Het onderscheid tussen transsudaat en exsudaat is essentieel voor het bepalen van de juiste behandeling van pleuravocht.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Lipiden | Een klasse van hydrofobe verbindingen die oplosbaar zijn in organische oplosmiddelen en vrijwel onoplosbaar in water. Ze spelen essentiële rollen als hormonen, energiebronnen, structurele componenten van celmembranen en voor isolatie. |
| Lipoproteïnen | Complexen van lipiden en eiwitten die ervoor zorgen dat lipiden, die slecht in water oplosbaar zijn, getransporteerd kunnen worden in het bloed. Ze worden onderscheiden op basis van dichtheid en grootte, zoals chylomicronen, VLDL, IDL, LDL en HDL. |
| Chylomicronen | Grote lipoproteïnen die voornamelijk triglyceriden uit de voeding transporteren vanuit de darm naar de rest van het lichaam. Ze hebben een lage dichtheid. |
| VLDL (Very Low-Density Lipoprotein) | Lipoproteïnen die door de lever worden geproduceerd en voornamelijk triglyceriden transporteren naar de perifere weefsels. Ze hebben een lage dichtheid. |
| IDL (Intermediate-Density Lipoprotein) | Lipoproteïnen die ontstaan na de afbraak van VLDL, waarbij triglyceriden worden verwijderd. Ze zijn precursors van LDL. |
| LDL (Low-Density Lipoprotein) | Lipoproteïnen die voornamelijk cholesterol transporteren naar de perifere weefsels. Ze worden vaak aangeduid als het 'slechte cholesterol' vanwege hun rol in atherosclerose. |
| HDL (High-Density Lipoprotein) | Lipoproteïnen die cholesterol transporteren van de perifere weefsels terug naar de lever. Ze worden beschouwd als het 'goede cholesterol' en spelen een beschermende rol bij atherosclerose. |
| Exogene route | Het transport van lipiden die afkomstig zijn uit de voeding, voornamelijk via chylomicronen. |
| Endogene route | Het transport van lipiden die door de lever worden geproduceerd, voornamelijk via VLDL. |
| Omgekeerd cholesteroltransport (Reverse Cholesterol Transport) | Het proces waarbij cholesterol uit perifere weefsels wordt afgevoerd, voornamelijk door HDL, naar de lever voor eliminatie. |
| Dyslipidemie | Een stoornis in het lipidenmetabolisme die leidt tot afwijkende concentraties van lipiden en lipoproteïnen in het plasma. Dit kan het risico op cardiovasculaire ziekten verhogen. |
| Hyperlipoproteinemie | Een veelvoorkomende vorm van dyslipidemie waarbij de concentratie van lipoproteïnen in het bloed verhoogd is. |
| Non-HDL-C | De som van alle atherogene lipoproteïnen in het plasma, berekend als totaal cholesterol min HDL-cholesterol. Het is een betrouwbare marker voor het lipidverlagend therapie monitoren. |
| Tumor-markers | Specifieke stoffen, zoals glycoproteïnen of glycolipiden, die door kankercellen worden aangemaakt of door het lichaam als reactie op de tumorcel. Ze worden gebruikt voor de diagnostiek en opvolging van kanker. |
| Sensitiviteit (bij tumormarkers) | Het vermogen van een test om alle patiënten met de ziekte correct te identificeren als positief. Een hoge sensitiviteit betekent weinig fout-negatieven. |
| Specificiteit (bij tumormarkers) | Het vermogen van een test om alle patiënten zonder de ziekte correct te identificeren als negatief. Een hoge specificiteit betekent weinig fout-positieven. |
| PSA (Prostaat-specifiek antigeen) | Een enzym dat door de prostaatklier wordt geproduceerd en helpt bij het vloeibaar maken van sperma. Verhoogde PSA-waarden kunnen wijzen op prostaatkanker, maar ook op andere prostaatproblemen. |
| Vrij PSA (Free PSA) | PSA dat niet gebonden is aan eiwitten in het bloed. De verhouding vrij PSA ten opzichte van totaal PSA kan helpen bij het differentiëren tussen prostaatkanker en goedaardige prostaatvergroting. |
| Cerebrospinaal vocht (CSV) | Vocht dat de hersenen en het ruggenmerg omringt en beschermt. De analyse ervan kan diagnostische informatie verschaffen over neurologische aandoeningen. |
| Bloed-hersenbarrière (BBB) | Een selectieve barrière die de bloedsomloop scheidt van de hersenweefsels, waardoor de samenstelling van het hersenvocht strikt wordt gecontroleerd. |
| Ascites | Ophoping van vocht in de buikholte, vaak geassocieerd met levercirrose of andere medische aandoeningen. |
| SAAG (Serum Ascites Albumine Gradient) | Een berekening die wordt gebruikt om de oorzaak van ascites te differentiëren. Een hoge SAAG-waarde duidt op vocht dat door portale hypertensie wordt geperst, zoals bij levercirrose. |
| Pleuravocht | Vocht dat zich normaal gesproken in kleine hoeveelheden tussen de longvliezen bevindt. Abnormale ophoping (pleurale effusie) kan duiden op diverse pathologische processen. |
| Transsudaat | Een vochtophoping die ontstaat door een verhoogde hydrostatische druk in de capillairen, zoals bij hartfalen. Het heeft doorgaans een laag eiwitgehalte. |
| Exsudaat | Een vochtophoping die ontstaat door een verhoogde permeabiliteit van de capillairen, vaak veroorzaakt door infecties of maligniteiten. Het heeft doorgaans een hoger eiwitgehalte. |