Cover
Zacznij teraz za darmo 4. fysiologie en pathofysiologie van de zout- en waterbalans.pdf
Summary
# Zout- en waterbalans
Het lichaam reguleert de zout- en waterbalans nauwkeurig door middel van een complex samenspel van sensoren en effectoren, waarbij natrium een sleutelrol speelt in de volumeregulatie van het extracellulaire vocht.
### 1.1 Het belang van zout en water in het lichaam
* Het extracellulaire vochtvolume (ECV) wordt primair bepaald door de hoeveelheid natrium in het lichaam, aangezien water het natrium volgt [2](#page=2).
* De osmolaliteit van het lichaam wordt zeer nauw gereguleerd door aanpassing van de waterbalans [2](#page=2).
* Een verandering in natriuminname kan leiden tot significante veranderingen in het extracellulaire vocht. Bijvoorbeeld, een toename van 140 millimol natrium per dag leidt tot een toename van ongeveer 1 kilogram extracellulair vocht [3](#page=3).
* Hyper- en hypo-osmolaliteit kunnen toxisch zijn voor het lichaam [2](#page=2).
### 1.2 Controle van het extracellulaire vocht
#### 1.2.1 Natriuminhoud en extracellulair vocht
* De natriuminhoud van het lichaam is grotendeels gecorreleerd met het extracellulaire vochtvolume [3](#page=3).
* De balans tussen natriumopname (in) en natriumuitscheiding (renale en extrarenale out) bepaalt de netto natriumbalans [3](#page=3).
* Een toename van het extracellulair volume leidt tot een verhoogde natriumuitscheiding door de nieren, wat een zeer fijngevoelig mechanisme is [3](#page=3).
#### 1.2.2 Sensoren voor ECV-controle
De controle van het extracellulaire vochtvolume (ECV) is afhankelijk van diverse sensoren [4](#page=4):
* **Centrale vasculaire sensoren:**
* Hoge druk sensoren: Gevonden in het juxtaglomerulaire apparaat (afferente arteriool), sinus caroticus en de aortaboog [4](#page=4).
* Lage druk sensoren: Zeer belangrijk en gelokaliseerd in de atria van het hart, pulmonale vaten [4](#page=4).
* **Sensoren in het centrale zenuwstelsel:** Deze spelen een minder belangrijke rol in de ECV-controle [4](#page=4).
* **Sensoren in de lever:** Deze spelen eveneens een minder belangrijke rol [4](#page=4).
#### 1.2.3 Effectoren van ECV-controle
Er zijn vier parallelle pathways die het ECV corrigeren. Dezelfde mediator kan zowel een hemodynamisch effect hebben als het tubulaire transport beïnvloeden, wat beide de natriumuitscheiding kan moduleren. Deze mediatoren kunnen synergetisch werken [4](#page=4).
### 1.3 Hormonale regulatie van de zout- en waterbalans
#### 1.3.1 Renine-angiotensine-aldosteron systeem (RAAS)
Het RAAS is cruciaal voor de regulatie van het ECV en speelt een rol bij het verminderen van natrium- en wateruitscheiding [5](#page=5) [6](#page=6).
* **Renine-vrijzetting wordt gestimuleerd door drie factoren:**
1. **Daling van de systemische bloeddruk:** Gemiddeld via baroreceptoren in de centrale arteriële circulatie en het sympathisch zenuwstelsel. Renale denervatie of betablokkers verminderen de reninevrijzetting [6](#page=6).
2. **Daling van NaCl thv de macula densa:** Een daling van het ECV leidt tot een daling van de renale perfusiedruk (RPF) en een stijging van de filtratiefractie. Dit resulteert in meer reabsorptie van NaCl en water in de proximale tubulus en de lis van Henle, waardoor minder NaCl de macula densa bereikt [6](#page=6).
3. **Daling van de renale perfusiedruk:** Dit wordt gedetecteerd door stretchreceptoren in de granulaire cellen van de afferente arteriool. Een daling van intracellulair calcium ($Ca^{2+}_{i}$) leidt tot verhoogde reninevrijzetting [6](#page=6).
* **Effecten van Angiotensine II:**
1. **Hemodynamisch effect:** Zorgt voor een verlaging van de transvasculaire flow, wat leidt tot meer reabsorptie van vocht in de capillairen. De formule voor transvasculaire flow wordt gegeven door [7](#page=7) [8](#page=8):
$$J_v = K_f \cdot ([P_c - P_{tub}] - [\pi_c - \pi_{tub}])$$
waarbij $J_v$ de transvasculaire flow is, $K_f$ de ultrafiltratiecoëfficiënt, $[P_c - P_{tub}]$ het verschil in hydrostatische druk tussen de capillairen en de tubulus, en $[\pi_c - \pi_{tub}]$ het verschil in colloïd-osmotische druk tussen de capillairen en de tubulus. Angiotensine II verlaagt de capillaire druk ($P_c$) en verhoogt de colloïd-osmotische druk in de capillairen ($\pi_c$), wat resulteert in een verminderde netto flow uit de capillairen [8](#page=8).
2. **Stimulatie van aldosteronproductie:** In de glomerulosa van de bijnier. Aldosteron verhoogt de $Na^{+}$ absorptie in de distale tubulus en de verzamelbuisjes [8](#page=8) [9](#page=9).
3. **Verhoogde sensitiviteit van tubuloglomerulaire feedback (TGF):** Meer zout en vocht in de macula densa zorgt voor een sterkere daling van de glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) [8](#page=8) [9](#page=9).
4. **Stimulatie van Na+ heropname:** Via de $Na^{+}/H^{+}$ exchanger in de proximale tubulus (PT), thick ascending limb (TAL) en initiële verzamelbuisjes; stimulatie van NKCC2 in de TAL; verhoogde NCC activiteit in de distale convoluted tubule (DCT); en $Na^{+}$ kanalen in de inner collecting tubule (ICT) [9](#page=9).
5. **Renale hypertrofie:** [9](#page=9).
6. **Toename van dorst en AVP vrijzetting:** [9](#page=9).
* **Effecten van Aldosteron:** Werkt op de principale cellen van de DCT, de verbindingsbuisjes (connectie tubulus) en de verzamelleidingen (collectie ducts). Het leidt tot upregulatie van eiwitsynthese, waaronder:
* Toename van ENaC (epitheliale natriumkanalen) [9](#page=9).
* Toename van K+ kanalen [9](#page=9).
* Toename van de basolaterale Na+/K+-ATPase [9](#page=9).
* Toename van het mitochondriale metabolisme [9](#page=9).
Deze processen vereisen tijd [9](#page=9).
#### 1.3.2 Sympathisch zenuwstelsel
Het sympathisch zenuwstelsel beïnvloedt de zout- en waterbalans via directe en indirecte effecten [10](#page=10).
* **Directe effecten:**
1. Verhoogde renale vasculaire weerstand [10](#page=10).
2. Verhoogde $Na^{+}$ reabsorptie door tubulaire cellen, met name via de NHE3 en de basolaterale Na+/K+ pomp (via $\alpha$-receptoren) [10](#page=10).
* **Indirect effect:**
3. Verhoogde reninevrijzetting [10](#page=10).
* In het dagelijks leven is het effect beperkt, maar het wordt belangrijk bij levensbedreigende bloedingen [10](#page=10).
#### 1.3.3 Arginine Vasopressine (AVP) / Antidiuretisch hormoon (ADH)
* **Stimuli voor vrijzetting van AVP:**
1. **Osmolaliteit:** De sterkste stimulus, meestal gerelateerd aan NaCl. Andere osmotisch actieve stoffen zoals mannitol kunnen ook de osmolaliteit verhogen. Ureum is een ineffectieve osmol als het snel intracellulair kan diffunderen. Toniciteit of effectieve osmolaliteit is van belang [11](#page=11) [12](#page=12).
2. **Grote afname van ECV:** [11](#page=11) [12](#page=12).
* **Effecten van AVP:**
1. **Waterretentie:** Via aquaporines (AQP) en ureumtransporters (UT), leidend tot opbouw van hyperosmolaliteit [11](#page=11) [13](#page=13).
2. **Systemische vasoconstrictie:** En beperking van de medullaire bloedflow [11](#page=11) [13](#page=13).
3. **Zoutretentie:** In de TAL via NKCC2 en K+ kanalen, en in de principale cellen van de ICT en CCT via ENaC [11](#page=11) [13](#page=13).
* **Osmoreceptoren:** Bevinden zich in het centrale zenuwstelsel waar de bloed-hersenbarrière doorlaatbaar is, zoals het organum vasculosum van de lamina terminalis en het subfornical organ. Hogere osmolaliteit activeert mechanosensitieve kationkanalen, leidend tot depolarisatie en een toename van actiepotentialen. Deze stimuleren magnocellulaire neuronen om AVP vrij te zetten vanuit de posterieure hypofyse (neurohypofyse) [13](#page=13).
* **Halfwaardetijd:** ADH heeft een halfwaardetijd van 18 minuten door afbraak in lever en nieren. Bij lever- en nieraandoeningen kan dit leiden tot waterretentie [13](#page=13).
* **Volumecontractie:** Een belangrijke volumecontractie kan ook leiden tot een significante afname van het ECV, wat AVP-vrijzetting stimuleert [12](#page=12).
* Bij stijging van het circulerend volume is er minder ADH-vrijzetting. Dit kan leiden tot hypernatriëmie bij hyperaldosteronisme [13](#page=13).
#### 1.3.4 Atriaal Natriuretisch Peptide (ANP)
ANP bevordert de natriurese (uitscheiding van natrium) [11](#page=11) [12](#page=12).
* **Sensor:** Atriale myocyten reageren op rek [11](#page=11).
* **Effecten:**
* **Hemodynamisch:** Vasodilatatie, waardoor de bloedflow naar de cortex toeneemt, wat de GFR verhoogt en de natriumlading thv de tubulus doet stijgen. De sensitiviteit van TGF wordt verlaagd. De bloedflow naar de medulla neemt ook toe, wat de medullaire hyperosmolaliteit verlaagt [11](#page=11).
* **Tegenwerken van natriumretentie:** Inhibitie van reninevrijzetting, aldosteronsecretie en AVP-vrijzetting [11](#page=11).
* **Reductie van Na+ reabsorptie:** Vermoedelijk via natriumkanalen in de verzamelbuisjes [11](#page=11).
### 1.4 Relatie tussen ECV, natrium en water
* De hoeveelheid natrium bepaalt het totale extracellulaire volume. Waar $Na^{+}$ is, volgt water [2](#page=2).
* Een te laag effectief circulerend volume (ECV) leidt tot zoutretentie, waardoor water volgt en het extracellulaire vocht toeneemt [2](#page=2).
* Een te hoog ECV leidt tot zoutexcretie, waardoor water volgt en het extracellulaire vocht afneemt [2](#page=2).
* De nieren fungeren als gemeenschappelijke effector, maar met verschillende effecten afhankelijk van de omstandigheid [2](#page=2).
* Een toename van de natriumexcretie bij een toename van het ECV is een lineair en zeer fijngevoelig mechanisme [3](#page=3).
> **Tip:** Het is belangrijk om het onderscheid te maken tussen de regulatie van de osmolaliteit (voornamelijk door waterbalans) en de regulatie van het extracellulaire volume (voornamelijk door natriumbalans) [2](#page=2).
>
> **Tip:** In pathofysiologische situaties is het effectief circulerend volume niet altijd evenredig met het totale extracellulaire volume [2](#page=2).
---
# Nier- en urinewegfysiologie en pathofysiologie
Deze sectie biedt een overzicht van de organisatie van het urinair systeem, de processen van glomerulaire filtratie en renale bloedvoorziening, verschillende transportmechanismen in de nier, en de fysiologie en pathofysiologie van diverse homeostatische mechanismen [15](#page=15) [1](#page=1).
### 1.1 Organisatie van het urinair systeem
Het urinair systeem is een complex systeem dat verantwoordelijk is voor de filtratie van bloed, de productie van urine, en de uitscheiding van afvalstoffen uit het lichaam. De nieren spelen hierin een centrale rol, waarbij ze ook belangrijke functies vervullen in het handhaven van de homeostase [15](#page=15) [1](#page=1).
### 1.2 Glomerulaire filtratie en renale bloedvoorziening
De glomerulaire filtratie is het proces waarbij bloed wordt gefilterd in de glomeruli, de kleine bloedvatkluwen in de nieren. Dit proces leidt tot de vorming van het glomerulaire filtraat, dat vervolgens door de niertubuli stroomt waar essentiële stoffen worden teruggeresorbeerd en afvalstoffen worden uitgescheiden. De renale bloedvoorziening is cruciaal voor dit filtratieproces en zorgt voor een constante aanvoer van bloed naar de nieren [15](#page=15) [1](#page=1).
### 1.3 Transportprocessen in de nier
Verschillende essentiële stoffen worden getransporteerd in de nieren, waaronder natrium en chloor, ureum, glucose, aminozuren, eiwitten en fosfaat. Deze transportprocessen zijn essentieel voor het behoud van de homeostase en de klaring van afvalstoffen [15](#page=15) [1](#page=1).
### 1.4 Homeostatische mechanismen
De nieren spelen een sleutelrol in de homeostase van diverse lichaamsfuncties. Dit omvat de fysiologie en pathofysiologie van [15](#page=15) [1](#page=1):
* Calciumhomeostase [15](#page=15) [1](#page=1).
* Kaliumbalans [15](#page=15) [1](#page=1).
* Urinaire concentratie en verdunning [15](#page=15) [1](#page=1).
* Zout- en waterbalans [15](#page=15) [1](#page=1).
* Zuur-base evenwicht [15](#page=15) [1](#page=1).
### 1.5 Fysiologie en pathofysiologie van de ureters en blaas
Naast de nierfuncties omvat de fysiologie en pathofysiologie van het urinair systeem ook de ureters en de blaas, welke verantwoordelijk zijn voor de opslag en uitscheiding van urine [15](#page=15) [1](#page=1).
### 1.6 Nefrologische pathofysiologische concepten
Deze sectie sluit af met een overzicht van algemene nefrologische pathofysiologische concepten [15](#page=15) [1](#page=1).
---
# Hormonale en neurale regulatie van de zout- en waterbalans
Dit onderwerp behandelt de complexe mechanismen waarmee het lichaam de zout- en waterbalans handhaaft, met nadruk op de rol van specifieke hormonen en het sympathisch zenuwstelsel.
### 3.1 Renine-angiotensine-aldosteron systeem (RAAS)
Het renine-angiotensine-aldosteron systeem is een cruciale hormooncascade die betrokken is bij de regulatie van bloeddruk, bloedvolume en elektrolytenbalans .
#### 3.1.1 Renine-vrijzetting
Renine, een enzym geproduceerd door de juxtaglomerulaire cellen van de nieren, wordt vrijgegeven onder invloed van drie belangrijke stimuli :
1. **Daling van de systemische bloeddruk:** Baroreceptoren in de centrale arteriële circulatie detecteren een lage bloeddruk en activeren het sympathisch zenuwstelsel, wat leidt tot verhoogde reninevrijzetting. Renale denervatie of toediening van bètablokkers vermindert de reninevrijzetting .
2. **Daling van NaCl ter hoogte van de macula densa:** Een daling van het effectieve circulerende volume (ECV) leidt tot een afname van de renale perfusiedruk (RPF) en daardoor tot een stijging van de filtratiefractie. Dit resulteert in meer reabsorptie van NaCl en water in de proximale tubulus en minder flow in de vasa recta, wat leidt tot meer Na+ reabsorptie in de lis van Henle. Een verminderde NaCl-concentratie in de macula densa stimuleert reninevrijzetting .
3. **Daling van de renale perfusiedruk:** Stretchreceptoren in de granulaire cellen van de afferente arteriool registreren een daling in perfusiedruk. Een verlaagd intracellulair calcium ($Ca^{2+}_i$) in deze cellen leidt tot verhoogde reninevrijzetting .
#### 3.1.2 Effecten van Angiotensine II
Angiotensine II, het product van de renine-angiotensine-aldosteron cascade, heeft diverse effecten :
1. **Hemodynamisch effect:** Angiotensine II veroorzaakt vasoconstrictie, wat leidt tot een verhoogde systemische bloeddruk. Het beïnvloedt ook de transvasculaire flow, wat resulteert in meer reabsorptie van vocht. Dit kan worden uitgedrukt met de formule voor de netto flow, waarbij een daling van de hydrostatische druk ($P_c$) en een stijging van de oncotische druk ($\pi_c$) aan de capillaire zijde leiden tot verhoogde reabsorptie :
$$ \text{Transvasculaire flow} \propto K_f \cdot ([P_c \downarrow - P_{tub} ] - [\pi_c \uparrow - \pi_{tub} ]) $$
waarbij $K_f$ de filtratiecoëfficiënt is, $P_c$ de capillaire hydrostatische druk, $P_{tub}$ de tubulaire hydrostatische druk, $\pi_c$ de capillaire oncotische druk en $\pi_{tub}$ de tubulaire oncotische druk .
2. **Stimulatie van aldosteronproductie:** Angiotensine II stimuleert de zona glomerulosa van de bijnier om aldosteron te produceren. Aldosteron bevordert de natriumreabsorptie in de distale tubulus en de verzamelbuisjes .
3. **Verhoogde sensitiviteit van tubuloglomerulaire feedback (TGF):** Angiotensine II versterkt de TGF-respons, wat leidt tot een sterkere daling van de glomerulusfiltratiesnelheid (GFR) bij verhoogde zout- en vochtconcentraties in de macula densa .
4. **Stimulatie van Na+ heropname:** Angiotensine II stimuleert de natriumheropname via verschillende mechanismen in de nieren, waaronder de Na+/H+ exchanger (NHE3) in de proximale tubulus (PT), het dikke opstijgende deel (TAL) en de initiële verzamelbuisjes, de NKCC2 cotransporter in het TAL, de NCC cotransporter in de distale tubulus (DCT) en Na+ kanalen in de initiële verzamelbuisjes (ICT) .
5. **Renale hypertrofie:** Angiotensine II kan bijdragen aan de groei van nierweefsel .
6. **Toename van dorst en AVP-vrijzetting:** Angiotensine II stimuleert het dorstcentrum in de hersenen en verhoogt de afgifte van arginine vasopressine (AVP) .
#### 3.1.3 Effecten van Aldosteron
Aldosteron werkt op de principale cellen van de distale tubulus, de verbindingsbuisjes (connectie tubulus) en de verzamelbuisjes. Het verhoogt de eiwitsynthese, wat enige tijd in beslag neemt. Specifieke effecten zijn :
* Verhoogde expressie van het epitheliale natriumkanaal (ENaC) .
* Verhoogde expressie van kaliumkanalen .
* Verhoogde activiteit van de Na+/K+-ATPase aan de basolaterale zijde .
* Verhoogd mitochondriaal metabolisme .
### 3.2 Sympathisch zenuwstelsel
Het sympathisch zenuwstelsel speelt een directe en indirecte rol in de regulatie van de zout- en waterbalans .
#### 3.2.1 Directe effecten
* **Verhoogde renale vasculaire weerstand:** Activatie van sympathische zenuwen veroorzaakt vernauwing van de bloedvaten in de nieren, wat de bloedtoevoer naar de nieren vermindert .
* **Verhoogde Na+ reabsorptie:** Sympathische stimulatie verhoogt de natriumreabsorptie door tubulaire cellen, onder andere via de NHE3 en de basolaterale Na+/K+-ATPase (via alfa-receptoren) .
#### 3.2.2 Indirect effect
* **Verhoogde reninevrijzetting:** Sympathische stimulatie van de juxtaglomerulaire cellen leidt tot verhoogde reninevrijzetting .
In het dagelijks leven is het effect van het sympathisch zenuwstelsel op de zout- en waterbalans beperkt. Echter, bij levensbedreigende situaties zoals ernstige bloedingen, speelt het een belangrijke rol .
### 3.3 Arginine Vasopressine (AVP) / Antidiuretisch Hormoon (ADH)
Arginine vasopressine, ook bekend als antidiuretisch hormoon (ADH), reguleert voornamelijk de waterbalans .
#### 3.3.1 Stimuli voor AVP-vrijzetting
AVP wordt vrijgegeven onder invloed van:
1. **Osmolaliteit:** Dit is de sterkste stimulus voor AVP-vrijzetting. Een stijging in de plasma-osmolaliteit, meestal veroorzaakt door NaCl, is de belangrijkste trigger. Ineffectieve osmolen zoals ureum en glucose (tenzij bij diabetes mellitus) hebben minder invloed. Toniciteit of effectieve osmolaliteit is cruciaal .
2. **Grote afname van ECV:** Een significante afname van het effectieve circulerende volume, bijvoorbeeld door ernstig bloedverlies, stimuleert ook de AVP-vrijzetting .
#### 3.3.2 Osmoreceptoren en AVP-productie
Osmoreceptoren, gelegen in gebieden van het centrale zenuwstelsel waar de bloed-hersenbarrière doorlaatbaar is, zoals het organum vasculosum van de lamina terminalis en het subfornicaal orgaan, detecteren veranderingen in de osmolaliteit. Een hogere osmolaliteit activeert mechanosensitieve kationkanalen, leidend tot depolarisatie en een toename van actiepotentialen. Deze signalen stimuleren magnocellulaire neuronen in de hypothalamus om AVP vrij te zetten in de posterieure hypofyse (neurohypofyse). De halfwaardetijd van ADH is ongeveer 18 minuten, en het wordt afgebroken in de lever en nieren. Lever- en nieraandoeningen kunnen daardoor leiden tot waterretentie .
#### 3.3.3 Effecten van AVP
AVP heeft meerdere effecten op de nieren en de circulatie:
1. **Waterretentie:** AVP bevordert de waterretentie door de expressie en translocatie van aquaporines (AQP) en ureumtransporters (UT) te verhogen in de verzamelbuisjes, wat leidt tot de opbouw van een hypersomolaire medulla .
2. **Systemische vasoconstrictie:** AVP veroorzaakt vernauwing van de bloedvaten, wat bijdraagt aan een verhoging van de bloeddruk en de medullaire bloedflow beperkt .
3. **Zoutretentie:** AVP stimuleert ook de natriumreabsorptie in specifieke delen van de nier, waaronder het dikke opstijgende deel (TAL) door stimulatie van NKCC2 en kaliumkanalen, en in de principale cellen van de initiële verzamelbuisjes (ICT) en collectieve verzamelbuisjes (CCT) via verhoogde ENaC-activiteit .
Bij een stijging van het circulerende volume wordt minder ADH vrijgezet, wat kan leiden tot hypernatriëmie bij hyperaldosteronisme .
### 3.4 Atriaal Natriuretisch Peptide (ANP)
Atriaal natriuretisch peptide (ANP) is een hormoon dat wordt geproduceerd door de atriale myocyten als reactie op rekking van de atria, en het bevordert natriurese (uitscheiding van natrium) .
#### 3.4.1 Stimulus
* **Rekking van de atria:** Een verhoogd bloedvolume leidt tot rekking van de atriale wanden, wat de vrijzetting van ANP stimuleert .
#### 3.4.2 Effecten van ANP
ANP werkt voornamelijk hemodynamisch en remt hormonale systemen die zout en water retineren :
* **Vasodilatatie en verhoogde GFR:** ANP veroorzaakt vasodilatatie, wat leidt tot een verhoogde bloedtoevoer naar de cortex van de nier. Dit resulteert in een verhoogde GFR, waardoor er meer natrium de tubulus bereikt .
* **Verlaagde sensitiviteit van TGF:** ANP vermindert de gevoeligheid van de tubuloglomerulaire feedback, wat bijdraagt aan een verhoogde filtratie .
* **Verhoogde medullaire bloedflow:** De bloedflow naar de medulla neemt toe, wat de medullaire hyperosmolariteit verlaagt en de waterretentie tegengaat .
* **Inhibitie van hormonale systemen:** ANP remt de reninevrijzetting, de secretie van aldosteron en de vrijzetting van AVP .
* **Reductie van Na+ reabsorptie:** ANP vermindert de natriumreabsorptie in de verzamelbuisjes, vermoedelijk via directe beïnvloeding van natriumkanalen .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Zoutbalans | De balans tussen de inname en uitscheiding van natriumzouten in het lichaam, die mede de hoeveelheid extracellulair vocht bepaalt. |
| Waterbalans | De balans tussen de inname en uitscheiding van water in het lichaam, essentieel voor de regulatie van de osmolaliteit en het celvolume. |
| Osmolaliteit | De concentratie van opgeloste deeltjes in een oplossing, gemeten in milliosmol per kilogram oplossing. De osmolaliteit van lichaamsvloeistoffen wordt nauw gereguleerd. |
| Extracellulair vocht (ECV) | Het totale volume aan vloeistof buiten de cellen, inclusief interstitieel vocht en plasma. De hoeveelheid wordt primair bepaald door de natriuminhoud. |
| Effectief circulerend volume (ECV) | Het deel van het extracellulaire volume dat effectief bijdraagt aan de perfusie van weefsels. In pathologische toestanden kan dit afwijken van het totale extracellulaire volume. |
| Renine-angiotensine-aldosteron systeem | Een hormonaal systeem dat een cruciale rol speelt bij de regulatie van bloeddruk, zout- en waterbalans. Renine initieert een cascade die leidt tot de vorming van angiotensine II en de afgifte van aldosteron. |
| Angiotensine II | Een krachtig vasoconstrictor en een belangrijke mediator in het renine-angiotensine-aldosteron systeem, die diverse effecten heeft op de bloeddruk, zoutretentie en dorst. |
| Aldosteron | Een hormoon geproduceerd door de bijnieren dat de natriumreabsorptie in de distale tubulus en het verzamelbuisje van de nier bevordert, wat leidt tot waterretentie. |
| Arginine vasopressine (AVP) / Antidiuretisch hormoon (ADH) | Een hormoon dat de waterretentie in de nieren bevordert door de permeabiliteit van de verzamelbuisjes voor water te verhogen, en dat ook vasoconstrictie kan veroorzaken. |
| Atriaal natriuretisch peptide (ANP) | Een hormoon dat vrijkomt uit de hartatria als reactie op volumevergroting. Het bevordert natriurese (zoutuitscheiding) en heeft vasodilaterende effecten, wat leidt tot een lagere bloeddruk. |
| Glomerulaire filtratie | Het proces waarbij bloedplasma vanuit de glomeruli in de nieren wordt gefilterd in het kapsel van Bowman, wat de eerste stap is in de urinevorming. |
| Tubulair transport | Het proces waarbij stoffen worden getransporteerd tussen de tubulaire vloeistof en het bloed in de nieren, waaronder reabsorptie van nuttige stoffen en secretie van afvalstoffen. |
| Tubuloglomerulaire feedback | Een mechanisme waarbij de concentratie van natriumchloride in de macula densa van de nier de glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) beïnvloedt. |
| Macrocellulaire neuronen | Specifieke neuronen in de hypothalamus die neurohormonen zoals vasopressine (ADH) produceren en vrijgeven vanuit de posterieure hypofyse. |
| Ineffectieve osmolen | Opgeloste stoffen die de osmolaliteit van het extracellulaire vocht niet effectief verhogen omdat ze gemakkelijk de celmembranen passeren, zoals ureum. |