Cover
Zacznij teraz za darmo Histologie lymfoïde organen 2025-2026.pdf
Summary
# Structuur en functie van lymfoïde organen
Het lymfoïde systeem is cruciaal voor het immuunsysteem, waarbij lymfoïde organen een centrale rol spelen in de productie, rijping en activering van lymfocyten. Deze organen worden onderverdeeld in primaire en secundaire lymfoïde organen, die elk specifieke functies vervullen in het immuunproces. Het begrijpen van de normale histologie van deze organen is essentieel voor het herkennen van pathologische afwijkingen en voor het toepassen van kennis in vakken als hematologie [1](#page=1) [2](#page=2).
### 1.1 Algemene introductie tot lymfoïde organen
Lymfoïde organen zijn de plaatsen waar lymfocyten, de belangrijkste cellen van het immuunsysteem, worden gevormd, rijpen en geactiveerd. Lymfocyten zijn overal in het lichaam aanwezig, inclusief bloed, lymfevaten en weefsels, maar met uitzondering van het centrale zenuwstelsel, waar ze enkel in pathologische omstandigheden voorkomen [1](#page=1).
### 1.2 Classificatie van lymfoïde organen
De lymfoïde organen worden ingedeeld in twee hoofdcategorieën op basis van hun functie:
#### 1.2.1 Primaire lymfoïde organen
Dit zijn de organen waar lymfocyten worden aangemaakt en rijpen tot functionele immuuncellen. In de mens zijn de primaire lymfoïde organen het beenmerg en de thymus [1](#page=1).
#### 1.2.2 Secundaire lymfoïde organen
Na hun rijping in de primaire lymfoïde organen, migreren lymfocyten naar de secundaire lymfoïde organen. Hier worden ze blootgesteld aan antigenen, wat leidt tot hun activatie, vermenigvuldiging en de versterking van de immuunrespons. De belangrijkste secundaire lymfoïde organen zijn de lymfeknopen, de milt en het MALT (Mucosa-Associated Lymphoid Tissue) ] [1](#page=1).
### 1.3 Belang van de studie van lymfoïde organen
De studie van de histologie van lymfoïde organen is van fundamenteel belang om hun fysiologische functies te begrijpen. Kennis van de normale structuur is essentieel om abnormale toestanden te kunnen herkennen. Dit is met name relevant voor vakken zoals hematologie, waar de classificatie van tumoren, zoals lymfomen, vaak histologisch bepaald wordt, en voor het interpreteren van microscopische pathologieverslagen [2](#page=2).
> **Tip:** Het herkennen van de normale architectuur van lymfoïde organen is de sleutel tot het diagnosticeren van aandoeningen, vooral in de context van tumoren zoals lymfomen [2](#page=2).
### 1.4 Studiemateriaal en examen
De leerstof voor dit onderwerp omvat de cursus, hoorcolleges en het virtueel microscopiepracticum. Het examen zal bestaan uit meerkeuzevragen en fotovragen, waarbij enkel foto's uit de cursus of het practicum gebruikt zullen worden. Medische voorbeelden die tijdens de lessen besproken worden, dienen ook gekend te zijn [5](#page=5).
> **Tip:** Bereid je goed voor op de fotovragen door de microscopische beelden uit de cursus en het practicum grondig te bestuderen en te associëren met de bijbehorende structuren en functies [5](#page=5).
---
# Histologie en functie van het beenmerg
Het beenmerg is een actief hematopoëtisch orgaan dat essentieel is voor de continue aanmaak van alle bloedcellen. Dit proces wordt hematopoëse genoemd en vindt plaats in het rode beenmerg, dat bij volwassenen voornamelijk in het axiale skelet is gelokaliseerd. Het gele beenmerg is daarentegen inactief en bestaat voornamelijk uit vetweefsel, waarbij de hoeveelheid ervan toeneemt met de leeftijd. Onder pathologische omstandigheden kan geel beenmerg echter weer worden omgezet in actief rood beenmerg [6](#page=6).
### 2.1 Hematopoëtische stamcellen
De oorsprong van alle bloedcellen ligt bij de pluripotente hematopoëtische stamcel, ook wel de pluripotente stamcel genoemd. Deze stamcel is in staat zich te differentiëren tot twee typen multipotente stamcellen, ook wel 'committed stem cells' genoemd: lymfoïde voorlopercellen en myeloïde voorlopercellen [8](#page=8).
* **Lymfoïde voorlopercellen:** Deze geven aanleiding tot de vorming van B- en T-lymfocyten [8](#page=8).
* **Myeloïde voorlopercellen:** Deze zijn de voorlopers van rode bloedcellen, witte bloedcellen (granulocyten), monocyten, bloedplaatjes, mastcellen en dendritische cellen. Dendritische cellen zijn gespecialiseerd in het presenteren van antigenen aan lymfocyten [8](#page=8).
De hematopoëse is een zeer gesynchroniseerd proces, waarbij de productie van bloedcellen strikt gecontroleerd wordt via cel-celinteracties en de invloed van cytokines, zoals erytropoëtine en granulocyte colony stimulating factor (G-CSF), en andere groeifactoren. Filgrastim, ook bekend als G-CSF of Neupogen, is een cytokine die gebruikt wordt bij patiënten met een tekort aan granulocyten (neutropenie) [9](#page=9).
### 2.2 Histologie van het beenmerg
De histologische structuur van het beenmerg bestaat uit drie hoofdbestanddelen [10](#page=10):
#### 2.2.1 Het stroma
Het stroma vormt de ondersteunende structuur van het beenmerg en bestaat uit reticulumcellen, reticulinevezels (collageen type III), andere extracellulaire matrixcomponenten en vetcellen. De reticulumcellen, die gemodificeerde fibroblasten zijn, spelen een cruciale rol in de hematopoëse door het aanmaken van groeifactoren en door interactie met de hematopoëtische cellen. Reticulinevezels vormen een fijnmazig netwerk waarin de hematopoëtische cellen, macrofagen en andere celtypen zich bevinden. Het stroma heeft ook een belangrijke fagocyterende functie, waarbij versleten en verouderde bloedcellen en bloedplaatjes worden verwijderd [11](#page=11) [12](#page=12).
#### 2.2.2 Vasculaire sinusoïden
De vasculaire sinusoïden zijn gedilateerde capillairen die het bloedtransport binnen het beenmerg verzorgen. Ze zijn bekleed met een discontinu endotheel en een discontinue basale membraan. Dit discontinu karakter is essentieel om de gemakkelijke doorgang van nieuw gevormde bloedcellen vanuit het beenmerg naar de bloedbaan te faciliteren [13](#page=13).
#### 2.2.3 Hematopoëtische cellen
Dit zijn de cellen die onderhevig zijn aan de verschillende stadia van maturatie en differentiatie, leidend tot de vorming van alle bloedceltypen.
##### 2.2.3.1 Maturatie van rode bloedcellen (erytropoëse)
De erytropoëse begint met de pro-erythroblast, die een kern met euchromatine en één of meerdere nucleoli heeft, en een blauw of basofiel cytoplasma. Gedurende de maturatie worden de cellen kleiner, krimpt de kern en wordt deze pyknotisch en wordt deze uiteindelijk uitgeworpen (enkel bij zoogdieren). Het aantal organellen neemt af, en hemoglobine wordt progressief meer aanwezig [15](#page=15).
* **Basofiele erythroblast:** Produceert hemoglobine, met veel mRNA en polyribosomen in het cytoplasma [15](#page=15).
* **Polychromatofiele erythroblast:** Bevat veel RNA en een grijs cytoplasma door de aanmaak van hemoglobine [15](#page=15).
* **Orthochromatofiele erythroblast:** Bevat een hoge concentratie hemoglobine, wat resulteert in een kleuring met eosine [15](#page=15).
* **Reticulocyt:** Een cel die nog een kleine hoeveelheid RNA bevat [15](#page=15).
* **Erythrocyt:** De uiteindelijke rijpe rode bloedcel [15](#page=15).
De belangrijkste groeifactor voor erytropoëse is erytropoëtine, dat wordt aangemaakt in de nieren. Nierinsufficiëntie kan daardoor leiden tot anemie [15](#page=15).
##### 2.2.3.2 Maturatie van granulocyten (granulopoëse)
Granulopoëse start met de myeloblast, gekenmerkt door een kern met euchromatine en 1 tot 3 nucleoli, en een licht basofiel cytoplasma [16](#page=16).
* **Promyelocyt:** De grootste cel in dit proces, waarin azurofiele granulen (lysosomen met myeloperoxidase) verschijnen. Myeloperoxidase helpt bij het doden van bacteriën door de vorming van reactieve zuurstofradicalen [16](#page=16).
* **Myelocyten:** Er vormen zich drie typen, afhankelijk van de aanwezige granulen:
* **Basofiele myelocyt:** Ontwikkelt donkerblauwe tot zwarte granulen en leidt tot een basofiele metamyelocyt (boonvormige kern) en uiteindelijk een basofiele granulocyt (bilobaire kern) [16](#page=16).
* **Eosinofiele myelocyt:** Ontwikkelt eosinofiele granulen en leidt tot een eosinofiele granulocyt (bilobaire kern) [16](#page=16).
* **Neutrofiele myelocyt:** Ontwikkelt kleine zalmkleurige granulen en leidt tot een neutrofiele metamyelocyt (staafvormig) en uiteindelijk een neutrofiele granulocyt (gesegmenteerde kern met 3-5 lobjes) [16](#page=16).
Na de vorming van de promyelocyt worden de cellen kleiner, krimpt de kern, en wordt het chromatine compacter (heterochromatine). De belangrijkste groeifactoren voor granulopoëse zijn G-CSF en granulocyte-macrophage colony stimulating factor (GM-CSF) [16](#page=16).
Neutrofiele granulocyten kennen vier functionele compartimenten: het granulopoëtische compartiment (waar de vorming plaatsvindt, dit duurt 10-14 dagen), de opslag van mature cellen in het beenmerg, de circulerende populatie in het bloed, en de marginerende populatie die zwak gebonden is aan de wanden van kleine venen. Bij een bacteriële infectie wordt de granulopoëse versneld, wat kan leiden tot een 'linksverschuiving' in het bloedbeeld, waarbij immature vormen aanwezig zijn. Neutrofiele granulocyten komen veel frequenter voor dan eosinofiele en basofiele granulocyten [17](#page=17).
##### 2.2.3.3 Maturatie van monocyten
Monocyten ontstaan uit monoblasten, die een kern met euchromatine en 1 tot 3 nucleoli hebben [18](#page=18).
* **Promonocyt:** Kenmerkt zich door een delicat plooiende kern (boonvormig) en de verschijning van azurofiele granulen (lysosomen). Deze cellen zijn fagocyterend [18](#page=18).
* **Mature monocyt:** Bevat azurofiele granulen en vacuolen (vacuolen met gefagocyteerd materiaal). De kern is boonvormig en groter dan die van een lymfocyt. Na het verlaten van het beenmerg circuleren monocyten korte tijd in het bloed en dringen vervolgens weefsels binnen, waar ze differentiëren tot macrofagen, die daar lange tijd verblijven [18](#page=18).
##### 2.2.3.4 Maturatie van lymfocyten
Lymfocyten ontstaan uit lymfoïde voorlopercellen in het beenmerg en volgen twee paden [19](#page=19):
* **T-lymfocyten:** Voorlopers migreren naar de thymus, waar ze differentiëren tot T-lymfoblasten en vervolgens tot volledig mature T-lymfocyten. Mature T-lymfocyten komen in het bloed terecht en gaan naar secundaire lymfoïde organen. T-lymfocyten zijn 'thymus-dependent' en moeten contact maken met hun doelwit om hun functie uit te oefenen, waarbij de T-celreceptor antigenen herkent. De genherschikking voor de T-celreceptor vindt plaats in de thymus [19](#page=19).
* **B-lymfocyten:** Voorlopers blijven in het beenmerg, waar ze differentiëren tot B-lymfoblasten en vervolgens tot bijna mature B-lymfocyten. Deze cellen gaan naar secundaire lymfoïde organen, passeren lymfefollikels en ontwikkelen zich tot mature IgM- en IgD-producerende naïeve B-lymfocyten. Naïeve B-lymfocyten hebben IgM als B-celreceptor op hun celmembraan en zijn nog niet blootgesteld aan antigenen. B-lymfocyten kunnen differentiëren tot plasmocyten die immuunglobuline produceren, wat circuleert in lichaamsvloeistoffen. De genherschikking voor de B-celreceptor vindt plaats in het beenmerg [19](#page=19).
##### 2.2.3.5 Vorming van bloedplaatjes (trombopoëse)
De vorming van bloedplaatjes begint met de megakaryoblast, een grote cel die door endomitose (DNA-replicatie zonder celdeling) polyploïd wordt [20](#page=20).
* **Promegakaryocyt:** Een tussenstadium [20](#page=20).
* **Megakaryocyt:** Zeer grote cellen (ongeveer 150 micron) met uitlopers (proplatelets) en granulen die belangrijk zijn voor de bloedstolling. Megakaryocyten hebben een grote, meelobbige kern en zijn polyploïd (ongeveer 8-64 keer haploïd genoom). De uitlopers hangen via spleten in de vasculaire sinusoïden en breken af om bloedplaatjes te vormen [20](#page=20).
De belangrijkste groeifactor voor trombopoëse is trombopoëtine [20](#page=20).
### 2.3 Beenmergaandoeningen
Verschillende aandoeningen kunnen het beenmerg en de hematopoëse beïnvloeden [24](#page=24):
* **Aplastische anemie:** Gekenmerkt door extreme hypoplasie van hematopoëtische cellen, resulterend in celarm beenmerg en pancytopenie (tekort aan alle bloedcellen). De oorzaak kan verworven zijn (bv. door virussen, toxines, medicatie, of auto-immuniteit) [24](#page=24).
* **Myelodysplastisch syndroom (MDS):** Een precancereus stadium, gekenmerkt door celrijk beenmerg met verminderde maturatie van bloedcellen, wat leidt tot pancytopenie [24](#page=24).
* **Acute myeloïde leukemie (AML):** Een snel evoluerende leukemie die ontstaat uit myeloïde voorlopers, vaak myeloblasten [24](#page=24).
* **Acute lymfoblastenleukemie (ALL):** Een snel evoluerende leukemie die ontstaat uit lymfoïde voorlopers, vaak lymfoblasten [24](#page=24).
---
# Histologie en functie van de thymus
De thymus is een primair lymfoïde orgaan dat cruciaal is voor de maturatie en selectie van T-lymfocyten, waarbij het een sleutelrol speelt in de ontwikkeling van immunologische tolerantie [26](#page=26) [27](#page=27).
### 3.1 Anatomische lokalisatie en kenmerken
De thymus bevindt zich achter het sternum en voor de trachea, in het bovenste en voorste mediastinum, op het niveau waar de aorta en de arteria pulmonalis uit het hart ontspringen, en waar de vena cava superior ontspringt. Dit orgaan is aanwezig bij foetussen, baby's en kinderen. Bij geboorte weegt de thymus 15 tot 20 gram en bereikt het zijn maximale grootte van ongeveer 35 gram vlak voor de puberteit. Na deze periode ondergaat de thymus een progressieve vervetting [26](#page=26) [46](#page=46).
### 3.2 Embryologische oorsprong
Embryologisch gezien ontwikkelt de thymus zich uit de derde kieuwzakjes, met een endodermale oorsprong. Het begint als een solide, gepaard orgaan dat initieel enkel uit epitheel bestaat. Lymfoïde precursoren uit het beenmerg vermenigvuldigen zich in de thymus, waardoor de epitheelcellen uit elkaar worden gedreven. Dit resulteert in de vorming van reticulaire epitheelcellen en lymfoïde cellen (thymocyten), wat de thymus definieert als een lymfo-epitheliaal orgaan. Een abnormale ontwikkeling van de derde kieuwzakjes, zoals bij het DiGeorge syndroom (ook bekend als CATCH 22 syndroom) als gevolg van een microdeletie op band 22q11, kan leiden tot thymus aplasie [27](#page=27) [28](#page=28).
### 3.3 Histologie van de thymus
Histologisch is de thymus verdeeld in lobjes (lobuli) die gescheiden worden door interlabulaire septa. Elk lobje bestaat uit twee duidelijk te onderscheiden regio's: de donkere cortex en de lichtere medulla [29](#page=29).
#### 3.3.1 De cortex
De cortex is donkerder van kleur door de hoge dichtheid aan cellen. De belangrijkste celtypen in de cortex zijn [29](#page=29) [31](#page=31):
* **Corticale thymische epitheelcellen:** Deze epitheelcellen vormen een reticulair netwerk en beschikken over sterke juncties die hun uitlopers met elkaar verbinden. Ze dragen belangrijke moleculen op hun membraan, zoals Major Histocompatibility Complex (MHC) klasse I en II moleculen, waarop peptide-antigenen worden aangeboden aan T-lymfocyten [31](#page=31) [34](#page=34) [35](#page=35).
* **Lymfoïde cellen (thymocyten):** Dit zijn TdT-positieve lymfoblasten, de snel prolifererende voorlopers van T-lymfocyten. TdT (Terminal Deoxynucleotidyl Transferase) is een enzym dat een rol speelt bij de herschikking van T-celreceptorgenen. Deze cellen zijn nog niet rijp en ondergaan hier in de cortex de eerste selectiefase [31](#page=31) [32](#page=32) [39](#page=39) [42](#page=42).
* **Kernpuinmacrofagen:** Deze macrofagen fagocyteren celresten, zoals kernpuin van apoptotische cellen, wat bijdraagt aan het "starry sky" beeld in de cortex [31](#page=31) [33](#page=33).
#### 3.3.2 De medulla
De medulla is lichter van kleur dan de cortex, wat wordt toegeschreven aan een lagere celdichtheid en de aanwezigheid van medullaire thymische epitheelcellen met kortere uitlopers. De medulla bevat [37](#page=37):
* **Medullaire thymische epitheelcellen:** Deze cellen zijn ook reticulair, maar hebben kortere uitlopers dan hun corticale tegenhangers. Ze spelen een cruciale rol bij de negatieve selectie van T-cellen [37](#page=37) [43](#page=43) [45](#page=45).
* **Lymfoïde cellen:** Dit zijn TdT-negatieve "kleine lymfocyten". Deze cellen hebben een compacte kern en lijken op kleine, mature lymfocyten zoals die in het perifere bloed worden aangetroffen. Ze hebben geen TdT activiteit meer en hebben hun TCR-gen herschikking voltooid [31](#page=31) [32](#page=32) [39](#page=39).
* **Lichaampjes van Hassall:** Dit zijn concentrische structuren, gelegen in de medulla, die bestaan uit keratine en gevormd worden door afgeplatte, squameuze epitheelcellen. Ze worden beschouwd als een herkenningspunt voor thymusweefsel, hoewel hun exacte functie onbekend is. Ze bevatten keratine, een intermediair filament van epitheelcellen dat ook in het hoornmateriaal van de huid voorkomt [37](#page=37) [38](#page=38).
#### 3.3.3 Begin van involutie
Bij jongvolwassenen begint de thymus tekenen van vervetting te vertonen, met de aanwezigheid van vetcellen [30](#page=30).
### 3.4 Vascularisatie van de thymus
De thymus wordt gevasculariseerd door arteriële takjes die door de interlobulaire septa lopen en arteriolen vormen. Deze arteriolen lopen naar de cortico-medullaire junctie en geven capillairen af aan zowel de cortex als de medulla [40](#page=40).
* **Drainage:** Capillairen uit zowel de cortex als de medulla draineren naar postcapillaire venulen in de medulla. Dit is omdat T-lymfocyten in de cortex nog niet matuur zijn en de thymus nog niet kunnen verlaten [40](#page=40).
* **Efferente lymfevaten:** De thymus heeft enkel efferente lymfevaten, wat betekent dat de lymfestroom altijd weg van de thymus gaat [40](#page=40).
* **Bloed-thymus-barrière:** Deze barrière bevindt zich uitsluitend in de cortex en is ontworpen om de cortex te isoleren van antigenen van buitenaf, zoals in het bloed. De barrière bestaat uit [40](#page=40) [41](#page=41):
* Endotheelcellen zonder fenestraties, verbonden door tight junctions die de intercellulaire ruimte volledig afsluiten [41](#page=41).
* Een basaal membraan rond het endotheel [41](#page=41).
* Gemodificeerde corticale epitheelcellen rond het bloedvat, die eveneens een basaal membraan vormen [41](#page=41).
* Lokale fusie van de basale membranen van het endotheel en de epitheelcellen [41](#page=41).
### 3.5 Functie van de thymus: T-cel maturatie en selectie
De thymus is essentieel voor de productie van mature T-lymfocyten uit lymfoïde voorlopercellen afkomstig uit het beenmerg. Dit proces omvat meerdere stappen [27](#page=27) [42](#page=42):
#### 3.5.1 Migratie en proliferatie
Lymfoïde voorlopercellen uit het beenmerg migreren naar de thymus en worden daar omgezet in T-lymfoblasten. Deze initiële T-lymfoblasten zijn CD4- en CD8-negatief en TdT-negatief, en de herschikking van hun T-celreceptor (TCR) genen is nog niet begonnen. De lymfoblasten ondergaan vervolgens snelle proliferatie, worden CD4- en CD8-dubbel positief, beginnen met de aanmaak van TdT en starten de herschikking van de TCR-genen [42](#page=42).
#### 3.5.2 Herschikking van de T-celreceptor (TCR)
De TCR is de receptor waarmee T-lymfocyten antigenen herkennen. De herschikking van TCR-genen uit V(D)J segmenten, aangevuld met extra nucleotiden dankzij TdT, zorgt voor een enorme diversiteit aan TCR's die oneindig veel verschillende antigenen kunnen herkennen [35](#page=35) [42](#page=42).
#### 3.5.3 Positieve selectie (cortex)
Dit is de eerste testfase die plaatsvindt in de cortex. Corticale thymische epitheelcellen presenteren zelf-peptiden op MHC klasse I en II moleculen. T-cellen waarvan de TCR enigszins kan binden aan deze MHC-zelf-peptide complexen, worden geselecteerd voor verdere ontwikkeling. T-cellen met een niet-functionele TCR gaan in apoptose (ongeveer 80%) [35](#page=35) [43](#page=43) [44](#page=44).
* Herkenning van MHC klasse II-peptide complexen leidt tot de ontwikkeling van CD4-positieve T-helpercellen [44](#page=44).
* Herkenning van MHC klasse I-peptide complexen leidt tot de ontwikkeling van CD8-positieve cytotoxische T-lymfocyten [44](#page=44).
#### 3.5.4 Negatieve selectie (medulla)
Deze fase vindt plaats in de medulla. Hier wordt getest of de T-celreceptor niet te sterk bindt aan eigen antigenen (zelf-antigenen). Medullaire thymische epitheelcellen, geactiveerd door het AIRE-gen (Auto-Immune Regulator Gen), presenteren een breed scala aan weefselantigenen. Als een T-celreceptor te sterk bindt aan deze peptiden, ondergaat de cel apoptose om auto-immuniteit te voorkomen. Een deel van deze antigenen wordt ook overgedragen aan dendritische cellen in de medulla [43](#page=43) [45](#page=45).
#### 3.5.5 Voltooiing van maturatie
Slechts ongeveer 2% van de T-lymfocyten die in de thymus worden gevormd, doorstaat beide selectiefases en verlaat de thymus als mature, immuno-competente cellen. Deze mature T-lymfocyten migreren naar de secundaire lymfoïde organen om deel te nemen aan de immuunrespons [43](#page=43) [45](#page=45).
### 3.6 Thymusinvolutie
Na de puberteit ondergaat de thymus een geleidelijke involutie, waarbij het weefsel wordt vervangen door vetweefsel. Dit proces kan versneld worden door acute stress, infecties, corticosteroïden en bestraling. Hoewel de productie van T-lymfocyten afneemt, blijven de reeds gevormde, langlevende T-lymfocyten de secundaire lymfoïde organen bevolken [26](#page=26) [46](#page=46).
### 3.7 Medische toepassingen en aandoeningen
Afwijkingen van de thymus kunnen leiden tot diverse medische aandoeningen:
* **Myasthenia Gravis:** In 20 tot 30% van de gevallen van myasthenia gravis, een auto-immuunziekte gericht tegen acetylcholine-receptoren op dwarsgestreept spierweefsel, is er een thymoma aanwezig, wat wijst op een rol van de thymus in het ontstaan [47](#page=47).
* **Thymoma:** Dit zijn tumoren die ontstaan uit epitheelcellen van de thymus en traag groeien. Ze kunnen geassocieerd zijn met myasthenia gravis [47](#page=47).
* **Lymfomen:** Diverse lymfomen kunnen ontstaan uit thymusweefsel, waaronder:
* Acute lymfoblastenleukemie (ALL) en acute lymfoblastenlymfoma, waarbij lymfoblasten in de thymus circuleren of een vaste tumor vormen [47](#page=47).
* Primair mediastinaal B-cellymfoma en Hodgkin-lymfoom, die beide uit de thymus kunnen ontstaan. Snelle groei van deze tumoren kan leiden tot het vena cava superior syndroom [47](#page=47).
---
# Histologie en functie van lymfeklieren
Lymfeklieren zijn kleine, boonvormige organen die een cruciale rol spelen als filters in het lymfestelsel en bij de immuunrespons, door de filtering van antigenen en het faciliteren van celinteracties [49](#page=49).
### 4.1 Structuur en samenstelling
Lymfeklieren zijn georganiseerde lymfoïde organen van ongeveer 0.5 tot 1 cm groot, gelegen in clusters langs de lymfevaten, met name in de hals, oksels, liezen, thorax en abdomen. Ze ontvangen lymfe via afferente lymfevaten aan de convexe zijde en voeren het af via een enkel efferent lymfevat aan de concave zijde, waar ook een arterie, vene en soms zenuwen de klier binnenkomen [49](#page=49).
De lymfeklier is omgeven door een fibreus kapsel, waaruit aan de convexe zijde bindweefseluitlopers, septa of trabekels, de klier binnendringen. Het lymfoïde weefsel binnen het kapsel bestaat uit [50](#page=50):
* **Stroma**: opgebouwd uit reticulumcellen en reticulinevezels, die een ondersteunend netwerk vormen [50](#page=50).
* **Lymfocyten**: de belangrijkste cellen van het immuunsysteem [50](#page=50).
* **Macrofagen**: fagocyterende cellen die antigeen opruimen [50](#page=50).
* **Dendritische cellen**: antigeen-presenterende cellen die een rol spelen bij het activeren van T-lymfocyten [50](#page=50).
### 4.2 De drie hoofd zones van de lymfeklier
Het lymfoïde weefsel van de lymfeklier is structureel onderverdeeld in drie hoofd zones: de cortex, de paracortex en de medulla [51](#page=51).
#### 4.2.1 De lymfesinussen
De lymfesinussen vormen een netwerk van ruimtes waardoor de lymfe door de klier stroomt. Ze zijn bekleed met dun, discontinu endotheel zonder basale membraan, wat de uitwisseling van antigenen faciliteert [52](#page=52).
* **Subcapsulaire sinus (S-sinus)**: De randsinus waar de afferente lymfevaten de lymfeklier binnenkomen en de lymfe hiernaartoe gedraineerd wordt [52](#page=52).
* **Trabekelsinussen (T-sinussen)**: Corticale sinussen die lymfe uit de S-sinus ontvangen [52](#page=52).
* **Medullaire sinussen (M-sinussen)**: Sinussen in de medulla die lymfe uit de S-sinus ontvangen en een anastomoserend netwerk vormen dat convergeert naar het efferente lymfevat [52](#page=52).
*Tip*: Het discontinue endotheel van de meeste sinussen is cruciaal voor de filterfunctie van de lymfeklier. Alleen bij sinussen die direct aan bindweefsel grenzen, is het endotheel continu om te voorkomen dat antigeen uit de klier ontsnapt [52](#page=52).
#### 4.2.2 De cortex
De cortex bevindt zich aan de buitenkant van de lymfeklier en bevat georganiseerde lymfoïde structuren, voornamelijk lymfefollikels [51](#page=51).
* **Lymfefollikels**: Afgeronde structuren bestaande uit B-lymfocyten [51](#page=51).
* **Primaire follikels**: Bestaan uit kleine, naïeve B-lymfocyten die voornamelijk IgM en IgD op hun oppervlak dragen en nog geen antigeen hebben waargenomen [54](#page=54).
* **Secundaire follikels**: Ontstaan na contact met een antigeen en bevatten een **kiemcentrum** (ook wel folikelcentrum of reactiecentrum) omgeven door een **corona** (mantel) [51](#page=51) [54](#page=54).
* **Kiemcentrum**: Een actief prolifererend gebied binnen de secundaire follikel, bestaande uit centroblasten (snelle delers) en centrocyt en macrofagen die kernpuin opruimen [54](#page=54) [56](#page=56) [57](#page=57) [58](#page=58).
* **Centroblasten**: Grote, snel delende cellen met fijn chromatine, 3 nucleolen dichtbij het kernmembraan en basofiel cytoplasma [58](#page=58).
* **Centrocyt**: Kleinere, meer mature cellen met een gekliefde kern en helder cytoplasma [58](#page=58).
* **Kernpuinmacrofagen**: Macrofagen die fragmenten van dode cellen opruimen, wat een indicator is van apoptose in het kiemcentrum [54](#page=54).
* **Corona (Mantel)**: De zone rondom het kiemcentrum, bestaande uit kleine lymfocyten [51](#page=51) [53](#page=53).
* **Folliculaire dendritische cellen (FDC’s)**: Cellen met uitlopers, gelegen in de follikels. Ze presenteren antigenen door gebonden immuuncomplexen (via complementfactoren) aan B-lymfocyten, wat de activatie van B-cellen stimuleert. Ze zijn niet zichtbaar op HE-kleuring maar wel met immunohistochemische kleuringen voor CD35 of CD21 [55](#page=55).
* **T-folliculaire helpercellen**: Een speciaal type T-helpercellen dat essentieel is voor de vorming van kiemcentra en de daaropvolgende B-celmaturatie [54](#page=54).
**Mechanismen in het kiemcentrum**:
* **Antilichaam-isotype switch**: Naïeve B-lymfocyten (IgM+/IgD+) worden in centroblasten omgezet naar cellen die specifieke antilichamen (IgG, IgA, IgE) aanmaken [59](#page=59).
* **Somatische hypermutaties**: Gericht op het verhogen van de affiniteit van de B-celreceptor voor het antigeen. Dit proces gebeurt willekeurig, waarbij cellen met slechtere receptoren apoptose ondergaan, wat leidt tot de vorming van kernpuinmacrofagen. Cellen met een verbeterde receptor zullen beter binden aan FDC's en overleven [59](#page=59).
*Tip*: De hoeveelheid kernpuinmacrofagen in een kiemcentrum is een indicatie van de mate van apoptose, wat gerelateerd is aan de activiteit van somatische hypermutaties en selectie van B-cellen [59](#page=59).
**Proliferatie en Apoptose in Kiemcentra**: De mate van celgroei en celdood in het kiemcentrum kan worden onderzocht met immunohistochemische kleuringen. Ki67-kleuring toont delende cellen (centroblasten), terwijl BCL2-kleuring cellen toont die niet apoptotisch zijn [61](#page=61).
**Nakomelingen van Centrocyten**: Na maturatie in het kiemcentrum kunnen centrocyten differentiëren tot twee typen cellen:
* **Memory B-cellen**: Zorgen voor immunologisch geheugen en snelle activatie bij herhaald contact met hetzelfde antigeen [62](#page=62).
* **Plasmocyten**: Uiteindelijke effectorcellen die antilichamen produceren. Dit proces verloopt via tussenstadia zoals immunoblasten en plasmablasten [62](#page=62).
#### 4.2.3 De paracortex
De paracortex ligt tussen de cortex en de medulla en wordt beschouwd als het T-gebied van de lymfeklier [51](#page=51) [64](#page=64).
* **T-lymfocyten**: Cellen die afkomstig zijn uit de thymus vestigen zich hier. Hun T-celreceptor is volledig gematureerd voordat ze de thymus verlaten, dus er vindt geen affiniteitsmaturatie plaats [64](#page=64).
* **Dendritische cellen**: Voornamelijk interdigiterende dendritische cellen, die antigeenpresentatie via MHC-I en MHC-II kunnen uitvoeren om T-lymfocyten te activeren en te doen prolifereren. Dit leidt tot de vorming van T-immunoblasten, die differentiëren tot T-memory en T-effectorcellen [64](#page=64).
* **Langerhanscellen**: Specifieke dendritische cellen die antigeen uit de huid kunnen opnemen, via lymfevaten naar de lymfeklier migreren en daar in de paracortex antigeen presenteren [64](#page=64).
*Tip*: De paracortex is specifiek voor T-celactivatie. Langerhanscellen spelen een belangrijke rol bij het starten van een immuunrespons tegen pathogenen die de huid binnendringen [64](#page=64).
CD20-kleuring markeert B-cellen (cortex), terwijl CD3-kleuring T-cellen (paracortex) markeert. In de paracortex bevinden zich meer CD4-positieve T-helpercellen dan CD8-positieve cytotoxische T-cellen [65](#page=65) [66](#page=66).
**Vascularisatie**: De paracortex bevat hoog-endotheliale venulen (HEV's), dit zijn postcapillaire venulen met kuboïdaal endotheel. Deze HEV's zijn de plaatsen waar T- en B-lymfocyten de bloedbaan kunnen verlaten om zich in de lymfeklier te vestigen. B-lymfocyten migreren verder naar de cortex, terwijl T-lymfocyten in de paracortex blijven [67](#page=67) [68](#page=68).
#### 4.2.4 De medulla
De medulla is de centrale zone van de lymfeklier en bevat de medullaire sinussen (M-sinussen) en mergstrengen [51](#page=51) [69](#page=69).
* **Medullaire sinussen (M-sinussen)**: Bevatten talrijke macrofagen en vangen lymfe op voordat deze de klier verlaat [69](#page=69).
* **Mergstrengen**: Donkere gebieden tussen de M-sinussen, rijk aan lymfocyten, B-cellen, T-cellen, plasmocyten en macrofagen. Plasmocyten in de medulla migreren verder via de lymfe en M-sinussen [69](#page=69).
### 4.3 Functie van lymfeklieren in de immuunrespons
Lymfeklieren fungeren als filters die antigenen (virussen, bacteriën, schimmels, tatoeagepigment) uit de lymfe verwijderen. Ze zijn essentiële plaatsen voor de interactie tussen immuuncellen, zoals T- en B-lymfocyten, macrofagen en dendritische cellen, wat leidt tot de initiatie en modulatie van immuunresponsen [49](#page=49).
* **Antigeenpresentatie**: Dendritische cellen en FDC's presenteren antigenen aan T- en B-lymfocyten respectievelijk, wat de startsignalen geeft voor adaptieve immuniteit [55](#page=55).
* **B-cel activatie en maturatie**: In de cortex, met name in de follikels en kiemcentra, vindt de activatie, proliferatie, isotype switch en somatische hypermutatie van B-cellen plaats [59](#page=59).
* **T-cel activatie**: In de paracortex worden T-lymfocyten geactiveerd door antigenen gepresenteerd door dendritische cellen [64](#page=64).
* **Antilichaamproductie**: Differentiëren tot plasmocyten, die antilichamen produceren en uitscheiden [62](#page=62).
* **Immunologisch geheugen**: Vorming van memory B-cellen en T-cellen die zorgen voor een snellere en sterkere reactie bij herhaalde blootstelling aan een antigeen [62](#page=62).
### 4.4 Pathologieën en medische toepassingen
Diverse aandoeningen kunnen de lymfeklieren aantasten:
* **Lymfadenopathie**: Een vergrote lymfeklier [70](#page=70).
* **‘Reactieve’ lymfadenopathie**: Vergroting als gevolg van infecties (bv. tandabces, viraal, bacterieel), auto-immuunziekten of medicatie. Indien de oorzaak duidelijk is, wordt de lymfeklier niet verwijderd; bij onduidelijke oorzaak kan een biopt nodig zijn [70](#page=70).
* **Lymfoom**: Maligne tumoren die ontstaan uit lymfeklieren [70](#page=70).
* **Metastasen**: Uitzaaiingen van tumoren (vooral carcinomen en melanomen) naar lymfeklieren. De TNM-stagering (T: tumor, N: nodus/lymfeklier, M: metastasen) is cruciaal voor de classificatie van deze tumoren [70](#page=70).
* **Voorbeeld van metastase**: Borstadenocarcinoma kan zich via de lymfevaten verspreiden naar axillaire lymfeklieren. Kankercellen bootsen hierbij de structuur van melkgangetjes na [71](#page=71).
* **Sentinel-lymfeklier procedure**: Bij borstkanker wordt een radioactieve stof of kleurstof in de tumor geïnjecteerd om de eerste lymfeklier (sentinel-lymfeklier) die lymfe drainage ontvangt te identificeren. Deze sentinel-lymfeklier wordt weggenomen en getest op tumorcellen. Indien positief, worden alle omliggende lymfeklieren verwijderd; indien negatief, wordt verdere lymfeklierverwijdering vermeden. Dit minimaliseert de morbiditeit van lymfeklierdissectie [72](#page=72).
---
# Histologie en functie van de milt
De milt is een essentieel orgaan met een filterfunctie voor het bloed en een cruciale rol in het immuunsysteem, bestaande uit witte en rode pulpa met specifieke structuren die de bloedcirculatie en immunologische interacties mogelijk maken [74](#page=74).
### 5.1 Inleiding tot de milt
De milt, een boonvormig orgaan dat beschouwd wordt als een "reuzen lymfeklier" voor de bloedbaan, vervult diverse functies [74](#page=74):
* **Filterfunctie:** De milt fagocyteert verouderde rode bloedcellen (RBC) en verwijdert vreemde deeltjes uit het bloed [74](#page=74).
* **Immunologische functie:** Het vangt antigenen op in het bloed en initieert hierdoor immunologische reacties [74](#page=74).
* **Hematopoëse (foetaal):** Bij de foetus is de milt een belangrijk orgaan voor bloedcelvorming; deze functie verdwijnt normaal na de geboorte, maar kan in pathologische omstandigheden weer geactiveerd worden [74](#page=74).
### 5.2 Histologie van de milt
De milt is omgeven door een vezelig kapsel, waaruit bindweefseltrabekels naar binnen lopen. In de hilus bevinden zich de arteria en vena lienalis, zenuwen en lymfeklieren. Het orgaan bestaat uit twee hoofdbestanddelen: de witte pulpa en de rode pulpa [75](#page=75) [76](#page=76).
#### 5.2.1 De witte pulpa
De witte pulpa vormt ongeveer 20% van de miltmassa en bestaat uit lymfoïde weefsel. De drie belangrijkste componenten zijn [76](#page=76):
* **Peri-arteriolaire lymfoïde schede (PALS):** Dit is een zone rond de centrale arteriool, rijk aan T-lymfocyten. Immuunhistochemische kleuring met CD3 markeert deze T-lymfocyten [77](#page=77) [78](#page=78) [79](#page=79) [80](#page=80).
* **Lymfefollikels:** Deze kunnen primair of secundair zijn en bevatten, indien secundair, een kiemcentrum met een corona. Deze gebieden zijn voornamelijk bevolkt door B-lymfocyten, waaronder veel memory B-lymfocyten. CD20 kleuring markeert deze B-lymfocyten [77](#page=77) [78](#page=78) [79](#page=79) [80](#page=80).
* **Marginale zone:** Deze zone ligt tussen de witte en rode pulpa en is de eerste plaats waar lymfoïd weefsel in contact komt met antigenen in het bloed. Het is tevens de locatie waar B- en T-lymfocyten de bloedbaan verlaten [77](#page=77) [78](#page=78) [79](#page=79) [84](#page=84).
In tegenstelling tot lymfeklieren zijn er in de milt **geen hoge endotheelvenulen** aanwezig [80](#page=80).
#### 5.2.2 De rode pulpa
De rode pulpa vormt ongeveer 80% van de miltmassa en dankt zijn naam aan de overvloed aan rode bloedcellen. De rode pulpa bestaat uit [76](#page=76):
* **Miltsinussen:** Dit zijn gedilateerde, dunwandige bloedvaatjes. Ze zijn opgebouwd uit overlangs georiënteerde endotheelcellen met discontinuïteiten en spleten, en een discontinu basaal membraan dat in slierten rond de endotheelcellen loopt. PAS-kleuring toont de overvloed aan glycoproteïnen in het basale membraan [81](#page=81) [82](#page=82) [83](#page=83).
* **Pulpastrengen (balken van Billroth):** Deze bevinden zich tussen de miltsinussen. Ze bestaan uit een stroma van reticulumcellen en reticulinevezels, en bevatten alle bloedcellen, met een hoog gehalte aan macrofagen [81](#page=81).
#### 5.2.3 Bloedcirculatie
De bloedcirculatie in de milt is complex en kent zowel een gesloten als een open circuit [84](#page=84) [85](#page=85):
1. De **arteria lienalis** splitst zich in trabekelarteries die door de bindweefseltrabekels lopen [75](#page=75) [84](#page=84) [85](#page=85).
2. Deze geven weer takjes af: de **centrale arteriolen**, die door de witte pulpa (PALS) lopen [75](#page=75) [77](#page=77) [84](#page=84) [85](#page=85).
3. Centrale arteriolen geven capillairen af aan de marginale sinussen en splitsen zich in 2 tot 6 **penseelarteriolen** [84](#page=84) [85](#page=85).
4. Penseelarteriolen vertakken zich in **schedecapillairen**, die omgeven zijn door een continue basale membraan en continu endotheel, en waar macrofagen een schede vormen [84](#page=84) [85](#page=85).
5. Van hieruit zijn er twee mogelijkheden:
* **Gesloten circulatie:** De schedecapillairen eindigen direct in een miltsinus [84](#page=84) [85](#page=85).
* **Open circulatie:** De schedecapillairen eindigen in de balken van Billroth. Dit is de belangrijkste route bij de mens. Het bloed stroomt hier naar de balken en vervolgens naar de spleten van de miltsinussen, wat een filtereffect creëert [84](#page=84) [85](#page=85).
De marginale zone is de eerste plek waar lymfoïde weefsel in contact komt met antigenen en waar B- en T-lymfocyten de bloedbaan verlaten [84](#page=84).
### 5.3 Functie van de milt
De milt heeft twee hoofdfuncties:
1. **Filterfunctie:** De milt filtert micropartikels, oude bloedplaatjes en bloedcellen uit het bloed, voornamelijk in de rode pulpa [86](#page=86).
* **Voorbeeld:** Bij congenitale sferocytose zijn de RBC rond en kunnen ze niet door de spleten van de miltsinussen passeren. Dit leidt tot hemolyse in de balken van Billroth, vrijkomst van hemoglobine en bilirubine, wat het risico op bilirubinaatstenen en anemie verhoogt. Splenectomie en cholecystectomie zijn dan aangewezen behandelingen [86](#page=86).
2. **Immunologische functie:** De milt vangt antigenen op in het bloed en speelt een belangrijke rol in de immuniteit tegen omkapselde bacteriën zoals *Neisseria meningitidis*, *Streptococcus pneumoniae* en *Haemophilus influenzae* [86](#page=86).
#### 5.3.1 Effect van splenectomie
Na splenectomie (verwijdering van de milt) worden de functies grotendeels overgenomen door de lymfeklieren en het beenmerg [86](#page=86).
* Er is geen groot effect op de bloedplaatjes, die slechts transiënt kunnen stijgen [86](#page=86).
* De fagocytotische functie wordt overgenomen door de lever en het beenmerg [86](#page=86).
* Vooral bij kinderen (maar ook bij volwassenen) is er een verhoogd risico op infecties door omkapselde bacteriën, wat kan leiden tot "overwhelming infectie" zoals sepsis en meningitis. Daarom is vaccinatie tegen omkapselde bacteriën belangrijk, idealiter twee weken voor een geplande splenectomie of twee weken erna indien de ingreep ongepland was [86](#page=86).
**Tip:** Een teken dat iemand splenectomie heeft ondergaan, kan zichtbaar zijn in het perifere bloed door de aanwezigheid van Howel-Jolly bodies in de RBC. Dit zijn restanten van de kern die normaal door de milt worden weggefilterd [87](#page=87).
#### 5.3.2 Hypersplenisme
Hypersplenisme verwijst naar een overactieve milt, wat kan leiden tot splenomegalie (vergrote milt). Dit resulteert in een te grote verwijdering van bloedcellen, met als gevolg anemie (door te veel verwijderde RBC), trombopenie (te veel verwijderde trombocyten) en leukopenie (te veel verwijderde granulocyten) [88](#page=88).
#### 5.3.3 Maligne letsels ontstaan uit lymfocyten (in context van milt en lymfoïde weefsel)
De milt, als deel van het lymfoïde systeem, kan ook betrokken zijn bij maligne aandoeningen die uit lymfocyten ontstaan [89](#page=89) [90](#page=90):
* **Precursor lymfoïde neoplasieën:** Tumoren die ontstaan uit lymfoblasten, zoals B-acute lymfoblasten leukemie/lymfoom en T-acute lymfoblasten leukemie/lymfoom [89](#page=89).
* **Mature lymfoïde neoplasieën:** Tumoren die ontstaan uit mature lymfocyten. Dit omvat Hodgkin-lymfoom (ontstaan uit B-cellen) en Non-Hodgkinlymfomen, die verder onderverdeeld worden op basis van celgrootte en oorsprong (B-cel of T-cel) [90](#page=90).
* **B-cellymfomen** met kleine cellen zijn onder meer folliculair lymfoom, mantelcellymfoom, marginaalzone lymfoom en chronische lymfocytaire leukemie/small lymphocytic lymphoma [90](#page=90).
* Lymfomen met intermediaire cellen zijn onder meer Burkitt-lymfoom [90](#page=90).
* Lymfomen met grote cellen zijn onder meer diffuus grootcellig B-cellymfoom [90](#page=90).
* T-cellymfomen hebben een complexe classificatie [90](#page=90).
---
# Mucosa-Associated Lymphoid Tissue (MALT)
MALT vertegenwoordigt gespecialiseerd lymfoïde weefsel dat geassocieerd is met de slijmvliezen van het spijsverterings- en luchtwegstelsel en een cruciale rol speelt in de lokale immuunrespons [92](#page=92).
### 6.1 Inleiding tot MALT
Mucosa-Associated Lymphoid Tissue (MALT) is voornamelijk goed ontwikkeld in het spijsverteringsstelsel en het luchtwegstelsel, vanwege de hoge blootstelling aan antigenen in deze gebieden. MALT bestaat uit drie hoofdbestanddelen: tonsillen, GALT (gut-associated lymphoid tissue) en BALT (bronchus-associated lymphoid tissue) [92](#page=92).
#### 6.1.1 Componenten van MALT
MALT kan morfologisch worden onderverdeeld in drie componenten [93](#page=93):
1. **Georganiseerde component**: Dit omvat lymfefollikels met een marginale zone en interfolliculaire gebieden, die rijk zijn aan T-cellen en hoog-endotheliale venulen (HEV) [93](#page=93).
2. **Diffuse component**: Deze component is niet overal in MALT aanwezig en bestaat uit een mix van B-lymfocyten, T-lymfocyten, plasmacellen, dendritische cellen en macrofagen. Plasmacellen in deze component produceren met name IgA [93](#page=93) [98](#page=98).
3. **Intra-epitheliale component**: Dit zijn lymfocyten die zich binnen het epitheel bevinden, voornamelijk CD8-positieve T-lymfocyten met cytotoxische functie [93](#page=93).
### 6.2 Tonsillen
Tonsillen, ook wel amandelen genoemd, vormen een ring van lymfoïd weefsel aan het begin van het aerodigestieve stelsel [94](#page=94).
#### 6.2.1 Soorten tonsillen
Er zijn vier hoofdtypen tonsillen die samen de Ring van Waldeyer vormen [94](#page=94):
1. **Tonsilla palatina**: De keelamandelen of verhemelteamandelen, dit zijn de meest prominente. Ze zijn bekleed met meerlagig squameus epitheel dat instulpt tot crypten. Het lymfoïde weefsel is georganiseerd met kiemcentra en interfolliculaire gebieden. Tonsillen hebben geen lymfesinussen en geen volledig kapsel, maar wel bindweefsel. Ze beschikken enkel over efferente lymfevaten die naar de halslymfeklieren leiden [94](#page=94) [95](#page=95).
2. **Tonsilla pharyngea**: De neusamandel of adenoïd, gelegen achter de nasofarynx [94](#page=94).
3. **Tonsilla tubaria**: Gelegen aan beide zijden van de opening van de buis van Eustachius [94](#page=94).
4. **Tonsilla lingualis**: Gelegen aan de achterzijde van de tong [94](#page=94).
#### 6.2.2 Medische toepassing: HPV-infectie van tonsillen
Hoog-risico humaan papillomavirus (HPV)-types kunnen infecties veroorzaken in de keelamandel (tonsilla palatina) en tongamandel (tonsilla lingualis). Deze infecties kunnen leiden tot plaveiselcelcarcinomen. HPV is verantwoordelijk voor ongeveer 20% van de orofarynxcarcinomen, waarbij de overige 80% voornamelijk gerelateerd is aan roken en alcohol [97](#page=97).
### 6.3 GALT (gut-associated lymphoid tissue)
GALT is het lymfoïde weefsel dat geassocieerd is met het spijsverteringsstelsel [98](#page=98).
#### 6.3.1 Componenten van GALT
GALT kent twee vormen van georganiseerd lymfoïd weefsel [98](#page=98):
1. **Platen van Peyer**: Deze bevinden zich in het terminale ileum van de dunne darm. Ze hebben wel villi. De platen van Peyer bestaan uit georganiseerd lymfoïd weefsel dat de submucosa onderbreekt [98](#page=98) [99](#page=99).
2. **Appendix**: De appendix heeft geen villi .
Naast deze georganiseerde structuren, heeft GALT ook een diffuse component die zich uitstrekt van de lippen tot aan de anus. Deze diffuse component bevat B-lymfocyten, T-lymfocyten, plasmacellen (voornamelijk IgA-producerend), dendritische cellen en macrofagen, evenals solitaire lymfefollikels [98](#page=98).
#### 6.3.2 M-cellen
Het epitheel boven de platen van Peyer bevat gespecialiseerde cellen genaamd M-cellen (microfold cells). Deze cellen hebben plooien aan hun apicale zijde gericht naar het darmlumen en diepe invaginaties aan de basale zijde die contact maken met immuuncellen. M-cellen zijn verantwoordelijk voor het vangen (capteren) van antigenen en het doorgeven ervan aan immuuncellen in de lamina propria [100](#page=100).
### 6.4 BALT (bronchus-associated lymphoid tissue)
BALT is het lymfoïde weefsel geassocieerd met de luchtwegen .
#### 6.4.1 Kenmerken van BALT
BALT is minder ontwikkeld dan GALT, wat deels te wijten is aan de lagere antigenendichtheid in de lucht vergeleken met de darm. Het bestaat voornamelijk uit een diffuse component, hoewel er soms lymfefollikels naast bronchiolen of bronchus kunnen worden aangetroffen. Deze follikels kunnen een kiemcentrum en corona bevatten .
### 6.5 Medische toepassing: MALT-lymfoom
MALT-lymfoom is een variant van het extranodale marginale zone lymfoom .
#### 6.5.1 Oorzaken en lokalisaties van MALT-lymfoom
Dit type lymfoom ontstaat uit memory B-lymfocyten en wordt vaak geassocieerd met chronische antigenblootstelling. Frequente oorzaken en bijbehorende locaties zijn :
* **Helicobacter pylori infectie**: Kan leiden tot een MALT-lymfoom in de maag. De bacteriën veroorzaken gastritis en ulcera, en kunnen decennia aanwezig blijven, wat leidt tot continue stimulatie van T- en B-lymfocyten en uiteindelijk mutaties die MALT-lymfoom veroorzaken .
* **Ziekte van Hashimoto**: Een auto-immuunziekte van de schildklier die kan resulteren in een MALT-lymfoom in de schildklier .
* **Sjögren-syndroom**: Een auto-immuunziekte van de speekselklieren die kan leiden tot een MALT-lymfoom in de speekselklier .
> **Tip:** Begrip van de structurele componenten van MALT (georganiseerd, diffuus, intra-epitheliaal) en de specifieke kenmerken van tonsillen, GALT en BALT is essentieel voor het begrijpen van mucosale immuniteit en gerelateerde pathologieën.
> **Tip:** De link tussen chronische infecties (zoals *Helicobacter pylori*) of auto-immuunziekten en de ontwikkeling van MALT-lymfoom benadrukt het belang van de immuunrespons van MALT en de mogelijke gevolgen van langdurige stimulatie.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Lymfoïde organen | Organen die een rol spelen in de ontwikkeling en het functioneren van het immuunsysteem, onderverdeeld in primaire (beenmerg, thymus) en secundaire (lymfeknopen, milt, MALT) organen. |
| Beenmerg | Een sponsachtig weefsel binnen botten dat verantwoordelijk is voor de productie van bloedcellen (hematopoëse) en de rijping van B-lymfocyten. |
| Hematopoëse | Het proces van bloedcelvorming, waarbij stamcellen in het beenmerg differentiëren tot alle soorten bloedcellen. |
| Hematopoëtische stamcel | Een pluripotente stamcel in het beenmerg waaruit alle verschillende bloedceltypen ontstaan. |
| Lymfocyten | Type witte bloedcel, cruciaal voor het adaptieve immuunsysteem, onderverdeeld in B-lymfocyten (maken antilichamen) en T-lymfocyten (celgemedieerde immuniteit). |
| Primaire lymfoïde organen | Organen waar lymfocyten worden gevormd en rijpen, namelijk het beenmerg en de thymus. |
| Secundaire lymfoïde organen | Organen waar volwassen lymfocyten worden geactiveerd door antigenen en waar immuunreacties plaatsvinden, zoals lymfeknopen, milt en MALT. |
| Antigeen | Een molecuul dat een immuunrespons kan opwekken, vaak op het oppervlak van pathogenen of vreemde cellen. |
| Stroma | Het ondersteunende bindweefsel van een orgaan, dat cellen zoals reticulumcellen, vezels en extracellulaire matrixcomponenten kan bevatten. |
| Vasculaire sinusoïden | Verwijde capillairen in organen zoals het beenmerg en de milt, gekenmerkt door een discontinu endotheel, waardoor cellen gemakkelijker in de bloedbaan kunnen komen. |
| Erytropoëse | Het proces van vorming en rijping van rode bloedcellen vanuit pro-erythroblasten in het beenmerg. |
| Granulopoëse | Het proces van vorming en rijping van granulocyten (neutrofielen, eosinofielen, basofielen) vanuit myeloblasten in het beenmerg. |
| Monocytopoëse | Het proces van vorming en rijping van monocyten vanuit monoblasten in het beenmerg, die zich in de weefsels differentiëren tot macrofagen. |
| Megakaryocyt | Een grote cel in het beenmerg die fragmenteert tot bloedplaatjes (trombocyten). |
| TdT (Terminal Deoxynucleotidyl Transferase) | Een enzym dat wordt aangemaakt door lymfoblasten in de thymus en dat een rol speelt bij de herschikking van T-celreceptor genen. |
| Thymus | Een primair lymfoïde orgaan in de borstkas waar T-lymfocyten rijpen en worden gescreend op hun reactie tegen eigen antigenen. |
| Corticale thymische epithcelcellen | Epitheelcellen in de cortex van de thymus die een belangrijke rol spelen bij de positieve selectie van T-lymfocyten door het presenteren van eigen antigenen op MHC-moleculen. |
| Medullaire thymische epithcelcellen | Epitheelcellen in de medulla van de thymus die, geholpen door het AIRE-gen, een rol spelen bij de negatieve selectie van T-lymfocyten door het presenteren van een breed scala aan weefselantigenen. |
| Lichaampjes van Hassall | Kleine, ronde structuren bestaande uit keratine, gevonden in de medulla van de thymus, waarvan de functie nog onbekend is maar die dienen als herkenningspunt voor thymusweefsel. |
| Bloed-thymus-barrière | Een gespecialiseerde barrière in de cortex van de thymus die de bloedcirculatie scheidt van het lymfoïde weefsel om de ontwikkeling van T-lymfocyten te beschermen tegen bloedantigenen. |
| Positieve selectie | Een proces in de thymus (cortex) waarbij T-cellen met functionele T-celreceptoren worden geselecteerd om te overleven en naar de medulla te migreren. |
| Negatieve selectie | Een proces in de thymus (medulla) waarbij T-cellen die te sterk binden aan eigen antigenen (auto-reactieve T-cellen) worden geëlimineerd via apoptose. |
| AIRE gen (Auto-Immune Regulator Gen) | Een gen dat in de medullaire thymische epitheelcellen tot expressie komt en zorgt voor de presentatie van een breed spectrum aan lichaamseigen antigenen, cruciaal voor de negatieve selectie van T-lymfocyten. |
| Lymfeknoop | Kleine, boonvormige organen verspreid over het lichaam, die fungeren als filters voor lymfe en waar immuunreacties tegen antigenen plaatsvinden. |
| Lymfesinussen | Kanalen binnen de lymfeknopen die lymfe transporteren en gefilterd worden door macrofagen en dendritische cellen. |
| Lymfefollikel | Georganiseerde clusters van B-lymfocyten in secundaire lymfoïde organen zoals lymfeknopen en de milt, die kunnen evolueren tot secundaire follikels met een kiemcentrum en corona. |
| Kiemcentrum | Het centrale, prolifererende gebied van een secundaire lymfefollikel, waar B-lymfocyten differentiëren, antilichaamisotypen wisselen en somatische hypermutaties ondergaan. |
| Corona (mantel) | De laag van lymfocyten die een kiemcentrum omringt in een secundaire lymfefollikel. |
| Folliculaire dendritische cel (FDC) | Cellen in de follikels van secundaire lymfoïde organen die antigenen presenteren aan B-lymfocyten via complementfactoren en immuuncomplexen. |
| Somatische hypermutaties | Mutaties die optreden in de genen van de B-celreceptor om de affiniteit voor een specifiek antigeen te verhogen. |
| Antilichaamisotypeschakeling | Het proces waarbij een B-lymfocyt de productie van een bepaald type antilichaam (bv. van IgM naar IgG, IgA of IgE) verandert. |
| Plasmocyt | Een gedifferentieerde B-lymfocyt die grote hoeveelheden antilichamen produceert. |
| Memory B-cel | Een lang levende B-lymfocyt die na blootstelling aan een antigeen in het lichaam achterblijft en zorgt voor een snellere en sterkere immuunrespons bij een hernieuwe infectie met hetzelfde antigeen. |
| Paracortex | Het T-celgebied in de lymfeknoop, gelegen tussen de cortex en de medulla, waar T-lymfocyten migreren. |
| Interdigiterende dendritische cel | Dendritische cellen in de paracortex van lymfeknopen die antigenen presenteren aan T-lymfocyten. |
| Hoog-endotheliale venulen (HEV) | Gevonden in de paracortex van lymfeknopen, deze venulen hebben cuboïdaal endotheel en zijn de plaatsen waar B- en T-lymfocyten de bloedbaan verlaten om de lymfeknoop binnen te komen. |
| Milt | Een orgaan dat fungeert als filter voor bloed, oude rode bloedcellen verwijdert, vreemde deeltjes fagocyteert en een rol speelt in de immuunrespons tegen bloedgedragen antigenen. |
| Witte pulpa | Het lymfoïde weefsel van de milt, bestaande uit peri-arteriolaire lymfoïde scheden (PALS), lymfefollikels en marginale zones, waar immuunreacties plaatsvinden. |
| Rode pulpa | Het grootste deel van de milt, bestaande uit miltsinussen en pulpastrengen, waar oude bloedcellen worden afgebroken en gefilterd. |
| PALS (Peri-arteriolaire lymfoïde schede) | De T-celzone rond de centrale arteriool in de witte pulpa van de milt. |
| Marginale zone | Een overgangsgebied tussen de witte en rode pulpa van de milt, waar bloed de milt binnenkomt en lymfocyten de bloedbaan verlaten. |
| Open circulatie (milt) | Een bloedcirculatietype in de milt waarbij capillairen eindigen in de pulpastrengen, waardoor bloed direct door het weefsel stroomt. |
| Gesloten circulatie (milt) | Een bloedcirculatietype in de milt waarbij capillairen direct aansluiten op de miltsinussen. |
| Splenectomie | Chirurgische verwijdering van de milt. |
| Hypersplenisme | Een overactieve milt die te veel bloedcellen verwijdert, leidend tot anemie, trombopenie en leukopenie. |
| MALT (Mucosa-Associated Lymphoid Tissue) | Lymfoïde weefsel geassocieerd met de slijmvliezen van het spijsverterings-, luchtweg- en urogenitaalsysteem, dat een belangrijke rol speelt in lokale immuunafweer. |
| GALT (Gut-Associated Lymphoid Tissue) | Lymfoïde weefsel geassocieerd met het spijsverteringskanaal, zoals platen van Peyer en appendix. |
| BALT (Bronchus-Associated Lymphoid Tissue) | Lymfoïde weefsel geassocieerd met de luchtwegen. |
| Tonsillen | Lymfoïde organen gelegen in de keelholte, deel van het MALT, die fungeren als eerste verdedigingslinie tegen ingeademde pathogenen. |
| Platen van Peyer | Grote aggregaties van lymfefollikels in de wand van het dunne darm (vooral ileum), deel van GALT. |
| Appendix | Een vingerachtig divertikel van de dikke darm, dat lymfoïd weefsel bevat en deel uitmaakt van GALT. |
| M-cel (microfold cell) | Gespecialiseerde epitheelcellen boven de platen van Peyer die antigenen uit het darmlumen opvangen en doorgeven aan immuuncellen in de lamina propria. |
| HPV-infectie | Infectie met humaan papillomavirus, die onder meer kankers van de oropharynx kan veroorzaken, vaak geassocieerd met tonsillen. |
| MALT-lymfoom | Een type extranodaal lymfoom dat ontstaat uit marginale zone B-cellen in MALT-weefsels, vaak geassocieerd met chronische infecties of auto-immuunziekten. |