Jurisprudence
Cover
2025_Positivisme.pdf
Summary
# Positivisme en het concept van recht
Dit onderwerp verkent de oorsprong van het positivisme als wetenschapsfilosofie, de overgang naar rechtspositivisme en de scheiding van recht en moraal [1](#page=1).
### 1.1 Positivisme in het algemeen
Het positivisme ontstond in de 19e eeuw als een nieuwe wetenschapsfilosofie, gedreven door de opkomst van techniek en natuurwetenschappen. De kernopvatting is dat kennis en inzicht niet voortkomen uit religieuze of metafysische dogma's, maar uit empirische waarnemingen van de werkelijkheid en de rationele verwerking daarvan. Deze werkelijkheid wordt geacht op zichzelf te bestaan, onafhankelijk van onze waarneming. Wetenschappelijke inzichten zijn volgens het positivisme een volmaakte weerspiegeling van deze werkelijkheid en kunnen enkel gebaseerd zijn op wat via de positivistische methode bewezen is. Theologische en metafysische inzichten, die beïnvloed worden door de waarderingen van de onderzoeker, worden als niet-wetenschappelijk beschouwd omdat ze uitspraken doen over hoe men zich zou moeten gedragen, in plaats van over objectief vaststelbare wetmatigheden [1](#page=1).
Auguste Comte (1798-1857) breidde deze opvattingen uit naar de geesteswetenschappen, stellende dat ook menselijk gedrag wetenschappelijk bestudeerd kan worden. Hij onderscheidde drie stadia in de menselijke ontwikkeling: het theologische, het metafysische en het positieve stadium, waarin wetenschappelijke ontwikkelingen leiden tot maatschappelijke vooruitgang door de ontdekking van algemene wetmatigheden. De neutrale methode van het positivisme wordt ook wel 'methodologisch positivisme' genoemd [1](#page=1).
### 1.2 Rechtspositivisme
Het geloof in een positieve wetenschap heeft ook het recht beïnvloed, resulterend in 'rechtswetenschappelijk positivisme' of 'rechtspositivisme'. De centrale gedachte hierbij is dat 'het recht' onafhankelijk van onze waarneming of mening bestaat en bestudeerd kan worden zonder invloed van de morele waardenopvattingen van de onderzoeker. Uitspraken over de inhoud van het recht worden beschouwd als waardeneutrale uitspraken, losgekoppeld van persoonlijke meningen. Dit betekent dat 'recht' en 'moraal' van elkaar gescheiden kunnen worden [1](#page=1) [2](#page=2).
Het rechtspositivisme staat hiermee lijnrecht tegenover het natuurrecht, waarvan de uitspraken als niet-neutraal en als meningen of wensdromen worden beschouwd. Het rechtspositivisme benadrukt de beschrijving van concrete ervaringen en menselijke gewoonten als recht als product van de geschiedenis, dat wetenschappelijk geanalyseerd kan worden. De Deense rechtsfilosoof Alf Ross (1899-1979) bekritiseerde de niet-wetenschappelijke aard van het natuurrecht scherp, stellende dat het door zijn afhankelijkheid van intuïtie en subjectieve inzichten willekeurig en vatbaar voor onbeperkte inventie is [2](#page=2).
Gedurende de 19e en 20e eeuw hebben rechtsfilosofen het rechtspositivisme op verschillende manieren uitgewerkt. Een belangrijk onderscheid is er tussen regelgeoriënteerd rechtspositivisme, dat recht ziet als een geheel van gedragsvoorschriften, en gedragsgeoriënteerd rechtspositivisme, dat recht beschouwt als een geheel van gedragspatronen. Binnen het regelgeoriënteerd rechtspositivisme worden drie stromingen onderscheiden: formeel, ideologisch en normatief rechtspositivisme [2](#page=2).
#### 1.2.1 Formeel rechtspositivisme
Formeel rechtspositivisme beschouwt recht als wat een bepaalde bron (zoals de wetgever of de rechtspraak) als recht aanwijst. De twee belangrijkste varianten zijn formeel wetspositivisme en formeel rechtspraakpositivisme. Deze stromingen proberen de invloed van de uitlegger te elimineren en stellen dat het recht zonder waardeoordeel gekend kan worden door simpelweg de tekst van de wet of de rechterlijke uitspraak te lezen. Ondanks zijn eenvoud wordt deze voorstelling bekritiseerd omdat het de vraag oproept waarom alleen naar deze bronnen gekeken zou moeten worden en wat te doen met andere rechtsbronnen of onbehandelde problemen. De formele rechtspraakpositivistische stroming is echter prominent aanwezig in het juridische discours, waarbij uitspraken van hogere rechtbanken als 'geldend recht' worden gepresenteerd, terwijl kritiek daarin slechts suggesties voor toekomstige wijzigingen zijn. Formeel rechtspositivisme houdt zich niet bezig met rechtvaardigheid en zwijgt over de redenen waarom een rechtsregel navolging verdient of over de maatstaf van goed moreel gedrag [3](#page=3).
#### 1.2.2 Ideologisch rechtspositivisme
Ideologisch rechtspositivisme stelt dat niet alleen het feit dat een bepaalde bron iets als recht aanwijst, maar ook dat dit de rechtvaardigheid ervan garandeert. Deze stroming staat ook bekend als de nomocratische stroming en wordt verder besproken in een volgende onderafdeling [3](#page=3).
#### 1.2.3 Normatief rechtspositivisme
Normatief rechtspositivisme beschouwt recht als een geheel van gedragsvoorschriften ('normen') en heeft geprobeerd dit op een neutrale wijze te bestuderen. Ondanks pogingen van verschillende rechtsfilosofen is dit doel echter nooit volledig geslaagd, omdat de vraag wie bepaalt hoe mensen zich moeten gedragen, inherent politiek is en altijd een waardeoordeel inhoudt. De kernideeën van Hans Kelsen (1881-1973) en Herbert Hart (1907-1992) illustreren dit [3](#page=3).
---
# Stromingen binnen het rechtspositivisme
Dit onderwerp analyseert de verschillende benaderingen binnen het rechtspositivisme, waaronder formeel, ideologisch, normatief en descriptief rechtspositivisme, met speciale aandacht voor Kelsen en Hart.
### 2.1 Formeel rechtspositivisme
Het formeel rechtspositivisme stelt dat om te weten wat het recht is, men zich enkel moet richten op de uitspraken van de wetgever (formeel wetspositivisme) of de rechtspraak (formeel rechtspraakpositivisme). Deze stroming tracht de invloed van de interpretator te minimaliseren, en presenteert het recht als iets dat zonder waardeoordeel gekend kan worden. Kritiek op deze benadering is dat het de vraag naar andere rechtsbronnen onbeantwoord laat en problemen oplevert bij interpretaties die tot onaanvaardbare resultaten leiden of wanneer een probleem nog niet door wetgever of rechtspraak is behandeld. Desondanks is de formele rechtspraakpositivistische stroming prominent aanwezig in het juridische discours, waarbij uitspraken van hogere rechtscolleges als 'geldend recht' ($lex\ lata$) worden voorgesteld, en kritiek als suggesties voor toekomstige wijzigingen ($lex\ ferenda$). Het formele rechtspositivisme houdt zich niet bezig met rechtvaardigheid of de maatstaf van goed moreel gedrag [3](#page=3).
### 2.2 Ideologisch rechtspositivisme
Ideologisch rechtspositivisme, ook wel de nomocratische stroming genoemd, gaat verder dan het formele rechtspositivisme door te stellen dat het feit dat een bron iets als recht bepaalt, dit ook rechtvaardig maakt [3](#page=3).
### 2.3 Normatief rechtspositivisme
Normatief rechtspositivisme beschouwt recht als een systeem van gedragsvoorschriften (normen) en streeft naar een neutrale studie hiervan, hoewel dit nooit volledig is gelukt. Deze benadering is een reactie op het formele rechtspositivisme, dat zonder verdere onderbouwing bepaalde actoren als rechtsbron aanwijst [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 2.3.1 Hans Kelsen en de 'zuivere rechtsleer'
Hans Kelsen streefde in zijn 'Reine Rechtslehre' naar een rechtsgeleerdheid die vrij was van religieuze, morele, psychologische, sociologische en politieke invloeden. Hij beschouwde recht als een op zichzelf staand systeem van gedragsvoorschriften, los van de feitelijke realiteit. De eenheid van een rechtssysteem is volgens Kelsen een gezagsketen, waarbij de geldigheid van elke regel wordt afgeleid uit een hogere regel. De geldigheid van de historische eerste grondwet kan echter niet concreet worden afgeleid en moet volgens Kelsen worden verondersteld via een *Grundnorm* (basisnorm), die stelt dat de eerste grondwet gehoorzaamd moet worden. Dit concept van een imaginaire norm werd bekritiseerd omdat het de geldigheid van de grondwet niet werkelijk verklaart, maar het probleem slechts verplaatst. Kelsen erkende dat feitelijke macht de grondslag van positief recht vormt, maar stelde dat rechtswetenschap geen oplossing kan bieden voor machtsmisbruik; daarvoor is men aangewezen op de moraal. De *Grundnorm* schrijft niet voor dat men de wetgever gehoorzaamt, en de rechtswetenschap claimt hiermee geen normstellend gezag [4](#page=4) [5](#page=5) [6](#page=6).
#### 2.3.2 Herbert Hart en de 'ultimate rule of recognition'
Herbert Hart bood een alternatief voor Kelsen's *Grundnorm* met de 'ultimate rule of recognition' (hoogste erkenningsregel). Deze regel is een metajuridische standaard die gebruikt wordt om de geldigheid van rechtsregels te bepalen en is gebaseerd op zowel feitelijke als normatieve aanvaarding. Recht is geldig omdat politici, overheidsorganen en burgers de grondwet collectief erkennen als de meest fundamentele norm, en deze ook daadwerkelijk behandelen (feitelijke aanvaarding). Daarnaast moet er een breed gedragen overtuiging bestaan dat de grondwet terecht geldig is en navolging verdient (normatieve aanvaarding). De erkenning van de *ultimate rule of recognition* door een enkeling volstaat niet; er moet gekeken worden naar de maatschappelijke praktijk, waarbij rechters en burgers deze standaard hanteren en accepteren. Of een bepaalde *ultimate rule of recognition* bestaat, is volgens Hart een feitenkwestie [5](#page=5) [6](#page=6).
#### 2.3.3 Beperkingen van normatief rechtspositivisme
Normatieve rechtspositivisten geven geen antwoord op de vraag wanneer een regel navolging verdient of waarom een grondwet geldigheid verdient. Zij stellen dat het recht hier geen antwoord op kan geven en men hiervoor naar de moraal moet kijken. Rechtswetenschap stelt enkel de inhoud van wettelijke normen vast, de waardering ervan valt buiten haar domein. Juristen die zich uitspreken over het rechtvaardigheidsgehalte van een wet doen dit als opiniegever, niet als wetenschapper. Verzet tegen een onrechtvaardige wet is niet uitgesloten, maar de persoon die zich verzet, houdt zich daarbij niet aan de wet [6](#page=6).
> **Tip:** Het normatieve rechtspositivisme is op regelgeoriënteerd vlak descriptief, omdat het weigert een antwoord te geven op de vraag wanneer een regel navolging verdient. Het beschrijft hoogstens de waardeopvattingen die mensen hebben over goed moreel gedrag [7](#page=7).
Morele waarden en normen zijn omgekeerd ook onvoldoende als grondslag voor een juridisch oordeel. Veroordeling of aansprakelijkheid vereist dat het gedrag juridisch onacceptabel is, bijvoorbeeld strafbaar gesteld of als onrechtmatige daad beschouwd, en niet enkel afgekeurd door de moraal [6](#page=6) [7](#page=7).
### 2.4 Descriptief rechtspositivisme
Descriptief rechtspositivisme, ook wel gedragsgeoriënteerd rechtspositivisme genoemd, stelt dat recht als een geheel van gedragspatronen bestudeerd moet worden, en focust op wat juridische actoren en leken daadwerkelijk in de praktijk doen. Het gaat ervan uit dat het recht niet als een geheel van gedragsvoorschriften neutraal bestudeerd kan worden, zoals de pogingen van het normatief rechtspositivisme hebben aangetoond [7](#page=7).
#### 2.4.1 Law in books vs. law in action
Roscoe Pound maakte een onderscheid tussen *law in books* (gangbare doctrine, de traditionele ideeën over recht) en *law in action* (de feitelijke rechtspraktijk). Het gedragsgeoriënteerde rechtspositivisme stelt dat een goede regel een getrouwe weergave moet zijn van de actuele rechtspraktijk, zodat deze voorspellingen mogelijk maakt over het gedrag van juridische actoren. Wat rechters in de praktijk doen, is te vinden in het beschikkend gedeelte (dictum) van hun uitspraken, niet zozeer in de motivering, die slechts de rechtvaardiging is voor de eigenlijke handeling [7](#page=7) [8](#page=8).
> **Example:** De rechtsfiguur van nietigheid illustreert de kloof tussen *law in books* en *law in action*. Traditioneel wordt in België geleerd dat een nietige rechtshandeling bestaat zolang ze niet vernietigd is. Echter, de rechtspraak van het Hof van Cassatie toont aan dat de bescherming rechtstreeks uit de wet kan voortvloeien, zonder dat een vordering tot nietigverklaring nodig is, of dat nietigheid als verweer kan worden aangevoerd zelfs na verjaring van de vordering tot nietigverklaring [8](#page=8).
Ook in discussies over het causaal verband tussen een gedraging en schade is er een kloof tussen motiveringen en dicta. Hoewel rechters in hun motivering de equivalentieleer kunnen toepassen, passen zij deze leer in de praktijk vaak niet toe bij feiten die ver van het gevolg verwijderd zijn [8](#page=8) [9](#page=9).
#### 2.4.2 Amerikaans rechtsrealisme
Het Amerikaanse rechtsrealisme, prominent in de jaren 1920-1930, reageerde op het beeld van recht als een gesloten, logisch systeem dat losstaat van de maatschappelijke werkelijkheid. Deze stroming vraagt aandacht voor de praktische realiteit van rechtstoepassing en heeft figuren zoals Oliver Wendell Holmes Jr., Jerome Frank en Karl Llewellyn voortgebracht [9](#page=9).
##### 2.4.2.1 Radicale en minder radicale opvattingen
De meest radicale aanhangers van het rechtsrealisme menen dat recht primair tot uiting komt in rechterlijke uitspraken, en dat recht een geheel van feitelijke gedragingen (rechterlijke beslissingen) is. Oliver Wendell Holmes Jr. definieerde recht als de voorspelling van wat rechters in feite zullen doen. John Chipman Gray omschreef recht als de 'rules of conduct laid down and applied by the courts of a country'. Deze sceptische houding wordt ook wel *conceptual rule-skepticism* genoemd [10](#page=10) [9](#page=9).
Jerome Frank ging verder met zijn radicale opvattingen, die echter vaak ten onrechte als representatief voor alle rechtsrealisten worden voorgesteld (*frankification*). De meeste rechtsrealisten benadrukken de rechtsvormende activiteit van rechters, die niet alleen recht toepassen, maar het ook creëren. Zij hanteren het *empirical rule-skepticism*, de opvatting dat rechterlijke uitspraken niet volledig gebonden zijn door gedragsvoorschriften [10](#page=10).
#### 2.4.3 Algemene stellingen van het descriptief rechtspraakpositivisme
Het descriptief rechtspraakpositivisme hanteert drie algemene stellingen:
1. **Recht vergt openheid:** Keuzes in het recht moeten zo open en transparant mogelijk worden blootgelegd, en elke vorm van 'verhulling' moet worden ontmaskerd [11](#page=11).
2. **Recht is politiek:** Uitspraken van rechters zijn het resultaat van persoonlijke inzichten, waardeoordelen en maatschappelijke omstandigheden, die aandacht verdienen [11](#page=11).
3. **Recht is te bestuderen aan de hand van sociale wetenschappen:** Het gedrag van rechters moet in zijn context worden bestudeerd om het recht te begrijpen en mogelijk toekomstige uitspraken te voorspellen (predictivisme). Dit laatste is echter niet succesvol gebleken. Onderzoek richt zich ook op de gevolgen van rechterlijke uitspraken en de mate waarin beoogde doelstellingen worden bereikt [11](#page=11).
#### 2.4.4 Sociologisch rechtspositivisme (Eugen Ehrlich)
Op het Europese continent ontwikkelde Eugen Ehrlich het concept van 'levend recht' (lebende Recht). Ehrlich onderscheidde drie soorten recht: statelijk recht, juristenrecht en maatschappelijk recht. Het maatschappelijk recht is de feitelijke ordening die de maatschappij beheerst en heeft de meeste invloed op mensen. Het 'levende recht' is maatschappelijk recht van hogere orde, dat beschrijft hoe mensen zich gedragen in reactie op juristen- en statelijk recht, en de werking van statelijk uitgevaardigde bepalingen in het maatschappelijke leven [12](#page=12) [13](#page=13).
> **Tip:** Zowel het 'oude' en 'nieuwe' rechtsrealisme als het sociologische rechtspositivisme zijn descriptief en richten zich op feitelijke geldigheid, niet op normatieve. Ze spreken zich niet uit over waarom een rechtsregel navolging verdient of over de maatstaf van goed moreel gedrag [13](#page=13).
### 2.5 Nomocratische stroming (Ideologisch Positivisme)
De nomocratische stroming, of ideologisch positivisme, verschilt van methodologisch positivisme en de formele, normatieve en descriptieve stromingen door wél uitspraken te doen over de normatieve aanvaardbaarheid van wetten. Volgens deze stroming verdienen wetten navolging louter en alleen omdat ze van de wetgever afkomstig zijn. De rechtvaardigheidscontrole, die bij het normatief rechtspositivisme aan de moraal is voorbehouden, valt hier weg, en er is geen ruimte voor burgerlijke ongehoorzaamheid. Ideologisch rechtspositivisme koppelt 'recht' niet los van morele waardeoordelen, maar wel van persoonlijke waardeoordelen, aangezien enkel die van de wetgever relevant en allesbepalend zijn [13](#page=13).
---
# Rechtsrealisme en sociologisch rechtspositivisme
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting van het onderwerp "Rechtsrealisme en sociologisch rechtspositivisme", opgesteld als een examengeklaarde studiegids.
## 3 Rechtsrealisme en sociologisch rechtspositivisme
Dit onderwerp onderzoekt de reacties op en aanvullingen van traditioneel rechtspositivisme door middel van het Amerikaanse rechtsrealisme, met de nadruk op 'law in action', en de Europese sociologische benadering van 'levend recht'.
### 3.1 Descriptief rechtspositivisme
Descriptief rechtspositivisme, ook wel gedragsgeoriënteerd rechtspositivisme genoemd, wijkt af van normatieve benaderingen door te stellen dat recht niet volledig neutraal bestudeerd kan worden. In plaats daarvan focust het op concrete sociale praktijken en gedragspatronen van juridische actoren en leken [7](#page=7).
#### 3.1.1 Law in books versus law in action
Roscoe Pound introduceerde het onderscheid tussen 'law in books' en 'law in action' [7](#page=7).
* **Law in books**: Dit verwijst naar de traditionele dogma's, theorieën en ideeën over de inhoud van het recht die te vinden zijn in juridische literatuur en rechterlijke motiveringen. Hoewel deze beweringen ingeburgerd kunnen zijn, garandeert dit geen overeenkomst met de actuele rechtspraktijk [7](#page=7).
* **Law in action**: Dit betreft de feitelijke gedragingen en beslissingen in de praktijk. Volgens het gedragsgeoriënteerde rechtspositivisme moet de nadruk liggen op wat juridische actoren daadwerkelijk doen, zoals of rechters een vordering toekennen, iemand vrijspreken of straffen, of het parket iemand vervolgt. De daadwerkelijke rechtspraak is te vinden in het beschikkend gedeelte (dictum) van rechterlijke uitspraken, in de context van de feitelijke omstandigheden, en niet primair in de motivering die slechts een rechtvaardiging is [7](#page=7) [8](#page=8).
> **Tip:** Het concept 'law in action' benadrukt dat de werkelijkheid van het recht zich niet altijd volledig laat vangen in abstracte regels of louter de woorden in een vonnis, maar in de concrete toepassing en gevolgen ervan.
#### 3.1.2 Voorbeelden van de kloof tussen law in books en law in action
##### 3.1.2.1 De figuur van de nietigheid
Traditioneel wordt in België de stelling verkondigd dat een nietige rechtshandeling bestaat totdat deze vernietigd is, met vergelijkbare gevolgen als een geldig contract. Echter, in de praktijk en volgens recente jurisprudentie van het Hof van Cassatie, kan een nietigheid ook als verweer worden aangevoerd, zelfs na verjaring van de vordering tot vernietiging, wat aangeeft dat de geldigheid van het contract niet altijd onherroepelijk vaststaat [8](#page=8).
##### 3.1.2.2 Causaal verband
Hoewel in de Belgische doctrine de equivalentieleer dominant is (elk feit dat een noodzakelijke voorwaarde is voor een gevolg, is een oorzaak), passen rechters deze leer in de praktijk vaak niet strikt toe bij ver verwijderde oorzaken, ondanks dat hun motiveringen dit wel kunnen suggereren [8](#page=8) [9](#page=9).
### 3.2 Amerikaans rechtsrealisme
Het Amerikaanse rechtsrealisme, dat bloeide in de jaren 1920-1930, ontstond als reactie op de toenmalige rechtenopleidingen die het recht te abstract en los van de maatschappelijke werkelijkheid presenteerden. De stroming vraagt meer aandacht voor de praktische realiteit van rechtstoepassing [9](#page=9).
#### 3.2.1 Kernopvattingen
* **Recht als feitelijke gedragingen**: Radicale aanhangers zien recht primair als rechterlijke uitspraken en de feitelijke gedragingen van rechters. Recht is dan geen abstract geheel van voorschriften, maar een reeks concrete beslissingen [9](#page=9).
* **Voorspelbaarheid van rechterlijk gedrag**: Het doel is om systematiek te ontwaren in rechterlijke gedragingen om deze te kunnen voorspellen [10](#page=10) [9](#page=9).
* **Recht als voorspelling (Holmes)**: Oliver Wendell Holmes Jr. definieerde recht als "The prophecies of what the courts will do in fact, and nothing more pretentious" [10](#page=10).
* **Recht als door rechtbanken opgestelde regels (Gray)**: John Chipman Gray beschreef recht als de "rules of conduct laid down and applied by the courts of a country" [10](#page=10).
* **Rule-scepticism**:
* **Conceptual rule-scepticism**: De scepsis over de invulling van het concept 'recht' als een geheel van abstracte gedragsvoorschriften [10](#page=10).
* **Empirical rule-scepticism**: De opvatting dat rechters niet volledig gebonden zijn door wetten, omdat er vaak geen specifiek voorschrift is, of omdat er meerdere juridisch juiste uitkomsten mogelijk zijn. Deze vorm wordt breed verdedigd door rechtsrealisten [10](#page=10).
> **Tip:** Jerome Frank wordt vaak onterecht gezien als de enige vertegenwoordiger van het radicale rechtsrealisme; de meeste rechtsrealisten benadrukken de rechtsvormende rol van rechters zonder zo ver te gaan als Frank [10](#page=10).
#### 3.2.2 Algemene stellingen van het descriptief rechtspraakpositivisme
1. **Recht vergt openheid**: Juridische keuzes, die vaak noodzakelijk zijn om maatschappelijke veranderingen door te voeren, moeten transparant worden blootgelegd en niet worden verhuld als louter technisch-juridische overwegingen [11](#page=11).
2. **Recht is politiek**: Rechterlijke uitspraken zijn het resultaat van keuzes waarbij waardeoordelen en persoonlijke inzichten een rol spelen, beïnvloed door de psychologische en maatschappelijke omstandigheden van de rechter [11](#page=11).
3. **Recht is te bestuderen aan de hand van sociale wetenschappen**: Het gedrag van rechters, inclusief de redenen en invloeden daarop, kan met sociale wetenschappen worden onderzocht om toekomstige uitspraken te voorspellen (predictivisme). Onderzoek naar de gevolgen van juridische keuzes is ook een belangrijk aspect [11](#page=11).
> **Example:** Robert Ellickson's onderzoek toonde aan dat buren hun geschillen vaak informeel regelen, zonder veel aandacht voor rechtsregels, wat de beperkte invloed van 'law in books' op feitelijk gedrag illustreert [11](#page=11).
#### 3.2.3 Kritiek en nieuw rechtsrealisme
Kritiek op het rechtsrealisme richtte zich op de te grote focus op rechters en hun uitspraken, en het onderschatten van de rol van statelijk uitgevaardigde gedragsvoorschriften. Het nieuwe rechtsrealisme (new legal realism) ontstond vanaf de jaren 1990, mede dankzij verbeterde sociaalwetenschappelijke onderzoeksmethoden, en tracht deze kritiek te adresseren door naast de gedragingen van statelijke instituten ook de acties van gewone burgers te bestuderen [11](#page=11) [12](#page=12).
### 3.3 Sociologisch rechtspositivisme
Op het Europese continent ontstond vanaf het begin van de 20e eeuw aandacht voor feitelijke gedragingen van mensen buiten het statelijke ambtsapparaat. Eugen Ehrlichs concept van 'levend recht' (lebende Recht) is hier een prominent voorbeeld van [12](#page=12).
#### 3.3.1 Drie soorten recht volgens Ehrlich
Ehrlich onderscheidde drie soorten recht:
1. **Statelijk recht**: Recht afkomstig van de wetgever [12](#page=12).
2. **Juristenrecht**: Recht dat voortkomt uit juridische literatuur en de aanwijzingen van andere rechters (jurisprudentie) [12](#page=12).
3. **Maatschappelijk recht**: De feitelijke ordening die de maatschappij beheerst en de meeste invloed heeft op mensen. Dit is niet afhankelijk van de erkenning als bindend door de maatschappij, maar is wat mensen daadwerkelijk doen [12](#page=12).
> **Example:** In Bukovina konden ouders, in strijd met het burgerlijk wetboek, het loon van hun kinderen innen. Het feit dat de kinderen dit tolereerden omdat tegenstribbelen ongehoord was, illustreert maatschappelijk recht [12](#page=12) [13](#page=13).
#### 3.3.2 Het concept 'levend recht'
Het 'levend recht' is een hogere orde van maatschappelijk recht. Het beschrijft niet alleen hoe mensen zich feitelijk gedragen, maar hoe zij handelen *in reactie op* juristen- en statelijk recht. Het concept wil de werking van statelijk uitgevaardigde bepalingen in het maatschappelijke leven beschrijven [13](#page=13).
#### 3.3.3 Descriptieve aard
Zowel het oude en nieuwe rechtsrealisme als het sociologisch rechtspositivisme zijn overwegend descriptief. Ze spreken zich niet uit over de normatieve aanvaardbaarheid of morele juistheid van rechtsregels, maar richten zich op feitelijke geldigheid en de waardeopvattingen die mensen hebben [13](#page=13).
### 3.4 Nomocratische stroming (Ideologisch rechtspositivisme)
De nomocratische stroming, ook wel ideologisch rechtspositivisme genoemd, moet onderscheiden worden van methodologisch positivisme. Deze stroming stelt dat wetten navolging verdienen louter en alleen omdat ze afkomstig zijn van de Wetgever [13](#page=13).
* **Normatieve aanvaardbaarheid**: De rechtvaardigheidscontrole, die in ander rechtspositivisme aan de moraal wordt overgelaten, valt hier weg [13](#page=13).
* **Geen burgerlijke ongehoorzaamheid**: Omdat de herkomst van de wet de reden voor gehoorzaamheid rechtvaardigt, is er geen ruimte voor burgerlijke ongehoorzaamheid [13](#page=13).
* **Focus op wetgeverswaardeoordelen**: Deze stroming koppelt recht niet los van morele waardeoordelen, maar stelt dat enkel die van de wetgever relevant en allesbepalend zijn, en niet de eigen, persoonlijke waardeoordelen [13](#page=13).
---
# De nomocratische stroming
De nomocratische stroming, ook wel ideologisch rechtspositivisme genoemd, rechtvaardigt wetten louter op basis van hun oorsprong bij de Wetgever, wat implicaties heeft voor burgerlijke ongehoorzaamheid en de rol van de jurist [13](#page=13) [3](#page=3).
### 4.1 Kenmerken van de nomocratische stroming
De nomocratische stroming gaat een stap verder dan formeel rechtspositivisme. Volgens deze stroming is een wet niet alleen recht omdat een bepaalde bron dat zegt, maar maakt het feit dat de Wetgever de wet heeft uitgevaardigd deze wet ook rechtvaardig [13](#page=13) [3](#page=3).
#### 4.1.1 Rechtvaardiging van wetten
In het ideologisch rechtspositivisme verdienen wetten navolging louter en alleen omdat ze afkomstig zijn van (de wil van) de Wetgever. De rechtvaardigheidscontrole die bij bijvoorbeeld normatief rechtspositivisme aan de moraal wordt overgelaten, valt hier weg [13](#page=13).
#### 4.1.2 Afwijzing van burgerlijke ongehoorzaamheid
Omdat de herkomst van de wet verantwoordt waarom iedereen zich eraan moet houden, is er volgens de nomocratische stroming geen ruimte voor burgerlijke ongehoorzaamheid. Het bevel van de Wetgever wordt geacht door iedereen in acht te worden genomen [13](#page=13) [14](#page=14).
#### 4.1.3 De rol van de jurist
De jurist wordt in deze visie gezien als een aannemer die de bouwplannen van de Wetgever in de praktijk omzet. Het is niet de taak van juristen om de keuzes van de Wetgever ter discussie te stellen [14](#page=14).
### 4.2 Vergelijking met andere stromingen
#### 4.2.1 Verschil met formeel rechtspositivisme
Waar het formele rechtspositivisme nog kon proberen het recht voor te stellen als iets dat zonder waardeoordelen gekend kan worden, is dit voor het ideologisch rechtspositivisme onmogelijk. Het ideologisch rechtspositivisme koppelt 'recht' weliswaar niet los van alle morele waardeoordelen, maar wel van iemands eigen, hoogstpersoonlijke waardeoordelen – die van de wetgever zijn relevant en allesbepalend [13](#page=13) [3](#page=3).
#### 4.2.2 Verhouding tot methodologisch positivisme
Ideologisch rechtspositivisme is een heel eind verwijderd van de kern van het methodologische positivisme. In deze opvatting bestaat recht niet noodzakelijk 'op zichzelf' en is het niet per se neutraal kenbaar [13](#page=13).
### 4.3 Historische context en kenmerken
#### 4.3.1 Opkomst in België en Frankrijk
In België en Frankrijk nam de nomocratische stroming een hoge vlucht na de Franse Revolutie en de codificaties van het begin van de 19e eeuw [14](#page=14).
#### 4.3.2 Wiskundige en logische benadering
Volgens deze stroming vloeit uit de betekenis van de gebruikte wettelijke normen en begrippen op wiskundige wijze – dus objectief, neutraal en apolitiek – voort wat de inhoud van het recht is. Het recht wordt gezien als een gesloten logisch systeem, waarin juiste beslissingen met wiskundige precisie kunnen worden afgeleid uit vooraf bepaalde rechtsregels [14](#page=14).
#### 4.3.3 Begriffsjurisprudenz
De opkomst van het positivisme ligt aan de basis van deze voorkeur voor een abstracte en logische benadering. Hoewel in de Duitse gebieden in de 19e eeuw nog geen omvattende codificaties waren uitgevaardigd, kreeg diezelfde benadering daar voet aan de grond in de vorm van de Begriffsjurisprudenz [14](#page=14).
#### 4.3.4 Formele en deontologische stroming
De nomocratische stroming is een toonvoorbeeld van een formele stroming, aangezien zij de oorsprong van de regel – de Wetgever – bepalend acht voor haar normatieve aanvaardbaarheid. Omdat het ieders plicht is om het bevel van de Wetgever in acht te nemen, is zij tevens een deontologische stroming [14](#page=14).
> **Tip:** De nomocratische stroming kan worden gezien als een extreme vorm van het geloof in de autoriteit van de wetgever, waarbij de inhoud van de wet secundair is aan de herkomst ervan.
>
> **Voorbeeld:** Een jurist die strikt de tekst van een wet toepast zonder kritiek op de mogelijke onrechtvaardigheid ervan, handelt in de geest van de nomocratische stroming.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Positivisme | Een wetenschapsfilosofie die stelt dat kennis en inzicht voortkomen uit empirische waarnemingen en rationele verwerking, en niet uit religieuze of metafysische dogma's. De werkelijkheid wordt gezien als onafhankelijk van de waarnemer en volledig kenbaar door middel van wetenschappelijke methoden. |
| Empirische waarnemingen | Kennis die wordt verkregen door zintuiglijke ervaringen en observaties van de concrete werkelijkheid. Deze waarnemingen vormen de basis voor wetenschappelijk onderzoek en theorievorming binnen het positivisme. |
| Rationele vermogens | Het vermogen van de menselijke geest om informatie te verwerken, te analyseren en logische conclusies te trekken. Binnen het positivisme zijn deze vermogens essentieel voor het verkrijgen van ware kennis uit empirische waarnemingen. |
| Methodologisch positivisme | De algemene wetenschapsfilosofische kijk die zich kenmerkt door een (beweerde) neutrale methode om kennis over de wereld te vergaren. Het benadrukt objectiviteit en de scheiding van feiten en waarden in wetenschappelijk onderzoek. |
| Rechtspositivisme | Een rechtsfilosofische stroming die stelt dat recht op zichzelf bestaat, onafhankelijk van morele waardenopvattingen, en dat het bestudeerd kan worden met een waardenneutrale methode. Recht en moraal worden als strikt gescheiden beschouwd. |
| Natuurrecht | Een rechtsfilosofische stroming die stelt dat er universele, tijdloze rechtsprincipes bestaan die inherent zijn aan de menselijke natuur of de rede. Uitspraken over natuurrecht worden door rechtspositivisten als niet-neutraal en opinieus beschouwd. |
| Regelgeoriënteerd rechtspositivisme | Een benadering binnen het rechtspositivisme die het recht beschouwt als een geheel van gedragsvoorschriften (regels) die op positivistische wijze bestudeerd kunnen worden. |
| Gedragsgeoriënteerd rechtspositivisme | Een benadering binnen het rechtspositivisme die het recht ziet als een geheel van feitelijke gedragspatronen en sociale praktijken, die op een positivistische, empirische wijze bestudeerd kunnen worden. |
| Formeel rechtspositivisme | Een variant van rechtspositivisme die stelt dat recht datgene is wat een bepaalde bron (zoals de wetgever of de rechtspraak) zegt dat het is, zonder oordeel over de rechtvaardigheid ervan. |
| Ideologisch rechtspositivisme (nomocratische stroming) | Een stroming die stelt dat wetten rechtvaardig zijn puur omdat ze afkomstig zijn van de Wetgever, wat leidt tot een verplichting tot gehoorzaamheid en geen ruimte laat voor burgerlijke ongehoorzaamheid. |
| Normatief rechtspositivisme | Een stroming die recht beschouwt als een geheel van gedragsvoorschriften en probeert dit normatieve geheel op neutrale wijze te bestuderen. Het erkent echter dat de vraag wie mag bepalen hoe mensen zich gedragen, een politieke vraag is die waardeoordelen vereist. |
| Descriptief rechtspositivisme | Deze stroming benadert recht als een geheel van gedragspatronen en focust op wat juridische actoren en leken daadwerkelijk in de praktijk doen. Het streeft naar een feitelijke, wetenschappelijke analyse van hoe recht functioneert. |
| Rechtsrealisme | Een stroming, voornamelijk Amerikaans, die het recht ziet als de voorspelling van wat rechters in de praktijk zullen doen. Het benadrukt de praktische realiteit van de rechtstoepassing en de invloed van sociale, economische en politieke factoren op rechterlijke uitspraken. |
| Levend recht (lebende Recht) | Een concept van Eugen Ehrlich dat verwijst naar de feitelijke sociale orde die de maatschappij beheerst en de daadwerkelijke werking van statelijke en juristenrecht in het maatschappelijke leven beschrijft. |
| Grundnorm (basisnorm) | Een fictieve basisnorm, geïntroduceerd door Hans Kelsen, die de geldigheid van de historisch eerste grondwet veronderstelt, wat nodig is om een hiërarchisch systeem van rechtsregels te funderen. |
| Ultimate rule of recognition (hoogste erkenningsregel) | Een concept van Herbert Hart dat verwijst naar een metajuridische standaard die door sociale praktijken wordt vastgesteld en die bepaalt welke regels als geldend recht worden beschouwd binnen een bepaald rechtssysteem. |
Cover
algemeen recht samenvatting (1) (1) (1).docx
Summary
## Inleiding tot de Algemene Rechtsleer
Het juridische domein kent geen universeel aanvaarde definitie van 'recht'. Dit gebrek aan een eenduidige definitie, zoals al opgemerkt door denkers als Immanuel Kant en Oliver Wendell Holmes Jr., maakt het veld complex, maar juist deze openheid stelt ons in staat de diversiteit en evolutie van recht door de geschiedenis heen te bestuderen. De algemene rechtsleer onderzoekt de verschillende opvattingen over recht, de maatschappelijke context waarin het zich ontwikkelt, en de normatieve structuren en functies die het vervult.
## Deel I: Wat is recht?
### Proloog: De definitie-uitdaging
De zoektocht naar een definitie van recht is al eeuwenlang een centraal thema in de rechtsfilosofie. Immanuel Kant beschouwde de definitie van recht als een onopgelost probleem, terwijl Oliver Wendell Holmes Jr. recht zag als een voorspelling van wat rechters in de praktijk zullen doen. Hans Kelsen legde de nadruk op dwang als onderscheidend criterium. De uitdaging ligt niet alleen in het vinden van één sluitend kenmerk, maar ook in het erkennen dat recht een veelzijdig fenomeen is, gevormd door sociale praktijken en conventies.
### Waarom een definitie van recht nodig is
Een heldere begripsomschrijving is cruciaal voor het begrijpen van de taken van rechters, voor wetenschappelijk onderzoek en om verwarring te vermijden. Zonder een kader is het moeilijk om de reikwijdte en de specifieke aard van 'recht' te duiden.
Er bestaan twee fundamentele benaderingen:
1. **Essentialistische opvatting:** Zoekt naar een inherente, universele essentie van recht die overal en altijd geldig is.
2. **Conventionalistische opvatting:** Beschouwt recht als een sociale constructie, gebaseerd op afspraken en praktijken binnen een gemeenschap. Wat als recht 'telt', is een gevolg van menselijke conventies.
### Vele vormen van recht
Recht manifesteert zich in diverse vormen, waaronder:
* **Statelijk recht:** Regels uitgevaardigd door staatsorganen.
* **Gewoonterecht:** Regels die ontstaan uit langdurig gebruik en gedeelde overtuiging.
* **Religieus recht:** Voorschriften binnen een specifieke religie.
* **Natuurrecht:** Regels afgeleid uit de menselijke natuur of universele morele principes.
* **Internationaal recht:** Regels die internationale betrekkingen regelen.
Brian Tamanaha stelt dat recht alles omvat wat mensen als zodanig identificeren en behandelen binnen hun sociale praktijken. Recht is vergelijkbaar met een familie: individuele leden kunnen worden beschreven, maar een allesomvattende definitie van het geheel is complex. Recht heeft geen essentiële kenmerken die overal en altijd waar zijn, en is maatschappij- en tijdgebonden.
## Titel I: Fundamentele transformaties van de mensenmaatschappij
### Proloog: Mensen als sociale wezens
Mensen zijn fundamenteel sociale wezens. Hun interacties worden gevormd door materiële (ecologische, technologische, economische) en ideële (kennis, waarden, gewoonten) facetten, samen met sociale instituten en praktijken. Dit maakt sociale gemeenschappen mogelijk. Grotere gemeenschappen vereisen meer organisatie en hiërarchie.
### Maatschappelijke organisatie en specialisatie
Organisaties worden gekenmerkt door:
* **Horizontale specialisatie:** Verdeelt macht en bevoegdheid over functionele eenheden op hetzelfde niveau.
* **Verticale specialisatie:** Creëert hiërarchische niveaus voor planning, inrichting en uitvoering.
Gedeelde belangen bevorderen netwerken tussen organisaties. Recht is universeel aanwezig, maar de vorm ervan varieert met de complexiteit van de samenleving.
### Hoofdstuk 1: Jager-voedselverzamelaars
Deze samenlevingen (tot ±12000 v.Chr.) kenmerken zich door:
* Kleine, familiegebonden groepen (±25 personen).
* Egalitaire structuren (met uitzondering van vrouwen).
* Leiderschap gebaseerd op persoonlijke kwaliteiten of status.
* Goederendeling en wederkerigheid.
**Regels met betrekking tot goederen:**
* **Land en waterbronnen:** Toegang wordt gereguleerd door respect voor regels en wederkerigheid.
* **Roerende goederen:** Individueel eigendom, reflecteert tijd en moeite, en maakt handel en schenkingen mogelijk.
* **Geschoten wild, geoogst voedsel, etc.:** Vaak gedeeld volgens bepaalde regels.
* **Mensen (arbeid en reproductieve capaciteiten):** Onderworpen aan bepaalde regels.
* **Heilige kennis:** Toegang tot heilige plekken is beperkt.
**Twee soorten clans:**
1. **Onmiddellijk wederkerige clans:** Consumeren voedsel direct, gebruiken eenvoudige gereedschappen, zijn flexibel.
2. **Uitgesteld wederkerige clans:** Gebruiken arbeidsintensieve artefacten voor voedselproductie en -bewaring, vereisen duurzame relaties en uitgebreide eigendomsrechten.
Er bestonden regels rond persoonlijk letsel, huwelijksbeperkingen, diefstal, overspel, incest en geweld, zoals beschreven door Max Gluckman en Edward Hoebel.
### Hoofdstuk 2: Chiefdoms
Ontstonden rond 5000 v.Chr., gekenmerkt door:
* Sedentaire samenlevingsvormen, variërend in grootte.
* Erfelijke sociale stratificatie en toenemende ongelijkheid.
* Een duidelijke, erfelijke leider (chef), vaak beschouwd als goddelijk.
De chef en een eliteklasse heersen over krijgers, ambachtslieden en gewone mensen. Goederen worden hiërarchisch verdeeld via tribuut. Chefs kunnen worden afgezet bij slechte oogsten. Regels omvatten meer dan alleen goederenverdeling, maar er is nog geen duidelijke diversificatie van normen.
### Hoofdstuk 3: Rijken (Empires)
Ontstaan rond 4000-3000 v.Chr. Kenmerken:
* Meer dan 100.000 inwoners, groot territorium.
* Schrift, formele regelgeving, bureaucratische organisatie.
* Dwingend retributiesysteem (belastingen), staatsreligie.
* Economie gebaseerd op landbouw en ambachtelijke productie, met handelsnetwerken.
Leiders organiseren grote projecten, externe handel, rechtbanken en oorlogen.
**Ontstaan van staten:**
* **Functionele theorieën:** Staten bieden voordelen op gebied van coördinatie, orde en bescherming.
* **Conflictentheorieën:** Staten dienen de belangen van machthebbers en beheersen conflicten in hun voordeel.
Recht is hier verstrengeld met religieuze overtuigingen, vaak afkomstig van goden en bedoeld om de kosmische orde te handhaven. De Codex Hammurabi (18e eeuw v.Chr.) is een voorbeeld, met 282 wetten die economische, familiale en strafrechtelijke kwesties regelen en een hiërarchische benadering weerspiegelen.
**8 Categorieën van rechtsregels in Rijken:**
1. Onderhoud van het staatsapparaat (inkomsten, arbeid).
2. Afdwingen van sociale en economische hiërarchie (rang en status).
3. Magische en religieus-ideologische overtuigingen (hekserij, orakels).
4. Familie- en seksuele verhoudingen (huwelijk, incest).
5. Lichamelijke schade (moord, verwondingen).
6. Toebedeling en behoud van goederen (diefstal, overvallen).
7. Arbeidsregulering (wie mag werken).
8. Economische transacties (verkoop, schulden).
Deze regels vloeien voort uit algemene behoeften en dienen zowel maatschappelijke doelen als het eigenbelang van machthebbers.
### Hoofdstuk 4: Moderne staten
De maatschappelijke regulering kent veranderingen, met name op het gebied van de overheid en economie. Sociale en economische hiërarchieën zijn verschoven van erfelijke status naar rijkdom en beroepsmatige status.
* **Magie en religie:** Waren nauw verbonden met recht, maar zijn door de Verlichting en rationalisering afgenomen.
* **Politieke macht:** Verschuiving van cultureel-etnische eenheid naar territoriale grenzen.
**Vorming van territoriale staten (vanaf 16e eeuw):**
* Monopolie op geweld vereist middelen en organisatie.
* Centralisatie van kennis en uitbouw van administratieve capaciteit door geschoolde ambtenaren (juristen).
**Evolutie naar natiestaten en welvaartsstaten:**
* **Natiestaat:** Verband tussen territorium en nationale identiteit.
* **Welvaarts-/verzorgingsstaat:** Verhoogde politieke en sociale rechten, focus op herverdelende en beschermende functies.
* **Actieve welvaartsstaat:** Reactie op budgettaire problemen, vergrijzing en globalisering, met focus op participatie.
**Transitiet van 'government' naar 'governance':**
* **Government:** Strikt onderscheid tussen staatsmachten, centrale beslissingsmacht bij de wetgever, duidelijke grenzen tussen staat, maatschappij en markt.
* **Governance:** Meer nadruk op bestuurlijke processen en sociale praktijken door diverse actoren (staat, markt, netwerken). Beslissingsmacht is verspreid, met een rol voor regulerende agentschappen en zelfbestuur. De wetgever is niet langer de hoogste autoriteit, maar een actor in een netwerk.
## Deel II: Kenmerken van het recht
### Proloog: Twee benaderingen
Het recht stuurt menselijk gedrag door middel van regels. Twee benaderingen onderscheiden zich:
1. **Regelgeoriënteerde (doctrinaire) benadering (RB):** Focus op het recht als een geheel van regels, nadruk op de abstracte regel en het ideaal van hoe het zou moeten zijn.
2. **Gedragsgeoriënteerde (sociologische) benadering (GB):** Focus op recht als sociale praktijk, gebaseerd op feitelijk gedrag en de betekenis die eraan wordt gehecht. Nadruk op hoe het daadwerkelijk gebeurt.
### Hoofdstuk 1: Gericht op of voortvloeiend uit een normatieve ordening
#### Afdeling 1: Het begrip ‘ordening’ en de centrale rol van normatieve verwachtingen
Gedragscoördinatie is essentieel voor samenleven. Ordening kan **descriptief** (hoe iets is, zonder verandering) of **normatief** (hoe iets zou moeten zijn) zijn.
* **Descriptieve ordening:** Beschrijft en classificeert (bv. taxonomieën). Afwijkingen leiden tot aanpassing van de ordening (cognitieve verwachting).
* **Normatieve ordening:** Schrijft gedrag voor. Afwijkingen leiden tot aanpassing van het gedrag, niet van de regel (normatieve verwachting).
Normatieve ordening zorgt voor stabiliteit, betrouwbaarheid en voorspelbaarheid.
#### Afdeling 2: Ordeningen en samenlevingstypes
Informele gedragsregels (etiquette, moraal) beheersen minder complexe samenlevingen. RB ziet deze niet als recht wegens gebrek aan institutionele oorsprong; GB beschouwt ze als recht indien ze dezelfde functie en gedrag vertonen als hedendaags recht. Statelijk opgelegde regels gelden voor iedereen op het grondgebied.
#### Afdeling 3: Concurrerende ordeningen: rechtspluralisme
Rechtspluralisme ontstaat wanneer meerdere regulerende systemen claimen voorrang te hebben.
* **Zacht rechtspluralisme:** Er zijn regels die bepalen welk systeem voorrang heeft (bv. gewoonterecht \_secundum legem of \_praeter legem).
* **Harde rechtspluralisme:** Geen duidelijke regels, wat leidt tot conflicten (bv. gewoonterecht \_contra legem).
#### Afdeling 4: De omvattendheid van ordeningen
Regels kunnen een breed personeel toepassingsgebied hebben, maar niet elk menselijk gedrag reguleren. In complexe samenlevingen kan regulering beperkt zijn door 'zelfbestuur' (bv. sportclubs) of 'afwezigheid van regulering'. De tendens is naar steeds meer juridische regeling.
### Hoofdstuk 2: Al dan niet van institutionele oorsprong
* **RB:** Recht komt van de staat (wetgever, rechtspraak).
* **GB:** Recht komt voort uit maatschappelijke praktijken, die instituten kunnen beïnvloeden maar niet noodzakelijk creëren. Eugen Ehrlich benadrukte dat het zwaartepunt van rechtsontwikkeling in de maatschappij zelf ligt.
### Hoofdstuk 3: Afdwingbaarheid
Een kloof bestaat tussen normatieve regels en feitelijk gedrag.
* **RB:** Alleen statelijk afdwingbare regels zijn rechtsregels (John Austin, Rudolf von Jhering). Eigenrichting is verboden; de staat heeft een dwangmonopolie.
* **GB:** Afdwingbaarheid kan ook via sociale controle (actorcontrole, tweedepartijcontrole, derdepartijcontrole, informeel en organisationeel controlesysteem).
Internationaal recht kent uitdagingen qua afdwingbaarheid.
**Rol van effectieve naleving:**
* **Geschreven RB:** Naleving speelt geen rol voor de kwalificatie als rechtsregel.
* **Ongeschreven RB & GB:** Effectieve naleving is cruciaal voor de geldigheid en instandhouding van regels.
Een niet-gehandhaafde rechtsregel ondermijnt het vertrouwen in de rechtsstaat.
### Hoofdstuk 4: Gericht op of voortvloeiend uit een ‘juiste’ ordening
#### Afdeling 1: Op zoek naar de grondslag van regels en normatieve verwachtingen
Regels zijn nodig voor orde, maar de concrete inhoud ervan is cruciaal. Regels verdienen navolging als ze normatief aanvaardbaar zijn, d.w.z. aansluiten bij de waarden van de ontvanger. Dit is contextafhankelijk en evolueert door de tijd. Spanningen tussen recht en individuele overtuigingen (bv. Antigone) zijn zo oud als de samenleving zelf.
#### Afdeling 2: Het begrip rechtvaardigheid
Aristoteles onderscheidde:
* **Universele rechtvaardigheid:** Deugdzaam handelen in het algemeen.
* **Particuliere rechtvaardigheid:**
* **Verdelende rechtvaardigheid:** Verdeelt goederen, diensten en rechten (overheid als verdeler). Criteria: achtergrond, verworven recht, verdienste, behoefte.
* **Vereffende (ruil)rechtvaardigheid:** Zorgt voor een juiste verhouding tussen gelijkwaardige personen, zowel in vrijwillige (contracten) als onvrijwillige (aansprakelijkheid) ruilverhoudingen.
#### Afdeling 3: Diverse stromingen in een rivier van rechtvaardigheid
**Gedragsgeoriënteerde theorieën:** Focussen op rechtvaardig handelen.
* **Deugdethiek (Aristoteles):** Rechtvaardigheid hangt af van karakter en houding.
* **Deontologische theorieën (Kant):** Rechtvaardigheid is gebaseerd op regels en plichten, ongeacht het gevolg.
* **Consequentialistische theorieën:** Beoordelen handelingen op basis van hun gevolgen.
**Regelgeoriënteerde theorieën:** Focussen op de rechtvaardigheid van regels.
* **Formele theorieën:** Rechtvaardigheid wordt bepaald door de herkomst of bron van de regel (bv. goddelijk, wetgever).
* **Materiële (inhoudelijke) theorieën:** Rechtvaardigheid hangt af van de inhoud van de regel (bv. menselijke natuur, utilitarisme).
* **Procedurele theorieën:** Rechtvaardigheid zit in de wijze waarop de regel tot stand is gekomen (zuiver, volmaakt, onvolmaakt).
**Stromingen:**
* **Theocratische stroming:** Recht komt van goddelijke bron.
* **Autocratische stroming:** Recht is het gebod van de vorst.
* **Democratische stroming:** Recht ontstaat uit een maatschappelijk verdrag, gebaseerd op het algemeen belang (Rousseau, Hobbes).
* **Natuurrechtelijke stroming:** Recht ontleent zijn geldigheid aan de natuurlijke orde, menselijke aard of rede. Ontwikkeling door periodes: antiek, christelijk-theologisch, verlicht, mensenrechten.
* **Utilitaristische stroming:** Recht moet het grootst mogelijke geluk voor het grootst mogelijke aantal mensen nastreven (Bentham).
* **Historische stroming (Von Savigny):** Recht is een product van de geschiedenis en de 'volksgeist' (gemeenschappelijke wil van het volk).
* **Positivisme:** Kennis en recht komen voort uit empirische waarnemingen en rationele verwerking. Recht en moraal zijn gescheiden.
* **Formeel rechtspositivisme:** Recht is wat de bron (wetgever, rechter) zegt.
* **Normatief rechtspositivisme:** Poging om rechtvaardigheid te baseren op de bron (faalt vaak).
* **Descriptief rechtspositivisme:** Focus op recht zoals het in de praktijk werkt ('law in action').
* **Nomocratische stroming:** Wetten verdienen navolging louter omdat ze van de wetgever komen.
* **Egalitaire stroming (Marx/Engels):** Recht is een product van klassenstrijd en dient de belangen van de heersende klasse; streeft naar economische gelijkheid.
* **Capability approach:** Rechtvaardigheid wordt bepaald door de concrete vaardigheden en capaciteiten die mensen kunnen ontwikkelen en leiden.
### Deel II: Functies en finaliteiten van het recht
Recht is onlosmakelijk verbonden met het soort samenleving, de focus op regels of gedrag, en de redenen voor naleving. Het functioneert als een 'Zwitsers zakmes' met diverse functies.
#### Titel I: Functies van het recht
Samenleven vereist regels en normatieve verwachtingen om autonomie en schaarste te beheren.
##### Hoofdstuk 1: Gedragsafstemming
* **Afdeling 1: Bevordering groepscohesie:** Rechtsregels drukken gemeenschappelijke waarden uit, versterken identiteit, en hebben een socialiserende, opvoedkundige en ideologische functie. Ze maken sociale omgang en integratie mogelijk.
* **Afdeling 2: Conflictvermijding:** Regels bepalen acceptabel gedrag en gevolgen bij overtreding, moedigen wenselijk gedrag aan en ontmoedigen onwenselijk gedrag.
* **Minder complexe samenlevingen:** Regels rond bezit, gebruik, huwelijk, etc.
* **Meer complexe samenlevingen:**
* **Formele ordeningsfunctie:** Aanvullend op materiële ordening, regels met transparante procedures.
* **De staat:** Machtshandhaving (belastingen), werkingbevordering (organisatie), instrumentaliteit (doelen nastreven).
* **Uitwisseling van middelen:** Stimuleren, faciliteren, toetsen en reguleren van uitwisselingen (geld, contracten).
* **Herverdeling van middelen:** Toenemende rol van de staat in herverdeling via belastingen en sociale voorzieningen.
##### Afdeling 3: Conflictverwerking
Conflicten ontstaan wanneer aanspraken niet worden ingelost. Regels dragen bij aan sociale vrede door afweer, herstel en straf.
* **Onderafdeling 1: Sociale vrede:**
* **JVV:** Herstel van sociale vrede, afkoop van bloedvete met bloedgeld.
* **Chiefdoms/Rijken:** Herstel van onrecht valt samen met straf.
* **Moderne samenlevingen:** Onderscheid tussen burgerlijk (vergoeding) en strafrecht (vergelding), vereist uitgebouwd staatsapparaat.
* **Onderafdeling 2: Conflictverwerkingsmethoden:**
* **Zonder conflict uit handen te geven:** Fysiek geweld (duel, vete), rituelen, sociale uitsluiting, onderhandelingen, bemiddeling.
* **Door conflict uit handen te geven (berechting):** Wettelijke procedures, bevoegdheidsregels, motivering en uitvoering (statelijke rechtspraak, arbitrage).
##### Hoofdstuk 2: Besluitvorming binnen de groep
Regels bepalen wie beslissingsbevoegdheid heeft en hoe deze wordt uitgeoefend. Dit is de **politieke functie van recht**.
* **Politieke basisregels:** Scheiden macht (scheiding der machten), waarborgen voor burgers (grondrechten), regelen bevoegdheden, procedures, selectie van machthebbers, financiering.
* **Legitimiteit:** Deze regels verschaffen legitimiteit aan politieke beslissingen, vooral in pluralistische staten waar procedurele rechtvaardigheid centraal staat.
#### Titel II: Finaliteit van het recht
De doelstellingen van recht zijn door de geschiedenis heen geëvolueerd.
##### Hoofdstuk 1: Codificatie (bewarende/codificerende finaliteit)
Recht wordt gezien als een objectieve, mens-overstijgende orde, ontdekt maar niet gecreëerd door mensen, afkomstig van een buitenmenselijke bron. Het dient geen specifieke belangen maar behoudt de maatschappelijke orde en traditionele waarden. Grondrechten fungeren als bescherming tegen de staat.
##### Hoofdstuk 2: Modificatie (veranderende/modificerende finaliteit)
Vanaf de 19e eeuw wordt recht gezien als een instrument voor sociaal wenselijke veranderingen.
* **Opkomst:** Industrialisering, politieke crises en egalitaire stromingen leidden tot een actievere rol van de staat en het recht.
* **Technieken:** Recht wordt ingezet als instrument voor griefherstel, bestraffing, besturing, stimulering en facilitering.
* **Oriëntatie:** Regels drukken een ideaalbeeld uit dat ingeburgerd moet raken, met als doel de maatschappij te veranderen.
* **Welvaart en welbevinden:** De staat probeert gedrag te sturen, welzijn te bevorderen (bv. therapeutic jurisprudence), en verantwoordelijkheid te nemen voor rechtvaardige verdeling en risicobeheersing.
* **Limieten:** De maakbaarheid van de samenleving is beperkt; menselijk gedrag verandert niet zomaar door regels. Financiële middelen zijn ontoereikend. Grondrechten werken steeds meer horizontaal, ook tussen burgers onderling. Het recht moet een balans vinden tussen instrumentele finaliteit en de waarborgfunctie.
## Deel III: Normen en hun samenhang
Recht omvat talloze normen die in onderlinge relatie staan.
### Titel I: Wat is een (rechts)norm?
#### Hoofdstuk 1: Descriptieve vs. prescriptieve normen
* **Descriptieve normen:** Beschrijven feitelijke wetmatigheden (natuur, maatschappij) en zijn waar of onwaar. Ze kunnen niet worden overtreden.
* **Prescriptieve normen:** Schrijven voor hoe men zich dient te gedragen. Ze kunnen worden overtreden en gehandhaafd, en zijn niet waar of onwaar.
#### Hoofdstuk 2: Talige uitdrukkingen van normen
Normen worden uitgedrukt in verschillende soorten uitspraken:
* **Verifieerbare uitspraken:**
* **Empirische uitspraken:** Drukken feiten uit die waar of onwaar kunnen zijn. Cruciaal voor bewijsrecht.
* **Logische of definiërende uitspraken:** Drukken verbanden tussen begrippen uit, waar of onwaar op basis van logica of definities.
* **Geloofsuitspraken:** Metafysische of levensbeschouwelijke aannames die niet bewijsbaar zijn (axioma's).
* **Waarderingsuitspraken:** Drukken een oordeel uit gebaseerd op waarden.
* **Descriptieve waardeoordelen:** Beoordelen zonder gedragsvoorschrift (bv. 'goede chauffeur').
* **Prescriptieve waardeoordelen:** Verbinden een gedragsvoorschrift aan de waardering (bv. geboden, verboden).
* **Performatieve uitspraken:** Handelingen die door hun formulering een rechtsgevolg teweegbrengen (bv. huwelijksvoltrekking).
#### Hoofdstuk 3: Afdwingbaarheid (Impliciet behandeld in Hfst. 1, Afdeling 3)
#### Hoofdstuk 4: Geviseerde feitelijke situatie
De geviseerde feitelijke situatie specificeert onder welke omstandigheden een rechtsregel geldt. Regels zijn meestal algemeen en voorwaardelijk (\_defeasible rules), met ruimte voor uitzonderingen en wederlegbare vermoedens.
#### Hoofdstuk 5: Concretiseringsgradaties
* **Gesloten normen:** Omschrijven duidelijk een geviseerde situatie en rechtsgevolg (bv. snelheidslimieten).
* **Open normen:** Laten ruimte voor interpretatie, bv. wanneer een gedrag de 'openbare orde' raakt. Rechters hebben hierdoor meer beoordelingsruimte.
* **Algemene rechtsbeginselen:** Abstracte grondgedachten die de basis vormen voor concrete regels (bv. gelijkheidsbeginsel).
* **Adagia:** Concretere formuleringen van algemene beginselen, vaak in het Latijn (bv. \_pacta sunt servanda).
### Titel II: Algemene bestanddelen van rechtsregels
#### Hoofdstuk 1: Normsteller
De instantie die een regel uitvaardigt. Dit kan een staat, godheid, of ook gewoonte zijn.
#### Hoofdstuk 2: Normbestemmeling
Aan wie de regel gericht is (burgers, rechtspersonen, rechters).
#### Hoofdstuk 3: Voorgeschreven gedragingen
Regels die een gedraging normeren.
* **Volledige rechtsregels:** Bevatten alle bestanddelen om gedrag te normeren.
* **Onvolledige rechtsregels:** Bouwstenen die gecombineerd moeten worden.
#### Afdeling 1: Volledige en onvolledige rechtsregels
#### Afdeling 2: Verduidelijkende uitspraken (Nominale definities)
Leggen de betekenis van termen vast, vormen sociale feiten.
#### Afdeling 3: Veranderende en verwijzende uitspraken
Verduidelijken of verruimen het toepassingsgebied van regels.
#### Afdeling 4: Constitutieve uitspraken
Creëren sociale of institutionele feiten (bv. de staat België, het oprichten van een vennootschap).
#### Afdeling 5: Doeluitspraken
Schrijven een doel voor dat bereikt moet worden, met keuzevrijheid over de middelen.
#### Hoofdstuk 4: Modaliteiten
Manieren waarop gedrag wordt gereguleerd: gebod, verbod, positieve toelating, negatieve toelating.
#### Afdeling 1: Vier modaliteiten
* **Gebod/Plicht:** Verplichting tot doen.
* **Verbod:** Verplichting tot niet-doen.
* **Positieve toelating:** Toelating om iets te doen (afwezigheid van verbod).
* **Negatieve toelating:** Toelating om iets niet te doen (afwezigheid van gebod).
#### Afdeling 2: Rechten en plichten (Hohfeld)
* **Aanspraak (claim):** Het recht om van een ander een doen of laten te verlangen. Tegenhanger: plicht.
* **Vrijheid (liberty):** Het recht om zich feitelijk te gedragen (privilege of strikte vrijheid). Tegenhanger: afwezigheid van aanspraken.
* **Bevoegdheid (power):** Het recht om een rechtstoestand te veranderen (bv. ontbinden van een contract). Tegenhanger: gebondenheid.
* **Immuniteit:** Het recht om gevrijwaard te blijven van andermans bevoegdheid. Tegenhanger: onbevoegdheid.
Deze concepten vormen bundels die samen bijvoorbeeld een eigendomsrecht vormen.
#### Hoofdstuk 5: Geviseerde feitelijke situatie
Specificeert onder welke omstandigheden een rechtsregel van toepassing is. Regels zijn algemeen en voorwaardelijk.
#### Hoofdstuk 6: Concretiseringsgradaties
* **Gesloten normen:** Duidelijk omschreven feiten en gevolgen.
* **Open normen:** Laten ruimte voor interpretatie door de rechter.
* **Algemene rechtsbeginselen:** Abstracte grondslagen (bv. gelijkheidsbeginsel).
* **Adagia:** Concrete, historische formuleringen van beginselen.
### Titel III: De samenhang van rechtsregels: recht als een systeem?
Recht wordt gezien als een systeem, een netwerk van regels en hun onderlinge verbanden.
#### Hoofdstuk 1: Recht als dogmatisch systeem
* **Uitwendig systeem:** Indeling in rechtsgebieden (publiekrecht, privaatrecht, strafrecht) en thematische indelingen (economisch recht).
* **Inwendig systeem:** Conformiteit van waardeoordelen binnen het recht. Volgens Ronald Dworkin is recht een coherent geheel (\_law as integrity).
#### Hoofdstuk 2: Recht als sociaal systeem
Volgens Niklas Luhmann is recht een autonoom sociaal deelsysteem dat politieke beslissingen implementeert, normatieve verwachtingen creëert en zichzelf in stand houdt (\_autopoietisch). Het is cognitief open, maar operationeel gesloten.
#### Hoofdstuk 3: Recht als chaotische janboel
Kritiek op de systeembegrippen: waarden zijn niet altijd coherent of sluiten niet altijd aan bij de maatschappij. Recht wordt gezien als onaf, onvolledig en voortdurend in beweging, gevormd door diverse actoren met uiteenlopende belangen en opvattingen.
#### Hoofdstuk 4: Twee metaforen
* **Recht als taal:** Recht deelt kenmerken met natuurlijke talen (structuur, semantiek, pragmatiek), is open-ended en voortdurend in ontwikkeling.
* **Recht als stad:** Zowel de stad als het recht zijn menselijke constructies, uniek maar ook variaties op thema's, en worden gevormd door historische ontwikkeling en waardeoordelen. Metaforen zoals de bazaar, jungle, organisme en machine helpen bij het begrijpen van de complexiteit van steden en rechtssystemen.
De metafoor van Brasilia illustreert de beperkingen van een puur geplande, 'machine'-achtige benadering van recht en stedenbouw. Een evenwicht tussen regels en sociale praktijken is essentieel.
**Afsluitende bedenking:** Het perspectief waarmee men naar recht kijkt (als systeem of als 'janboel', wetgever- of gebruikergericht) is cruciaal. Er is geen absoluut antwoord op hoe recht ingevuld moet worden; het moet altijd in zijn maatschappelijke context worden geplaatst.
* * *
**Overzicht Government vs. Governance:**
GovernmentGovernanceKlemtoon op de staatKlemtoon op het bestuurlijke procesScheiding der machtenSpreiding der machtenCentrale beslissingsmacht bij wetgeverVerspreide beslissingsmacht, ook bij regulerende agentschappen en zelfbestuurWetgever als (belangrijke) actor in een netwerkWetgever als hiërarchisch hoogste autoriteitPrescriptieve regelsReflexieve regelsTerritoriale grenzenGrensoverschrijdende samenwerkingOnderscheid tussen staat, markt en maatschappijIntegratie van staat, markt en maatschappij
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
| :--------------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| **Essentialistische opvatting** | De opvatting dat recht een fundamentele, intrinsieke essentie bezit die het definiëert, hoewel deze essentie tot op heden nog niet is ontdekt of eenduidig vastgesteld. |
| **Conventionalistische opvatting** | De opvatting dat de identiteit en geldigheid van recht voortkomen uit menselijke afspraken en conventies; wat als recht telt, wordt bepaald door consensus binnen een gemeenschap, en de inhoud hiervan is niet vooraf vastgelegd maar ontstaat door interactie en afspraken. |
| **Statelijk recht** | Gedragsregels die expliciet zijn uitgevaardigd door formele actoren binnen een staatsverband, zoals wetten, decreten en andere wettelijke voorschriften die door overheidsinstanties worden gecreëerd en gehandhaafd. |
| **Gewoonterecht** | Gedragsregels die niet door concrete personen of instellingen zijn gecreëerd, maar voortvloeien uit langdurig en algemeen geaccepteerd gebruik en de overtuiging dat dit gebruik juridisch bindend is binnen een gemeenschap. |
| **Natuurrecht** | Gedragsregels die worden afgeleid uit de fundamentele aard van de mens, de natuurlijke orde, of universele morele principes, en die als inherent geldig worden beschouwd, ongeacht menselijke wetgeving. |
| **Rechtspluralisme** | De situatie waarin meerdere regulerende systemen (zoals statelijk recht, gewoonterecht, religieus recht) tegelijkertijd claimen dat hun regels primair van toepassing zijn op eenzelfde specifieke situatie of groep mensen. |
| **Normatieve ordening** | Een ordening die niet beschrijft hoe iets is, maar hoe iets zou moeten zijn; dit wordt bereikt door middel van regels die specifiek gedrag voorschrijven en normatieve verwachtingen creëren. |
| **Cognitieve verwachting** | Een verwachting die gebaseerd is op feitelijke voorspelling of voorziening; deze verwachting is neutraal ten aanzien van de uitkomst en kan worden bijgestuurd indien de feitelijke uitkomst ervan afwijkt. |
| **Nominale definitie** | Een uitspraak die de betekenis van een woord of begrip vastlegt door een creatieve keuze van de definieerder, vaak om de sociale werkelijkheid vorm te geven, en die niet waar of onwaar kan zijn in de zin van een feitelijke beschrijving. |
| **Reële definitie** | Een uitspraak die een informatieve, empirische beschrijving geeft van de feitelijke eigenschappen van een object of concept, met als doel een zo getrouw mogelijk beeld te schetsen van de werkelijkheid. |
| **Performatieve uitspraken** | Taalhandelingen die niet zozeer een feitelijke gebeurtenis beschrijven of een concept definiëren, maar die door hun formulering een nieuwe sociale of institutionele realiteit creëren of een rechtsgevolg teweegbrengen, zoals het verklaren van een huwelijk of het ontslaan van een werknemer. |
| **Autopoiesis** | Het vermogen van een systeem om zichzelf te creëren, te onderhouden en te reproduceren, waarbij het de criteria bepaalt die bepalen wat tot het systeem behoort en wat niet. In de context van recht verwijst dit naar het vermogen van het rechtssysteem om zelf te bepalen wat geldt als recht. |
| **Cognitieve openheid** | Het vermogen van het rechtssysteem om concepten en feiten te waarderen die geworteld zijn in andere sociale deelsystemen (zoals moraal, economie, politiek), waardoor het recht flexibel kan reageren op externe invloeden en ontwikkelingen. |
Cover
AR25_Les03-update.pptx
Summary
# De grondslag van regels en normatieve aanvaarding
Dit onderwerp verkent de redenen waarom gedragsvoorschriften als bindend worden ervaren en waarom mensen regels vrijwillig accepteren, waarbij verschillende grondslagen en factoren worden onderzocht.
## 1. De grondslag van regels en normatieve aanvaarding
De vraag naar de grondslag van regels en de redenen voor normatieve aanvaarding is een fundamenteel aspect van de algemene rechtsleer. Het gaat om de rechtvaardiging van gedragsvoorschriften en waarom deze regels vrijwillig worden geaccepteerd. Dit sluit aan bij de bredere vraag naar wat recht is en wanneer een ordening als 'juist' of 'rechtvaardig' wordt beschouwd.
### 1.1 De vraag naar de 'juiste' ordening
De 'juiste' of 'rechtvaardige' ordening stelt de vraag naar de rechtvaardiging van een gedragsvoorschrift. Dit is cruciaal om te bepalen:
* Welke gedragsvoorschriften als 'rechtsregels' gelden (vooral relevant binnen de benadering van het positief recht).
* Met welke normatieve verwachtingen men rekening houdt bij het bepalen van eigen gedrag (relevant binnen de benadering van het gewoonterecht).
### 1.2 Verschillende antwoorden op de grondslag van regels
Er zijn diverse opvattingen over de grondslag van regels:
* **Statelijk recht als enige bron:** Sommige visies stellen dat enkel statelijke regels als rechtsregels gelden, zonder verdere rechtvaardigingstoets.
* **Rechtvaardigheidstoets:** Anderen menen dat een rechtvaardigheidstoets noodzakelijk is. Hierover bestaat discussie, met verschillende criteria voor die toets.
**Voorbeeld:** Het verbod op diefstal.
* Een overtuigde christen kan dit naleven omdat het overeenkomt met de tien geboden. Dit is een **formele grondslag** (de oorsprong van de regel, in dit geval religieus, is bepalend).
* Iemand anders kan de regel aanvaarden omdat private eigendom leidt tot maximale welvaart voor de meerderheid. Dit is een **inhoudelijke grondslag** (de inhoud en de gevolgen van de regel zijn bepalend).
* Een derde persoon houdt zich aan het verbod vanwege de angst voor straffen, zowel van de staat als van de omgeving (**feitelijke macht** als grondslag).
* Een vierde persoon erkent de regel als 'de wet', maar is voorstander van een wijziging die 'stelen' van grote ondernemingen toestaat. Dit behoudt een **formele grondslag** met een specifieke interpretatie.
### 1.3 Normatieve aanvaarding: Waarom verdient een regel navolging?
Normatieve aanvaarding betekent dat een persoon een regel vrijwillig accepteert en navolging waardig acht. Dit staat tegenover feitelijke aanvaarding, waarbij men een regel met tegenzin naleeft. Verschillende factoren beïnvloeden deze vrijwillige acceptatie:
* **Persoonlijkheid:** Kenmerken zoals plichtsbewustzijn, leergierigheid en altruïsme kunnen leiden tot meer vrijwillige acceptatie. Neurotici kunnen de neiging hebben regels dwangmatig te volgen, terwijl extraverten er soms meer moeite mee hebben. Vertrouwen in de regelgever speelt eveneens een rol.
* **Andermans gedrag:** Als anderen een regel vrijwillig accepteren, vergroot dit de kans dat men deze zelf ook vrijwillig accepteert.
* **Culturele factoren:** Context en culturele verschillen, zoals de acceptatie van hoge belastingen in Scandinavië versus de VS, beïnvloeden de normatieve aanvaarding.
* **Gezaghebbende ideeën of instanties:** Ideeën over rechtvaardigheid en de grondslag van recht (bv. religieuze leer, nutsprincipe, groepsaanvaarding, nomocratie) zijn bepalend voor de mate van aanvaarding.
#### 1.3.1 De spanning tussen opgelegde regels en de grondslag van recht
Wanneer een regel niet strookt met iemands overtuiging over de grondslag van recht, ontstaat er spanning. Dit is een fenomeen dat zo oud is als de samenleving zelf.
**Voorbeelden:**
* **Antigone:** Antigone negeert het verbod van koning Creon om haar broer te begraven, omdat dit verbod in strijd is met de 'ongeschreven, onverbiddelijke wetten van de goden'.
* **Muurschuttersprocessen (na 1990):** Grenswachters die vluchtelingen neerschoten tijdens het bestaan van de Berlijnse Muur werden na de Duitse eenmaking strafrechtelijk vervolgd. Het Duitse Bundesgerichtshof oordeelde dat het doden van een ongewapende vluchteling een zo'n verschrikkelijke daad was die aan elke rechtvaardiging onttrokken is, dat de overtreding van het dodingsverbod duidelijk was, zelfs voor een geïndoctrineerde persoon.
* **Speluncean Explorers (R. v. Dudley and Stephens):** De vraag of kannibalisme om te overleven gerechtvaardigd is, ondanks het verbod op moord. De vraag rijst hier of de handeling, ook al is deze feitelijk gedreven, gerechtvaardigd kan worden door de omstandigheden.
### 1.4 Overzicht van rechtvaardigheidstheorieën en -stromingen
Het begrip 'rechtvaardigheid' kent verschillende indelingen en soorten. Dit wordt nader uitgewerkt in rechtvaardigheidstheorieën (gedragsgeoriënteerd en regelgeoriënteerd) en rechtvaardigheidsstromingen.
#### 1.4.1 Fundamenteel verschil tussen benaderingen van recht en rechtvaardigheid
* **Benaderingen van recht:** Antwoorden op de vraag 'wat is recht?'.
* Gewoonterecht (GB): Beschrijft recht als 'geheel van gedragspatronen' (sociale praktijken).
* Positief recht (RB): Beschrijft recht als 'geheel van gedragsvoorschriften'.
* **Rechtvaardigheidstheorieën:** Antwoorden op de vraag 'wanneer is iets rechtvaardig?'.
* **Gedragsgeoriënteerde theorieën (GT):** Focussen op concrete handelingen en vragen wanneer een individu rechtvaardig handelt.
* **Regelgeoriënteerde theorieën (RT):** Focussen op abstracte regels en vragen wanneer een gedragsvoorschrift rechtvaardig is.
#### 1.4.2 Gedragsgeoriënteerde theorieën (GT)
Deze theorieën onderzoeken wanneer iemands handeling of gedrag gerechtvaardigd is.
* **Descriptieve GT:** Beschrijven enkel hoe mensen denken over rechtvaardig handelen, zonder een normatieve standaard op te leggen.
* **Normatieve GT:** Leggen wel een normatieve standaard op en schrijven voor hoe men rechtvaardig moet handelen.
* **Deugdethische theorieën:** Rechtvaardigheid hangt af van iemands karakter en houding. Een rechtvaardige handeling is een reflectie van deugden zoals wijsheid, moed of rechtschapenheid. Deugd is het midden tussen twee uitersten (bv. moed tussen lafheid en roekeloosheid). Deze theorieën bieden vaak weinig concrete houvast.
* **Deontologische theorieën (plichtethiek):** Focussen op rechten en plichten. Een handeling is moreel goed als deze morele regels en plichten volgt, ongeacht de gevolgen (bv. folterverbod, zelfs als dit een kernramp zou voorkomen). Morele regels zijn onvoorwaardelijk ('categorisch'), zoals de categorische imperatief van Kant: "Handel alleen volgens die maxime waarvan je tegelijkertijd kunt willen dat ze een algemene wet wordt."
* **Consequentialistische theorieën:** Focussen uitsluitend op de gevolgen van een handeling. Een handeling is moreel goed als deze de 'goede toestand' vermeerdert of verbetert (bv. maximaliseren van geluk).
**Voorbeeld van GT-toepassing:** Hulp bieden aan iemand in nood.
* **Deugdethisch:** Hulp is een uiting van de deugd 'medemenselijkheid'.
* **Deontologisch:** Hulp is het volgen van een onvoorwaardelijke regel die daartoe verplicht.
* **Consequentialistisch:** Hulp leidt tot een maximalisatie van het 'welzijn'.
#### 1.4.3 Regelgeoriënteerde theorieën (RT)
Deze theorieën onderzoeken wanneer een gedragsvoorschrift (een regel) rechtvaardig is.
* **Descriptieve RT:** Beschrijven enkel wat mensen feitelijk naleven.
* **Normatieve RT:** Stellen wel een normatieve standaard op en beoordelen regels.
Er zijn drie soorten 'grondslagen van recht' die als criteria voor de normatieve standaard kunnen dienen:
1. **Formele theorieën:** De herkomst of oorsprong van de regel is bepalend. Dit principe van 'institutionele loyaliteit' (vertrouwen in het instituut dat de regel uitvaardigt) is cruciaal. Denk hierbij aan de vraag "Door wie is de regel uitgevaardigd?".
2. **Materiële (of inhoudelijke) theorieën:** De inhoud van de regel is bepalend. Een regel is gerechtvaardigd als de inhoud overeenstemt met:
* De natuur van de mens of de natuurlijke orde ('natuurrechtelijke stroming').
* Het innerlijke bewustzijn van een natie ('historische stroming').
* Het maximaliseren van geluk voor het grootste aantal mensen ('utilitaristische stroming').
* Het verminderen van ongelijkheid ('egalitaire stroming').
3. **Procedurele theorieën:** De wijze waarop de regel tot stand is gekomen is bepalend. De rechtvaardigheid van de regel wordt gepercipieerd via de gevolgde procedure. Dit is gerelateerd aan de 'rechtsstaat' en de 'democratie in brede zin'.
#### 1.4.4 Rechtvaardigheidsstromingen
Deze stromingen belichamen specifieke opvattingen over de grondslag van recht.
1. **Theocratische stroming:** Recht komt voort uit een godheid. Wat de godheid zegt, is het opperste gebod, vaak via openbaringen gekend. Deze stroming is formeel (niet-procedureel) en deontologisch, met een zwaartepunt in de oudheid.
2. **Autocratische stroming:** Recht komt voort uit de vorst. Wat de vorst zegt, is het opperste gebod. Dit is formeel (niet-procedureel) en kan consequentialistisch zijn (ontwijken van sancties van de vorst). Het stelt dat 'rechtvaardig recht' het belang van de sterkste dient. Deze stroming vindt men terug bij Sofisten en Machiavelli. In absolute monarchieën streeft de vorst naar absoluut gezag.
3. **Democratische stroming:** Deze stroming, in zijn oorsprong, gaat uit van een maatschappelijk verdrag waarbij burgers afstand doen van onbegrensde vrijheid in ruil voor zekerheid en vrede. De staat vaardigt rechtsregels uit ter uitvoering van dit verdrag.
* **Jean-Jacques Rousseau:** Benadrukte de soevereiniteit van het volk en 'la volonté générale' (de algemene wil) als begrenzing. In theorie is dit niet noodzakelijk puur formeel, maar in de praktijk is er een nauwe band met procedurele rechtvaardigheid ('democratie in brede zin').
* **Thomas Hobbes:** Zag de soeverein (persoon of verzameling) als schepper van orde uit een natuurtoestand van oorlog. De staat handhaaft zekerheid en vrede door vrees voor sancties. Het onderscheid met de autocratische stroming wordt duidelijk wanneer niet iedereen instemt met een regel.
* **Risico op dictatuur van de meerderheid:** De democratische stroming, in enge zin, kan leiden tot een dictatuur van de meerderheid. Daarom zijn 'mensenrechten' en de 'rechtsstaat' belangrijke tegenhangers.
4. **Natuurrechtelijke stroming:** Dit is de inhoudelijke tegenhanger van de formele stromingen (theocratisch, autocratisch, democratisch).
* **Gemeenschappelijke kenmerken:** Natuur als bron (buitenmenselijke oorsprong), absolute gelding (universeel, tijdloos) en rede als keninstrument.
* **Varianten:** De interpretatie van wat de 'natuur' gebiedt, verschilt. Er zijn vier periodes te onderscheiden:
* **Antiek natuurrecht:** Bron is de 'interne natuur van de mens' en de natuurlijke orde.
* **Christelijk-theologisch natuurrecht:** Spanning tussen openbaring en rede (Augustinus, Thomas van Aquino).
* **Verlicht natuurrecht:** Volledige klemtoon op rede. Hugo Grotius stelde dat natuurrecht geldt "zelfs als god niet zou bestaan".
* **Mensenrechtelijk natuurrecht:** Nadruk op het individu, met eeuwige, onveranderlijke en onvervreemdbare rechten. Dit leidde tot de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Dit omvat zowel individuele als sociaal-economische en collectieve rechten. Er is een nuance tussen westerse opvattingen en bijvoorbeeld het Afrikaanse Handvest voor de Mensenrechten en de Rechten van Volkeren, dat ook plichten voor het individu kent.
5. **Utilitaristische stroming:** Geïnitieerd door Jeremy Bentham, die 'onvervreemdbare rechten' afwijst. Regels worden beoordeeld op hun nut: ze zijn rechtvaardig als ze het menselijk geluk verhogen of lijden verminderen. Het criterium is 'het grootste geluk voor het grootste aantal'. Een belangrijk punt is dat het welzijn van de gemeenschap als geheel wordt meegenomen, maar er is kritiek op de objectieve kwantificering van 'geluk'.
6. **Historische stroming:** Ontstaan als reactie op het verlicht natuurrecht. Deze stroming benadrukt het belang van de historische context.
* **Friedrich Carl von Savigny:** Stelde dat rechtsregels voortvloeien uit de 'Volksgeist' (gemeenschappelijke wil en aard van het volk). Recht ontstaat door 'innere, stillwirkende Kräfte' (innerlijke, stil werkende krachten), niet door de wil van een wetgever. Gewoonterecht staat boven de wet.
* **Kritiek:** Deze stroming wordt als romantisch en idealistisch beschouwd en kan leiden tot legitimatie van ongelijkheid. Het is een materiële en descriptieve stroming.
**Tip:** Het is cruciaal om de indeling van rechtvaardigheidstheorieën (gedrags- vs. regelgeoriënteerd) en de daaruit voortvloeiende stromingen (formeel, materieel, procedureel en de specifieke rechtvaardigheidsstromingen) goed te onderscheiden. De scheidslijnen zijn niet altijd scherp en er zijn veel verwevenheden.
---
# Soorten rechtvaardigheidstheorieën en stromingen
Dit gedeelte analyseert verschillende theoretische benaderingen van rechtvaardigheid, ingedeeld in gedragsgeoriënteerde en regelgeoriënteerde theorieën, en onderzoekt specifieke rechtvaardigheidsstromingen.
### 2.1 De grondslag van regels en normatieve aanvaarding
De vraag "wanneer is een ordening juist of rechtvaardig?" is essentieel om te bepalen welke gedragsvoorschriften als rechtsregels gelden en met welke normatieve verwachtingen rekening moet worden gehouden. Verschillende perspectieven op de grondslag van regels bestaan:
* **Formele grondslag:** De oorsprong van de regel is bepalend.
* **Inhoudelijke grondslag:** De inhoud en de gevolgen van de regel zijn bepalend.
* **Feitelijke macht:** De angst voor sancties of groepsdruk vormt de grondslag.
* **Nomocratie:** De wet zelf, los van specifieke inhoud of oorsprong, is de grondslag.
Normatieve aanvaarding van een regel betekent dat deze vrijwillig wordt geaccepteerd. Dit wordt beïnvloed door persoonlijkheidskenmerken, vertrouwen in de regelgever, en de perceptie van het gedrag van anderen. Culturele factoren spelen ook een rol, net als gezaghebbende ideeën over rechtvaardigheid. Wanneer een regel niet strookt met iemands overtuiging over de grondslag van het recht, ontstaat er spanning.
> **Tip:** Denk aan de casus van Antigone, de muurschuttersprocessen en de Speluncean Explorers. Deze illustreren de fundamentele spanning tussen opgelegde regels en de persoonlijke overtuiging over wat rechtvaardig is.
### 2.2 Rechtvaardigheidstheorieën
Rechtvaardigheidstheorieën bieden antwoorden op de vraag wanneer iets rechtvaardig is. Ze worden onderverdeeld in gedragsgeoriënteerde en regelgeoriënteerde theorieën.
#### 2.2.1 Gedragsgeoriënteerde theorieën (GT)
Deze theorieën richten zich op concrete handelingen van mensen en beantwoorden de vraag: "Wanneer handel ik rechtvaardig?"
* **Descriptieve GT:** Beschrijven waardeoordelen die gangbaar zijn in de maatschappij zonder een normatieve standaard op te leggen.
* **Normatieve GT:** Leggen wel een normatieve standaard op en geven richtlijnen voor rechtvaardig handelen.
Belangrijke normatieve GT zijn:
* **Deugdethische theorie:**
* Focus op iemands karakter en houding, niet zozeer op concrete handelingen.
* Een rechtvaardige handeling is een reflectie van de deugd van de persoon (morele excellentie).
* Deugd is het midden tussen twee uitersten (bv. moed tussen lafheid en roekeloosheid).
* Houding die ervoor zorgt dat je het goede kiest, rekening houdend met de context.
* Nadeel: weinig houvast voor concrete situaties.
* **Deontologische theorie (plichtethiek):**
* Focus op rechten en plichten, ongeacht de gevolgen.
* Moreel goede handelingen volgen morele regels en plichten onvoorwaardelijk (categorisch).
* Voorbeeld: het folterverbod geldt zelfs als het de enige manier is om een kernramp te voorkomen.
* Centraal staat Immanuel Kants categorische imperatief: "Handel alleen volgens die maxime waarvan je tegelijkertijd kunt willen dat ze een algemene wet wordt."
* **Consequentialistische theorie:**
* Focus op de gevolgen van een handeling.
* Een handeling is moreel goed als deze een "goede toestand" vermeerdert, verbetert of uitbreidt.
* Het criterium is het maximaliseren van "welzijn" of het minimaliseren van "lijden".
> **Voorbeeld:** Waarom iemand in nood helpen?
> * Deugdethisch: uiting van medemenselijkheid.
> * Deontologisch: volgen van een onvoorwaardelijke plicht.
> * Consequentialistisch: maximalisatie van welzijn.
#### 2.2.2 Regelgeoriënteerde theorieën (RT)
Deze theorieën richten zich op abstracte regels of gedragsvoorschriften en beantwoorden de vraag: "Wanneer is een gedragsvoorschrift rechtvaardig?"
* **Descriptieve RT:** Beschrijven wat feitelijk door mensen wordt nageleefd.
* **Normatieve RT:** Stellen wel een normatieve standaard vast en kunnen een oordeel vellen.
Drie soorten grondslagen van recht, die als criteria voor normatieve aanvaarding kunnen dienen:
1. **Formele theorieën:**
* Criterium: de herkomst van de regel (institutionele loyaliteit).
* Rechtvaardiging gebaseerd op autoriteit van het instituut dat de regel uitvaardigt (bv. Godheid, Wetgever).
* Voorbeeld: "Democratie" in enge zin.
2. **Materiële (inhoudelijke) theorieën:**
* Criterium: de inhoud van de regel (moreel mandaat).
* De regel moet overeenstemmen met:
* De natuur van de mens of de natuurlijke ordening (natuurrechtelijke stroming).
* Het innerlijke bewustzijn van de natie (historische stroming).
* Het grootst mogelijke geluk voor het grootst mogelijke aantal mensen (utilitaristische stroming).
* Het verminderen van ongelijkheid (egalitaire stroming).
* Voorbeeld: Mensenrechten.
3. **Procedurele theorieën:**
* Criterium: de wijze waarop de regel tot stand is gekomen (gepercipieerde rechtvaardigheid van de procedure).
* Rechtvaardiging is gebaseerd op de (enkel) gevolgde procedure.
* Voorbeelden: "Rechtsstaat" in enge zin, "Democratie in brede zin" (combinatie van formele en procedurele aspecten).
### 2.3 Rechtvaardigheidsstromingen
Deze stromingen vertegenwoordigen concrete invullingen van de theoretische benaderingen van rechtvaardigheid.
#### 2.3.1 Theocratische stroming
* **Grondslag:** Recht is afkomstig van een godheid.
* **Aard:** Formeel (niet-procedureel) en deontologisch.
* **Karakteristieken:** Openbaringen maken goddelijke regels kenbaar; opperste gebod is wat de godheid zegt.
* **Zwaartepunt:** Oudheid.
#### 2.3.2 Autocratische stroming
* **Grondslag:** Recht is afkomstig van de vorst.
* **Aard:** Formeel (niet-procedureel) en consequentialistisch (vermijden van sancties door de vorst).
* **Karakteristieken:** Recht is het belang van de sterkste; de vorst streeft naar absoluut gezag.
* **Historische context:** Oudheid (bv. Trasymachos, Kallikles via Plato), 16e eeuw (Machiavelli), absolute monarchieën.
#### 2.3.3 Democratische stroming
* **Kernidee:** Oorspronkelijk nadruk op individuele vrijheidsrechten, leidend tot een "maatschappelijk verdrag" voor zekerheid en vrede.
* **Aard:** In theorie formeel en procedureel. In de praktijk nauw verbonden met de procedurele stroming ("Democratie in brede zin").
* **Karakteristieken:**
* **Jean-Jacques Rousseau:** Volk soeverein, begrenzing door "la volonté générale des citoyens" (algemene wil van de burgers).
* **Thomas Hobbes:** Afstand van natuurlijke vrijheid voor zekerheid en vrede, door vrees voor sancties van de Soeverein (kan één persoon of een verzameling zijn).
* **Risico's:** In de democratie in enge zin (enkel meerderheid) is er een risico op dictatuur van de meerderheid. Mensenrechten en de rechtsstaat fungeren als tegenhangers van "Democratie in enge zin".
* **Consensus en feitelijke macht:** Het onderscheid ontstaat wanneer niet iedereen instemt met een regel of beslissing.
> **Tip:** "Democratie in enge zin" (puur meerderheidsprincipe) kan leiden tot onderdrukking van minderheden. "Democratie in brede zin" omvat elementen van de rechtsstaat om dit te mitigeren.
#### 2.3.4 Natuurrechtelijke stroming
* **Aard:** Inhoudelijke tegenhanger van de formele stromingen.
* **Kernkenmerken:**
* **Bron:** Buitenmenselijke oorsprong ("natuur").
* **Geldigheid:** Absolute, universele en tijdloze gelding.
* **Keninstrument:** (in principe) de rede om de "natuur" te doorgronden.
* **Varianten:** Verschillen in interpretatie van wat de "natuur" gebiedt (harmonie, vitaliteit, menselijke aard).
* **Historische periodes:**
* **Antieke natuurrecht:** Bron in interne natuur van mens en natuurlijke ordening (bv. Sofisten, Aristoteles).
* **Christelijk-theologische natuurrecht:** Spanningsveld tussen openbaring en rede (bv. Augustinus, Thomas van Aquino).
* Augustinus: Lex aeterna (goddelijk recht), Lex naturae (afspiegeling), Lex positiva (menselijk recht).
* Thomas van Aquino: Nadruk op rede, objectieve ordening kenbaar door de rede.
* **Verlicht natuurrecht:** Volledige klemtoon op rede; geldt "zelfs als god niet zou bestaan" (Hugo Grotius).
* **Mensenrechtelijk natuurrecht:** Nadruk op individu, eeuwige, onveranderlijke en onvervreemdbare rechten. De mens is nooit louter middel, maar ook doel op zich. Dit heeft geleid tot internationale verdragen (bv. UVRM, EVRM).
> **Voorbeeld:** De Mensenrechtelijke stroming stelt dat individuele rechten zoals vrijheid, gedachte en meningsuiting universeel en onvervreemdbaar zijn.
* **Discussie over collectieve rechten:** De invulling van mensenrechtelijk natuurrecht verschilt, met name ten aanzien van individuele versus collectieve rechten (bv. African Charter on Human and Peoples' Rights versus Westerse interpretaties).
#### 2.3.5 Utilitaristische stroming
* **Grondslag:** Het nut of de "utility" van een regel; de maximalisatie van menselijk geluk of de minimalisatie van menselijk lijden voor het grootst mogelijke aantal mensen.
* **Aard:** Materiële stroming (inhoudelijk criterium).
* **Karakteristieken:**
* Regels worden beoordeeld op hun doelmatigheid.
* Bentham: "Onvervreemdbare rechten? Nonsense upon stilts."
* Beoordeling op gemeenschapsniveau.
* **Kritiek:** Gelijkheidsbeginsel wordt als formeel en kwantitatief beschouwd; de meetbaarheid van "nut" en "geluk" is problematisch.
> **Voorbeeld:** Utilitarisme kan rechtvaardigen dat één persoon wordt opgeofferd om de levens van een grotere groep te redden ("the greatest happiness of the greatest number").
#### 2.3.6 Historische stroming
* **Grondslag:** Recht is het gevolg van een lange, nationaalhistorische en culturele ontwikkeling.
* **Aard:** Materiële en descriptieve stroming.
* **Karakteristieken:**
* Kritiek op het verlicht natuurrecht dat stelt dat recht altijd en overal geldig is op basis van rede.
* **Friedrich Carl von Savigny:** Oorsprong van recht is de "Volksgeist" (gemeenschappelijke wil en aard van het volk).
* Recht ontstaat door "innere, stillwirkende Kräfte" (innerlijke, stille krachten), niet door de wil van een wetgever.
* Wet is ondergeschikt aan gewoonterecht en moet de Volksgeist weerspiegelen.
* **Kritiek:** Romantische en idealistische voorstelling van recht; kan leiden tot legitimatie van ongelijkheid.
> **Tip:** De historische stroming benadrukt het belang van traditie en culturele context in de ontwikkeling van recht, in tegenstelling tot universele, op rede gebaseerde principes.
---
# Evolutie van het natuurrecht en de utilitaristische stroming
Dit onderwerp behandelt de historische ontwikkeling van het natuurrecht, van de oudheid tot het mensenrechtelijk natuurrecht, en contrasteert dit met de utilitaristische stroming die de nadruk legt op nut en geluk voor het grootste aantal mensen.
### 3.1 Het begrip 'rechtvaardigheid' en rechtvaardigheidstheorieën
De vraag naar een 'juiste' of 'rechtvaardige' ordening is fundamenteel voor zowel het rechtswetenschappelijke als het gedragswetenschappelijke perspectief. Een normatieve ordening moet niet alleen vastgesteld zijn, maar ook als 'juist' of 'rechtvaardig' worden beschouwd. De rechtvaardiging van een gedragsvoorschrift – de grondslag waarom een regel navolging verdient – is cruciaal om te bepalen welke gedragsvoorschriften als rechtsregels gelden en welke normatieve verwachtingen we in acht nemen.
Er bestaan diverse opvattingen over de grondslag van recht, variërend van een strikt formele (alleen statelijke regels gelden) tot een inhoudelijke grondslag (de regel moet overeenstemmen met een bepaald criterium van rechtvaardigheid). De vrijwillige acceptatie van een regel door individuen wordt beïnvloed door persoonlijkheidskenmerken, vertrouwen in de regelgever, en het gedrag van anderen. Spanningen tussen opgelegde regels en individuele overtuigingen over de rechtvaardige grondslag van recht zijn van alle tijden, zoals geïllustreerd door de mythe van Antigone en hedendaagse casussen zoals de Berlijnse Muurprocessen.
#### 3.1.1 Indelingen en soorten rechtvaardigheidstheorieën
Rechtvaardigheidstheorieën kunnen worden onderverdeeld in gedragsgeoriënteerde en regelgeoriënteerde benaderingen.
* **Gedragsgeoriënteerde theorieën (GT)** richten zich op de vraag wanneer een concrete handeling of gedrag gerechtvaardigd is.
* **Deugdethische theorieën:** Rechtvaardig handelen hangt af van het karakter en de deugdzaamheid van een persoon, waarbij rechtvaardigheid wordt gezien als een reflectie van morele excellentie (bv. Aristoteles).
* **Deontologische theorieën (plichtethiek):** Rechtvaardigheid ligt in het volgen van morele regels en plichten, ongeacht de gevolgen (bv. de categorische imperatief van Kant).
* **Consequentialistische theorieën:** Rechtvaardigheid wordt bepaald door de gevolgen van een handeling; een handeling is moreel goed als deze een 'goede toestand' (bv. welzijn) vermeerdert of verbetert.
* **Regelgeoriënteerde theorieën (RT)** richten zich op de vraag wanneer een gedragsvoorschrift (regel) als rechtvaardig geldt.
* **Formele theorieën:** Rechtvaardigheid van een regel is gebaseerd op de herkomst van de regel (institutionele oorsprong, bv. afkomstig van een wetgever of godheid). Dit raakt aan het idee van 'democratie' in enge zin.
* **Materiële (inhoudelijke) theorieën:** Rechtvaardigheid van een regel hangt af van de inhoud, die moet overeenstemmen met criteria zoals de natuur van de mens, het innerlijke bewustzijn, het maximaliseren van geluk, of het verminderen van ongelijkheid. Dit omvat stromingen als natuurrecht en utilitarisme.
* **Procedurele theorieën:** Rechtvaardigheid van een regel ligt in de wijze waarop de regel tot stand is gekomen (de gevolgde procedure). Dit sluit aan bij de 'rechtsstaat' en 'democratie in brede zin'.
#### 3.1.2 Rechtvaardigheidsstromingen
Verschillende stromingen hebben zich ontwikkeld rond de vraag naar rechtvaardigheid, elk met een eigen focus:
1. **Theocratische stroming:** Beschouwt recht als afkomstig van een godheid, waarbij goddelijke openbaringen leidend zijn. Dit is formeel (niet-procedureel) en deontologisch van aard.
2. **Autocratische stroming:** Stelt dat recht afkomstig is van een vorst of soeverein. Dit is formeel en consequentialistisch (gericht op het vermijden van sancties van de vorst). De nadruk ligt op het belang van de sterkste en feitelijke macht. Figuren als Trasymachus, Kallikles en Machiavelli worden hiermee geassocieerd.
3. **Democratische stroming:** Gaat uit van een sociaal contract waarbij burgers onbegrensde vrijheidsrechten opgeven voor zekerheid en vrede, gecreëerd door een staat die rechtsregels uitvaardigt. De 'volonté générale' (algemene wil) van de burgers is hierbij van belang. Deze stroming kan zowel formeel als procedureel zijn, en kent een vloeiende overgang met de autocratische stroming (bv. bij Hobbes). Mensenrechten en de rechtsstaat worden gezien als tegenhangers van een zuiver democratische (meerderheids-)regel om dictatuur te voorkomen.
4. **Natuurrechtelijke stroming:** Een materiële stroming die stelt dat het hoogste recht van buitenmenselijke oorsprong is (de natuur), universeel en tijdloos geldig is, en kenbaar is door de rede. Er zijn diverse varianten:
* **Antiek natuurrecht:** Gebaseerd op de interne natuur van de mens en de natuurlijke ordening van dingen.
* **Christelijk-theologisch natuurrecht:** Een spanningsveld tussen geloofsovertuiging en rede, waarbij het goddelijke recht (Lex aeterna) wordt gereflecteerd in het natuurrecht (Lex naturae) en het positieve recht (Lex positiva). Augustinus en Thomas van Aquino zijn belangrijke vertegenwoordigers.
* **Verlicht natuurrecht:** Legt volledige nadruk op de rede als bron van natuurrecht, onafhankelijk van theologische grondslagen. Hugo Grotius stelde dat dit recht geldt "zelfs als god niet zou bestaan".
* **Mensenrechtelijk natuurrecht:** Ontstaan vanuit het groeiend zelfbewustzijn van het individu, met nadruk op eeuwige, onvervreemdbare rechten van de mens. De Nadruk ligt op individuele rechten, maar ook op sociaal-economische en collectieve rechten, met aandacht voor diverse culturele perspectieven (bv. het Afrikaanse Handvest).
### 3.2 De utilitaristische stroming
De utilitaristische stroming, prominent gemaakt door Jeremy Bentham, verwerpt het idee van onvervreemdbare rechten als "nonsens on stilts". In plaats daarvan beoordeelt zij wetten op grond van hun doelmatigheid en nut.
#### 3.2.1 Kernprincipes van utilitarisme
* **Nutsprincipe:** Een wet is rechtvaardig als deze nuttig is, dat wil zeggen, als deze leidt tot een toename van menselijk geluk of een afname van menselijk lijden.
* **Grootst mogelijke geluk voor het grootst mogelijke aantal:** Het ultieme criterium voor rechtvaardigheid is het maximaliseren van het geluk en welzijn voor de gemeenschap als geheel, niet primair voor het individu.
* **Positieve en negatieve aspecten:** Utilisme houdt rekening met het welzijn van de gehele gemeenschap. Een potentieel nadeel is de focus op gelijkheid als formeel en kwantitatief, en de uitdaging om 'nut' en 'geluk' objectief te kwantificeren en te meten.
#### 3.2.2 Toepassing op casus
In situaties waar ernstige keuzes gemaakt moeten worden, zoals de Speluncean Explorers casus, past het utilitarisme de afweging toe om één leven op te offeren om het leven van een grotere groep te redden ("Beter 1 man die sterft dan alle 5"). De nadruk ligt op de consequenties voor het totale welzijn.
### 3.3 De historische stroming
De historische stroming, een reactie op het verlichte natuurrecht, benadrukt het belang van de historische context en de nationale cultuur voor de ontwikkeling van recht.
#### 3.3.1 Kernprincipes van de historische stroming
* **Recht als historisch product:** Rechtsregels worden niet zozeer door de rede ontdekt, maar zijn het gevolg van een lange, nationaalhistorische en culturele ontwikkeling.
* **Volksgeist:** Vertegenwoordigers als Friedrich Carl von Savigny stelden dat de oorsprong van recht ligt in de 'Volksgeist', de gemeenschappelijke wil en volksaard van een volk. Recht ontstaat door "innere, stillwirkende Kräfte" (innerlijke, stilwerkende krachten) en niet door de willekeur van een wetgever.
* **Gewoonterecht boven wetgeving:** Gewoonterecht wordt als belangrijker beschouwd dan geschreven wetgeving, omdat het de Volksgeist directer weerspiegelt.
* **Kritiek op de historische stroming:** Hoewel de historische stroming een reactie was op het idealisme van het natuurrecht, kan zij zelf ook als idealistisch en romantisch worden beschouwd. De nadruk op 'stilwerkende krachten' kan de rol van machtsstrijd in de rechtsvorming bagatelliseren. Dit kan leiden tot de legitimatie van ongelijkheid. De stroming wordt gezien als materieel (inhoud afstemmen op Volksgeist) en descriptief (geen normatieve uitspraak over wat goed handelen is, maar beschrijven wat de Volksgeist voorschrijft).
---
# De historische stroming en haar implicaties
Dit onderdeel onderzoekt de historische stroming in de rechtsfilosofie, die de nadruk legt op de nationale, historische en culturele ontwikkeling van rechtsregels en de 'Volksgeist' als oorsprong van recht.
### 4.1 De historische stroming als reactie op het verlichte natuurrecht
De historische stroming ontstond als een reactie op het verlichte natuurrecht, dat stelde dat recht op basis van de rede ontdekt kon worden en altijd en overal geldig was. Critici van deze benadering benadrukten het belang van de historische context en de specifieke nationale ontwikkeling van rechtsregels.
### 4.2 Kernconcepten van de historische stroming
#### 4.2.1 De Volksgeist als oorsprong van het recht
* **Definitie:** De 'Volksgeist', vertaald als de 'gemeenschappelijke wil van het volk' of 'volksaard', wordt door de historische stroming gezien als de ware oorsprong van het recht.
* **Ontstaan van recht:** Recht ontstaat niet door de wil van een wetgever, maar door 'innere, stillwirkende Kräfte' (innerlijke, stil werkende krachten) die voortkomen uit de historische, collectieve ervaring van een volk. Dit staat in contrast met de nadruk op rede bij het verlichte natuurrecht.
* **Rol van de wet:** De wet wordt als ondergeschikt beschouwd aan het gewoonterecht. Een wet is enkel geldig als deze de Volksgeist inhoudelijk weerspiegelt.
#### 4.2.2 Belangrijke vertegenwoordigers
* **Montesquieu:** Hoewel niet exclusief een aanhanger van de historische stroming, legde Montesquieu al de nadruk op de invloed van historische en culturele factoren op de ontwikkeling van wetgeving.
* **Gustav Hugo:** Droeg bij aan de kritiek op het verlichte natuurrecht door het belang van historische context te benadrukken.
* **Friedrich Carl von Savigny:** Wordt gezien als de meest prominente vertegenwoordiger van de historische stroming. Hij betoogde dat recht organisch groeit uit de 'volksaard' en de historische ontwikkeling van een natie.
### 4.3 Kritiek op de historische stroming
* **Romantische en idealistische voorstelling:** De historische stroming wordt bekritiseerd omdat de oorsprong van recht nogal romantisch en idealistisch wordt voorgesteld. De 'stil werkende krachten' zouden mogelijk ook kunnen duiden op platte machtsstrijd.
* **Materiële en descriptieve benadering:**
* **Materieel:** De stroming is materieel omdat de inhoud van de regel, die moet aansluiten bij de Volksgeist, bepalend is.
* **Descriptief:** De stroming geeft geen uitspraak over wat goed handelen is vanuit een normatief perspectief, maar verwijst enkel naar de Volksgeist.
### 4.4 Implicaties van de historische stroming
#### 4.4.1 Legitimatie van ongelijkheid
Een significante implicatie van de historische stroming is de mogelijke legitimatie van ongelijkheid. Door recht te verbinden aan de specifieke 'Volksgeist' van een natie, kan dit leiden tot het accepteren van bestaande sociale structuren en hiërarchieën als natuurlijk en historisch bepaald, wat de rechtvaardiging van ongelijke behandeling tussen groepen kan dienen. Dit raakt aan de ideeën van de egalitaire stroming, die juist streeft naar vermindering van ongelijkheid.
#### 4.4.2 Tegenstelling tot materiële stromingen
De historische stroming positioneert zich als een materiële stroming omdat de inhoud van de regel, die aansluit bij de Volksgeist, doorslaggevend is voor haar geldigheid. Dit staat in contrast met zuiver formele stromingen die de herkomst van de regel centraal stellen, of procedurele stromingen die de wijze van totstandkoming benadrukken.
> **Tip:** Begrijp de historische stroming als een concept dat de nadruk legt op de unieke, organische groei van recht binnen een specifieke culturele en historische context, als reactie op universele, op rede gebaseerde rechtstheorieën. De implicatie van het legitimeren van ongelijkheid is een cruciaal punt van kritiek.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Normatieve ordening | Een systeem van regels en normen dat voorschrijft hoe men zich zou moeten gedragen, in tegenstelling tot een louter beschrijvende weergave van feitelijk gedrag. |
| Descriptieve ordening | Een weergave van feitelijk bestaande gedragspatronen en sociale praktijken, zonder een oordeel te vellen over hoe men zich zou moeten gedragen. |
| Gedragsvoorschrift | Een regel die specifieke handelingen of gedragingen voorschrijft, en waaraan men zich dient te houden om binnen een bepaalde orde te functioneren. |
| Institutionele oorsprong | De bron of instantie waaruit een rechtsregel voortvloeit, zoals de staat of een andere gevestigde autoriteit, die de regel zijn formele geldigheid verleent. |
| Afdwingbaarheid | Het vermogen van een regel om door middel van sancties of dwang te worden gehandhaafd, zodat naleving verzekerd wordt, of deze nu statelijk of anderszins georganiseerd is. |
| Effectieve naleving | De daadwerkelijke gehoorzaamheid aan een regel door de betrokkenen, ongeacht of dit vrijwillig of onder dwang gebeurt. |
| Juiste ordening | Een ordening die niet alleen effectief is, maar ook als rechtvaardig of moreel acceptabel wordt beschouwd, gebaseerd op bepaalde gezaghebbende ideeën of beginselen. |
| Grondslag van regels | De fundamentele reden of rechtvaardiging waarom een bepaalde gedragsregel als geldig of navolgenswaardig wordt beschouwd, hetzij door zijn oorsprong, inhoud of de procedure van totstandkoming. |
| Formele grondslag | De rechtvaardiging van een regel gebaseerd op de herkomst ervan, bijvoorbeeld wie de regel heeft uitgevaardigd, zonder noodzakelijkerwijs de inhoud te beoordelen. |
| Inhoudelijke grondslag | De rechtvaardiging van een regel gebaseerd op de inhoud en de gevolgen ervan, zoals de bijdrage aan welzijn of de naleving van morele principes. |
| Normatieve aanvaarding | De vrijwillige acceptatie van een regel door een individu, gebaseerd op diens overtuigingen en waarden, in tegenstelling tot gedwongen naleving. |
| Deugdethische theorie | Een ethische benadering die de nadruk legt op het karakter en de houding van een persoon, waarbij rechtvaardig handelen wordt gezien als een uiting van deugden zoals wijsheid en moed. |
| Deontologische theorie | Een ethische benadering die zich richt op plichten en regels, waarbij een handeling moreel juist is als deze voldoet aan onvoorwaardelijke morele plichten, ongeacht de gevolgen. |
| Categorische imperatief | Een fundamenteel principe binnen de deontologie, met name bij Kant, dat stelt dat men alleen mag handelen volgens een principe waarvan men tegelijkertijd kan willen dat het een algemene wet wordt. |
| Consequentialistische theorie | Een ethische benadering die de morele juistheid van een handeling beoordeelt op basis van de gevolgen ervan, met als doel het maximaliseren van een positieve uitkomst zoals geluk of welzijn. |
| Regelgeoriënteerde theorieën | Theorieën die de rechtvaardigheid van gedragsvoorschriften onderzoeken, waarbij de nadruk ligt op criteria voor de geldigheid en acceptatie van regels zelf. |
| Formele theorieën (RT) | Regelgeoriënteerde theorieën die de rechtvaardigheid van een regel primair baseren op de herkomst of de door wie de regel is uitgevaardigd, zoals de staat. |
| Materiële theorieën (RT) | Regelgeoriënteerde theorieën die de rechtvaardigheid van een regel beoordelen op basis van de inhoud van de regel, zoals de overeenstemming met natuurrecht of utilitaristische beginselen. |
| Procedurele theorieën (RT) | Regelgeoriënteerde theorieën die de rechtvaardigheid van een regel primair baseren op de wijze waarop de regel tot stand is gekomen, door middel van een eerlijke en transparante procedure. |
| Theocratische stroming | Een rechtsstroming waarin recht wordt beschouwd als afkomstig van een godheid, en naleving van goddelijke openbaringen centraal staat. |
| Autocratische stroming | Een rechtsstroming waarin recht wordt gezien als afkomstig van een soevereine heerser of vorst, wiens bevelen als wet gelden en die het belang van de heerser dient. |
| Democratische stroming | Een rechtsstroming gebaseerd op het principe van volkssoevereiniteit en een maatschappelijk verdrag, waarbij de algemene wil van het volk (la volonté générale) de basis vormt voor rechtsvorming. |
| Natuurrechtelijke stroming | Een rechtsfilosofische stroming die stelt dat er universele, tijdloze rechtsbeginselen bestaan die voortkomen uit de natuur of de menselijke rede, en die hoger staan dan positief recht. |
| Utilitaristische stroming | Een ethische en juridische stroming die het nut en het maximaliseren van geluk voor het grootste aantal mensen als criterium voor rechtvaardigheid hanteert; 'the greatest happiness of the greatest number'. |
| Historische stroming | Een rechtsfilosofische stroming die stelt dat recht niet voortkomt uit abstracte rede of natuur, maar uit de historische ontwikkeling, cultuur en de specifieke 'Volksgeist' (volksaard) van een gemeenschap. |
| Volksgeist | Het concept van de "geest van het volk" of "volksaard" dat volgens de historische stroming de oorsprong en essentie van het recht van een natie bepaalt, voortkomend uit collectieve ervaringen en cultuur. |
| Contractsociale | Een filosofisch concept dat stelt dat de samenleving en de staat ontstaan door een impliciet of expliciet verdrag tussen individuen, waarbij zij bepaalde rechten opgeven in ruil voor bescherming en orde. |
Cover
AR25_Les04.pptx
Summary
# Positivistische rechtvaardigheidsstromingen
Oké, hier is de samenvatting van "Positivistische rechtvaardigheidsstromingen" voor jouw studiehandleiding, opgesteld volgens de vereiste specificaties.
## 1. Positivistische rechtvaardigheidsstromingen
Positivistische rechtvaardigheidsstromingen kenmerken zich door de nadruk op het recht zoals het is, losgekoppeld van morele oordelen, en omvatten diverse benaderingen van wetenschappelijk positivisme tot verschillende vormen van rechtspositivisme.
### 1.1 Positivisme: een huis met vele kamers
Het positivisme, als brede intellectuele stroming, kan opgedeeld worden in twee hoofdcategorieën die relevant zijn voor het recht:
* **Methodologisch positivisme (ook wel wetenschappelijk positivisme genoemd):** Dit is een algemene wetenschapsfilosofische houding die stelt dat de werkelijkheid objectief gekend kan worden door een neutrale, onafhankelijke waarnemer. Het staat tegenover constructivisme, dat de werkelijkheid ziet als een subjectieve constructie. In de 19e eeuw, met de opkomst van techniek en natuurwetenschappen, ontstond een nieuwe wetenschapsfilosofie die de nadruk legde op empirisch bewijs en het ontdekken van wetmatigheden in de werkelijkheid, in plaats van te vertrouwen op religie en metafysica. Auguste Comte beschreef drie stadia in de ontwikkeling van de mensheid: het theologische, het metafysische en het positieve stadium, waarin wetenschap en vooruitgang centraal staan.
* **Rechtspositivisme:** De kern van het rechtspositivisme is de opvatting dat "het recht op zichzelf bestaat". Dit betekent dat de inhoud van het recht vastgesteld kan worden zonder enige invloed van de morele waardenopvattingen van degene die het recht interpreteert. Het recht wordt dus losgekoppeld van moraal, in tegenstelling tot natuurrecht. Rechtspositivisme kan verder worden onderverdeeld in:
* **Regelgeoriënteerd rechtspositivisme:** Ziet recht als een geheel van gedragsvoorschriften. Dit omvat formeel, ideologisch en normatief rechtspositivisme.
* **Gedragsgeoriënteerd rechtspositivisme:** Ziet recht als een geheel van gedragspatronen. Dit omvat descriptief rechtspositivisme.
### 1.2 Formeel rechtspositivisme
Dit type rechtspositivisme stelt dat "recht datgene is wat een bepaalde bron zegt dat het recht is".
* **Formeel wetspositivisme:** Richt zich op wat de wetgever als recht bepaalt.
* **Formeel rechtspraakpositivisme:** Concentreert zich op wat de rechtspraak als recht bepaalt. Tegenwoordig is de opvatting dat "geldend recht" wordt bepaald door wat de hoogste gerechtshoven zeggen (zoals het Hof van Cassatie, de Raad van State, het Grondwettelijk Hof, het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens) erg populair. Kritiek hierop is mogelijk, maar dient slechts als inspiratie voor toekomstige regels (lex ferenda). Dit type rechtspositivisme zegt niets over rechtvaardigheid.
> **Tip:** Formeel rechtspositivisme is primair gericht op de rechtsbron en de procedurele vaststelling van recht, niet op de inhoudelijke rechtvaardigheid ervan.
### 1.3 Ideologisch rechtspositivisme
Dit neemt een stap verder dan het formele rechtspositivisme. Het stelt niet alleen dat recht datgene is wat een bepaalde bron zegt dat het recht is, maar ook dat het feit dat die bron het zegt, het *ook rechtvaardig* maakt. Dit is een sterkere claim dan het formeel rechtspositivisme.
### 1.4 Normatief rechtspositivisme
Normatief rechtspositivisme probeert een neutraal antwoord te geven op de vraag waarom bepaalde actoren (zoals wetgevers) autoriteit hebben. Het ziet recht als een geheel aan gedragsvoorschriften (normen) en streeft ernaar dit geheel op een volledig neutrale wijze te bestuderen. Dit is echter nooit volledig gelukt, omdat het altijd een politieke kwestie blijft. Belangrijke vertegenwoordigers hiervan zijn Hans Kelsen en Herbert Hart.
#### 1.4.1 Hans Kelsen en de 'Reine Rechtslehre'
Kelsen's 'Reine Rechtslehre' (zuivere rechtsleer) uit 1934 was een poging om rechtsnormen objectief te beschrijven, los van psychologische elementen en de concrete wil van wetgevende actoren. Hij wilde van recht een volmaakt systeem maken.
* **Geldigheid van een rechtsnorm:** Een regel behoort tot de rechtsorde en is geldig wanneer deze voortvloeit uit een hogere rechtsnorm. Dit leidt tot een hiërarchie van normen.
* **De Grundnorm:** Op een gegeven moment in deze hiërarchie bevindt zich de grondwet, die niet gebaseerd is op een nog fundamentelere wet. Kelsen introduceerde de 'Grundnorm' als de (fictieve) grondslag voor de geldigheid van de hele rechtsorde. Deze wordt verondersteld; men moet aanvaarden dat de eerste grondwet geldig is. De Grundnorm zelf verklaart echter niet *waarom* de grondwet geldend recht is, maar herformuleert slechts het probleem. Kelsen stelt dat feitelijke macht de grondslag is van geldend recht, en de Grundnorm is een middel om te ontkennen dat het probleem van machtsmisbruik door de staat kan worden opgelost door het recht zelf. De rechtswetenschap kan recht wetenschappelijk analyseren. Verzet tegen machtsmisbruik behoort tot de moraal.
#### 1.4.2 Herbert Hart en de 'Rule of Recognition'
Herbert Hart benaderde de vraag naar de geldigheid van rechtsnormen op een vergelijkbare manier.
* **Ultimate Rule of Recognition:** Hart stelt dat de geldigheid van de grondwet voortvloeit uit de 'ultimate rule of recognition' (hoogste erkenningsregel). Dit is geen rechtsregel op zich, maar een metajuridische standaard.
* **Kenmerken van de Erkenningsregel:** Een regel geldt als huisregel als deze door een bepaalde autoriteit is opgelegd (bijvoorbeeld 'moeder bepaalt'). Dit kan variëren van één ouder die bepaalt tot een meerderheid die goedkeurt, of iedereen die inspraak heeft gehad. Er kunnen ook specifieke onderscheidingen zijn voor bepaalde zaken.
* **Geldigheid van de Grondwet:** Volgens Hart is de grondwet geldend recht omdat politici, burgers en andere actoren de grondwet collectief erkennen en ernaar handelen, zodat de grondwet geen 'vodje papier' is. Dit wordt aangeduid als 'feitelijke aanvaarding' (FA). Daarnaast is er een breed gedragen overtuiging dat de grondwet terecht geldig is, aangeduid als 'normatieve aanvaarding' (NA).
> **Tip:** Zowel Kelsen als Hart geven geen definitief antwoord op de vraag *waarom* een bepaalde grondwet navolging verdient. Kelsen wijst naar feitelijke macht, terwijl Hart de FA en NA benadrukt. Het antwoord hierop ligt uiteindelijk buiten het recht zelf, in de moraal.
* **Rol van moraal:** Hart benadrukt dat de vraag naar de grondslag van het recht weliswaar belangrijk is voor het normatief rechtspositivisme, maar dat het niet betekent dat mensen wetten slaafs moeten gehoorzamen. Moraal blijft cruciaal. Hij stelt: "What surely is most needed in order to make men clear sighted in confronting the official abuse of power, is that they should preserve the sense that the certification of something as legally valid is not conclusive of the question of obedience, and that, however great the aura of majesty or authority which the official system may have, its demands must in the end be submitted to a moral scrutiny."
#### 1.4.3 Het debat rond de 'explorers'
De discussie over de toepassing van Artikel 71 Strafwetboek (dwang als schulduitsluitingsgrond) illustreert de spanning. Sommigen pleiten voor een strikte toepassing van de wet, zelfs als dit onethisch lijkt (nomocratie), terwijl anderen een bredere interpretatie overwegen die morele aspecten meeweegt.
### 1.5 Descriptief rechtspositivisme
Deze stroming, ook wel gedragsgeoriënteerd genoemd, ziet het als onmogelijk om recht als een geheel van gedragsvoorschriften volledig neutraal te bestuderen. De focus verschuift daarom naar het gedrag van mensen: kennen rechters een vordering toe? Krijgt iemand effectief een straf opgelegd?
* **Law in Books (LiB) vs. Law in Action (LiA):**
* **LiB:** De gangbare doctrine, het "geheel van beweringen" (bijvoorbeeld: "De door nietigheid aangetaste rechtshandeling bestaat tot ze wordt vernietigd").
* **LiA:** De actuele praktijk, wat rechters, deurwaarders, notarissen, etc. effectief doen (bijvoorbeeld: "Bepaalde rechtspraak meent dat absolute nietige rechtshandelingen automatisch nietig zijn").
#### 1.5.1 Descriptief rechtspraakpositivisme (Legal Realism)
Vooral populair in de VS vanaf de jaren 1920-1930, en ook in Scandinavië, Rusland en Italië, legt dit perspectief de nadruk op de praktische realiteit waarin gedragsvoorschriften worden toegepast.
* **Radicale aanhangers (bv. Oliver Wendell Holmes Jr.):** Stellen dat recht zich uit in rechterlijke uitspraken. Rechters passen het recht niet enkel toe, maar creëren het. Holmes' uitspraak: "The prophecies of what the courts will do in fact, and nothing more pretentious, are what I mean by the law."
* **Minder radicale denkers (rule-scepticism):**
* **Conceptual rule-scepticism:** Zelden verdedigd, stelt dat er geen abstracte gedragsvoorschriften zijn en deze geen invloed hebben op rechterlijk gedrag (bv. Jerome Frank). De tendens om radicale opvattingen te behandelen alsof alle descriptieve rechtspraakpositivisten het ermee eens zijn, wordt 'Frankification' genoemd.
* **Empirical rule-scepticism:** Vaak verdedigd. Abstracte gedragsvoorschriften hebben wel degelijk invloed, maar een rechter is nooit volledig gebonden aan een regel; er is altijd meer dan één juridisch juiste uitspraak mogelijk.
> **Tip:** Descriptief rechtspraakpositivisme gaat ervan uit dat de "law in action" (het feitelijke gedrag van rechtstoepassers) belangrijker is dan de "law in books" (de abstracte regels).
* **Drie centrale stellingen:**
1. **Recht vergt openheid:** Politieke keuzes moeten transparant gemaakt worden.
2. **Recht is politiek:** Waardeoordelen van rechters spelen een grote rol.
3. **Recht is te bestuderen aan de hand van sociale wetenschappen:** Het gedrag van rechters is empirisch te bestuderen.
* **Kritiek:** Waarom de klemtoon op het gedrag van rechters en niet op dat van burgers in het algemeen? Sommige stromingen onderschatten de rol van gedragsvoorschriften. Het 'New Legal Realism' biedt hierop een antwoord.
#### 1.5.2 Sociologisch rechtspositivisme
Dit legt de focus op het gedrag van mensen die niet tot het statelijke ambtenarenapparaat behoren. Eugen Ehrlich onderscheidde drie soorten recht:
* **Statelijk recht:** Aanwijzingen van bijvoorbeeld de wetgever over hoe een rechter moet handelen.
* **Juristenrecht:** Aanwijzingen van bijvoorbeeld rechtsgeleerden en andere rechters.
* **Maatschappelijk recht (het 'levende recht'):** De feitelijke ordening die de maatschappij beheerst en die mensen als bindend beschouwen. Het gaat om hoe mensen zich gedragen in reactie op statelijk en juristenrecht.
> **Voorbeeld:** Volgens het Oostenrijkse Burgerlijk Wetboek mocht men loon niet innen door ouders, maar in de praktijk gebeurde dit wel. Dit laatste is het maatschappelijk recht of 'levende recht'.
### 1.6 De Nomocratische Stroming
Deze stroming verschilt wezenlijk van formeel positivisme doordat ze zich wel uitspreekt over de normatieve aanvaarding van wetten.
* **Kernprincipe:** Wetten verdienen navolging puur en alleen omdat ze afkomstig zijn van de wetgever. De plicht om het gebod van de wetgever te volgen staat centraal.
* **Rol van moraal:** Er is ruimte voor burgerlijke ongehoorzaamheid tegenover de wet.
* **Ontwikkeling:** Na de Franse Revolutie en de codificatie begin 19e eeuw kreeg de nomocratie veel aanhang. De betekenis van wettelijke normen en begrippen wordt als waardevrij bepaald. De juiste beslissing is simpelweg de wet toepassen. De wetgever maakt de bouwplannen, juristen zijn de aannemers die deze uitvoeren.
> **Voorbeeld:** Een nomocraat zou, ongeacht de morele implicaties, een moord veroordelen als de wet dat voorschrijft, of een dader vrijspreken als de wet dat toelaat. De nadruk ligt op de naleving van de wet zoals die is vastgesteld door de bevoegde autoriteit.
### 1.7 Verhouding tot andere stromingen
* **Verhouding met Positivisme:** Nomocratie is geen positivistische stroming in de strikte zin, omdat het wel een normatieve plicht tot navolging aanneemt gebaseerd op de autoriteit van de wetgever. Het formeel rechtspositivisme daarentegen stelt dat het recht is wat de bron zegt, zonder verdere normatieve claim over de plicht tot gehoorzaamheid.
* **Formele vs. Materiële Stromingen:** Enkele van de eerder behandelde stromingen kunnen als materiële stromingen worden beschouwd, zoals het natuurrecht (dat uitgaat van inherente morele beginselen) en het utilitarisme (dat het grootste geluk voor het grootste aantal nastreeft, wat inhoudelijke consequenties heeft voor rechtvaardigheid). Positivistische stromingen zijn doorgaans formeel.
---
Dit is een gedetailleerde uitwerking van de positivistische rechtvaardigheidsstromingen, gebaseerd op de verstrekte documentatie. Succes met studeren!
---
# Nomocratische en egalitaire rechtvaardigheidsstromingen
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding voor het onderwerp "Nomocratische en egalitaire rechtvaardigheidsstromingen".
## 2. Nomocratische en egalitaire rechtvaardigheidsstromingen
Deze sectie verkent twee belangrijke rechtvaardigheidsstromingen: de nomocratische, die nadruk legt op wetgeving als bron van rechtvaardigheid, en de egalitaire, die streeft naar materiële gelijkheid in de verdeling van middelen.
### 2.1 De nomocratische stroming
De nomocratische stroming benadrukt dat wetten navolging verdienen louter en alleen omdat ze afkomstig zijn van de wetgever. De rol van de moraal wordt hierin teruggedrongen; het volgen van de wet is een plicht die voortvloeit uit de autoriteit van de wetgever. Deze stroming kwam op na de Franse Revolutie en de daaropvolgende codificatie in de 19e eeuw, waarbij de wet werd gezien als het hoogste ideaal. Binnen deze visie worden de betekenissen van wettelijke normen en begrippen als waardevrij bepaald beschouwd. De jurist wordt gezien als een aannemer die de bouwplannen van de wetgever (de architect) slechts uitvoert.
> **Tip:** Het kernidee van de nomocratie is dat de wet zelf de norm is voor rechtvaardigheid. De vraag *waarom* een wet gevolgd moet worden, wordt beantwoord met: "omdat de wetgever het zegt".
In de praktijk kan dit leiden tot situaties waarin men de wet moet volgen, zelfs als dit moreel problematisch is. Denk bijvoorbeeld aan de toepassing van artikel 71 van het Belgische Strafwetboek betreffende dwang, waarbij een strikte toepassing van de wet tot een onethisch resultaat kan leiden. Nomocraten zouden in dergelijke gevallen vasthouden aan de letter van de wet.
### 2.2 De egalitaire stroming
De egalitaire stroming markeert een reactie op eerdere rechtvaardigheidstheorieën, met name de historische stroming, die volgens Karl Marx de bestaande ongelijkheden legitimeerde. Deze stroming ontstaat als reactie op de sociale en economische ongelijkheden die versterkt werden door de industriële revolutie. Het pleidooi is gericht op een meer materiële gelijkheid in de maatschappelijke verdeling van goederen en rijkdommen.
#### 2.2.1 Historische context en Marx
Karl Marx en Friedrich Engels waren belangrijke denkers binnen deze stroming. Zij zagen de vormgeving van de maatschappij niet primair door idealen, maar door materiële omstandigheden, zoals productie- en eigendomsverhoudingen (historisch materialisme). Hoewel de radicale visie op een volledig gelijke verdeling in de praktijk vaak onrealistisch bleek en tot ongewenste uitkomsten leidde, is de roep om meer inhoudelijke gelijkheid gebleven.
#### 2.2.2 Kritische bewegingen en John Rawls
Vanaf de jaren 1960 ontstonden er diverse "kritische" bewegingen die zich richtten op het verbeteren van de positie van minderheden en zwakkeren, en die het recht bekritiseerden voor het bestendigen van de status quo.
Naast deze meer radicale benaderingen, zijn er ook minder radicale denkers, zoals John Rawls. Zijn werk, met name "A Theory of Justice" (1971), introduceert het gedachte-experiment van de "onwetendheidssluier" (veil of ignorance). Volgens Rawls zouden rationele individuen, zonder kennis van hun eigen positie in de maatschappij (zoals klasse, ras, geslacht, natuurlijke gaven), tot twee fundamentele principes van rechtvaardigheid komen:
1. **Het principe van grootst gelijke vrijheid:** Ieder persoon heeft gelijke rechten op het meest uitgebreide systeem van gelijke basisvrijheden dat verenigbaar is met een vergelijkbaar systeem van vrijheid voor allen. Dit omvat politieke vrijheden, vrijheid van meningsuiting, recht op persoonlijke integriteit, enzovoort.
2. **Sociale en economische ongelijkheden:** Deze moeten zodanig geregeld worden dat ze:
* A. Ten goede komen aan de minst bevoordeelden, conform het principe van rechtvaardige besparingen (waarbij rekening gehouden wordt met toekomstige generaties). Dit wordt het **onderscheidsprincipe** genoemd.
* B. Gekoppeld zijn aan functies en posities die voor iedereen openstaan onder voorwaarden van eerlijke gelijkheid van kansen. Dit is het **principe van gelijke kansen**.
> **Tip:** Rawls' theorie is een poging om een sociaal contract te formuleren dat uitgaat van fundamentele gelijkheid en billijkheid. De onwetendheidssluier dwingt ons om principes te kiezen die iedereen zouden bevoordelen, ongeacht iemands specifieke omstandigheden.
Een nadeel van Rawls' theorie is de prioriteitsstelling. Hoewel er consensus kan zijn over wat belangrijk is (gezondheid, materiële welvaart, vrijheid), is er minder overeenstemming over hoe deze verschillende behoeften en belangen tegenover elkaar moeten worden afgewogen.
### 2.3 Verhouding tot andere stromingen
* **Positivisme en Nomocratie:** De nomocratische stroming kan worden gezien als een specifieke invulling van het rechtspositivisme. Waar rechtspositivisme zich voornamelijk richt op de formele geldigheid van recht (wat de wetgever zegt dat het is), legt nomocratie een sterke nadruk op de plicht om die wet te gehoorzamen *vanwege* haar afkomst. Formeel rechtspositivisme stelt dat recht is wat de wet zegt, terwijl nomocratie daaraan toevoegt dat dit recht ook *vervolgens* gehoorzaamd moet worden.
* **Egalitaire stroming en Historische stroming:** De egalitaire stroming staat per definitie negatief tegenover de historische stroming, omdat deze laatste volgens Marx de bestaande ongelijkheden legitimeerde. Egalitarisme zoekt juist naar mechanismen om deze ongelijkheden te corrigeren en een materiële gelijkheid te bewerkstelligen.
* **Positivistische en Egalitaire stromingen ten opzichte van de Historische stroming:** Positivistische stromingen (vooral formele) staan neutraal ten opzichte van de historische stroming; het gaat hen om de geldigheid van de wet, ongeacht haar historische oorsprong of rechtvaardiging. Egalitaire stromingen daarentegen, zien de historische stroming als een obstakel voor rechtvaardigheid, omdat deze de status quo en de bijbehorende ongelijkheden in stand houdt.
### 2.4 De Capability Approach
Deze benadering, die afwijkt van de focus op verdeling van goederen, richt zich op de concrete vaardigheden en capaciteiten van mensen. Rechtvaardigheid wordt hier gekoppeld aan menselijke bloei (eudaimonia) en het vermogen van mensen om te zijn en te doen wat zij waardevol achten. Martha Nussbaum en Eric Lancksweerdt zijn belangrijke vertegenwoordigers.
> **Voorbeeld:** De Capability Approach vraagt niet primair *hoeveel* goederen iemand heeft, maar *wat* die persoon met die goederen kan bereiken en *welke vaardigheden* hij of zij kan ontwikkelen. Dit omvat zaken als gezondheid, lichamelijke integriteit, waardige sociale relaties, en de mogelijkheid tot deelname aan het politieke leven.
De relevantie van het recht binnen deze benadering is indirect. Het gaat erom hoe maatschappelijke regels worden toegepast en nageleefd op een manier die menselijke bloei bevordert, met oog voor de specifieke context. De vraag is niet zozeer of een regel juridisch geldig is, maar of de toepassing ervan bijdraagt aan de ontplooiing van menselijke capaciteiten. Dit kan bijvoorbeeld relevant zijn bij de discussie over de legalisering van drugs; de nadruk ligt dan niet op een absoluut verbod, maar op de vraag of dergelijk gebruik de menselijke bloei belemmert en of andere mechanismen (zoals voorlichting of hulp) effectiever zijn dan een strafrechtelijk verbod.
---
# Capability approach als rechtvaardigheidsbenadering
The capability approach offers a distinct perspective on justice, shifting the focus from the distribution of goods to the concrete abilities and capacities of individuals, with human flourishing (eudaimonia) at its core.
### 3.1 Core principles of the capability approach
This approach defines well-being not in terms of possession of goods, but in terms of what people are actually able to *be* and *do*. It emphasizes the importance of human dignity and the possibilities for self-realization.
#### 3.1.1 Key concepts
* **Capabilities (V&C - Vermogens en Capaciteiten):** These refer to a person's real opportunities and freedoms to achieve valuable functionings. They are about what a person *can* do or be.
* **Martha Nussbaum:** Views capabilities as fundamental to human dignity, encompassing aspects like living a normal lifespan, good health, bodily integrity, and living with others with respect.
* **Eric Lancksweerdt:** Connects capabilities to human self-realization, particularly within social relationships, fostering virtues like reverence, gratitude, and solidarity.
#### 3.1.2 Justice and the capability approach
A just society, from this perspective, is one that is structured to ensure a minimum level of development for everyone's abilities and capacities. It aims to maximize individuals' opportunities to develop their capabilities, while respecting the capabilities of others.
> **Tip:** The central question for the capability approach is not "What is the right distribution of goods?" but rather "What are people able to do and be?"
### 3.2 Practical implications and challenges
A significant challenge for the capability approach lies in its practical implementation. The approach suggests that societal rules should be applied and followed in a way that promotes human flourishing, with careful consideration of the specific context.
#### 3.2.1 Contextual and holistic application
The capability approach advocates for a contextual and holistic understanding of justice, which can make it difficult to definitively determine the precise reasons for following a particular rule. The focus shifts to ensuring that societal rules are applied and adhered to in a manner that fosters human flourishing.
#### 3.2.2 The example of drug use
The approach considers how the use of certain drugs, such as heroin, might impact human flourishing. It acknowledges that such use can negatively affect rational and social activity, which are linked to human excellence, and can cause physical, emotional, and intellectual harm.
However, the approach does not automatically lead to a prohibition. It recognizes that a ban might be more detrimental than tolerance, and that informal social sanctions, education, and assistance could be more beneficial for promoting human flourishing in such cases.
#### 3.2.3 Relevance of law
The direct relevance of law to the capability approach is considered limited, although it can play an indirect role. The application of legal rules is examined in light of whether they promote or hinder human flourishing.
> **Example:** Consider children who do not speak Dutch at home but attend kindergarten. The capability approach would focus on how the educational system and its rules can best support these children's development and integration, rather than solely on abstract legal principles.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rechtvaardigheidstheorieën | Verzamelnaam voor diverse filosofische en juridische benaderingen die zich bezighouden met wat rechtvaardig is in de samenleving en hoe recht hieraan kan bijdragen of hoe het recht zelf rechtvaardig kan zijn. |
| Positivisme | Een algemene wetenschapsfilosofische houding die stelt dat "de werkelijkheid" objectief gekend kan worden door een neutrale, onafhankelijke waarnemer, waarbij de nadruk ligt op empirisch bewijs en het ontbloten van wetmatigheden. |
| Methodologisch positivisme | De opvatting dat de werkelijkheid objectief en neutraal waargenomen en bestudeerd kan worden, wat een fundamentele houding is binnen veel wetenschappelijke disciplines, inclusief de rechtswetenschap. |
| Rechtspositivisme | De kernopvatting dat het recht op zichzelf bestaat en de inhoud ervan vastgesteld kan worden zonder invloed van morele waarden, wat een scheiding impliceert tussen "recht" en "moraal". |
| Formeel rechtspositivisme | Een stroming binnen het rechtspositivisme die stelt dat recht datgene is wat een bepaalde rechtsbron (zoals de wetgever of de hoogste rechtbanken) als recht aanwijst, zonder zich uit te spreken over de rechtvaardigheid ervan. |
| Ideologisch rechtspositivisme | Een uitbreiding van het formeel rechtspositivisme die stelt dat het feit dat een bepaalde bron iets als recht aanwijst, dit ook direct rechtvaardig maakt, wat de basis legt voor de nomocratische stroming. |
| Normatief rechtspositivisme | Een poging om een geheel van gedragsvoorschriften (normen) op een neutrale en systematische manier te bestuderen, waarbij de nadruk ligt op de structuur en geldigheid van deze normen, los van hun morele inhoud of de wil van specifieke wetgevers. |
| Descriptief rechtspositivisme | Een benadering die zich richt op het beschrijven van het recht zoals het feitelijk bestaat en functioneert, vaak door te kijken naar gedragspatronen en de praktijk van rechtstoepassing ("law in action") in plaats van alleen naar de geschreven regels ("law in books"). |
| Sociologisch rechtspositivisme | Een vorm van descriptief rechtspositivisme die de focus legt op het "levende recht", oftewel hoe mensen zich daadwerkelijk gedragen en welke normen de maatschappij bindend acht, naast het formele staatsrecht en juristenrecht. |
| Nomocratische stroming | Een rechtvaardigheidsstroming die stelt dat wetten navolging verdienen louter en alleen omdat ze afkomstig zijn van de Wetgever, wat een sterke nadruk legt op de autoriteit van de wetgever en de plicht tot gehoorzaamheid aan de wet. |
| Egalitaire stroming | Een materiële rechtvaardigheidsstroming die pleit voor een meer gelijke maatschappelijke verdeling van goederen en rijkdommen, ontstaan als reactie op de sociale en economische ongelijkheid die voortkwam uit de Industriële Revolutie. |
| Capability approach | Een benadering van rechtvaardigheid die niet uitgaat van de verdeling van goederen, maar van de concrete vaardigheden en capaciteiten van mensen, met als doel "menselijke bloei" (eudaimonia) te bevorderen door te zorgen dat mensen de mogelijkheid hebben om te zijn en te doen wat zij waardevol achten. |
| Grundnorm (Kelsen) | Een concept van Hans Kelsen dat verwijst naar een (fictieve) grondslag voor de geldigheid van een rechtsorde; een veronderstelde norm waaraan de eerste grondwet zijn geldigheid ontleent, zonder verdere juridische onderbouwing. |
| Ultimate rule of recognition (Hart) | Een concept van Herbert Hart dat de hoogste erkenningsregel beschrijft waaruit de geldigheid van een rechtsgrondwet voortvloeit; het is een meta-juridische standaard die bestaat uit feitelijke en normatieve aanvaarding. |
| Veil of ignorance (Rawls) | Een gedachte-experiment van John Rawls waarbij personen zich in een hypothetische situatie bevinden zonder kennis van hun eigen sociale positie, talenten of opvattingen over het goede leven, om zo tot rechtvaardige principes te komen. |
| Difference principle (Rawls) | Een principe uit John Rawls" theorie van rechtvaardigheid dat stelt dat sociale en economische ongelijkheden zo moeten zijn ingericht dat ze ten goede komen aan de minst bedeelden, met inachtneming van het principe van rechtvaardige besparingen en gelijke kansen. |
Cover
AR25_Les08.pptx
Summary
# Componenten van rechtsregels
Dit onderwerp behandelt de fundamentele bestanddelen van rechtsregels, inclusief de auteur, de ontvanger en het voorgeschreven gedrag, en analyseert de verschillende soorten uitspraken die aanleiding geven tot rechtsregels.
## 1. Componenten van rechtsregels
### 1.1 Normsteller
* Niet elke norm heeft een expliciet aanwijsbare auteur; sommige normen, zoals gewoonten, groeien organisch en zijn niet herleidbaar tot één specifieke persoon.
* De afwezigheid van een normsteller duidt niet per se op een gebrekkig rechtsstelsel. Integendeel, het kan nuttig zijn voor het bewaren van evenwicht tussen de codificerende (behoud van gevestigde orde) en modificerende (bewust breken met orde) finaliteit. Normen die de gevestigde orde bewaren, zijn vaak organisch gegroeid zonder specifieke normsteller.
### 1.2 Normbestemmeling
* Rechtsregels zijn gericht tot bepaalde categorieën van personen, zoals burgers, rechtspersonen of bestuurlijke overheden. Ze kunnen tegelijkertijd gericht zijn tot meerdere, onderscheiden personen.
* Rechtsregels dienen twee doelen:
* **Beslissingsnorm:** Gericht tot de rechter, bepaalt hoe de rechter moet beslissen.
* **Gedragsnorm:** Gericht tot het rechtssubject, bepaalt hoe men zich dient te gedragen.
* Deze normen kunnen samenvallen, waarbij dezelfde boodschap zowel aan de rechter als aan het rechtssubject wordt gericht.
* Het principe `Nemo censetur ignorare legem` (niemand wordt geacht de wet niet te kennen) geldt primair voor gedragsnormen. Rechtsdwaling is zelden een excuus voor het overtreden van een gedragsnorm. Voor beslissingsnormen kan rechtsdwaling soms wel worden ingeroepen.
* **Akoestische scheiding (acoustic separation)** treedt op wanneer bepaalde normen niet hoorbaar zijn voor alle normbestemmelingen. Dit is het geval bij het uiteenlopen van gedrags- en beslissingsnormen, waarbij burgers gescheiden zijn van de beslissingsnormen van rechters.
### 1.3 Voorgeschreven gedrag: Volledige en onvolledige rechtsregels
* **Imperatieventheorie:** Stelt dat recht primair een geheel is aan gedragsregels die voorschrijven hoe men zich moet gedragen. Volgens deze theorie bepalen rechtsregels direct welk gedrag toelaatbaar is en welk niet.
> **Tip:** Jeremy Bentham definieerde een wet als een verzameling tekens die een wilsuitdrukking weergeven van de soeverein, gericht op het gedrag van bepaalde personen die aan zijn macht onderworpen zijn.
* **Volledige rechtsregel:** Bevat alle bestanddelen die nodig zijn om iemands gedrag in een specifieke, geviseerde situatie te normeren.
* **Onvolledige rechtsregel:** Bevat slechts een deel van de benodigde bestanddelen en moet worden gecombineerd met andere regels om een volledige rechtsregel te vormen.
* Een geschreven wetsartikel is zelden een volledige rechtsregel; het is vaak slechts een onderdeel van de uiteindelijke, inhoudelijke rechtsregel die ontstaat uit de combinatie van verschillende juridische bepalingen.
### 1.4 Soorten uitspraken die aanleiding geven tot rechtsregels
#### 1.4.1 Regulatieve uitspraken
Dit zijn uitspraken die gedrag voorschrijven. Ze kunnen worden onderverdeeld in:
* **A. Actie-uitspraken:**
* Schrijven rechtstreeks een concrete gedraging voor in een specifieke geviseerde feitelijke situatie (GFS).
* Ze bepalen direct hoe iemand zich dient te gedragen.
* De voorgeschreven gedragingen omvatten verplichtingen, verboden, toelatingen om niet te doen, en toelatingen om wel te doen.
* **Voorbeeld:** Artikel 1382 Oud Burgerlijk Wetboek (BW) verplicht degene door wiens schuld schade is ontstaan, deze te vergoeden. Dit is een gedragsvoorschrift.
* **B. Doeluitspraken:**
* Leggen een doel vast voor de normbestemmeling, die vervolgens zelf de methode kan kiezen om dit doel te bereiken.
* Ze schrijven niet rechtstreeks een concrete gedraging voor, maar verbieden enkel gedrag dat het vooropgestelde doel onmogelijk maakt.
* Deze uitspraken zijn van groot belang in de context van de modificerende finaliteit (het bewust breken met de gevestigde orde).
* **Voordelen:** Vermijden onwerkbare regelingen, bieden maatwerk en flexibiliteit, vereenvoudigen de taak van de normsteller (met betrekking tot innovaties).
* **Nadelen:** Verminderde autonomie van de normsteller, uitbesteding vereist toezicht en controle, verzwaren de taak van de normsteller door de noodzaak van betrokkenheid van de normbestemmeling bij de totstandkoming en door de noodzaak van gedegen vooronderzoek.
* **Voorbeeld:** Artikel 7 bis van de Grondwet (Gw.) stelt dat de overheden de doelstellingen van duurzame ontwikkeling nastreven.
> **Voorbeeld:** In de kinderopvang stelt het Vergunningsbesluit kinderopvang (2013) dat kinderen gezonde, gevarieerde en hygiënische bereide voeding en drank krijgen. Dit legt een doel vast zonder de specifieke maaltijden voor te schrijven.
#### 1.4.2 Verduidelijkende uitspraken (‘definities’)
* Deze uitspraken leggen de betekenis van een woord of begrip vast, met als doel te verzekeren dat de normbestemmeling begrijpt welk gedrag wordt verlangd of welke beslissing genomen moet worden.
* Ze hebben een teleologisch en performatief karakter: de uitspraak legt de betekenis vast met een specifiek doel (vaak ter realisatie van bepaalde waarden) en creëert zo een nieuw concept of sociaal feit binnen het recht.
* **Nominale versus reële definities:**
* **Nominale definitie:** Legt de betekenis van een woord vast, vaak met een specifiek doel binnen een bepaald rechtsgebied. Het creëert een juridisch concept.
* **Reële definitie:** Beschrijft de werkelijkheid zonder deze te veranderen.
* In het recht worden hoofdzakelijk nominale definities gebruikt, omdat deze bouwstenen vormen voor volledige rechtsregels en ten dienste staan van de onderliggende waarden en doelen van het recht.
> **Voorbeeld:** Artikel 3.41 BW definieert "goederen in de ruimste zin" als alle voorwerpen die vatbaar zijn voor toe-eigening, inclusief vermogensrechten. Dit is een nominale definitie die het juridische begrip "goederen" vastlegt.
* De betekenis van een begrip kan variëren afhankelijk van de context en de onderliggende waarden van de specifieke rechtstak.
> **Voorbeeld:** De definitie van "nacht" verschilt per rechtstak:
> * Artikel 478 Strafwetboek (Sw.) (1867) definieert nacht als de periode tussen één uur na zonsondergang en één uur voor zonsopgang, wat een verzwarende omstandigheid is bij diefstal.
> * Artikel 35, § 2 Arbeidswet definieert nachtarbeid als arbeid verricht tussen 20.00 uur en 06.00 uur, ter bescherming van de veiligheid en gezondheid van de werknemer.
> * Artikel 7 PolitieReglement stad Gent definieert nacht als de periode tussen 22.00 uur en 06.00 uur, voor het verbod op lawaai, teneinde de nachtrust te verzekeren.
#### 1.4.3 Veranderende en verwijzende uitspraken
* **Veranderende uitspraken:**
* Omschrijven nauwkeuriger het toepassingsgebied van een rechtsregel.
* **Inperkende veranderende uitspraken:** Verduidelijken op welke feitelijke situaties een regel *niet* van toepassing is (bv. uitzonderingen).
> **Voorbeeld:** Artikel 59.13 Wegcode bepaalt dat bepaalde snelheidsbeperkingen niet gelden voor prioritaire voertuigen in dringende situaties.
* **Verruimende veranderende uitspraken:** Verduidelijken op welke feitelijke situaties een regel *wel* van toepassing is, zelfs als dit niet onmiddellijk uit de hoofdtekst blijkt.
* **Verwijzende uitspraken:**
* Verwijzen naar andere bepalingen om de leesbaarheid en precisie van een rechtsregel te verbeteren.
* Dit is wenselijk omdat het technische termen kan toelichten en inhoudelijke misinterpretaties kan voorkomen.
* Ze worden vaak gecombineerd met verduidelijkende uitspraken en veranderende uitspraken.
> **Voorbeeld:** Artikel 1475, § 1 Oud BW definieert "wettelijke samenwoning" door te verwijzen naar de verklaring afgelegd overeenkomstig artikel 1476 BW.
#### 1.4.4 Constitutieve uitspraken
* **A. Zuiver constitutieve uitspraken:**
* Creëren sociale feiten, zoals entiteiten (bv. "België", "het Grondwettelijk Hof"), procedures of zelfs het concept "recht" zelf.
* Ze hebben een performatief karakter: een verklaring door een bevoegde instantie creëert het sociale feit.
* **Voorbeeld:** Artikel 1 Gw. verklaart België tot een federale staat, wat het bestaan van België als juridische entiteit constitueert.
* Deze uitspraken creëren het kader waarin gedragsvoorschriften zin krijgen. Zonder het sociale feit van de "Belgische staat" zou het onmogelijk zijn om een "persoon" te veroordelen tot schadevergoeding.
> **Tip:** Zuiver constitutieve uitspraken kunnen samenvallen met nominale definities (bv. Artikel 1 Gw.), maar dit is niet altijd het geval. Elke nominale definitie is echter een vorm van constitutieve uitspraak, aangezien het een sociaal feit creëert binnen het recht.
* **B. Bevoegdheidsverlenende uitspraken:**
* Reguleren niet direct gedrag, maar bepalen hoe gedragsvoorschriften kunnen worden uitgevaardigd. Dit zijn secundaire regels volgens Herbert Hart.
* **Regels van erkenning (rules of recognition):** Bepalen hoe (door wie, op welke manier) regels moeten worden uitgevaardigd om als rechtsregels te gelden. Ze verlenen bevoegdheid aan organen om geldige regels te maken.
> **Voorbeeld:** Artikel 36 Gw. bepaalt dat de federale wetgevende macht wordt uitgeoefend door de Koning, de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat, wat deze organen bevoegdheid verleent om wetgeving te maken.
* **Regels van wijziging (rules of change):** Bepalen hoe reeds bestaande rechtsregels kunnen worden gewijzigd. Deze zijn nauw verbonden met de regels van erkenning.
> **Voorbeeld:** De grondwettelijke procedures voor de herziening van de Grondwet zijn regels van wijziging die bevoegdheden toekennen.
* **Regels van berechting (rules of adjudication):** Bepalen hoe beslist kan worden of een rechtsregel al dan niet is overtreden.
> **Voorbeeld:** Artikel 144 Gw. verklaart dat geschillen over burgerlijke rechten exclusief tot de bevoegdheid van de rechtbanken behoren, wat hen de bevoegdheid verleent om te oordelen.
---
# Soorten rechtsuitspraken en hun functies
Dit thema bespreekt de verschillende talige vormen waarin rechtsregels geuit kunnen worden en hun specifieke functies binnen het rechtssysteem.
### 2.1 Regulatieve uitspraken
Regulatieve uitspraken zijn gericht op het voorschrijven van gedrag. Ze bepalen wat een normbestemmeling in een bepaalde geviseerde feitelijke situatie wel of niet dient te doen. Dit kan op twee manieren:
#### 2.1.1 Actie-uitspraken
Actie-uitspraken schrijven rechtstreeks concrete gedragingen voor. Ze bepalen direct hoe iemand zich dient te gedragen in een specifieke situatie. Deze uitspraken kennen vier modaliteiten: een verplichting, een verbod, een toelating om niet te doen, of een toelating om wel te doen.
* **Voorbeeld:** Art. 1382 Oud Burgerlijk Wetboek stelt dat elke daad waardoor aan een ander schade wordt veroorzaakt, degene door wiens schuld de schade is ontstaan, verplicht deze te vergoeden. Dit is een gedragsregel die verplicht tot schadevergoeding.
#### 2.1.2 Doeluitspraken
Doeluitspraken leggen een doel vast voor de normbestemmeling, die vervolgens zelf de methode mag kiezen om dit doel te bereiken. Ze schrijven niet rechtstreeks een concrete gedraging voor, maar verbieden enkel gedrag dat het vooropgestelde doel onmogelijk maakt.
* **Voordelen:**
* Voorkomen van onwerkbare regelingen.
* Zorgen voor maatwerk en flexibiliteit.
* Vereenvoudigen de taak van de normsteller, vooral bij innovaties.
* **Nadelen:**
* Vermindering van autonomie voor de normsteller.
* Vereisen intensief toezicht en controle op de naleving door de normbestemmeling.
* Verzwaring van de taak van de normsteller doordat de normbestemmeling betrokken moet worden bij de totstandkoming en het controleren van de doeluitspraak.
* **Voorbeeld:** Art. 7 bis van de Grondwet stelt dat de federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten bij de uitoefening van hun bevoegdheden de doelstellingen van een duurzame ontwikkeling nastreven.
### 2.2 Verduidelijkende uitspraken ('definities')
Verduidelijkende uitspraken leggen de betekenis van een woord of begrip vast. Hun doel is om ervoor te zorgen dat de normbestemmeling begrijpt welk gedrag wordt verlangd of welke beslissing genomen moet worden.
* **Nominale versus reële definities:**
* **Reële definities** geven een beschrijving van iets zoals het in werkelijkheid is, louter informatief.
* **Nominale definities** leggen de betekenis van een begrip vast binnen een specifieke context, vaak met het oog op het bepalen van rechtsgevolgen. Ze hebben een teleologisch en performatief karakter, omdat ze een nieuw sociaal feit creëren door een begrip te definiëren.
* **Belang in het recht:** Juridische definities zijn overwegend **nominale definities**. Ze worden gebruikt om specifieke rechtsgevolgen te creëren en de betekenis van begrippen te duiden binnen de waarden en doelen van het recht.
* **Voorbeeld:** Art. 3.41 Burgerlijk Wetboek definieert goederen in de ruimste zin als "alle voorwerpen die vatbaar zijn voor toe-eigening, met inbegrip van de vermogensrechten."
* **Voorbeeld:** Art. 478 Strafwetboek definieert diefstal bij nacht als "diefstal gepleegd meer dan een uur voor zonsopgang en meer dan een uur na zonsondergang."
* **Tip:** De betekenis van een juridisch begrip kan verschillen per rechtstak en is afhankelijk van de onderliggende waarden. Zo kan de definitie van "nacht" variëren afhankelijk van de context (strafrecht, arbeidswet, politiereglement).
### 2.3 Veranderende en verwijzende uitspraken
#### 2.3.1 Veranderende uitspraken
Deze uitspraken omschrijven het toepassingsgebied van een rechtsregel nauwkeuriger. Ze kunnen:
* **Inperkend** zijn: ze verduidelijken op welke feitelijke situaties de regel *niet* van toepassing is (bv. uitzonderingen).
* **Verruimend** zijn: ze verduidelijken op welke feitelijke situaties de regel *wel* van toepassing is, ook al leek dat op het eerste gezicht niet zo.
* **Voorbeeld:** Art. 11.2, 1° a) Wegcode beperkt de snelheid buiten de bebouwde kommen tot 120 km/u op autosnelwegen, terwijl art. 59.13 Wegcode uitzonderingen voorziet voor prioritaire voertuigen in dringende omstandigheden.
#### 2.3.2 Verwijzende uitspraken
Verwijzende uitspraken verwijzen naar andere bepalingen om de leesbaarheid en precisie van de woordelijke uitdrukking van een rechtsregel te verbeteren. Dit wordt gedaan om de inhoud van een term niet verkeerd over te nemen en om de tekst leesbaarder te maken.
* **Voorbeeld:** Art. 1475, § 1 Oud Burgerlijk Wetboek verwijst naar art. 1476 voor de verklaring die nodig is voor wettelijke samenwoning.
### 2.4 Constitutieve uitspraken
Constitutieve uitspraken creëren sociale feiten of juridische realiteiten. Ze hebben een performatief karakter, omdat de verklaring door een bevoegde instantie zelf het sociale feit creëert.
#### 2.4.1 Zuiver constitutieve uitspraken
Deze uitspraken creëren nieuwe juridische entiteiten of instituties, zoals de staat, rechtspersonen, procedures of zelfs het concept van 'recht' zelf. Ze scheppen het kader waarin gedragsvoorschriften zin krijgen.
* **Voorbeeld:** Art. 1 van de Grondwet stelt dat België een federale Staat is, wat de creatie van de Belgische staat als sociaal feit impliceert.
#### 2.4.2 Bevoegdheidsverlenende uitspraken
Deze uitspraken reguleren niet direct gedrag, maar bepalen hoe gedragsvoorschriften kunnen worden uitgevaardigd, gewijzigd of toegepast. Ze zijn nauw verbonden met de secundaire regels van Herbert Hart (erkenningsregels, wijzigingsregels, berechtingsregels) en verlenen bevoegdheden aan organen.
* **Voorbeeld:** Art. 36 van de Grondwet bepaalt dat de federale wetgevende macht gezamenlijk wordt uitgeoefend door de Koning, de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat, wat een bevoegdheidsverlenende uitspraak is.
* **Relatie met nominale definities:** Zuiver constitutieve uitspraken kunnen samenvallen met nominale definities (bv. de definitie van "België" in Art. 1 Gw.). Echter, niet elke constitutieve uitspraak is een nominale definitie, maar elke nominale definitie is wel een constitutieve uitspraak omdat het een sociaal feit creëert.
---
# Definities en hun rol in het recht
Dit hoofdstuk behandelt de rol en aard van definities binnen juridische teksten, met een onderscheid tussen nominale en reële definities, en benadrukt waarom nominale definities de voorkeur hebben in het recht.
## 3. Definitie en hun rol in het recht
### 3.1 Soorten definities en hun onderscheid
#### 3.1.1 Nominale definities
Nominale definities leggen de betekenis van een woord of begrip vast. Ze hebben een teleologisch en performatief karakter: de uitspraak bepaalt de betekenis met een bepaald doel voor ogen, vaak om juridische gevolgen te creëren. Gevolg is dat de gedefinieerde begrippen sociale feiten worden. Wanneer een begrip in het recht een betekenis krijgt, ontstaat er een nieuw concept dat kan verschillen van de dagelijkse betekenis.
> **Tip:** Nominale definities zijn essentieel in het recht omdat ze duidelijkheid scheppen over de betekenis van juridische termen, wat cruciaal is voor de interpretatie en toepassing van rechtsregels.
* **Voorbeelden:**
* "Goederen in de ruimste zin zijn alle voorwerpen die vatbaar zijn voor toe-eigening, met inbegrip van de vermogensrechten." (art. 3.41 BW)
* "Diefstal bij nacht is de diefstal gepleegd meer dan een uur voor zonsopgang en meer dan een uur na zonsondergang." (art. 478 Sw.)
#### 3.1.2 Reële definities
Reële definities geven een beschrijving of uitleg van iets zoals het in de werkelijkheid bestaat, los van juridische conventies. Ze zijn louter informatief en trachten de bestaande kennis over een concept weer te geven zonder het juridisch te creëren of er rechtsgevolgen aan te verbinden.
* **Voorbeeld:**
* "Nacht is een periode zonder daglicht: de periode tussen zonsopgang en zonsondergang." (Dit is een voorbeeld van hoe je "nacht" in algemene zin zou kunnen definiëren, los van specifieke juridische contexten.)
#### 3.1.3 Het onderscheid in het recht
In het recht hebben nominale definities de voorkeur. Dit komt omdat ze ertoe dienen om specifieke juridische concepten te creëren en hun betekenis te bepalen binnen het rechtsbestel. Deze definities zijn dus gericht op het vaststellen van rechtsgevolgen en het realiseren van bepaalde waarden of doelen.
> **Tip:** Het is cruciaal om het onderscheid tussen nominale en reële definities te begrijpen, aangezien juridische definities niet noodzakelijk de objectieve werkelijkheid weerspiegelen, maar een rechtsgeïndiceerde betekenis toekennen.
### 3.2 De rol van definities als bouwstenen voor rechtsregels
#### 3.2.1 Het belang van nominale definities in het recht
Nominale definities fungeren als bouwstenen voor volledige rechtsregels. De volledigheid van een rechtsregel hangt af van het feit of alle bestanddelen aanwezig zijn om iemands gedrag in een bepaalde feitelijke situatie te normeren. Nominale definities dragen bij aan deze volledigheid door de betekenis van sleutelbegrippen vast te leggen. Het doel van een rechtsregel is het bevorderen van bepaalde waarden. Nominale definities helpen om dit doel te bereiken door precieze betekenissen te verschaffen die in lijn liggen met deze onderliggende waarden.
#### 3.2.2 Waarden, begrippen en betekenissen
De betekenis van een begrip in het recht is niet altijd eenduidig en kan afhangen van de specifieke rechtscontext en de onderliggende waarden. Verschillende rechtstakken kunnen uiteenlopende waarden hanteren, wat leidt tot verschillende definities voor hetzelfde begrip.
* **Voorbeeld 'Werkdag':**
* In het Burgerlijk Wetboek wordt een werkdag gedefinieerd als een dag die geen wettelijke feestdag, zondag of zaterdag is.
* Echter, in het sociaal recht kan een zaterdag wel als een werkdag worden beschouwd, omdat de wetgeving inzake arbeidsverhoudingen hier specifiek van afwijkt, wat wijst op andere beschermingswaarden voor werknemers.
* **Voorbeeld 'Nacht':**
* **Strafrecht (art. 478 Sw. 1867):** Periode tussen een uur na zonsondergang en een uur voor zonsopgang. Dit dient als verzwarende omstandigheid bij diefstal, omdat het stelen 's nachts als makkelijker en riskanter wordt beschouwd.
* **Strafrecht (art. 79, 24° Sw. 2024):** Periode na negen uur 's avonds en voor vijf uur 's morgens. Deze definitie is meer arbitrair en gebaseerd op vaste uren.
* **Arbeidswet (art. 35, § 2):** Nachtarbeid wordt verricht tussen 20u en 6u, ter bescherming van de veiligheid, gezondheid en het privéleven van de werknemer.
* **Politiereglement stad Gent (art. 7):** Periode tussen 22u en 6u, met het oog op het verzekeren van nachtrust en goede burenrelaties.
> **Tip:** Bij het analyseren van definities in het recht is het essentieel om de context en de achterliggende waarden te achterhalen. Dezelfde term kan verschillende betekenissen krijgen afhankelijk van de rechtsdomein en de maatschappelijke doelstellingen.
#### 3.2.3 Nominale definities en hun beperkingen
Nominale definities zijn bouwstenen, maar vormen op zichzelf zelden een volledige rechtsregel. Ze moeten gecombineerd worden met andere bepalingen om een compleet gedragsvoorschrift te vormen. Hoewel ze de betekenis van een begrip vastleggen, is deze betekenis nooit absoluut en moet ze steeds worden bekeken in het licht van de onderliggende waarden en de specifieke context.
* **Voorbeeld 'Verkrachting':**
De evolutie van de definitie van verkrachting illustreert hoe de onderliggende waarden (van bescherming van de sociale of familiale orde naar bescherming van de fysieke integriteit van het individu) de juridische betekenis van een begrip bepalen. Vroege definities waren beperkt tot specifieke seksen en omstandigheden, terwijl modernere definities een bredere bescherming bieden en meer invalshoeken (zoals seksuele penetratie met behulp van een derde persoon) omvatten. Dit toont aan dat definities in het recht dynamisch zijn en mee evolueren met maatschappelijke normen en waarden.
### 3.3 Veranderende en verwijzende uitspraken
#### 3.3.1 Veranderende uitspraken
Deze uitspraken specificeren of beperken het toepassingsgebied van een rechtsregel zoals die op het eerste gezicht uit de tekst blijkt. Ze kunnen het toepassingsgebied *inperken* door aan te geven wanneer een regel *niet* van toepassing is, of *verruimen* door aan te geven op welke gevallen de regel *evengoed* van toepassing is.
* **Voorbeeld (inperkend):** De algemene snelheidslimiet van 120 km/u buiten de bebouwde kom geldt niet voor prioritaire voertuigen in dringende omstandigheden.
* **Voorbeeld (verruimend):** Bepaalde bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek worden op overeenkomstige wijze toegepast op specifieke situaties.
#### 3.3.2 Verwijzende uitspraken
Verwijzende uitspraken verbeteren de leesbaarheid en precisie van rechtsregels door te verwijzen naar andere wetsartikelen of bepalingen. Dit is nuttig om technische termen toe te lichten en de inhoud van begrippen te verduidelijken, wat cruciaal is om verkeerde interpretaties te voorkomen.
* **Voorbeeld:** Een artikel kan verwijzen naar de definitie van "wettelijke samenwoning" in een ander artikel om de precieze betekenis te verduidelijken en de toepassingsmodaliteiten te regelen.
### 3.4 Constitutieve uitspraken
#### 3.4.1 Zuiver constitutieve uitspraken
Deze uitspraken creëren nieuwe sociale feiten of juridische concepten. Ze hebben een performatief karakter, waarbij de verklaring van een bevoegde instantie een sociaal feit in het leven roept. Deze concepten vormen het kader waarbinnen gedragsvoorschriften zin krijgen.
* **Voorbeelden:** De oprichting van België als federale staat (art. 1 Gw.), of de instelling van het Grondwettelijk Hof (art. 142 Gw.).
> **Tip:** Zuiver constitutieve uitspraken zijn fundamenteel omdat ze de juridische realiteit creëren. Zonder deze concepten zouden veel gedragsvoorschriften hun betekenis en toepassingsgebied verliezen.
#### 3.4.2 Verhouding tot nominale definities
Zuiver constitutieve uitspraken kunnen samenvallen met nominale definities (bv. de oprichting van een entiteit door een wet). Elke nominale definitie is echter ook een constitutieve uitspraak, omdat het creëren van een specifieke betekenis in het recht een nieuw juridisch feit creëert.
#### 3.4.3 Bevoegdheidsverlenende uitspraken
Deze uitspraken reguleren niet direct gedrag, maar de wijze waarop gedragsvoorschriften kunnen worden uitgevaardigd, gewijzigd of toegepast. Ze maken deel uit van de zogenaamde 'secundaire regels' (volgens Herbert Hart) en omvatten:
* **Erkenningsregels (Rules of recognition):** Bepalen hoe regels geldig als rechtsregels worden erkend en wie de bevoegdheid heeft om ze uit te vaardigen.
* **Wijzigingsregels (Rules of change):** Bepalen hoe bestaande rechtsregels gewijzigd kunnen worden.
* **Berechtingsregels (Rules of adjudication):** Bepalen hoe beslist kan worden of een regel is overtreden en wie daarover oordeelt.
Deze regels verlenen bevoegdheden aan specifieke organen of personen, waardoor het rechtssysteem operationeel wordt. Ze vormen de basis voor het creëren en handhaven van de primaire (gedrags)regels.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Normsteller | De entiteit of persoon die een norm uitvaardigt of vaststelt. Niet elke norm heeft een expliciet aanwijsbare normsteller, zoals bij gewoontes die organisch groeien. |
| Normbestemmeling | De persoon of groep personen tot wie een norm gericht is. Dit kunnen burgers, rechtspersonen of bestuursorganen zijn, en de norm kan zowel een gedragsnorm als een beslissingsnorm zijn. |
| Voorgeschreven gedrag | Het specifieke handelen of nalaten dat door een rechtsnorm wordt vereist, verboden of toegelaten. Dit is de kerninhoud van een gedragsnorm. |
| Volledige rechtsregel | Een rechtsregel die alle benodigde bestanddelen bevat om iemands gedrag in een specifieke situatie te normeren. Volgens de imperatieventheorie zijn dit de enige echte rechtsregels. |
| Onvolledige rechtsregel | Een rechtsregel die niet alle bestanddelen bevat om zelfstandig gedrag te normeren en die gecombineerd moet worden met andere regels. |
| Regulatieve uitspraken | Uitspraken die gedrag direct voorschrijven of doelen stellen die nagestreefd moeten worden. Ze omvatten actie-uitspraken en doeluitspraken. |
| Actie-uitspraken | Regulatieve uitspraken die rechtstreeks concrete gedragingen voorschrijven, zoals verplichtingen of verboden. |
| Doeluitspraken | Regulatieve uitspraken die een doel vastleggen voor de normbestemmeling, die vervolgens zelf de methode mag kiezen om dat doel te bereiken. |
| Verduidelijkende uitspraken | Juridische uitspraken die de betekenis van een woord of begrip vastleggen om duidelijkheid te verschaffen over het voorgeschreven gedrag of de te nemen beslissing. |
| Nominale definitie | Een definitie die de betekenis van een begrip vastlegt met het oog op het creëren van bepaalde rechtsgevolgen. Het is een doelgerichte, teleologische en performatieve uitspraak. |
| Reële definitie | Een definitie die de essentie of de werkelijke aard van iets beschrijft, onafhankelijk van specifieke rechtsgevolgen. Deze is louter informatief. |
| Veranderende uitspraken | Juridische uitspraken die het toepassingsgebied van een rechtsregel nauwkeuriger omschrijven, door de regel te beperken of juist te verruimen voor specifieke situaties. |
| Verwijzende uitspraken | Juridische uitspraken die naar andere wetsartikelen of bepalingen verwijzen om de leesbaarheid en precisie van de tekst te verbeteren, zonder de inhoud van de verwijzing zelf te wijzigen. |
| Constitutieve uitspraken | Uitspraken die nieuwe sociale feiten creëren, zoals de oprichting van een staat of een instelling. Ze scheppen het kader waarbinnen gedragsvoorschriften zin krijgen. |
| Bevoegdheidsverlenende uitspraken | Secundaire regels die bepalen hoe gedragsvoorschriften (primaire regels) kunnen worden uitgevaardigd, gewijzigd of toegepast. Dit omvat erkennings-, wijzigings- en berechtingsregels. |
| Rechtsdwaling | Onjuiste opvatting over het bestaan of de inhoud van een rechtsregel. Rechtsdwaling is over het algemeen geen excuus voor het overtreden van een gedragsnorm, maar kan soms relevant zijn bij beslissingsnormen. |
| Akoestische scheiding (acoustic separation) | Een situatie waarbij bepaalde normen niet voor alle normbestemmelingen hoorbaar of kenbaar zijn, wat kan leiden tot een uiteenlopen van gedrags- en beslissingsnormen. |
| Codificerende finaliteit (C) | De neiging om de gevestigde maatschappelijke orde te bewaren en te consolideren, vaak door organisch gegroeide regels. |
| Modificerende finaliteit (M) | De neiging om doelbewust te breken met de gevestigde maatschappelijke orde en deze te veranderen, vaak door nieuwe wetgeving met een duidelijke normsteller. |
Cover
AR25_Les08.pptx
Summary
# Algemene bestanddelen van rechtsregels
De essentie van deze les is de ontleding van rechtsregels in hun fundamentele bestanddelen, met een focus op de identiteit van de normsteller en de normbestemmeling, en het voorgeschreven gedrag dat zij beogen te reguleren.
## 1. Algemene bestanddelen van rechtsregels
### 1.1 De normsteller
Bij de analyse van rechtsregels rijst de vraag naar het bestaan van een auteur of normsteller. Hoewel bij imperatieven, ofwel geboden en verboden, steeds een normsteller aanwezig is (de 'imperator'), is dit niet altijd ondubbelzinnig het geval bij rechtsregels.
* **Geschreven recht:** Bij geschreven rechtsregels is de auteur logischerwijs de instantie die de regel heeft opgesteld, bijvoorbeeld de wetgever.
* **Ongeschreven recht en gewoonterecht:** Bij ongeschreven recht en gewoonterecht is er geen aanwijsbare, individuele auteur. Desondanks wordt dit niet als een gebrek aan rechtsregel beschouwd, maar kan het juist bijdragen aan het evenwicht in het rechtssysteem.
De aanwezigheid van een normsteller kan worden gekoppeld aan de finaliteit van de rechtsregel:
* **Conservatieve finaliteit (C-finaliteit):** Deze beoogt het behoud van de bestaande maatschappelijke orde. Regels die voortkomen uit gevestigde maatschappelijke praktijken, ook wel 'organisch gegroeid' genoemd, hebben vaak geen specifieke, aanwijsbare normsteller.
* **Modificerende finaliteit (M-finaliteit):** Deze beoogt een doelbewuste verandering van de maatschappelijke orde. Dit type finaliteit gaat doorgaans gepaard met de aanwezigheid van een normsteller die de verandering initieert.
### 1.2 De normbestemmeling
Rechtsregels zijn gericht tot bepaalde personen of groepen. De normbestemmeling is de actor aan wie de gedragsregel is gericht.
* **Wie zijn de normbestemmelingen?** Rechtsregels zijn bestemd voor diverse actoren, zoals burgers, rechtspersonen, en bestuurlijke overheden. Vaak zijn ze gericht tot meerdere, onderscheiden groepen tegelijk.
* **Dubbele gerichtheid:** Rechtsregels richten zich vaak tegelijkertijd tot de rechter en tot het rechtssubject.
* **Gedragsnorm:** Gericht tot het rechtssubject, schrijft voor hoe deze zich dient te gedragen.
* **Beslissingsnorm:** Gericht tot de rechter, schrijft voor hoe deze moet beslissen in een bepaalde situatie.
* **Nemo censetur ignorare legem:** Dit beginsel, 'niemand wordt geacht de wet niet te kennen', impliceert dat gedragsnormen absoluut zijn. Rechtsdwaling is over het algemeen geen excuus. Beslissingsnormen kunnen in specifieke gevallen meer flexibiliteit bieden, waarbij rechtsdwaling soms wel kan worden ingeroepen.
* **Akoestische scheiding (Acoustic Separation):** Dit concept beschrijft de situatie waarin bepaalde normen niet voor alle normbestemmelingen hoorbaar zijn. Het uiteenlopen van gedrags- en beslissingsnormen is hiervan een voorbeeld, waarbij burgers de beslissingsnormen van rechters niet 'horen'.
### 1.3 Voorgeschreven gedrag
De kern van veel rechtsregels ligt in het voorschrijven van gedrag. Dit kan leiden tot de discussie of recht primair een geheel van gedragsregels is.
* **Imperatieventheorie:** Deze theorie stelt dat recht inderdaad een verzameling van gedragsregels is, gericht op het normeren van menselijk handelen. Een rechtsregel wordt hierbij gezien als een uiting van de wil van de soeverein omtrent het te observeren gedrag.
* **Andere soorten regels:** Naast gedragsregels omvat het recht ook regels die anders van aard zijn, zoals bepalingen die de structuur van de staat definiëren (bv. de federale aard van België) of de werking van instellingen beschrijven (bv. de oprichting van het Grondwettelijk Hof). Tegenstanders van de imperatieventheorie betogen dat deze regels de theorie ontkrachten. Voorstanders maken een onderscheid tussen volledige en onvolledige rechtsregels.
#### 1.3.1 Volledige en onvolledige rechtsregels
* **Volledige rechtsregel:** Een rechtsregel die op zichzelf alle bestanddelen bevat om iemands gedrag in een specifieke, geviseerde feitelijke situatie te normeren.
* **Onvolledige rechtsregel:** Een rechtsregel die nog niet alle benodigde bestanddelen bevat en moet worden gecombineerd met andere regels om een volledige norm te vormen.
* **Wetsartikel versus volledige rechtsregel:** Een geschreven wetsartikel is in feite zelden een 'volledige' rechtsregel. Het is eerder de formele uitdrukking van een deel van de uiteindelijke inhoudelijke rechtsregel.
#### 1.3.2 Soorten uitspraken binnen rechtsregels
Binnen de structuur van rechtsregels kunnen verschillende soorten uitspraken worden onderscheiden, die samen de volledige rechtsregel vormen:
##### 1.3.2.1 Regulatieve uitspraken
Deze uitspraken schrijven gedrag voor en omvatten:
* **Actie-uitspraken:** Deze schrijven rechtstreeks concrete gedragingen voor in een bepaalde geviseerde feitelijke situatie. Ze kunnen een verplichting, een verbod, een toelating om iets niet te doen, of een toelating om iets wel te doen uitdrukken.
* **Doeluitspraken:** Deze leggen een doel vast voor de normbestemmeling, die zelf de methode om dat doel te bereiken kan kiezen. Ze schrijven niet direct een concrete gedraging voor, maar verbieden gedrag dat het vooropgestelde doel onmogelijk maakt. Ze bieden flexibiliteit en maatwerk, maar kunnen leiden tot autonomieverlies van de normsteller en vereisen controle op de naleving.
##### 1.3.2.2 Verduidelijkende uitspraken (‘definities’)
Deze uitspraken leggen de betekenis van een woord of begrip vast om te zorgen dat de normbestemmeling begrijpt welk gedrag wordt verlangd.
* **Nominale versus reële definities:** In het recht worden doorgaans nominale definities gebruikt, die de betekenis van een begrip vastleggen. Deze definities zijn echter niet louter taalkundig, maar worden ingebed in de onderliggende waarden en doelen van de rechtsregel.
* **Contextafhankelijkheid:** De betekenis van een begrip kan verschillen per rechtstak, afhankelijk van de waarden die daarin centraal staan.
> **Tip:** Bij de interpretatie van definities in het recht is het cruciaal om steeds de onderliggende waarden en de context te analyseren, in plaats van enkel de letterlijke betekenis te hanteren.
##### 1.3.2.3 Veranderende en verwijzende uitspraken
* **Veranderende uitspraken:** Deze verduidelijken het toepassingsgebied van een rechtsregel. Ze kunnen het toepassingsgebied inperken (door uitzonderingen te specificeren) of juist verruimen (door de regel op vergelijkbare situaties van toepassing te verklaren).
* **Verwijzende uitspraken:** Deze verwijzen naar andere bepalingen om de leesbaarheid en precisie van de tekst te verbeteren, technische termen toe te lichten of om de onderlinge samenhang van regels te garanderen.
##### 1.3.2.4 Constitutieve uitspraken
Deze uitspraken creëren sociale feiten of concepten die de basis vormen voor andere rechtsregels.
* **Zuiver constitutieve uitspraken:** Creëren nieuwe sociale feiten, zoals de staat België of de juridische entiteit van een Grondwettelijk Hof. Deze uitspraken hebben een performatief karakter. Ze kunnen samenvallen met nominale definities, maar zijn niet altijd gelijk aan elkaar.
* **Bevoegdheidsverlenende uitspraken:** Deze reguleren niet direct gedrag, maar bepalen hoe gedragsvoorschriften kunnen worden uitgevaardigd. Dit omvat de regels die bepalen wie bevoegd is om regels te maken (rules of recognition), te wijzigen (rules of change), of overtredingen te beoordelen (rules of adjudication). Deze regels vormen de 'secundaire regels' in de theorie van H.L.A. Hart.
> **Voorbeeld:** De bepaling dat 'België een federale Staat is' is een constitutieve uitspraak, aangezien het de entiteit 'België' creëert als juridisch en politiek concept, waaraan vervolgens rechten en plichten kunnen worden gekoppeld.
> **Tip:** Het onderscheid tussen volledige en onvolledige rechtsregels, en de verschillende soorten uitspraken die een volledige rechtsregel kunnen vormen, is essentieel voor een grondig begrip van de structuur en werking van het recht.
---
# Soorten uitspraken in rechtsregels
Dit deel van de analyse focust op de verschillende typen uitspraken die in rechtsregels voorkomen en hun functies.
## 2. Soorten uitspraken in rechtsregels
De analyse van rechtsregels kan worden onderverdeeld in verschillende soorten uitspraken, elk met een eigen functie. Deze omvatten regulatieve, verduidelijkende, veranderende en verwijzende, en constitutieve uitspraken.
### 2.1 Regulatieve uitspraken
Regulatieve uitspraken schrijven gedrag voor. Ze kunnen worden onderverdeeld in actie-uitspraken en doeluitspraken.
#### 2.1.1 Actie-uitspraken
Actie-uitspraken schrijven direct concreet gedrag voor in een bepaalde gesitueerde feitelijke situatie. Dit kan een verplichting, een verbod, een toelating om niet te doen, of een toelating om wel te doen omvatten. De verplichting tot schadevergoeding in artikel 1382 Oud BW is een voorbeeld van een gedragsregel.
#### 2.1.2 Doeluitspraken
Doeluitspraken leggen een doel vast voor de normbestemmeling, die vervolgens zelf de methode mag kiezen om dit doel te bereiken. Een voorbeeld hiervan is artikel 7 bis Gw., dat de federale staat, gemeenschappen en gewesten verplicht om de doelstellingen van duurzame ontwikkeling na te streven.
* **Voordelen van doeluitspraken:**
* Vermijden onwerkbare regelingen.
* Bieden maatwerk en flexibiliteit.
* Vereenvoudigen de taak van de normsteller bij innovaties.
* **Nadelen van doeluitspraken:**
* Verminderde autonomie voor de normsteller ten gunste van de normbestemmeling.
* Verzwaring van de taak van de normsteller op het gebied van toezicht, controle en handhaving.
* Potentieel conflict met belangen van de normbestemmeling indien deze niet betrokken wordt bij de totstandkoming.
> **Voorbeeld:** Artikel 25, eerste lid van het Vergunningsbesluit kinderopvang stelt dat kinderen gezonde, gevarieerde en hygiënische voeding moeten krijgen, zonder specifiek voor te schrijven hoe dit bereid moet worden.
### 2.2 Verduidelijkende uitspraken ('definities')
Verduidelijkende uitspraken leggen de betekenis van een woord of begrip vast, met als doel duidelijkheid te verschaffen over welk gedrag wordt verlangd of welke beslissing genomen moet worden.
> **Voorbeeld:** Artikel 3.41 BW definieert "goederen" als "alle voorwerpen die vatbaar zijn voor toe-eigening, met inbegrip van de vermogensrechten."
* **Nominale versus reële definities:** In het recht worden voornamelijk nominale definities gebruikt, die de betekenis van een begrip vastleggen. Deze definities zijn niet noodzakelijk gelijk aan de "reële" betekenis in het dagelijks leven en worden gevormd tegen de achtergrond van de onderliggende waarden en doelen van de rechtsregel.
* **Contextafhankelijkheid van begrippen:** De betekenis van een begrip kan variëren afhankelijk van de rechtstak en de onderliggende waarden. Het begrip "werkdag" kent bijvoorbeeld verschillende definities in het burgerlijk recht en het sociaal recht.
> **Voorbeeld:** Artikel 1.7, §3, tweede lid BW definieert "werkdagen" als alle dagen behalve wettelijke feestdagen, zondagen en zaterdagen. Artikel 2, eerste lid van de Wet van 26 december 2022 stelt dit buiten toepassing voor bepalingen inzake arbeidsverhoudingen, sociale zekerheid en sociale bijstand, wat in het sociaal recht zaterdagen wel als werkdagen kan beschouwen.
* **De definitie van 'nacht':** De betekenis van "nacht" varieert per rechtsgebied en context, afhankelijk van de onderliggende waarden (bv. veiligheid bij diefstal, gezondheid bij nachtarbeid, rust bij geluidsoverlast).
* **Evolutie van definities:** Definities kunnen door de tijd heen veranderen om de evoluerende maatschappelijke waarden te weerspiegelen.
> **Voorbeeld:** De definitie van "verkrachting" is geëvolueerd van een definitie gericht op "normale, doch niet geoorloofde geslachtsgemeenschap met een vrouw die zich daartegen verzet" (waarbij traditionele waarden zoals huwelijk en onderscheid tussen geslachten centraal stonden) naar een bredere definitie gericht op seksuele penetratie zonder toestemming, ongeacht geslacht of middel, wat de nadruk legt op lichamelijke integriteit.
### 2.3 Veranderende en verwijzende uitspraken
Deze uitspraken verduidelijken het toepassingsgebied van rechtsregels of verwijzen naar andere bepalingen.
#### 2.3.1 Veranderende uitspraken
Veranderende uitspraken omschrijven nauwkeuriger het toepassingsgebied van een rechtsregel. Ze kunnen het toepassingsgebied inperken (door uit te zonderen) of verruimen (door de regel van overeenkomstige toepassing te verklaren op andere situaties).
> **Voorbeeld:** Artikel 11.2, 1°a) Wegcode beperkt de snelheid buiten de bebouwde kom tot 120 km/u op autosnelwegen, terwijl artikel 59.13 Wegcode hierop een uitzondering maakt voor prioritaire voertuigen in dringende gevallen.
#### 2.3.2 Verwijzende uitspraken
Verwijzende uitspraken verweisen naar andere bepalingen om de leesbaarheid en precisie van de tekst te verbeteren, bijvoorbeeld om technische termen toe te lichten. Ze worden vaak gebruikt in combinatie met verduidelijkende en veranderende uitspraken.
> **Voorbeeld:** Artikel 1475, §1 Oud BW definieert "wettelijke samenwoning" door te verwijzen naar artikel 1476 BW.
### 2.4 Constitutieve uitspraken
Constitutieve uitspraken creëren sociale feiten en vormen de basis voor gedragsvoorschriften.
#### 2.4.1 Zuiver constitutieve uitspraken
Deze uitspraken creëren sociale feiten zoals "België", "het Grondwettelijk Hof", "procedures" of "recht". Ze hebben een performatief karakter omdat de verklaring door een bevoegde instantie het sociale feit creëert.
> **Voorbeeld:** Artikel 1 Gw. stelt "België is een federale Staat, samengesteld uit de gemeenschappen en de gewesten."
#### 2.4.2 Bevoegdheidsverlenende uitspraken
Bevoegdheidsverlenende uitspraken reguleren niet direct gedrag, maar hoe gedragsvoorschriften kunnen worden uitgevaardigd. Ze zijn nauw verbonden met Herbert Hart's concept van secundaire regels:
* **Rules of recognition (erkenningsregels):** Bepalen hoe regels moeten worden uitgevaardigd om als rechtsregels te gelden en verlenen bevoegdheid aan specifieke organen om dit te doen.
> **Voorbeeld:** Artikel 36 Gw. bepaalt dat de federale wetgevende macht wordt uitgeoefend door de Koning, de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat.
* **Rules of change (wijzigingsregels):** Bepalen hoe bestaande rechtsregels kunnen worden gewijzigd, en wie daarvoor bevoegd is.
> **Voorbeeld:** De wetgevingsprocedure voor federale wetgeving (artikelen 74-78 Gw.) bepaalt hoe nieuwe wetten geldig tot stand komen.
* **Rules of adjudication (berechtingsregels):** Bepalen hoe moet worden beslist of een primaire regel is overtreden, en wie daarvoor bevoegd is.
> **Voorbeeld:** Artikel 144, eerste lid Gw. bepaalt dat geschillen over burgerlijke rechten tot de bevoegdheid van de rechtbanken behoren.
---
# Definities en hun rol in het recht
Dit onderdeel onderzoekt de aard en functie van definities binnen het juridische systeem, met een specifieke focus op nominale definities en hun relatie tot onderliggende waarden.
### 3.1 Algemene bestanddelen van rechtsregels
Voordat de rol van definities wordt belicht, is het belangrijk om de algemene bestanddelen van rechtsregels te begrijpen. Deze omvatten de normsteller, de normbestemmeling en het voorgeschreven gedrag.
#### 3.1.1 Normsteller
Niet elke rechtsregel heeft een duidelijk aanwijsbare auteur. Gewoonterecht of sociale praktijken bijvoorbeeld, kennen geen individuele normsteller. Dit gebrek aan een expliciete auteur impliceert echter geen gebrek aan rechtsgeldigheid of een indicatie van een gebrekkig rechtsstelsel. Het kan juist nuttig zijn voor het bereiken van een evenwicht tussen het bewaren van de gevestigde orde (conservatieve finaliteit) en het bewust nastreven van verandering (modificerende finaliteit).
#### 3.1.2 Normbestemmeling
Rechtsregels zijn gericht tot bepaalde personen of categorieën van personen, zoals burgers, rechtspersonen of bestuursorganen. Vaak zijn ze gericht tot zowel de rechter (als beslissingsnorm) als tot de rechtssubjecten (als gedragsnorm). Het onderscheid tussen gedrags- en beslissingsnormen is cruciaal, met implicaties voor concepten als rechtsdwaling. In sommige gevallen is er sprake van 'akoestische scheiding', waarbij bepaalde normen niet voor alle normbestemmelingen hoorbaar zijn (bijvoorbeeld beslissingsnormen voor burgers).
#### 3.1.3 Voorgeschreven gedrag
Het voorgeschreven gedrag kan het onderwerp zijn van zowel volledige als onvolledige rechtsregels.
##### 3.1.3.1 Volledige en onvolledige rechtsregels
Volledige rechtsregels bevatten alle elementen om iemands gedrag in een specifieke situatie te normeren. Onvolledige rechtsregels bevatten slechts een deel van deze elementen en moeten worden gecombineerd met andere regels om een volledig voorschrift te vormen.
> **Tip:** Volgens voorstanders van de imperatieventheorie zijn enkel volledige rechtsregels te beschouwen als 'imperatieven' (gedragsregels). Tegenstanders menen dat het recht meer omvat dan enkel gedragsregels.
Het is belangrijk het onderscheid te maken tussen een geschreven wetsartikel en een volledige rechtsregel. Een wetsartikel is de formele uitdrukking van een (deel van een) rechtsregel, terwijl de volledige rechtsregel de inhoudelijke, normatieve regel omvat.
### 3.2 Soorten uitspraken in het recht
Het recht kent verschillende soorten uitspraken, elk met een eigen rol en functie:
#### 3.2.1 Regulatieve uitspraken
Deze uitspraken schrijven gedrag voor. Ze kunnen onderverdeeld worden in:
* **Actie-uitspraken:** Deze schrijven direct een concreet gedrag voor (verplichting, verbod, toelating).
* **Doeluitspraken:** Deze leggen een doel vast voor de normbestemmeling, die zelf de methode bepaalt om dit doel te bereiken. Deze regels zijn flexibel en laten maatwerk toe, maar vergen wel duidelijke controlemechanismen.
> **Voorbeeld:** Een regel die stelt dat kinderen gezonde en gevarieerde voeding moeten krijgen, is een doeluitspraak. De kinderopvang mag zelf beslissen hoe zij dit doel bereikt.
#### 3.2.2 Verduidelijkende uitspraken ('definities')
Deze uitspraken leggen de betekenis van een woord of begrip vast. Ze zijn essentieel om te zorgen dat de normbestemmeling begrijpt welk gedrag van hem wordt verlangd.
##### 3.2.2.1 Nominale versus reële definities
In het recht worden voornamelijk **nominale definities** gebruikt. Een nominale definitie legt de betekenis van een begrip vast binnen een specifieke context. Dit in tegenstelling tot reële definities die de ‘ware’ essentie van een begrip proberen te vatten.
> **Voorbeeld:** De definitie van 'nacht' in het strafwetboek, die een specifieke periode tussen zonsondergang en zonsopgang aanduidt, is een nominale definitie. Deze definitie kan variëren naargelang de rechtstak en de onderliggende waarden.
##### 3.2.2.2 Rol van waarden in definities
Nominale definities staan niet los van de onderliggende waarden die het recht tracht te realiseren. De betekenis van een begrip is afhankelijk van de waarden die in een bepaalde rechtstak centraal staan.
> **Voorbeeld:** De definitie van 'nacht' verschilt in het strafrecht (als verzwarende omstandigheid bij diefstal), de arbeidswet (met betrekking tot nachtarbeid) en een politiereglement (met betrekking tot geluidsoverlast). Deze verschillen weerspiegelen uiteenlopende waarden zoals veiligheid, gezondheid, en de bescherming van de nachtrust.
De evolutie van definities, zoals die van 'verkrachting', toont hoe veranderende maatschappelijke waarden leiden tot aanpassingen in juridische definities. Oude definities reflecteerden vaak een beperkte visie op slachtofferschap en seksueel geweld, gebaseerd op traditionele normen en waarden. Moderne definities leggen de nadruk op fysieke integriteit en zelfbeschikking.
#### 3.2.3 Veranderende en verwijzende uitspraken
* **Veranderende uitspraken:** Deze specificeren het toepassingsgebied van een rechtsregel, door expliciet situaties uit te sluiten (inperkend) of juist uit te breiden (verruimend).
* **Verwijzende uitspraken:** Deze verwijzen naar andere bepalingen om de leesbaarheid en precisie van de rechtsregel te verbeteren.
#### 3.2.4 Constitutieve uitspraken
Deze uitspraken creëren sociale feiten, zoals de oprichting van een staat of een rechtbank. Ze scheppen het kader waarbinnen andere gedragsvoorschriften zin krijgen.
* **Zuiver constitutieve uitspraken:** Creëren zelfstandig sociale feiten.
* **Bevoegdheidsverlenende uitspraken:** Regelen hoe gedragsvoorschriften kunnen worden uitgevaardigd (secundaire regels, zoals de regels van Hart: erkenningsregels, wijzigingsregels en berechtingsregels).
> **Tip:** Constitutieve uitspraken kunnen samenvallen met nominale definities, maar dit is niet altijd het geval. Elke nominale definitie creëert echter wel een sociaal feit binnen het recht.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Normsteller | De entiteit die een rechtsnorm creëert of uitvaardigt; dit kan een individu, een orgaan of een collectieve entiteit zijn, en is niet altijd expliciet aanwijsbaar. |
| Normbestemmeling | De persoon of groep personen tot wie een rechtsnorm gericht is en die geacht wordt de norm na te leven of de consequenties ervan te dragen. |
| Voorgeschreven gedrag | Het specifieke handelen of nalaten dat door een rechtsnorm wordt opgelegd, verboden of toegestaan, variërend van concrete acties tot algemene doelstellingen. |
| Volledige rechtsregel | Een rechtsregel die alle noodzakelijke bestanddelen bevat om een gedraging in een specifieke situatie te normeren, zonder externe aanvulling. |
| Onvolledige rechtsregel | Een rechtsregel die slechts een deel van de benodigde bestanddelen voor normering bevat en gecombineerd moet worden met andere regels om volledig te zijn. |
| Regulatieve uitspraak | Een uitspraak die een concrete gedraging rechtstreeks voorschrijft (actie-uitspraak) of een doel vastlegt waarvoor de bestemmeling zelf de methode mag kiezen (doeluitspraak). |
| Actie-uitspraak | Een type regulatieve uitspraak dat een specifieke gedraging in een bepaalde feitelijke situatie direct voorschrijft, zoals een verplichting, verbod, of toelating. |
| Doeluitspraak | Een type regulatieve uitspraak dat een doel voor de normbestemmeling vastlegt, waarbij deze zelf de methode mag bepalen om dat doel te bereiken, wat flexibiliteit biedt. |
| Verduidelijkende uitspraak | Een uitspraak die de betekenis van een woord of begrip vastlegt met als doel de normbestemmeling te helpen begrijpen welk gedrag verwacht wordt of welke beslissing genomen moet worden. |
| Nominale definitie | Een definitie die de betekenis van een woord of begrip vastlegt in een juridische context, waarbij deze betekenis de geldende interpretatie vormt binnen dat specifieke rechtsgebied of die regel. |
| Reële definitie | Een definitie die de werkelijke essentie of aard van een begrip probeert te beschrijven, in tegenstelling tot een nominale definitie die slechts de gebruikte benaming vastlegt. |
| Veranderende uitspraak | Een uitspraak die het toepassingsgebied van een rechtsregel nauwkeuriger omschrijft door specifieke situaties uit te sluiten (inperkende) of juist uit te breiden (verruimende). |
| Verwijzende uitspraak | Een uitspraak die verwijst naar andere wettelijke bepalingen of concepten om de leesbaarheid, precisie en technische correctheid van een rechtsregel te verbeteren. |
| Constitutieve uitspraak | Een uitspraak die een sociaal feit creëert of een bevoegdheid verleent, zoals de oprichting van een juridische entiteit of de instelling van een rechtsorgaan. |
| Zuiver constitutieve uitspraak | Een uitspraak die direct een nieuw sociaal feit creëert, zoals de vorming van de staat België, zonder noodzakelijk een directe gedragsnorm op te leggen. |
| Bevoegdheidsverlenende uitspraak | Een uitspraak die bepaalt wie, hoe en onder welke voorwaarden gedragsvoorschriften kunnen worden uitgevaardigd, gewijzigd of toegepast. |
| Rule of recognition (Erkenningsregel) | Een secundaire regel die aangeeft welke criteria gehanteerd moeten worden om te bepalen wat geldige rechtsregels zijn binnen een bepaald rechtssysteem. |
| Rule of change (Wijzigingsregel) | Een secundaire regel die bepaalt hoe rechtsregels geldig kunnen worden gewijzigd, en wie daarvoor de bevoegdheid heeft. |
| Rule of adjudication (Berechtigingsregel) | Een secundaire regel die bepaalt hoe geschillen over de naleving van rechtsregels worden beslecht, door wie en volgens welke procedures. |
Cover
AR25_Les10.pptx
Summary
# Recht als systeem: benaderingen en metaforen
Dit topic onderzoekt de diverse manieren waarop recht kan worden geconceptualiseerd als een systeem, rekening houdend met zowel regelgeoriënteerde als gedragsgeoriënteerde perspectieven, en introduceert metaforen om de complexiteit van rechtssystemen te illustreren.
## 1. Recht als dogmatisch systeem: regelgeoriënteerde benadering
De benadering van recht als een dogmatisch systeem richt zich op recht als een geheel van gedragsvoorschriften en de samenhang daartussen. Dit wordt verder onderverdeeld in een uitwendig en een inwendig systeem.
### 1.1 Het uitwendig systeem: ordening en classificatie
Het uitwendig systeem beschouwt recht als een formele, technische beschrijving van het recht, een soort 'exoskelet'. Het dient als een hulpmiddel om de gigantische hoeveelheid rechtsregels te ordenen en snel te kunnen terugvinden, vergelijkbaar met de classificatiesystemen in een bibliotheek.
#### 1.1.1 Classificatie van rechtsregels
* **Traditionele indeling:** Gericht op de rechtsverhouding tussen personen in een bepaalde hoedanigheid. Centrale vraag: welke verplichtingen heb ik als X ten opzichte van Y? Voorbeelden zijn verbintenissenrecht (verhouding schuldeiser-schuldenaar), goederenrecht (zakelijk gerechtigde t.o.v. anderen), familierecht (onderlinge familierelaties) en publiekrecht (staat-burger).
* **Thematische indeling:** Tegenwoordig meer gericht op de vraag: 'Welke rechten en plichten moet ik als (bv.) onderneming naleven?' Dit leidt tot de ontwikkeling van functionele rechtsgebieden zoals milieurecht, economisch recht en mediarecht, die privaatrechtelijke, publiekrechtelijke en strafrechtelijke regels bundelen.
#### 1.1.2 Nut en beperkingen van het uitwendig systeem
* **Nut:** Zeer nuttig voor de heuristiek, het snel terugvinden van (uitdrukkingen van) rechtsregels.
* **Beperkingen:** Het vinden van regels is slechts de eerste stap; de interpretatie (hermeneutiek) is cruciaal. Het uitwendig systeem is nooit puur beschrijvend; veranderingen in waarden kunnen het systeem deels achterhaald maken. Instrumentalisering van het recht, zoals de verminderde relevantie van het onderscheid publiek-privaat, toont ook de beperkingen aan.
### 1.2 Het inwendig systeem: consistentie en coherentie
Het inwendig systeem wordt beschouwd als het 'kloppend hart van het recht' en streeft naar een volmaakte interne systematiek, waarbij de achterliggende waardeoordelen van rechtsregels consistent en coherent zijn, zodat ze naadloos op elkaar kunnen worden afgestemd.
#### 1.2.1 Het ideaal van een consistent en coherent geheel
Het ideale inwendige systeem is een harmonisch, omvattend plan zonder leemten of fricties, waarbij afzonderlijke gedragsvoorschriften samen een perfect samenhangend beeld vormen. Consistentie betekent dat er geen tegenspraak is, terwijl coherentie impliceert dat de beweringen elkaar ondersteunen en bijdragen aan een nieuwe, extra betekenis.
#### 1.2.2 Ronald Dworkin en 'law as integrity'
Ronald Dworkin is een voorstander van het idee dat recht een volmaakt inwendig systeem is ('seamless web'). Volgens 'law as integrity' zijn wetsvoorstellen waar als ze passen in principes van rechtvaardigheid, eerlijkheid en eerlijke procesvoering. Dworkin stelt dat recht met één stem moet spreken (de stem van de gemeenschap) en dat rechters in overeenstemming met de morele theorie die in het recht als geheel past, moeten oordelen, vergelijkbaar met het schrijven van een kettingroman ('chain novel'). De wetgever moet recht als een integer geheel beschouwen en wetten daarin inpassen.
## 2. Recht als sociaal systeem: gedragsgeoriënteerde benadering
De benadering van recht als een sociaal systeem richt zich op recht als een geheel van samenhangende sociale instellingen en praktijken, waarbij de interacties tussen mensen centraal staan. Sociaalwetenschappelijke systeemtheorieën proberen orde, chaos en toeval beter te begrijpen.
### 2.1 Emergentie en sociale systemen
* **Emergentie:** Een verschijnsel waarbij een entiteit eigenschappen heeft die de delen ervan niet hebben. Dit gebeurt wanneer delen op een bepaalde manier interageren. Voorbeelden zijn een ecosysteem (bos), een termietenheuvel of dieptezicht (gecreëerd door de interactie van twee ogen).
* **Sociale systemen:** Ontstaan wanneer mensen met anderen interageren en communiceren. Dit omvat koppels, gezinnen, bedrijven, rechtbanken en overheden. De maatschappij is het meest omvattende systeem.
* **Deelsystemen:** In complexe maatschappijen zijn er meerdere herkenbare deelsystemen zoals recht, economie, politiek, cultuur, etc. Deze streven verschillende doelen na en worden grotendeels autonoom door specialisatie.
### 2.2 De verhouding tussen recht en politiek volgens Luhmann
Niklas Luhmann beschouwt politiek en recht als sociale deelsystemen.
* **Politiek (P):** Het 'verdeelsysteem' dat de inhoud en grenzen van andere systemen, waaronder recht en economie, bepaalt. Het neemt beslissingen.
* **Recht (R):** Implementeert de politieke beslissingen in de maatschappij. Het maakt beslissingen acceptabel, handhaaft ze en managet conflicten. Recht zorgt ervoor dat politieke beslissingen normatieve verwachtingen worden. Voor Luhmann is recht een geheel van veralgemeende normatieve verwachtingen.
### 2.3 Recht als een autopoietisch systeem
Recht wordt gezien als een systeem dat in staat is zichzelf te creëren en in stand te houden. Het bepaalt zelf wat als recht geldt en wat niet, door gedragingen en voorschriften te kwalificeren met de code 'met het recht' of 'niet met het recht'. Dit staat in contrast met geneeskunde ('gezond'/'niet gezond'), exacte wetenschappen ('waar'/'niet waar') of economie ('winstgevend'/'niet winstgevend').
#### 2.3.1 Interne normativiteit (IN)
De interne normativiteit is de leidende, inwendige structuur en systematiek van het recht. Een gedragsvoorschrift wordt als deel van de rechtsorde beschouwd als het strookt met de IN. Een wetgever die een wet uitvaardigt die niet in lijn is met fundamentele principes van de rechtsorde, creëert een voorschrift dat niet deel uitmaakt van de rechtsorde.
#### 2.3.2 Operationele geslotenheid, maar cognitief open
* **Operationeel gesloten:** Het recht gebruikt voor waardeoordelen enkel criteria die binnen het systeem zelf bestaan. Het past enkel normen toe die gelden binnen het systeem. Een waarderingscriterium dat buiten het recht ligt (bv. 'strijd tegen klimaatverandering is het hoogste goed' in het voorbeeld van de saunaregel) wordt niet als intern normatief beschouwd. Een criterium zoals 'geloofsvrijheid' kan wel als intern normatief worden beschouwd, omdat het deel uitmaakt van de Belgische rechtsorde.
* **Cognitief open:** Het recht is geen eiland en kan signalen uit de samenleving incorporeren. Zowel de waarderingscriteria als het waarderingsvoorwerp (hetgeen gewaardeerd wordt) hebben vaak wortels buiten het recht, in andere deelsystemen. Bijvoorbeeld, 'geloofsvrijheid' is deel van de IN, maar de reden waarom het een grondrecht is, wortelt in bredere opvattingen over de grondslag van het recht. Gebeurtenissen die 'buiten' het recht plaatsvinden (bv. een verkeersongeval) kunnen als rechtsfeit worden gewaardeerd.
## 3. Recht als chaotische janboel: kritiek op systematische benaderingen
Deze benadering ontkent dat recht een systeem is en beschouwt het als een chaotische verzameling.
### 3.1 Kritiek op het dogmatisch systeem
* **Gebrek aan coherentie:** Hoewel regels consistent kunnen zijn (gelijke behandeling van gelijke gevallen), vormen ze niet noodzakelijk één coherent geheel. Een gedetailleerde regeling van de geldigheid van overeenkomsten zonder bevoegdheid om die te sluiten, is een voorbeeld van incoherentie.
* **Utopisch en gevaarlijk ideaal:** Het ideaal van een door één persoon op één moment uitgedachte ordening die alle rechtsverhoudingen regelt, is in het beste geval utopisch en in het slechtste geval misleidend en gevaarlijk.
* **'There is no plan':** Wetgeving is vaak een compromis tussen personen met uiteenlopende ideeën, opvattingen en belangen. De dubbelzinnigheid hiervan kan voordelig zijn om uiteenlopende doelen te verzoenen. Bovendien evolueren onderliggende waardeopvattingen met de tijd, waardoor het recht niet voortkomt uit een algemene maatschappijvisie.
### 3.2 Kritiek op het sociaal systeem
Ook het recht als sociaal systeem wordt als minder systematisch beschouwd dan vaak wordt voorgesteld. Rechtsordes, overheden en instituten zijn vaak minder intern consistent dan wordt aangenomen. Recht wordt gezien als mensenwerk, het werk van individuen met persoonlijke opvattingen, waarbij een overkoepelende systematiek een illusie is.
## 4. Metaforen voor rechtssystemen
Twee metaforen worden gebruikt om de complexiteit van rechtssystemen te illustreren: recht als taal en recht als stad.
### 4.1 Recht als taal
Net als natuurlijke talen is recht geen ongestructureerde wirwar van klanken of teksten, maar kent het talrijke soorten regels (grammaticaal, fonetisch, semantisch, pragmatisch). Deze structuur maakt het mogelijk om taal te spreken en recht te functioneren. Recht en taal hebben een 'openeindekarakter', wat betekent dat er voor elke situatie denkbaar woorden en rechtsregels kunnen worden gecreëerd.
### 4.2 Recht als stad
De metafoor van de stad is nuttig om recht te begrijpen:
* **Menselijke constructie:** Een stad is een menselijke constructie, net als recht, en weerspiegelt de overtuigingen, beslissingen en gebruiken van talrijke generaties.
* **Uniek, maar vergelijkbaar:** Steden zijn uniek, maar lijken op elkaar, net als rechtsstelsels.
* **Perspectieven:**
* **Bazaar:** Een perspectief van de (goede) gebruiker, waar recht een stabiele omgeving biedt voor individuele beslissingen en spontane activiteit.
* **Jungle:** Een perspectief van de minder goeden of malafide gebruikers, waar recht een dreigende, dichtbevolkte plaats is met een langetermijnperspectief.
* **Organisme:** Een perspectief van de structuur, waar de organen van de stad (en het recht) met elkaar interageren zonder centrale aansturing, reflecterend het historische en sociale ontstaan.
* **Machine:** Een perspectief van de planner, waarbij het recht wordt gereduceerd tot de beslissing van één persoon (wetgever).
#### 4.2.1 Brasília als voorbeeld
De stad Brasília, gepland als een voorbeeldstad met een uitgebreid, eenvormig plan, toont de beperkingen van een pure planningsbenadering. Ondanks de architectonische orde leidde dit tot klachten over eentonigheid, anonimiteit en een gebrek aan gemeenschapsleven. Dit illustreert dat een nadruk op gebouwen (architectuur/wetgeving) zonder aandacht voor menselijke interactie ('bewoners'/normbestemmelingen) tot ongewenste resultaten kan leiden. De verdeling van rijken en armen in Brasília, waarbij de armen ver van het centrum werden geplaatst, benadrukt dat architecturale orde geen sociale orde garandeert. Zonder vrijwillige controle en handhaving door de bewoners, aangevuld met eenvoudige menselijke interacties, wordt een stad (of een rechtssysteem) een gevaarlijke plek.
#### 4.2.2 Parallellen met recht
De lessen van Brasília zijn ook toepasbaar op het recht:
* **Planningsbenadering:** De nadruk op gebouwen versus menselijke interactie correleert met de benadering van recht als een rigide, door de wetgever gepland systeem.
* **Grondslag van het recht:** De vraag naar de beste stedelijke ordening is vergelijkbaar met de vraag naar de grondslag van het recht.
* **Wetgevend vermogen:** Het sturende vermogen van stadsplanners spiegelt dat van de wetgever.
* **Harmonieus en eenvormig geheel?:** Recht hoeft niet per se een harmonisch en eenvormig geheel te zijn. Wetten kunnen los van elkaar staan, en rechterlijke uitspraken kunnen dit ook. Het is mogelijk om recht als een coherent dogmatisch systeem of functionele machine te beschouwen, maar men moet waakzaam zijn voor het verheffen van één belang boven alle andere en de belangen van de normbestemmelingen in acht nemen.
**Tip:** Bij het bestuderen van dit topic is het cruciaal om bewust te zijn van het eigen perspectief en de eigen aannames bij het bekijken van 'recht'. Gaat het om een regelgeoriënteerde (RB) of gedragsgeoriënteerde (GB) benadering? Vanuit welk perspectief (wetgever, normbestemmeling) bekijken we het recht? Welke mate van coherentie is wenselijk? En wat is de grondslag van het recht?
---
# Recht als sociaal systeem en autopoësis
Hier is een gedetailleerde samenvatting over "Recht als sociaal systeem en autopoësis", opgesteld als een examen-klaar studiemateriaal.
## 2. Recht als sociaal systeem en autopoësis
Dit topic onderzoekt het recht vanuit het perspectief van de sociologische systeemtheorie, met de nadruk op het recht als een zelforganiserend en zichzelf in stand houdend systeem, en de specifieke relatie tussen recht en politiek zoals beschreven door Niklas Luhmann.
### 2.1 Recht als systeem: twee benaderingen
Er zijn twee fundamentele manieren om recht als een systeem te beschouwen:
* **Regelgeoriënteerde benadering:** Dit ziet recht als een samenhangend geheel van gedragsvoorschriften. Deze benadering spitst zich toe op de regels zelf en hun onderlinge verbanden. Dit kan verder worden onderverdeeld in:
* **Uitwendig systeem (descriptieve ordening):** Een formele, technische beschrijving van het recht. Het richt zich op de classificatie en ordening van rechtsregels om de toegang ertoe te vergemakkelijken. Het functioneert als een "exoskelet" van het recht, dat helpt bij het snel terugvinden van regels (heuristiek). Indelingen zoals publiek-privaat recht, of meer thematische indelingen zoals milieurecht, vallen hieronder. Hoewel nuttig voor selectie, is dit slechts de eerste stap; interpretatie (hermeneutiek) volgt.
* **Inwendig systeem (prescriptieve ordening):** Dit focust op de interne consistentie en coherentie van het recht. Het streeft naar een ideaalbeeld waarin alle waardeoordelen achter de rechtsregels naadloos op elkaar aansluiten en een harmonieus, omvattend geheel vormen zonder leemten of fricties. Ronald Dworkin's concept van "law as integrity" past hierbij, waarbij recht een "seamless web" is dat spreekt met één stem en gebaseerd is op fundamentele principes van rechtvaardigheid en eerlijkheid.
* **Gedragsgeoriënteerde benadering (sociaal systeem):** Dit beschouwt recht als een geheel van samenhangende sociale instellingen en praktijken. Het kijkt naar de gedragspatronen en de interacties die het recht vormen en beïnvloeden.
Er bestaan ook sceptische visies die stellen dat recht helemaal geen systeem is, maar een "chaotische janboel", omdat het onmogelijk is om een perfect coherente en alomvattende ordening te realiseren.
### 2.2 Emergentie
Emergentie is een centraal concept binnen de sociaalwetenschappelijke systeemtheorie. Het verwijst naar het verschijnsel waarbij een entiteit eigenschappen heeft die de samenstellende delen ervan niet bezitten. Dit ontstaat door de interactie tussen de delen. Een ecosysteem, een termietenheuvel of dieptezicht (dat vereist dat beide ogen samenwerken) zijn voorbeelden van emergente verschijnselen. Het begrijpen van een systeem vereist dus niet alleen de studie van de bestanddelen, maar ook van hun interacties. Dit staat in contrast met simpele causale verklaringen die vaak de complexiteit van de werkelijkheid tekortdoen.
### 2.3 Recht en politiek volgens Niklas Luhmann
Niklas Luhmann beschouwt zowel politiek als recht als belangrijke sociale deelsystemen binnen de maatschappij.
* **Politiek (P):** De politiek wordt gezien als het "verdeelsysteem" dat inhoud en grenzen bepaalt voor andere systemen, waaronder het recht en de economie. De primaire functie van politiek is het nemen van beslissingen.
* **Recht (R):** Het recht vertrekt van de politieke beslissingen en heeft als functie deze te implementeren in de maatschappij. Het maakt de beslissingen acceptabel, handhaaft ze en beheert conflicten die eruit voortvloeien. Recht zorgt ervoor dat door politieke beslissingen gecreëerde verwachtingen normatieve verwachtingen worden.
Voor Luhmann is recht een geheel van (veralgemeende) normatieve verwachtingen. De centrale rol van recht is het structureren van deze verwachtingen.
### 2.4 Recht als autopoietisch systeem
Luhmann definieert recht als een **autopoietisch** systeem. Dit betekent dat het recht in staat is zichzelf te creëren en in stand te houden. Het recht bepaalt zelf wat als recht geldt en wat niet, door gedragingen en voorschriften te kwalificeren als behorende tot het rechtssysteem of niet. Dit gebeurt door de interne normativiteit (IN) van het recht.
* **Interne normativiteit (IN):** Dit is de leidende, inwendige structuur en systematiek van het recht. Gedragsvoorschriften worden als onderdeel van de rechtsorde beschouwd als ze verenigbaar zijn met deze IN. Wetgeving die fundamentele principes van de rechtsorde schendt, wordt als onverenigbaar met de IN beschouwd en telt dus niet als geldend recht.
Dit principe van autopoiesis impliceert dat recht, tot op zekere hoogte, een **operationeel gesloten** systeem is. Dit betekent dat het voor waarderingen (zoals de geldigheid van een regel of de beoordeling van een handeling) enkel criteria gebruikt die deel uitmaken van het recht zelf. Criteria die "extern" aan het recht worden ontleend, zoals bepaalde morele opvattingen die niet in het recht verankerd zijn, worden niet als geldige maatstaven binnen het systeem erkend.
Echter, recht is tegelijkertijd **cognitief open**. Ondanks de operationele geslotenheid is het recht geen eiland. Het kan signalen uit de samenleving incorporeren. Zowel de waarderingscriteria (de IN) als de waarderingsvoorwerpen (hetgeen dat gewaardeerd wordt) hebben vaak wortels buiten het recht, in andere deelsystemen. Bijvoorbeeld, hoewel geloofsvrijheid een intern normatief beginsel is in het Belgisch recht (conform artikel 19 van de Grondwet), is de oorsprong en de rechtvaardiging van dit beginsel te vinden buiten het recht zelf, in bredere maatschappelijke en filosofische opvattingen. Evenzo vinden de feitelijke situaties (GFS) waarop het recht wordt toegepast, hun oorsprong buiten het recht.
### 2.5 Recht en taal als systemen met een openeindekarakter
Zowel recht als natuurlijke talen worden gekenmerkt door een **openeindekarakter**. Dit betekent dat er altijd nieuwe concepten en regels bedacht en geïntegreerd kunnen worden.
* **Recht als taal:** Net als natuurlijke talen is recht geen ongestructureerde chaos, maar bevat het talrijke regels (grammaticaal, fonetisch, semantisch, pragmatisch in taal; vergelijkbaar met regels voor formulering, interpretatie, en toepassing in recht). Door deze structuur kan recht functioneren en zijn doelen vervullen. Hoewel er geen centraal plan is, verandert het recht door gewijzigd gebruik en maatschappelijke evoluties.
* **Recht als stad:** De metafoor van een stad helpt om de complexiteit van recht te begrijpen. Een stad is een menselijke constructie, uniek maar lijkend op andere steden, die de overtuigingen en gebruiken van generaties weerspiegelt. Steden kunnen op verschillende manieren worden bekeken:
* **Bazaar:** Perspectief van gebruikers, gericht op opportuniteiten en diversiteit.
* **Jungle:** Perspectief van degenen die regels willen omzeilen, met nadruk op de dichtheid en potentieel gevaarlijke interacties.
* **Organisme:** Benadrukt de functionele interactie tussen verschillende "organen" (deelsystemen) zonder centrale aansturing.
* **Machine:** Focus op de planner (wetgever) en de reductie tot beslissingen van één persoon.
Net als een stad is recht een "georganiseerde diversiteit". De vormgeving van het recht is vaak het resultaat van waardeoordelen en historische ontwikkelingen. Een nadruk op een puur gepland of machineachtig systeem (zoals in het "dogmatisch systeem" concept) kan andere belangen, zoals die van de normbestemmelingen, negeren.
> **Tip:** Bij het analyseren van recht is het cruciaal om bewust te zijn van het perspectief dat men inneemt (bv. wetgever vs. normbestemmeling) en de veronderstellingen die daarbij horen. De vraag is niet zozeer *of* recht een systeem is, maar *hoe* we het als systeem beschouwen en welke implicaties dit heeft.
### 2.6 Kritiek op recht als dogmatisch systeem
De benadering van recht als een volmaakt dogmatisch systeem stuit op aanzienlijke kritiek:
* **Gebrek aan coherentie:** De eis van consistentie (geen tegenspraak) betekent niet automatisch coherentie (elkaar ondersteunende betekenis). Gedetailleerde regels kunnen bestaan die onderling geen harmonieus geheel vormen.
* **"There is no plan":** Het ideaal van een door één persoon ontworpen, alomvattend plan is utopisch en potentieel gevaarlijk. Wetgevers zijn geen monolithische entiteiten, maar groepen met uiteenlopende ideeën en belangen, wat resulteert in compromissen en dubbelzinnigheden.
* **Gebrek aan historisch perspectief:** Het recht is niet een momentopname, maar evolueert voortdurend. Onderliggende waardeopvattingen veranderen, waardoor regels die op een bepaald moment logisch leken, later achterhaald kunnen raken.
### 2.7 Kritiek op recht als sociaal systeem
Ook de visie op recht als een strikt georganiseerd sociaal systeem wordt bekritiseerd. De realiteit is vaak minder systematisch dan gehoopt. Rechtsordes, overheden en instituten zijn door mensen gevormd, met hun persoonlijke opvattingen en gedragingen, wat een overkoepelende systematiek vaak tot een illusie maakt.
Door deze diverse benaderingen wordt de complexiteit van het recht als een systeem, dat zowel geordend is als voortdurend in beweging, benadrukt. De studie van recht vereist een bewustzijn van de verschillende perspectieven en de beperkingen van elke benadering.
---
# Kritiek op recht als systeem en alternatieve perspectieven
Dit topic onderzoekt de kritiek op recht als een gestructureerd systeem, benadrukt de inherente complexiteit en menselijke constructie ervan, en introduceert metaforen als taal en stad om deze complexiteit te duiden.
## 3. Recht als systeem: twee benaderingen
Het concept van recht als een systeem kan op twee fundamentele manieren worden benaderd:
### 3.1 Recht als een dogmatisch systeem
Deze benadering focust op recht als een samenhangend geheel van gedragsvoorschriften en de logische verbanden daartussen. Het wordt beschouwd als een **regelgeoriënteerde benadering**.
#### 3.1.1 Het uitwendig systeem
* Dit verwijst naar de **classificatie en ordening van rechtsregels**. Het is een formele, technische beschrijving van het recht, vergelijkbaar met een bibliotheekcatalogus die helpt bij het selecteren en terugvinden van regels.
* **Indeling:**
* Traditioneel werd het recht ingedeeld op basis van de **rechtsverhouding** tussen personen (bv. verbintenissenrecht, goederenrecht, familierecht). De centrale vraag was: welke verplichtingen heb ik als X ten opzichte van Y?
* Tegenwoordig is er een verschuiving naar een **thematische ordening** (volgens de inhoud van de regels), wat leidt tot functionele rechtsgebieden zoals milieurecht of economisch recht. Hierbij worden privaat-, publiek- en strafrechtelijke regels samengebracht binnen één themagebied.
* **Nut:** Het dient als heuristisch hulpmiddel om snel (uitdrukkingen van) regels te vinden.
* **Beperkingen:** Het vinden van regels is slechts de eerste stap; interpretatie is essentieel. Indelingen zijn nooit volledig neutraal en kunnen achterhaald raken door veranderende waarden. Instrumentalisering kan de relevantie van traditionele onderscheidingen (zoals publiek-privaat) verminderen.
#### 3.1.2 Het inwendig systeem
* Dit vertegenwoordigt het **"kloppende hart" van het recht**, waarbij het recht wordt gezien als een consistent en coherent geheel van waardeoordelen achter de regels.
* **Ideaalbeeld:** Een harmonisch geheel zonder leemten of fricties, waarin alle rechtsregels naadloos op elkaar aansluiten en één samenhangend beeld vormen.
* **Ronald Dworkin en *Law as Integrity***: Dworkin was ervan overtuigd dat recht een volmaakt inwendig systeem is, een "seamless web". Dit vereist dat recht spreekt met één stem (de stem van de gemeenschap), dat de wetgever recht als integer beschouwt, en dat rechters oordelen in lijn met de onderliggende principes van rechtvaardigheid, eerlijkheid en een eerlijk proces. Rechters schrijven als het ware een kettingroman waarbij nieuwe uitspraken voortbouwen op bestaande.
### 3.2 Recht als sociaal systeem
Deze benadering beschouwt recht als een **gedragsgeoriënteerd geheel van sociale instellingen en praktijken**.
* **Systeemtheorie:** Sociale wetenschappers benaderen systemen om orde, chaos en toeval beter te begrijpen. Een systeem wordt gekenmerkt door componenten die op een bepaalde manier interageren en die, door deze interactie, te onderscheiden zijn van hun omgeving.
* **Emergentie:** Dit is het fenomeen waarbij een entiteit eigenschappen heeft die de delen ervan niet hebben. Een bos of een termietenheuvel zijn voorbeelden van emergente verschijnselen. Voor het begrijpen van een systeem zijn niet alleen de bestanddelen, maar ook hun interacties cruciaal.
* **Sociale systemen:** Dit zijn entiteiten die ontstaan wanneer mensen interageren en communiceren, zoals koppels, gezinnen, bedrijven, rechtbanken en overheden. De maatschappij als geheel is het meest omvattende sociale systeem.
* **Deelsystemen:** In complexe maatschappijen zijn herkenbare deelsystemen zoals recht, economie, politiek, cultuur, etc. Deze deelsystemen streven verschillende doelen na en worden daardoor grotendeels autonoom. Het recht in moderne staten is sterk losgezongen van moraal en religie.
* **Verhouding politiek en recht (Niklas Luhmann):**
* Politiek wordt gezien als het "verdeelsysteem" dat de inhoud en grenzen van andere systemen bepaalt, inclusief het recht. Het neemt beslissingen.
* Recht vertrekt van de politieke beslissingen en implementeert deze in de maatschappij door ze acceptabel te maken, te handhaven en conflicten te managen. Recht wordt door Luhmann beschouwd als een geheel van (veralgemeende) normatieve verwachtingen.
#### 3.2.1 Recht als een autopoietisch systeem (Luhmann)
* **Autopoiese:** Het recht is in staat zichzelf te creëren en in stand te houden. Het recht bepaalt zelf wat als recht geldt en wat niet.
* **Code:** Recht kwalificeert gedragingen en voorschriften als "met het recht" (of niet), vergelijkbaar met hoe geneeskunde "gezond" of "ongezond" kwalificeert.
* **Interne normativiteit (IN):** Dit is de leidende, inwendige structuur en systematiek van het recht. Een gedragsvoorschrift is pas deel van de rechtsorde indien het strookt met de IN. Wetten die fundamentele principes van de rechtsorde schenden, maken geen deel uit van de rechtsorde.
* **Operationele geslotenheid:** Voor waardeoordelen in het recht worden uitsluitend criteria ("maatstaven") gebruikt die deel uitmaken van het recht zelf. Dit betekent dat recht een bepaald soort bril opzet om de werkelijkheid te bekijken.
* **Cognitieve openheid:** Hoewel operationeel gesloten, is recht niet geïsoleerd. Het kan signalen uit de samenleving incorporeren. Zowel de waarderingscriteria als het waarderingsvoorwerp hebben vaak wortels buiten het recht, in andere deelsystemen.
## 4. Kritiek op recht als systeem en alternatieve perspectieven
De opvatting van recht als een perfect, consistent en coherent systeem stuit op aanzienlijke kritiek.
### 4.1 Kritiek op recht als dogmatisch systeem
* **Schoordijk's kritiek:** "Het recht moeten wij niet denken als een systeem vooraleer wij er systeem in gebracht hebben." Dit benadrukt dat de geclaimde consistentie en coherentie vaak een gevolg zijn van interpretatie achteraf, niet van een vooraf bestaand, perfect systeem.
* **Coherentie:** Gedetailleerde regelingen kunnen botsen met een gebrek aan fundamentele onderbouwing of bevoegdheden.
* **"There is no plan":**
* **Wetgever als metafoor:** De wetgever is geen uniforme entiteit, maar een verzameling personen met uiteenlopende ideeën, belangen en opvattingen. Wetten zijn vaak compromissen, waarbij dubbelzinnigheid een voordeel kan zijn om diverse doelen te verzoenen.
* **Gebrek aan historisch perspectief:** Wetten worden op specifieke momenten uitgevaardigd, terwijl onderliggende waardeopvattingen evolueren. Dit leidt ertoe dat het recht niet altijd voortvloeit uit een alomvattende maatschappijvisie.
* **Misleiding en gevaar:** Het ideaalbeeld van een door één persoon op één moment uitgedacht, gedetailleerd regelsysteem is in het beste geval utopisch en in het slechtste geval misleidend en gevaarlijk.
### 4.2 Kritiek op recht als sociaal systeem
* **Charles Sampford's kritiek:** Net als de maatschappij is recht slechts gedeeltelijk georganiseerd in instituten, zonder een algehele structuur. Rechtsordes en overheden zijn vaak minder intern consistent dan wordt aangenomen. Recht is mensenwerk, voortkomend uit individuele opvattingen en gedragingen. Een overkoepelende systematiek is vaak een illusie.
### 4.3 Metaforen voor de complexiteit van recht
Om de complexiteit van recht te duiden, worden metaforen gebruikt die de menselijke constructie en de imperfecties ervan belichten:
#### 4.3.1 Recht als taal
* **Gelijkend aan natuurlijke talen:** Beide zijn menselijke constructies, hebben geen centraal plan, veranderen door gebruik, en bestaan uit talrijke regels (grammaticaal, fonetisch, semantisch, pragmatisch).
* **Structuur ondanks chaos:** Net zoals taal, die geen ongestructureerde wirwar van klanken is, biedt de structuur van recht houvast en maakt het mogelijk dat recht functies kan vervullen. Zonder die structuur zou er geen basis zijn om regels te vinden of te hanteren.
* **Openeindekarakter:** Zowel taal als recht hebben een "open-ended character". Er kunnen altijd nieuwe woorden of rechtsregels bedacht worden (bv. "vennootschappen" of "intellectuele eigendomsrechten").
#### 4.3.2 Recht als stad
* **Menselijke constructie:** Recht is, net als een stad, een menselijke constructie die de overtuigingen, beslissingen en gebruiken van vele generaties weerspiegelt.
* **Uniciteit en gelijkenissen:** Elke stad en elk rechtsstelsel is uniek, maar vertoont ook gelijkenissen. Zowel statelijk recht als gewoonterecht passen in deze metafoor.
* **Verschillende perspectieven:**
* **Bazaar:** Benadrukt het perspectief van de (goede) gebruiker; een plaats vol bruisende, ongeorganiseerde activiteit en diversiteit, vol opportuniteiten en keuzemogelijkheden.
* **Jungle:** Benadrukt het perspectief van de minder goeden of malafiden; een dreigende, dichtbevolkte plaats waar men probeert te overleven.
* **Organisme:** Benadrukt het perspectief van de structuur; een functioneel geheel waar organen (regels, instituten) met elkaar interageren zonder centrale aansturing.
* **Machine:** Benadrukt het perspectief van de planner; een reductie tot de beslissingen van één persoon (wetgever).
* **Brasília als voorbeeld:** De bouw van Brasília illustreert de uitdagingen van een "top-down" planningsbenadering. Hoewel architectonisch geordend, leidde de strikte scheiding van functies en de anonimiteit tot klachten over eentonigheid en een gebrek aan gemeenschapsleven. Dit leert ons dat architecturale orde geen sociale orde garandeert en dat vertrouwen en menselijke interactie essentieel zijn.
* **Parallellen met recht:**
* De planningsbenadering in stedenbouw staat tegenover de nadruk op menselijke interactie, wat vergelijkbaar is met de discussie tussen recht als RB (regelgeoriënteerd) en GB (gedragsgeoriënteerd).
* De vraag naar de beste stedelijke ordening is analoog aan de vraag naar de grondslag van het recht.
* Net zoals wetten soms los van elkaar kunnen staan, kan een stad een harmonieus en eenvormig geheel zijn, maar dit is niet altijd het geval.
### 4.4 De essentie van de kritiek
De kritiek op recht als systeem is niet zozeer een ontkenning dat er enige structuur is, maar eerder een oproep om bewust te zijn van:
* **Het eigen perspectief:** Hoe kijken we naar recht? Vanuit het oogpunt van de wetgever, de normbestemmeling, of een ander?
* **De mate van coherentie:** Hoe coherent moet recht zijn?
* **De grondslag van recht:** Waarom verdient een regel navolging?
* **De functies en finaliteit van recht:** Welke doelen mag en moet recht nastreven?
Het recht kan beschouwd worden als een coherent dogmatisch systeem of een functionele machine, maar deze benadering negeert vaak andere belangen, zoals die van de normbestemmelingen. Er is moed nodig om te denken dat recht ook chaotisch kan zijn.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Deontische modaliteiten | Dit zijn logische operatoren die de mogelijkheid, noodzakelijkheid of onmogelijkheid van een propositie uitdrukken. In het recht betreffen ze plicht (verplicht, men behoort iets te doen), verbod (men behoort iets niet te doen), en toelating (men mag iets doen of men mag iets niet doen). |
| Subjectieve rechten | Dit zijn rechten die een individu of entiteit bezit binnen een rechtsstelsel. Ze omvatten aanspraken (recht om iets van een ander te eisen), vrijheden (recht om iets te doen zonder belemmering), bevoegdheden (recht om juridische situaties te wijzigen) en immuniteiten (recht om niet te worden beïnvloed door bepaalde juridische acties). |
| Algemene rechtsbeginselen | Dit zijn fundamentele juridische principes die de basis vormen van een rechtsstelsel. Ze zijn vaak niet expliciet in wetten geformuleerd, maar worden afgeleid uit de algemene structuur en waarden van het recht, en dienen als leidraad voor interpretatie en besluitvorming. |
| Adagia | Dit zijn juridische spreuken of gezegden, vaak in het Latijn, die beknopt juridische principes of wijsheden uitdrukken. Ze worden gebruikt om juridische argumenten te ondersteunen en jurisprudentie te verhelderen, zoals "lex specialis derogat legi generali" (een specifieke wet wijzigt een algemene wet). |
| Dogmatisch systeem | Een benadering van recht die het ziet als een samenhangend geheel van gedragsvoorschriften en regels, waarbij de nadruk ligt op de logische structuur en de interne consistentie van het rechtssysteem. Dit perspectief is gericht op de regels zelf. |
| Sociaal systeem | Een benadering van recht die het beschouwt als een geheel van samenhangende sociale instellingen en praktijken. Hierbij ligt de nadruk op hoe het recht functioneert binnen de maatschappij en hoe sociale interacties en patronen het recht vormen en beïnvloeden. |
| Chaotische janboel | Dit is een sceptische opvatting over het recht, die stelt dat het recht geen geordend of samenhangend systeem vormt, maar eerder een ongeordende verzameling van regels, beslissingen en praktijken is die vaak tegenstrijdig of onduidelijk zijn. |
| Uitwendig systeem | Dit verwijst naar de formele, technische indeling en classificatie van rechtsregels, vergelijkbaar met een bibliotheekclassificatiesysteem. Het dient als een heuristisch hulpmiddel om toepasselijke rechtsregels te vinden en te selecteren, zonder zich te veel te bekommeren om de achterliggende waarden. |
| Inwendig systeem | Dit verwijst naar de coherentie en consistentie van de waardeoordelen en principes die ten grondslag liggen aan de rechtsregels. Een volmaakt inwendig systeem houdt in dat alle rechtsuitingen naadloos op elkaar aansluiten en een harmonieus, consistent geheel vormen. |
| Emergentie | Dit is een fenomeen waarbij een systeem eigenschappen vertoont die niet aanwezig zijn in de afzonderlijke delen ervan. In de context van sociale systemen betekent dit dat het geheel meer is dan de som der delen, en dat er nieuwe eigenschappen ontstaan door de interactie tussen de componenten. |
| Autopoietisch systeem | Een systeem dat in staat is zichzelf te creëren, te reproduceren en in stand te houden door middel van zijn eigen interne processen. In het recht betekent dit dat het rechtssysteem zelf bepaalt wat als recht geldt, zonder externe inmenging. |
| Interne normativiteit (IN) | De leidende, inwendige structuur en systematiek van een rechtsstelsel. Het bepaalt de criteria waarmee gedragingen of voorschriften als recht worden gekwalificeerd of niet. Een gedragsvoorschrift telt als deel van de rechtsorde indien het strookt met de interne normativiteit. |
| Operationeel gesloten, maar cognitief open | Dit concept beschrijft autopoietische systemen, zoals recht. Het systeem is operationeel gesloten omdat het zijn eigen interne criteria gebruikt voor besluitvorming en waardering. Het is echter cognitief open omdat het informatie en signalen uit de omgeving kan opnemen en verwerken, zonder dat dit de interne werking fundamenteel verandert. |
| Heuristiek | De leer van het vinden of ontdekken, specifiek toegepast op het proces van het vinden van toepasselijke rechtsregels binnen een complex juridisch systeem. Het gaat om de methoden en technieken om relevante informatie efficiënt te lokaliseren. |
| Hermeneutiek | De kunst van het interpreteren. In de context van recht verwijst dit naar het proces van het begrijpen en duiden van de betekenis van rechtsregels, wettelijke bepalingen en rechterlijke uitspraken om hun toepassing in concrete gevallen te bepalen. |
Cover
College 1
Summary
# Wat is recht?
Dit gedeelte van de studiehandleiding behandelt de definitie, kenmerken en invloeden op het recht.
## 1\. Wat is recht?
Recht kan gedefinieerd worden als gedragsregels die erop gericht zijn om orde te brengen in de samenleving en tegelijkertijd streven naar een betere maatschappij.
### 1.1 Kenmerken van recht
Recht kent drie hoofdbegrippen:
* **Gedragsregels die orde brengen en streven naar een betere maatschappij:** Dit omvat regels voor de ordening van de samenleving, zoals verkeersregels, maar ook regels die een betere maatschappij nastreven, zoals wetgeving rond minimumloon, dierenwelzijn, de aanpak van vrouwenmoord en anti-discriminatie.
* **Opgelegd door de overheid:** De overheid speelt een cruciale rol in het tot stand komen en handhaven van rechtsregels.
* **Dwingend karakter van recht:** Overtreding van rechtsregels leidt tot sancties. De justitie en de overheid waken over de naleving van deze regels.
### 1.2 Factoren die recht beïnvloeden
Recht is een dynamisch concept dat voortdurend in beweging is en wordt beïnvloed door diverse factoren:
* Maatschappelijke veranderingen
* Ethische veranderingen
* Technologische veranderingen
* Geografische veranderingen
* Economische veranderingen
* Politieke veranderingen
* Actualiteit
> **Tip:** Denk na over hoe veranderingen in technologie, zoals sociale media, direct invloed kunnen hebben op bestaande wetten of de noodzaak voor nieuwe wetgeving creëren (bv. privacywetgeving).
## 2\. Waar komt recht vandaan?
Recht ontstaat als gevolg van een proces waarbij veranderingen (maatschappelijk, ethisch, politiek, etc.) de politieke agenda bereiken en leiden tot debat in het parlement.
### 2.1 Het wetgevingsproces
1. **Input en trigger:** Veranderingen of gebeurtenissen (zoals nieuwsberichten die publieke verontwaardiging opwekken) fungeren als input en trigger.
2. **Processor (Parlement):** De politiek wordt wakker geschud, wat het parlement dwingt om in actie te komen. Veranderingen bereiken de politieke agenda en leiden tot debat.
3. **Output (Recht):** Het eindresultaat van dit proces in het parlement, via het wetgevingsproces, is nieuw of aangepast recht.
> **Voorbeeld:** Een schokkend misdrijf (actualiteit/trigger) kan leiden tot publieke verontwaardiging. Dit zet de politiek onder druk om wetgeving aan te scherpen (input), waarna het parlement debatteert en nieuwe of aangepaste wetten aanneemt (output).
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Recht | Recht kan worden gedefinieerd als een set van gedragsregels die orde brengen in de maatschappij en streven naar een betere samenleving, opgelegd door de overheid met een dwingend karakter. |
| Gedragsregels | Dit zijn normen en voorschriften die het gedrag van individuen binnen een samenleving sturen, met als doel maatschappelijke orde te handhaven en te bevorderen. |
| Ordening | Het proces van structurering en regulering van maatschappelijke activiteiten, vaak door middel van specifieke regels zoals verkeersregels, om chaos te voorkomen. |
| Betere maatschappij | Een samenleving die streeft naar verbetering op gebieden zoals sociale rechtvaardigheid, economische welvaart en ethische normen, wat tot uiting komt in wetgeving zoals minimumloon of anti-discriminatiewetten. |
| Overheid | De politieke en bestuurlijke autoriteit die bevoegd is om wetten en regels op te stellen, te handhaven en toe te passen binnen een bepaald rechtsgebied. |
| Dwingend karakter | Een eigenschap van juridische regels die impliceert dat naleving afgedwongen kan worden, waarbij overtreding leidt tot een sanctie opgelegd door de bevoegde instanties. |
| Sanctie | Een straf of maatregel die wordt opgelegd aan een individu of entiteit die zich niet houdt aan de geldende wetten of regels, ter bestraffing en ter ontmoediging van herhaling. |
| Justitie | Het systeem van rechtspraak en handhaving van wetten binnen een samenleving, dat toezicht houdt op de naleving van regels en het toepassen van sancties bij overtredingen. |
| Wetgevingsproces | Het formele proces waarbij nieuwe wetten worden gecreëerd of bestaande wetten worden aangepast, doorgaans via debatten en stemmingen in het parlement, om te reageren op maatschappelijke behoeften of veranderingen. |
| Input en trigger | Factoren, zoals maatschappelijke veranderingen of nieuwsberichten, die een proces in gang zetten en de noodzaak voor juridische aanpassingen of nieuw recht signaleren. |
| Parlement | Het hoogste wetgevende orgaan van een land, dat verantwoordelijk is voor het debat en de goedkeuring van wetten en beleid. |
| Output | Het uiteindelijke resultaat van een proces, in dit geval het 'nieuwe' of 'aangepaste' recht dat voortkomt uit het wetgevingsproces in het parlement. |
Cover
College 2
Summary
# Waar recht vandaan komt en de rol van de media
Dit onderwerp onderzoekt de oorsprong van recht, de invloed van parlementaire processen en hoe media en nieuwsberichten, zoals de Dutroux-zaak, kunnen fungeren als bronnen van recht.
## 1. Waar komt recht vandaan?
Recht is geen statisch gegeven, maar is voortdurend in beweging. De oorsprong van recht kan worden herleid tot diverse 'input'-factoren die leiden tot 'output' in de vorm van recht.
### 1.1 De rol van het parlement
Het parlement speelt een cruciale rol als 'processor' in het tot stand komen van recht. Input wordt verwerkt via parlementaire processen, wat resulteert in juridische output.
### 1.2 De rol van media en nieuwsberichten
Media en nieuwsberichten kunnen, net als parlementaire processen, fungeren als een belangrijke 'input' die bijdraagt aan de totstandkoming van recht. Dit is met name zichtbaar in gevallen waar publieke opinie en media-aandacht leiden tot wetswijzigingen of de ontwikkeling van nieuwe juridische normen.
#### 1.2.1 De Dutroux-zaak als voorbeeld
De Dutroux-zaak is een sprekend voorbeeld van hoe nieuwsberichten en media-aandacht een significante invloed kunnen hebben op de ontwikkeling van recht. Deze zaak heeft geleid tot concrete veranderingen en de oprichting van nieuwe instanties:
* **Cel Vermiste Personen:** Een gespecialiseerde eenheid werd opgericht om het onderzoek naar vermiste personen te verbeteren.
* **Meer rechten voor slachtoffers (so's):** De zaak heeft geleid tot een versterking van de rechten van slachtoffers binnen het rechtssysteem.
* **Federale en lokale politie:** De zaak bracht de noodzaak voor betere coördinatie en samenwerking tussen verschillende politieniveaus aan het licht.
* **Child Focus:** Deze organisatie werd opgericht ter preventie en bestrijding van kindermisbruik en verdwijningen, direct beïnvloed door de gruwelijke feiten die aan het licht kwamen.
> **Tip:** De impact van een zaak als de Dutroux-zaak op het recht illustreert hoe maatschappelijke verontwaardiging, gevoed door media, kan leiden tot juridische hervormingen.
## 2. Soorten juridische bronnen van recht
Het recht kent verschillende bronnen, die kunnen worden onderverdeeld in materiële en formele bronnen.
### 2.1 Wat is recht?
Recht kan worden gedefinieerd als een geheel van regels dat het maatschappelijk verkeer regelt en dat door de staat wordt gehandhaafd.
### 2.2 Scheiding der machten
Het principe van de scheiding der machten (wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht) is fundamenteel voor de rechtsstaat en beïnvloedt de totstandkoming en handhaving van recht.
### 2.3 Formele bronnen van recht
Formele bronnen zijn de uitdrukkingsvormen waarin het recht wordt neergelegd. Het woord 'formeel' is afgeleid van het Latijnse 'forma', wat vorm betekent. De belangrijkste formele bronnen zijn:
* **Wetgeving (WG):** Geschreven rechtsregels die door de bevoegde wetgevende macht zijn opgesteld en bekrachtigd.
* **Rechtsleer (RL):** De doctrines en meningen van rechtsgeleerden, zoals gepubliceerd in juridische literatuur, die interpretatie en kritiek bieden op het recht.
* **Rechtspraak (RS):** De uitspraken van rechters die gezag hebben en bijdragen aan de ontwikkeling van het recht door interpretatie en toepassing.
* **Gewoonterecht (GW):** Ongeschreven rechtsregels die spontaan zijn ontstaan uit langdurig en algemeen gebruik, waarbij men overtuigd is dat het zo hoort.
* **Algemene Rechtsbeginselen (ARB):** Fundamentele, ongeschreven rechtsregels die behoren tot het wezen van de samenleving en die als leidraad dienen voor rechtspraak en wetgeving.
#### 2.3.1 Wetgeving (WG)
Wetgeving omvat de regels die door wetgevende organen worden uitgevaardigd.
#### 2.3.2 Rechtsleer (RL)
Rechtsleer verwijst naar de academische geschriften en meningen van juristen die helpen bij het begrijpen en interpreteren van het recht.
#### 2.3.3 Rechtspraak (RS)
Rechtspraak betreft de uitspraken van rechtbanken en hoven. Deze uitspraken kunnen gezag hebben en bijdragen aan de vorming van rechtsregels, met name door de interpretatie van wetten en het invullen van lacunes in de wet.
> **Tip:** Hoewel gewoonterecht ongeschreven is, kan het expliciet verwijzen naar of worden verwezen naar door de wet en de rechtspraak, wat het belang ervan benadrukt.
#### 2.3.4 Gewoonterecht (GW)
Gewoonterecht ontstaat uit een gebruik dat van generatie op generatie mondeling wordt doorgegeven binnen een bepaalde gemeenschap. Het is de oudste bron van recht en is van nature ongeschreven.
* **Kenmerken:** Ontstaat uit een gebruik, mondeling doorgegeven, oudste bron van recht.
* **Voorbeelden:**
* Het gebruiken van de familienaam van de echtgenoot (een oud gebruik).
* Het betalen van uitvaartkosten door ouders bij overlijden van een kind.
##### 2.3.4.1 Wet verwijst naar gewoonte
De wet kan expliciet verwijzen naar een gewoonteregel, waardoor deze formeel wordt erkend.
* **Voorbeeld Casus 1 (Ward's extra vakantiedag):** In een klein familiebedrijf kregen alle medewerkers jarenlang een extra vakantiedag op hun verjaardag. Wanneer de baas dit plotseling afschaft, kan Ward zich beroepen op dit ingeburgerde gebruik.
* **Voorbeeld Casus 2 (Ward's claim):** Ward wacht vier jaar voordat hij naar de rechter stapt om zijn extra vakantiedag terug te eisen. De rechter zal mogelijk beslissen dat het recht op deze extra dag is verjaard, ondanks de gewoonte.
#### 2.3.5 Algemene Rechtsbeginselen (ARB)
Algemene rechtsbeginselen zijn fundamentele, ongeschreven rechtsregels die de kern vormen van onze samenleving.
* **Voorbeelden:**
* Iedereen wordt geacht de wet te kennen.
* Geen straf zonder wet.
* Een persoon mag niet tweemaal vervolgd worden voor dezelfde feiten (ne bis in idem beginsel).
> **Tip:** Algemene rechtsbeginselen fungeren als een vangnet en toetsingskader voor de interpretatie en toepassing van andere rechtsregels.
### 2.4 Materiële bronnen van recht
Materiële bronnen verklaren *waarom* bepaalde rechtsregels ontstaan. Ze omvatten diverse factoren die invloed uitoefenen op de totstandkoming van recht.
* **Algemene materiële bronnen:** Dit zijn brede invloeden zoals maatschappelijke, ethische, technologische, geografische, economische en politieke factoren.
* **Concrete materiële bronnen:** Dit zijn specifieke factoren die directe invloed hebben, zoals nieuwsberichten, deskundigenverslagen in een rechtszaak, of de bevindingen van een commissie.
#### 2.4.1 Veranderingen en nieuwsberichten
Zoals reeds besproken, kunnen maatschappelijke veranderingen en de berichtgeving hierover in de media materiële bronnen zijn die leiden tot juridische output.
#### 2.4.2 Deskundigenverslag
Een deskundigenverslag in een rechtszaak kan dienen als een materiële bron die de rechter helpt bij het vormen van een oordeel en het toepassen van het recht. Dit verslag verklaart de feitelijke achtergrond of technische aspecten van een zaak.
---
# Formele bronnen van recht
De formele bronnen van recht zijn de verschillende verschijningsvormen waarin rechtsregels worden uitgedrukt.
### 4.1 Wetgeving
Wetgeving is een van de belangrijkste formele bronnen van recht. Hieronder valt alle recht dat door een wetgevende macht tot stand is gekomen.
### 4.2 Rechtsleer
Rechtsleer omvat de geschriften van rechtsgeleerden en academici, waarin zij recht analyseren, interpreteren en bekritiseren. Dit kan invloed hebben op de ontwikkeling van het recht, met name via juridische literatuur, commentaren op wetgeving en rechtspraak.
### 4.3 Rechtspraak
Rechtspraak verwijst naar de uitspraken die rechters doen in concrete geschillen. Hoewel in de Belgische rechtsorde het precedentensysteem zoals in common law-landen niet strikt gevolgd wordt, kunnen arresten van hogere rechtbanken wel degelijk gezag hebben en de interpretatie van het recht door lagere rechtbanken beïnvloeden.
### 4.4 Gewoonterecht
Gewoonterecht ontstaat uit spontane gedragingen die door leden van een gemeenschap als juridisch bindend worden ervaren.
#### 4.4.1 Kenmerken van gewoonterecht
* **Ontstaan uit gebruik:** Gewoonterecht komt voort uit een langdurig gebruik dat van generatie op generatie wordt doorgegeven, vaak op mondelinge wijze.
* **Ongeschreven bron:** Het is traditioneel een ongeschreven bron van recht, wat het ouder maakt dan geschreven wetgeving.
* **Overtuiging van rechtmatigheid:** Het gebruik moet gepaard gaan met de overtuiging dat het ook zo hoort (opinio juris sive necessitatis).
#### 4.4.2 Voorbeelden van gewoonterecht
* Het gebruik om de familienaam van de echtgenoot over te nemen bij een huwelijk (een oud gebruik).
* De (historische) plicht voor ouders om de uitvaartkosten van hun kinderen te betalen.
#### 4.4.3 Verwijzing naar gewoonterecht
Zowel de wet als de rechtspraak kunnen soms verwijzen naar gewoonterechtelijke regels, wat de erkenning en integratie ervan in het rechtssysteem benadrukt.
> **Tip:** Hoewel gewoonterecht ongenschreven is, kan het wel degelijk bindend zijn indien het aan de vereiste voorwaarden voldoet.
### 4.5 Algemene rechtsbeginselen
Algemene rechtsbeginselen zijn fundamentele, ongeschreven rechtsregels die als essentieel worden beschouwd voor onze rechtsorde en samenleving.
#### 4.5.1 Definitie
Deze beginselen vormen de basisprincipes waarop het rechtssysteem rust en garanderen een eerlijke en rechtvaardige rechtsbedeling.
#### 4.5.2 Voorbeelden van algemene rechtsbeginselen
* **Iedereen wordt geacht de wet te kennen:** Men kan zich niet beroepen op onwetendheid van de wet om aan de toepassing ervan te ontsnappen.
* **Geen straf zonder wet (Nullum crimen, nulla poena sine lege):** Niemand kan gestraft worden voor een feit dat niet als strafbaar was gesteld op het moment dat het werd gepleegd, en er kan geen straf worden opgelegd die niet voorzien was.
* **Ne bis in idem:** Een persoon mag niet tweemaal worden vervolgd of bestraft voor dezelfde feiten.
> **Tip:** Algemene rechtsbeginselen spelen vaak een rol als interpretatiemiddel bij wetgeving en rechtspraak, en kunnen ook een aanvullende rol spelen waar de wet zwijgt.
---
# Materiële bronnen van recht
Materiële bronnen van recht verklaren de redenen waarom bepaalde rechtsregels ontstaan.
### 3.1 De rol van materiële bronnen
Materiële bronnen van recht zijn de factoren die een verklaring bieden voor het ontstaan van specifieke rechtsregels. Ze omvatten veranderingen en invloeden vanuit diverse maatschappelijke domeinen.
### 3.2 Soorten materiële bronnen
Materiële bronnen kunnen worden onderverdeeld in algemene en concrete bronnen.
#### 3.2.1 Algemene materiële bronnen
Dit zijn brede maatschappelijke, economische, technologische, geografische, ethische en politieke veranderingen die de basis vormen voor de ontwikkeling van recht.
* **Maatschappelijke veranderingen:** Ontwikkelingen in de maatschappij, zoals veranderende normen en waarden, kunnen leiden tot nieuwe wetgeving of aanpassing van bestaande regels.
* **Economische veranderingen:** Economische groei, crises, globalisering of nieuwe economische modellen kunnen specifieke juridische reacties vereisen, bijvoorbeeld op het gebied van handel, arbeid of financiën.
* **Technologische veranderingen:** Innovaties op technologisch gebied, zoals internet, kunstmatige intelligentie of biotechnologie, dwingen de wetgever om nieuwe regels te creëren of bestaande aan te passen om deze ontwikkelingen te reguleren en te beheersen.
* **Geografische factoren:** De fysieke omgeving en de geografische ligging van een land kunnen invloed hebben op wetgeving, bijvoorbeeld met betrekking tot milieurecht, grondstoffen of grensoverschrijdende kwesties.
* **Ethische overwegingen:** Veranderende ethische inzichten en morele debatten in de samenleving kunnen de drijvende kracht zijn achter juridische hervormingen, met name in gevoelige gebieden zoals medisch recht of mensenrechten.
* **Politieke factoren:** Politieke ideologieën, beleidsdoelstellingen en de machtsverhoudingen binnen een politiek systeem bepalen mede de richting en inhoud van het recht.
#### 3.2.2 Concrete materiële bronnen
Dit zijn specifieke gebeurtenissen, informatie of inzichten die direct leiden tot de totstandkoming van een rechtsregel.
* **Nieuwsberichten:** Actualiteiten en berichtgeving in de media kunnen maatschappelijke onrust veroorzaken of aandacht vestigen op problemen die om een juridische oplossing vragen. Het Dutroux-schandaal is een voorbeeld waarbij nieuwsberichten leidden tot aanpassingen in wetgeving rondom vermiste personen en kinderrechten.
> **Example:** De gebeurtenissen rond het Dutroux-schandaal, breed uitgemeten in de media, hebben geleid tot de oprichting van Child Focus, meer rechten voor slachtofferhulp en de versterking van de Cel Vermiste Personen. Dit illustreert hoe nieuwsberichten over een specifieke zaak materiële druk kunnen uitoefenen voor juridische veranderingen.
* **Deskundigenverslagen in een rechtszaak:** Adviezen en bevindingen van experts in juridische procedures kunnen nieuwe inzichten bieden die leiden tot rechterlijke beslissingen of wetgevende initiatieven.
> **Tip:** Hoewel nieuwsberichten en deskundigenverslagen concrete aanleidingen kunnen zijn, is het belangrijk te onthouden dat de uiteindelijke creatie van rechtsregels via de formele kanalen van wetgeving en rechtspraak verloopt. Materiële bronnen zijn de 'input' die de 'processor' (parlement, rechter) aanzet tot het produceren van 'output' (recht).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Recht | Een systeem van regels dat door een gemeenschap wordt geaccepteerd en afgedwongen om gedrag te reguleren en geschillen op te lossen. |
| Wetgeving | Geschreven wetten die zijn opgesteld en goedgekeurd door een wetgevende macht, zoals een parlement. |
| Rechtsleer | De wetenschappelijke studie en analyse van het recht, vaak door academici en juridische experts. |
| Rechtspraak | De verzameling uitspraken en beslissingen die door rechtbanken en rechters worden gedaan bij het oplossen van juridische geschillen. |
| Gewoonterecht | Ongeschreven rechtsregels die ontstaan uit langdurig en algemeen geaccepteerd gebruik binnen een gemeenschap, vaak van generatie op generatie doorgegeven. |
| Algemene rechtsbeginselen | Fundamentele, ongeschreven rechtsregels die essentieel zijn voor de samenleving en als leidraad dienen bij de interpretatie en toepassing van het recht. |
| Materiële bronnen van recht | Factoren die de inhoud en totstandkoming van rechtsregels beïnvloeden, zoals maatschappelijke, economische, politieke of technologische ontwikkelingen. |
| Formele bronnen van recht | De vormen waarin rechtsregels worden uitgedrukt, zoals wetten, jurisprudentie en gewoonte. |
| Parlement | De wetgevende vergadering van een land of staat, verantwoordelijk voor het opstellen en goedkeuren van wetten. |
| Nieuwsbericht | Een verslag van recente gebeurtenissen dat wordt gepubliceerd in de media en dat invloed kan hebben op de publieke opinie en de totstandkoming van recht. |
| Deskundigenverslag | Een rapport opgesteld door een specialist die zijn expertise gebruikt om feiten of omstandigheden te analyseren in een juridische context. |
| Ne bis in idem | Een rechtsbeginsel dat stelt dat iemand niet tweemaal voor hetzelfde feit kan worden berecht of gestraft. |
Cover
Institutions juridictionnelles n°1.docx
Summary
# Introduction aux institutions juridictionnelles et à la notion de justice
Voici une synthèse détaillée sur l'introduction aux institutions juridictionnelles et à la notion de justice, conçue pour un guide d'étude académique.
## 1. Introduction aux institutions juridictionnelles et à la notion de justice
Cette section explore les fondements de la justice, le rôle essentiel du juge, les symboles qui l'incarnent, ainsi que les principes fondamentaux qui régissent son exercice, tels que l'impartialité et la contradiction.
### 1.1 La conception de la justice et le rôle du juge
Le droit peut être appréhendé comme l'art de résoudre des litiges. Pour ce faire, il est nécessaire de confier la résolution de ces conflits à un tiers impartial. Ce tiers, qualifié de juge ou d'arbitre, doit appliquer la règle de droit.
#### 1.1.1 Les symboles de la justice
Les symboles traditionnels de la justice éclairent sa fonction et ses principes :
* **Le glaive :** Représente la capacité du droit à trancher des situations conflictuelles et à départager des intérêts opposés. Il symbolise la force et la détermination nécessaires pour appliquer la justice.
* **Le bandeau :** Illumine le principe d'impartialité du juge. Le bandeau signifie que le juge ne doit pas prendre en compte l'identité, le statut ou la qualité des personnes impliquées, assurant ainsi l'égalité de tous devant la justice.
* **La balance :** Symbolise la nécessité de peser, comparer et évaluer attentivement tous les arguments présentés par les parties. Elle représente la recherche d'un juste milieu, d'un équilibre, et l'accueil de la pluralité des éléments du litige. Cette notion d'équilibre rappelle l'idée de justice comme vertu, telle que pensée par Aristote, visant une répartition équitable des choses et la recherche du juste milieu.
#### 1.1.2 Les principes fondamentaux de l'exercice de la justice
Pour garantir une justice de qualité, deux principes majeurs sont essentiels :
* **Le principe de contradiction :** Particulièrement en matière civile, ce principe assure que chaque partie peut connaître et discuter les arguments et les preuves présentés par la partie adverse.
* **Le droit de la défense :** En matière pénale, il garantit à la personne accusée la possibilité de se défendre pleinement contre les accusations portées contre elle.
Un bon juge doit donc écouter attentivement toutes les parties, faire preuve d'impartialité et trancher en pesant les éléments du dossier.
### 1.2 Définitions fondamentales
* **Juridiction :** Dérivé du latin *juris dictio* (dire le droit), ce terme désigne tout organe chargé de trancher un litige. Il est souvent synonyme de tribunal.
* **Institution :** Désigne ce qui est établi, instauré et conçu pour durer. Une institution juridictionnelle renvoie donc aux structures et aux règles qui régissent les tribunaux.
### 1.3 L'organisation des juridictions en France : une pluralité justifiée
La France connaît une multiplicité de juridictions, dont la répartition découle de plusieurs facteurs historiques et conceptuels. Une mauvaise compréhension de cette organisation peut mener à saisir la mauvaise juridiction, rendant l'affaire irrecevable. La notion de **compétence** délimite juridiquement le rôle de chaque juridiction.
#### 1.3.1 L'influence de la séparation des pouvoirs
Inspirée par Montesquieu, la séparation des pouvoirs législatif, exécutif et judiciaire a conduit à distinguer la fonction de juger de celle d'administrer. L'article 13 de la loi des 16-24 août 1790 stipule que les fonctions judiciaires sont distinctes des fonctions administratives.
Historiquement, le ministre juge a existé, permettant de saisir directement un ministre pour certains litiges concernant l'administration. La loi du 24 mai 1872, et surtout l'arrêt Cadot du Conseil d'État en 1889, a marqué l'abandon de cette conception, faisant du Conseil d'État le juge de droit commun de l'administration.
Cette séparation a engendré un **dualisme juridictionnel** en France, avec deux ordres de juridiction distincts :
* **L'ordre judiciaire :** Compétent pour les litiges entre personnes privées (droit privé) et pour le droit pénal.
* **L'ordre administratif :** Compétent pour les litiges impliquant l'État ou ses démembrements, ainsi que pour certaines professions réglementées.
Le **Tribunal des conflits** a été créé pour résoudre les difficultés nées de ce dualisme, notamment lorsque les deux ordres s'estiment compétents (conflit positif) ou incompétents (conflit négatif), risquant ainsi de priver les justiciables de leur droit d'accès à la justice. Son existence même est une source de complexité et alimente le débat sur la pertinence d'une juridiction unique.
L'arrêt Blanco (8 février 1873) a été fondamental pour affirmer la spécificité de la responsabilité de l'État, régie par des règles spéciales et relevant de la compétence du juge administratif. Ce principe a renforcé la distinction entre les deux ordres de juridiction.
#### 1.3.2 L'influence du type de contentieux : les branches du droit
La pluralité des juridictions est également expliquée par la diversité des branches du droit et la nature des litiges.
* **Droit privé :** Il concerne les relations entre particuliers. Il relève de l'ordre judiciaire et comprend des branches telles que le droit civil (famille, successions), le droit du travail, le droit de la consommation et le droit commercial. Certaines de ces branches disposent de juridictions spécialisées, comme le Tribunal de commerce pour les litiges commerciaux et le Conseil de prud'hommes pour le droit du travail. Ces juridictions sont, en principe, subordonnées à la Cour de cassation.
* **Droit public :** Il régit les relations impliquant l'État et les collectivités publiques. Les litiges relevant du droit public sont généralement traités par l'ordre administratif. Le droit constitutionnel relève également du droit public. Des organes spécifiques existent, tels que la Cour des comptes. Le Conseil d'État est la juridiction administrative suprême.
* **Droit pénal :** Il sanctionne les infractions. Dans ce domaine, c'est l'État, représenté par le procureur, qui poursuit l'auteur de l'infraction. Le juge judiciaire est compétent, même si l'État est la partie lésée.
#### 1.3.3 L'influence des nouvelles normes
L'émergence de nouvelles normes juridiques impacte également la structure et le rôle des institutions juridictionnelles.
* **La loi :** En France, la loi, votée par le Parlement, est considérée comme l'expression de la volonté générale et donc souveraine. Cependant, la **Constitution** constitue la norme suprême. Le **Conseil constitutionnel** est chargé de vérifier la conformité des lois à la Constitution, limitant ainsi la primauté absolue de la loi.
* **Les normes internationales et européennes :** Les règles émanant d'organisations internationales, comme la **Convention européenne des droits de l'homme** (contrôlée par la Cour européenne des droits de l'homme - CEDH) ou le **droit de l'Union européenne** (contrôlé par la Cour de justice de l'Union européenne - CJUE), s'imposent aux États membres et influencent le droit interne. Ces juridictions supra-étatiques jouent un rôle crucial dans la protection des droits fondamentaux et l'harmonisation du droit.
### 1.4 Justice étatique et justice privée : absence de monopole de la *juris dictio*
L'État détient le monopole de l'*imperium* (pouvoir de contrainte) mais pas nécessairement de la *juris dictio* (dire le droit).
#### 1.4.1 La conquête de la justice par le souverain
Historiquement, la fonction de juger était partagée entre l'Église, les seigneurs et le roi. Le roi a progressivement centralisé le pouvoir de justice en acceptant de connaître des décisions des seigneurs en appel, et en se dotant d'une cour composée de légistes. Les Parlements, initialement cours royales, sont devenus des institutions judiciaires importantes, préfigurant les cours d'appel. Au fil du temps, le roi a affirmé que toute justice émanait de lui. Aujourd'hui, la souveraineté nationale appartient au peuple, et les juridictions judiciaires rendent leurs décisions au nom du peuple français, comme le stipule l'article L111-1 du Code de l'organisation judiciaire. Le Ministère de la Justice veille à l'organisation et au bon fonctionnement du service public de la justice.
#### 1.4.2 L'arbitrage
L'État n'a pas le monopole absolu de la *juris dictio*. L'arbitrage permet à des tiers, appelés arbitres, de trancher des litiges. Les parties peuvent convenir à l'avance de recourir à l'arbitrage par le biais d'une **clause compromissoire** ou d'une **convention d'arbitrage**.
* **Arbitrabilité :** Tous les litiges ne sont pas arbitrables. L'article 2059 du Code civil dispose que l'on peut compromettre sur les droits dont on a la libre disposition. Le droit pénal, en raison de son caractère d'ordre public, ne peut pas être soumis à l'arbitrage. La question de l'arbitrabilité en droit public est plus complexe.
* **Intérêts de l'arbitrage :** L'arbitrage est souvent perçu comme plus rapide et plus confidentiel que la justice étatique.
* **Statut de l'arbitre :** L'arbitre doit être impartial. Aucune exigence de compétence juridique n'est requise, bien que ce soit souvent le cas en pratique. L'arbitre doit être une personne physique, pas une personne morale ou une intelligence artificielle.
* **Décision en équité :** Les parties peuvent demander à l'arbitre, ou même au juge étatique, de statuer en **amiable compositeur**, c'est-à-dire en s'écartant de la règle de droit stricte pour rechercher une solution plus équitable, sous réserve de l'accord des parties et de la renonciation éventuelle à l'appel. L'article 12 du Code de procédure civile encadre cette faculté pour le juge. Les décisions arbitrales peuvent être soumises à une procédure d'**exequatur** par un tribunal étatique pour obtenir force exécutoire.
### 1.5 Le monopole de l'*imperium*
L'État est le seul détenteur de la force publique et du **monopole de la violence légitime**, concept développé par Max Weber. L'arbitre, juge privé, ne dispose pas de cet *imperium*. Par conséquent, sa décision ne peut être exécutée de force sans une procédure d'exequatur devant une juridiction étatique.
### 1.6 La justice étatique : l'accès à la justice
L'accès à la justice est un droit fondamental garanti par l'État, qui a le devoir de juger.
#### 1.6.1 La prohibition du déni de justice
Le déni de justice, défini comme le refus de rendre la justice, est une faute grave sanctionnée par la loi.
* **Code pénal :** L'article 434-7-1 du Code pénal prévoit des sanctions pour les magistrats qui refusent de juger.
* **Code civil :** L'article 4 du Code civil dispose que le juge qui refuse de juger, sous prétexte du silence, de l'obscurité ou de l'insuffisance de la loi, peut être poursuivi pour déni de justice. Cette disposition vise à obliger le juge à se prononcer même en l'absence de règle claire, héritage de l'abolition des "arrêts de règlement" et du "référé législatif" suite à la Révolution. L'article 5 du Code civil interdit aux juges de prononcer par voie de disposition générale et réglementaire, ce qui les contraint à ne pas créer de droit.
* **Délai raisonnable :** Le juge est également tenu de juger dans un **délai raisonnable**, comme le stipule l'article L111-3 du Code de l'organisation judiciaire et l'article 6 de la Convention européenne des droits de l'homme. Un délai excessif peut s'apparenter à un déni de justice.
#### 1.6.2 La permanence de la justice
Les juridictions étatiques sont conçues pour fonctionner tout au long de l'année, assurant une permanence de la justice. L'article L111-4 du Code de l'organisation judiciaire garantit cette permanence, même si certaines juridictions, comme les cours d'assises, fonctionnent par sessions. Des permanences sont organisées pour traiter les questions urgentes, notamment par le juge des référés.
### 1.7 Les institutions de contrôle
Plusieurs institutions jouent un rôle de contrôle sur l'exercice de la justice et la légalité des normes :
* **Le Tribunal des conflits :** Organe chargé de résoudre les conflits de compétence entre les ordres judiciaire et administratif. Il agit comme un "cartographe des compétences et gardien des frontières" entre ces deux ordres. Sa composition est mixte, composée de membres du Conseil d'État et de la Cour de cassation.
* **Le Conseil constitutionnel :** Veille à la conformité des lois à la Constitution. Son rôle s'est accru avec le temps, notamment grâce à l'élargissement du bloc de constitutionnalité et à l'instauration de la Question Prioritaire de Constitutionnalité (QPC). Il est composé de neuf membres nommés par les plus hautes autorités de l'État.
* **La Cour européenne des droits de l'homme (CEDH) :** Contrôle le respect des droits fondamentaux par les États parties à la Convention européenne des droits de l'homme. Toute personne peut la saisir après épuisement des voies de recours internes.
* **La Cour de justice de l'Union européenne (CJUE) :** Assure l'interprétation et l'application du droit de l'Union européenne par les États membres et les institutions de l'UE. Elle est composée de la Cour de justice, du Tribunal et de tribunaux spécialisés.
Ces institutions, par leurs missions de contrôle et de régulation, contribuent à l'État de droit et à la protection des citoyens. L'existence de ces différents organes, tout en assurant une justice spécialisée et contrôlée, soulève également des questions quant à la complexité du système juridictionnel et à son accessibilité pour le justiciable.
---
# Organisation et dualisme des juridictions en France
Voici une synthèse détaillée sur l'organisation et le dualisme des juridictions en France.
## 2. Organisation et dualisme des juridictions en France
La France est organisée autour de deux ordres de juridiction distincts, judiciaire et administratif, issus de la séparation des pouvoirs, avec un organe spécifique, le Tribunal des conflits, chargé de trancher les différends de compétence entre ces deux ordres.
### 2.1 L'influence de la séparation des pouvoirs
L'idée de séparer les pouvoirs législatif, exécutif et judiciaire, popularisée par Montesquieu, a conduit à l'organisation actuelle des juridictions françaises. Cette séparation visait à empêcher l'exécutif d'empiéter sur les fonctions judiciaires.
#### 2.1.1 La distinction des fonctions judiciaires et administratives
L'article 13 de la loi des 16/24 août 1790 a établi la séparation fondamentale entre les fonctions judiciaires et administratives. Cette distinction a donné naissance à deux ordres de juridiction distincts :
* **L'ordre judiciaire** : Il traite des litiges entre personnes privées, ainsi que des infractions pénales. Il est traditionnellement considéré comme le juge de droit commun pour le règlement des litiges.
* **L'ordre administratif** : Il est chargé de trancher les litiges opposant une personne privée à l'administration, ou entre différentes administrations.
#### 2.1.2 L'évolution vers le dualisme juridictionnel
Historiquement, la fonction de juger était moins clairement séparée. L'influence du roi s'est accrue au fil des siècles, le monarque devenant la source ultime de la justice. Avec la Révolution française, l'idée de la séparation des pouvoirs s'est imposée, mais le principe d'une justice émanant du peuple, et donc de l'État, a persisté.
L'arrêt **Cadot** du Conseil d'État en 1889 a marqué un tournant en abandonnant la théorie du "ministre juge", affirmant ainsi la compétence du Conseil d'État comme juge de droit commun du contentieux administratif. Cela a consolidé le dualisme juridictionnel.
> **Tip:** Le dualisme juridictionnel, bien qu'ancré dans la séparation des pouvoirs, peut engendrer des complexités, notamment dans la détermination de la compétence. Certains plaident pour une juridiction unique, mais le système actuel perdure.
#### 2.1.3 Le Tribunal des conflits : gardien de la compétence
L'existence de deux ordres de juridiction distincts pose la question de la détermination de leur compétence respective. Des conflits peuvent survenir lorsque :
* Aucun des deux ordres ne se considère compétent ("conflit négatif").
* Les deux ordres s'estiment compétents ("conflit positif").
Le **Tribunal des conflits** a été créé pour résoudre ces divergences. Il détermine vers quelle juridiction se tourner et illustre la complexité du dualisme.
> **Exemple:** L'arrêt **Blanco** du Tribunal des conflits en 1873 a établi que la responsabilité de l'État, dans l'exécution de travaux publics, ne pouvait être régie par le droit civil commun, mais par des règles spéciales relevant de la compétence administrative. Cela a affirmé le lien entre le juge compétent et les règles de droit applicables.
Le Tribunal des conflits est composé de magistrats issus du Conseil d'État et de la Cour de cassation, assurant une représentation équilibrée des deux ordres. Sa présidence est assurée alternativement par un membre de chaque ordre.
### 2.2 L'influence du type de contentieux
La répartition des compétences entre les juridictions dépend également de la nature des litiges, c'est-à-dire des branches du droit concernées.
#### 2.2.1 Le droit privé et l'ordre judiciaire
Le droit privé régit les relations entre particuliers. L'ordre judiciaire est compétent pour les litiges relevant de différentes branches du droit privé :
* **Droit civil** : Régit les relations familiales, patrimoniales, successorales, etc.
* **Droit du travail** : Concerne les relations entre employeurs et salariés. Le **Conseil des prud'hommes** est la juridiction spécialisée dans ce domaine.
* **Droit de la consommation** : Protège le consommateur dans ses relations avec les professionnels.
* **Droit commercial** : Traite des litiges entre commerçants ou liés à des actes de commerce. Le **tribunal de commerce** est la juridiction compétente.
Ces juridictions sont placées sous le contrôle de la **Cour de cassation**, qui est la plus haute juridiction de l'ordre judiciaire.
#### 2.2.2 Le droit public et l'ordre administratif
Le droit public régit les relations impliquant l'État ou d'autres personnes publiques. L'ordre administratif est compétent pour les litiges relevant de cette sphère.
* **Droit administratif** : Concerne les actions de l'administration, les marchés publics, la responsabilité administrative, etc. Le **Conseil d'État** est la plus haute juridiction administrative, à l'exception de certains contentieux spécifiques.
* **Droit constitutionnel** : Bien qu'il relève du droit public, son contrôle est principalement assuré par le **Conseil constitutionnel**.
* **Droit pénal** : Sanctionne les infractions. Bien que l'État soit la partie lésée représentée par le procureur, le juge judiciaire est compétent pour juger les affaires pénales.
Certains organes, tels que la **Cour des comptes** ou des conseils professionnels sous tutelle administrative (comme le Conseil national de l'Ordre des médecins), relèvent de l'ordre administratif.
> **Tip:** Il est crucial de distinguer le droit privé et le droit public, car cela détermine l'ordre de juridiction compétent pour trancher un litige. Une mauvaise appréciation de cette distinction peut entraîner une irrecevabilité de la demande.
### 2.3 L'influence des nouvelles normes
L'évolution des normes juridiques, qu'elles soient nationales ou internationales, influence également l'organisation et la compétence des juridictions.
#### 2.3.1 La primauté de la loi et ses limites
La loi, votée par le Parlement représentant le peuple souverain, est traditionnellement considérée comme l'expression de la volonté générale. Cependant, cette suprématie est désormais encadrée :
* **La Constitution** : Le **Conseil constitutionnel** vérifie la conformité des lois à la Constitution depuis 1958. Cette fonction a été élargie au fil du temps, notamment avec la **Question Prioritaire de Constitutionnalité (QPC)**, permettant de contester la constitutionnalité d'une loi déjà promulguée dans le cadre d'un procès.
* **Les normes internationales** : La France est tenue d'appliquer des règles issues d'organisations internationales. La **Cour européenne des droits de l'Homme (CEDH)** veille à l'application de la Convention européenne des droits de l'Homme, et la **Cour de justice de l'Union européenne (CJUE)** assure le respect du droit de l'Union européenne.
#### 2.3.2 Les juridictions européennes et internationales
* **Cour européenne des droits de l'Homme (CEDH)** : Basée à Strasbourg, elle juge les violations de la Convention européenne des droits de l'Homme par les États membres. Elle permet aux individus de saisir la Cour après épuisement des voies de recours internes.
* **Cour de justice de l'Union européenne (CJUE)** : Siège à Luxembourg, elle veille à l'interprétation et à l'application du droit de l'Union européenne par les États membres et les institutions de l'UE. Elle comprend la Cour de justice, le Tribunal et les tribunaux spécialisés.
> **Exemple:** La CJUE peut être saisie d'une "question préjudicielle" par un juge national pour obtenir une interprétation d'un texte de droit européen avant de rendre sa propre décision.
### 2.4 La justice étatique et la justice privée
L'État a le monopole de la "juris dictio" (dire le droit) et de l'"imperium" (pouvoir de contrainte). Cependant, il existe des formes de justice privée.
#### 2.4.1 L'absence de monopole de la "juris dictio" : l'arbitrage
L'État n'est pas le seul à pouvoir résoudre des litiges. L'arbitrage permet à des personnes privées de soumettre leur différend à un ou plusieurs arbitres, qui rendront une sentence arbitrale.
* **Conditions de l'arbitrage** : Les litiges doivent porter sur des droits dont les parties ont la libre disposition. Le droit pénal, par nature, relève du monopole étatique et n'est pas arbitrable.
* **Avantages de l'arbitrage** : Il est souvent plus rapide et confidentiel que la justice étatique.
* **Statut de l'arbitre** : Il doit être impartial, mais aucune exigence de profession juridique n'est généralement requise.
> **Tip:** Une sentence arbitrale n'a pas de force exécutoire directe. Elle nécessite un "exequatur" d'un tribunal étatique pour pouvoir être exécutée de force.
#### 2.4.2 Le monopole de l'"imperium" : la force publique
L'État détient le monopole de la violence légitime, ce qui signifie que seul l'État peut contraindre une personne à exécuter une décision de justice par la force. C'est ce qu'on appelle l'"imperium".
#### 2.4.3 Le devoir de juger de l'État : la prohibition du déni de justice
L'État a le devoir de rendre la justice, et le refus de juger peut constituer un "déni de justice".
* **Sanctions pénales et civiles** : Le refus de juger peut entraîner des sanctions pénales pour les magistrats (amende, interdiction d'exercer) et des poursuites civiles en cas d'insuffisance ou d'obscurité de la loi.
* **Délai raisonnable** : Les décisions de justice doivent être rendues dans un délai raisonnable, sous peine d'équivalence à un déni de justice, conformément aux principes garantis par la Convention européenne des droits de l'Homme.
* **Permanence de la justice** : En France, les juridictions siègent tout au long de l'année, assurant une permanence même pendant les périodes de vacances judiciaires pour les affaires urgentes.
### 2.5 Les institutions de contrôle
Au-delà du Tribunal des conflits, d'autres institutions jouent un rôle de contrôle, particulièrement en ce qui concerne la constitutionnalité des lois et le respect des droits fondamentaux.
#### 2.5.1 Le Conseil constitutionnel
Le Conseil constitutionnel est chargé de vérifier la conformité des lois à la Constitution. Il contrôle non seulement la compétence du législateur, mais aussi le respect des droits et libertés fondamentaux, tels qu'énoncés dans le préambule de la Constitution de 1946 et la Déclaration des droits de l'homme et du citoyen. La mise en place de la QPC a considérablement élargi son rôle.
> **Tip:** La tension entre la souveraineté populaire (légicentrisme) et l'État de droit (contrôle constitutionnel) est une caractéristique fondamentale de notre système juridique.
#### 2.5.2 Les juridictions européennes
La Cour européenne des droits de l'Homme et la Cour de justice de l'Union européenne, bien qu'ayant des compétences distinctes, jouent un rôle crucial dans la protection des droits fondamentaux et l'application du droit européen, influençant ainsi les juridictions nationales.
---
# Les institutions de contrôle et leur rôle
Voici une synthèse détaillée sur les institutions de contrôle et leur rôle, élaborée dans le cadre d'un guide d'étude académique.
## 3. Les institutions de contrôle et leur rôle
Les institutions de contrôle, incluant le Tribunal des conflits, le Conseil constitutionnel, la Cour européenne des droits de l'homme et la Cour de justice de l'Union européenne, jouent un rôle crucial dans la garantie de la légalité, la protection des droits fondamentaux et la résolution des conflits de compétences entre différentes juridictions ou ordres juridiques.
### 3.1 Le Tribunal des conflits
Le Tribunal des conflits (TC) est une institution chargée de résoudre les conflits de compétence entre les juridictions de l'ordre judiciaire et celles de l'ordre administratif. Il agit comme un "cartographe des compétences et gardien des frontières" entre ces deux ordres.
#### 3.1.1 Origine et rôle
Créé initialement par la Constitution du 4 novembre 1848, le TC a été rétabli par la loi de 1872 et modifié depuis, notamment en 2015. Son existence découle de la dualité des ordres juridictionnels en France, issue de la séparation des pouvoirs. L'idée est d'éviter que les justiciables soient renvoyés d'une juridiction à l'autre sans qu'une décision ne soit rendue, ce qui constituerait un déni de justice.
#### 3.1.2 Types de conflits
* **Conflit positif d'attribution :** Il survient lorsque le juge judiciaire est saisi d'un litige relevant de l'ordre administratif, ou inversement. La procédure peut être initiée par le représentant de l'État (le préfet) qui peut demander au juge judiciaire de se déclarer incompétent. Si le juge refuse, le préfet peut prendre un "arrêté de conflit" pour saisir le TC. Le TC confirme alors la compétence judiciaire ou l'annule.
* **Conflit négatif :** Aucun des deux ordres de juridiction ne s'estime compétent, créant un risque de déni de justice. Dans ce cas, la juridiction saisie en second lieu doit saisir le TC.
* **Renvoi facultatif :** Depuis un décret de 2015, une juridiction peut soumettre une question de compétence au TC avant de statuer sur le fond.
#### 3.1.3 Composition
Le TC est composé de membres issus du Conseil d'État et de la Cour de cassation (quatre magistrats du siège de chaque cour). Il est présidé alternativement par un membre de chaque ordre pour des mandats de trois ans.
### 3.2 Le Conseil constitutionnel (CC)
Le Conseil constitutionnel est l'organe chargé de contrôler la conformité des lois à la Constitution, garantissant ainsi l'État de droit et la primauté de la norme constitutionnelle.
#### 3.2.1 Légicentrisme et contrôle de constitutionnalité
Historiquement, la loi était considérée comme l'expression de la volonté générale, donc souveraine. Cependant, avec l'instauration du Conseil constitutionnel, ce principe (légicentrisme) est tempéré. Le CC veille à ce que la loi votée par les représentants du peuple respecte la Constitution, évitant ainsi un potentiel "gouvernement des juges".
> **Tip :** La tension entre la souveraineté populaire et l'État de droit est une question centrale. Le contrôle de constitutionnalité est vu par certains comme une protection des libertés fondamentales et un signe de démocratie libérale, tandis que d'autres y voient un risque d'ingérence des juges dans le processus législatif.
#### 3.2.2 Composition
Le CC est composé de neuf membres nommés pour un mandat de neuf ans, renouvelable par tiers tous les trois ans. Trois membres sont nommés par le Président de la République, trois par le Président de l'Assemblée nationale, et trois par le Président du Sénat. Un président est désigné par le Président de la République.
#### 3.2.3 Missions
* **Contrôle a priori :** Avant la promulgation d'une loi, le CC peut être saisi par certaines autorités (Président de la République, Premier ministre, Présidents des assemblées) pour vérifier sa conformité à la Constitution, notamment son articulation avec le domaine réglementaire.
* **Élargissement du contrôle :** Suite à une décision de 1971, le CC a élargi son contrôle pour vérifier la conformité des lois à des normes supérieures comme la Déclaration des droits de l'homme et du citoyen de 1789, le préambule de 1946, et d'autres principes fondamentaux.
* **Contrôle a posteriori (QPC) :** Depuis 2008, la Question Prioritaire de Constitutionnalité (QPC) permet aux justiciables, lors d'un procès, de contester la constitutionnalité d'une loi déjà promulguée.
### 3.3 La Cour européenne des droits de l'homme (CEDH)
La Cour européenne des droits de l'homme, dont le siège est à Strasbourg, veille au respect de la Convention européenne des droits de l'homme par les États membres du Conseil de l'Europe.
#### 3.3.1 Droit de saisine et objectifs
La Convention européenne des droits de l'homme a été créée après la Seconde Guerre mondiale pour protéger les droits fondamentaux des individus contre les abus de l'État. Une de ses particularités est la possibilité pour toute personne de saisir la Cour si elle estime que ses droits conventionnels ont été violés par un État partie. La France a autorisé le recours individuel en 1981.
> **Example :** L'interprétation évolutive de la Convention par la CEDH, comme dans le cas de la reconnaissance des liens de filiation pour les enfants nés de gestation pour autrui à l'étranger, montre la volonté de la Cour d'adapter la protection des droits aux réalités sociales contemporaines, parfois au-delà de ce qui était initialement prévu par les textes nationaux.
#### 3.3.2 Composition
La Cour est composée d'un juge par État partie à la Convention. Pour les affaires au fond, elle statue en chambre (sept juges) ou en grande chambre (dix-sept juges, formation d'appel). Le juge national de l'État mis en cause siège systématiquement. Les juges sont élus pour six ans par l'Assemblée parlementaire du Conseil de l'Europe.
### 3.4 La Cour de justice de l'Union européenne (CJUE)
La Cour de justice de l'Union européenne, basée à Luxembourg, est l'organe juridictionnel de l'Union européenne, garantissant l'interprétation et l'application uniformes du droit de l'UE.
#### 3.4.1 Mission et objectifs
L'UE vise à assurer la paix par la coopération, notamment économique, entre les nations. La CJUE veille à ce que les règles créées par l'Union (traités, règlements, directives) soient respectées par les États membres et les institutions de l'UE. Elle contribue ainsi à un marché unique et à une intégration juridique.
> **Tip :** Le droit dérivé de l'Union européenne comprend les règlements (directement applicables) et les directives (qui nécessitent une transposition dans le droit national). La CJUE joue un rôle essentiel dans leur interprétation pour assurer leur uniformité.
#### 3.4.2 Structure
La CJUE comprend plusieurs juridictions : la Cour de justice, le Tribunal et des tribunaux spécialisés.
#### 3.4.3 Composition
La Cour de justice est composée d'un juge par État membre et de conclusions présentées par des avocats généraux. Les juges et avocats généraux sont choisis parmi des personnalités offrant des garanties d'indépendance et possédant les plus hautes qualifications juridiques dans leur pays. Ils sont nommés par les gouvernements des États membres pour une durée de six ans.
#### 3.4.4 Questions préjudicielles
La CJUE est souvent saisie par le biais de questions préjudicielles. Un juge national, confronté à une question d'interprétation du droit de l'UE dans une affaire pendante, peut (et parfois doit) interroger la CJUE pour obtenir une interprétation qui éclairera sa propre décision.
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Juridiction | Organe chargé de trancher un litige, synonyme de tribunal. Le mot vient du latin "juris dictio", qui signifie "dire le droit". |
| Institution | Ce qui est instauré, établi et fait pour durer. Dans le contexte juridique, cela désigne les règles et les structures qui organisent le système judiciaire. |
| Institution juridictionnelle | Ensemble des règles établies et des tribunaux qui constituent le système judiciaire, conçus pour fonctionner sur le long terme. |
| Compétence | Délimitation juridique des affaires qu'une juridiction est habilitée à traiter. Une affaire doit être portée devant le juge approprié pour être jugée. |
| Séparation des pouvoirs | Principe fondamental de l'organisation de l'État, distinguant le pouvoir législatif, exécutif et judiciaire, afin d'éviter toute concentration excessive de pouvoir. |
| Dualisme juridictionnel | Organisation du système judiciaire en deux ordres distincts : l'ordre judiciaire, traitant des litiges entre particuliers, et l'ordre administratif, traitant des litiges impliquant l'administration publique. |
| Tribunal des conflits | Organe chargé de résoudre les conflits de compétence entre les juridictions de l'ordre judiciaire et celles de l'ordre administratif, garantissant ainsi l'unité de la justice. |
| Droit privé | Branche du droit qui régit les relations entre les personnes privées, qu'elles soient physiques ou morales. Il comprend notamment le droit civil, le droit du travail et le droit commercial. |
| Droit public | Branche du droit qui régit les relations entre l'État et les citoyens, ainsi que les relations entre les différentes administrations publiques. Il englobe le droit constitutionnel et le droit administratif. |
| Droit pénal | Branche du droit qui définit les infractions et les peines correspondantes. Il vise à sanctionner les comportements considérés comme nuisibles à la société. |
| Norme | Règle juridique, qu'il s'agisse d'une loi, d'un règlement ou d'une convention internationale. La norme juridique établit des obligations ou des droits. |
| Conseil constitutionnel | Organe chargé de contrôler la constitutionnalité des lois avant leur promulgation, garantissant ainsi leur conformité à la Constitution. |
| Cour européenne des droits de l'homme (CEDH) | Juridiction internationale chargée de veiller au respect des droits de l'homme énoncés dans la Convention européenne des droits de l'homme par les États membres du Conseil de l'Europe. |
| Cour de justice de l'Union européenne (CJUE) | Organe juridictionnel de l'Union européenne, responsable de l'interprétation et de l'application du droit de l'Union européenne, ainsi que du contrôle de la légalité des actes des institutions européennes. |
| Justice privée | Justice rendue par des personnes privées, non magistrats, comme dans le cas de l'arbitrage, où les parties choisissent un arbitre pour trancher leur litige. |
| Imperium | Pouvoir de contrainte et d'exécution de la décision de justice, détenu exclusivement par l'État. Il confère à la décision sa force obligatoire. |
| Déni de justice | Refus par un juge de juger une affaire qui lui est soumise, sous prétexte du silence, de l'obscurité ou de l'insuffisance de la loi. Il constitue une faute grave. |
| Délai raisonnable | Principe selon lequel les décisions de justice doivent être rendues dans un temps approprié pour garantir l'efficacité de la justice et le droit à un procès équitable. |
| Arrêts de règlement | Décisions rendues par les anciens parlements, qui possédaient un pouvoir réglementaire et créaient des règles de droit applicables sur leur territoire. Cette pratique a été supprimée. |
| Référé législatif | Procédure ancienne où le juge, en cas de doute sur l'interprétation de la loi, devait adresser une demande aux législateurs. Elle a été supprimée au profit de la mission du juge de trancher. |
| Question prioritaire de constitutionnalité (QPC) | Procédure permettant à un justiciable, lors d'un procès, de contester la constitutionnalité d'une loi déjà promulguée, transmise ensuite au Conseil constitutionnel pour examen. |
| Arbitrage | Mode de résolution des litiges par lequel les parties soumettent leur différend à un ou plusieurs arbitres, dont la décision a une force obligatoire. |
| Clause compromissoire | Clause insérée dans un contrat par laquelle les parties s'engagent à soumettre à l'arbitrage les litiges futurs qui pourraient naître de ce contrat. |
| Amiable compositeur | Faculté accordée au juge ou à l'arbitre de statuer en équité, c'est-à-dire en s'écartant de la règle de droit stricte, si les parties y consentent expressément. |
| Exequatur | Procédure par laquelle un tribunal étatique reconnaît la force exécutoire d'une sentence arbitrale, la rendant ainsi opposable par la contrainte publique. |
| Gouvernement des juges | Concept critiquant le risque qu'un organe juridictionnel, tel que le Conseil constitutionnel, puisse exercer un pouvoir excessif en contrôlant la loi, au détriment de la volonté populaire. |
Cover
korte samenvatting.pdf
Summary
# Wat is recht?
Dit deel van de studiehandleiding onderzoekt de fundamentele vraag "Wat is recht?" door verschillende definities, kenmerken en maatschappelijke contexten te analyseren.
## 1. Wat is recht?
De vraag "wat is recht?" is essentieel om misinterpretatie van onderzoeksresultaten te voorkomen en om de aard van het recht te begrijpen. Er zijn twee hoofdopvattingen over recht: de essentialistische, die zoekt naar een universele kern, en de conventionalistische, die recht definieert op basis van afspraken en conventies. Recht is intrinsiek maatschappijafhankelijk, en de definitie ervan hangt af van hoe de maatschappij naar recht kijkt, welk standpunt wordt ingenomen, en welke specifieke rechtstak wordt beschouwd. In plaats van te focussen op een universele essentie, worden de kenmerken van recht – zoals normatieve ordening, institutionele oorsprong, afdwingbaarheid en de zoektocht naar rechtvaardigheid – centraal gesteld [5](#page=5).
### 1.1 De maatschappelijke context van recht
Mensen zijn sociale wezens wier leven betekenis krijgt in relatie tot anderen. Maatschappelijke organisatie is noodzakelijk, vooral naarmate gemeenschappen groeien, en kenmerkt zich door specialisatie, hetzij horizontaal (macht verdeeld over functionele eenheden) of verticaal (macht verdeeld over hiërarchische niveaus) [5](#page=5).
#### 1.1.1 Ontwikkeling van maatschappelijke ordening
De ontwikkeling van maatschappelijke structuren kan ruwweg worden ingedeeld in verschillende fasen:
* **Jager-voedselverzamelaars (ongeveer 12.000 v.C.):** Kleine groepen (ca. 25 personen) op familiebasis, vaak egalitair met leiderschap gebaseerd op persoonlijke kwaliteiten. Er is sprake van goederenverdeling en wederkerigheid, met regels voor het gebruik van bronnen en goederen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen onmiddellijk en uitgesteld wederkerige clans, waarbij de laatste een duurzamer karakter hebben [6](#page=6).
* **Chiefdoms (ongeveer 5.000 v.C.):** Groepen van 100 tot 10.000 mensen met sedentaire levensvorm, erfelijke sociale stratificatie en hiërarchie. De leider (chef) heeft charismatische autoriteit, en de elite ontvangt tribuut. Chiefdoms kennen meer regels, maar nog geen uitgesproken diversificatie [6](#page=6).
* **Rijken (ongeveer 4.000 tot 3.000 v.C.):** Gemeenschappen van meer dan 100.000 mensen met schrift, formele regelgeving, een dwingend retributiesysteem en bureaucratie. Er is een staatsreligie, een landbouwgebaseerde economie en leiders organiseren grote projecten, handel en geweldsuitoefening. Rechtsregels zijn vaak verstrengeld met bovennatuurlijke elementen. Conflicttheorieën benadrukken hier de belangen van de machthebbers. Handhaving is vaak beperkt en zware straffen stimuleren zelfregulering [6](#page=6).
* **Codex Hammurabi (ongeveer 1754 v.C.):** Een voorbeeld van vroege wetgeving met 282 wetten die handel, misdrijven en burgerlijk recht regelen. De codex toont de verwevenheid van rechtsregels met religieuze voorschriften en de handhaving van sociale hiërarchie [7](#page=7).
* **Reguleringsconstanten:** Frequent voorkomende rechtsregels omvatten het onderhoud van het staatsapparaat, afdwingen van hiërarchie, magische en religieuze overtuigingen, familie en seksuele verhoudingen, lichamelijke schade, toebedeling en behoud van goederen, arbeidsregulering en economische transacties. Deze constante behoeften vloeien voort uit algemene menselijke behoeften en worden door staatsapparaten gebruikt om macht te beschermen [7](#page=7).
* **Moderne Staten (na 1648):** Gekenmerkt door soevereine machtsuitoefening over een grondgebied, met een monopolie op geweld. De Verlichting zorgde voor een verminderde rol van bovennatuurlijke elementen. De ontwikkeling van de territoriale staat, natiestaat, welvaarts-/verzorgingsstaat en de actieve welvaartsstaat toont een toenemende rol van het recht in maatschappelijke organisatie. De autonomie van soevereine wetgevers neemt af door factoren zoals de Europese Unie en de federale staatsstructuur. De transitie van 'government' naar 'governance' is hierbij relevant [7](#page=7) [8](#page=8).
### 1.2 Kenmerken van recht
Er zijn twee dominante benaderingen om recht te bestuderen:
* **Regelgeoriënteerde benadering:** Beschouwt recht primair als een geheel van abstracte, geschreven regels en de achterliggende ideeën, ongeacht de daadwerkelijke naleving ('law in books') [9](#page=9).
* **Gedragsgeoriënteerde benadering:** Ziet recht als een sociale praktijk, bestaande uit regelmatige gedragingen die mensen stellen bij het aanpakken van maatschappelijke problemen ('law in action') [9](#page=9).
#### 1.2.1 Gericht op of voortvloeiend uit een normatieve ordening
Recht wordt gekenmerkt door zijn gerichtheid op een **normatieve ordening**, wat betekent dat het aangeeft hoe iets geordend zou *moeten* zijn, in tegenstelling tot **descriptieve ordening** die slechts beschrijft hoe iets geordend *is* [9](#page=9).
* **Normatieve verwachtingen:** Spelen een cruciale rol in het recht. Wanneer een normatieve verwachting niet uitkomt, is er sprake van een duidelijke wens die niet is vervuld, in tegenstelling tot een cognitieve verwachting die kan worden aangepast [9](#page=9).
* **Link tussen benaderingen:** Normatieve verwachtingen vormen de verbinding tussen de regelgeoriënteerde en de gedragsgeoriënteerde benadering, aangezien feitelijk gedrag onlosmakelijk verbonden is met de normatieve verwachtingen van anderen. Abstracte concepten zoals 'trouw' en 'eerlijkheid' zijn nodig om gedrag te interpreteren [9](#page=9).
#### 1.2.2 Ordeningen en samenvattingstypes
In minder complexe samenlevingen (jager-voedselverzamelaars en chiefdoms) domineert **informele gedragsregels** (gebruiken, moraal, etiquette, religie). Door nabijheid en frequent contact is er duidelijkheid over wat verwacht wordt, en is er minder onderscheid tussen cognitieve en normatieve verwachtingen [10](#page=10).
* **Rechtspluralisme:** Ontstaat wanneer meerdere regulerende systemen tegelijkertijd claimen dat hun regels voorrang hebben. Dit kan **zacht rechtspluralisme** zijn (met voorrangsregels) of **hard rechtspluralisme** (zonder voorrangsregels, leidend tot conflicten). Gewoonterechtelijke regels kunnen contra legem ingaan tegen statelijke regels [10](#page=10).
* **Omvang van ordeningen:** Het aantal **rechtsvrije ruimtes** (waar regulerende systemen nog specificaties kunnen invullen) neemt af door de **juridisering van de maatschappij** [10](#page=10).
#### 1.2.3 Al dan niet van institutionele oorsprong
De regelgeoriënteerde stroming stelt dat recht voortkomt uit formele maatschappelijke instituten, met name de staat. De gedragsgeoriënteerde stroming, zoals gepropageerd door Eugen Ehrlich, stelt echter dat het zwaartepunt van rechtsontwikkeling in de maatschappij zelf ligt, ongeacht de aanwezigheid van statelijke structuren [10](#page=10).
#### 1.2.4 Afdwingbaarheid
Afdwingbaarheid wordt algemeen beschouwd als een vereiste om een regel als rechtsregel te kwalificeren [11](#page=11).
* **Regelgeoriënteerde benadering:** Benadrukt de rol van de overheid in handhaving. Internationaal recht wordt soms als 'onvolmaakt recht' ('lex imperfecta') beschouwd wegens gebrek aan centrale derde-partijcontrole [11](#page=11).
* **Gedragsgeoriënteerde benadering:** Erkent diverse instanties die naleving verzekeren, waaronder actorcontrole, tweedepartijcontrole, en informele, organisationele of statelijke derde-partijcontrole [11](#page=11).
* **Rol van effectieve naleving:** Volgens de ongeschreven regelgeoriënteerde benadering kan onafgebroken niet-naleving leiden tot het opheffen van een rechtsregel door gewoonterecht. De gedragsgeoriënteerde benadering plaatst feitelijke naleving centraal ('sociale geldigheid') [12](#page=12).
* **Langetermijneffecten:** Niet-afgedwongen rechtsregels ondermijnen op termijn andere controlesystemen en tasten het gezag en vertrouwen in het recht aan [12](#page=12).
#### 1.2.5 Gericht of voortvloeiend uit een juiste ordening
Elke maatschappelijke ordening is gebaseerd op een onderscheid tussen recht en onrecht [13](#page=13).
* **Grondslagen van regels en normatieve verwachtingen:** Mensen voelen zich verplicht regels na te leven op basis van geloofsovertuiging, het nutsprincipe, groepsaanvaarding, of het idee van nomocratie (heerschappij van de wet). Regels worden normatief aanvaard als ze aansluiten bij wezenlijke waarden van de bestemmelingen. Verschillende groepen kunnen het oneens zijn over de grondslagen van het recht, wat kan leiden tot verzet tegen staatsgezag. Er is niet één absolute grondslag voor rechtvaardigheid [13](#page=13).
* **Het begrip 'rechtvaardigheid':**
* **Verdelende rechtvaardigheid (iustitia distributiva):** Gaat over de verdeling van schaarse goederen, diensten en rechten, gebaseerd op criteria als achtergrond, verworven rechten, verdienste of behoefte [13](#page=13).
* **Vereffende of ruilrechtvaardigheid (iustitia commutativa):** Richt zich op de juiste verhouding tussen personen op hetzelfde niveau, met name in vrijwillige ruilverhoudingen (contractenrecht) [14](#page=14).
* **Corrigerende rechtvaardigheid (iustitia correctiva):** Behandelt onvrijwillige ruilverhoudingen, zoals in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, verrijkingsrecht en strafrecht [14](#page=14).
* **Rechtvaardigheidstheorieën:**
* **Gedragsgeoriënteerde theorieën:** Vertrekken vanuit de mens en focussen op wanneer iemands handelen gerechtvaardigd is (normatieve ethiek). Ze beschrijven hoe mensen denken over rechtvaardig handelen door middel van empirisch onderzoek [14](#page=14).
* **Deugdethische theorie:** Focust op het consistent kiezen voor het goede in diverse situaties [14](#page=14).
* **Deontologische theorie:** Richt zich op rechten en plichten [14](#page=14).
* **Consequentialistische theorie:** Beoordeelt handelingen op basis van hun gevolgen [14](#page=14).
* **Regelgeoriënteerde theorieën:** Vertrekken vanuit de abstracte regel en focussen op de criteria die bepalen of een regel als rechtsregel geldt (principiële keuzes) [14](#page=14).
* **Formele theorieën:** Een regel is recht omdat een bepaalde instantie dit zegt [16](#page=16).
* **Materiële of inhoudelijke theorieën:** Verwijzen naar een inhoudelijke rechtvaardigingsgrond, zoals natuurrecht, volksgeist, utilitarisme of egalitarisme [16](#page=16).
* **Procedurele theorieën:** Beoordelen rechtvaardigheid op basis van de wijze waarop deze tot stand is gekomen [14](#page=14).
#### 1.2.6 Diverse stromingen in rechtvaardigheid
* **Theocratische stroming:** Recht komt van een godheid en vormt de hoogste norm [15](#page=15).
* **Autocratische stroming:** De wil van de vorst bepaalt wat recht is; wie de macht heeft, bepaalt het recht [15](#page=15).
* **Democratische stroming:** Gebaseerd op het idee van een sociaal contract waarin individuen rechten afstaan aan de staat in ruil voor zekerheid en vrede [15](#page=15).
* **Natuurrechtelijke stroming:** Recht wordt afgeleid uit de natuur of menselijke aard, met een bovenmenselijke oorsprong. Het kent absolute gelding en kan door de rede worden gekend. Verschillende vormen omvatten [15](#page=15):
* **Antiek natuurrecht:** Bron is de interne natuur van de mens en de natuurlijke ordening [15](#page=15).
* **Christelijk-theologisch natuurrecht:** Spanning tussen geloof en rede als kennisinstrumenten van bovenmenselijk recht (Augustinus, Thomas van Aquino) [15](#page=15).
* **Mensenrechtelijk natuurrecht:** De mens is het doel, met onveranderlijke, onvervreemdbare rechten [16](#page=16).
* **Utilitaristische stroming:** Rechtvaardigheid wordt bepaald door het grootste geluk voor het grootste aantal mensen (Jeremy Bentham) [16](#page=16).
* **Historische stroming:** Rechtsregels zijn het resultaat van een lange nationaalhistorische en culturele ontwikkeling, de 'Volksgeist' [16](#page=16).
* **Positivistische stroming:** Recht bestaat op zichzelf en kan bestudeerd worden zonder morele waardenopvattingen.
* **Rechtspositivisme:** Recht en moraal worden gescheiden [16](#page=16).
* **Regelgeoriënteerd rechtspositivisme:** Recht is een geheel van gedragsvoorschriften. Versies omvatten formeel, ideologisch en normatief rechtspositivisme. Hans Kelsen met zijn 'Reine Rechtslehre' en Herbert Hart met zijn 'ultimate rule of recognition' zijn belangrijke figuren [16](#page=16) [17](#page=17).
* **Gedragsgeoriënteerd/descriptief rechtspositivisme:** Focust op wat juridische actoren en leken in de praktijk doen ('law in books' vs. 'law in action') [17](#page=17).
* **Nomocratische stroming:** Wetten verdienen navolging louter en alleen omdat ze van de wetgever komen [18](#page=18).
* **Egalitaire stroming:** Recht is het resultaat van klassenstrijd en dient gericht te zijn op het verminderen van ongelijkheid, met het uiteindelijke doel een klasseloze maatschappij (communisme). Karl Marx en John Rawls met zijn 'A theory of Justice' zijn belangrijke denkers [18](#page=18).
* **Capability Approach:** Een rechtvaardige maatschappij verzekert een minimum aan ontplooiing van vaardigheden en capaciteiten voor iedereen (Eudaimonia) [18](#page=18).
---
# Functies en finaliteit van het recht
Hier is de studiehandleiding voor "Functies en finaliteit van het recht":
## 2. Functies en finaliteit van het recht
Dit gedeelte analyseert de doelen en toepassingen van het recht in de samenleving, met aandacht voor de functies zoals gedragsafstemming en besluitvorming, en de twee belangrijkste finaliteiten: codificatie en modificatie [20](#page=20).
### 2.1 Functies van het recht
Recht is een veelzijdig instrument dat onlosmakelijk verbonden is met het soort maatschappij, de klemtoon op regels of gedrag, en de redenen voor het navolgen van regels. Een minimum aan sociale orde is essentieel om anarchie en chaos te voorkomen, met autonomie en schaarste als kernelementen die gedragsafstemming en besluitvorming binnen groepen noodzakelijk maken. Rechtsregels helpen een verzameling mensen een groep te vormen en te behouden, en soms vervult een enkele regel meerdere functies. De "normatieve kracht van het feitelijke" verwijst naar de manier waarop we ons in de samenleving gedragen [20](#page=20).
#### 2.1.1 Bevordering groepscohesie
Elke samenleving vereist een minimum aan gedeelde identiteit. Rechtsregels dragen bij aan de morele ordening door waarden en idealen uit te drukken. Regels die bijdragen aan een gemeenschappelijke identiteit hebben drie functies [20](#page=20):
* **Socialiserend**: Ze maken sociale omgang met anderen mogelijk [20](#page=20).
* **Educatief**: Ze dragen bij aan de opvoeding van leden tot volwaardige samenlevingsleden [20](#page=20).
* **Ideologisch**: Ze benadrukken dat regels bijdragen aan gedeelde ideeën en overtuigingen [20](#page=20).
Acceptatie van opgelegde regels kan leiden tot identificatie als groepslid. Rookverboden weerspiegelen bijvoorbeeld de maatschappelijke attitude tegenover roken, en antidiscriminatie- of seksismewetten signaleren maatschappelijke normen [20](#page=20).
#### 2.1.2 Conflictvermijding
Regels zijn nodig om conflicten te vermijden door wenselijk gedrag aan te moedigen en onwenselijk gedrag af te raden. Regels over maatschappelijk aanvaardbaar gedrag vallen uiteen in twee categorieën [20](#page=20):
1. Regels over hoe mensen zich ten opzichte van elkaar dienen te gedragen (sociale ordening) [20](#page=20).
2. Regels die duidelijk maken wie aanspraak mag maken op welke middelen (economische ordening) [20](#page=20).
In minder complexe samenlevingen (zoals die van jagers-verzamelaars) richten regels zich op bezit en gebruik van land, waterbronnen en goederen, alsook op zaken als doodslag en overspel. Chiefdoms kennen vergelijkbare regels, maar met meer middelen voor de elite en verwerving door tributen. In complexere samenlevingen, zoals rijken en moderne staten, worden sociale en economische hiërarchieën, familiale, seksuele en arbeidsverhoudingen geregeld, evenals de toebedeling en bescherming van middelen en de maatschappelijke betekenis van lichamelijke schade. Er komen meer dimensies bij de regularisatie, met formele ordeningsfuncties die zorgen voor duidelijke en transparante regelingen, zoals verkeersregels, onafhankelijk van rechtvaardigheidsoverwegingen [20](#page=20) [21](#page=21).
In complexere maatschappijen is een uitgebreider staatsapparaat nodig, wat leidt tot meer gelaagde regels en de staat als centrale speler. Staatse regels hebben minstens één van de volgende functies [21](#page=21):
* **Machtsbehoudend**: Belastingen, verplichte arbeid, straffen [21](#page=21).
* **Werkingsbevorderend**: Regels over overleg tussen organisaties, oprichting van provincies [21](#page=21).
* **Instrumentele functie**: De regel dient als middel om een doel te bereiken, zoals bij leerplicht of regulering van werk, verkeer en financiële markten [21](#page=21).
De **stimuleringsfunctie** zorgt voor een extra laag bij de uitwisseling van middelen; hoe groter de afstand en hoe kleiner het vertrouwen, hoe meer regels nodig zijn. Niet-statelijke regels kunnen ook een stimuleringsfunctie hebben door uitsluiting bij schending. De **faciliteringsfunctie** maakt het leven van uitwisselende partijen eenvoudiger en efficiënter door een standaard sjabloon te bieden dat aangepast kan worden. De **toetsingsfunctie** stelt dat statelijke regels vereisten opleggen waaraan uitwisselingen moeten voldoen (dwingend recht). De **reguleringsfunctie** houdt in dat statelijke regels hele economische sectoren beheersen, wat de herverdeling van middelen exponentieel doet toenemen en een minimum welvaartspeil kan garanderen [21](#page=21).
#### 2.1.3 Conflictverwerking
Een grief is een reden tot ontevredenheid bij één persoon. Een conflict ontstaat wanneer een tweede persoon bij de grief wordt betrokken. Een geschil is wanneer het conflict wordt voorgelegd aan een onafhankelijke derde. Dit kan worden samengevat als "naming, blaming en claiming" [22](#page=22).
**Sociale vrede, herstel en straf**: Naarmate samenlevingen complexer worden, ontstaan er specifiekere en gekanaliseerde manieren om bij te dragen aan sociale vrede, zoals het afweren van grievende gedragingen, het herstellen van grieven of het bestraffen van de grievende partij. In samenlevingen met een minder uitgebouwd staatsapparaat waren reacties als "oog om oog, tand om tand" en bloedwraak mogelijk. Bloedwraak kon worden afgekocht met bloed- of zoengeld, en bloedvetes waren langdurige conflicten tussen families. In chiefdoms en rijken vallen regels over herstel en straf samen, bijvoorbeeld door betaling van een geldsom. In moderne staten worden deze opgedeeld in burgerlijk recht en strafrecht, wat mogelijk is in een sterk uitgebouwde staat [22](#page=22).
**Conflictverwerkingsmethoden zonder het conflict uit handen te geven**:
* **Fysiek interpersoonlijk geweld**: Het duel, waarbij men zijn leven op het spel zet voor eerherstel, is door de grote risico's grotendeels verdwenen. Een vete is een langdurige vijandschap tussen families/groepen met collectieve verantwoordelijkheid voor wraakacties [22](#page=22).
* **Rituelen**: Hierbij wordt geweld uitgesloten en vertegenwoordigd door middel van dans en gezang, waarbij de gemeenschap de beste zanger/danser aanwijst, vergelijkbaar met vroege dance battles [22](#page=22).
* **Shaming**: Aanzetten tot schaamte, formeel via rituelen of informeel via roddelen [22](#page=22).
* **Sociale uitsluiting**: In kleine groepen kan dit leiden tot verhongering en overlijden [22](#page=22).
* **Praten (bemiddelen en onderhandelen)**:
* **Onderhandelen**: Partijen overtuigen elkaar zonder hulp van anderen en zoeken via geven en nemen naar een vergelijk, wat imagoschade vermijdt. Onderhandelingen kunnen ook door vertegenwoordigers, zoals advocaten, worden gevoerd [23](#page=23).
* **Bemiddeling**: Hierbij wordt een buitenstaander ingeschakeld, maar deze heeft geen macht en de partijen beslissen over het resultaat [23](#page=23).
Bij het berechten van geschillen komen verschillende soorten regels kijken:
1. **Bevoegdheidsregels**: Bepalen wie bevoegd is om bindende oordelen te vellen over welke geschillen [23](#page=23).
2. **Procedureregels**: Specificeren welke procedures gevolgd moeten worden [23](#page=23).
3. **Motiveringsregels**: De bevoegde instantie toont aan dat standpunten en argumentaties van partijen zorgvuldig zijn geanalyseerd [23](#page=23).
4. **Uitvoeringsregels**: Verzekeren de naleving van het oordeel door dwangmaatregelen, waarbij bepaald wordt wie, wanneer en hoe deze mag hanteren [23](#page=23).
De meest voorkomende manier van berechting is de **statelijke rechtspraak**, waarbij de oordelen van rechtbanken een winnaar of verliezer aanduiden. **Arbitrage** bevindt zich tussen bemiddeling en statelijke rechtspraak, waarbij het conflict uit handen wordt gegeven maar de arbitrage regels flexibeler, goedkoper en sneller zijn dan statelijke rechtspraak, met een bindende uitspraak [23](#page=23).
#### 2.1.4 Besluitvorming binnen de groep
Leiderschap krijgt een permanentere rol naarmate samenlevingen organisationeel complexer worden. In rijken en moderne staten worden regels over de verhouding tussen samenlevingsleden en politieke machthebbers vaak vastgelegd in een grondwet. Politieke basisregels geven niet alleen bevoegdheden aan machthebbers, maar stellen er ook grenzen aan, zoals het principe van de Trias Politica. Grondrechten, zoals het recht op persoonlijke vrijheid en vrije meningsuiting, bieden waarborgen tegen machtsmisbruik. De Blijde Inkomst van het Hertogdom Brabant is een voorbeeld van dergelijke waarborgen [24](#page=24).
Politieke basisregels ordenen politieke verhoudingen en kunnen worden onderverdeeld in categorieën:
1. **Bevoegdheidsregels**: Verdelen macht en bevoegdheden over provincies etc. [24](#page=24).
2. **Procedureregels**: Bepalen de te doorlopen procedure voor politieke beslissingen en wie initiatief moet nemen [24](#page=24).
3. **Selectieregels**: Bepalen hoe politieke machthebbers worden geselecteerd [24](#page=24).
4. **Waarborgregels**: Stellen waarborgen vast voor burgers tegen statelijk machtsmisbruik [24](#page=24).
5. **Financieringsregels**: Bepalen hoe het politiek apparaat besluiten mag financieren [24](#page=24).
Politieke basisregels verschaffen legitimatie aan de beslissingen van politieke machthebbers [24](#page=24).
### 2.2 Finaliteit van recht
De **functies van recht** beantwoorden de vraag waarvoor recht gebruikt kan worden, terwijl de **finaliteit van recht** aangeeft waarvoor recht *zou moeten* gebruikt worden. Historisch werd recht beschouwd als een objectieve, mensoverstijgende orde (codificerende finaliteit). Vanaf de 19e eeuw wordt recht gezien als een instrument voor de staat of beleidsmaker om sociaal wenselijke veranderingen teweeg te brengen (modificerende finaliteit). Dit markeert een verschuiving van een bevarende/codificerende naar een veranderende/modificerende finaliteit [24](#page=24).
#### 2.2.1 Codificatie
Bij een codificerende finaliteit is recht afkomstig van buitenmenselijke bronnen (godheid, natuur, gewoonte), gaat het de samenleving vooraf en dringt het zich op aan iedereen. Recht is een objectieve ordening die buiten de menselijke controle ligt, wat een conservatieve visie weerspiegelt. Carl Friedrich von Savigny illustreert deze visie, waarbij traditionele waarden en deugden uit het verleden worden benadrukt. Grondrechten worden in deze visie gezien als waarborg tegen te invasieve overheidsinterventies [24](#page=24) [25](#page=25).
Het positivisme in de 19e eeuw plantte de kiem voor een andere finaliteit door te proberen wetmatigheden bloot te leggen via systematische wetenschappelijke studie van de maatschappij of het recht als empirisch verschijnsel. Recht is dan niet langer een doel op zich, maar een middel om een extern doel te bereiken, zoals maatschappelijke orde [25](#page=25).
#### 2.2.2 Modificatie
Vanaf het midden van de 19e eeuw veranderde de kijk op de finaliteit van het recht, mede door toenemende industrialisering, financiële crises, honger en ziekte, wat leidde tot de roep om publieke respons en een wijziging in de vraag van het volk aan de staat. Na de oprichting van de Belgische Werkliedenpartij en sociale onrust kregen sociale klassen een stem en integratie in het politieke systeem. Het geloof dat rechtsregels maatschappelijke veranderingen konden bewerkstelligen, gevoed door het positivisme, werd sterker. Recht werd niet langer gezien als een mensoverstijgend doel op zich, maar als een middel om wenselijke veranderingen door te voeren ("Law is a desire projected into the future") [25](#page=25).
Gottlieb Planck, een vooraanstaand figuur van het Duitse burgerlijk wetboek, benadrukte twee elementen voor een goed begrip van een wet: het economische en sociale doel dat de wet nastreeft, en de technische juridische middelen die worden aangewend om dit doel te bereiken. In de afgelopen 150 jaar is de samenleving sterk gejuridiseerd door de veranderende rol van de staat, die evolueerde van een nachtwakersstaat naar een welvaartsstaat die doorgedreven regulering vereist om burgers ontplooiingskansen te bieden [25](#page=25).
De vijf technieken die de welvaartsstaat hanteert voor succesvol sociaal management zijn:
1. **Griefherstellend instrument**: Rechten toekennen aan gegriefde personen door middel van statelijke dwangmaatregelen. Bijvoorbeeld, overspelige partners zijn een schadevergoeding verschuldigd aan het slachtoffer [25](#page=25).
2. **Bestraffend instrument**: Middel om onwenselijk geacht gedrag te verbieden, vervolgen en bestraffen. Bijvoorbeeld, de strafbaarstelling van overspel [25](#page=25).
3. **Bestuurlijk en regulerend instrument**: Maatschappelijke activiteiten op elkaar afstemmen zodat ze verenigbaar zijn met nagestreefde doelstellingen. Bijvoorbeeld, het huwelijk aan bepaalde vereisten onderwerpen [25](#page=25).
4. **Stimulerend instrument**: Personen aanmoedigen en in staat stellen zich op de wenselijk geachte manier te gedragen. Bijvoorbeeld, fiscale maatregelen die getrouwde koppels belastingvoordelen bieden [25](#page=25).
5. **Faciliterend instrument**: Afspraken tussen samenlevingsleden erkennen en ondersteunen. Bijvoorbeeld, huwelijksovereenkomsten en huwelijksvermogensstelsels erkennen [25](#page=25).
Een codificerende blik beschouwt de samenleving als objectief en onveranderlijk, terwijl een modificerende blik haar ziet als een kneedbaar, maakbaar en veranderlijk menselijk product [26](#page=26).
##### 2.2.2.1 Welvaart en welbevinden
In een modificerende visie is de regelgever een beleidsmatige 'social engineer' die het recht gebruikt om de samenleving vorm te geven, wat echter tot ongewenste gevolgen kan leiden. **Therapeutic jurisprudence** houdt rekening met de positieve of negatieve invloed van regels op het psychisch en fysiek welzijn van beïnvloede personen. Werkstraffen zijn een voorbeeld van een maatregel met meer aandacht voor het welzijn van de bestrafte en stimuleren zelfreflectie en responsabilisering [26](#page=26).
Het geloof in de maakbaarheid van de samenleving kan leiden tot hoge verwachtingen van staten, die als beschermers van de maatschappij worden gezien. De staat wordt gezien als een traumabegeleider en **restorative justice** focust op herstel. Voorbeelden hiervan zijn te vinden in het strafrecht, waar het slachtoffer een grotere rol krijgt, en in het burgerlijk recht, waar ook levenloos geboren kinderen geregistreerd worden. Bij aanslagen in Brussel wordt slachtoffers bijzondere erkenning en een schadevergoeding geboden. Falend overheidsbeleid kan mede verantwoordelijk worden gehouden voor tragedies [26](#page=26).
##### 2.2.2.2 Limieten
De staat is slechts één sociaal instituut tussen vele andere (gezin, sportclub, etc.), die elk hun eigen regels hebben die statelijke regels kunnen tegenwerken. Hoge verwachtingen van de staat vereisen veel geld, wat leidt tot activering en responsabilisering van de bevolking om overheidstaken zelf op te nemen. Dit resulteert in een actieve welvaartsstaat en een **horizontalisering van wetten**, waarbij wetten ook doorwerken in verhoudingen tussen burgers en verplichtingen voor burgers jegens burgers creëren. Voorbeelden hiervan zijn antidiscriminatie- of antiseksismewetten, die burgers onderling dienen na te leven [26](#page=26).
In een modificerende visie zijn rechtsregels instrumenten om sociale verhoudingen te structureren. In een codificerende visie is recht er om rechten en vrijheden te vrijwaren van overheidsinmenging (waarborgfunctie). De beleidsmaker mag rechtsregels niet zomaar voor elk wenselijk geacht doel en op elke manier hanteren; bij het uitvaardigen en toepassen van rechtsregels is de beleidsmaker zelf ook aan rechtsregels gebonden. Rechtsinstrumentalisme is niet alleen minder effectief dan gehoopt, maar moet ook worden afgewogen tegen de waarborgen die recht traditioneel biedt tegen beleid. Daarom moet er goed worden nagedacht over het inzetten van recht als middel voor maatschappelijke verandering [26](#page=26).
**Ex ante evaluatie** vindt plaats vóór de invoering van wetten om de gevolgen te beoordelen, terwijl **ex post evaluatie** de wetten achteraf controleert. Regulering is een permanente evenwichtsoefening tussen de modificerende en codificerende finaliteit. Wie reguleert zonder een probleem goed te begrijpen, plaatst de oplossing niet centraal [27](#page=27).
---
# Normen en hun samenhang
Dit deel verkent de aard van normen, met een specifieke focus op rechtsnormen, hun talige uitdrukkingen en de essentiële bestanddelen waaruit rechtsregels zijn opgebouwd, alsook het recht als een systeem [28](#page=28).
### 3.1 Wat is een rechtsnorm?
#### 3.1.1 Descriptieve versus prescriptieve normen
Een **prescriptieve norm** dicteert hoe men zich zou moeten gedragen en wordt gebruikt in prescriptieve ordeningen. Deze normen zijn niet inherent waar of onwaar; ze bestaan omdat ze collectief worden erkend en kunnen door de wetgever worden aangepast. Een voorbeeld hiervan is geld, waarvan de waarde afhangt van collectief geloof [28](#page=28).
Een **descriptieve norm** daarentegen beschrijft wet- of regelmatigheden in de natuur of maatschappij en wordt gebruikt in descriptieve ordeningen. Deze normen zijn altijd waar of niet waar [28](#page=28).
#### 3.1.2 Talige uitdrukkingen van normen
Normen kunnen op verschillende manieren worden uitgedrukt:
##### 3.1.2.1 Verifieerbare uitspraken
* **Empirische uitspraken:** Deze drukken feiten uit die waar of niet waar zijn en geverifieerd kunnen worden door waarneming. Ze worden gebruikt om feiten vast te stellen, zoals in juridische processen. Het bewijsrisico ligt hierbij niet principieel bij één partij; als het Openbaar Ministerie schuld niet kan bewijzen, gaat de beklaagde vrijuit (in dubio pro reo) [28](#page=28).
* **Logische of definiërende uitspraken:** Deze drukken verbanden uit tussen begrippen en uitspraken, en zijn waar of niet waar. In juridische contexten is het cruciaal om zich aan de regels van de logica te houden [28](#page=28).
##### 3.1.2.2 Geloofsuitspraken
Geloofsuitspraken zijn onbewijsbare aannames en opvattingen die niet gebaseerd zijn op empirische waarnemingen of formele verbanden. Ze worden alleen gedeeld door mensen met dezelfde overtuiging en vereisen op een bepaald punt een onbetwiste basis (axioma) voor zinvolle discussie. Geloofsuitspraken kunnen desastreuze gevolgen hebben, bijvoorbeeld wanneer ze een staatsideologie funderen [28](#page=28).
##### 3.1.2.3 Waarderinguitspraken
Waarderinguitspraken drukken de subjectieve appreciatie van de spreker uit ten aanzien van een situatie. Ze kunnen worden onderverdeeld in [29](#page=29):
* **Descriptieve waarderingsuitspraken (waardeoordelen):** Deze oordelen gaan niet gepaard met een gedragsvoorschrift en verplichten de persoon niet om zich op een bepaalde manier te gedragen. Voorbeelden zijn: "Deze balpen schrijft goed." of "Deze buschauffeur rijdt goed." [29](#page=29).
* **Prescriptieve waarderingsuitspraken (waardeoordelen):** Deze oordelen gaan wél gepaard met een gedragsvoorschrift en verplichten de persoon zich op een bepaalde manier te gedragen [29](#page=29).
##### 3.1.2.4 Imperatieven
Imperatieven zijn geboden of verboden die in een specifieke situatie opgevolgd moeten worden en geen vrijblijvende richtlijn zijn. Ze zijn contextafhankelijk en niet universeel geldig. Een imperatief bestaat uit vijf bestanddelen [29](#page=29):
1. **Normsteller:** De persoon of instantie van wie het oordeel afkomstig is [29](#page=29).
2. **Normbestemmeling:** De persoon of instantie aan wie het oordeel gericht is [29](#page=29).
3. **Voorgeschreven gedraging:** Het gedrag of de houding waarover de imperatief iets zegt [29](#page=29).
4. **Modaliteit:** De aanduiding of de voorgeschreven gedraging verplicht of verboden is [29](#page=29).
5. **Geviseerde feitelijke situatie:** De omstandigheden waaronder het oordeel geldt [29](#page=29).
In tegenstelling tot imperatieven kunnen prescriptieve normen wel een algemene draagwijdte hebben. In het recht wordt onderscheid gemaakt tussen algemene (reglementaire) rechtsnormen en individuele rechtsnormen. Algemene rechtsnormen zijn algemeen naar tijd (onbepaalde periode), persoon (onbegrensd aantal of categorisch geviseerde groepen), en geviseerde feitelijke situatie (elke keer dat de situatie zich voordoet) [29](#page=29).
##### 3.1.2.5 Performatieve uitspraken
Performatieve uitspraken verrichten een bepaalde handeling door middel van taal en worden daarom ook wel taalhandelingen genoemd. Niet iedereen kan elke performatieve uitspraak succesvol uitvoeren; dit vereist specifieke bevoegdheid. Performatieve uitspraken beïnvloeden sociale feiten en de werkelijkheid, en worden daarom ook dispositieve of beschikkende handelingen genoemd. Empirische uitspraken, daarentegen, worden constaterende of mededelende handelingen genoemd omdat ze beperkt blijven tot de beschrijving of weergave van feiten. Het onderscheid tussen mededelende en in het bijzonder dispositieve handelingen is relevant voor het bewijsrecht en de rechterlijke toetsing van de handeling [30](#page=30).
### 3.2 Algemene bestanddelen van rechtsregels
Rechtsregels bestaan uit verschillende essentiële componenten:
#### 3.2.1 Normsteller
Een rechtsregel vereist in principe een normsteller, tenzij het een gewoonterechtelijke regel betreft die niet het product is van één specifiek iets of iemand. Rechtsregels met een duidelijke normsteller maken actief ingrijpen en breken met het verleden mogelijk, terwijl gewoonterechtelijke regels de gevestigde maatschappelijke orde behouden [31](#page=31).
#### 3.2.2 Normbestemmeling
Net als imperatieven zijn rechtsregels gericht aan bepaalde personen. Een rechtsregel is ook altijd gericht aan de rechter, die de regel toepast. Rechtsregels functioneren dus zowel als beslissingsnormen voor de rechter als gedragsnormen voor de burger. Bij het formuleren van rechtsregels is het cruciaal om rekening te houden met de begrijpelijkheid voor diverse bestemmelingen [31](#page=31).
#### 3.2.3 Voorgeschreven gedraging
Volgens de imperatieventheorie van Jeremy Bentham is recht een geheel van gedragsregels waarbij elke regel een specifieke gedraging normeert [31](#page=31).
#### 3.2.4 Volledige en onvolledige rechtsregels
* Een **volledige rechtsregel** bevat alle benodigde bestanddelen om iemands gedragingen in een bepaalde situatie te normeren [31](#page=31).
* Een **onvolledige rechtsregel** kan dit niet op zichzelf en moet gecombineerd worden met andere uitspraken om een volledige rechtsregel te vormen [31](#page=31).
Onderdelen van een volledige rechtsregel kunnen zijn: verduidelijkende uitspraken (definities), veranderende en verwijzende uitspraken, constitutieve uitspraken, en regulatieve uitspraken (doeluitspraken en actieuitspraken) [31](#page=31).
* **Verduidelijkende/definiërende uitspraken:** Deze leggen de betekenis van een woord vast (nominale definities). De persoon die de uitspraak doet, bepaalt de betekenis. Nominale definities zijn performatief en waarderend. **Reële definities** doen een informatieve uitspraak over feitelijke eigenschappen en zijn descriptief, dus waar of onwaar. Nominale definities zijn bouwstenen voor rechtsregels, maar de nagestreefde waarden en politieke keuzes van de normsteller bepalen de betekenis van begrippen, niet andersom [31](#page=31) [32](#page=32).
* **Veranderende en verwijzende uitspraken:** Deze omschrijven het toepassingsgebied van een rechtsregel nauwkeuriger en verbeteren de leesbaarheid en precisie [32](#page=32).
* **Constitutieve uitspraken:** Deze creëren sociale of institutionele feiten en vormen het kader voor gedragsvoorschriften [32](#page=32).
* **Bevoegdheidsverlenende uitspraken:** Deze verlenen de bevoegdheid om rechtsnormen uit te werken en reguleren de wijze waarop gedragsvoorschriften worden uitgevaardigd binnen een organisationeel en procedureel kader [32](#page=32).
* **Doeluitspraken:** Deze leggen het doel vast dat normbestemmelingen moeten bereiken, waarbij de middelen vrij te kiezen zijn zolang het doel wordt gerealiseerd. Dit maakt maatwerk en flexibiliteit mogelijk, hoewel er enige vorm van toezicht is op het traject [33](#page=33).
#### 3.2.5 Modaliteiten
Modaliteiten geven aan hoe een gedraging wordt genormeerd. Er zijn vier hoofdmodaliteiten [33](#page=33):
1. **Gebod of plicht:** Een verplichting om iets te doen (bv. een koper is verplicht de koopprijs te betalen) [33](#page=33).
2. **Verbod:** Een verplichting om iets niet te doen (bv. een ambtenaar van de burgerlijke stand mag geen akte over zichzelf opmaken) [33](#page=33).
3. **Positieve toelating:** Het mag om iets te doen (bv. EUR 5'000 van de gemeenschappelijke rekening van een overleden partner halen) [33](#page=33).
4. **Negatieve toelating:** Het mag om iets niet te doen (bv. een afgebrand appartement moet niet in originele staat teruggegeven worden) [33](#page=33).
De onderlinge verhoudingen tussen deze modaliteiten kunnen worden begrepen via concepten als contrair, contradictorisch, subcontrair en subalternatief [33](#page=33) [34](#page=34) [35](#page=35).
##### 3.2.5.1 Rechten en plichten
Er worden drie soorten subjectieve rechten onderscheiden [34](#page=34):
* **De aanspraak of claim:** Het recht om rechtstreeks van iemand anders een doen of laten te verlangen. De tegenhanger hiervan is de **plicht**. Het paar plicht-aanspraak is contrair [34](#page=34) [35](#page=35).
* **De vrijheid of liberty:** Het recht om zich feitelijk op een bepaalde manier te gedragen. Dit kan **precair** zijn (onder voorwaarden). De tegenhanger hiervan is **geen aanspraak**. Het paar vrijheid-geen aanspraak is subcontrair [34](#page=34) [35](#page=35).
* **De bevoegdheid of power:** Het recht om door een eenzijdige wilsverklaring een rechtstoestand of rechtsverhouding te wijzigen. Ook gekend als wilsrecht of potestatief recht. De tegenhanger is de **gebondenheid of liability**. Het paar bevoegdheid-gebondenheid is contrair. Bevoegdheden zijn secundaire subjectieve rechten, terwijl aanspraken en vrijheden primaire subjectieve rechten zijn [34](#page=34) [35](#page=35).
##### 3.2.5.2 Begrippenparen en hun relaties
* **Plicht - Aanspraak:** Contrar [35](#page=35).
* **Plicht - Vrijheid / Aanspraak - Geen aanspraak:** Contradictoir [35](#page=35).
* **Vrijheid - Geen aanspraak:** Subcontrair. De combinatie is een privilege [35](#page=35).
* **Plicht - Geen aanspraak / Aanspraak - Vrijheid:** Subalternatief [35](#page=35).
* **Bevoegdheid - Gebondenheid:** Contrar [35](#page=35).
* **Bevoegdheid - Onbevoegdheid / Immuniteit - Gebondenheid:** Contradictoir [35](#page=35).
* **Immuniteit - Onbevoegdheid:** Subcontrair [35](#page=35).
* **Bevoegdheid - Immuniteit / Gebondenheid - Onbevoegdheid:** Subalternatief [35](#page=35).
#### 3.2.6 Geviseerde feitelijke situatie
Rechtsregels omschrijven de feitelijke situatie die ze viseren vaak met enige openheid, zodat ze ook toegepast kunnen worden op situaties waar de normsteller niet direct aan dacht [36](#page=36).
* **Absolute normen (strict norms):** Zijn categorisch en onvoorwaardelijk [36](#page=36).
#### 3.2.7 Concretiseringsgradaties
* **Gesloten normen:** Omschrijven de geviseerde feitelijke situatie duidelijk en koppelen er een rechtsgevolg aan [36](#page=36).
* **Open normen:** Bepalingen waarbij de geviseerde feitelijke situatie niet volledig duidelijk is. Ze hebben diverse functies [36](#page=36):
* **Delegatiefunctie:** Geeft de rechter keuzevrijheid [36](#page=36).
* **Flexibiliteitsfunctie:** Maakt aanpassing aan maatschappelijke veranderingen mogelijk zonder de norm aan te passen [36](#page=36).
* **Verwijzingsfunctie:** Verwijst naar reeds bestaande rechtsregels [36](#page=36).
* **Receptiefunctie:** Wordt concreter door toelichting en achtergrond van de situatie [36](#page=36).
De receptie van waarden en beginselen in open normen bevordert maatschappelijke aanvaarding. Open normen kunnen gevaarlijk zijn als de tijdsgeest fundamenteel verandert en de norm radicaal anders wordt ingevuld [36](#page=36).
* **Algemene rechtsbeginselen:** Deze geven richting aan onduidelijke regels. Enkele belangrijke beginselen zijn [36](#page=36):
* **Autonomiebeginsel:** Personen moeten hun eigen rechtspositie tot op zekere hoogte zelf kunnen vormgeven [36](#page=36).
* **Geoorloofdheidsbeginsel:** Handelingen op basis van autonomie tellen pas mee als ze geen ongeoorloofde gevolgen hebben [36](#page=36).
* **Rechtszekerheidsbeginsel:** Personen moeten kunnen voorzien welke rechtsgevolgen hun handelingen zullen hebben [36](#page=36).
* **Gelijkheidsbeginsel:** Gelijke gevallen moeten gelijk behandeld worden, ongelijke gevallen ongelijk [36](#page=36).
* **Beginsel van de rechtsstaat:** Gezaghebbers zijn gebonden door het recht en hun macht is begrensd door de rechten en vrijheden van de samenleving [36](#page=36).
* **Adagia:** Spreuken die regels op een bondige manier verwoorden, vaak in het Latijn, en terug te voeren zijn naar een abstract rechtsbeginsel (bv. 'Nemo censetur ignorare legem' - niemand wordt geacht de wet niet te kennen) [37](#page=37).
### 3.3 Het recht als systeem
Recht kan worden beschouwd als een systeem, waarbij regels deel uitmaken van een groter, samenhangend netwerk [37](#page=37).
#### 3.3.1 Recht als dogmatisch systeem
Dit perspectief beschouwt recht als een 'dogmatisch' systeem, een geheel van samenhangende gedragsregels [37](#page=37).
* **Uitwendig systeem:** Dit verwijst naar de ordening van het recht, vergelijkbaar met een bibliotheekclassificatiesysteem. Vaak wordt hierbij uitgegaan van de rechtsverhouding tussen personen (privaat- en publiekrecht) of thematische indeling ('functionele rechtsgebieden' zoals economisch recht) [37](#page=37).
* **Inwendig systeem:** Afzonderlijke rechtsregels worden gezien als 'mozaïeksteentjes' die met elkaar samenhangen om het recht in zijn geheel te vormen, zonder leemtes. Ronald Dworkin was een voorstander van dit idee van een volmaakt, inwendig systeem [37](#page=37).
#### 3.3.2 Recht als sociaal systeem
Dit perspectief focust op het gedrag van mensen en beschouwt recht als een 'sociaal' systeem, bestaande uit sociale instellingen en praktijken. Complexe maatschappijen zijn onderverdeeld in deelsystemen met gespecialiseerde functies, zoals politiek, cultuur en sport [37](#page=37).
* Volgens Niklas Luhmann is recht een **autopoietisch systeem**, wat betekent dat het zichzelf kan creëren en in stand houden, en zelf bepaalt wat als recht geldt. Recht is hierbij operationeel gesloten, wat inhoudt dat alles van binnenuit wordt geregeld, maar de rechtsfeiten of -handelingen waarop deze criteria worden toegepast, hebben vaak wortels in andere systemen ('cognitieve openheid van het recht') [38](#page=38).
#### 3.3.3 Recht als chaotische janboel
Dit perspectief stelt dat, hoewel gelijke gevallen gelijk behandeld moeten worden, de waardeoordelen in het recht geen samenhangend geheel hoeven te vormen. Recht wordt vergeleken met een kubistisch werk dat vanuit verschillende perspectieven telkens een andere inhoud krijgt, zonder één juist perspectief. De bouwstenen van het recht vormen een netwerk van knooppunten zonder vooraf bepaalde plaats of verhouding. Charles Sampford betwijfelt het bestaan van een overkoepelende thematiek [38](#page=38).
#### 3.3.4 Twee metaforen
* **Taal:** Net als taal, ondanks de ogenschijnlijke wirwar, een structuur en systematiek heeft door middel van regels, heeft ook het recht een structuur en openeindekarakter. Dit maakt het mogelijk om er van alles mee te zeggen of als recht te bestempelen [38](#page=38).
* **Stad:** Het recht, net als een stad, weerspiegelt de overtuigingen, beslissingen en gebruiken van bewoners door generaties heen. Steden lijken op elkaar maar zijn uniek, net als statelijk recht en lokaal gewoonterecht. De vormgeving van een stad, net als die van recht, gaat gepaard met evolutie [38](#page=38).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Algemene rechtsleer | De discipline die de fundamentele beginselen, concepten en theorieën van recht bestudeert, los van specifieke rechtssystemen. |
| Normatieve ordening | Een ordening die beschrijft hoe iets zou moeten zijn, in tegenstelling tot een descriptieve ordening die beschrijft hoe iets is. |
| Descriptieve ordening | Een ordening die gebaseerd is op de beschrijving van feiten en observaties om het geordende te begrijpen. |
| Conventionele opvatting van recht | De opvatting dat wat als recht telt, wordt bepaald door maatschappelijke afspraken of conventies. |
| Essentialistische opvatting van recht | De opvatting dat er een kern of essentie van recht bestaat die universeel en tijdloos is. |
| Sociologische benadering van recht | Een benadering die recht beschouwt als een sociale praktijk, gericht op de gedragingen van mensen en de sociale werking ervan. |
| Doctrinaire benadering van recht | Een benadering die recht primair ziet als een geheel van abstracte regels, met minder nadruk op de feitelijke toepassing ervan. |
| Normatieve verwachtingen | Verwachtingen over hoe mensen zich in de toekomst zouden moeten gedragen, die niet louter gebaseerd zijn op observatie maar op een norm. |
| Rechtspluralisme | De situatie waarin meerdere regulerende systemen tegelijkertijd claimen dat hun regels voorrang hebben op een bepaalde situatie. |
| Institutionele oorsprong | De herkomst van recht uit formele maatschappelijke instituten, zoals de staat. |
|afdwingbaarheid | Het vermogen van een regel om nageleefd te worden door middel van sancties of dwangmaatregelen. |
| Lex imperfecta | Een onvolmaakte wet of rechtsregel, vaak gebruikt om internationaal recht te beschrijven omdat er geen centrale handhavingsinstantie is. |
| Rechtvaardigheid | Het principe van eerlijkheid in de verdeling van goederen, rechten, plichten of de correctie van onrecht. |
| Nomocratie | De heerschappij van de wet, waarbij wetten zelf de hoogste autoriteit vormen. |
| Theocratische stroming | Een stroming waarbij recht afkomstig is van een godheid en wordt afgekondigd via openbaring. |
| Autocratische stroming | Een stroming waarbij het gebod van de vorst of heerser bepaalt wat recht is. |
| Democratische stroming | Een stroming die het recht baseert op de instemming van de burgers, vaak via een sociaal contract. |
| Natuurrechtelijke stroming | Een stroming die recht afleidt uit de natuurlijke orde, de menselijke aard of de rede, en dat als universeel en onveranderlijk wordt beschouwd. |
| Utilistische stroming | Een stroming die rechtvaardigheid definieert als het grootste geluk voor het grootste aantal mensen. |
| Positivistische stroming | Een stroming die stelt dat recht dat wat door een bevoegde autoriteit is vastgesteld, ongeacht de morele inhoud ervan. |
| Rechtspositivisme | De visie dat recht bestaat op zichzelf en bestudeerd kan worden zonder invloed van morele waarden. |
| Grundnorm | De basisnorm in Hans Kelsen's theorie, die de geldigheid van het gehele rechtssysteem fundeert. |
| Ultimate rule of recognition | Herbert Hart's concept van de hoogste erkenningsregel binnen een rechtsorde, die bepaalt wat als geldig recht geldt. |
| Levend recht | De feitelijke gedragingen en sociale praktijken die de maatschappij beheersen, naast het formele, statelijke recht. |
| Codificerende finaliteit | De visie dat recht een objectieve, buitenmenselijke orde is die de samenleving voorafgaat en dient om traditionele waarden te bewaren. |
| Modificerende finaliteit | De visie dat recht een instrument is dat gebruikt kan worden om maatschappelijke veranderingen teweeg te brengen en de samenleving te sturen. |
| Therapeutic jurisprudence | Een benadering die de positieve of negatieve invloed van juridische regels op het psychisch en fysiek welzijn van mensen bestudeert. |
| Restorative justice | Een visie op rechtvaardigheid die zich richt op herstel van schade en verzoening, in plaats van louter straf. |
| Prescriptieve norm | Een norm die voorschrijft hoe iemand zich hoort te gedragen. |
| Descriptieve norm | Een norm die wet- of regelmatigheden in de natuur of maatschappij beschrijft. |
| Performatieve uitspraak | Een uitspraak die, door zelf uitgesproken te worden, een bepaalde handeling verricht of een sociale realiteit creëert. |
| Rechtsregel | Een algemene gedragsregel die door de staat of een andere bevoegde instantie is vastgesteld en afdwingbaar is. |
| Rechtsbeginsel | Een fundamenteel principe dat richting geeft aan het recht en helpt bij de interpretatie van rechtsregels. |
| Adagium | Een korte, vaak Latijnse, spreuk die een rechtsregel of rechtsbeginsel samenvat. |
| Dogmatisch systeem (recht) | Het recht beschouwd als een samenhangend geheel van gedragsregels en hun bestanddelen, vanuit een regelgeoriënteerde visie. |
| Sociaal systeem (recht) | Het recht beschouwd als een verzameling van sociale instellingen en praktijken, vanuit een gedragsgeoriënteerde visie. |
| Autopoietisch systeem | Een systeem dat zichzelf creëert en in stand houdt, zoals het recht dat zichzelf definieert en toepast. |
Cover
korte samenvatting.pdf
Summary
# De aard en evolutie van recht
Dit hoofdstuk onderzoekt wat recht is en hoe het zich heeft ontwikkeld door de geschiedenis heen.
### 1.1 De vraag naar de aard van recht
Het is essentieel om te bevragen wat recht precies inhoudt, omdat een gebrek aan een duidelijke begripsomschrijving kan leiden tot verkeerde interpretaties van onderzoeksresultaten [5](#page=5).
#### 1.1.1 Opvattingen over recht
Er bestaan verschillende opvattingen over de aard van recht:
* **Essentialistische opvatting:** Deze visie zoekt naar één fundamenteel kenmerk dat alle vormen van recht gemeenschappelijk hebben, hoewel dit tot op heden niet eenduidig is geïdentificeerd [5](#page=5).
* **Conventionalistische opvatting:** Volgens deze opvatting wordt wat als recht geldt, bepaald door afspraken binnen een gemeenschap [5](#page=5).
Recht is inherent afhankelijk van de maatschappij waarin het functioneert, de manier waarop die maatschappij naar recht kijkt, het ingenomen standpunt over het rechtsbegrip, de gegeven omschrijving van recht, en de specifieke rechtstak die men voor ogen heeft [5](#page=5).
#### 1.1.2 Kenmerken van recht
In plaats van te focussen op een universele essentie, richt men zich op de volgende doorgaans geassocieerde kenmerken van het rechtsbegrip:
* Een geheel aan regels [5](#page=5).
* Gericht op een normatieve ordening [5](#page=5).
* De rol van handhaving, wat inhoudt dat er controlemechanismen moeten zijn, zoals een strafrechtelijk apparaat [5](#page=5).
* De rol van rechtvaardigheid [5](#page=5).
### 1.2 Fundamentele transformaties van de mensenmaatschappij
Mensen zijn sociale wezens, en hun bestaan krijgt betekenis in relatie tot anderen. Interactie tussen mensen brengt twee essentiële facetten naar voren [5](#page=5):
* **Materiële facetten:** Deze omvatten ecologische, technologische en economische grondstoffen, inclusief hun beperkingen [5](#page=5).
* **Ideële facetten:** Dit betreft kennis, overtuigingen, waarden, concepten en gewoonten die het gedrag vormgeven en sturen [5](#page=5).
Het samenspel van deze facetten met sociale instituten en praktijken bevordert sociale ontwikkeling. Naarmate gemeenschappen groter worden, vereisen ze een meer uitgewerkte organisationele structuur. Raoul Naroll stelt dat groepen vanaf 500 personen een leider nodig hebben en vanaf 1000 personen een gespecialiseerde organisatie van functionarissen. Elke gemeenschap moet voorzien in basisbehoeften zoals water, huisvesting, voedsel en bescherming, wat voor grotere groepen meer coördinatie via instituten vereist [5](#page=5).
Maatschappelijke organisatie kent twee vormen van specialisatie:
* **Horizontale specialisatie (heterarchie):** Macht en bevoegdheden worden verdeeld onder functionele eenheden op hetzelfde niveau voor planning, inrichting en uitvoering [5](#page=5).
* **Verticale specialisatie (hiërarchie):** Planning, inrichting en uitvoering worden verdeeld over verschillende hiërarchische niveaus [5](#page=5).
#### 1.2.1 Chronologische ontwikkeling van maatschappelijke structuren
De maatschappelijke ontwikkeling kan chronologisch worden ingedeeld, waarbij kleinere gemeenschappen simpelweg minder complexe bestuursvormen nodig hebben [6](#page=6).
##### 1.2.1.1 Jager-voedselverzamelaars (ca. 12.000 v.Chr.)
Deze vroege gemeenschappen, bestaande uit ongeveer 25 mensen op familiebasis, waren egalitair, met uitzondering van de man-vrouwverhouding. Leiderschap was gebaseerd op persoonlijke kwaliteiten. Goederenverdeling en wederkerigheid waren gebruikelijk binnen de clan. Er bestonden regels voor het gebruik van waterbronnen, roerende goederen, voedsel, arbeid, seksuele relaties en heilige kennis [6](#page=6).
Er kan onderscheid gemaakt worden tussen:
* **Onmiddellijk wederkerige clans:** Verbruiken vergaard voedsel direct, wat flexibiliteit biedt [6](#page=6).
* **Uitgesteld wederkerige clans:** Kenmerken zich door arbeidsintensieve artefacten/gereedschap, voedselverwerking en -bewaring, onderhoud van voedselbronnen in het wild, en uithuwelijken voor toekomstige voordelen. Deze clans hebben een duurzaam en dragend karakter [6](#page=6).
##### 1.2.1.2 Chiefdoms (ca. 5.000 v.Chr.)
Chiefdoms kenden een sedentaire levensvorm en groepen van 100 tot 10.000 mensen. Er was sprake van erfelijke sociale stratificatie, meer ongelijkheid en een hiërarchie met een eliteklasse. De erfelijke leider (chef) genoot een charismatisch gevalideerde autoriteit. De elite consumeerde meer goederen, die door het gewone volk (plebs) als tribuut werden afgestaan. De zeggenschap van de chef was een tweesnijdend zwaard; bij tegenslag (zoals mislukte oogsten) lag de schuld bij hem. Chiefdoms hadden meer verschillende regels, maar nog geen uitgesproken diversificatie [6](#page=6).
##### 1.2.1.3 Rijken (ca. 4.000 - 3.000 v.Chr.)
Rijken bestonden uit meer dan 100.000 mensen en werden gekenmerkt door de aanwezigheid van schrift, formele regelgeving, een dwingend retributiesysteem en bureaucratie. Er was sprake van een staatsreligie die vaak de leider legitimeerde, en een economie gebaseerd op landbouw. Leiders organiseerden grote projecten, externe handel, en hadden de macht om geweld binnen de samenleving uit te oefenen, rechtbanken te organiseren en oorlogen te voeren. De orde, coördinatie, bescherming, verdediging en voedselvoorziening waren beter geregeld. Rechtsregels waren verstrengeld met bovennatuurlijke elementen en de kosmische orde. Conflicttheorieën benadrukten het dienen van de belangen van machthebbers. Handhaving was vaak beperkt, duur en werd aangevuld met zware straffen ter ontmoediging van overtredingen [6](#page=6).
* **Codex Hammurabi (ca. 1754 v.Chr.):** Deze Babylonische codex bevatte 282 wetten betreffende handel, huwelijk, misdrijven, burgerlijk recht, schulden en slavernij. Het toonde aan hoe moeilijk rechtsregels te scheiden waren van religieuze voorschriften. De handhaving van sociale hiërarchie en statusverschillen was cruciaal, met regels die verschilden naargelang de status van de betrokkene [7](#page=7).
Frequente soorten rechtsregels in deze samenlevingen vallen in acht brede categorieën:
1. Onderhoud van het staatsapparaat (belastingen, verplichte arbeid) [7](#page=7).
2. Afdwingen van sociale en economische hiërarchie (gedrag tegenover oversten, rang en status) [7](#page=7).
3. Magische en religieus-ideologische overtuigingen (hekserij, ketterij, heiligschennis) [7](#page=7).
4. Familie en seksuele verhoudingen (incest, overspel, verkrachting) [7](#page=7).
5. Lichamelijke schade (moord, doodslag, verwondingen) [7](#page=7).
6. Toebedeling en behoud van goederen (diefstal, overvallen, huisvredebreuk) [7](#page=7).
7. Arbeidsregulering (wie mag welk werk verrichten, verplichte arbeid) [7](#page=7).
8. Economische transacties (niet-nakoming van afspraken, bedrog, schulden) [7](#page=7).
Deze reguleringsconstanten vloeien voort uit algemene menselijke behoeften. Zodra een staatsapparaat ontstaat, zal dit regels gebruiken om zijn macht te beschermen en te consolideren [7](#page=7).
##### 1.2.1.4 Moderne staten (vanaf ca. 1648)
Het Verdrag van Westfalen markeert een keerpunt in de ontwikkeling van de moderne staat. Moderne staten oefenen soevereine macht uit over een grondgebied en mengen zich in nieuwe activiteiten via recht. Door de Verlichting kregen bovennatuurlijke elementen een minder grote rol. Frankrijk, Bourgondië en Engeland worden beschouwd als vroege staatsvormen uit de 16e eeuw [7](#page=7).
Om soevereine macht te kunnen uitoefenen, moet een staat een geweldsmonopolie hebben. Dit vereist snelle beschikbaarheid van middelen en mensen, wat leidt tot centralisatie van kennis en uitbreiding van administratieve capaciteit. Een voorbeeld hiervan is de Grote Raad van Mechelen [7](#page=7).
Door de geschiedenis heen hebben moderne staten verschillende ontwikkelingen doorgemaakt:
* **Territoriale staat:** Gekenmerkt door heerschappij over een grondgebied, de mogelijkheid om belastingen te heffen, en de inzet van leger, politie en gevangenissen voor soevereine machtsuitoefening [8](#page=8).
* **Natiestaat (19e eeuw):** Verband tussen territoriaal gebied en nationale identiteit gebaseerd op gedeelde cultuur [8](#page=8).
* **Welvaarts-/verzorgingsstaat:** Grotere burgerbijdragen in ruil voor meer politieke en sociale rechten, met nadruk op herverdeling, bescherming en verzorging [8](#page=8).
* **Actieve welvaartsstaat (eind 1980):** Nadruk op participatie in de samenleving en wederzijdse verwachtingen, waarbij de maatschappij verantwoordelijk wordt gemaakt [8](#page=8).
De geleidelijke uitbouw van de territoriale staat leidde tot een eenmaking van het recht, gestimuleerd door de creatie van juridische ambten betaald door de staat en de introductie van eigen wetboeken. Administratieve diensten werden verantwoordelijk voor belastinginning, rechtshandhaving en rechtsspraak [8](#page=8).
Aan het einde van de 20e eeuw zagen soevereine wetgevers een afname in autonomie, mede door lidmaatschap van de Europese Unie en de toekenning van autonomie aan gemeenschappen binnen federale staten. Dit duidt op een transitie van 'government' naar 'governance', waarbij organisaties zoals de MSC (Marine Stewardship Council) zichzelf reguleren en indirect invloed uitoefenen [8](#page=8).
> **Tip:** Begrijp de evolutie van maatschappelijke structuren als een aanpassing aan de omvang en complexiteit van de gemeenschap, niet noodzakelijk als een lineaire vooruitgang.
> **Voorbeeld:** De overgang van jager-voedselverzamelaars naar chiefdoms illustreert de noodzaak voor meer gestructureerde leiding en regelgeving naarmate de groep groeit en zich vestigt.
---
# Kenmerken van het recht
Dit deel onderzoekt de fundamentele eigenschappen die het recht definiëren, waarbij de nadruk ligt op de normatieve ordening, de institutionele oorsprong, de afdwingbaarheid en de relatie met het concept van een 'juiste' ordening.
### 2.1 Gericht op of voortvloeiend uit een normatieve ordening
De essentie van recht ligt in het creëren van een maatschappelijke ordening, wat kan gebeuren op twee manieren: descriptief en normatief [9](#page=9).
#### 2.1.1 Descriptieve versus normatieve ordening
* **Descriptieve ordening:** Deze vorm van ordening beschrijft hoe iets is, met als doel het beter te begrijpen. Voorbeelden hiervan zijn classificaties van dieren of familiestambomen [9](#page=9).
* **Normatieve ordening:** Deze vorm van ordening geeft aan hoe iets *zou moeten* zijn, en richt zich op gedragsverwachtingen [9](#page=9).
#### 2.1.2 Normatieve verwachtingen
Het onderscheid tussen cognitieve en normatieve verwachtingen is cruciaal:
* **Cognitieve verwachting:** Dit is een verwachting gebaseerd op feitelijke observaties die kan worden aangepast, zonder een waardeoordeel. Bijvoorbeeld, de verwachting dat iemand altijd te laat zal komen na herhaaldelijk te laat te zijn [9](#page=9).
* **Normatieve verwachting:** Dit is een verwachting die aangeeft hoe iets zou *moeten* zijn, met een impliciete wens of eis voor naleving. Het is een uitdrukking van een wens voor de toekomst [9](#page=9).
De regelgeoriënteerde benadering van recht focust primair op het normatief ordenen van maatschappelijke verhoudingen, terwijl de gedragsgeoriënteerde benadering zich richt op de feitelijke sociale praktijken. De normatieve verwachtingen vormen de cruciale schakel tussen deze twee benaderingen, omdat feitelijk gedrag onlosmakelijk verbonden is met de verwachtingen die anderen hebben. Concepten zoals 'trouw' en 'eerlijkheid' zijn noodzakelijk om bepaald gedrag als 'overspel' te kunnen aanmerken [9](#page=9).
#### 2.1.3 Ordeningen en samenlevingstypes
In minder complexe samenlevingen, zoals dorpen en chiefdoms, zijn er voornamelijk informele gedragsregels (gebruiken, moraal, religie) die door nabijheid en frequent contact duidelijk zijn. Hierbij is er vaak geen scherp onderscheid tussen cognitieve en normatieve verwachtingen. Hoewel de regelgeoriënteerde benadering deze informele regels niet als rechtsregels beschouwt wegens het ontbreken van institutionalisering, ziet de gedragsgeoriënteerde benadering ze wel als zodanig. Beide benaderingen erkennen dat deze regels een algemeen karakter hebben en gelden voor de gemeenschap [10](#page=10).
#### 2.1.4 Concurrerende ordeningen: rechtspluralisme
Rechtspluralisme ontstaat wanneer meerdere regulerende systemen tegelijkertijd claimen dat hun regels prioriteit hebben in een specifieke situatie [10](#page=10).
* **Zacht rechtspluralisme:** Bestaan er regels die bepalen welk systeem voorrang heeft [10](#page=10).
* **Hard rechtspluralisme:** Dergelijke voorrangsregels ontbreken, wat leidt tot directe conflicten tussen systemen. Een voorbeeld hiervan is wanneer gewoonterechtelijke regels ingaan tegen statelijke regels, zoals de handgift in België die vaak via de notaris verloopt, ondanks de wettelijke vereisten [10](#page=10).
#### 2.1.5 De omvattendheid van ordeningen
De staat kan regels specifiëren en laat ruimte voor andere organisaties om deze verder in te vullen, wat bekend staat als 'rechtsvrije ruimte'. Het aantal van deze ruimtes neemt af door de "juridisering" van de maatschappij [10](#page=10).
### 2.2 Al dan niet van institutionele oorsprong
Een belangrijk kenmerk van recht is de oorsprong, waarbij er onderscheid is tussen institutionele en niet-institutionele herkomst [10](#page=10).
* **Regelgeoriënteerde benadering (geschreven stroming):** Recht wordt gekenmerkt door haar institutionele herkomst; enkel formele maatschappelijke instituten, zoals de staat, zijn bevoegd om rechtsregels en procedures te maken [10](#page=10).
* **Gedragsgeoriënteerde benadering:** Recht hoeft niet per se afkomstig te zijn van formele instituten. De nadruk ligt op wat mensen in de praktijk doen. Eugen Ehrlich stelde dat het zwaartepunt van de rechtsontwikkeling in de maatschappij zelf ligt, niet in wetgeving of rechtspraak [10](#page=10).
### 2.3 Afdwingbaar
De afdwingbaarheid van regels is een essentieel, maar ook controversieel, kenmerk van recht [10](#page=10).
#### 2.3.1 Verschillende perspectieven op afdwingbaarheid
* **Regelgeoriënteerde benadering:** De mogelijkheid om naleving te verzekeren wordt algemeen beschouwd als een vereiste voor een rechtsregel. Zonder dwang zou een rechtsregel tegenstrijdig zijn met zichzelf. De taak van handhaving ligt primair bij de overheid [10](#page=10) [11](#page=11).
* **Gedragsgeoriënteerde benadering:** Verschillende instanties kunnen de naleving van regels verzekeren. Dit omvat diverse vormen van controle [10](#page=10):
* **Actorcontrole:** Zelfcontrole [11](#page=11).
* **Tweedepartijcontrole:** De persoon met wie een afspraak is gemaakt. Het verbreken van diplomatieke relaties is hiervan een voorbeeld [11](#page=11).
* **Derdepartijcontrole (informeel):** Controle door familie of sociale kring. De Verenigde Naties worden gezien als informele derdepartijcontrole [11](#page=11).
* **Derdepartijcontrole (organisationeel):** Uitsluiting door organisaties, zoals bij het niet naleven van financial fairplay in het Europese voetbal [11](#page=11).
* **Derdepartijcontrole (statelijk):** Controle door de overheid [11](#page=11).
#### 2.3.2 Onvolmaakt recht
Internationaal recht wordt soms gezien als "onvolmaakt recht" of 'lex imperfecta' omdat er geen duidelijke derdepartijcontrole is [11](#page=11).
#### 2.3.3 De rol van effectieve handhaving
* **Geschreven regelgeoriënteerde benadering:** Een gebrekkige naleving heeft geen invloed op de kwalificatie van een regel als rechtsregel [12](#page=12).
* **Ongeschreven regelgeoriënteerde benadering:** Voortdurende niet-naleving, met de overtuiging dat dit rechtmatig is, kan ertoe leiden dat een rechtsregel door gewoonterecht wordt opgeheven [12](#page=12).
* **Gedragsgeoriënteerde benadering:** De feitelijke naleving staat centraal; een regel bestaat voor zover de sociale praktijk deze erkent en hanteert (sociale geldigheid) [12](#page=12).
Niet-afgedwongen rechtsregels kunnen op lange termijn andere controlesystemen ondermijnen en het gezag van het recht aantasten, waardoor het vertrouwen in de wetgever en overheid afneemt [12](#page=12).
> **Samenvatting van de benaderingen:**
> * **Regelgeoriënteerde benadering (RB):** Focust op de abstracte regel, 'law in books'.
> * **Gedragsgeoriënteerde benadering (GB):** Focust op feitelijk gedrag, 'law in action'.
> * **Normatieve ordening:** RB is 'gericht op' normatieve ordening, GB is 'voortvloeiend uit' feitelijke ordening. Normatieve verwachtingen zijn de link.
> * **Rechtspluralisme (RP):** Meerdere regulerende systemen die elkaar tegenspreken.
> * **Institutionele oorsprong:** RB (geschreven) stelt dat enkel statelijke regels recht zijn, GB is ruimer.
> * **Afdwingbaarheid:** RB (geschreven) legt de nadruk op staatsdwang, GB erkent diverse vormen van handhaving.
> * **Effectieve naleving:** RB (geschreven) ziet dit als niet-relevant, RB (ongeschreven) ziet het als cruciaal voor het voortbestaan van de regel, GB ziet het als essentieel voor het bestaan van de regel.
> * **Effectieve handhaving:** RB (geschreven) ziet dit als niet-relevant, RB (ongeschreven) en GB zien het als wel relevant [12](#page=12).
### 2.4 Gericht of voortvloeiend uit een juiste ordening
Elke maatschappelijke ordening impliceert een onderscheid tussen recht en onrecht [13](#page=13).
#### 2.4.1 Op zoek naar de grondslag van regels en normatieve verwachtingen
Mensen voelen zich verplicht regels na te leven om diverse redenen:
* **Geloofsovertuiging:** Regels die stroken met religieuze principes [13](#page=13).
* **Nutsprincipe:** Regels die maatschappelijk welzijn of welvaart maximaliseren [13](#page=13).
* **Groepsaanvaarding:** Naleving om sociale sancties te vermijden [13](#page=13).
* **Idee van Nomocratie:** De wet is de wet, ongeacht persoonlijke instemming [13](#page=13).
Regels worden normatief aanvaard wanneer ze aansluiten bij de waarden en opvattingen van de ontvangers. Verschillen in opvattingen over de grondslagen van het recht kunnen leiden tot het niet langer normatief aanvaarden van staatsautoriteit en potentieel tot verzet of afscheiding. Er is geen enkele absolute, ware grondslag van het recht aan te wijzen [13](#page=13).
#### 2.4.2 Het begrip ‘rechtvaardigheid’
Rechtvaardigheid is een centraal concept, met name:
* **Verdelende rechtvaardigheid (iustitia distributiva):** Gaat over de verdeling van schaarse goederen, diensten en rechten in de maatschappij. Verdelingsbases zijn onder meer achtergrond, verworven rechten, verdienste en behoefte. Verdelingsregels kunnen in de tijd veranderen, zoals de rol van status in het Ancien Régime [13](#page=13).
* **Vereffende of ruilrechtvaardigheid (iustitia commutativa/correctiva):** Gaat over de juiste verhouding tussen personen die op hetzelfde niveau staan. Het contractenrecht focust op vrijwillige ruilverhoudingen, terwijl buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, verrijkingsrecht en strafrecht zich richten op onvrijwillige ruilverhoudingen [14](#page=14).
#### 2.4.3 Rechtvaardigheidstheorieën
* **Gedragsgeoriënteerde theorieën:** Vertrekken vanuit de menselijke persoon en focussen op wanneer iemands handeling gerechtvaardigd is (normatieve ethiek). Voorbeelden zijn deugdethische, deontologische en consequentialistische theorieën [14](#page=14).
* **Regelgeoriënteerde theorieën:** Vertrekken vanuit abstracte regels en focussen op de criteria voor het bepalen of een regel een rechtsregel is. Dit omvat formele, materiële/inhoudelijke en procedurele theorieën [14](#page=14).
#### 2.4.4 Diverse stromingen in rechtvaardigheid
Verschillende stromingen bieden perspectieven op de grondslag van rechtvaardigheid:
* **Theocratische stroming:** Recht komt van een godheid en vormt de hoogste norm [15](#page=15).
* **Autocratische stroming:** De wil van de machthebber bepaalt wat recht is. Machiavellisme is hiermee gelinkt [15](#page=15).
* **Democratische stroming:** Het recht van de sterkste wordt geweerd door een sociaal contract waarbij rechten worden afgestaan aan de staat in ruil voor vrede en zekerheid. Hobbes ziet een vloeiende overgang van autocratie naar democratie [15](#page=15).
* **Natuurrechtelijke stroming:** Recht is gebaseerd op de menselijke aard of de natuur zelf, met een bovenmenselijke oorsprong. Het is absoluut, onveranderlijk en overal van toepassing. De rede is het instrument om natuurrecht te kennen. Er worden vier soorten onderscheiden: antiek, christelijk-theologisch, verlicht en mensenrechtelijk natuurrecht [15](#page=15).
* **Utilistische stroming:** Gericht op het maximaliseren van geluk voor het grootst mogelijke aantal mensen. Bentham bekritiseerde "onvervreemdbare rechten" [16](#page=16).
* **Historische stroming:** Rechtsregels zijn het resultaat van een lange nationaalhistorische en culturele ontwikkeling, gebaseerd op de 'Volksgeist' [16](#page=16).
* **Positivistische stroming:** Recht bestaat op zichzelf en kan bestudeerd worden zonder morele waarden [16](#page=16).
* **Rechtspositivisme:**
* **Regelgeoriënteerd rechtspositivisme:** Recht als geheel van gedragsvoorschriften (formeel, ideologisch, normatief). Hans Kelsen met zijn 'Reine Rechtslehre' en 'Grundnorm' is hierin een sleutelfiguur. Herbert Hart introduceerde de 'ultimate rule of recognition' [16](#page=16) [17](#page=17).
* **Gedragsgeoriënteerd/descriptief rechtspositivisme:** Recht als geheel van gedragspatronen die positivistisch bestudeerd kunnen worden. Roscoe Pound maakte onderscheid tussen 'law in books' en 'law in action'. Oliver Wendell Holmes Jr. definieerde recht als de voorspelling van wat rechters doen. John Chipman Grey introduceerde 'conceptual rule-scepticism' [17](#page=17).
* **Sociologisch rechtspositivisme:** Focust op 'levend recht' in maatschappelijke praktijken naast statelijk recht en juristenrecht [18](#page=18).
* **Nomocratische stroming:** Wetten verdienen navolging omdat ze afkomstig zijn van de wetgever [18](#page=18).
* **Egalitaire stroming:** Benadrukt gelijkheid en rechtvaardige verdeling, vaak voortkomend uit klassenstrijd. Karl Marx en John Rawls (met zijn 'A Theory of Justice') zijn belangrijke vertegenwoordigers. Rawls' principes omvatten gelijke basisvrijheden en het voordeel van de minst bedeelden bij sociale en economische ongelijkheden [18](#page=18).
* **Capability Approach:** Focust op het verzekeren van een minimum aan ontplooiing van vaardigheden en capaciteiten voor iedereen, gericht op menselijke bloei (eudaimonia) [18](#page=18).
---
# Functies en finaliteit van het recht
Dit onderwerp verkent de diverse rollen die recht speelt in een samenleving en de uiteindelijke doelen die ermee beoogd worden.
### 3.1 Functies van het recht
Recht is essentieel voor het handhaven van een minimum aan sociale en maatschappelijke orde. Zonder dit dreigen anarchie en chaos, met name door de interactie tussen autonomie en schaarste. Rechtsregels helpen individuen om een georganiseerde groep te vormen en te blijven, waarbij één regel vaak meerdere functies kan vervullen. De manier waarop we ons gedragen in de samenleving, 'die normative Kraft des faktischen', wordt mede gevormd door deze regels [20](#page=20).
#### 3.1.1 Gedragsafstemming
Gedragsafstemming is een kernfunctie van het recht.
##### 3.1.1.1 Bevordering groepscohesie
Rechtsregels dragen bij aan de uitbouw van de morele ordening in de maatschappij door waarden en idealen uit te drukken. Regels die bijdragen aan een gemeenschappelijke identiteit hebben drie subfuncties [20](#page=20):
* **Socialiserend:** Ze faciliteren sociale omgang met anderen [20](#page=20).
* **Educatief:** Ze dragen bij aan de opvoeding van leden tot volwaardige samenlevingsleden [20](#page=20).
* **Ideologisch:** Ze benadrukken gedeelde ideeën en overtuigingen binnen de groep [20](#page=20).
Acceptatie van opgelegde regels kan leiden tot identificatie met de groep. Rookverboden weerspiegelen bijvoorbeeld maatschappelijke attitudes ten opzichte van roken en signaleren de heersende mening binnen de samenleving. Antidiscriminatiewetgeving en anti-seksismewetten zijn andere voorbeelden [20](#page=20).
##### 3.1.1.2 Conflictvermijding
Recht is ook gericht op het vermijden van conflicten door wenselijk gedrag aan te moedigen en onwenselijk gedrag af te raden. Regels over maatschappelijk aanvaardbaar gedrag kunnen worden onderverdeeld in twee categorieën [20](#page=20):
1. Regels voor sociale ordening: hoe mensen zich ten opzichte van elkaar dienen te gedragen [20](#page=20).
2. Regels voor economische ordening: wie aanspraak mag maken op welke middelen [20](#page=20).
In minder complexe samenlevingen, zoals die van Jagers-Verzamelaars-Vissers (JVV's), richten regels zich op het bezit en gebruik van land, waterbronnen, voedsel en relaties zoals huwelijk en doodslag. Chiefdoms kennen soortgelijke regels, maar met een meer hiërarchische verdeling van middelen via tributen [20](#page=20) [21](#page=21).
In complexere samenlevingen (rijken en moderne staten) worden sociale en economische hiërarchieën, familiale en arbeidsverhoudingen verder gereguleerd. Er ontstaan formele ordeningsfuncties die transparantie bieden, zoals verkeersregels, waarbij de specifieke regel (links of rechts rijden) minder belangrijk is dan de uniformiteit van de naleving om chaos te voorkomen [21](#page=21).
In complexere samenlevingen is een uitgebreid staatsapparaat noodzakelijk, wat leidt tot meer lagen in regelgeving en de staat als een centrale speler. Staatsregels hebben minstens één van de volgende functies [21](#page=21):
* **Machtsbehoudend:** Belastingen, dwangarbeid, straffen [21](#page=21).
* **Werkingsbevorderend:** Regels over overleg tussen organisaties, oprichting van provincies [21](#page=21).
* **Instrumenteel:** Regels als middel om een doel te bereiken, zoals leerplicht, regulering van werk, verkeer, financiële markten [21](#page=21).
**Stimuleringsfunctie:** Regels faciliteren uitwisselingen, vooral waar afstand en minder vertrouwen bestaan. Statelijke regels vormen een vangnet bij begrensd vertrouwen. Niet-statelijke regels, zoals sociale uitsluiting, kunnen eveneens een stimulerende functie hebben [21](#page=21).
**Faciliteringsfunctie:** Het vereenvoudigen en efficiënter maken van het leven van uitwisselende partijen door een standaardset aan regels te bieden die partijen zelf kunnen aanpassen [21](#page=21).
**Toetsingsfunctie:** Statelijke regels leggen vereisten op waaraan uitwisselingen moeten voldoen, vaak via dwingend recht [21](#page=21).
**Reguleringsfunctie:** Statelijke regels sturen economische sectoren en reguleren maatschappelijke activiteiten. Herverdeling van middelen neemt toe in complexere samenlevingen, waarbij de staat kan zorgen voor een minimum welvaartspeil [21](#page=21).
#### 3.1.2 Conflictverwerking
Conflicten ontstaan wanneer een grief, een reden tot ontevredenheid van één persoon, wordt betrokken bij een tweede persoon. Wanneer een conflict wordt voorgelegd aan een onafhankelijke derde, spreekt men van een geschil. Dit proces kan worden samengevat als 'naming, blaming en claiming' ] [22](#page=22).
**Sociale vrede, herstel en straf:** Naarmate samenlevingen complexer worden, ontstaan er meer specifieke manieren om sociale vrede te bewaren, grieven af te weren, te herstellen of de grievende partij te bestraffen. In samenlevingen met een minder uitgebouwd staatsapparaat werden 'oog om oog, tand om tand'-reacties toegestaan, evenals bloedwraak (vergelding voor de dood van een familielid) die kon worden afgekocht met bloedgeld. Bloedvetes zijn langdurige conflicten tussen families. In chiefdoms en rijken vallen regels over herstel en straf vaak samen, zoals het betalen van een geldsom. In moderne staten worden deze gesplitst in burgerlijk recht en strafrecht [22](#page=22).
**Conflictverwerkingsmethoden:**
* **Fysiek interpersoonlijk geweld:**
* **Het duel:** Het op het spel zetten van het eigen leven voor eerherstel, met grote risico's [22](#page=22).
* **Vete:** Langdurige vijandschap tussen families/groepen met collectieve verantwoordelijkheid voor wraakacties [22](#page=22).
* **Rituelen:** Hierbij wordt geweld gesymboliseerd in plaats van fysiek uitgeoefend, zoals bij dans en zang, waarbij de beste performer als winnaar wordt aangewezen [22](#page=22).
* **Shaming:** Veroorzaken van schaamte, formeel via rituelen of informeel via roddelen [22](#page=22).
* **Sociale uitsluiting:** In kleine groepen kan dit leiden tot verhongering of overlijden van de uitgeslotene [22](#page=22).
* **Praten (bemiddelen en onderhandelen):**
* **Onderhandelen:** Partijen proberen zonder externe hulp tot een vergelijk te komen door geven en nemen, wat imagoschade en ongewenste reacties kan vermijden. Vertegenwoordigers, zoals advocaten, kunnen ook onderhandelen [23](#page=23).
* **Bemiddeling:** Inschakelen van een buitenstaander die geen bindende beslissingsmacht heeft; de partijen beslissen zelf over het resultaat [23](#page=23).
Bij het berechten van geschillen komen verschillende soorten regels kijken [23](#page=23):
1. **Bevoegdheidsregels:** Bepalen wie bevoegd is om bindende oordelen te vellen over welke geschillen [23](#page=23).
2. **Procedureregels:** Specificeren de te volgen procedures [23](#page=23).
3. **Motiveringsregels:** Eisen dat de bevoegde instantie aantoont dat standpunten en argumentaties zorgvuldig zijn geanalyseerd [23](#page=23).
4. **Uitvoeringsregels:** Zorgen voor naleving van oordelen via dwangmaatregelen en specificeren wie, wanneer en hoe deze mag hanteren [23](#page=23).
Statelijke rechtspraak is de meest voorkomende vorm van berechting, waarbij een winnaar en verliezer worden aangewezen. Arbitrage is een alternatief dat flexibeler, goedkoper en sneller kan zijn dan statelijke rechtspraak, met een bindende uitspraak [23](#page=23).
#### 3.1.3 Besluitvorming binnen de groep
Naarmate samenlevingen organisatieel complexer worden, krijgt leiderschap een permanentere rol. In rijken en moderne staten worden regels over de verhouding tussen burgers en machthebbers vaak vastgelegd in een grondwet. Grondwetten stellen niet alleen bevoegdheden vast, maar begrenzen deze ook (bv. Trias Politica, John Locke, Montesquieu) . Grondrechten (zoals vrijheid van meningsuiting) bieden burgers waarborgen tegen machtsmisbruik. De Blijde Inkomst van het Hertogdom Brabant uit 1356 is een historisch voorbeeld van dergelijke waarborgen [24](#page=24).
Politieke basisregels ordenen politieke verhoudingen en kunnen worden gecategoriseerd als [24](#page=24):
1. **Bevoegdheidsregels:** Verdeling van macht en bevoegdheden over bijvoorbeeld provincies [24](#page=24).
2. **Procedureregels:** Bepalen de procedure voor politieke besluitvorming en wie het initiatief neemt [24](#page=24).
3. **Selectieregels:** Bepalen hoe politieke machthebbers worden geselecteerd [24](#page=24).
4. **Waarborgregels:** Bieden burgers bescherming tegen statelijk machtsmisbruik [24](#page=24).
5. **Financieringsregels:** Regelen hoe het politiek apparaat beslissingen mag financieren [24](#page=24).
Politieke basisregels verschaffen legitimiteit aan de beslissingen van politieke machthebbers [24](#page=24).
### 3.2 Finaliteit van het recht
Terwijl functies van het recht beschrijven waarvoor recht *gebruikt kan worden*, richt de finaliteit van het recht zich op waarvoor het *zou moeten worden gebruikt* ] [24](#page=24).
#### 3.2.1 Codificatie
In de grootste deel van de geschiedenis werd recht beschouwd als een objectieve, mens-overstijgende orde, wat duidt op een **codificerende finaliteit** . Deze visie gaat ervan uit dat recht afkomstig is van buitenmenselijke bronnen (godheid, natuur, gewoonte) en de samenleving voorafgaat. Recht wordt gezien als een objectieve ordening die buiten menselijke manipulatie staat en heeft een conservatief karakter. Carl Friedrich von Savigny illustreert deze visie, waarbij traditionele waarden en deugden uit het verleden worden benadrukt. Grondrechten worden in deze visie gezien als een waarborg tegen te veel overheidsinterventie [24](#page=24) [25](#page=25).
#### 3.2.2 Modificatie
Vanaf de 19e eeuw ontstond de opvatting dat recht een instrument is dat ten dienste staat van de staat of beleidsmaker om sociaal wenselijke veranderingen teweeg te brengen en de maatschappij te sturen. Dit markeert de overgang naar een **modificerende finaliteit** ] [24](#page=24).
##### 3.2.2.1 Opkomst, technieken en oriëntatie
De toenemende industrialisering, financiële crises, honger en ziekte vanaf het midden van de 19e eeuw leidden tot een roep om publieke respons en maatschappelijke verandering. De oprichting van de Belgische Werkliedenpartij en sociale onrust in 1886 gaven sociale klassen een stem en integratie in het politieke systeem. Het positivisme vormde een voedingsbodem voor het geloof dat rechtsregels maatschappelijke verandering konden bewerkstelligen. Recht werd niet langer gezien als een doel op zich, maar als een middel om wenselijke veranderingen door te voeren ('Law is a desire projected into the future') ] [25](#page=25).
Gottlieb Planck benadrukte voor een goed begrip van de wet twee elementen: het economische en sociale doel dat de wet nastreeft, en de technische juridische middelen die worden ingezet. De maatschappij is de afgelopen 150 jaar sterk gejuridiseerd door de veranderende rol van de staat, die evolueerde van een 'nachtwakerstaat' naar een welvaarts- of verzorgingsstaat die doorgedreven regulering vereist [25](#page=25).
De welvaartsstaat hanteert vijf technieken voor sociaal management [25](#page=25):
1. **Griefherstellend instrument:** Rechten toekennen aan gegriefde personen door middel van statelijke dwangmaatregelen (bv. schadevergoeding bij overspel) ] [25](#page=25).
2. **Bestraffend instrument:** Het verbieden, vervolgen en bestraffen van onwenselijk gedrag (bv. strafbaarstelling van overspel) ] [25](#page=25).
3. **Bestuurlijk en regulerend instrument:** Het op elkaar afstemmen van maatschappelijke activiteiten om deze verenigbaar te maken met nagestreefde doelstellingen (bv. huwelijk aan vereisten onderwerpen) ] [25](#page=25).
4. **Stimulerend instrument:** Personen aanmoedigen en in staat stellen zich wenselijk te gedragen (bv. fiscale maatregelen voor getrouwde koppels) ] [25](#page=25).
5. **Faciliterend instrument:** Het erkennen en ondersteunen van afspraken tussen samenlevingsleden (bv. huwelijksovereenkomsten) ] [25](#page=25).
Een codificerende blik beschouwt de samenleving als een objectief, onveranderlijk gegeven, terwijl een modificerende blik deze ziet als een kneedbaar, maakbaar en veranderlijk menselijk product [26](#page=26).
##### 3.2.2.2 Welvaart en welbevinden
In een modificerende visie kan de regelgever optreden als een 'social engineer', maar dit brengt het risico op ongewenste gevolgen met zich mee. **Therapeutic jurisprudence** houdt rekening met de positieve of negatieve invloed van regels op het psychisch en fysiek welzijn van betrokkenen. Werkstraffen zijn een voorbeeld van maatregelen die meer aandacht hebben voor het welzijn van de bestrafte en zelfreflectie aanmoedigen [26](#page=26).
Het geloof in de maakbaarheid van de samenleving kan leiden tot hoge verwachtingen van de staat, die als beschermer en traumabegeleider wordt gezien. **Restorative justice** focust op herstel. Voorbeelden hiervan zijn de grotere rol van het slachtoffer in het strafrecht, de registratie van levenloos geboren kinderen in het burgerlijk recht, en de erkenning en schadevergoeding aan slachtoffers van aanslagen [26](#page=26).
##### 3.2.2.3 Limieten
De staat is slechts één sociaal instituut tussen vele andere (gezin, sportclub), die elk hun eigen regels hebben die statelijke regels kunnen tegenwerken. Hoge verwachtingen van de staat vereisen veel middelen. Activering en responsabilisering van de bevolking kunnen het aantal overheidstaken verminderen, wat leidt tot een **actieve welvaartsstaat** en **horizontalisering van wetten** . Horizontalisering betekent dat wetten ook gelden voor verhoudingen tussen burgers (verplichtingen van burger jegens burger), zoals bij antidiscriminatie- en anti-seksismewetten [26](#page=26).
In een modificerende visie structureren rechtsregels sociale verhoudingen, terwijl in een codificerende visie recht dient om rechten en vrijheden te vrijwaren van overheidsinmenging. De beleidsmaker is zelf gebonden aan rechtsregels bij het uitvaardigen en toepassen ervan. Rechtsinstrumentalisme is niet altijd effectief en moet worden afgewogen tegen traditionele waarborgen tegen overheidsbeleid, wat nader onderzoek vereist bij het inzetten van recht voor maatschappelijke verandering [26](#page=26).
**Ex ante evaluatie:** Voorafgaand nadenken over de gevolgen van wetsvoorstellen [27](#page=27).
**Ex post evaluatie:** Achteraf controleren van de effectiviteit van wetten [27](#page=27).
Regulering is een permanente evenwichtsoefening tussen de modificerende en codificerende finaliteit. Het goed begrijpen van een probleem is cruciaal om een passende oplossing te vinden [27](#page=27).
---
# Normen en hun samenhang
Dit deel analyseert de aard van (rechts)normen, hun talige uitdrukkingen en de algemene bestanddelen van rechtsregels, waarbij het recht wordt beschouwd als een dogmatisch of sociaal systeem [28](#page=28).
### 4.1 Wat is een rechtsnorm?
#### 4.1.1 Beschrijvende versus prescriptieve normen
* **Prescriptieve normen:** Schrijven voor hoe iemand zich hoort te gedragen en worden gebruikt voor prescriptieve ordeningen. Ze zijn niet altijd waar of onwaar, omdat de wetgever ze kan aanpassen. Ze bestaan omdat we erin geloven en zijn artefacten van menselijke creatie [28](#page=28).
* **Descriptieve normen:** Beschrijven wet- of regelmatigheden in de natuur of de maatschappij en worden gebruikt voor descriptieve ordeningen. Ze zijn altijd waar of niet waar [28](#page=28).
#### 4.1.2 Talige uitdrukkingen van normen
Er zijn verschillende soorten uitspraken die normen uitdrukken:
* **Verifieerbare uitspraken:**
* **Empirische uitspraken:** Drukken feiten uit, zijn waar of niet waar, en kunnen via waarneming worden geverifieerd. Ze worden gebruikt om feiten vast te stellen tijdens processen. Het bewijsrisico ligt niet principieel bij één partij; indien het Openbaar Ministerie de schuld niet kan bewijzen, gaat de beklaagde vrijuit [28](#page=28).
* **Logische of definiërende uitspraken:** Drukken verbanden uit tussen begrippen en uitspraken en zijn waar of niet waar. Juridische argumentatie moet zich houden aan de regels van de logica [28](#page=28).
* **Geloofsuitspraken:** Zijn geen empirische waarnemingen of formele verbanden, maar onbewijsbare aannames en opvattingen. Alleen mensen die de overtuiging delen, sluiten zich hierbij aan. Een zinvol gesprek vereist soms het vertrekpunt van een axioma dat niet verder in vraag wordt gesteld. Geloofsuitspraken, zelfs onbewijsbare, kunnen desastreuze gevolgen hebben wanneer ze een staatsideologie funderen [28](#page=28).
* **Waarderingsuitspraken:** Drukken uit hoe de spreker een situatie waardeert, en kunnen de oorzaak of het nagestreefde doel uitdrukken.
* **Descriptieve waarderingsuitspraken (waardeoordelen):** Het oordeel gaat niet samen met een gedragsvoorschrift en verplicht niemand zich op een bepaalde manier te gedragen. Ze worden gevormd op basis van empirische observaties, zoals "Deze balpen schrijft goed." [29](#page=29).
* **Prescriptieve waarderingsuitspraken (waardeoordelen):** Het oordeel gaat wel samen met een gedragsvoorschrift en verplicht iemand zich op een bepaalde manier (niet) te gedragen [29](#page=29).
* **Imperatieven:** Zijn geboden of verboden die in specifieke situaties opgevolgd moeten worden en geen vrijblijvende richtlijn zijn. Ze zijn feitelijk contextueel en eenmalig geldig. Een imperatief heeft vijf bestanddelen:
1. **Normsteller:** De persoon of instantie van wie het oordeel afkomstig is [29](#page=29).
2. **Normbestemmeling:** De persoon of instantie aan wie het oordeel gericht is [29](#page=29).
3. **Voorgeschreven gedraging:** Het gedrag of de houding waarover de imperatief iets zegt [29](#page=29).
4. **Modaliteit:** De aanduiding of de voorgeschreven gedraging (niet) verplicht of (niet) verboden is [29](#page=29).
5. **Geviseerde feitelijke situatie:** De omstandigheden waarin het oordeel geldt [29](#page=29).
In tegenstelling tot imperatieven, kunnen prescriptieve normen wel een algemene draagwijdte hebben. In het recht wordt er een onderscheid gemaakt tussen algemene/reglementaire rechtsnormen en individuele rechtsnormen [29](#page=29).
Algemene rechtsnormen zijn algemeen naar:
* **Tijd:** ze gelden voor een onbepaalde periode [29](#page=29).
* **Persoon:** ze richten zich tot een onbegrensd aantal personen of categorisch geviseerde groepen [29](#page=29).
* **Geviseerde feitelijke situatie:** ze gelden voor elke keer dat de feitelijke situatie zich voordoet [29](#page=29).
Rechtsfeiten zijn de geviseerde feitelijke situaties, en rechtsgevolgen zijn de gevolgen die aan die rechtsfeiten worden gekoppeld. Rechtsregels worden vaak uitgedrukt in de indicatieve wijs, niet om de werkelijkheid te beschrijven, maar om te tonen hoe het zou moeten zijn [30](#page=30).
Waardeoordelen (zowel descriptief als prescriptief) zijn niet altijd empirisch, maar wel vatbaar voor rationele onderbouwing en interpretatie. Recht is een verzameling van ideeën en praktijken over wat als doelmatig, gepast of rechtvaardig wordt beschouwd [30](#page=30).
* **Performatieve uitspraken:** Verrichten een bepaalde handeling door middel van taal en worden daarom ook taalhandelingen genoemd. Niet iedereen kan elke performatieve uitspraak succesvol uitvoeren. Ze beïnvloeden sociale feiten en worden ook wel **dispositieve** of **beschikkende handelingen** genoemd vanwege hun wijzigende karakter. Empirische uitspraken, die feiten beschrijven, worden **constaterende** of **mededelende handelingen** genoemd. Het onderscheid tussen mededelende envät dispositieve handelingen is relevant voor het bewijsrecht en rechterlijke toetsing [30](#page=30).
### 4.2 Algemene bestanddelen van rechtsregels
#### 4.2.1 Normsteller
Elke imperatief heeft een normsteller. Gewoonterechtelijke regels ontstaan door langdurig gebruik en zijn niet het product van één specifiek iets of iemand. Rechtsregels met een specifieke normsteller maken actief optreden en verandering mogelijk, terwijl gewoonterechtelijke regels de gevestigde orde behouden [31](#page=31).
#### 4.2.2 Normbestemmeling
Net als imperatieven zijn rechtsregels gericht aan bepaalde personen, en principieel ook aan de rechter die de regel toepast. Rechtsregels zijn dus tegelijk beslissingsnormen voor de rechter en gedragsnormen voor de burger. Bij het formuleren van rechtsregels is het cruciaal om rekening te houden met de begrijpelijkheid voor diverse bestemmelingen [31](#page=31).
#### 4.2.3 Voorgeschreven gedraging
Volgens de imperatieventheorie van Jeremy Bentham is recht een geheel van gedragsregels, waarbij elke regel een bepaalde gedraging normeert [31](#page=31).
#### 4.2.4 Volledige en onvolledige rechtsregels
* **Volledige rechtsregel:** Bevat alle bestanddelen om iemands gedragingen in een bepaalde geviseerde situatie te normeren [31](#page=31).
* **Onvolledige rechtsregel:** Kan niet op zichzelf iemands gedragingen normeren en moet gecombineerd worden met andere uitspraken om een volledige rechtsregel te vormen [31](#page=31).
Onderdelen van een volledige rechtsregel kunnen zijn:
* **Verduidelijkende uitspraken (definities):** Leggen de betekenis van een woord vast (nominale definities). Nominale definities zijn performatief en waarderend, terwijl reële definities descriptief zijn en waar of onwaar kunnen zijn. De doelstelling van de rechtsregel bepaalt de betekenis van een begrip [31](#page=31) [32](#page=32).
* **Veranderende en verwijzende uitspraken:** Beschrijven nauwkeuriger het toepassingsgebied van een inhoudelijke rechtsregel om de leesbaarheid en precisie te verbeteren [32](#page=32).
* **Constitutieve uitspraken:** Creëren sociale of institutionele feiten en scheppen het kader voor gedragsvoorschriften [32](#page=32).
* **Bevoegdheidsverlenende uitspraken:** Verlenen de bevoegdheid om bepaalde sociale of institutionele feiten uit te werken en reguleren de wijze van uitvaardiging van gedragsvoorschriften binnen een organisationeel en procedureel kader [32](#page=32).
* **Regulatieve uitspraken:**
* **Doeluitspraken:** Leggen het doel vast dat normbestemmelingen moeten bereiken, waarbij de middelen vrij te kiezen zijn zolang het doel wordt gerealiseerd. Dit maakt maatwerk en flexibiliteit mogelijk, hoewel er nog enig toezicht is op het traject [33](#page=33).
#### 4.2.5 Modaliteiten
Er zijn vier modaliteiten:
1. **Gebod of plicht:** Een verplichting om iets te doen [33](#page=33).
2. **Verbod:** Een verplichting om iets niet te doen [33](#page=33).
3. **Positieve toelating:** Het recht om iets te doen [33](#page=33).
4. **Negatieve toelating:** Het recht om iets niet te doen [33](#page=33).
* Plichten zijn contrair aan verboden (kunnen niet samen waar zijn, wel samen onwaar) [33](#page=33).
* Contradictoire verhoudingen zijn: plicht en negatieve toelating; verbod en positieve toelating (kunnen niet tegelijk waar of onwaar zijn) [33](#page=33).
* Positieve en negatieve toelatingen zijn subcontrair (kunnen beide waar zijn, niet beide onwaar) [33](#page=33).
* Plicht en positieve toelating zijn subalternatief (het ene impliceert het andere) [33](#page=33).
##### 4.2.5.1 Rechten en plichten
Er zijn drie soorten subjectieve rechten:
1. **Aanspraak (claim):** Het recht om rechtstreeks van iemand anders een doen of laten te verlangen. Het begrippenpaar plicht-aanspraak is contrair. Het begrippenpaar aanspraak-vrijheid is subalternatief [34](#page=34) [35](#page=35).
2. **Vrijheid (liberty):** Het recht om zich feitelijk op een bepaalde manier te gedragen [34](#page=34).
* **Precaire vrijheid:** Vrijheid onder voorwaarden [34](#page=34).
Het begrippenpaar plicht-vrijheid is contradictorisch. Het begrippenpaar vrijheid-geen aanspraak is subcontrair en definieert een privilege [35](#page=35).
3. **Bevoegdheid (power):** Het recht om door een eenzijdige wilsverklaring in te werken op een rechtstoestand of rechtsverhouding. Dit wordt ook wilsrecht of potestatief recht genoemd. De tegenhanger is gebondenheid (liability). Bevoegdheden zijn secundaire subjectieve rechten, terwijl aanspraken en vrijheden primaire subjectieve rechten zijn. Het begrippenpaar bevoegdheid-gebondenheid is contrair. Het begrippenpaar bevoegdheid-onbevoegdheid is contradictorisch. Het begrippenpaar bevoegdheid-immuniteit is subalternatief [34](#page=34) [35](#page=35).
#### 4.2.6 Geviseerde feitelijke situatie
Rechtsregels zijn vaak algemeen en laten een zekere 'openheid' om ook toe te passen op situaties waar de normsteller niet onmiddellijk aan heeft gedacht [36](#page=36).
* **Absolute norm (strict norm):** Is categorisch en onvoorwaardelijk [36](#page=36).
* **Gesloten normen:** Omschrijven de geviseerde feitelijke situatie duidelijk en koppelen er een rechtsgevolg aan [36](#page=36).
* **Open normen:** Bepalingen waarbij het niet altijd duidelijk is welke feitelijke situaties worden geviseerd. Ze hebben functies zoals delegatie, flexibiliteit, verwijzing en receptie. De receptie van waarden en beginselen in open normen bevordert maatschappelijke aanvaarding [36](#page=36).
* **Algemene rechtsbeginselen:** Geven richting aan onduidelijke regels en omvatten onder andere het autonomiebeginsel, het geoorloofdheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel [36](#page=36).
* **Adagia:** Spreuken die regels leuk verwoorden, vaak in het Latijn, en die terug te voeren zijn op een algemeen rechtsbeginsel. Een voorbeeld is 'Nemo censetur ignorare legem' (iedereen moet de wet als gekend beschouwen) [37](#page=37).
### 4.3 De samenhang van rechtsregels: recht als systeem?
Recht kan worden beschouwd als een systeem omdat regels deel uitmaken van een ruimer netwerk en niet op zichzelf staan [37](#page=37).
#### 4.3.1 Recht als dogmatisch systeem
* **Uitwendig systeem:** Recht wordt geordend, bijvoorbeeld via classificatiesystemen (privaat- en publiekrecht) of thematische indelingen (economisch recht, milieurecht) [37](#page=37).
* **Inwendig systeem:** Afzonderlijke rechtsregels zijn mozaïeksteentjes die met elkaar samenhangen en geen leemtes vertonen. Ronald Dworkin was een voorstander van het recht als een inwendig volmaakt systeem [37](#page=37).
#### 4.3.2 Recht als sociaal systeem
Sociale systemen ontstaan wanneer mensen interageren en communiceren. In complexe maatschappijen zijn er deelsystemen met gespecialiseerde functies (politiek, cultuur, sport). Niklas Luhmann beschrijft het recht als een **autopoietisch systeem** dat zichzelf creëert en in stand houdt, en operationeel gesloten is, maar cognitieve openheid heeft naar andere systemen [37](#page=37) [38](#page=38).
#### 4.3.3 Recht als chaotische janboel
Hoewel gelijke gevallen gelijk behandeld moeten worden, hoeven waardeoordelen in het recht niet altijd een samenhangend coherent geheel te vormen. Recht wordt vergeleken met een kubistisch werk dat vanuit verschillende perspectieven steeds een verschillende inhoud krijgt. Er is volgens Charles Sampford geen enkele overkoepelende thematiek [38](#page=38).
#### 4.3.4 Twee metaforen: taal en stad
* **Taal:** Net zoals een taal, ondanks een gebrek aan een overkoepelend plan, structuurelementen kent, heeft ook het recht een structuur en systematiek. Beide hebben een openeindekarakter, waardoor ze voortdurend gebruikt en aangepast kunnen worden [38](#page=38).
* **Stad:** Het recht, net als een stad, weerspiegelt overtuigingen, beslissingen en gebruiken van generaties. Steden, en rechtssystemen, lijken op elkaar maar zijn uniek. Klassieke beschrijvingen vertrekken van een top-down perspectief, maar de praktijk van mensen met recht wordt vaak minder belangrijk geacht [38](#page=38).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Algemene rechtsleer | Het vakgebied dat zich bezighoudt met de algemene principes, concepten en theorieën die ten grondslag liggen aan rechtssystemen, los van specifieke rechtsgebieden. |
| Essentialistische opvatting van recht | Een visie die stelt dat er één gemeenschappelijke, fundamentele essentie of kernelement is dat alle vormen van recht verenigt, hoewel dit element moeilijk te vinden is. |
| Conventionalistische opvatting van recht | Een opvatting waarbij de geldigheid van recht wordt bepaald door sociale conventies en afspraken binnen een gemeenschap; wat als recht wordt erkend, is het resultaat van overeenstemming. |
| Normatieve ordening | Een ordening die voorschrijft hoe iets zou moeten zijn, in tegenstelling tot een descriptieve ordening die beschrijft hoe iets is. Het gaat om het vaststellen van gedragsregels en idealen. |
| Descriptieve ordening | Een ordening die de werkelijkheid beschrijft en klassificeert, bijvoorbeeld door het indelen van soorten of het vaststellen van feiten, zonder normatieve oordelen te vellen. |
| Normatieve verwachting | Een verwachting over hoe iets zou moeten zijn in de toekomst, die een wens of norm uitdrukt. Het niet nakomen ervan kan leiden tot sociale sancties of normatieve correcties. |
| Cognitieve verwachting | Een verwachting gebaseerd op feitelijke waarnemingen en logica, die neutraal is ten opzichte van de uitkomst en die kan worden aangepast wanneer nieuwe informatie beschikbaar komt. |
| Rechtspluralisme | De situatie waarin meerdere regulerende systemen, zoals statelijk recht en gewoonterecht, gelijktijdig claimen dat hun regels voorrang hebben op dezelfde situatie. |
| Institutionele oorsprong | De herkomst van regels vanuit formele maatschappelijke instituten, zoals de staat, die bevoegd zijn om volgens bepaalde procedures rechtsregels te maken. |
| Regelgeoriënteerde benadering | Een benadering van recht die zich primair richt op de abstracte regels en de achterliggende ideeën over hoe mensen zich horen te gedragen, vaak aangeduid als "law in books". |
| Gedragsgeoriënteerde benadering | Een benadering die recht ziet als een sociale praktijk en zich richt op de regelmatige gedragingen van mensen bij het oplossen van maatschappelijke problemen, ook wel "law in action" genoemd. |
|afdwingbaarheid | Het kenmerk van een regel dat de naleving ervan verzekerd kan worden, vaak door middel van sancties, wat door sommigen als een essentieel onderdeel van recht wordt beschouwd. |
| Lex imperfecta | Onvolmaakt recht; een regel waarvan de naleving gebrekkig is of waarbij er geen effectieve derde partijcontrole is, wat twijfels kan oproepen over de juridische status ervan. |
| Normsteller | De persoon of instantie van wie een bepaalde norm of rechtsregel afkomstig is en die de autoriteit heeft om deze op te leggen. |
| Normbestemmeling | De persoon of instantie aan wie een norm of rechtsregel gericht is en die geacht wordt de voorgeschreven gedraging na te leven of te volgen. |
| V oorgeschreven gedraging | Het specifieke gedrag of de houding die door een norm of rechtsregel wordt voorgeschreven, verboden of toegelaten. |
| Modaliteit | De manier waarop een voorgeschreven gedraging wordt aangeduid: als een gebod (plicht), verbod, positieve toelating of negatieve toelating. |
| Geviseerde feitelijke situatie | De specifieke omstandigheden of omstandigheden die door een rechtsregel worden beoogd en waarop deze van toepassing is. |
| Rechtsregel | Een norm die is vastgelegd in een formeel rechtssysteem en die gericht is op het reguleren van menselijk gedrag, vaak met specifieke consequenties bij overtreding. |
| Algemene rechtsnorm | Een rechtsregel die geldt voor een onbepaalde periode, gericht is tot een onbegrensd aantal personen of groepen, en van toepassing is op elke keer dat de geviseerde feitelijke situatie zich voordoet. |
| Individuele rechtsnorm | Een rechtsnorm die gericht is tot specifieke normbestemmelingen en niet het algemene label van "rechtsregel" draagt, zoals contracten die specifieke verplichtingen creëren. |
| Rechtsfeit | Een feit dat het zich voordoen van een geviseerde feitelijke situatie in de rechtsregel markeert, wat leidt tot een bepaald rechtsgevolg. |
| Rechtsgevolg | Het gevolg dat aan een rechtsfeit wordt gekoppeld door een rechtsregel, zoals het ontstaan, wijzigen of tenietdoen van rechten en plichten. |
| Performatieve uitspraak | Een taalhandeling die door het uitspreken ervan een specifieke handeling verricht of een sociale realiteit creëert, zoals een huwelijksvoltrekking. |
| Dispositieve handeling | Een handeling die de rechtsorde wijzigt of beïnvloedt, in tegenstelling tot een constaterende handeling die enkel de werkelijkheid beschrijft. |
| Constaterende handeling | Een handeling die de werkelijkheid beschrijft of weergeeft, zonder deze direct te wijzigen, zoals het vaststellen van feiten tijdens een proces. |
| Volledige rechtsregel | Een rechtsregel die alle noodzakelijke bestanddelen bevat om iemands gedrag in een specifieke situatie te normeren, zonder afhankelijk te zijn van andere regels. |
| Onvolledige rechtsregel | Een rechtsregel die niet alle bestanddelen bevat en gecombineerd moet worden met andere uitspraken om tot een volledige rechtsregel te komen. |
| Nominale definitie | Een definitie die de betekenis van een woord vastlegt door de persoon die de uitspraak doet, en die performatief en waarderend is. |
| Reële definitie | Een definitie die informatieve uitspraken doet over de feitelijke eigenschappen van een voorwerp en die descriptief en waar of onwaar kan zijn. |
| Constitutieve uitspraken | Uitspraken die sociale of institutionele feiten creëren en het kader scheppen waarin gedragsvoorschriften zinvol kunnen zijn, zoals bevoegdheidsverlenende uitspraken. |
| Doeluitspraken | Uitspraken die het doel vastleggen dat de normbestemmelingen moeten bereiken, waarbij de middelen vrij zijn zolang het doel wordt gerealiseerd. |
| Subjectief recht | Een recht dat aan een individu wordt toegekend, zoals een aanspraak, vrijheid of bevoegdheid, die iemands rechtspositie beïnvloedt. |
| Aanspraak (claim) | Het subjectief recht om rechtstreeks van iemand anders een bepaald doen of laten te verlangen. |
| Vrijheid (liberty) | Het subjectief recht om zich feitelijk op een bepaalde manier te gedragen, eventueel met voorwaarden (precaire vrijheid). |
| Bevoegdheid (power) | Het subjectief recht om door middel van een eenzijdige wilsverklaring een rechtstoestand of rechtsverhouding te wijzigen. |
| Gebondenheid (liability) | De tegenhanger van een bevoegdheid; de toestand van gebonden te zijn aan de gevolgen van de uitoefening van iemands bevoegdheid. |
| Gesloten norm | Een norm die de geviseerde feitelijke situatie duidelijk omschrijft en eraan een specifiek rechtsgevolg koppelt. |
| Open norm | Een bepaling waarbij de geviseerde feitelijke situatie niet volledig duidelijk is, wat de rechter keuzevrijheid, flexibiliteit en receptie van waarden mogelijk maakt. |
| Algemeen rechtsbeginsel | Een fundamenteel principe dat richting geeft aan onduidelijke regels en de maatschappelijke aanvaarding van het recht bevordert, zoals het autonomiebeginsel of het gelijkheidsbeginsel. |
| Adagium | Een Latijnse spreuk die een rechtsregel of -beginsel op een bondige manier verwoordt, vaak terug te voeren naar een abstracter principe. |
| Dogmatisch systeem | Een benadering van recht die het beschouwt als een geheel van samenhangende gedragsregels en hun bestanddelen, vanuit een regelgeoriënteerd perspectief. |
| Sociaal systeem | Een benadering van recht die het ziet als een verzameling van sociale instituten en praktijken, waarbij de maatschappij zelf als het meest omvattende systeem wordt beschouwd. |
| Autopoietisch systeem | Een systeem dat zichzelf kan creëren en in stand houden, waarbij het zelf bepaalt wat als geldig binnen dat systeem telt, zoals het recht zichzelf reguleert. |
| Operationeel gesloten | Een systeem dat van binnenuit opereert en argumenten binnen zijn eigen domein vindt, zoals het recht dat zijn eigen criteria toepast op feitelijke situaties. |
| Law in books | Het recht zoals het in de wetboeken en geschreven regels staat; de abstracte normen. |
| Law in action | Het recht zoals het in de praktijk wordt toegepast door rechters en burgers; de sociale realiteit van het recht. |
| Codificerende finaliteit | De visie dat recht een objectieve, bovenmenselijke orde is die de maatschappij voorafgaat en conserveert, gericht op het bewaren van traditionele waarden. |
| Modificerende finaliteit | De visie dat recht een instrument is om sociaal wenselijke veranderingen teweeg te brengen en de maatschappij te sturen, gericht op progressie en hervorming. |
| Therapeutic jurisprudence | Een benadering die rekening houdt met de positieve of negatieve invloed van juridische regels op het psychisch en fysiek welzijn van betrokkenen. |
| Restorative justice | Een visie op recht die focust op herstel van de schade en de relaties, in plaats van enkel op straf, waarbij het slachtoffer een grotere rol speelt. |
| Horizontalisering van wetten | De doorwerking van wetten naar de verhoudingen tussen burgers onderling, waardoor verplichtingen ontstaan voor burgers jegens elkaar, niet enkel jegens de staat. |
| Rechtsinstrumentalisme | De opvatting dat recht primair een instrument is voor het bereiken van maatschappelijke doelen, waarbij de effectiviteit en mogelijke nadelen zorgvuldig afgewogen moeten worden. |
| Prescriptieve norm | Een norm die voorschrijft hoe iemand zich hoort te gedragen en wordt gebruikt in prescriptieve ordeningen; het gaat om hoe iets zou moeten zijn. |
| Descriptieve norm | Een norm die wet- of regelmatigheden in de natuur of maatschappij beschrijft en gebruikt wordt voor descriptieve ordeningen; het gaat om hoe iets is en is altijd waar of niet waar. |
| Geloofsuitspraak | Een uitspraak die gebaseerd is op onbewijsbare aannames en opvattingen die enkel gedeeld worden door mensen met dezelfde overtuiging. |
| Waarderingsuitspraak | Een uitspraak die uitdrukt hoe de spreker een bepaalde situatie waardeert, wat kan leiden tot een oordeel (descriptieve waardering) of een gedragsvoorschrift (prescriptieve waardering). |
| Imperatief | Een gebod of verbod dat in een specifieke situatie moet worden opgevolgd en niet vrijblijvend is. |
Cover
Lesnota's - Algemene rechtsleer (1).docx
Summary
---
## Deel I – Wat is recht?
### Inleiding: een moeilijke vraag
Er is geen universeel aanvaarde definitie van recht. Elke poging tot definiëren impliceert bepaalde keuzes en perspectieven. Desondanks is een definitie wel noodzakelijk in het recht om misverstanden te vermijden bij de toepassing ervan. Twee hoofdopvattingen onderscheiden zich:
* **Essentialistische opvatting:** Recht heeft een inherente essentie die ontdekt kan worden. Het probleem hierbij is dat deze essentie nog niet eenduidig is vastgesteld.
* **Conventionalistische opvatting:** Wat recht is, is een afspraak tussen mensen. De inhoud van deze afspraak kan echter variëren in tijd en plaats.
### Definities van recht: vele vormen
Er bestaan diverse benaderingen om recht te definiëren, gebaseerd op de oorsprong of het karakter van de regels:
* **Statelijk recht:** Recht dat voortkomt uit de staat of haar actoren.
* **Gewoonterecht:** Recht dat organisch is ontstaan vanuit langdurige praktijk en algemene overtuiging.
* **Religieus recht:** Recht dat is ingebed binnen een specifieke religieuze traditie.
* **Natuurrecht:** Rechten en principes die voortkomen uit de natuurlijke orde of de menselijke natuur, met verschillende interpretaties (van rechtvaardigheid tot recht van de sterkste).
* **Internationaal recht:** Regels die internationale betrekkingen tussen staten en andere internationale actoren regelen.
### Definities van recht: vergelijking
Er is geen enkel kenmerk dat alle vormen van recht gemeenschappelijk delen. Wel delen verschillende vormen overlappende kenmerken. Dit leidt tot de conclusie dat recht eerder een **conventie** is, afhankelijk van **standpunt- of maatschappijafhankelijkheid**. De omschrijving van recht hangt dus af van de specifieke context en de gehanteerde rechtsopvatting. De **conventionalistische opvatting** benadrukt dat recht relatief is naar plaats en tijd, wat historische en contextuele rekening houdt.
### Kenmerken die men in verband brengt met ‘recht’
* **Geheel aan regels:** Recht omvat voorschriften die menselijk gedrag reguleren.
* **Gericht op normatieve ordening:** Recht streeft naar het creëren van orde en structuur in de samenleving.
* **Rol van handhaving:** De naleving van rechtsregels wordt doorgaans verzekerd, hoewel de effectiviteit hiervan kan variëren.
* **Rol van rechtvaardigheid:** Hoewel niet elk recht noodzakelijk rechtvaardig is, wordt rechtvaardigheid vaak als een fundamenteel doel of ideaal van recht beschouwd.
### Titel I. Fundamentele transformaties van de mensenmaatschappij
Mensen zijn sociale wezens wiens sociale ontwikkeling binnen een gemeenschap wordt gevormd door materiële en ideële facetten.
#### Sociale instituten en praktijken
* **Sociale instituten:** Patronen van sociale orde die maatschappelijke behoeften lenigen (bv. het gezin, de staat).
* **Sociale praktijken:** Alledaagse handelingen en gedragspatronen die gebruikelijk worden in een samenleving.
De complexiteit van deze structuren varieert per gemeenschap, en de betekenis en functie van ‘recht’ evolueren mee met de maatschappelijke structuur.
#### Hoofdstuk 1. Jager-voedselverzamelaars
Deze samenlevingsvorm, bestaande tot de landbouwsamenleving (ca. 12.000 v.C.), kenmerkt zich door:
* **Clans en netwerken:** Kleine groepen gebaseerd op familiebanden, vaak deel van grotere netwerken.
* **Egalitair karakter:** Weinig verticale organisatie, leiderschap gebaseerd op persoonlijke kwaliteiten.
* **Delen en wederkerigheid:** Gebruikelijk voor goederen, voedsel, kennis en arbeid.
* **Regels en gebruiken:** Betrekking hebbend op persoonlijk letsel, huwelijksbeperkingen, en het bezit en gebruik van goederen. Roerende goederen konden individueler worden verkregen.
* **Twee soorten clans:**
* **Onmiddellijk wederkerige clans:** Korte termijnoriëntatie, directe consumptie, weinig investering in gereedschappen, flexibel.
* **Uitgesteld wederkerige clans:** Lange termijnoriëntatie, bewaren en onderhouden van goederen, investeringen in gereedschappen, langdurige engagementen zoals uithuwelijken. Uithuwelijken wordt gezien als een investering in de toekomst waarbij economische waarde en toekomstige steun centraal staan.
#### Hoofdstuk 2. Chiefdoms
Ontstaan vanaf circa 5000 v.C., gekenmerkt door:
* **Grotere groepen:** Honderden tot duizenden leden, sedentair.
* **Erfelijke sociale stratificatie:** Meer ongelijkheid en duidelijk onderscheiden rollen, met een erfelijke leider (vaak met een quasi-goddelijke legitimatie) en een elite versus gewone bevolking.
* **Regels en gebruiken:** Meer hiërarchisch, gebaseerd op tribuut (belastingen). De chef had zeggenschap, vaak goddelijk gelegitimeerd, en droeg verantwoordelijkheid voor het voortbestaan van de gemeenschap. Rampen en schaarste konden leiden tot verlies van status en afzetting. De sedentaire samenleving faciliteerde controle over grond en rijkdommen.
#### Hoofdstuk 3. Rijken
Ontstaan rond 4000-3000 v.C. op meerdere plaatsen, gekenmerkt door:
* **Grote bevolkingsgroepen:** Meer dan 100.000 leden.
* **Schrift en bureaucratie:** Mogelijk gemaakt door de aanwezigheid van schrift, wat inventarisatie en bureaucratische organisatie bevorderde.
* **Dwingend retributiesysteem:** Belastingen waren essentieel voor het onderhoud van het staatsapparaat en de organisatie van grote projecten en geweldsuitoefening.
* **Staatsreligie:** Vaak verweven met leiderschap en legitimatie.
* **Onderhoud van landbouw, ambachten en handelsnetwerken:** Noodzakelijk voor het voortbestaan van zulke grote gemeenschappen.
* **Regels:** Vaak verbonden met religieuze en bovennatuurlijke overtuigingen (bv. Codex Hammurabi). Handhaving was waarschijnlijk beperkt, wat dreiging van zware straffen noodzakelijk maakte ter aanmoediging van zelfregulering.
* **Redergulering constanten:** Concepten die voortkomen uit algemene menselijke behoeften, ongeacht samenlevingstype.
* **Evoluties:** Overkoepelend bestuur, groei in omvang en bereik, belang van erfelijke sociale status en rijkdom. De Verlichting bracht een vermindering van het belang van religie en magie.
#### Hoofdstuk 4. Moderne staten
**1648:** De Vrede van Münster en het Verdrag van Westfalen markeren een breuklijn door de consolidatie van territoriale grenzen en een gecentraliseerd bestuur.
* **Moderne staat:** Oefent soevereine macht uit over een afgebakend grondgebied. Politieke macht viel samen met territoriale grenzen, in tegenstelling tot eerdere chiefdoms (cultureel-etnisch) of rijken (economisch). Ongeclaimd gebied werd gekoloniseerd.
* **Uitoefening soevereine macht:** Vereist een geweldmonopolie, wat middelen (geld via belastingen) en snel beschikbare mensen vereist. Centralisatie van kennis en uitbouw van bestuurlijke capaciteit (politie, gerechtsdeurwaarders, geschoolde ambtenaren zoals juristen) zijn cruciaal.
* **Voorbeeld:** De Grote Raad van Mechelen (vanaf 1435) ontwikkelde zich als een voorbeeld van politieke, bestuurlijke en rechtsprekende taken met ambtenarenspecialisatie.
* **Verdere ontwikkelingen:**
* **Territoriale staat:** Nadruk op afgebakend grondgebied, militaire bezetting, belastingen en één centrale gezagsinstantie.
* **Natiestaat:** Meebouwen aan een nationale identiteit, groeiende impact op het dagelijks leven.
* **Welvaarts- of verzorgingsstaat:** Ontstaan in de 19e eeuw als reactie op sociale spanningen door industrialisatie en de kloof tussen rijk en arm. De staat garandeert een bepaald welvaartspeil.
* **Actieve welvaartsstaat (jaren 1980 - heden):** Reactie op budgettaire problemen en hoge werkloosheid. Burgers wordt gevraagd actiever bij te dragen (participatiesamenleving), waarbij publieke taken meer naar burgers of de private markt worden verschoven. Globalisering en AI beïnvloeden ook de sociale zekerheid.
* **Government vs. governance:**
* **Government:** Nadruk op de staat en zijn instituten, met strikte scheiding der machten en voorgeschreven regels (prescriptief recht).
* **Governance:** Nadruk op het bestuurlijke proces, waarbij de staat niet de soevereine macht heeft, maar een factor is binnen een netwerk van samenwerkende actoren. Wetgever stelt zich bescheidener op met reflexief recht (randvoorwaarden en ruimte voor zelfregulering). Beslissingsmacht is verspreid.
* **Governance en territoriale grenzen:** Territoriale grenzen boeten aan belang in, macht verspreidt zich over mondiale netwerken, wat verantwoording bemoeilijkt.
### Titel II. Kenmerken van recht
#### Proloog: twee benaderingen
Recht wordt gekeken vanuit twee invalshoeken:
* **Regelgeoriënteerde benadering (RB):** Focust op de (abstracte, ideële) regels en gedragsvoorschriften. De nadruk ligt op hoe mensen zich behoren te gedragen. Traditionele juristen hanteren deze benadering.
* **Gedragsgeoriënteerde benadering (GB):** Focust op het (concrete, feitelijke) gedrag en de praktijk. De nadruk ligt op hoe mensen zich daadwerkelijk gedragen. Sociologen hanteren deze benadering meer.
#### Hoofdstuk 1. Gericht op of voortvloeiend uit een normatieve ordening
* **Het begrip ‘ordening’ en de centrale rol van normatieve verwachtingen:**
* **Descriptieve ordening:** Brengt orde aan zonder het object te wijzigen (bv. indelingen, inhoudstafels).
* **Normatieve ordening:** Brengt orde aan door gedragsvoorschriften te stellen, wat de sociale verhoudingen wijzigt. Recht streeft naar een rechtvaardige maatschappelijke ordening.
* **Twee soorten verwachtingen:**
* **Cognitieve verwachting:** Feitelijk voorzien of voorspellen van een uitkomst, neutraal over de uitkomst.
* **Normatieve verwachting:** Een sturende verwachting die een oordeel of wens bevat over hoe iets zou moeten zijn.
* **Ordening en soorten verwachtingen:**
* Als een cognitieve verwachting niet uitkomt, wordt de verwachting bijgestuurd (beschrijvende ordening).
* Als een normatieve verwachting niet uitkomt, blijft de normatieve ordening intact en wordt verwacht dat het gedrag dient te veranderen.
* **Recht en normatieve ordening:**
* **RB:** Recht creëert normatieve ordening door gedragsvoorschriften vast te leggen.
* **GB:** Recht vloeit voort uit de normatieve ordening die zichtbaar wordt in sociale praktijken en feitelijk gedrag, waarbij mensen rekening houden met de normatieve verwachtingen van anderen.
* **Ordeningen en samenlevingstypes:**
* **Weinig complexe samenlevingen (JVV, Chiefdoms):** Informele gedragsregels (gebruiken, moraal, etiquette) volstaan door nabijheid en frequent contact. Geen scherp onderscheid tussen cognitieve en normatieve verwachtingen.
* **Complexe samenlevingen (rijken, moderne staten):** Meerdere regulerende systemen opereren vaak naast elkaar, wat leidt tot **rechtspluralisme**. Dit kan "zacht" (met voorrangsregels) of "hard" (zonder voorrangsregels) zijn.
* **De omvattendheid van ordening:** Recht is overkoepelend (personeel toepassingsgebied), maar laat ruimte voor zelfbestuur en heeft een afnemend aantal rechtsvrije ruimten door **juridisering**.
#### Hoofdstuk 2. Al dan niet institutionele oorsprong
* **RB (geschreven):** Recht komt van de staat en formele maatschappelijke instituten die door de staat zijn gecreëerd.
* **GB:** Recht komt voort uit wat mensen in de praktijk doen, niet noodzakelijk van de staat.
#### Hoofdstuk 3. Afdwingbaarheid
De vraag of recht dat niet afdwingbaar is, wel recht is.
* **RB:** Recht is een rechtsregel als de staat de naleving ervan kan verzekeren.
* **GB:** Afdwingbaarheid kan ook komen van sociale controle, actorcontrole, tweedepartijcontrole of derde-partijcontrole (formeel, organisatorisch, statelijk). Internationaal recht wordt vaak gezien als "onvolmaakt" recht vanwege de beperkte derdepartijcontrole.
* **Rol effectieve naleving:**
* **RB (geschreven):** Regel blijft recht, ook al wordt hij niet nageleefd (normatieve geldigheid).
* **RB (ongeschreven):** Niet-naleving kan leiden tot opheffing door gewoonte.
* **GB:** Feitelijke naleving is cruciaal; geen naleving betekent geen regel (sociale geldigheid).
* **Rol effectieve handhaving:** Niet-naleving van statelijke regels door de staat ondermijnt het gezag, het vertrouwen in de rechtsstaat en de eerbied voor het recht en haar handhavers.
#### Hoofdstuk 4. Gericht op of voortvloeiend uit een ‘juiste’ ordening
* **Op zoek naar de grondslag van regels en normatieve verwachtingen:** Een normatieve ordening moet ook ‘juist’ of ‘rechtvaardig’ zijn. De vraag naar de rechtvaardiging van een gedragsvoorschrift is cruciaal voor het bepalen welke regels als rechtsregels gelden en welke normatieve verwachtingen we moeten volgen.
* **Normatieve aanvaarding:** Regels worden vrijwillig geaccepteerd als ze normatief aanvaardbaar zijn. Factoren die dit beïnvloeden zijn persoonlijkheid, vertrouwen in de regelgever, andermans gedrag en culturele factoren.
* **Wanneer regel niet strookt met grondslag:** Spanningen tussen opgelegde regels en persoonlijke overtuigingen komen voor (bv. Antigone, Muurschuttersprocessen).
#### Afdeling 2. Het begrip ‘rechtvaardigheid’
* **Verdelende en vereffende rechtvaardigheid:**
* **Verdelende rechtvaardigheid:** Betreft de verdeling van goederen, diensten en rechten in de samenleving, vaak via publiekrecht. Regels zijn gebaseerd op achtergrond, verdienste, behoefte, etc.
* **Vereffende (ruil)rechtvaardigheid:** Betreft de juiste verhouding tussen twee personen op hetzelfde niveau, zowel bij vrijwillige ruil (contracten) als onvrijwillige (aansprakelijkheid, strafrecht).
* **Rechtvaardigheidstheorieën:**
* **Gedragsgeoriënteerde theorieën:** Focussen op de concrete handeling en het karakter van de persoon. Omvatten deugdethische (Aristoteles) en consequentialistische theorieën (gevolgen).
* **Regelgeoriënteerde theorieën:** Focussen op de rechtvaardigheid van het gedragsvoorschrift zelf. Onderscheid tussen:
* **Formele theorie (oorsprong/herkomst):** Loyauteit aan de bron (bv. democratie).
* **Materiële theorie (inhoud/moreel mandaat):** Inhoud moet overeenstemmen met bv. natuurrecht, utilitarisme, egalitarisme.
* **Procedurele theorie:** De rechtvaardigheid van de gevolgde procedure (bv. rechtsstaat, democratie in brede zin).
#### Afdeling 3. Diverse stromingen in een rivier van rechtvaardigheid
* **Theocratische stroming:** Recht komt van een godheid.
* **Autocratische stroming:** Recht komt van de vorst (bv. Machiavelli).
* **Democratische stroming:** Recht ontstaat uit het volk en de algemene wil (bv. Rousseau, Hobbes).
* **Natuurrechtelijke stroming:** Recht is gebaseerd op de natuurlijke orde of menselijke natuur (antiek, christelijk-theologisch, verlicht, mensenrechtelijk).
* **Utilitaristische stroming:** Recht dient het grootste geluk voor het grootste aantal mensen (Bentham).
* **Historische stroming:** Recht is het gevolg van een historische ontwikkeling en de 'Volksgeist' (Von Savigny).
* **Positivistische stroming:** Recht is wat de wetgever of rechter als zodanig bepaalt, los van moraal (formele, ideologische, normatieve stromingen).
* **Nomocratische stroming:** Nadruk op de heerschappij van de wet, louter omdat ze van de wetgever komt.
* **Egalitaire stroming:** Focust op materiële gelijkheid en de verdeling van goederen en middelen (bv. Marx, Rawls).
* **Capability approach:** Focust op menselijke bloei en de capaciteiten die mensen kunnen ontwikkelen (Nussbaum).
#### Deel II – Functies en finaliteit van het recht
#### Titel I. Functies van het recht
Recht heeft vele functies die evolueren met de samenleving:
* **Gedragsafstemming (Hoofdstuk 1):**
* **Bevordering groepscohesie:** Regels drukken gemeenschappelijke waarden uit en versterken het gemeenschapsgevoel via socialiserende, educatieve en ideologische functies.
* **Conflictvermijding:** Regels sturen gedrag om conflicten te voorkomen (sociale en economische ordening).
* **Formele orderingsfunctie:** Zorgt voor een vlotte werking, ook al is de inhoud van de regels minder belangrijk dan het feit dát er regels zijn (bv. verkeersregels).
* **Staat:** Fungeert via machtsbehoud, werkingsbevordering en instrumentaliteit (recht als middel voor verandering).
* **Uitwisseling van middelen:** Regels faciliteren uitwisseling, stimuleren handel en reguleren activiteiten, vaak door middel van vertrouwen substituten (geld, statelijke regels). Herverdeling van middelen wordt belangrijker in complexere samenlevingen.
* **Conflictverwerking (Afdeling 3):** Regels helpen bij het afweren, herstellen en bestraffen van grieven en geschillen, met het doel sociale vrede te bewaren. Methoden variëren van informele oplossingen (bemiddeling, onderhandelen) tot formele berechting (statelijke rechtspraak, arbitrage).
* **Besluitvorming binnen de groep (Hoofdstuk 2):** Regels bepalen wie mag beslissen, hoe beslissers worden gekozen, wat ze mogen beslissen, en hoe ze worden gecontroleerd. Dit omvat **politieke functies** zoals machtsverdeling (scheiding der machten) en waarborgen voor burgers (grondrechten).
#### Titel II. Finaliteit van het recht
* **Codificatie:** De opvatting dat recht dient om bestaande, objectieve normen en waarden te behouden. Het recht wordt gezien als een uitdrukking van een hogere orde.
* **Modificatie:** De opvatting dat recht een instrument is om de maatschappij te veranderen en te verbeteren. Dit is ontstaan vanaf midden 19e eeuw met de industrialisatie en het geloof in de maakbaarheid van de samenleving via regels.
* **Technieken:** Recht wordt ingezet als middel om gedrag te sturen via griefherstel, bestraffing, bestuur/regulering, stimulering en facilitering.
* **Welvaart en welbevinden:** Een sterk geloof in de maakbaarheid van de samenleving leidt tot een actievere rol van de staat in het bevorderen van welzijn en het beheren van risico's.
* **Limieten:** Rechtsinstrumentalisme stuit op praktische (gebrekkige maakbaarheid) en financiële limieten. Gedragsverandering is niet vanzelfsprekend, en hoge maatschappelijke verwachtingen vereisen grote investeringen. De horizontale doorwerking van grondrechten (plichten van burgers jegens burgers) wint terrein.
---
## Deel III – Normen en hun samenhang
### Titel I. Wat is een (rechts)norm?
#### Hoofdstuk 1. Descriptieve vs. prescriptieve normen
* **Normen:** Kunnen verwijzen naar de gebruikelijke toestand (descriptief) of hoe een situatie behoort te zijn (prescriptief).
* **Descriptieve normen:** Beschrijven een gebruikelijke toestand (bv. natuurwetten, gedragspatronen). Ze zijn waar of onwaar en kunnen niet worden overtreden of afgedwongen.
* **Prescriptieve normen:** Schrijven voor hoe iets behoort te zijn (bv. gedragsvoorschriften). Ze zijn geldig of ongeldig, vatbaar voor overtreding, en kunnen worden afgedwongen.
#### Hoofdstuk 2. PN en (hun) talige uitdrukkingen
* **Prescriptieve normen (PN):** Centraal in de Regelgeoriënteerde Benadering (RB). Ze creëren sociale of institutionele feiten en zijn veranderlijk.
* **Descriptieve normen (DN):** Centraal in de Gedragsgeoriënteerde Benadering (GB). Ze beschrijven feitelijke toestanden en zijn onveranderlijke wetmatigheden.
* **Raakvlakken:** Er zijn verbanden tussen PN en DN ("de normatieve kracht van het feitelijke"), maar het perspectief (RB vs. GB) blijft cruciaal.
* **Talige uitdrukkingen:**
* **Verifieerbare uitspraken:** Kunnen waar of onwaar zijn (feiten, natuurwetten, gedragspatronen).
* **Logische en definiërende uitspraken:** Drukken formele verbanden uit tussen begrippen en uitspraken.
* **Geloofsuitspraken:** Onbewijsbare aannames die uitgangspunten vormen.
* **Waarderingsuitspraken:** Drukken een evaluatie uit (descriptief of prescriptief).
* **Performatieve uitspraken:** Creëren rechtsgevolgen door de uiting ervan (bv. "Ik verklaar u getrouwd").
#### Titel II. Algemene bestanddelen van rechtsregels
* **Normsteller:** De oorsprong van de regel. RB (geschreven) stelt de staat als normsteller, terwijl GB en RB (ongeschreven) ook gewoonte en sociale praktijken erkennen.
* **Normbestemmeling:** De personen tot wie de regel gericht is (burgers, rechtspersonen, overheden, rechters). Er is een onderscheid tussen gedragsnormen (voor rechtssubjecten) en beslissingsnormen (voor rechters).
* **Voorgeschreven gedragingen:**
* **Volledige rechtsregels:** Bevatten alle bestanddelen om gedrag te normeren.
* **Onvolledige rechtsregels:** Bevatten slechts een deel van de bestanddelen en moeten gecombineerd worden.
* **Verduidelijkende uitspraken:** Leggen de betekenis van begrippen vast (vaak nominale definities in het recht).
* **Veranderende en verwijzende uitspraken:** Bepalen het toepassingsgebied van regels of verwijzen naar andere bepalingen.
* **Constitutieve uitspraken:** Creëren sociale feiten (bv. de staat, rechtbanken).
* **Regulatieve uitspraken:**
* **Actie-uitspraken:** Schrijven direct gedrag voor (geboden, verboden).
* **Doeluitspraken:** Leggen een doel vast, maar laten de methode open.
* **Modaliteiten:** De houding van de regel ten opzichte van het gedrag (gebod, verbod, positieve toelating, negatieve toelating).
* **Geviseerde feitelijke situatie (GFS):** Het geheel aan rechtsfeiten dat aangeeft onder welke omstandigheden een rechtsgevolg intreedt. Rechtsregels zijn meestal **algemene normen** (met uitzonderingen), maar **absolute normen** (zonder uitzonderingen) bestaan ook.
* **Concretiseringsgradaties:**
* **Gesloten normen:** GFS is zeer duidelijk omschreven.
* **Open normen:** GFS is minder duidelijk, wat de rechter meer rol geeft bij de interpretatie en concretisering.
* **Algemene rechtsbeginselen:** Drukken grondgedachten van de rechtsorde uit (bv. gelijkheidsbeginsel, rechtszekerheid).
* **Adagia:** Rechtsspreuken die algemene beginselen concreet verwoorden.
#### Titel III. De samenhang van rechtsregels: recht als systeem?
* **Recht als dogmatisch systeem (RB):** Recht wordt gezien als een geheel van samenhangende gedragsvoorschriften. Dit omvat een **uitwendig systeem** (indelingen en structurering van regels) en een **inwendig systeem** (de interne consistentie en coherentie van waardeoordelen).
* **Recht als sociaal systeem (GB):** Recht wordt gezien als een geheel van samenhangende sociale instellingen en praktijken, met **emergentie** als kenmerk (het geheel is meer dan de som der delen). De centrale rol van **interne normativiteit** en **operationele geslotenheid** (maar cognitieve openheid) wordt benadrukt.
* **Recht als chaotische janboel:** Kritiek op de idee van een perfect systeem, waarbij recht wordt gezien als een resultaat van uiteenlopende belangen, historische ontwikkelingen en individuele interpretaties.
* **Twee metaforen:**
* **Recht als taal:** Vergelijkbaar met natuurlijke talen, met regels voor grammatica, fonetiek, semantiek en pragmatiek, en met een open-eindekarakter.
* **Recht als stad:** Een menselijke constructie, weerspiegelend de overtuigingen en geschiedenis van vele generaties, met verschillende perspectieven op de gebruikers (bazaar, jungle, organisme, machine).
---
Glossary
## Woordenschat
| Term | Definitie |
|---|---|
| Descriptieve ordening | Een ordening die het object van beschrijving niet wijzigt; het aanbrengen van orde ten behoeve van begrip, zonder de werkelijkheid zelf te veranderen. |
| Normatieve ordening | Een ordening die het object van beschrijving wel wijzigt; het aanbrengen van orde met als doel het sturen van gedrag of het bewerkstelligen van een bepaalde gewenste toestand. |
| Gedragsgeoriënteerde benadering (GB) | Een benadering van recht die zich focust op de feitelijke gedragspatronen in de samenleving, hoe mensen zich daadwerkelijk gedragen, als de kern van het recht. |
| Regelgeoriënteerde benadering (RB) | Een benadering van recht die de nadruk legt op het geheel van regels (gedragsvoorschriften) en hoe mensen zich behoren te gedragen, ongeacht hoe ze zich feitelijk gedragen. |
| Rechtspluralisme | De situatie waarin meerdere rechts- of regulerende systemen tegelijkertijd claimen dat hun regels bij voorrang op andere regels gelden voor een specifieke situatie. |
| Juridisering | Het proces waarbij steeds meer aspecten van het maatschappelijk leven onderworpen worden aan wettelijke regels en overheidsregulering. |
| Codificerende finaliteit | De opvatting dat het recht primair dient om bestaande normen, waarden en maatschappelijke ordeningen te behouden en vast te leggen, voortkomend uit een idee van een buitenmenselijke orde. |
| Modificerende finaliteit | De opvatting dat het recht een instrument is om de maatschappij te veranderen en bij te sturen, gericht op het realiseren van wenselijke sociale en economische doelstellingen. |
| Prescriptieve norm | Een uitspraak die voorschrijft hoe een situatie behoort te zijn, inclusief een gedragsvoorschrift en een evaluatie van hoe men zich dient te gedragen. |
| Descriptieve norm | Een uitspraak die een gebruikelijke of feitelijke toestand onder woorden brengt, gericht op beschrijving en begrip, zoals natuurwetten of gedragspatronen. |
| Performatieve uitspraak | Een uitspraak die door de uiting ervan rechtsgevolgen doet intreden, mits uitgesproken door een bevoegde entiteit en voldaan aan de toepassingsvoorwaarden van de relevante rechtsregels. |
| Autopoietisch systeem | Een systeem dat in staat is zichzelf te creëren en in stand te houden, waarbij het zelf de criteria bepaalt voor wat tot het systeem behoort. |
| Interne normativiteit (IN) | De leidende, inwendige structuur en systematiek van een systeem, die bepaalt welke elementen als geldig tot het systeem behoren en welke niet. |
Cover
Lesnota's - Algemene rechtsleer.docx
Summary
---
## Deel I – Wat is recht?
### Inleiding: een moeilijke vraag
Er bestaat geen universeel aanvaarde, ultieme definitie van recht. Elke definitie impliceert specifieke keuzes over wat recht wel en niet is.
#### Hebben we een definitie nodig?
* **Nee:** In sommige vakgebieden is een precieze definitie niet essentieel.
* **Ja:** In het recht is een definitie noodzakelijk om misverstanden bij de toepassing van 'recht' te vermijden en om duidelijkheid te scheppen.
#### Twee opvattingen over de essentie van recht
1. **Essentialistische opvatting:** Recht heeft een inherente 'essentie' die voor alle rechtsvormen geldt. Het probleem is dat deze essentie nog niet eenduidig is gevonden.
2. **Conventionalistische opvatting:** Wat 'recht' is, is een afspraak of conventie tussen mensen. De inhoud van deze conventie kan echter verschillen naargelang tijd en context.
#### Definitie van recht: vele vormen
Recht kan op verschillende manieren worden ingedeeld, afhankelijk van de bron en de aard:
* **Statelijk recht:** Afkomstig van de staat of haar actoren.
* **Gewoonterecht:** Ontstaan uit langdurige en algemeen aanvaarde praktijken.
* **Religieus recht:** Binnen een religieuze context geldend recht.
* **Natuurrecht:** Gebaseerd op inherente rechten van de mens of principes die van nature gelden.
* **Internationaal recht:** Regelt de betrekkingen tussen staten.
#### Vergelijking van definities
Er is geen enkel kenmerk dat alle vormen van recht gemeenschappelijk hebben. Verschillende vormen van recht delen bepaalde kenmerken, maar er is geen 'essentieel' gemeenschappelijk fundament. Dit bevestigt de **conventionalistische opvatting**: recht is een conventie, relatief naar plaats en tijd. Een omschrijving van recht hangt dus af van de specifieke rechtsopvatting of de vorm van recht die men voor ogen heeft.
#### Kenmerken die in verband worden gebracht met 'recht'
* Een geheel aan regels?
* Gericht op normatieve ordening (orde en structuur in de maatschappij brengen)?
* Rol van handhaving (maar wat bij niet-naleving)?
* Rol van rechtvaardigheid?
Deze fundamentele vragen leiden niet tot één enkel, fundamenteel antwoord.
---
### Titel I. Fundamentele transformaties van de mensenmaatschappij
#### Proloog: Mensen zijn sociale wezens
Sociale ontwikkeling binnen een gemeenschap is het gevolg van:
* **Materiële facetten:** Economische, technologische en geografische factoren.
* **Ideële facetten:** Waarden, normen, overtuigingen en ideologieën.
* **Sociale instituten en praktijken:** Georganiseerde patronen van gedrag en sociale structuren die voorzien in maatschappelijke behoeften.
De complexiteit en de betekenis van 'recht' variëren met de structuur en complexiteit van de gemeenschap.
#### Hoofdstuk 1. Jager-voedselverzamelaars (tot ca. 12.000 v.Chr.)
* **Kenmerken:** Clans (familiebanden), grotendeels egalitaire samenleving, leiderschap gebaseerd op persoonlijke kwaliteiten, gebruikelijk goederen delen en wederkerigheid.
* **Regels en gebruiken:** Over persoonlijk letsel, huwelijksbeperkingen, bezit en gebruik van goederen (oogst, land, waterbronnen worden gedeeld; roerende goederen vaker individueel).
* **Soorten clans:**
* **Onmiddellijk wederkerige clans:** Korte termijnoriëntatie, goederen onmiddellijk gebruikt, weinig investering in gereedschap.
* **Uitgesteld wederkerige clans:** Lange termijnoriëntatie, goederen bewaren en onderhoud, investering in gereedschap, langdurige engagementen (bv. uithuwelijken).
#### Hoofdstuk 2. Chiefdoms (vanaf 5.000 v.Chr.)
* **Kenmerken:** Grotere groepen (100-1000'en), sedentair, erfelijke sociale stratificatie en meer ongelijkheid, duidelijk onderscheiden rollen (leider, elite, gewone mensen).
* **Regels en gebruiken:** Hiërarchischer, gebaseerd op tribuut (belastingen). Rol van sedentaire samenleving: meer controle over grond en rijkdommen. Zeggenschap van de chef is vaak goddelijk gelegitimeerd.
* **Waarom deze evolutie?** Functioneel (noodzakelijk voor coördinatie) of conflictueel (competitie om status, rijkdom en macht).
#### Hoofdstuk 3. Rijken (4000 – 3000 v.Chr.)
* **Kenmerken:** Groepen > 100.000, aanwezigheid van schrift (bureaucratische organisatie), dwingend retributiesysteem (belastingen), staatsreligie, noodzaak van landbouw, ambachtelijke productie, handelsnetwerk.
* **Regels:** Verbonden met religieuze en bovennatuurlijke overtuigingen (bv. Codex Hammurabi). Vaak beperkte handhaving, wat leidt tot dreiging met zware straffen en aanmoediging tot zelfregulering.
* **Vermoedelijke reguleringsconstanten:** Voortkomend uit algemene menselijke behoeften.
* **Evoluties:** Groei van bestuurlijk apparaat, erfelijke sociale status, belang van rijkdom en beroepsmatige status.
#### Hoofdstuk 4. Moderne staten (vanaf 1648)
* **1648:** Vrede van Münster en Verdrag van Westfalen markeren de breuklijn met territoriale grenzen.
* **Moderne staat:** Oefent soevereine macht uit over een grondgebied.
* **Politieke macht:** Valt samen met territoriale grenzen.
* **Uitoefening soevereine macht:** Vereist geweldmonopolie, middelen (geld via belastingen) en snel beschikbare mensen. Vereist centralisatie van kennis en uitbouw van bestuurlijke capaciteit (politie, gerechtsdeurwaarders, geschoolde ambtenaren).
* **Verdere ontwikkelingen:**
* **Territoriale staat:** Nadruk op afgebakend grondgebied.
* **Natiestaat:** Opbouw van een nationale identiteit.
* **Welvaarts- of verzorgingsstaat:** Garanderen van een bepaald welvaartspeil en meer sociale en politieke rechten voor burgers.
* **Actieve welvaartsstaat (jaren 1980):** Reactie op budgettaire problemen en werkloosheid, met nadruk op participatie en individualisering.
* **Government vs. Governance:**
* **Government:** Nadruk op staat en instituten, centrale beslissingsmacht bij de staat, strikte scheiding der machten, prescriptief recht (wetgever vaardigt gedragsregels uit).
* **Governance:** Nadruk op bestuurlijk proces, staat als factor binnen een netwerk, spreiding der machten, reflexief recht (randvoorwaarden bepalen, ruimte voor zelfregulering), verspreide beslissingsmacht.
* **Governance en territoriale grenzen:** Territoriale grenzen boeten aan belang in, macht verspreidt zich over de wereld.
---
### Titel II. Kenmerken van recht
#### Proloog: Twee benaderingen
* **Regelgeoriënteerde benadering (RB):** Focus op (abstracte, ideële) regels en gedragsvoorschriften. Traditionele juristen volgen deze benadering. Nadruk op hoe mensen zich *behoren* te gedragen.
* **Gedragsgeoriënteerde benadering (GB):** Focus op (concreet, feitelijk) gedrag, wat effectief gebeurt. Eerder een sociologische benadering. Nadruk op hoe mensen zich *feitelijk* gedragen.
#### Hoofdstuk 1. Gericht op of voortvloeiend uit een normatieve ordening
* **Ordening:** Het aanbrengen van orde in de maatschappij.
* **Descriptieve ordening:** Wijzigt niets aan het beschrevene (bv. indeling van dieren).
* **Normatieve ordening:** Wijzigt wel iets aan het beschrevene (bv. regels over verkeersgedrag).
* **Recht:** Gericht op een rechtvaardige ordening van de maatschappij, een normatieve ordening.
* **Verwachtingen:**
* **Cognitieve verwachting:** Feitelijk voorzien ('ik verwacht dat het gaat regenen'). Neutraal.
* **Normatieve verwachting:** Sturend over de uitkomst ('ik verwacht dat je voor het examen slaagt', met een mening).
* **Recht en normatieve ordening:**
* **RB:** Recht creëert normatieve ordening via gedragsvoorschriften.
* **GB:** Recht vloeit voort uit normatieve ordening en sociale praktijken, rekening houdend met de normatieve verwachtingen van anderen.
#### Afdeling 1. Het begrip ‘ordening’ en de centrale rol van normatieve verwachtingen in het recht
* **Soorten ordeningen:** Descriptief vs. Normatief (zie hierboven).
* **Recht:** Gericht op een *rechtvaardige* maatschappelijke ordening, dus een normatieve ordening.
* **Twee soorten verwachtingen:** Cognitief (feitelijk voorzien) vs. Normatief (sturend, met een oordeel).
* **Reactie op niet-uitkomen van verwachting:**
* Cognitieve verwachting: Bijsturen van de verwachting (beschrijvende ordening aanpassen).
* Normatieve verwachting: Verwachting niet bijsturen, gedrag moet veranderen (normatieve ordening is correct).
* **Recht en normatieve ordening:**
* **RB:** Recht schept normatieve ordening door gedragsvoorschriften.
* **GB:** Recht vertrekt van normatieve ordening en is gebaseerd op gedragspatronen en de normatieve verwachtingen van anderen.
#### Afdeling 2. Ordeningen en samenlevingstypes
* **Weinig complexe samenlevingen (jagers-verzamelaars, chiefdoms):** Informele gedragsregels (gebruiken, moraal, religie). Geen scherp onderscheid tussen cognitieve en normatieve verwachtingen.
* **Formele gedragsregels = rechtsregels?**
* **RB (geschreven):** Neen, institutionele oorsprong is nodig.
* **GB:** Ja, indien ze hetzelfde voorwerp en functie hebben als rechtsregels (gericht op of voortvloeiend uit normatieve ordening).
* **Algemeen karakter:** Informele regels beheersen vaak alle maatschappelijke verhoudingen; statelijke regels gelden voor iedereen op het grondgebied.
#### Afdeling 3. Concurrerende ordeningen: rechtspluralisme
* **Complexe maatschappijen (rijken en moderne staten):** Menselijke verhoudingen worden beheerst door meerdere, vaak conflicterende regulerende systemen (religieus, statelijk, gewoonte). Elk systeem claimt voorrang.
* **Rechtspluralisme:** Situatie waarin meerdere regulerende systemen tegelijk claimen dat hun regels voorrang verdienen.
* **Zacht RP:** Voorrangsregels bestaan (bv. gewoonte *secundum legem* of *praeter legem*).
* **Hard RP:** Geen voorrangsregels, elk systeem vindt dat het voorrang verdient (bv. gewoonte *contra legem*).
#### Afdeling 4. De omvattendheid van ordening
* **Algemeen:** Omvat een breed personeel toepassingsgebied, maar regelt niet alle gedragingen. Laat ruimte voor zelfbestuur.
* **Juridisering:** Tegenwoordig neemt het aantal rechtsvrije ruimten af; steeds meer aspecten van het leven worden door regelgeving beheerst.
#### Hoofdstuk 2. Al dan niet institutionele oorsprong
* **Waar komt recht vandaan?**
* **RB (geschreven):** Van de staat (formele maatschappelijke instituten).
* **GB:** Niet per se van de staat; doorslaggevend is wat mensen in de praktijk doen.
#### Hoofdstuk 3. Afdwingbaarheid
* **Zijn enkel afdwingbare regels rechtsregels?**
* **RB:** Regel = rechtsregel als de staat naleving kan verzekeren.
* **GB:** Naleving verzekeren gebeurt ook via sociale controle, actorcontrole, tweedepartijcontrole, derdepartijcontrole (informeel, organisationeel, statelijk).
* **Is internationaal recht wel recht?** Vaak geen statelijke derdepartijcontrole, maar wel organisationele controle (bv. lidmaatschap van internationale organisaties).
* **Rol effectieve naleving:**
* **RB (geschreven):** Geen rol; een niet-nageleefde regel blijft recht (normatieve geldigheid).
* **RB (ongeschreven):** Wel een rol; niet-naleving kan leiden tot opheffing door gewoonte.
* **GB:** Cruciaal; geen naleving = geen regel (feitelijke geldigheid).
* **Rol effectieve handhaving:**
* **RB (geschreven):** Zonder gevolg voor geldigheid (bv. seksismewet kan een symbolische functie hebben).
* **RB (ongeschreven):** Zonder handhaving, slechts een morele regel.
* **GB:** Cruciaal; zonder handhaving geen sociale praktijk en dus geen regel.
* **Gevolgen niet-handhaving door staat:** Ondermijnt gezag, vertrouwen in de rechtsstaat, eerbied voor het recht en de handhavers, en de neiging om gedragsvoorschriften na te leven.
#### Hoofdstuk 4. Gericht op of voortvloeiend uit een ‘juiste’ ordening
#### Afdeling 1. Op zoek naar de grondslag van regels en normatieve verwachtingen
* **Grondslag van regels:** Moet de normatieve ordening ook 'juist' of 'rechtvaardig' zijn? Wat is de rechtvaardiging/grondslag voor een gedragsvoorschrift?
* **Waarom deze vraag?** Nodig om te bepalen welke regels als rechtsregels gelden (RB) en met welke normatieve verwachtingen rekening moet worden gehouden (GB).
* **Wat bepaalt vrijwillige acceptatie van een regel?** Persoonlijkheid, vertrouwen in regelgever, andermans gedrag, culturele factoren, gezaghebbende ideeën of instanties.
* **Wat als regel niet strookt met de grondslag?** Spanning tussen opgelegde regels en persoonlijke overtuigingen (bv. Antigone, muurschuttersprocessen).
#### Afdeling 2. Het begrip ‘rechtvaardigheid’
* **Verdelende rechtvaardigheid:** Hoe goederen, diensten en rechten verdelen in de maatschappij.
* **Vereffende (of ruil) rechtvaardigheid:** Wat is de juiste verhouding tussen twee personen op hetzelfde niveau (vrijwillige of onvrijwillige ruil).
* **Rechtvaardigheidstheorieën:**
* **Gedragsgeoriënteerde theorieën:** Focus op concrete handelingen, deugdethische theorieën (Aristoteles), deontologische theorieën (plichtenethiek), consequentialistische theorieën (gevolgenethiek).
* **Regelgeoriënteerde theorieën:** Focus op gedragsvoorschriften. Criteria voor rechtvaardigheid van regels zijn formeel (oorsprong), materieel (inhoud) of procedureel (totstandkomingswijze).
#### Afdeling 3. Diverse stromingen in een rivier van rechtvaardigheid
* **Theocratische stroming:** Recht komt van godheid.
* **Autocratische stroming:** Recht komt van de vorst (bv. Machiavelli, absolute monarchieën).
* **Democratische stroming:** Recht voortkomend uit maatschappelijk verdrag, volk is soeverein (bv. Rousseau).
* **Formele stroming:** Nadruk op procedurele rechtvaardigheid (bv. democratie in enge zin).
* **Natuurrechtelijke stroming:** Recht gebaseerd op de natuur, rede of een hogere orde (universeel en tijdloos). Varianten: antiek, christelijk-theologisch, verlicht, mensenrechtelijk natuurrecht.
* **Utilitaristische stroming:** Recht is rechtvaardig als het nuttig is en bijdraagt aan het grootste geluk voor het grootste aantal mensen (Jeremy Bentham).
* **Historische stroming:** Recht is een gevolg van historische en culturele ontwikkeling (bv. Von Savigny, *Volksgeist*).
* **Positivistische stroming:** Recht is datgene wat een bepaalde bron zegt dat het recht is; scheiding van recht en moraal. Kern: 'het recht bestaat op zichzelf'.
* **Egalitaire stroming:** Nadruk op materiële gelijkheid en herverdeling van goederen en rijkdommen, voortkomend uit de sociale en economische ongelijkheid (bv. Marx, kritische stromingen).
* **Capability approach:** Focus op de concrete vaardigheden en capaciteiten van mensen en de mogelijkheid tot menselijke bloei.
---
### Titel III. De samenhang van rechtsregels: recht als systeem?
#### Inleiding
Het recht wordt vaak beschouwd als een systeem, waarbij regels en beginselen coherent en onderling samenhangend zijn. Dit kan zowel vanuit een dogmatisch (regels) als een sociaal (instellingen en praktijken) perspectief worden bekeken.
#### Hoofdstuk 1. Recht als dogmatisch systeem
* **Afdeling 1. Uitwendig systeem:** Geeft een formele, technische beschrijving van het recht, met nadruk op indelingen (bv. publiek vs. privaatrecht) om rechtsregels te vinden en te classificeren. Dit is een hulpmiddel voor de rechtsbeoefenaar, maar is niet neutraal en kan achterhaald raken door maatschappelijke veranderingen.
* **Afdeling 2. Inwendig systeem:** Richt zich op de consistentie en coherentie van de waardeoordelen die aan de rechtsregels ten grondslag liggen. Ronald Dworkin beschouwt recht als een 'integer geheel' (*law as integrity*), waarbij alle principes van rechtvaardigheid, billijkheid en procedurele zorgvuldigheid met elkaar in overeenstemming moeten zijn.
#### Hoofdstuk 2. Recht als sociaal systeem
* **Systeemtheorieën:** Proberen orde en interacties binnen sociale groepen te begrijpen, niet zozeer op zoek naar concrete oorzaken maar naar systeem-eigen eigenschappen (emergentie).
* **Deelsystemen:** In complexe maatschappijen zijn er verschillende deelsystemen (recht, economie, politiek) die grotendeels autonoom opereren, maar wel met elkaar interageren.
* **Politiek en recht (Luhmann):** Politiek bepaalt de beslissingen en grenzen van andere systemen; recht implementeert deze beslissingen en beheert conflicten door middel van normatieve verwachtingen. Recht is een autopoietisch systeem dat zichzelf creëert en onderhoudt, en bepaalt wat als 'recht' telt via interne normativiteit (IN). Het is operationeel gesloten (gebruikt eigen criteria) maar cognitief open (kan signalen uit de samenleving incorporeren).
#### Hoofdstuk 3. Recht als chaotische janboel
* **Kritiek op recht als dogmatisch systeem:** Ondanks de wens naar consistentie, zijn waardeoordelen vaak niet coherent. Het recht is geen perfect uitgedacht plan, maar een compromis van verschillende belangen en opvattingen, en evolueert constant.
* **Kritiek op recht als sociaal systeem:** Rechtsordes en overheden zijn minder intern consistent dan men zou wensen. Het recht is mensenwerk, met uiteenlopende individuele opvattingen en gedragingen.
#### Hoofdstuk 4. Twee metaforen
* **Recht als taal:** Net als natuurlijke talen is recht een open-ended systeem met grammaticale, fonetische, semantische en pragmatische regels. Het heeft een structuur die functie mogelijk maakt, ondanks de variëteit aan uitingen.
* **Recht als stad:** Het rechtssysteem is een menselijke constructie, gevormd door generaties. Het kan worden bekeken vanuit verschillende perspectieven (bazaar, jungle, organisme, machine), die elk andere inzichten bieden in de werking en ordening ervan. Brasília als voorbeeld toont aan dat strikte planning niet altijd leidt tot een functionele of wenselijke sociale orde.
---
### Deel III – Normen en hun samenhang
#### Titel I. Wat is een (rechts)norm?
#### Hoofdstuk 1. Descriptieve vs. prescriptieve normen
* **Normen:** 'Normaal' kan twee betekenissen hebben: de gebruikelijke toestand (descriptief) of hoe een toestand zou moeten zijn (prescriptief).
* **Descriptieve normen:** Beschrijven een gebruikelijke toestand (bv. natuurwetten, gedragspatronen). Kunnen waar of onwaar zijn.
* **Prescriptieve normen:** Schrijven voor hoe iets zou moeten zijn (bv. gedragsvoorschriften). Hebben een normatieve ordening tot doel en zijn vatbaar voor overtreding. Geldig of ongeldig, niet waar of onwaar.
* **Twee benaderingen:**
* **RB:** Centraal staan prescriptieve normen. Recht is een sociaal feit door erkenning van te volgen maatstaven.
* **GB:** Centraal staan descriptieve normen. Recht is een empirisch feit, beschreven vanuit een extern perspectief.
#### Hoofdstuk 2. PN en (hun) talige uitdrukkingen
* **Talige uitdrukking van PN:** Vaak impliciet, maar in complexere samenlevingen explicieter gemaakt om duidelijkheid te scheppen. Taal is cruciaal, maar niet eenduidig, wat interpretatie noodzakelijk maakt.
* **Onderscheid:**
* **Inhoudelijk gedragsvoorschrift (‘negotium’):** De daadwerkelijke inhoud van de norm.
* **Formele uitdrukking (‘instrumentum’):** De 'container' (bv. wettekst) die de inhoud bevat.
* **Relevantie:** Cruciaal voor juristen bij interpretatie en het identificeren van de inhoud van rechtsregels.
* **Soorten uitspraken:**
* **Verifieerbare uitspraken:** Kunnen waar of onwaar zijn (feiten, natuurwetten, gedragspatronen). Relevant voor bewijsrecht.
* **Logische en definiërende uitspraken:** Druken formele verbanden uit (bv. definities van rechtsconcepten).
* **Geloofsuitspraken:** Druken onbewijsbare aannames uit (bv. religieuze overtuigingen).
* **Waarderingsuitspraken:** Drukken een evaluatie uit (descriptief of prescriptief). Prescriptieve waardeoordelen zijn de basis van PN.
* **Performatieve uitspraken:** Doen door de uiting rechtsgevolgen ontstaan (bv. 'Ik verklaar u getrouwd').
#### Hoofdstuk 3. Geviseerde feitelijke situatie (GFS)
* **GFS:** Het geheel aan rechtsfeiten; de omstandigheden waarin een rechtsgevolg intreedt.
* **Volledige rechtsregel:** Vaak onmogelijk om de GFS volledig in één uitdrukking te vatten.
* **Absolute vs. Algemene normen:** Absolute normen gelden altijd en overal; algemene normen gelden onder bepaalde omstandigheden en kennen uitzonderingen. Rechtsregels zijn in principe algemene normen.
* **Concretiseringsgradaties:**
* **Gesloten normen:** GFS is (op het eerste gezicht) duidelijk omschreven.
* **Open normen:** GFS is minder duidelijk omschreven, waardoor de rechter een grotere rol heeft bij de interpretatie.
* **Algemene rechtsbeginselen:** Fundamentele ideeën die de grondslag vormen van de rechtsorde, bieden richting maar geen concrete gedragsvoorschriften.
* **Adagia:** Rechtsspreuken die algemene rechtsbeginselen verduidelijken en een brug slaan tussen beginselen en concrete regels.
#### Hoofdstuk 4. Modaliteiten
* **Vier deontische modaliteiten:** Gebod (moeten), verbod (niet moeten), positieve toelating (mogen), negatieve toelating (niet hoeven).
* **Verhoudingen tussen modaliteiten:** Afhankelijk van of ze contradictorisch, contrair, subcontrair of subalternatief zijn.
* **Rechten en plichten (Hohfeld):**
* **Primaire subjectieve rechten:** Aanspraken (tegenhanger: plicht) en vrijheden (tegenhanger: geen aanspraak).
* **Secundaire subjectieve rechten:** Bevoegdheden (tegenhanger: gebondenheid) en immuniteit (tegenhanger: onbevoegdheid).
---
**Veel succes met studeren!**
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
|---|---|
| **Statelijk recht** | Recht dat afkomstig is van een 'staat' of de actoren daarvan. |
| **Gewoonterecht** | Recht dat langzaamaan is ontstaan vanuit de praktijk en algemeen geaccepteerde gewoonten. |
| **Religieus recht** | Recht dat geldt binnen een specifieke religie en voortkomt uit religieuze voorschriften en interpretaties. |
| **Natuurrecht** | Opvatting dat mensen van nature bepaalde rechten bezitten of dat recht gebaseerd is op inherente principes van moraliteit en billijkheid. |
| **Essentiële kenmerken** | Fundamentele eigenschappen die elk voorbeeld van recht gemeenschappelijk zouden moeten hebben; in de praktijk moeilijk te vinden. |
| **Conventionalistische opvatting** | Opvatting dat wat als 'recht' wordt beschouwd, een afspraak of conventie is tussen mensen, waarvan de inhoud kan variëren. |
| **Normatieve ordening** | Een ordening die iets wijzigt aan het voorwerp van beschrijving, door voorschriften te geven over hoe men zich zou moeten gedragen. |
| **Descriptieve ordening** | Een ordening die niets wijzigt aan het voorwerp van beschrijving, maar enkel een beschrijving of indeling geeft. |
| **Autopoietisch systeem** | Een systeem dat in staat is zichzelf te creëren en in stand te houden, waarbij het zelf bepaalt wat als onderdeel van het systeem telt. |
| **Rechtspluralisme** | Een situatie waarin meerdere regulerende systemen tegelijkertijd claimen dat hun regels bij voorrang op andere regels van toepassing zijn voor een bepaalde situatie. |
| **Codificerende finaliteit** | De visie dat recht primair gericht is op het behouden van bestaande normen en waarden, vaak afkomstig van buitenmenselijke bronnen. |
| **Modificerende finaliteit** | De visie dat recht primair gericht is op het actief veranderen van de maatschappij en het nastreven van wenselijke sociale en economische doelen. |
| **Instrumentalisme (juridisch)** | De opvatting dat rechtsregels instrumenten zijn die door de wetgever gebruikt kunnen worden om maatschappelijke verandering teweeg te brengen en beleidsdoelstellingen te realiseren. |
| **Prescriptieve norm** | Een uitspraak die voorschrijft hoe een situatie zou moeten zijn; een gedragsvoorschrift dat een standaard voor gedrag aangeeft. |
| **Descriptieve norm** | Een uitspraak die een gebruikelijke of feitelijke toestand onder woorden brengt; een beschrijving van hoe iets is. |
| **Performatieve uitspraak** | Een uitspraak die door de uiting ervan rechtsgevolgen doet ontstaan, mits uitgesproken door een bevoegde entiteit en voldaan aan de toepassingsvoorwaarden. |
| **Algemene rechtsbeginselen** | Fundamentele ideeën die de grondslag vormen van de rechtsorde, zoals gelijkheid, rechtszekerheid en autonomie. |
| **Nomocratische stroming** | Stroming die stelt dat recht louter moet worden gevolgd omdat het afkomstig is van de wetgever, zonder inmenging van morele overwegingen. |
| **Natuurrechtelijke stroming** | Stroming die stelt dat recht gebaseerd is op principes die voortkomen uit de natuur, de menselijke rede of een hogere orde, en universeel geldig is. |
| **Rechtspositivisme** | Stroming die stelt dat recht en moraal gescheiden zijn en dat recht bestaat uit door mensen gemaakte regels, herkenbaar aan hun bron (bv. de wetgever). |
| **Legal Realism** | Stroming die stelt dat recht primair tot uiting komt in de feitelijke rechterlijke uitspraken en praktijk, en dat abstracte regels slechts een beperkte rol spelen. |
Cover
Lesnota's - Algemene rechtsleer.docx
Summary
# Algemene bestanddelen van rechtsregels: normsteller en normbestemmeling
### Kernidee
* Recht wordt gekenmerkt door een normatieve ordening die het menselijk gedrag stuurt en verandert.
* De betekenis en functie van recht zijn afhankelijk van de structuur en complexiteit van de samenleving.
* Er zijn twee hoofdmanieren om naar recht te kijken: als geheel van regels (regelgeoriënteerd) of als geheel van gedragspatronen (gedragsgeoriënteerd).
### Kernconcepten
* **Regelgeoriënteerde benadering (RB):** Richt zich op de abstracte regels en gedragsvoorschriften, en hoe deze samenhangen. Nadruk op hoe mensen zich *behoren* te gedragen.
* **Geschreven RB:** Focus op de formele uitdrukking van regels (wetgeving, rechtspraak).
* **Ongeschreven RB:** Focus op de achterliggende waarden die ten grondslag liggen aan regels.
* **Gedragsgeoriënteerde benadering (GB):** Richt zich op het feitelijke gedrag van mensen en hoe dit zich manifesteert in gedragspatronen. Nadruk op hoe mensen zich *effectief* gedragen.
* **Normatieve ordening:** Een ordening die beoogt gedrag te veranderen, in tegenstelling tot een descriptieve ordening die enkel beschrijft.
* **Normatieve verwachtingen:** Verwachtingen over hoe anderen zich zouden moeten gedragen, die sturend zijn voor het eigen gedrag.
* **Rechtspluralisme:** De situatie waarin meerdere regulerende systemen (bv. staat, religie, gewoonte) tegelijkertijd claimen dat hun regels bij voorrang gelden.
* **Zacht RP:** Er bestaan voorrangsregels die bepalen welk systeem voorrang krijgt.
* **Hard RP:** Er zijn geen voorrangsregels; elk systeem claimt zelf voorrang.
* **Juridisering:** Het steeds meer beheersen van aspecten van het leven door (statelijke) regels.
### Implicaties
* De definitie van 'recht' is afhankelijk van de gehanteerde opvatting en maatschappelijke context; er is geen universele, eenduidige definitie.
* De betekenis van recht evolueert mee met de maatschappelijke ontwikkelingen en structuren (van jager-verzamelaars tot moderne staten).
* Recht kan dienen ter bevordering van groepscohesie, conflictvermijding, besluitvorming binnen de groep en economische uitwisseling.
* De uiteindelijke finaliteit van recht kan zowel gericht zijn op het behouden (codificatie) als op het veranderen (modificatie) van maatschappelijke normen en waarden.
---
* Recht reguleert menselijk gedrag door middel van normatieve verwachtingen.
* Ordening is de aanbrenging van structuur in de maatschappij, waarbij normatieve ordening gedragsverandering beoogt.
* Recht kent twee benaderingen: regelgeoriënteerd (nadruk op regels) en gedragsgeoriënteerd (nadruk op feitelijk gedrag).
### Belangrijke feiten
* Recht wordt in de pagina's 19-35 beschreven als gericht op of voortvloeiend uit een normatieve ordening.
* Twee soorten ordeningen bestaan: descriptieve (beschrijvend, wijzigt niets) en normatieve (wijzigt, sturend).
* Cognitieve verwachtingen zijn feitelijke voorzieningen, normatieve verwachtingen zijn sturend en verlangend dat gedrag verandert.
* De regelgeoriënteerde benadering ziet recht als een geheel van gedragsvoorschriften.
* De gedragsgeoriënteerde benadering ziet recht als een geheel van gedragspatronen.
* In de loop van de geschiedenis is er een trend naar toenemende "juridisering" van de samenleving.
* **Normatieve ordening:** Recht tracht menselijke verhoudingen te veranderen door middel van regels die voorschrijven hoe men zich *dient* te gedragen.
* **Gedragsafstemming:** Recht zorgt ervoor dat individuen hun gedrag op elkaar afstemmen, wat essentieel is voor het functioneren van groepen.
* **Conflictvermijding:** Regels helpen om potentiële conflicten te voorkomen door duidelijkheid te scheppen over gedrag.
* **Conflictverwerking:** Wanneer conflicten toch ontstaan, biedt recht mechanismen voor hun oplossing, variërend van bemiddeling tot berechting.
* **Rechtspluralisme:** De situatie waarin meerdere regulerende systemen (bv. staat, religie, gewoonte) tegelijkertijd voorrang claimen op dezelfde situatie.
* De betekenis en functie van recht zijn afhankelijk van de complexiteit en structuur van de samenleving.
* In minder complexe samenlevingen zijn informele gedragsregels (gebruiken, moraal) dominant; in complexere samenlevingen neemt het belang van formele, statelijke regels toe.
* De vraag naar afdwingbaarheid is cruciaal: is een regel wel recht als deze niet afdwingbaar is?
* Verschillende benaderingen (regelgeoriënteerd, gedragsgeoriënteerd) hebben uiteenlopende opvattingen over wat recht is en hoe het bestudeerd moet worden.
* De finaliteit van recht kan zowel codificerend (behouden van normen) als modificerend (veranderen van ongewenst gedrag) zijn.
### Tip
- > **Tip:** De juridische analyse van recht kan zowel vanuit een **regelgeoriënteerde** (nadruk op de tekst en structuur van regels) als een **gedragsgeoriënteerde** (nadruk op hoe regels in de praktijk
- werken en worden toegepast) invalshoek plaatsvinden
- Beide benaderingen bieden waardevolle inzichten
---
* Recht is geen statisch gegeven, maar evolueert mee met maatschappelijke veranderingen en opvattingen.
* De betekenis en functie van recht zijn afhankelijk van de maatschappelijke structuur, complexiteit en de gehanteerde opvattingen over rechtvaardigheid.
* Verschillende benaderingen (regelgeoriënteerd en gedragsgeoriënteerd) bieden uiteenlopende perspectieven op wat recht is en hoe het functioneert.
### Kenmerken van recht
* Recht is een normatieve ordening, gericht op het wijzigen van menselijke verhoudingen en gedrag.
* **Descriptieve ordening** beschrijft bestaande situaties zonder deze te wijzigen (bv. indelingen).
* **Normatieve ordening** schrijft voor hoe iets zou moeten zijn, met verwachtingen over hoe mensen zich horen te gedragen.
* Recht kan voortvloeien uit verschillende bronnen, niet uitsluitend de staat (bv. gewoonten, religieuze regels).
* **Rechtspluralisme** ontstaat wanneer meerdere regulerende systemen tegelijkertijd aanspraak maken op voorrang (zacht en hard rechtspluralisme).
* De omvang van rechtsregels is vaak personeel (voor iedereen) in plaats van materieel (alle gedragingen).
* **Juridisering** beschrijft de tendens waarbij steeds meer aspecten van het leven door regelgeving worden beheerst.
### Afstamming van recht
* **Regelgeoriënteerde benadering (RB)**: Recht komt van formele maatschappelijke instituten (bv. de staat) die bevoegd zijn rechtsregels te maken.
* **Gedragsgeoriënteerde benadering (GB)**: Recht komt voort uit wat mensen in de praktijk doen; de institutionele oorsprong is niet doorslaggevend.
### Afdwingbaarheid van recht
* Afdwingbaarheid is cruciaal voor het verzekeren van naleving van regels.
* Handhaving kan door verschillende actoren gebeuren: actorcontrole, tweedepartijcontrole, informele derdepartijcontrole, organisationele controle, en statelijke controle.
* Internationaal recht kent beperkte statelijke derdepartijcontrole, wat leidt tot "onvolmaakt recht".
* Effectieve naleving en handhaving van regels beïnvloeden het vertrouwen in de rechtsstaat.
### Grondslag van rechtsregels en normatieve verwachtingen
* De grondslag van regels bepaalt waarom een gedragsvoorschrift als "juist" of "rechtvaardig" wordt beschouwd.
* **Normatieve aanvaarding** is vrijwillige acceptatie van een regel, in tegenstelling tot opgedrongen naleving.
* Factoren die normatieve aanvaarding beïnvloeden zijn persoonlijkheid, vertrouwen in de regelgever, en het gedrag van anderen.
* Spanningen tussen opgelegde regels en persoonlijke overtuigingen over de grondslag van recht zijn een terugkerend fenomeen (bv. Antigone, muurschuttersprocessen).
### Rechtvaardigheid
* **Verdelende rechtvaardigheid** gaat over de verdeling van goederen en lasten in de maatschappij.
* **Vereffende (ruil)rechtvaardigheid** betreft de juiste verhouding tussen twee partijen op hetzelfde niveau, zowel bij vrijwillige als onvrijwillige ruil.
* **Gedragsgeoriënteerde theorieën over rechtvaardigheid** richten zich op wanneer een concrete handeling rechtvaardig is (deugdethiek, deontologie, consequentialisme).
* **Regelgeoriënteerde theorieën over rechtvaardigheid** onderzoeken wanneer een gedragsvoorschrift als rechtvaardig geldt, gebaseerd op formele, materiële of procedurele grondslagen.
### Diverse stromingen in rechtvaardigheidstheorieën
* **Theocratische stroming**: Recht komt van een godheid.
### Functies van het recht
### Finaliteit van het recht
---
* Rechtsregels zijn niet altijd en overal hetzelfde, maar hangen af van de maatschappelijke structuur en complexiteit.
* De betekenis en functie van recht zijn afhankelijk van de context, of het nu gaat om jager-voedselverzamelaars, chiefdoms, rijken of moderne staten.
* Er is geen universele definitie van recht; het is een conventie wiens invulling afhangt van tijd en plaats.
### Belangrijke concepten
* **Essentiële kenmerken recht:** Geen enkel kenmerk deelt recht met alle andere vormen; recht is een conventie, relatief naar plaats en tijd.
* **Indelingen samenlevingsverbanden:**
* **Jager-voedselverzamelaars:** Clans, grotendeels egalitair, persoonlijke leiderschapskwaliteiten, delen van goederen.
* **Chiefdoms:** Grotere, sedentaire groepen, erfelijke stratificatie, tribuut (belastingen), goddelijk gelegitimeerde leider.
* **Rijken:** Zeer grote groepen, schrift, dwingend retributiesysteem, staatsreligie, bureaucratische organisatie.
* **Moderne staten:** Soevereine macht over grondgebied, geweldmonopolie, natiestaat, welvaartsstaat, overheidsbestuur.
* **Reguleringssystemen:** Menselijke verhoudingen worden vaak beheerst door meerdere, soms conflicterende, systemen (religieus, statelijk, gewoonte).
* **Rechtspluralisme:** Meerdere regulerende systemen claimen voorrang voor hun regels (zacht en hard rechtspluralisme).
* **Juridisering:** Toename van regelgeving die voorheen niet gejuridiseerd was.
* **Afdwingbaarheid:** De vraag of niet-afdwingbaar recht nog wel recht is. Afdwinging kan statelijk, organizationeel of informeel gebeuren.
* **Rechtvaardigheidstheorieën:**
* **Gedragsgeoriënteerde theorieën:** Deugdethiek, deontologie, consequentialisme (focus op gedrag van personen).
* **Regelgeoriënteerde theorieën:** Formele, materiële en procedurele theorieën (focus op gedragsvoorschriften).
* **Stromingen in rechtvaardigheid:** Theocratisch, autocratisch, democratisch, natuurrechtelijk, utilitaristisch, historisch, egalitair, positivisme.
* **Functies van recht:**
* Gedragsafstemming (groepscohesie, conflictvermijding).
* Besluitvorming binnen de groep (politieke functie).
* Conflictverwerking (herstel, bestraffing).
* **Finaliteit van recht:**
* **Codificatie:** Behouden van normen en waarden, recht als uitdrukking van objectieve orde.
* **Modificatie:** Veranderen van wat slecht is, recht als instrument voor sociale en economische doelstellingen.
### Kernfeiten
* In jager-voedselverzamelingsgemeenschappen werden regels over bezit en gebruik van goederen gedeeld; roerende goederen vaak individueel.
---
* Recht kan worden gekarakteriseerd door de aard van de ordening die het beoogt te realiseren en door de oorsprong van de regels.
* De vraag naar de rechtvaardiging van rechtsregels is cruciaal en kan worden benaderd vanuit verschillende stromingen.
* **Rechtspluralisme** is de situatie waarin meerdere regulerende systemen tegelijk claimen dat hun regels voorrang verdienen.
* **Zacht rechtspluralisme:** Voorrangsregels bepalen welk systeem primeert (bv. gewoonte *secundum legem*).
* **Hard rechtspluralisme:** Geen voorrangsregels; elk systeem claimt voorrang.
* **Juridisering** duidt op de toenemende rol van recht en regelgeving in steeds meer aspecten van het leven.
* De **oorsprong** van recht is een centraal punt van discussie:
* **Regelgeoriënteerde benadering (geschreven):** Recht komt van formele maatschappelijke instituten (de staat).
* **Gedragsgeoriënteerde benadering:** Recht komt voort uit wat mensen in de praktijk doen.
* **Afdwingbaarheid** is een kenmerk van recht, maar de vraag wie de naleving verzekert is complex.
* Naleving kan verzekerd worden door staat, organisatie, of informele sociale controle.
* **Internationaal recht** kent geen universele statelijke derdehandshandhaving, maar wel organisationele controle.
* De **effectieve naleving** en **handhaving** van recht beïnvloeden de gelding ervan, vooral vanuit gedragsgeoriënteerd perspectief.
* Niet-naleving kan leiden tot ondermijning van het gezag en vertrouwen in de rechtsstaat.
* **Normatieve ordening:** Recht brengt een orde teweeg die iets wijzigt aan hoe mensen zich gedragen, in tegenstelling tot een descriptieve ordening die enkel beschrijft.
* **Normatieve verwachtingen** zijn sturend en houden in dat men vindt dat gedrag moet veranderen.
* **Rechtvaardigheid** is de grondslag voor rechtsregels en normatieve verwachtingen. De vraag is wanneer een ordening "juist" of "rechtvaardig" is.
* **Formele rechtvaardigheid:** Procedurele rechtvaardigheid, gelijkheid voor de wet.
* **Materiële rechtvaardigheid:** Inhoudelijke rechtvaardigheid, gebaseerd op principes als gelijkheid, vrijheid, of nut.
* **Theorieën over rechtvaardigheid:**
* **Gedragsgeoriënteerde theorieën:** Gericht op rechtvaardig handelen van individuen (deugdethiek, deontologie, consequentialisme).
* **Regelgeoriënteerde theorieën:** Gericht op rechtvaardigheid van gedragsvoorschriften (formeel, materieel, procedureel).
* **Stromingen in rechtvaardigheid:** Theocratisch, autocratisch, democratisch, natuurrechtelijk, utilitaristisch, historisch, positivistisch, egalitair.
* **Mensenrechtelijk natuurrecht:** Benadrukt universele, onvervreemdbare rechten van het individu.
* **Utility/Nuttigheidsprincipe (Utilitarisme):** Een regel is rechtvaardig als deze het grootste geluk voor het grootste aantal mensen oplevert.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Normatieve ordening | Een ordening die iets wijzigt aan het voorwerp van beschrijving, in tegenstelling tot een descriptieve ordening die enkel beschrijft. Recht is gericht op het aanbrengen van een normatieve ordening in de maatschappij door menselijke verhoudingen te wijzigen. |
| Normatieve verwachting | Een verwachting die sturend is over de uitkomst en een mening over de gewenste uitkomst inhoudt. Dit staat tegenover een cognitieve verwachting, die neutraal is over de uitkomst. |
| Regelgeoriënteerde benadering (RB) | Een benadering van recht die de nadruk legt op het geheel van regels (gedragsvoorschriften) en de samenhang daartussen. Het beschrijft hoe mensen zich behoren te gedragen. |
| Gedragsgeoriënteerde benadering (GB) | Een benadering van recht die de nadruk legt op het geheel van feitelijk gedragspatronen en hoe mensen zich effectief gedragen. De regel op papier is hierbij ondergeschikt. |
| Rechtspluralisme | Een situatie waarin meerdere regulerende systemen tegelijkertijd claimen dat hun regels bij voorrang op andere regels gelden voor een bepaalde situatie, wat kan leiden tot conflicterende eisen. |
| Juridisering | Het proces waarbij zaken die voorheen niet gereguleerd waren door wetgeving, nu wel onderworpen worden aan juridische regels en procedures. |
| Afdwingbaarheid | De mogelijkheid om de naleving van een praktijk of regel te verzekeren. De vraag of recht dat niet afdwingbaar is, wel recht is, is een centraal punt in de discussie over de aard van recht. |
| Normatieve geldigheid | De juridische geldigheid van een regel, die voortvloeit uit het feit dat de regel bestaat omdat het zo zou moeten zijn, ongeacht of deze daadwerkelijk wordt nageleefd. |
| Sociale geldigheid | De geldigheid van een regel die voortvloeit uit feitelijke naleving en erkenning binnen een sociale praktijk. Als een regel niet wordt nageleefd, bestaat deze volgens deze benadering niet. |
| Grondslag van regels | De rechtvaardiging of de reden waarom een gedragsvoorschrift geldt. Dit is cruciaal om te bepalen welke regels als rechtsregels gelden en met welke normatieve verwachtingen rekening moet worden gehouden. |
| Verdelende rechtvaardigheid | De rechtvaardigheid die zich bezighoudt met de verdeling van goederen, diensten en rechten in de maatschappij op een onpartijdige wijze, waarbij ieder krijgt waar die recht op heeft of een verplichte bijdrage levert. |
| Vereffende rechtvaardigheid (ruilrechtvaardigheid) | De rechtvaardigheid die zich bezighoudt met de juiste verhouding tussen twee personen op hetzelfde niveau, zowel in vrijwillige ruilverhoudingen (contractenrecht) als in onvrijwillige situaties (aansprakelijkheidsrecht). |
Cover
pwp + lesnotities.docx
Summary
## Deel I: Wat is recht?
Dit deel onderzoekt de fundamentele vraag naar de definitie van recht en hoe deze definitie keuzes maakt over wat wel en niet als recht geldt.
### Waarom nadenken over kwaliteit?
In de toekomst kunnen louter positiefrechtelijke vakken (staatsrecht, strafrecht, verbintenissenrecht) mogelijk vervangen worden door AI. Om deze reden is het cruciaal om kritisch na te denken over de kwaliteit van het recht. AI biedt zowel risico's als kansen. De rode draad hierin is dat recht een complex maatschappelijk fenomeen is dat op verschillende manieren benaderd kan worden. Algemene rechtsleer (AR) streeft ernaar oog te hebben voor deze complexiteit en de gemaakte keuzes bij de benadering van recht te duiden en te bekritiseren.
### De definitie van recht: een moeilijke vraag
Er bestaat geen universele, ultieme definitie van recht. Juristen zoeken nog steeds naar een definitie van hun rechtsbegrip, een vaststelling die al dateert uit de tijd van Immanuel Kant. De definitie uit de cursus Basisbegrippen, "een geheel van gedragsregels en ermee samenhangende institutionele voorschriften, uitgevaardigd en gehandhaafd door of krachtens het maatschappelijk gezag, met het oog op een doeltreffende, rechtszekere en rechtvaardige ordening van de maatschappij," is niet perfect en roept vragen op bij bepaalde elementen.
#### Hebben we wel een definitie nodig?
In sommige vakgebieden, zoals de chemie, is er geen behoefte aan een definitie van het vakgebied zelf. Een chemicus kan perfect werken zonder zich af te vragen wat 'de chemie' precies is. In het recht is een definitie wel noodzakelijk, met name voor de rechter die 'het recht' moet toepassen, interpreteren en verder ontwikkelen. De begripsinvulling van recht is daarbij afhankelijk van de definitie die men hanteert. Onderzoek naar 'het recht' riskeert verkeerd begrepen te worden zonder een duidelijke begripsomschrijving.
#### Twee opvattingen over recht
1. **Essentialistische opvatting:** Gaat ervan uit dat recht een essentie heeft, een kernelement dat altijd en overal aanwezig is en recht onderscheidt van andere fenomenen zoals moraal, politiek en filosofie. Het probleem is dat deze essentie tot nu toe niet is gevonden.
2. **Conventionalistische opvatting:** Stelt dat wat als 'recht' geldt en wat niet, een conventie is, een afspraak tussen mensen waarvan de inhoud niet op voorhand vastligt. Het is een kwestie van keuzes en de bestempeling van een fenomeen als 'recht'.
#### Definitie van recht: vele vormen
Recht kent vele vormen, waaronder:
* **Statelijk recht:** Gevadigd door statelijke actoren (wetgevers, rechters).
* **Gewoonterecht:** Ontstaat door langdurig en als verbindend ervaren gebruik, niet noodzakelijk door statelijke actoren.
* **Religieus recht:** Gedragsvoorschriften binnen een bepaalde religie (bv. Tien Geboden).
* **Natuurrecht:** Gedragsvoorschriften afgeleid uit de menselijke natuur, geldend onafhankelijk van menselijke afspraken (bv. mensenrechten).
* **Internationaal recht:** Regelt internationale betrekkingen tussen staten en andere internationale actoren.
Deze vormen zijn als familieleden van elkaar, maar delen niet noodzakelijk één specifiek kenmerk. Dit leidt tot de conclusie dat recht geen essentiële kenmerken heeft die altijd en overal waar zijn, en dat het eender wat is wat mensen door hun sociale praktijken identificeren en behandelen als 'recht' (Brian Tamanaha).
### Recht is ‘standpunt- of maatschappijafhankelijk’
Of iets als 'recht' geldt, hangt af van het ingenomen standpunt over wat recht is en welke definitie men hanteert. De vraag "Is abortus toegelaten volgens het recht?" kan niet algemeen beantwoord worden; men moet specificeren *welk* recht bedoeld wordt (bv. religieus recht vs. Belgisch statelijk recht). Recht is dus relatief naar plaats en tijd, een sociale constructie met een geschiedenis.
#### Gevolgen van de conventionalistische opvatting
* Recht is relatief naar plaats en tijd.
* Recht is een sociale constructie.
* De focus moet niet liggen op de essentie van recht, maar op de diverse kenmerken die men ermee in verband brengt.
## Deel II: Functies en finaliteit van recht
Dit deel onderzoekt de rol van recht in de maatschappij en de doelen die het nastreeft.
### Fundamentele transformaties van mensenmaatschappijen
Mensen zijn sociale wezens en hun leven krijgt betekenis in relatie tot anderen. Sociale ontwikkeling binnen een gemeenschap is het gevolg van materiële (ecologische, technologische, economische) en ideële (kennis, overtuigingen, waarden, gewoonten) facetten, evenals sociale instituten en praktijken.
* **Sociale instituten:** Patronen van sociale orde die maatschappelijke behoeften lenigen (bv. gezin, onderwijs).
* **Sociale praktijken:** Alledaagse handelingen en de gebruikelijke manier waarop die verricht worden (bv. wachten in een wachtkamer, ruziemaken).
Complexere samenlevingen kenmerken zich door meer uitgewerkte organisatievormen en specialisatie (horizontaal en verticaal).
### Historische gemeenschappen en recht
De betekenis en functie van recht verschillen naargelang de organisationele structuur van een gemeenschap. Hieronder volgt een vereenvoudigd overzicht van vier ideaaltypes:
1. **Samenlevingen van jager-voedselverzamelaars (JVV):**
* **Periode:** Vanaf ontstaan mensheid tot +/- 12.000 v.Chr.
* **Kenmerken:** Kleine clans (+/- 25 mensen), nomadisch, grotendeels egalitair. Leiderschap gebaseerd op persoonlijke kwaliteiten. Sterke goederendeling en wederkerigheid.
* **Regels en gebruiken:** Over persoonlijk letsel, huwelijksbeperkingen, bezit en gebruik van goederen, heilige kennis. Veel individuele afspraken en kosteloze hulpverlening. Uithuwelijken als investering in de toekomst.
2. **Chiefdoms:**
* **Periode:** Vanaf +/- 5000 v.Chr.
* **Kenmerken:** Grotere groepen (honderden tot tienduizenden), sedentair. Erfelijke sociale stratificatie en meer ongelijkheid. Duidelijk onderscheiden rollen (chef, elite, krijgers, ambachtslieden, gewone mensen).
* **Regels en gebruiken:** Over goederenverdeling (hiërarchisch en op basis van tribuut). Rol van sedentaire samenleving vereist controle over grond en rijkdommen. Bovenmenselijke status van de chef legitimeert zijn zeggenschap.
3. **Rijken (beschavingen, empires):**
* **Periode:** 4000-3000 v.Chr. op meerdere plekken.
* **Kenmerken:** Grote groepen (tot meer dan 100.000) dankzij schrift, dwingend retributiesysteem (belastingen), staatsreligie, landbouw, ambachtelijke productie en handelsnetwerken. Leiders organiseren grote projecten en kunnen geweld uitoefenen.
* **Regels:** Verbonden met religieuze en bovennatuurlijke overtuigingen. Oorsprong wordt gezocht bij goddelijke krachten. Handhaving is beperkt (zware straffen). Betreffen o.a. onderhoud staatsapparaat, sociale/economische hiërarchie, religieuze overtuigingen, familie-/seksuele verhoudingen, lichamelijke schade, toebedeling van goederen, arbeid en economische transacties.
4. **Moderne staten:**
* **Kenmerken:** Uitoefening van soevereine macht over grondgebied (territoriale staat). Ontwikkeling van natiestaten, welvaartsstaten en actieve welvaartsstaten. Transitie van 'Government' (nadruk op staat) naar 'Governance' (nadruk op bestuurlijk proces, spreiding van machten). Territoriale grenzen boeten aan belang in.
### Titel II: Kenmerken van recht
#### Twee benaderingen: Recht en (stroomlijning) menselijk gedrag
1. **Regelgeoriënteerde benadering (RB):** Recht = een geheel van regels (gedragsvoorschriften). Nadruk op hoe mensen zich *behoren* te gedragen.
* Geschreven RB: Klemtoon op de vorm (wetgeving, rechtspraak).
* Ongeschreven RB: Klemtoon op de waarden die ten grondslag liggen aan de vorm.
2. **Gedragsgeoriënteerde benadering (GB):** Recht = een geheel van gedragspatronen. Nadruk op wat mensen *feitelijk* doen wanneer ze maatschappelijke problemen aanpakken en hoe ze omgaan met abstracte voorschriften.
#### Twee soorten ordeningen
* **Descriptieve ordening:** Beschrijft de werkelijkheid zonder deze te wijzigen (bv. classificaties, stambomen). Gaat gepaard met *cognitieve verwachtingen* (voorspellingen).
* **Normatieve ordening:** Wijzigt de werkelijkheid door voor te schrijven hoe men zich *zou moeten* gedragen. Gaat gepaard met *normatieve verwachtingen* (wensen, eisen). Recht wordt vaak gezien als gericht op normatieve ordening.
#### Grondslag van regels (wat maakt een regel een goede regel?)
* **Formele grondslag:** Oorsprong van de regel is bepalend (bv. afkomstig van Godheid, Wetgever).
* **Materiële grondslag:** Inhoud en gevolgen van de regel zijn bepalend (bv. maximaliseren welvaart, verminderen ongelijkheid).
* **Feitelijke grondslag:** De feitelijke macht die de regel handhaaft.
#### Normatieve aanvaarding
Waarom verdient een regel navolging? Een regel is normatief aanvaardbaar als deze vrijwillig wordt geaccepteerd. Dit hangt af van persoonlijkheid, vertrouwen in de regelgever, andermans gedrag en culturele factoren. De spanning tussen opgelegde regels en iemands overtuiging over de grondslag van recht is een terugkerend thema (bv. Antigone, muurschuttersprocessen).
#### Rechtvaardigheidstheorieën
* **Gedragsgeoriënteerde theorieën (GT):** Focus op concrete handelingen. Wanneer handelt iemand rechtvaardig? (bv. deugdethiek, deontologie, consequentialisme).
* **Regelgeoriënteerde theorieën (RT):** Focus op gedragsvoorschriften. Wanneer is een regel rechtvaardig?
* **Formele theorieën:** Nadruk op herkomst van de regel (bv. democratische stroming).
* **Materiële theorieën:** Nadruk op inhoud van de regel (bv. natuurrechtelijke, egalitaire stroming).
* **Procedurele theorieën:** Nadruk op de wijze waarop de regel tot stand is gekomen (bv. rechtsstaat).
Diverse **rechtvaardigheidsstromingen** (theocratisch, autocratisch, democratisch, natuurrechtelijk, utilitaristisch, historisch, positivistisch, nomocratisch, egalitair, capability approach) bieden verschillende antwoorden op de vraag naar rechtvaardigheid.
## Deel III: Structuur van het recht
### Wat is een (rechts)norm?
Normen zijn uitspraken die toestanden beschrijven (descriptieve normen) of voorschrijven hoe het zou moeten zijn (prescriptieve normen).
* **Descriptieve normen (Seinsgesetze):** Beschrijven wet- of regelmatigheden in de natuur of maatschappij. Ze zijn waar of onwaar en onmogelijk te overtreden of af te dwingen. Voorbeeld: de traagheidswet.
* **Prescriptieve normen (Sollensgesetze):** Schrijven voor hoe iemand zich dient te gedragen. Ze zijn geldig of ongeldig en kunnen worden overtreden of afgedwongen. Voorbeeld: verkeersregels.
#### Talige uitdrukkingen van normen
Normen kunnen uitgedrukt worden via verschillende soorten uitspraken:
1. **Verifieerbare uitspraken:** Kunnen waar of onwaar zijn.
* **Empirische (descriptieve) uitspraken:** Beschrijven feiten of algemene wetmatigheden (bv. "De wolf heeft honger.").
* **Logische of definiërende uitspraken:** Drukken formele verbanden uit tussen begrippen (bv. "5 + 5 = 9" volgens bepaalde wiskundige regels).
2. **Geloofsuitspraken:** Betreffen onbewijsbare aannames en opvattingen (bv. "God bestaat.").
3. **Waarderingsuitspraken:** Drukken uit hoe een spreker een situatie waardeert, gebaseerd op bepaalde waarden.
* **Descriptieve waarderingsuitspraken:** Geen gedragsvoorschrift (bv. "Dit schilderij is mooi gemaakt.").
* **Prescriptieve waarderingsuitspraken:** Gaan samen met een gedragsvoorschrift (bv. imperatieven zoals "Sluit dat venster!").
4. **Performatieve uitspraken:** Voeren een rechtsgevolg door (bv. "Ik verklaar u getrouwd").
#### Algemene bestanddelen van regels
* **Normsteller:** Degene die de norm vastlegt (niet altijd aanwijsbaar, bv. bij gewoonterecht).
* **Normbestemmeling:** Degene tot wie de norm gericht is (gedragsnorm voor burgers, beslissingsnorm voor rechters).
* **Voorgeschreven gedrag:** Het gedrag dat geboden, verboden, toegelaten of niet toegelaten is.
* **Volledige rechtsregels:** Bevatten alle bestanddelen voor een gedragsvoorschrift.
* **Onvolledige rechtsregels:** Bevatten slechts een deel en moeten gecombineerd worden.
* **Regulatieve uitspraken:** Actie-uitspraken (direct gedrag voorschrijven) en doeluitspraken (doel vastleggen).
* **Verduidelijkende uitspraken:** Leggen de betekenis van begrippen vast (nominale definities).
* **Veranderende en verwijzende uitspraken:** Specificeren het toepassingsgebied of verwijzen naar andere bepalingen.
* **Constitutieve uitspraken:** Creëren sociale feiten (bv. "België is een federale Staat").
### Recht als systeem
De vraag of recht een systeem is, kan vanuit verschillende perspectieven benaderd worden:
* **Recht als dogmatisch systeem:** Nadruk op de interne samenhang van gedragsvoorschriften (uitwendig systeem: classificatie; inwendig systeem: consistentie van waarden). Ronald Dworkin ziet recht als een "naadloos web" van integriteit.
* **Recht als sociaal systeem:** Recht als een geheel van interagerende sociale instellingen en praktijken (bv. volgens Niklas Luhmann: recht als een autopoietisch systeem, operationeel gesloten maar cognitief open).
* **Recht als chaotische janboel:** Kritiek op de idee van een volledig coherent en gepland systeem; recht wordt gezien als een compromis van uiteenlopende belangen en een weerspiegeling van historische ontwikkelingen.
#### Twee metaforen
* **Recht als taal:** Beide zijn open-ended systemen, met regels voor structuur, betekenis en gebruik, en zijn constant in ontwikkeling.
* **Recht als stad:** Beide zijn menselijke constructies, weerspiegelen overtuigingen en gebruiken, zijn uniek maar lijken op elkaar, en kunnen vanuit verschillende perspectieven (gebruiker, planner, organisme) worden bekeken.
## Veelvoorkomende fouten om te vermijden
* **Het verwarren van descriptieve en prescriptieve normen:** Descriptieve normen beschrijven wat is, prescriptieve normen schrijven voor wat zou moeten zijn.
* **Het vergeten van de context bij definities:** De betekenis van begrippen (zoals 'nacht' of 'verkrachting') is vaak afhankelijk van de specifieke juridische context en evolueert met de maatschappij.
* **Het overschatten van de maakbaarheid van de samenleving door recht:** Recht kan niet alle maatschappelijke problemen oplossen, en juridische instrumenten hebben hun beperkingen.
* **Het negeren van de historische en maatschappelijke context bij de interpretatie van regels:** Recht staat niet los van de maatschappij waarin het functioneert.
* **Het niet adequaat onderscheiden van de verschillende soorten subjectieve rechten en hun tegenhangers.**
* **Het veronderstellen dat alle rechtsregels expliciet gedrag voorschrijven (imperatieven):** Sommige regels zijn doeluitspraken of constitutieve uitspraken.
* **Het onvoldoende analyseren van de modaliteiten (plicht, verbod, toelating):** Deze zijn cruciaal voor de correcte interpretatie van rechtsregels.
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
| :--------------------------- | :----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| **Dogmatisch Systeem** | Een rechtsbenadering die het recht ziet als een coherent geheel van gedragsvoorschriften en hun samenhang, met nadruk op de interne consistentie en logica van de regels. |
| **Gedragsgeoriënteerde Benadering (GB)** | Een benadering van recht die zich richt op het feitelijke gedrag van mensen en de sociale praktijken die voortvloeien uit maatschappelijke problemen, waarbij de nadruk ligt op wat mensen daadwerkelijk doen met abstracte voorschriften. |
| **Governance** | Een bestuursvorm die de nadruk legt op het bestuurlijke proces en waarbij de staat als een belangrijke speler wordt gezien die afhankelijk is van vele andere actoren, met een spreiding van machten en ruimte voor zelfregulering en regulerende agentschappen. |
| **Gouvernement** | Een bestuursvorm die de nadruk legt op de staat en zijn instituten, met een soevereine staat en strikt onderscheiden machten, waarbij de wetgever prescriptief recht bepaalt en de beslissingsmacht bij de wetgever ligt. |
| **Institutionele Oorsprong** | De oorsprong van recht die afkomstig is van formele maatschappelijke instituten die door de staat zijn gecreëerd, zoals de wetgever, de regering en de rechtbanken, en die bevoegd zijn om rechtsregels te maken. |
| **Juridisering** | Het fenomeen waarbij steeds meer aspecten van het maatschappelijke leven door (statelijke) regels worden beheerst, wat resulteert in een toename van rechtsvrije domeinen die door het recht worden gereguleerd. |
| **Lex Ferenda** | Betrekking op het recht zoals het zou moeten zijn; een concept dat gebruikt wordt om toekomstige regels of wenselijke wijzigingen in het recht aan te duiden, in tegenstelling tot het geldende recht. |
| **Lex Latæ** | Betrekking op het geldende recht; het recht zoals het op een bepaald moment van kracht is en toegepast wordt, in tegenstelling tot het recht zoals het zou moeten zijn. |
| **Methodologisch Positivisme** | Een algemene wetenschapsfilosofische houding die stelt dat de werkelijkheid objectief kan worden gekend door een neutrale, onafhankelijke waarnemer, en dat kennis gebaseerd moet zijn op empirisch bewijs in plaats van op religie of metafysica. |
| **Modificerende Finaliteit** | De opvatting dat recht een instrument is voor maatschappelijke verandering en verbetering, gericht op het aanpakken van problemen en het realiseren van wenselijke sociale en economische doelstellingen door middel van regels. |
| **Normatieve Ordening** | Een ordening die erop gericht is het gedrag van mensen te beïnvloeden en te sturen, door voor te schrijven hoe zij zich zouden moeten gedragen, wat resulteert in een wijziging van de maatschappelijke verhoudingen. |
| **Open Normen** | Rechtsregels die een relatief vage omschrijving van de geviseerde feitelijke situatie kennen, waardoor de rechter meer ruimte krijgt om de invulling ervan te bepalen, vaak met een verwijzing naar waarden en beginselen van de rechtsorde. |
| **Prescriptieve Ordening** | Een ordening die voorschrijft hoe iets zou moeten zijn, in tegenstelling tot een descriptieve ordening die beschrijft hoe iets feitelijk is. Prescriptieve ordening stuurt gedrag en maatschappelijke verhoudingen. |
| **Regelgeoriënteerde Benadering (RB)** | Een benadering van recht die zich richt op het recht als een geheel van regels (gedragsvoorschriften), waarbij de nadruk ligt op de vorm, de inhoud en de samenhang van deze regels, en hoe mensen zich volgens deze regels behoren te gedragen. |
| **Rechtspluralisme** | Een situatie waarin meerdere regulerende systemen tegelijkertijd claimen dat hun regels bij voorrang op andere regels gelden voor een bepaalde situatie, zoals de interactie tussen statelijk recht, gewoonterecht en religieus recht in een maatschappij. |
| **Rechtsstaat (in enge zin)** | Een benadering van rechtvaardigheid die de nadruk legt op de procedurele aspecten van de totstandkoming van regels, waarbij de juridische correctheid van de gevolgde stappen doorslaggevend is voor de rechtvaardigheid van de regel. |
| **Rechtsstaat (in brede zin)** | Een benadering die zowel de democratische principes (enge zin) als de procedurele rechtvaardigheid integreert, wat betekent dat regels niet alleen democratisch tot stand moeten komen, maar ook via een correcte en rechtvaardige procedure. |
| **Rechtvaardigheidstheorieën** | Theoretische kaders die antwoorden bieden op de vraag wanneer iets rechtvaardig is, onderverdeeld in gedragsgeoriënteerde theorieën (wanneer is een handeling rechtvaardig?) en regelgeoriënteerde theorieën (wanneer is een gedragsvoorschrift rechtvaardig?). |
| **Sociologisch Rechtspositivisme** | Een stroming binnen het rechtspositivisme die zich richt op het gedrag van mensen buiten het statelijke apparaat, met nadruk op het 'levende recht' (hoe mensen zich in reactie op statelijk en juristenrecht gedragen) en maatschappelijke normen. |
| **Veranderende Uitspraken** | Juridische bepalingen die het toepassingsgebied van een rechtsregel preciseren door deze in te perken of te verruimen, om zo rekening te houden met specifieke omstandigheden of om de regel in lijn te brengen met evoluerende maatschappelijke inzichten. |
| **Verwijzende Uitspraken** | Juridische bepalingen die verwijzen naar andere wettelijke voorschriften om de leesbaarheid en precisie van een rechtsregel te verbeteren, door bijvoorbeeld technische termen toe te lichten of te verwijzen naar gerelateerde materie. |