Cover
Zacznij teraz za darmo HC17- HC18 - 8 Pragmatiek 2025-26.pptx
Summary
# Pragmatische aspecten van taalgebruik
Pragmatiek bestudeert taalgebruik in context, waarbij sociale en situationele factoren de betekenis van taaluitingen mede bepalen.
## 1. Pragmatiek: van zin naar context
Pragmatiek is de studie van taalgebruik in context. Het gaat verder dan de grammaticale correctheid van zinnen en richt zich op hoe taal wordt gebruikt om doelen te bereiken, relaties te onderhouden en informatie over te brengen in specifieke situaties. Dit omvat zowel wat expliciet gezegd wordt als wat impliciet wordt overgebracht.
### 1.1 Het concept 'discours'
Discours verwijst naar alles wat een spreker zegt (expliciet of impliciet) om zijn communicatieve doelen te bereiken. Spreken omvat meer dan alleen de talige boodschap; het interpersoonlijke aspect, zoals intonatie, mimiek en gebaren, speelt een cruciale rol.
#### 1.1.1 Doelen van spreken
Spreken dient verschillende doelen:
* **Informatie overbrengen/beschrijven:** Dit zijn constatievere uitingen, die waar of onwaar kunnen zijn (bijvoorbeeld "België is een constitutionele monarchie").
* **Iets teweegbrengen in de omgeving/acties uitvoeren:** Dit zijn performatieve uitingen, oftewel taalhandelingen (bijvoorbeeld "Wil je het raam openen?").
#### 1.1.2 Gedeelde kennis en context
Discours veronderstelt gedeelde kennis tussen spreker en luisteraar. Wat wordt gezegd, is afhankelijk van de context en de gespreksregels. De interpretatie van uitingen wordt sterk bepaald door deze context. Een uiting zoals "Grrrh!" heeft op zichzelf geen semantische betekenis, maar kan pragmatisch een duidelijke boodschap overbrengen, zoals ontevredenheid.
#### 1.1.3 Contexten binnen een uiting
Een uiting bevat verschillende contexten:
* **Linguïstische context:** De samenhang tussen opeenvolgende zinnen.
* **Extralinguïstische context:** Factoren buiten de talige uiting, zoals houding, gebaren, kennis over het onderwerp en de communicatiesituatie.
* **Paralinguïstische context:** Variabelen die verbonden zijn met de talige uiting zelf, zoals prosodie (spreeksnelheid, stemkwaliteit, toonhoogte) die persoonlijkheidskenmerken, affectieve informatie en betekenisnuances kan weerspiegelen.
#### 1.1.4 Cohesie en coherentie
De samenhang binnen een discours wordt gerealiseerd door:
* **Cohesie (microniveau):** De samenhang tussen woorden en zinnen, bijvoorbeeld door het gebruik van voornaamwoorden die verwijzen naar antecedenten, parafrases of tijdsbepalingen.
* **Coherentie (macroniveau):** De globale samenhang van de tekst, waarbij tekstdelen inhoudelijk op elkaar aansluiten en bijdragen aan de verhaallijn. Dit kan referentieel (verwijzing naar entiteiten) of relationeel (impliciete logische verbanden) zijn.
#### 1.1.5 Het model van Roth & Spekman
Dit model benadrukt de rol van context en omvat drie componenten van macroplanning:
* **Communicatieve intenties:** De bedoeling van de spreker, wat hij wil overbrengen en welk effect hij wil hebben op de luisteraar.
* **Organisatie van een gesprek:** De vaardigheid om een dialoog gaande te houden, inclusief beurtname, conversatie-initiatie en -beëindiging, en conversatieherstel.
* **Presuppositie:** Vooronderstellingen die de spreker heeft over de voorkennis en het perspectief van de luisteraar, en die impliciet worden meegedeeld.
> **Tip:** Het model van Roth & Spekman plaatst de CONTEXT centraal in het begrijpen van taalgebruik.
### 1.2 Voorwaarden voor succesvol taalgebruik: de gespreksmaximes van Grice
Herbert Paul Grice stelde het samenwerkingsprincipe voor, een gedragscode tussen gesprekspartners die essentieel is voor het succes van een gesprek. Dit principe wordt nageleefd door vier gespreksmaximes:
* **Maxime van kwaliteit:** Zorg dat je bijdrage waarheidsgetrouw is. Geloven wat je zegt en het kunnen staven.
* **Maxime van relevantie:** Zorg dat je bijdrage relevant is in de gegeven context.
* **Maxime van wijze:** Zorg dat je bijdrage duidelijk, ondubbelzinnig en doorzichtig is.
* **Maxime van kwantiteit:** Geef voldoende informatie, maar wees niet te omslachtig of te beknopt.
> **Voorbeeld:** Als iemand vraagt: "Wat vind je van mijn nieuwe schoenen?" en de ander antwoordt: "Ze hebben dezelfde kleur als het behang," overtreedt dit de maxime van relevantie, tenzij er een context is waarin die kleur van het behang belangrijk is voor de schoenen.
#### 1.2.1 Valkuilen en implicaturen
Zowel spreker als luisteraar kunnen de gespreksmaximes overtreden. Een luisteraar kan de achterliggende bedoeling, de 'implicatuur', niet vatten. Implicaturen zijn de 'verborgen' of impliciete bedoelingen die de luisteraar moet afleiden. De spreker kan de luisteraar uitdagen door niet alles letterlijk te nemen.
> **Voorbeeld:** Als een vrouw tegen haar man zegt: "Je hebt de koelkast laten openstaan!", is de implicatuur dat de man de koelkast moet sluiten.
### 1.3 Pragmatische gepastheid
Pragmatische gepastheid heeft betrekking op de manier waarop iets gezegd wordt, en wordt beïnvloed door de sociale verhouding, bekendheid, sociale status en leeftijd van de gesprekspartners, evenals de situationele context. Het selecteren van de juiste aanspreekvorm is een essentieel onderdeel van communicatieve competentie.
#### 1.3.1 Formeel versus informeel gesprek
* **Formeel gesprek (institutioneel gesprek):** Is voorgestructureerd, heeft een bekend doel en thema, en de beurtwisseling ligt (meer) vast (bv. arts-cliënt gesprek). Complex taalgebruik, zoals "ambtenarees," kan hier voorkomen.
* **Informeel gesprek (conversatie):** Is minder gestructureerd, met minder vaste regels voor wie, wat en wanneer iets wordt gezegd. Het omvat zowel transactie (informatie uitwisseling) als interactie (sociale aspect, creëren van veiligheid).
#### 1.3.2 Beurtname en opeenvolgende paren
Gesprekken zijn nooit monologisch. Beurtname, het afwisselend spreken en luisteren, is cruciaal. Gesprekspartners weten wanneer een beurt eindigt en een andere begint, vaak zonder expliciete overdracht. Dit leidt tot "opeenvolgende paren" zoals begroeting en wedergroet, of verzoek en inwilliging/afwijzing. In onderwijssituaties kan een "drieslag" voorkomen (vraag-antwoord-evaluatie).
> **Tip:** Fouten in beurtwisseling, zoals overlappingen (te vroeg beginnen met spreken) of hiaten (te lange pauzes), kunnen cultureel bepaald zijn.
### 1.4 Taaluitingen en taalhandelingen
Een uiting is een talige expressie op een bepaald moment en plaats, met een bepaalde vorm en doel. Het taalhandeling-karakter (speech act) van een uiting is de intentie waarmee het wordt uitgesproken.
#### 1.4.1 De drie speech acts van Searle
John Searle onderscheidde drie gelijktijdige handelingen bij het spreken:
* **Locutionary act:** De fonetische en syntactische aspecten van de uiting.
* **Illocutionary act:** De intentie van de spreker (mededelen, vragen, beloven).
* **Perlocutionary act:** Het effect dat de uiting heeft op de luisteraar (overtuigen, gehoorzamen).
#### 1.4.2 Deixis
Deixis is het gebruik van woorden waarvan de betekenis afhankelijk is van de niet-linguïstische context. Dit omvat:
* **Persoonsdeixis:** Verwijzing naar personen (ik/jij).
* **Tijdsdeixis:** Verwijzing naar tijd (nu/straks).
* **Plaatsdeixis:** Verwijzing naar plaats (hier/daar).
Deixis kan zowel in specifieke woorden als in taalgebruik (vermijden van herhaling) worden toegepast.
> **Voorbeeld:** De uiting "Hij komt niet" kan verschillende pragmatische betekenissen hebben afhankelijk van de context en de intonatie: "Hij komt gelukkig niet," "Hij komt helaas niet," "Hij komt echt niet," enzovoort.
#### 1.4.3 Van uiting naar taalhandeling
Een uiting kan verschillende functies hebben: een handeling uitvoeren, informatie dragen, of een sociale relatie uitdrukken. Een taalhandeling is de realisatie van een communicatieve intentie. Dit kan direct (vorm en functie vallen samen) of indirect (vorm en functie vallen niet direct samen) zijn.
#### 1.4.4 Subtypes van taalhandelingen
Taalhandelingen kunnen worden gecategoriseerd op basis van hun functie:
* **Informatieve taalhandelingen:**
* **Assertieve taalhandelingen:** Beweren, vaststellen, beschrijven (bv. "Mark rookt veel").
* **Informatievragen:** Vragen stellen (bv. "Weet u de weg naar het station?").
* **Obligatieve taalhandelingen:**
* **Directieve taalhandelingen:** Verzoeken, bevelen, aanraden (bv. "Naar buiten jij!").
* **Commissieve taalhandelingen:** Beloven, aanbieden (bv. "Ik beloof morgen langs te komen").
* **Constitutieve taalhandelingen:**
* **Expressieve taalhandelingen:** Begroeten, wensen, bedanken (bv. "Gefeliciteerd met je verjaardag!").
* **Declaratieve taalhandelingen:** Dopen, huwen, veroordelen (bv. "Ik verklaar u in naam van de wet man en vrouw").
### 1.5 Pragmatische universalia en taalspecifieke kenmerken
#### 1.5.1 Taaluniversalia
Sommige pragmatische principes zijn universeel, zoals het samenwerkingsprincipe en de basisgespreksmaximes van kwaliteit, kwantiteit en relevantie.
#### 1.5.2 Taalspecifieke kenmerken
Niet alle pragmatische aspecten zijn universeel. De maxime van voorstellingsvermogen (manner) kan cultureel bepaald zijn. Ook het aantal aanspreekvormen of de manier waarop taalhandelingen worden uitgedrukt, kan per taal verschillen. Talen kunnen bijvoorbeeld specifieke zinsvormen hebben voor bepaalde taalhandelingen (bv. aanmoediging in Tucano).
> **Voorbeeld:** De mate van simultaan praten (overlappingen, hiaten) varieert sterk tussen talen en culturen, zoals de langere overlappingen in het Hebreeuws en Spaans vergeleken met het Nederlands.
### 1.6 Link met andere linguïstische niveaus
#### 1.6.1 Pragmatiek en syntaxis
Taalhandelingen worden in zinnen omgezet, en syntaxis speelt een rol in het structureren van informatie. Sommige talen gebruiken speciale woorden of accentuering om de informatiestructuur te duiden, terwijl het Nederlands hiervoor andere middelen kan inzetten.
#### 1.6.2 Pragmatiek en semantiek
De betekenis van een woord of zin (semantiek) kan verschillen van het gebruik ervan in een specifieke context (pragmatiek). Pragmatiek kan leiden tot implicaties die verder gaan dan de letterlijke semantische betekenis.
> **Voorbeeld:** De semantische betekenis van "Het is hier warm" kan simpelweg een constatering zijn, maar pragmatisch kan het een implicatie zijn dat iemand het raam wil openen.
### 1.7 Andere linguïstische studiedomeinen
Pragmatiek wordt ook bestudeerd in relatie tot andere linguïstische subdomeinen:
* **Psycholinguïstiek:** Studie van de mentale en cognitieve processen die taal mogelijk maken, inclusief de relatie tussen taal en denken.
* **Sociolinguïstiek:** Studie van taal als een maatschappelijk verschijnsel, waarbij sociale verhoudingen taalgebruik bepalen.
* **Neurolinguïstiek:** Studie van de samenhang tussen het centrale zenuwstelsel en taal, inclusief taalstoornissen en hersenhelftspecialisatie voor taal.
---
# Discours en de structuur van communicatie
Dit thema onderzoekt de opbouw en samenhang van taaluitingen in communicatie, met aandacht voor concepten als cohesie, coherentie, gespreksmaximes en implicaturen.
### 2.1 De overgang van zin naar context: pragmatiek en discours
Pragmatiek is de studie van taalgebruik in context. Discours omvat alles wat een spreker expliciet of impliciet zegt om een communicatief doel te bereiken. Dit overstijgt de puur grammaticale analyse van zinnen en richt zich op hoe taal daadwerkelijk functioneert in interacties.
#### 2.1.1 Componenten van communicatie
Communicatie is meer dan alleen het produceren van woorden. Het omvat:
* **Linguïstische context:** De samenhang tussen opeenvolgende zinnen, ook wel discours genoemd.
* **Niet-talige context (extralinguïstisch):** Elementen buiten de gesproken taal, zoals intonatie, mimiek, gebaren en houding.
* **Paralinguïstische context:** Variabelen die verbonden zijn met de talige uiting zelf, zoals prosodie (spreeksnelheid, stemkwaliteit) en stemkenmerken. Deze kunnen persoonlijkheidskenmerken, affectieve informatie en betekenisnuances weerspiegelen.
#### 2.1.2 Het model van Roth en Spekman
Dit model benadrukt de centrale rol van CONTEXT in communicatie en omvat drie hoofdelementen:
* **Communicatieve intenties:** Het doel van de communicatie, wat de spreker wil overbrengen en welk effect hij wil hebben op de luisteraar. Deze intenties worden gemanipuleerd via verbale (fonologische, semantische, syntactische vaardigheden) en non-verbale middelen (gebaren, mimiek).
* **Organisatie van een gesprek:** De vaardigheid om een dialoog gaande te houden, inclusief beurtname (beurtrol), spreektijd, het initiëren, aanhouden en beëindigen van gesprekken, en conversatieherstel.
* **Presuppositie:** Vooronderstellingen die de spreker heeft en deelt met de luisteraar. Dit omvat voorkennis, het perspectief van de luisteraar, de talige context (stijl en betekenis van eerdere zinnen) en algemene achtergrondinformatie over de leefwereld en gewoontes.
### 2.2 De structuur van discours: cohesie en coherentie
Discours wordt gekenmerkt door samenhang op microniveau (cohesie) en macroniveau (coherentie).
#### 2.2.1 Cohesie (microniveau)
Cohesie verwijst naar de expliciete grammaticale en lexicale verbanden tussen zinnen, die zorgen voor de samenhang van woorden. Voorbeelden zijn:
* **Referentie:** Verbanden tussen voornaamwoorden en hun antecedenten (bv. "Was eerst twee aubergines. Snij **ze** vervolgens in plakjes.").
* **Parafrase:** Alternatieve omschrijvingen (bv. "Parijs – de Franse hoofdstad – de lichtstad").
* **Tijdsbepaling:** De logische samenhang van het verhaal door tijdsindicaties.
#### 2.2.2 Coherentie (macroniveau)
Coherentie is de globale samenhang van een tekst, waarbij tekstdelen inhoudelijk op elkaar aansluiten en bijdragen aan de verhaallijn. Dit kan op twee manieren:
* **Referentiële coherentie:** Zinnen verwijzen naar dezelfde entiteiten (bv. "De meisjes zijn al groot; **ze** zitten in het 6de leerjaar.").
* **Relationele coherentie:** Impliciete verbanden zoals causale relaties of veronderstellingen (bv. "De weerman geeft slecht weer." – "Ik neem een paraplu mee.").
### 2.3 De voorwaarden voor succesvolle communicatie: gespreksmaximes
Herbert Paul Grice (1975) stelde het samenwerkingsprincipe voor, een sociaal contract tussen gesprekspartners dat de basis vormt voor succesvolle conversatie. Dit principe wordt uitgewerkt in vier gespreksmaximes:
#### 2.3.1 Maxime van kwaliteit
De gespreksbijdrage moet waarheidsgetrouw zijn. De spreker gelooft wat hij zegt en kan het staven. Constatieve uitingen (beweringen) kunnen waar of onwaar zijn, taalhandelingen niet.
#### 2.3.2 Maxime van kwantiteit
De bijdrage moet informatief zijn, maar niet te omslachtig of te beknopt. Voldoende, maar niet te veel informatie geven.
#### 2.3.3 Maxime van relevantie
De bijdrage moet relevant zijn in de gegeven context. Elk deel van de conversatie moet bijdragen aan het overkoepelende doel.
#### 2.3.4 Maxime van wijze
De bijdrage moet duidelijk, ondubbelzinnig en doorzichtig zijn. Vermijden van vaagheid en ambiguïteit.
### 2.4 Valkuilen in de communicatie: implicaturen
Zowel spreker als luisteraar kunnen de gespreksmaximes schenden. Wanneer een luisteraar een 'verborgen' of impliciete bedoeling (implicatuur) niet begrijpt, kan dit tot misverstanden leiden.
* **Implicatuur:** De luisteraar moet op zoek gaan naar een nieuwe interpretatie die de schending van een maxime verklaart. De spreker anticipeert hierop en daagt de luisteraar uit om de letterlijke betekenis te overstijgen. Dit is vaak te vinden in poëzie, raadsels, politieke statements en reclame.
> **Voorbeeld:**
> Vrouw zegt tegen man: ‘Je hebt de koelkast laten openstaan!’
> **Implicatuur:** De man moet de koelkast dichtdoen.
> **Voorbeeld:**
> Annelies: ‘Ga je vanavond mee naar de film?’
> Carlos: ‘Mijn boekenkast is in elkaar gezakt.’
> **Implicatuur:** Carlos kan niet mee naar de film omdat hij prioriteit moet geven aan het herstellen van zijn boekenkast.
### 2.5 Pragmatische gepastheid
Dit concept richt zich op de manier waarop iets gezegd wordt, en wordt beïnvloed door sociale verhoudingen, bekendheid, sociale status, leeftijd en de situationele context. Het selecteren van de juiste aanspreekvormen is een essentieel onderdeel van communicatieve competentie.
#### 2.5.1 Formeel gesprek
Gekenmerkt door een voorgestructureerd doel, thema en (meer) vaste beurtwisseling. Voorbeelden zijn arts-cliëntgesprekken of logopedist-cliëntinteracties. Formeel taalgebruik, zoals 'ambtenarees', kan gemakkelijker tot misverstanden leiden.
#### 2.5.2 Informeel gesprek (conversatie)
Minder gestructureerd, met meer flexibiliteit in wie, wat en wanneer er gezegd wordt. Informeel gesprek is nooit monologisch; het kenmerkt zich door interactie, waarbij beurtname cruciaal is.
##### 2.5.2.1 Beurtname en beurtwisseling
Het alternerend opnemen van de rollen van spreker en luisteraar. Beurtwisselingen worden zelden expliciet overgedragen, maar gebeuren vaak via 'opeenvolgende paren' (bv. groet-wedergroet, verzoek-inwilliging) of een 'drieslag' in onderwijssituaties. Overlappingen (starten van een nieuwe beurt te vroeg) of hiaten (korte pauzes) kunnen cultureel bepaald zijn.
### 2.6 Taaluitingen en taalhandelingen
Een uiting is de talige expressie op een bepaald moment en plaats, met een bepaalde vorm en doel. Dit doel wordt ook wel het taalhandeling-karakter genoemd.
#### 2.6.1 Speech acts (Searle)
Bij de interpretatie van een uiting spelen drie soorten handelingen een rol:
* **Locutionary act:** De fonetische en syntactische aspecten van de uiting; de letterlijke betekenis.
* **Illocutionary act:** De intentie van de spreker (iets meedelen, vragen, beloven, etc.). Dit is de centrale handeling.
* **Perlocutionary act:** Het effect op de luisteraar (overtuigd zijn, gehoorzamen, gealarmeerd zijn, etc.). Dit effect hoeft niet overeen te komen met de intentie van de spreker.
#### 2.6.2 Deixis
De betekenis van bepaalde woorden (deictische termen) is afhankelijk van de niet-linguïstische context.
* **Persoonsdeixis:** Verwijst naar de rolverdeling (ik, jij).
* **Tijdsdeixis:** Verwijst naar het tijdstip ten opzichte van het spreekmoment (nu, straks).
* **Plaatsdeixis:** Verwijst naar de locatie ten opzichte van de gesprekspartners (hier, daar).
Deixis kan worden toegepast in woorden (bv. "ik", "nu", "daar") en in taalgebruik (bv. het vermijden van herhaling om duidelijkheid te scheppen).
#### 2.6.3 De communicatieve intentie en taalhandelingen
De communicatieve intentie bepaalt de vorm en inhoud van een uiting, en daarmee de taalhandeling. Eenzelfde zinsvorm kan, afhankelijk van de context en de intonatie, verschillende taalhandelingen vertegenwoordigen.
* **Directe taalhandelingen:** Er is een 1-op-1 relatie tussen de zinsvorm en de taalhandeling.
* **Indirecte taalhandelingen:** De interpretatie hangt af van de context.
#### 2.6.4 Subtypes van taalhandelingen
Taalhandelingen kunnen worden gecategoriseerd op basis van hun doel:
* **Informatieve taalhandelingen:** Informatie geven of vragen.
* **Assertieve taalhandeling:** ‘Beweren’, ‘vaststellen’, ‘beschrijven’ (bv. "Mark rookt veel.").
* **Informatievraag:** ‘Vragen’ (bv. "Weet u de weg naar het station?").
* **Obligatieve taalhandelingen:** Bevatten een verplichting tot het stellen van een daad.
* **Directieve taalhandeling:** ‘Verzoeken’, ‘bevelen’, ‘aanraden’ (bv. "Naar buiten jij, ik wil dat je weggaat!").
* **Commissieve taalhandeling:** ‘Beloven’, ‘aanbieden’ (bv. "Ik beloof morgen langs te komen.").
* **Constitutieve taalhandelingen:** Zijn effectief onder specifieke (sociale) omstandigheden.
* **Expressieve taalhandeling:** ‘Begroeten’, ‘wensen’, ‘bedanken’ (bv. "Gefeliciteerd met je verjaardag!").
* **Declaratieve taalhandeling:** ‘Dopen’, ‘huwen’, ‘veroordelen’ (bv. "Ik verklaar u in naam van de wet man en vrouw.").
### 2.7 Universalia en taalspecifieke kenmerken
Hoewel het samenwerkingsprincipe en de basismaximes van Grice universeel lijken, zijn er ook taalspecifieke verschillen.
* **Universalia:** Het samenwerkingsprincipe en de maximes van kwaliteit, kwantiteit en relevantie.
* **Taalspecifieke kenmerken:**
* De interpretatie van het maxime van wijze kan cultureel bepaald zijn.
* Het aantal aanspreekvormen varieert sterk tussen talen (bv. Standaard Arabisch vs. Tucano).
* Mate van simultaan praten (overlappingen) en het gebruik van hiaten verschilt (bv. Amerikaans Engels vs. Zweeds).
* Expliciete overdracht van beurtwisseling komt voor in sommige talen (bv. Mandarijn Chinees) en minder in andere (bv. Nederlands).
### 2.8 De link met andere linguïstische niveaus
Pragmatiek en discours zijn nauw verbonden met andere linguïstische domeinen:
#### 2.8.1 Pragmatiek en syntaxis
Taalhandelingen worden omgezet in zinnen. Sommige talen gebruiken specifieke woorden of accentuering om informatiestructuren aan te duiden, terwijl het Nederlands dit bijvoorbeeld via zinsvolgorde doet.
#### 2.8.2 Pragmatiek en semantiek
De gebruikelijke betekenis van woorden (semantiek) kan verschillen van de betekenis in een specifieke context (pragmatiek).
> **Voorbeeld:**
> Uiting: "Het is hier warm."
> Semantische betekenis: De temperatuur is hoog.
> Pragmatische betekenis (afhankelijk van context): "Wil je het raam openen?" of "Doe de verwarming uit."
---
# Taalhandelingen en hun realisatie
Hier is de samenvatting van het onderwerp "Taalhandelingen en hun realisatie", opgesteld als een studiehandleiding voor je examen.
## 3 Taalhandelingen en hun realisatie
Dit onderwerp verkent hoe taal wordt gebruikt om acties uit te voeren, de verschillende typen taalhandelingen en de relatie tussen zinsvorm en de bedoelde handeling.
### 3.1 Pragmatiek: de studie van taalgebruik
Pragmatiek is de studie van het taalgebruik, waarbij de (sociale) context de betekenis van een taaluiting mede bepaalt. Het gaat van de zin naar de context, waarbij rekening wordt gehouden met alles wat de spreker zegt of niet zegt met een communicatieve intentie. Spreken omvat niet alleen de talige context (de geformuleerde boodschap), maar ook de niet-talige context zoals intonatie, mimiek en gebaren.
#### 3.1.1 Discours: de gehele uiting en haar context
Discours verwijst naar alles wat de spreker zegt (expliciet of impliciet) om een bepaald doel te bereiken. Spreken heeft verschillende doelen, zoals het overbrengen van informatie (constatieve uitingen) of het teweegbrengen van acties in de omgeving (performatieve uitingen).
Spreken veronderstelt gedeelde kennis en is sterk afhankelijk van de context. De interpretatie van uitingen wordt bepaald door verschillende contexten:
* **Linguïstische context:** De samenhang tussen opeenvolgende zinnen.
* **Cohesie:** Samenhang op microniveau (woordniveau), gerealiseerd door bijvoorbeeld voornaamwoorden die verwijzen naar antecedenten, parafrases, of tijdsbepaling van het werkwoord.
* **Coherentie:** Globale samenhang op macroniveau (inhoudelijk niveau), waarbij tekstdelen inhoudelijk op elkaar aansluiten en bijdragen aan de verhaallijn.
* **Extralinguïstische context:** Variabelen buiten de talige uiting, zoals houding, gebaren, kennis over het onderwerp, en kennis over de situatie waarin de communicatie plaatsvindt. Dit bepaalt hoe, wat en wanneer de boodschap wordt geuit, en is afhankelijk van doel, vorm, plaats en deelnemers.
* **Paralinguïstische context:** Variabelen verbonden met de talige uiting zelf, zoals prosodie (spreeksnelheid, stemkwaliteit, toonhoogte), die persoonlijkheidskenmerken, affectieve informatie en betekenis kan weerspiegelen.
#### 3.1.2 Het samenwerkingsprincipe en gespreksmaximes van Grice
Het succes van conversatie wordt mede bepaald door het samenwerkingsprincipe, een gedragscode tussen gespreksdeelnemers. Dit principe omvat vier gespreksmaximes of stelregels:
* **Maxime van kwaliteit:** De bijdrage is waarheidsgetrouw. De spreker gelooft wat hij zegt en kan het staven.
* **Maxime van relevantie:** De bijdrage is relevant in de gegeven context.
* **Maxime van wijze:** De bijdrage is duidelijk, doorzichtig en ondubbelzinnig.
* **Maxime van kwantiteit:** De bijdrage is niet te omslachtig en niet te beknopt.
Valkuilen in discours ontstaan wanneer zowel spreker als luisteraar zondigen tegen deze maximes. Dit kan leiden tot implicaturen, de 'verborgen' of impliciete bedoeling van de spreker, waarbij de luisteraar op zoek moet gaan naar een nieuwe interpretatie.
#### 3.1.3 Pragmatische gepastheid
Pragmatische gepastheid richt zich op de manier waarop iets gezegd wordt en wordt bepaald door de sociale verhouding tussen gesprekspartners, hun bekendheid, sociale status, leeftijd en de situationele context.
* **Formeel gesprek:** Is voorgestructureerd, met een bekend doel en thema, en (meer) vastgelegde beurtwisseling (bv. arts-cliëntgesprek, ambtenarees).
* **Informeel gesprek:** Is veel minder gestructureerd en kenmerkt zich door transactie (informatie uitwisseling) en interactie (sociale aspect).
Gesprekken zijn zelden monologisch. Er vindt **beurtname** plaats, het afwisselend opnemen van de rol van spreker en luisteraar. Beurtwisselingen worden vaak gekenmerkt door "opeenvolgende paren" (bv. groet en wedergroet) of een "drieslag" in onderwijssituaties. Problemen met beurtwisseling kunnen leiden tot overlappingen (nieuwe spreker begint te vroeg) of hiaten (korte pauzes).
### 3.2 Taaluitingen en taalhandelingen
Een uiting is een talige expressie op een bepaald moment en plaats, met een vorm en een of meerdere doelen. Het **taalhandelingskarakter** (speech act) van een uiting is cruciaal voor de interpretatie.
Volgens Searle (1969) is een spreker simultaan betrokken bij drie soorten speech acts:
* **Locutionary act:** De vorm van de uiting, inclusief fonetische en syntactische aspecten. Dit is de linguïstische analyse van een uiting.
* **Illocutionary act:** De intentie van de spreker; wil hij iets meedelen, vragen, beloven, etc. Dit is de centrale act.
* **Perlocutionary act:** Het effect dat de uiting heeft op de luisteraar (bv. overtuigen, gehoorzamen, alarmeren). Dit effect kan afwijken van de bedoeling van de spreker.
#### 3.2.1 Deixis
Deixis verwijst naar de betekenis die afhankelijk is van de niet-linguïstische context. De betekenis van deixis is afhankelijk van de context en kan worden toegepast op:
* **Persoonsdeixis:** Verwijst naar de rolverdeling (ik vs. jij).
* **Tijdsdeixis:** Verwijst naar de tijd ten opzichte van het spreekmoment (nu vs. straks).
* **Plaatsdeixis:** Verwijst naar de locatie ten opzichte van de gesprekspartners (hier vs. daar).
Deixis kan zowel in woorden (bv. ‘ik’, ‘nu’, ‘daar’) als in taalgebruik (bv. het vermijden van herhaling) worden toegepast.
#### 3.2.2 Doel van taaluitingen en taalhandelingen
De communicatieve intentie bepaalt de vorm en inhoud van een uiting. Eenzelfde uiting kan verschillende pragmatische ladingen hebben afhankelijk van de intonatie of de context (bv. "Hij komt niet").
Een uiting heeft verschillende doelen:
* **Uiting als handeling (handelingsfunctie):** Realisatie van de communicatieve intentie.
* **Uiting als informatiedrager (contactfunctie):** Overbrengen van informatie.
* **Uiting als uitdrukking van sociale relatie (interpersonele functie):** Benadrukken van de relatie tussen sprekers.
Een **taalhandeling** is de realisatie van een communicatieve intentie met taal. Dit kan **direct** of **indirect** zijn, wat betekent dat er geen één-op-één relatie is tussen de zinsvorm en het taalhandelingskarakter. De interpretatie hangt af van de context.
#### 3.2.3 Subtypes van taalhandelingen
Taalhandelingen kunnen worden ingedeeld in verschillende subtypes, vaak aangeduid met typische werkwoorden:
* **Informatieve taalhandeling:**
* **Assertieve taalhandeling:** Informatie geven door te beweren, vaststellen, beschrijven, aannemen (bv. "Mark rookt veel.").
* **Informatievraag:** Informatie vragen (bv. "Weet u de weg naar het station?").
* **Obligatieve taalhandeling:** Bevat een verplichting tot het stellen van een daad.
* **Directieve taalhandeling:** Verzoeken, bevelen, aanraden, voorstellen (bv. "Ga naar buiten.").
* **Commissieve taalhandeling:** Beloven, aanbieden (bv. "Ik beloof morgen langs te komen.").
* **Expressieve taalhandeling:** Uiten van gevoelens of attitudes.
* **Constitutieve taalhandeling:** Wordt effectief door de juiste (sociale) omstandigheden.
* **Expressieve taalhandeling:** Begroeten, (geluk) wensen, bedanken, condoleren (bv. "Gefeliciteerd met je verjaardag!").
* **Declaratieve taalhandeling:** Dopen, huwen, veroordelen, vonnissen (bv. "Ik verklaar u in naam van de wet man en vrouw.").
### 3.3 Universalia en specifieke kenmerken
Er bestaan taaluniversalia, zoals het samenwerkingsprincipe en de gespreksmaximes. Echter, de precieze invulling ervan kan taalspecifiek zijn.
* De maxime van voorstellingsvermogen (manner) is deels cultureel bepaald.
* Het aantal aanspreekvormen varieert per taal. Standaard Arabisch heeft bijvoorbeeld meer formele aanspreekvormen dan het Nederlands. Tucano kent zelfs een apart zintype voor aanmoediging.
* De mate van simultaan praten (overlappingen) verschilt sterk per cultuur en taal (bv. langer in Hebreeuws en Spaans, korter in Amerikaans Engels). Hiaat (korte pauzes) komt vaker voor in het Zweeds. Het expliciet overdragen van beurtwisseling is in het Mandarijn Chinees wel aanwezig, maar beperkt in het Nederlands.
### 3.4 Link met andere linguïstische niveaus
* **Pragmatiek en syntaxis:** Taalhandelingen worden omgezet in zinnen. Sommige talen gebruiken speciale woorden (bv. Gungbe) of accentuering (bv. Nederlands) om informatiestructuur te duiden.
* **Pragmatiek en semantiek:** De gebruikelijke betekenis (semantiek) van een woord kan afwijken van de betekenis in een specifieke context (pragmatiek). Zo kan de uiting "De temperatuur is te hoog" pragmatisch impliceren dat iemand het raam open wil doen.
### Tip:
Onthoud dat de kern van pragmatiek de context is. Zonder context is de betekenis van taaluitingen vaak onvolledig of meerduidig. Oefen met het analyseren van zinnen in verschillende situaties om je begrip te verdiepen.
---
# Universalia en taalspecifieke kenmerken van pragmatiek
Hier volgt een gedetailleerde samenvatting over universalia en taalspecifieke kenmerken van pragmatiek, gebaseerd op de verstrekte documentinhoud, met de nadruk op de specifieke paginareferenties.
## 4. Universalia en taalspecifieke kenmerken van pragmatiek
Dit thema onderzoekt universele principes in taalgebruik, zoals het samenwerkingsprincipe, naast kenmerken die specifiek zijn voor bepaalde talen, zoals aanspreekvormen en beurtwisseling.
### 4.1 Pragmatiek: taalgebruik in context
Pragmatiek is de studie van taalgebruik, oftewel taal in context. Het omvat zowel de talige context (de geformuleerde boodschap) als de niet-talige context (intonatie, mimiek, gebaren, houding). Spreken omvat meerdere elementen: communicatieve intenties, de organisatie van het gesprek en presuppositie.
#### 4.1.1 Van zin naar context: Discours
Discours verwijst naar alles wat een spreker zegt (expliciet of impliciet) om zijn doel te bereiken. Spreken dient diverse doelen, zoals het overbrengen van informatie (constatieve uitingen) of het teweegbrengen van acties (performatieve uitingen).
* **Constatieve uiting**: Kan waar of onwaar zijn, zoals "België is een constitutionele monarchie."
* **Performatieve uiting**: Voert een taalhandeling uit, zoals "Wil je het raam openen?"
Discours veronderstelt gedeelde kennis en maakt gebruik van gespreksregels. De interpretatie van uitingen is sterk afhankelijk van de context. Een uiting bevat verschillende contexten:
* **Linguïstische context**: De samenhang tussen opeenvolgende zinnen, ook wel discours genoemd.
* **Extralinguïstische context**: Variabelen buiten de talige uiting, zoals houding, gebaren, en kennis over het onderwerp en de communicatiesituatie. Dit beïnvloedt hoe, wat en wanneer de boodschap wordt geuit, en is afhankelijk van doel, vorm, plaats en deelnemers.
* **Paralinguïstische context**: Variabelen verbonden met de talige uiting, zoals prosodie (spreeksnelheid, stemkwaliteit) en intonatie, die persoonlijkheidskenmerken, affectieve informatie en betekenis kunnen weerspiegelen.
#### 4.1.2 Discours: samenhang en structuur
De samenhang binnen een discours wordt gerealiseerd door:
* **Cohesie**: De samenhang op microniveau tussen woorden, bijvoorbeeld door middel van voornaamwoorden die verwijzen naar een antecedent, parafrases, of tijdsbepalingen.
* **Coherentie**: De globale samenhang, zowel talig als niet-talig. Tekstdelen sluiten inhoudelijk op elkaar aan en dragen bij aan de verhaallijn. Dit kan referentieel zijn (verwijzen naar entiteiten) of relationeel (impliciete causale relaties, veronderstellingen).
Het model van Roth en Spekman (1984) beschrijft de macroplanning van discours en omvat drie componenten:
1. **Communicatieve intenties**: Het doel van de communicatie en het beoogde effect op de luisteraar. De spreker manipuleert inhoud en vorm (verbaal en non-verbaal) om deze intenties te realiseren.
2. **Organisatie van een gesprek**: De vaardigheid om een dialoog gaande te houden, inclusief beurtname, conversatie-initiatie, -aanhouding, -beëindiging en -herstel.
3. **Presuppositie**: Vooronderstellingen die niet expliciet worden gemaakt, maar bekend worden verondersteld bij de luisteraar. Dit is gebaseerd op de luistercontext (voorkennis, perspectief), talige context (stijl, voorgaande zinnen) en achtergrondinformatie over de leefwereld en gewoontes.
Context is cruciaal in dit model en beïnvloedt het type en de vorm van communicatieve intenties, de te geven informatie en de organisatie van conversaties.
#### 4.1.3 Discours: voorwaarden en valkuilen (Grice's maximes)
Het succes van een conversatie wordt mede bepaald door het samenwerkingsprincipe van Herbert Paul Grice (1975), dat uit vier gespreksmaximes bestaat:
1. **Maxime van kwaliteit**: De bijdrage is waarheidsgetrouw en de spreker gelooft wat hij zegt en kan het staven.
2. **Maxime van relevantie**: De bijdrage is relevant in de gegeven context.
3. **Maxime van wijze**: De bijdrage is duidelijk, ondubbelzinnig en doorzichtig.
4. **Maxime van kwantiteit**: De bijdrage is noch te omslachtig, noch te beknopt.
Valkuilen ontstaan wanneer sprekers of luisteraars zondigen tegen deze maximes. Dit kan leiden tot implicaturen, oftewel verborgen of impliciete bedoelingen die de luisteraar moet interpreteren.
> **Tip:** Implicaturen zijn essentieel voor de interpretatie van poëzie, raadsels, woordspelingen, politieke statements en reclameboodschappen.
#### 4.1.4 Pragmatische gepastheid
Pragmatische gepastheid richt zich op de manier waarop iets gezegd wordt, in tegenstelling tot Grice's maximes die de inhoud betreffen. Het omvat stijlkeuzes en aanspreekvormen, die worden bepaald door sociale verhoudingen, bekendheid, sociale status, leeftijd en de situationele context.
* **Formeel gesprek**: Vaak institutioneel, voorgestructureerd, met een bekende doelstelling en thema, en meer vastgelegde beurtwisseling (bv. arts-cliënt gesprek). Kan leiden tot complex taalgebruik zoals "ambtenarees".
* **Informeel gesprek (conversatie)**: Minder gestructureerd, met flexibele beurtwisseling.
Gesprekken zijn nooit monologisch. Er is sprake van **beurtname**: het alternerend opnemen van de rol van spreker en luisteraar. Beurtwisseling is recursief en cyclisch. Spreektijd wordt zelden expliciet overgedragen. Vaak worden "opeenvolgende paren" aangetroffen, zoals groet en wedergroet, verzoek en inwilliging/afwijzing, of aanbod en aanvaarding/weigering. In onderwijssituaties kan een "drieslag" voorkomen (vraag, antwoord, feedback).
Problemen met beurtwisseling kunnen leiden tot overlappingen (een volgende spreker begint te vroeg) of hiaten (korte pauzes tussen beurten), wat culturele verschillen kan accentueren.
#### 4.1.5 Taaluitingen en taalhandelingen
Een **uiter** is een talige expressie op een bepaald moment en plaats, met een bepaalde vorm en doel. Het doel is het taalhandelingkarakter (speech act). Bij interpretatie spelen inhoud, relatie spreker-hoorder en context een rol.
Volgens Searle (1969) is een spreker simultaan betrokken in drie speech acts:
1. **Locutionary act**: De fonetische en syntactische aspecten van de uiting.
2. **Illocutionary act**: De intentie van de spreker (mededelen, vragen, beloven, etc.). Dit is de centrale act.
3. **Perlocutionary act**: Het effect op de luisteraar (overtuigd zijn, gehoorzamen, etc.). Dit effect kan verschillen van de bedoeling van de spreker.
**Deixis** is een fenomeen waarbij de betekenis van een uiting afhankelijk is van de niet-linguïstische context. Soorten deixis zijn:
* **Persoonsdeixis**: Verwijst naar de rollen van spreker en luisteraar (ik vs. jij).
* **Tijdsdeixis**: Verwijst naar tijd ten opzichte van het spreekmoment (nu vs. straks).
* **Plaatsdeixis**: Verwijst naar locatie ten opzichte van de gesprekspartners (hier vs. daar).
Deixis kan worden toegepast in woorden ("ik", "nu", "hier") en in taalgebruik (het vermijden van herhaling om duidelijkheid te scheppen).
De communicatieve intentie bepaalt de vorm en inhoud van een uiting. De manier waarop een boodschap wordt geformuleerd, kan verschillende emoties of intenties overbrengen (bv. "Hij komt niet" vs. "Hij komt helaas niet").
Een uiting heeft drie hoofdfuncties:
1. **Handelingsfunctie**: Realisatie van een communicatieve intentie (taalhandeling).
2. **Contactfunctie**: Informatiedrager.
3. **Interpersonele functie**: Uitdrukking van sociale relatie.
Een taalhandeling is de realisatie van een communicatieve intentie. Deze kan direct of indirect zijn, waarbij de interpretatie afhangt van de context. Er is geen één-op-één relatie tussen zinsvorm en taalhandeling.
#### 4.1.6 Subtypes van taalhandelingen
Taalhandelingen kunnen worden ingedeeld op basis van hun doel:
* **Informatieve taalhandeling**: Informatie geven of vragen.
* **Assertieve taalhandeling**: Beweren, vaststellen, beschrijven, aannemen (bv. "Mark rookt veel.").
* **Informatievraag**: Vragen naar informatie (bv. "Weet u de weg naar het station?").
* **Obligatieve taalhandeling**: Bevat een verplichting tot het stellen van een daad.
* **Directieve taalhandeling**: Verzoeken, bevelen, aanraden, voorstellen (bv. "Ga naar buiten!").
* **Commissieve taalhandeling**: Beloven, aanbieden (bv. "Ik beloof morgen langs te komen.").
* **Constitutieve taalhandeling**: Is effectief als de woorden in de juiste sociale omstandigheden worden gezegd.
* **Expressieve taalhandeling**: Begroeten, wensen, bedanken, condoleren (bv. "Gefeliciteerd met je verjaardag!").
* **Declaratieve taalhandeling**: Dopen, huwen, veroordelen, vonnissen (bv. "Ik verklaar u in naam van de wet man en vrouw.").
### 4.2 Universalia en taalspecifieke kenmerken
#### 4.2.1 Universalia
Taaluniversalia zijn principes die in alle talen voorkomen.
* **Samenwerkingsprincipe** en de bijbehorende **gespreksmaximes** (kwaliteit, kwantiteit, relevantie) worden als universeel beschouwd.
* De **maxime van wijze** (manner) is echter deels cultureel bepaald.
* Het aantal **aanspreekvormen** en de manier waarop taalhandelingen worden uitgedrukt, kan taalspecifiek zijn. Standaard Arabisch kent bijvoorbeeld een prestige taal voor formele situaties. Tucano, een Indiaanse taal, heeft meer zinsvormen dan het Nederlands, waaronder een apart zintype voor aanmoediging, wat het aantal mogelijke interpretaties vermindert en misverstanden voorkomt.
* De mate van **simultaan praten** varieert: korte overlappingen komen voor in Amerikaans Engels, langere in Hebreeuws en Spaans. Hiaat (korte pauzes) is gangbaar in het Zweeds. Het expliciet overdragen van beurtwisseling is beperkt in het Nederlands, maar wel aanwezig in Mandarijn Chinees.
> **Voorbeeld:** Chinese ouders geven hun kinderen amper een compliment; de focus ligt op punten of welzijn in de klas. Dit contrasteert met een meer complimenteuze communicatiestijl elders.
#### 4.2.2 Taalspecifieke kenmerken
* **Maxime van voorstellingsvermogen (manner)**: Deels cultureel bepaald.
* **Aantal aanspreekvormen**: Verschillen per taal.
* **Aantal zinsvormen voor taalhandelingen**: Kan variëren (bv. Tucano vs. Nederlands).
* **Mate van simultaan praten en beurtwisseling**: Grote culturele verschillen.
#### 4.2.3 Link met andere linguïstische niveaus
* **Pragmatiek en syntaxis**: Taalhandelingen worden omgezet in zinnen. Sommige talen gebruiken speciale woorden (bv. Gungbe in Afrika) of accentuering (bv. Nederlands) om informatiestructuur te duiden, wat pragmatische aspecten beïnvloedt.
* **Pragmatiek en semantiek**: Er is een onderscheid tussen de gebruikelijke betekenis (semantiek) en de betekenis in een specifieke context (pragmatiek). Bijvoorbeeld, de semantische betekenis van "raam opendoen" kan een pragmatische implicatie hebben van "de temperatuur is te hoog". De vraag is of de luisteraar dit begrijpt.
Pragmatiek is dus nauw verweven met andere linguïstische niveaus en speelt een cruciale rol in effectieve communicatie door rekening te houden met zowel universele principes als taalspecifieke conventies.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Fonetiek | De studie van de klankvorming van gesproken taal, gericht op de fysieke productie en akoestische eigenschappen van individuele klanken. |
| Fonologie | De studie van klankpatronen en hoe klanken gecombineerd worden om betekenis te onderscheiden binnen een specifieke taal. |
| Morfologie | Het onderdeel van de taalkunde dat zich bezighoudt met de structuur van woorden en de vorming van nieuwe woorden uit bestaande morfemen. |
| Semantiek | De studie van de betekenis van woorden, zinnen en uitingen, en hoe deze betekenis wordt gevormd en begrepen. |
| Syntaxis | De studie van de regels die bepalen hoe woorden worden gecombineerd tot zinnen in een taal, ook wel zinsleer genoemd. |
| Pragmatiek | De studie van taalgebruik in context, waarbij rekening wordt gehouden met hoe de sociale en situationele context de betekenis van taaluitingen beïnvloedt. |
| Discours | Alles wat een spreker zegt (expliciet of impliciet) om een bepaald communicatief doel te bereiken, inclusief de samenhang tussen opeenvolgende zinnen. |
| Pragmatische gepastheid | De mate waarin een taaluiting passend is binnen een specifieke sociale situatie, rekening houdend met factoren als relatie tussen sprekers, leeftijd en sociale status. |
| Taaluitingen | De talige expressie op een bepaald moment en op een bepaalde plaats, die zowel een vorm heeft als een of meerdere doelen dient. |
| Taalhandelingen (Speech Acts) | De acties die worden uitgevoerd door middel van taal, zoals het stellen van een vraag, het geven van een bevel of het doen van een belofte. |
| Universalia | Algemene principes of eigenschappen die in alle menselijke talen voorkomen, zoals het samenwerkingsprincipe in conversaties. |
| Cohesie | De linguïstische samenhang tussen woorden en zinnen binnen een tekst, gerealiseerd door middel van grammaticale en lexicale middelen zoals voornaamwoorden en parafrase. |
| Coherentie | De globale inhoudelijke samenhang van een tekst, waarbij de tekstdelen logisch op elkaar aansluiten en bijdragen aan de algemene betekenis of verhaallijn. |
| Paralinguïstische context | De variabele aspecten die verbonden zijn met de talige uiting zelf, zoals intonatie, spreeksnelheid en stemkwaliteit, die betekenis kunnen toevoegen of nuanceren. |
| Extralinguïstische context | De variabelen buiten de talige uiting die van invloed zijn op de communicatie, zoals de fysieke omgeving, de houding van de spreker, gebaren en de gedeelde kennis tussen gesprekspartners. |
| Communicatieve intenties | De specifieke doelen of bedoelingen die een spreker heeft bij het produceren van een taaluiting, zoals het informeren, overtuigen of instrueren van de luisteraar. |
| Presuppositie | Een vooronderstelling die een spreker heeft en impliciet meedeelt, en die de luisteraar als bekend veronderstelt om de uiting correct te kunnen interpreteren. |
| Samenwerkingsprincipe (Cooperative Principle) | Een theoretisch principe in de pragmatiek dat stelt dat deelnemers aan een gesprek zich samenwerkend gedragen om het gesprek succesvol te laten verlopen. |
| Gespreksmaximes | Richtlijnen voor effectieve communicatie, gebaseerd op het samenwerkingsprincipe, waaronder de maximes van kwaliteit, kwantiteit, relevantie en wijze. |
| Maxime van kwaliteit | Een gespreksmaxime die vereist dat sprekers de waarheid spreken, hun bijdragen staven en niet liegen. |
| Maxime van kwantiteit | Een gespreksmaxime die voorschrijft dat sprekers voldoende, maar niet te veel, informatie geven. |
| Maxime van relevantie | Een gespreksmaxime die stelt dat de bijdragen van sprekers relevant moeten zijn voor het onderwerp van het gesprek. |
| Maxime van wijze (manner) | Een gespreksmaxime die pleit voor duidelijkheid, bondigheid en het vermijden van dubbelzinnigheid in de communicatie. |
| Implicatuur | De impliciete of ‘verborgen’ betekenis van een uiting die niet letterlijk wordt gezegd, maar die de luisteraar afleidt uit de context en de gespreksmaximes. |
| Deixis | Linguïstische elementen (zoals voornaamwoorden, tijds- en plaatsindicatoren) waarvan de betekenis afhankelijk is van de niet-linguïstische context van de spreek- en luisterpositie. |
| Locutionary act | De letterlijke betekenis van een uiting, inclusief de fonetische, fonologische en syntactische aspecten ervan. |
| Illocutionary act | De intentie of het doel achter een taaluiting, zoals het stellen van een vraag, het doen van een verzoek of het geven van een bevel. |
| Perlocutionary act | Het effect dat een taaluiting heeft op de luisteraar, zoals het overtuigen, alarmeren of laten gehoorzamen. |