Cover
Zacznij teraz za darmo Handout 3 Het Amerikaanse structuralisme (1).pdf
Summary
# Het Amerikaanse structuralisme en de invloedrijke figuren
Het Amerikaanse structuralisme legde de basis voor moderne linguïstische analysemethoden en introduceerde een focus op empirisch, inductief taalonderzoek, sterk beïnvloed door antropologie [1](#page=1).
### 1.1 Historische context en kernprincipes
De periode van het Amerikaanse structuralisme was cruciaal voor de taalwetenschap, niet alleen door de introductie van nieuwe analysemethoden, maar ook omdat de Noord-Amerikaanse linguïstiek sindsdien wereldwijd invloed heeft gekregen. William Dwight Whitney (1827-1894) wordt gezien als de eerste belangrijke taalkundige uit de Verenigde Staten [1](#page=1).
### 1.2 Invloedrijke figuren
#### 1.2.1 Franz Boas
Franz Boas (1858-1942), een Duits cultuurwetenschapper, antropoloog en aardrijkskundige, speelde een pioniersrol in het empirisch onderzoek naar en de beschrijving van inheemse Amerikaanse talen. Hij benadrukte de nauwe samenhang tussen talen en culturen en pleitte ervoor elke taal "in its own terms" te bestuderen, een principe dat het credo van het structuralisme werd [1](#page=1).
> **Tip:** Het credo "in its own terms" betekent dat een taal beschreven moet worden zonder de concepten of structuren van een andere taal op te leggen.
#### 1.2.2 Edward Sapir
Edward Sapir (1884-1939) vertegenwoordigde eveneens een sterke antropologische focus binnen het Amerikaanse structuralisme. Zijn werk, en dat van Benjamin Lee Whorf (1897-1941), wordt vaak geassocieerd met de Sapir-Whorf-hypothese over de relatie tussen taal en denken [1](#page=1).
#### 1.2.3 Leonard Bloomfield
Leonard Bloomfield (1889-1949) was de meest invloedrijke Amerikaanse taalkundige in de eerste helft van de 20e eeuw. Na het overlijden van Edward Sapir nam hij in 1940 de leerstoel voor algemene taalwetenschap aan Yale op zich, wat leidde tot de benaming "Yale School" [1](#page=1).
##### 1.2.3.1 Bloomfield's methodologie: inductief en descriptief
Bloomfield bepleitte een puur descriptieve benadering van taalbeschrijving, waarbij hij zich richtte op wat daadwerkelijk voorkomt in het taalgebruik van een gemeenschap. Dit werd later "taxonomie" genoemd. Hij verwierp expliciet het gebruik van introspectie door taalkundigen, een standpunt dat later in contrast kwam te staan met het werk van Noam Chomsky [1](#page=1).
Bloomfield beschouwde het verzamelen van taalgegevens, een corpus genaamd, als essentieel. Dit corpus kon worden verkregen via informanten (native speakers) of schriftelijke bronnen. Zijn centrale gedachte was dat alle taalwetenschap inductief moest zijn [1](#page=1):
> "The only useful generalizations about language are inductive generalizations. Features which we think ought to be universal may be absent from the very next language that becomes accessible." (Language 1933, 20) [1](#page=1).
> **Tip:** Inductief onderzoek begint met specifieke observaties om algemene principes af te leiden, in tegenstelling tot deductief onderzoek dat begint met algemene principes om specifieke gevallen te verklaren.
### 1.3 Linguïstische vormen en analyse
#### 1.3.1 Fonologie als startpunt
De beschrijving van een taal begint volgens Bloomfield met de fonologie, die elk foneem definieert en de mogelijke combinaties ervan vaststelt. Een combinatie van fonemen die uitspreekbaar is in een taal, wordt een fonetische vorm genoemd [2](#page=2).
> **Example:** De combinatie [mnu is onuitspreekbaar in het Engels, maar [men is een uitspreekbare fonetische vorm [2](#page=2).
#### 1.3.2 Semantiek en linguïstische vormen
Nadat de fonologie is vastgesteld, komt de taak om betekenissen toe te kennen aan de fonetische vormen. Dit wordt semantiek genoemd en is doorgaans onderverdeeld in grammatica en lexicon. Een fonetische vorm met een betekenis is een linguïstische vorm. Dit kan een woord, zin, of zelfs een enkel foneem zijn dat een betekenis draagt [2](#page=2).
> **Example:** Het foneem [s in "hats" of "caps" draagt de betekenis van 'meer dan één' (meervoud) [2](#page=2).
#### 1.3.3 Morfemen: vrije en gebonden vormen
Bloomfield observeerde het bestaan van partieel identieke vormen, zowel binnen woorden als zinnen. Sprekers van een taal herkennen spontaan wat partieel identiek is, omdat zij aan linguïstische vormen specifieke en constante betekenissen toekennen [2](#page=2).
* **Voorbeelden van partieel identieke vormen:**
* `happen-s` – `happen-ed`
* `Danny` – `Billy` – `Ronny`
* `falling` – `eating` – `having`
* `John ran.` – `John fell.`
* `Mary ran.` – `Mary fell.` [2](#page=2).
Deze kennis stelt sprekers in staat om onderscheid te maken, bijvoorbeeld:
* `– -y`: verkleinwoord
* `– -ing`: tegenwoordig deelwoord ('actie')
* `Mary`: eigennaam + `ran`: `run` + verleden tijd [2](#page=2).
Dit leidt tot de erkenning van twee soorten taalvormen: vrije vormen en gebonden vormen [2](#page=2).
* **Vrije vormen:** Alle woorden in het lexicon zijn vrije morfemen [2](#page=2).
* **Gebonden vormen:** Afleidingssuffixen, buigingssuffixen, enz. zijn gebonden morfemen [2](#page=2).
Op basis hiervan definieerde Bloomfield het morfeem:
> "A linguistic form which bears no partial phonetic-semantic resemblance to any other form, is a simple form or morpheme. Thus, bird, play, dance, cran- (cranberry), -y (Johnny etc.), -ing (running etc.) are morphemes." (Language 1933, 161) [2](#page=2).
Bij morfeemanalyse is het essentieel om onderscheid te maken tussen synchronie (de studie van een taal op een bepaald moment) en diachronie (de studie van taalverandering door de tijd heen) [2](#page=2).
#### 1.3.4 Complexe vormen en constituenten
Een combinatie van twee of meer enkelvoudige, ongelede taalvormen wordt een complexe vorm genoemd. De delen van een complexe vorm noemt Bloomfield de constituenten, die samen een eenheid op een hoger niveau vormen [2](#page=2).
---
# Bloomfields concepten van linguïstische vormen, morfemen en corpora
Dit gedeelte van het document verklaart Bloomfield's benadering van taalbeschrijving, inclusief de definitie van linguïstische vormen, de analyse van morfemen als vrije en gebonden vormen, en het belang van corpora voor inductieve taalwetenschap [2](#page=2).
### 2.1 Linguïstische vormen en partiële identiteit
Bloomfield definieert elke Engelse zin, zinsnede of woord als een linguïstische vorm. Ook een betekenisvolle lettergreep, zoals `[mεl]` in "maltreat" of `[mon]` in "Monday", is een linguïstische vorm. Een betekenisvolle vorm kan zelfs bestaan uit één foneem, zoals de `[s]` die "meer dan één" betekent in meervoudsvormen zoals "hats", "caps" en "books" [2](#page=2).
Bloomfield stelt vast dat er partieel identieke vormen bestaan, zowel binnen woorden als binnen zinnen. Voorbeelden hiervan zijn [2](#page=2):
* Happen-s – Happen-ed [2](#page=2).
* Danny – Billy – Ronny [2](#page=2).
* Falling – eating – having [2](#page=2).
* John ran. – John fell [2](#page=2).
* Mary ran. – Mary fell [2](#page=2).
Moedertaalsprekers weten spontaan wat partieel identiek is en wat niet, wat blijkt uit de afkeuring van vormen zoals *Ro-nny, *ea-ting, en *Mar yran. Dit komt doordat sprekers aan linguïstische vormen bepaalde en constante betekenissen toekennen [2](#page=2).
> **Voorbeeld:**
> * De uitgang `-y` kent de betekenis van een verkleinwoord toe.
> * De uitgang `-ing` kent de betekenis van een tegenwoordig deelwoord ('actie') toe.
> * "Mary" is een eigennaam en "ran" betekent "run" in de verleden tijd.
Op basis van deze kennis geldt bij gevolg ook dat "Billy" een correcte vorm is, maar "*Mary" niet [2](#page=2).
### 2.2 Morfemen: vrije en gebonden vormen
Er bestaan twee soorten taalvormen: vrije vormen en gebonden vormen [2](#page=2).
* Alle woorden in het lexicon worden beschouwd als vrije morfemen [2](#page=2).
* Afleidingssuffixen en buigingssuffixen worden beschouwd als gebonden morfemen [2](#page=2).
Bloomfield definieert een morfeem als volgt:
> A linguistic form which bears no partial phonetic-semantic resemblance to any other form, is a simple form or morpheme. Thus, bird, play, dance, cran- (cranberry), -y (Johnny etc.), -ing (running etc.) are morphemes. (Language 1933, 161)
Bij de morfeemanalyse is het cruciaal om een duidelijk onderscheid te maken tussen synchronie (de taal op een bepaald moment) en diachronie (de taalontwikkeling door de tijd heen) [2](#page=2).
Een combinatie van twee of meer enkelvoudige, ongelede taalvormen wordt door Bloomfield een complexe vorm genoemd. De delen van een complexe vorm worden de "constituents" genoemd, en samen vormen zij een eenheid op een hoger niveau [2](#page=2).
### 2.3 Semantische variatie en componentiële analyse
Hoewel Bloomfield ervan uitgaat dat elk morfeem in de taal een constante betekenis heeft, erkent hij ook dat er semantische variatie optreedt afhankelijk van de situatie. Bloomfield schrijft hierover: "The meaning of a form is its meaning in the most usual situation, and every actual use of a form is a contextual use of this usual meaning" [3](#page=3).
Verder introduceert Bloomfield een algemeen concept van "componentiële betekenisanalyse", wat later relevant wordt geacht voor de Europese structurele semantiek [3](#page=3).
> **Tip:** Onthoud dat Bloomfield's definitie van een morfeem gebaseerd is op de afwezigheid van partiële fonetisch-semantische gelijkenis met andere vormen. Dit onderscheid tussen vrije en gebonden vormen is fundamenteel voor zijn analyse.
> **Tip:** Het onderscheid tussen synchronie en diachronie is essentieel bij het analyseren van morfemen om verwarring te voorkomen over hoe betekenissen en vormen in de loop van de tijd zijn geëvolueerd ten opzichte van hun huidige structuur.
---
# Woordvorming, syntaxis en constituentenanalyse volgens Bloomfield
Bloomfield benadert woordvorming en syntaxis vanuit een structureel en descriptief perspectief, met een sterke focus op de analyse van morfemen en hun järjestelling op woord- en zinsniveau middels de immediate constituent (IC) analyse [4](#page=4) [6](#page=6).
### 3.1 Morfologie: woordvorming en flexie
Bloomfield's morfologie omvat flexie, afleidingen en samenstellingen. Hij onderscheidt woordtypes op basis van hun constituenten [4](#page=4):
#### 3.1.1 Primary words
Primary words hebben geen vrij morfeem [4](#page=4).
* **Morfeemwoorden:** Bestaan uit één enkel vrij morfeem, zoals "rood", "aarde", "chimpansee" [4](#page=4).
* **Afgeleide primaire woorden:** Combinaties van méér dan één gebonden morfeem, zoals "ver-liezen", "be-dremmelen", "ver-geten" [4](#page=4).
#### 3.1.2 Secondary words
Secondary words hebben vrije morfemen [4](#page=4).
* **Samenstellingen:** Bestaan enkel uit vrije morfemen, zoals "deur-knop", "af-wassen", "belang-rijk" [4](#page=4).
* **Afgeleide secundaire woorden:** Combinaties van één vrij morfeem en één of méér gebonden morfemen, zoals "jongens-achtig", "vrouwe-lijk", "ver-kiezen" [4](#page=4).
> **Tip:** Bloomfield erkent dat de grens tussen gebonden en vrije morfemen niet altijd duidelijk is en dat niet alle morfemen gemakkelijk afscheidbaar zijn [4](#page=4).
#### 3.1.3 Flexie en alternantie
Een belangrijk aspect van Bloomfield's morfologie is de analyse van flexievormen, zoals de Engelse meervoudsvorming. Hij stelt dat de drie primaire meervoudsvormen [-iz, [-z, en [-s niet als aparte morfemen beschouwd moeten worden, omdat er geen duidelijk semantisch verschil is en ze in complementaire distributie staan. Deze verschillen worden verklaard als fonetische alternanten van één enkel meervoudsmorfeem, die afhankelijk zijn van de fonetische omgeving [4](#page=4) [5](#page=5).
* **Regelmatige alternantie:** De fonetische variaties kunnen beschreven worden als regelmatige modificaties van het morfeem [5](#page=5).
* **Basisvorm:** Bloomfield zoekt naar de meest elegante en economische beschrijving, waarbij hij [-iz/əz als basisalternant voor het Engelse meervoud voorstelt. De regel is dan dat [-iz/əz in niet-beklemtoonde posities wordt gereduceerd tot [-z of [-s na respectievelijk stemhebbende of stemloze klanken [5](#page=5).
> **Voorbeeld:** Deze regelmatige alternantie is ook zichtbaar in andere grammaticale categorieën, zoals de derde persoon enkelvoud van het werkwoord (bv. "he misses", "he runs", "he breaks") en de genitiefvorm (bv. "Bess's house") [5](#page=5).
#### 3.1.4 Uitzonderingen in flexie
Ondanks de focus op regelmatige patronen, erkent Bloomfield ook uitzonderingen waarbij de meervoudsvorm verschilt van de enkelvoudsvorm [6](#page=6).
* **Onregelmatige veranderingen:** Veranderingen zoals [f naar [v (bv. "knife" -> "knives"), [θ naar [ð (bv. "mouth" -> "mouths"), en [s naar [z (bv. "house" -> "houses") worden als onregelmatig beschouwd [6](#page=6).
* **Taxonomische vastlegging:** Deze onregelmatigheden worden opgenomen in een aparte lijst, naast de algemene regel, om een volledige taxonomische beschrijving te verkrijgen. Statistische elementen spelen een rol bij het bepalen van de regel en de uitzondering [6](#page=6).
### 3.2 Syntaxis en de Immediate Constituent (IC) analyse
Bloomfield definieert syntactische constructies als constructies waarin geen enkele immediate constituent een gebonden morfeem is. De syntaxis beschrijft de constituentenstructuren op zinsniveau [4](#page=4) [6](#page=6).
#### 3.2.1 Immediate Constituents (IC) en Ultimate Constituents (UC)
De IC-analyse gaat ervan uit dat een uiting progressief in twee segmenten kan worden opgesplitst om de constitutieve delen te verkrijgen. Dit proces kan worden voortgezet tot het niveau van de UC's, de meest basale eenheden van vorm en betekenis [7](#page=7).
> **Voorbeeld:** De zin "Poor John ran away" wordt opgesplitst in de twee IC's: "Poor John" en "ran away". Vervolgens kunnen deze weer verder worden opgesplitst: "The", "poor", "man", "ran", "a-", "-way" [6](#page=6) [7](#page=7).
#### 3.2.2 Toepassing van IC-analyse
De IC-analyse is niet beperkt tot zinsniveau, maar kan ook worden toegepast op woordniveau (woordvormingen) en frasen (syntagma of woordgroepen) [7](#page=7).
* **Woordniveau:** "kamergeleerden", "prijsherzieningen", "stapelplaats" [7](#page=7).
* **Fraseniveau (syntagma):** "very fresh milk", "zeer verse melk" [7](#page=7).
#### 3.2.3 Soorten samenstellingen
Bij samenstellingen onderscheidt men determinatieve, copulatieve en exocentrische samenstellingen [7](#page=7).
#### 3.2.4 Ambigüiteit en formele tests
Ambigüiteit ontstaat wanneer de constituentenhiërarchie niet duidelijk is [8](#page=8).
* **Bronnen van ambiguïteit:** Dit kan voorkomen op woordniveau ("basiswoordenboek"), syntagmaniveau ("oude mannen en vrouwen") en zinsniveau ("De agressieve man sloeg de hond met een stok") [8](#page=8).
* **Formele tests:** Bloomfield stelt formele tests voor om de analyse wetenschappelijk te onderbouwen, zoals de substitutie- of vervangingstest en de permutatie- of verplaatsingstest [8](#page=8).
> **Tip:** Chomsky merkte later op dat dergelijke tests beperkingen hebben en dat syntactische ambiguïteit soms niet oppervlakkig ("aan de oppervlakte") geanalyseerd kan worden met IC's, zoals in het geval van "Flying planes can be dangerous" [8](#page=8).
Bloomfield's corpusgebaseerde, descriptieve analysemethode biedt een manier om de structuur van taal te ontleden op verschillende niveaus [8](#page=8).
---
# Distributionalisme en de analyse van morfemen door post-Bloomfieldianen
Dit onderwerp verkent de ontwikkeling van het distributionalime, met Zellig Harris als centrale figuur, en hun abstractere definities van morfemen en de concepten van distributie, distributionele klassen en allomorfie.
### 4.1 Kernconcepten van het distributionalisme
Het distributionalisme, met Zellig Harris als een sleutelfiguur binnen de post-Bloomfieldiaanse linguïstiek, trachtte taalwetenschap te formaliseren tot een puur distributionalistisch raamwerk. Dit omvatte het opstellen van een inventaris van de distributie van morfemen in een corpus en het creëren van "distributionele klassen". Een distributionele klasse bestaat uit elementen die dezelfde distributie vertonen, oftewel een zelfde "verspreiding" in zinnen [9](#page=9).
> **Tip:** Zellig Harris was een belangrijke leermeester van Noam Chomsky, wat de invloed van het distributionalime op latere linguïstische theorieën onderstreept.
#### 4.1.1 Distributie en distributionele klassen
De distributie van een element wordt gedefinieerd als het totaal van alle omgevingen waarin het voorkomt, wat neerkomt op de som van alle (verschillende) posities of voorkomens van een element ten opzichte van andere elementen. Het bepalen waar een bepaald segment in een uiting kan staan, levert een distributionele structurele beschrijving op. Alle segmenten die op een specifieke plaats op de syntagmatische as kunnen voorkomen, vormen samen een distributionele klasse, ook wel aangeduid als een syntagmatische klasse [9](#page=9).
> **Example:** Als we kijken naar de plaatsing van zelfstandige naamwoorden in een zin, kunnen alle zelfstandige naamwoorden die bijvoorbeeld als onderwerp kunnen fungeren, tot dezelfde distributionele klasse behoren.
#### 4.1.2 Abstractere definitie van morfemen en allomorfie
Binnen het post-Bloomfieldiaanse distributionalime krijgt het basisconcept van het morfeem een meer abstracte definitie. Voor Harris is een morfeem een klasse van varianten die ten opzichte van elkaar in complementaire distributie staan. Dit fenomeen, waarbij verschillende concrete vormen (morfemen) één abstract morfeem vertegenwoordigen, wordt allomorfie genoemd [9](#page=9).
> **Example:** Het meervoudsmorfeem in het Nederlands kent verschillende allomorfen. Zo zijn "-eren", "-en", "-s" en "-n" allemaal allomorfen van hetzelfde meervoudsmorfeem.
>
> * "kind-eren"
> * "lamp-en"
> * "tante-s"
> * "giraffe-n"
>
> Deze voorbeelden illustreren dat de drie genoemde voorbeelden van het meervoudsmorfeem (kinderen, lampen, tante-s) elk een klasse van varianten vormen die in complementaire distributie staan en zo één abstract morfeem vertegenwoordigen [9](#page=9).
De concepten van fonologie, waar allofonen van een foneem de concrete realisaties daarvan zijn, parallelliseren het concept van morfemen en allomorfen [9](#page=9).
* Foneem (abstract) $\leftrightarrow$ Allofonen (varianten) $\leftrightarrow$ Foon (concrete realisatie)
* Morfeem (abstract) $\leftrightarrow$ Allomorf (variant) $\leftrightarrow$ Morf (concrete realisatie)
Het fenomeen "suppletie", zoals in "goed – beter – best", valt eveneens onder allomorfie [9](#page=9).
> **Tip:** Het onderscheid tussen abstracte eenheden (morfemen, fonemen) en hun concrete realisaties (morfemen, allomorfen, of fonen, allofonen) is cruciaal voor het distributionalistische analysemodel.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Structuralisme | Een theoretische benadering in de taalkunde die zich richt op de systematische analyse van taal als een structuur, waarbij de relaties tussen de elementen van de taal centraal staan. |
| Empirisch onderzoek | Een onderzoeksbenadering die gebaseerd is op waarneming en experimenten, waarbij gegevens worden verzameld om hypothesen te testen en theorieën te ontwikkelen. |
| Corpora | Een verzameling van vastgestelde taalhandelingen, zowel mondeling als schriftelijk, die wordt gebruikt voor taalkundige analyse. Dit kan worden verkregen via informanten of uit geschreven bronnen. |
| Inductieve taalwetenschap | Een vorm van taalkundige analyse die uitgaat van specifieke observaties en gegevens om algemene wetten en theorieën te formuleren. |
| Fonologie | De tak van de taalkunde die zich bezighoudt met de studie van klanken, specifiek hoe klanken georganiseerd zijn binnen een taal en hoe ze betekenis kunnen onderscheiden. |
| Semantiek | Het onderdeel van de taalkunde dat zich richt op de betekenis van woorden, zinnen en andere taalelementen. |
| Grammatica | Het systeem van regels dat de structuur van een taal bepaalt, inclusief de regels voor woordvorming en zinsbouw. |
| Lexicon | Het geheel van woorden in een taal, inclusief hun betekenissen en gebruik. |
| Fonetische vorm | Een combinatie van fonemen die uitspreekbaar is binnen een bepaalde taal. |
| Linguïstische vorm | Een fonetische vorm waaraan een betekenis is toegekend. Dit omvat woorden, zinnen en betekenisvolle lettergrepen. |
| Morfeem | De kleinste betekenisdragende eenheid in een taal. Het kan een woord of een deel van een woord zijn, zoals een voor- of achtervoegsel. |
| Free forms (vrije vormen) | Morfemen die op zichzelf kunnen staan als onafhankelijke woorden. Alle woorden in een lexicon zijn vrije morfemen. |
| Bound forms (gebonden vormen) | Morfemen die niet op zichzelf kunnen staan en aan een vrij morfeem gebonden moeten worden, zoals afleidings- of buigingssuffixen. |
| Complex form (complexe vorm) | Een combinatie van twee of meer enkelvoudige, ongelede taalvormen. De delen van een complexe vorm worden de constituents genoemd. |
| Constituenten | De delen waaruit een complexe vorm is opgebouwd. |
| Synchronie | De studie van taal op een bepaald moment in de tijd, zonder rekening te houden met historische veranderingen. |
| Diachronie | De studie van taal door de tijd heen, waarbij historische veranderingen in taal worden onderzocht. |
| Componentiële betekenisanalyse | Een methode om de betekenis van woorden te ontleden in een set van componenten of kenmerken. |
| Morfologie | De studie van de interne structuur van woorden en hoe deze worden gevormd. |
| Syntaxis | De studie van de regels die bepalen hoe woorden worden gecombineerd om zinnen te vormen. |
| Immediate constituent (IC) | Een directe component of een segment van een taalkundige constructie die verder kan worden opgesplitst. |
| Ultimate constituent (UC) | De meest basale eenheid van vorm en betekenis binnen een taalkundige constructie; in principe de morfemen. |
| Boomdiagram | Een grafische weergave die de hiërarchische structuur van zinnen of andere taalkundige constructies toont, gebaseerd op de IC-analyse. |
| Distributionele klasse | Een groep van taalelementen die op een vergelijkbare manier in zinnen voorkomen, dus dezelfde "verspreiding" hebben. |
| Distributionalisme | Een taalkundige benadering die zich focust op de distributie van taalelementen om hun structuur en betekenis te analyseren, met minimale aandacht voor betekenis zelf. |
| Allomorf | Een variant van een morfeem die fonetisch of morfologisch verschilt, maar dezelfde betekenis draagt. |
| Allofoon | Een fonetische variant van een foneem die geen betekenisverschil veroorzaakt. |
| Suppletie | Het fenomeen waarbij verschillende vormen van een woord (bijvoorbeeld in verschillende grammaticale vormen) een gemeenschappelijke oorsprong hebben maar fonetisch sterk van elkaar verschillen (bv. goed, beter, best). |