Cover
Zacznij teraz za darmo Frans 1.docx
Summary
# Kennismaken en dagelijkse communicatie
Dit onderwerp behandelt essentiële Franse basiszinnen voor zelfintroductie, het beschrijven van persoonlijke omstandigheden, vrije tijd, en de correcte toepassing van het partitief lidwoord en mondelinge interactie.
## 1. Kennismaken (se présenter)
Om jezelf voor te stellen in het Frans, kun je de volgende zinnen gebruiken:
* **Naam:**
* `Bonjour, je m’appelle…` (Hallo, ik heet...)
* `Je me présente, je suis…` (Ik stel me voor, ik ben...)
* **Leeftijd:**
* `J’ai … ans.` (Ik ben ... jaar oud.)
* **Woonplaats:**
* `J’habite à …` (stad)
* `J’habite en / au / aux …` (regio/land)
* **Studies:**
* `Je suis étudiant(e) en … à …` (Ik ben student in ... aan ...)
* **Geboorte:**
* `Je suis né(e) le …` (datum)
* `Je suis né(e) en …` (jaar)
* **Woonsituatie:**
* `J’habite chez mes parents.` (Ik woon bij mijn ouders.)
* `J’habite avec mon copain / ma copine.` (Ik woon met mijn vriend / vriendin.)
### 1.1 Wonen en vervoer
Je kunt je woonsituatie en vervoersmiddelen als volgt beschrijven:
* **Woonsituatie:**
* `Je kotte à Gand.` (Ik woon op kot in Gent - Belgisch Frans)
* `Je suis dans une coloc à Gand.` (Ik woon in een studentenhuis in Gent - Frans Frans)
* **Pendelen:**
* `Je fais la navette.`
* `Je suis navetteur(-euse).`
* **Vervoermiddelen:**
* `Je viens à Artevelde en bus / train / voiture / tram / métro / scooter…`
* `Je viens à pied / à vélo / à moto…`
### 1.2 Werk en engagement
Om te praten over werk en vrijwilligerswerk, gebruik je:
* `J’ai un job d’étudiant / un job de vacances.` (Ik heb een studentenjob / vakantiejob.)
* `Je travaille chez …` (Ik werk bij ...)
* `Je fais du bénévolat chez / dans / pour …` (Ik doe vrijwilligerswerk bij / in / voor ...)
* `Je fais partie d’une équipe / d’un groupe de …` (Ik maak deel uit van een team / groep van ...)
### 1.3 Vrije tijd en hobby's (passe-temps)
De belangrijkste structuren om over hobby's te praten zijn:
* **JOUER + à + sport:**
* `jouer au foot, au tennis` (voetballen, tennissen)
* **JOUER + de + instrument:**
* `jouer du piano, de la guitare` (piano spelen, gitaar spelen)
* **FAIRE + activiteit:**
* `faire du sport, de la natation, du vélo` (sporten, zwemmen, fietsen)
Andere nuttige uitdrukkingen zijn:
* `faire de la course à pied, du shopping` (hardlopen, winkelen)
* `aller au cinéma, à la mer, au musée` (naar de bioscoop, naar zee, naar het museum gaan)
* `aller en ville, en discothèque` (de stad in gaan, naar de discotheek gaan)
### 1.4 Mondelinge interactie (speed dating)
Tijdens mondelinge interacties, zoals speed dating, moet je spontaan kunnen praten over:
* Naam, leeftijd, afkomst
* Hobby's en passies
* Laatste vakantie
* Beste kwaliteiten & slechtste eigenschappen
* Wat je vorige zondag deed
* Lievelingsgerecht
* Plannen voor volgend weekend
* Favoriete seizoen
* Dingen die je niet graag doet
* Vak dat je graag volgt / vak dat je moeilijk vindt
## 2. L'article partitif (het partitief lidwoord)
Het partitief lidwoord wordt gebruikt om een **onbepaalde hoeveelheid** uit te drukken. De vormen zijn:
* **du** (mannelijk, enkelvoud): `du pain` (brood)
* **de la** (vrouwelijk, enkelvoud): `de la salade` (salade)
* **de l’** (voor klinker of stomme h, enkelvoud): `de l’eau` (water)
* **des** (meervoud): `des légumes` (groenten)
> **Tip:** Het partitief lidwoord wordt gebruikt voor stoffen, onbepaalde hoeveelheden, abstracties en niet-telbare dingen. Het is belangrijk om het onderscheid te maken met het bepaald lidwoord (le, la, les) en het samengestelde lidwoord (au, aux, du, des).
## 3. Mondelinge interactie: algemene vaardigheden
De documentatie vermeldt algemeen de vaardigheid van "mondelinge interactie", wat impliceert dat men spontaan moet kunnen praten over diverse persoonlijke onderwerpen, zoals hierboven beschreven onder "speed dating". Dit vereist een actieve woordenschat en het vermogen om zinnen te vormen in verschillende contexten.
## 4. Le courriel – De e-mail
De opbouw van een correcte Franse e-mail omvat de volgende onderdelen:
### 4.1 Ontvangers en bijlage
* **À:** hoofdontvanger
* **CC:** personen in kopie
* **BCC:** verborgen kopie
* **Une annexe:** bijlage
### 4.2 Objet (onderwerp)
Het onderwerp moet **zonder lidwoord**, **kort en duidelijk** zijn. Voorbeelden zijn:
* `Demande d’informations` (Informatieverzoek)
* `Candidature pour un stage` (Sollicitatie voor een stage)
* `Absence au cours du 16/11/2024` (Afwezigheid op de les van 16/11/2024)
### 4.3 Appellations (aanspreking)
De aanspreking varieert afhankelijk van de formaliteit:
* **Zeer formeel:**
* `Madame, Monsieur,` (als je de ontvanger niet kent)
* `Madame, Monsieur,`
* `Monsieur le Directeur / Madame la Directrice`
* ❗ **Nooit:** `Cher monsieur / Chère madame`
* **Formeel:**
* `Chers collègues,` (Beste collega's)
* `Cher Jean, / Chère Marie,` (Beste Jan, / Beste Marie, - voor collega's)
* **Informeel:**
* `Bonjour,`
* `Salut Lucas,`
* `Coucou Maman,`
> **Tip:** Altijd een hoofdletter gevolgd door een komma.
### 4.4 Het corps du mail – nuttige zinnen
* **Beleefde vraag (meestal conditionnel):**
* `Pourriez-vous… ?`
* `J’aimerais vous demander…`
* **Refereren aan iets:**
* `Suite à…`
* `Concernant…`
* `En réponse à…`
* **Informatie geven:**
* `Je vous informe que…`
* `Je vous transmets…`
* **Bijlage versturen:**
* `Veuillez trouver ci-joint…`
* `Je vous envoie en annexe…`
* **Informatie vragen:**
* `Pouvez-vous / Pourriez-vous… ?`
* `Merci de me faire parvenir…`
* **Toestemming vragen:**
* `Puis-je… ?`
* `Pourrais-je vous demander de… ?`
* **Zich verontschuldigen:**
* `Veuillez m’excuser…`
* `Je vous présente mes excuses…`
* `Je suis désolé(e).` (minder formeel)
* **Bedanken:**
* `Je vous remercie de…`
* `Merci d’avance.`
* `Merci de votre compréhension.`
* **Beschikbaar blijven:**
* `Je reste à votre disposition.`
* `N’hésitez pas à me contacter.`
### 4.5 Formule de politesse (slotformule)
De slotformule hangt af van de formaliteit:
* **Formeel:**
* `Sincères salutations,`
* `Salutations distinguées,`
* `Bien à vous,`
* **Tussen formeel en informeel:**
* `(Bien) cordialement,`
* **Informeel:**
* `Bonne journée,`
* `Bon week-end,`
* `Bisous,` (alleen privé)
> **Tip:** Ook hier is een komma verplicht.
### 4.6 Praktische tips voor e-mails
* Vergeet het onderwerp niet.
* Gebruik één idee per alinea.
* Laat witruimte tussen alinea's.
* Wees precies (datum, reden, context).
* Zet je groep/jaar in je handtekening.
### 4.7 Examenvereisten voor e-mails
Op het examen moet je in staat zijn om:
* Een correcte formele e-mail te schrijven (bv. student → docent).
* Je te verontschuldigen, uitleg te geven en om een oplossing te vragen.
* De gepaste aanspreking, zinnen en slotformule te gebruiken.
* Veelgemaakte fouten te herkennen en te verbeteren.
---
# Schriftelijke en mondelinge professionele communicatie
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding over schriftelijke en mondelinge professionele communicatie, gericht op de structuur, effectiviteit en nuances van verschillende communicatievormen.
## 2. Schriftelijke en mondelinge professionele communicatie
Dit deel van de studiehandleiding behandelt de essentiële aspecten van zowel schriftelijke als mondelinge professionele communicatie, met een focus op formele e-mails, telefoongesprekken, presentaties, het bespreken van carrièrekansen en online vergaderingen.
### 2.1 Formele e-mail communicatie
Het correct opstellen van formele e-mails is cruciaal in een professionele context. Een formele Franse e-mail kent een specifieke structuur en vereist nauwkeurigheid in aanspreking, formulering en afsluiting.
#### 2.1.1 Structuur van een e-mail
Een correct opgestelde Franse e-mail bevat de volgende elementen:
* **Ontvangers:**
* `À`: Hoofdontvanger.
* `CC`: Personen in kopie (carbon copy).
* `BCC`: Verborgen kopie (blind carbon copy) – ontvangers zien elkaars adres niet.
* **`Une annexe` (Bijlage):** Geeft aan dat er een bijlage is meegestuurd.
* **`Objet` (Onderwerp):** Moet kort, duidelijk en zonder lidwoord zijn. Voorbeelden zijn:
* `Demande d’informations` (Informatieverzoek)
* `Candidature pour un stage` (Sollicitatie voor een stage)
* `Absence au cours du 16/11/2024` (Afwezigheid op de les van 16/11/2024)
#### 2.1.2 Aansprekingen (`Appellations`)
De keuze van de aanspreking hangt af van de formaliteit van de relatie met de ontvanger:
* **Zeer formeel:**
* `Madame, Monsieur,` (Indien de naam en het geslacht van de ontvanger onbekend zijn).
* `Monsieur le Directeur / Madame la Directrice` (Indien de functie bekend is).
* **❗ Tip:** Gebruik nooit `Cher monsieur / Chère madame` in zeer formele contexten.
* **Formeel:**
* `Chers collègues,` (Aan collega's).
* `Cher Jean, / Chère Marie,` (Aan bekende collega's of personen met wie een meer persoonlijke, maar nog steeds formele band bestaat).
* **Informeel:**
* `Bonjour,`
* `Salut Lucas,`
* `Coucou Maman,`
* **➡️ Belangrijk:** Een aanspreking wordt altijd gevolgd door een hoofdletter en een komma.
#### 2.1.3 Zinnen voor de e-mailbody (`le corps du mail`)
Diverse zinnen kunnen worden gebruikt om informatie over te brengen of te vragen:
* **Beleefde vraag (vaak in de conditionnel):**
* `Pourriez-vous… ?` (Zou u kunnen...?)
* `J’aimerais vous demander…` (Ik zou u willen vragen...)
* **Refereren aan iets:**
* `Suite à…` (Naar aanleiding van...)
* `Concernant…` (Betreffende...)
* `En réponse à…` (Als antwoord op...)
* **Informatie geven:**
* `Je vous informe que…` (Ik informeer u dat...)
* `Je vous transmets…` (Ik zend u over...)
* **Bijlage versturen:**
* `Veuillez trouver ci-joint…` (Gelieve hierbij te vinden...)
* `Je vous envoie en annexe…` (Ik zend u als bijlage...)
* **Informatie vragen:**
* `Pouvez-vous / Pourriez-vous… ?` (Kunt u / Zou u kunnen...?)
* `Merci de me faire parvenir…` (Dank u om mij te bezorgen...)
* **Toestemming vragen:**
* `Puis-je… ?` (Mag ik...?)
* `Pourrais-je vous demander de… ?` (Zou ik u mogen vragen om...?)
* **Zich verontschuldigen:**
* `Veuillez m’excuser…` (Gelieve mij te excuseren...)
* `Je vous présente mes excuses…` (Ik bied u mijn excuses aan...)
* `Je suis désolé(e).` (Minder formeel).
* **Bedanken:**
* `Je vous remercie de…` (Ik dank u voor...)
* `Merci d’avance.` (Bij voorbaat dank.)
* `Merci de votre compréhension.` (Dank u voor uw begrip.)
* **Beschikbaar blijven:**
* `Je reste à votre disposition.` (Ik blijf tot uw beschikking.)
* `N’hésitez pas à me contacter.` (Aarzel niet mij te contacteren.)
#### 2.1.4 Slotformules (`Formule de politesse`)
De afsluiting van de e-mail moet passen bij de toon van de rest van de e-mail:
* **Formeel:**
* `Sincères salutations,`
* `Salutations distinguées,`
* `Bien à vous,`
* **Tussen formeel en informeel:**
* `(Bien) cordialement,`
* **Informeel:**
* `Bonne journée,`
* `Bon week-end,`
* `Bisous,` (Alleen voor privégebruik).
* **➡️ Belangrijk:** Een slotformule wordt altijd gevolgd door een komma.
#### 2.1.5 Praktische tips voor e-mail
* Vergeet het **onderwerp** niet.
* Hanteer **één idee per alinea**.
* Laat **witruimte** tussen de alinea's.
* Wees **precies**: vermeld data, redenen en context duidelijk.
* Zet uw **groep/studiejaar in uw handtekening**.
#### 2.1.6 Examenvereisten voor e-mails
Op het examen moet u in staat zijn om:
* Een correcte formele e-mail te schrijven (bijvoorbeeld van student naar docent).
* U te verontschuldigen, een uitleg te geven en om een oplossing te vragen.
* De gepaste aanspreking, zinnen en slotformule te gebruiken.
* Veelgemaakte fouten in e-mails te herkennen en te corrigeren.
### 2.2 Professioneel spreken over werk
Het kunnen praten over uw werk, inclusief voor- en nadelen, is een belangrijk onderdeel van professionele communicatie.
#### 2.2.1 Over je werk praten (`Parler de son travail`)
U moet in staat zijn om de volgende aspecten van uw werk uit te leggen:
* Wat uw **job** is.
* Welk **statuut** u heeft (bijvoorbeeld werknemer, zelfstandige).
* Welke **studies** u heeft gevolgd.
* Welke **ervaring** u al hebt opgedaan.
* Wat u **graag** en **minder graag** doet aan uw werk.
**Belangrijke woordenschat (Frans → Nederlands):**
* `enseigner` → lesgeven
* `un enseignant / une enseignante` → leerkracht
* `la langue maternelle` → moedertaal
* `le salarié / la salariée` → werknemer
* `le statut d’auto-entrepreneur / micro-entrepreneur` → zelfstandige / freelancer
* `fonder` → oprichten
* `le fondateur / la fondatrice` → oprichter / oprichtster
* `faire un choix / choisir` → een keuze maken / kiezen
* `un boulot` (familier) → een job
* `un emploi / un travail` → werk
* `un boulot qui me permet de voyager` → een job die me toelaat te reizen
* `le commerce international` → internationale handel
* `l’expérience professionnelle` → professionele ervaring
* `les études à distance` → afstandsonderwijs
* `FLE (français langue étrangère)` → Frans als vreemde taal
* `gérer / la gestion` → beheren / beheer
* `créer du contenu / la création de contenu` → content creëren
* `réfléchir / la réflexion` → nadenken
* `être responsable de / être en charge de` → verantwoordelijk zijn voor
#### 2.2.2 Voor- en nadelen van een job (`Les avantages et les inconvénients`)
Het bespreken van zowel positieve als negatieve aspecten van werk is essentieel:
* `un avantage` ↔ `un inconvénient` → een voordeel ↔ een nadeel
* `la liberté` → vrijheid
* `prendre une décision / la prise de décision` → een beslissing nemen
* `gagner du temps` → tijd winnen
* `un travail enrichissant` → verrijkend werk
* `la sécurité d’emploi` → werkzekerheid
* `protéger / la protection` → beschermen / bescherming
* `je touche du bois` → ik hoop dat het zo blijft (letterlijk: ik raak hout aan)
* `lâcher prise` → loslaten
#### 2.2.3 Arbeidsomstandigheden (`Les conditions de travail`)
U moet kunnen praten over:
* **Werktijd:** `la durée journalière / hebdomadaire` (dagelijkse / wekelijkse duur).
* **Verlof:** `les congés payés` (betaald verlof), `les RTT (récupération du temps de travail)` (inhaalrustdagen).
* **Feestdagen:** `un jour férié`.
* **Verschillen tussen landen:** Gemiddelden (`en moyenne`), zelden (`rarement`).
**⚠️ Tip:** Let op hoofdlettergebruik bij nationaliteiten en talen. `Un Français` (een Fransman, inwoner - hoofdletter) vs. `français` (Frans, taal of bijvoeglijk naamwoord - kleine letter).
#### 2.2.4 Handige zinnen voor het bespreken van werk
* `Je travaille chez…` → Ik werk bij…
* `Je m’occupe de…` → Ik houd me bezig met…
* `Je suis responsable de…` → Ik ben verantwoordelijk voor…
* `Je travaille de … à …` → Ik werk van … tot …
* `Je travaille le week-end / pendant les vacances` → Ik werk in het weekend / tijdens de vakantie.
* `Je gagne plus / moins / autant que…` → Ik verdien meer / minder / evenveel als…
#### 2.2.5 Vragen naar iemands beroep
* `Quel est ton métier ?` → Wat is je beroep?
* `Que fais-tu dans la vie ?` → Wat doe je in het leven?
* `Tu travailles dans quel secteur ?` → In welke sector werk je?
* `Comment gagnes-tu ta vie ?` → Hoe verdien je je brood?
#### 2.2.6 Je beroep voorstellen
**⚠️ Belangrijk:** Gebruik **geen lidwoord** bij het voorstellen van beroepen.
* **Structuren:**
* `Je suis + métier` (bv. `Je suis infirmière.` → Ik ben verpleegster.)
* `Je travaille comme + métier` (bv. `Je travaille comme caissière.` → Ik werk als kassamedewerker.)
* `Je travaille en tant que + métier` (bv. `Je travaille en tant que vendeur.` → Ik werk als verkoper.)
* `Je travaille dans le secteur de…` (bv. `Je travaille dans l’informatique.` → Ik werk in de IT-sector.)
#### 2.2.7 Contracten en ontslag
* `être recruté / embauché` → aangeworven worden
* `un CDD` → contract van bepaalde duur
* `un CDI` → contract van onbepaalde duur
* `être licencié / renvoyé` → ontslagen worden
* `être viré / mis à la porte` (familier) → buitengezet worden
#### 2.2.8 Vrouwelijke vormen van beroepen
Veel beroepen hebben specifieke vrouwelijke vormen. Enkele voorbeelden:
* `un journaliste` → `une journaliste`
* `un président` → `une présidente`
* `un mécanicien` → `une mécanicienne`
* `un directeur` → `une directrice`
* `un chanteur` → `une chanteuse`
* `un professeur` → `une professeure`
* `un chef` → `une cheffe` / `une chef`
* `un médecin` → `une femme médecin`
#### 2.2.9 Werkplekken (`Lieux de travail`)
* `un bureau` → kantoor
* `une usine` → fabriek
* `un hôpital` → ziekenhuis
* `une école` → school
* `un magasin` → winkel
* `un restaurant` → restaurant
* `une banque` → bank
* `un hôtel` → hotel
* `un aéroport` → luchthaven
### 2.3 Online vergaderingen
Online vergaderingen (`réunions en ligne` of `visioconférences`) zijn een belangrijk onderdeel van moderne communicatie geworden.
#### 2.3.1 Soorten vergaderingen
* `une réunion en présentiel` → fysieke vergadering
* `une réunion à distance / en ligne` → online vergadering
* `une visioconférence` → videoconferentie
#### 2.3.2 Voordelen van online vergaderingen
* `réduire les coûts` → kosten verminderen
* `le gain de temps` → tijdswinst
* `un nombre élevé de participants` → veel deelnemers mogelijk
* `peu importe l’endroit` → locatie speelt geen rol
#### 2.3.3 Stappen voor een succesvolle online vergadering
* **`Planifier / la planification` (Plannen):** Bepaal het doel, de agenda en de deelnemers.
* **`Traiter un sujet` (Een onderwerp behandelen):** Houd de focus op de agendapunten.
* **`Susciter l’intérêt` (Interesse wekken):** Zorg voor interactie en betrokkenheid.
* **`Diriger une réunion / le dirigeant` (Een vergadering leiden):** Een facilitator is vaak nodig.
* **`Convier quelqu’un à une réunion` (Iemand uitnodigen):** Stuur duidelijke uitnodigingen met alle benodigde informatie (link, datum, tijd).
* **`Préparer en amont` (Vooraf voorbereiden):** Zorg dat alle deelnemers de nodige documenten of informatie hebben.
* **`Le compte rendu / le PV` (Verslag / proces-verbaal):** **➡️ Na de vergadering is het cruciaal om altijd een verslag te maken.**
#### 2.3.4 E-mail: uitnodiging voor een online vergadering
Een formele uitnodiging per e-mail moet bevatten:
* **`Outil / lien` (Tool / link):** Bijvoorbeeld een link voor Teams, Zoom, etc.
* **`Date et heure` (Datum en uur):**
* **`Objet de la réunion` (Onderwerp van de vergadering):**
* **`Demande de prévenir en cas d’absence` (Verzoek om afwezigheid te melden):**
**Belangrijk:** Gebruik de correcte aanspreking en een formele slotformule.
### 2.4 Mondelinge interactie en telefoneren
Effectieve mondelinge communicatie, zowel persoonlijk als via de telefoon, vereist specifieke vaardigheden en woordenschat.
#### 2.4.1 Mondelinge interactie: kennismaken en praten over jezelf
U moet spontaan kunnen praten over:
* Naam, leeftijd, afkomst.
* Hobby's en passies.
* Laatste vakantie.
* Beste kwaliteiten en slechtste eigenschappen.
* Wat u vorige zondag deed.
* Lievelingsgerecht.
* Plannen voor volgend weekend.
* Favoriete seizoen.
* Dingen die u niet graag doet.
* Vak dat u graag volgt / vak dat u moeilijk vindt.
#### 2.4.2 Telefoneren (`Téléphoner`)
Een telefoongesprek heeft een specifieke structuur en vereist de juiste uitdrukkingen om problemen op te lossen en informatie uit te wisselen.
##### 2.4.2.1 Structuur van een telefoongesprek
* **Opnemen + zich voorstellen:**
* Ontvanger: `« Allô, Service des Communications, Monsieur X, bonjour. »` of `« C’est moi-même. »`
* **Zich voorstellen + reden van het gesprek uitleggen:**
* Beller: `« Ici Monsieur Y, j’appelle au sujet de… »`
* **Het gesprek voeren:**
* **Doorverbinden:** `« Je vous le/la passe. »`
* **Laten wachten:** `« Un instant, s’il vous plaît. »`
* **Het gesprek beëindigen + bedanken:**
* `« Merci beaucoup. Je vous en prie. Au revoir. »`
* `« Merci d’avoir appelé. Au revoir. »`
* **Reageren op bedankjes:** `« Je vous en prie. »`
* **Afscheid nemen:** `« Au revoir, madame/monsieur. »`
##### 2.4.2.2 Mogelijke problemen en uitdrukkingen
* **Naam en e-mailadres spellen:** Moeilijke letters (g = [zjee], h = [asj], j = [zjie], w = dubbele v, y = igrec), dubbele medeklinkers (mm = twee m). Symbolen: `@` = arobase, `.` = point, `-` = streepje, `_` = underscore.
* Voorbeeld: `prenom.nom@entreprise.fr` → `« p-r-e-n-o-m point n-o-m arobase e-n-t-r-e-p-r-i-s-e point f-r »`.
* **Controleren of u bij het juiste nummer bent:**
* `« Allô, bonjour, je suis bien chez M. et Mme Blanc ? »`
* `« Je suis bien au 01.36.28.14.33 ? »`
* `« C’est bien l’Hôtel Concordia ? »`
* Antwoord: `« Tout à fait. »` of `« Je suis désolé(e), vous vous êtes trompé(e) de numéro. »`
* **Zich voorstellen / vragen wie er aan de lijn is:**
* `« Ici Monsieur X. »`
* `« C’est de la part de qui ? »`
* `« Qui dois-je annoncer ? »`
* **Vragen om met iemand te spreken:**
* `« Pourrais-je parler à Monsieur X, s’il vous plaît ? »`
* `« Je voudrais parler à Madame Y, c’est de la part de… »`
* **Reden van het telefoontje vragen / aangeven:**
* `« C’est à quel sujet ? »`
* `« En quoi puis-je vous être utile ? »`
* `« Que puis-je faire pour vous ? »`
* `« J’appelle au sujet de… »`
* **Doorverbinden / een bericht achterlaten:**
* Doorverbinden: `« Ne quittez pas, je vous le passe. »`
* Wachten: `« Un instant, je vous prie. »`
* Bericht achterlaten: `« Puis-je lui transmettre un message ? »`
* **Om herhaling vragen / spellen:**
* `« Excusez-moi, je n’ai pas compris. Pourriez-vous répéter plus lentement ? »`
* `« Pourriez-vous épeler votre nom, s’il vous plaît ? »`
* **Een afspraak maken / wijzigen:**
* `« Vous seriez libre quand ? »` → Wanneer zou het u schikken?
* `« Quel jour/heure vous conviendrait ? »` → Welke dag/uur zou passen?
* Afspraak wijzigen: `« Bien, je change la date du rendez-vous. »`
* **Verkeerd nummer:**
* `« Apparemment, vous vous êtes trompé de numéro. »`
* `« Je crois que vous avez composé un faux numéro. »`
##### 2.4.2.3 Praktische oefeningen
* Oefen met het spellen van uw naam en e-mailadres, en het geven van uw telefoonnummer.
* Voer rollenspellen uit: een klacht indienen, een afspraak maken, een taxi reserveren. Bereid de dialogen voor met de bovenstaande uitdrukkingen.
#### 2.4.3 Mondeling: praten over studentenwerk
* `Je travaille chez…` → Ik werk bij…
* `Je m’occupe de…` → Ik houd me bezig met…
* `Je suis responsable de…` → Ik ben verantwoordelijk voor…
* `Je travaille de … à …` → Ik werk van … tot …
* `Je travaille le week-end / pendant les vacances` → Ik werk in het weekend / tijdens de vakantie.
* `Je gagne plus / moins / autant que…` → Ik verdien meer / minder / evenveel als…
### 2.5 Presenteren van werk
Hoewel de specifieke details over presentaties minder uitgebreid zijn in dit documentdeel, is de algemene regel dat een professionele presentatie duidelijk, gestructureerd en aangepast aan het publiek moet zijn.
#### 2.5.1 Structuur van een presentatie (impliciet)
Een effectieve presentatie volgt doorgaans een logische opbouw:
* **Introductie:** Doel van de presentatie, agenda.
* **Kern:** Uitwerking van de agendapunten, ondersteund door bewijs of voorbeelden.
* **Afsluiting:** Samenvatting, conclusies, oproep tot actie (indien van toepassing).
* **Q&A:** Mogelijkheid voor het publiek om vragen te stellen.
#### 2.5.2 Taalgebruik en stijl
* Gebruik duidelijke en precieze taal.
* Vermijd te veel jargon, tenzij het publiek gespecialiseerd is.
* Gebruik visuele hulpmiddelen (slides, grafieken) effectief.
* Oefen de presentatie om zelfverzekerd over te komen.
### 2.6 Bedrijf en werkplek
Inzicht in de structuur van een bedrijf en de regels op de werkplek is essentieel voor succesvolle professionele interactie.
#### 2.6.1 De eerste dag in het bedrijf (`Le premier jour en entreprise`)
* **Vergelijking:** De eerste werkdag lijkt op een eerste schooldag (`La première journée en entreprise ressemble à une rentrée des classes`).
* **Gevoelens:** Een mix van enthousiasme en nervositeit (`un mélange d’excitation et de nervosité`).
* **Belangrijk principe:** `La clé du succès réside dans l’équilibre.` (De sleutel tot succes ligt in evenwicht – gemotiveerd zijn, maar niet overdrijven).
* **Voorbereid aankomen:** Zich informeren over de dresscode, professionele kledij kiezen, op tijd arriveren, de rol serieus nemen. Een goede voorbereiding leidt tot een goede eerste indruk.
* **De verwachtingen begrijpen:** Ontvangen worden door de verantwoordelijke, de lokalen verkennen, voorgesteld worden aan het team. `Il vaut mieux poser des questions que faire des erreurs.` (Het is beter vragen te stellen dan fouten te maken).
* **Het juiste evenwicht vinden:** Vermijd overdrijven (`faire trop`) of proberen te imponeren (`impressionner les collègues`). Blijf bescheiden (`rester humble`) en pas u aan het tempo van het bedrijf aan (`s’adapter au rythme de l’entreprise`).
* **De dag evalueren (`Faire le point en fin de journée`):** Evalueer wat u hebt geleerd, bepaal prioriteiten, vraag om feedback. Dit toont betrokkenheid en motivatie.
* **Ernstige fouten vermijden (`Éviter les erreurs critiques`):** Respectloos zijn, regels niet volgen, uw imago schaden, kan leiden tot sancties of ontslag.
#### 2.6.2 Bedrijfswoordenschat
* `le bureau` → kantoor
* `la réunion` → vergadering
* `la comptabilité` → boekhouding
* `l’employé / l’ouvrier` → bediende / arbeider
* `le client / la société` → klant / bedrijf
* `le service / le SAV` → dienst / klantendienst
* `l’informatique` → IT
* `le travail` → werk
* `le patron / la direction` → baas / directie
* `l’organigramme et la hiérarchie` (organigram en hiërarchie): `diriger` (leiden), `gérer` (beheren), `être responsable de` (verantwoordelijk zijn voor), `le PDG` (CEO), `les RH` (personeelsdienst), `la paie` (loon).
* `le règlement intérieur` (arbeidsreglement): regels zoals respect voor werktijden, gepaste kledij, melden van afwezigheden, alcoholverbod, veiligheid.
#### 2.6.3 Klein vs. groot bedrijf (`Petite ou grande entreprise`)
* **Grote onderneming:** Voordelen zijn meer opleidingen, carrièremogelijkheden, internationale projecten en een sterk netwerk. Nadelen zijn meer concurrentie en de noodzaak om u te onderscheiden (`sortir du lot`).
* **KMO/TPE:** `une PME / une TPE`.
* Andere termen: `un avantage / un inconvénient` (voordeel/nadeel), `un package salarial` (loonpakket), `avoir pignon sur rue` (goede reputatie hebben).
Dit gedetailleerde overzicht biedt een solide basis voor het begrijpen en toepassen van schriftelijke en mondelinge professionele communicatie.
---
# Wonen en de stad
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding voor het onderwerp "Wonen en de stad", gebaseerd op de verstrekte documentatie:
## 3. Wonen en de stad
Dit onderwerp behandelt de aspecten van het vinden en beschrijven van een woning, het begrijpen van vastgoedadvertenties, het karakteriseren van een stad, en het navigeren binnen stedelijke gebieden.
### 3.1 Vastgoedadvertenties (Annonces immobilières)
Vastgoedadvertenties bevatten specifieke terminologie om woningen te beschrijven.
#### 3.1.1 Begrippen en vertalingen
* **un studio**: een studio-appartement (een enkele ruimte die dienstdoet als woon- en slaapkamer).
* **une location**: een huurwoning.
* **un/une locataire**: een huurder.
* **louer**: huren of verhuren.
* **une colocation**: een gedeelde woning waar meerdere personen een huis bewonen.
* **un/une colocataire**: een huisgenoot.
* **une cuisine équipée**: een ingerichte keuken.
* **un coin cuisine**: een kitchenette (kleine, beperkte keukenruimte).
* **un loyer**: een huurprijs.
* **une agence immobilière**: een makelaarskantoor.
* **des charges**: (vaste) kosten, vaak gerelateerd aan de huur.
* **des frais d’agence**: makelaarskosten.
* **le mètre carré (m²)**: de vierkante meter (eenheid van oppervlakte).
#### 3.1.2 Typische informatie in een advertentie
Advertenties bevatten doorgaans de volgende informatie:
* **situation**: de ligging van de woning.
* **surface**: de totale oppervlakte van de woning.
* **pièces**: het aantal kamers.
* **meublé / non meublé**: gemeubileerd of niet-gemeubileerd.
* **prix**: de prijs (huur of koopsom).
* **contact**: de contactgegevens van de adverteerder.
#### 3.1.3 Afkortingen in advertenties
Veelvoorkomende afkortingen zijn:
* **SDB**: *salle de bains* (badkamer).
* **WC**: *toilettes* (toilet).
* **RDC**: *rez-de-chaussée* (gelijkvloers).
* **asc.**: *ascenseur* (lift).
* **cc**: *charges comprises* (kosten inbegrepen).
* **tbe**: *très bon état* (zeer goede staat).
* **dig.**: *digicode* (codeslot).
* **ét.**: *étage* (verdieping).
* **cuis.**: *cuisine* (keuken).
#### 3.1.4 Administratie en huur
Bij het huren van een woning komt administratie kijken:
* **constituer un dossier**: een dossier samenstellen (met benodigde documenten).
* **un document**: een document.
* **une pièce d’identité**: een identiteitsbewijs.
* **un bulletin de salaire**: een loonfiche (bewijs van inkomen).
* **un avis d’imposition**: een aanslagbiljet (bewijs van belastingen).
* **une caution**: een waarborgsom (een bedrag dat als zekerheid wordt achtergelaten).
* **signer un bail**: een huurcontract tekenen.
* **un propriétaire**: een eigenaar van de woning.
* **se porter garant**: borg staan voor iemand.
### 3.2 Een appartement zoeken
Bij het zoeken naar een appartement komt specifieke woordenschat kijken.
#### 3.2.1 Woordenschat (FR–NL)
* **un appartement**: een appartement.
* **un immeuble**: een appartementsgebouw.
* **bien situé / excentré**: goed gelegen / afgelegen.
* **en centre-ville**: in het stadscentrum.
* **rénové récemment**: recent gerenoveerd.
* **moderne / ancien**: modern / oud.
* **un digicode**: een codeslot (voor toegang).
* **un interphone**: een parlofoon (om te communiceren met de deur).
* **spacieux / petit**: ruim / klein.
* **clair / sombre**: licht / donker.
* **une cour intérieure**: een binnenkoer.
* **un quartier**: een wijk.
* **calme / bruyant / animé**: rustig / luidruchtig / levendig.
### 3.3 Grammatica: Plaatsvoorzetsels (Les prépositions de lieu)
De juiste plaatsvoorzetsels zijn essentieel om locaties aan te duiden.
* **à + stad**: Gebruik dit om aan te geven dat je in of naar een stad woont/gaat.
* *Voorbeeld*: `J’habite à Namur.` (Ik woon in Namen.)
* **en + vrouwelijk land / continent / regio**:
* *Voorbeeld*: `Elle habite en France.` (Zij woont in Frankrijk.)
* **en + mannelijk land dat met een klinker of stomme h begint**:
* *Voorbeeld*: `Il va en Iran.` (Hij gaat naar Iran.)
* **au + mannelijk land**:
* *Voorbeeld*: `Ils vont au Portugal.` (Zij gaan naar Portugal.)
* **aux + meervoudig land**:
* *Voorbeeld*: `Elle part aux États-Unis.` (Zij vertrekt naar de VS.)
* **à la / à l’ / au + plaats**: Gebruikt voor specifieke locaties.
* *Voorbeeld*: `Je vais à la maison.` (Ik ga naar huis.)
* **chez + persoon / bedrijf**: Geeft aan dat je bij die persoon of dat bedrijf bent/gaat.
* *Voorbeeld*: `Je travaille chez IBM.` (Ik werk bij IBM.)
### 3.4 Een stad beschrijven (Ma ville)
Om een stad te beschrijven, gebruikt men specifieke uitdrukkingen.
#### 3.4.1 Zinnen om indrukken te geven
* **J’aime / j’aime bien / j’aime beaucoup**: Ik hou van / Ik hou erg van.
* **J’apprécie**: Ik waardeer.
* **J’adore**: Ik ben dol op.
* **Je me sens bien / mal**: Ik voel me goed / slecht.
### 3.5 Zich oriënteren in de stad (Se repérer dans une ville)
Om de weg te vragen of uit te leggen, is kennis van plaatsaanduidingen cruciaal.
#### 3.5.1 Plaatsbepalingen (FR–NL)
* **à droite de**: rechts van.
* **à gauche de**: links van.
* **à côté de**: naast.
* **en face de**: tegenover.
* **devant / derrière**: voor / achter.
* **entre**: tussen.
* **au coin de la rue**: op de hoek van de straat.
#### 3.5.2 De weg vragen
* **Excusez-moi, où est… ?**: Excuseer, waar is… ?
* **Comment va-t-on à… ?**: Hoe ga je naar… ?
#### 3.5.3 De weg uitleggen
* **Vous allez tout droit.** : U gaat rechtdoor.
* **Vous tournez à gauche / à droite.** : U slaat links / rechts af.
* **Vous traversez la place.** : U steekt het plein over.
* **Ce n’est pas loin.** : Het is niet ver.
### 3.6 Stad versus platteland (Ville ou campagne ?)
De keuze tussen wonen in de stad of op het platteland brengt specifieke woordenschat met zich mee.
#### 3.6.1 Woordenschat
* **la ville**: de stad.
* **la campagne**: het platteland.
* **un avantage / un désavantage**: een voordeel / een nadeel.
* **le voisin**: de buur.
* **les relations de voisinage**: burencontact.
#### 3.6.2 Handige zinnen
* **Je préfère habiter en ville.** : Ik woon liever in de stad.
* **La campagne est plus calme.** : Het platteland is rustiger.
* **Le contact avec les voisins est plus facile.** : Het contact met buren is gemakkelijker.
### 3.7 Leven in de stad
* **Un quartier animé** (een levendige wijk) kan veel te bieden hebben qua cultuur en uitgaansleven, maar kan ook **bruyant** (luidruchtig) zijn.
* Een **quartier calme** (rustige wijk) is vaak te vinden **en centre-ville** (in het stadscentrum) of juist **excentré** (afgelegen).
### 3.8 Vastgoedterminologie samengevat
| Frans | Nederlands |
| :--------------------- | :------------------------ |
| une location | huurwoning |
| un loyer | huurprijs |
| une cuisine équipée | ingerichte keuken |
| un studio | studio-appartement |
| un immeuble | appartementsgebouw |
| une agence immobilière | makelaarskantoor |
| une caution | waarborgsom |
| un propriétaire | eigenaar |
| un bail | huurcontract |
| bien situé | goed gelegen |
| rénové récemment | recent gerenoveerd |
| spacieux | ruim |
| un quartier | wijk |
| calme | rustig |
### 3.9 Grammatica: Plaatsaanduidingen
De juiste voorzetsels zijn cruciaal voor het beschrijven van locaties binnen de stad:
* **à côté de**: naast
* **en face de**: tegenover
* **devant**: voor
* **derrière**: achter
* **entre**: tussen
* **près de**: dichtbij
* **loin de**: ver van
Deze voorzetsels worden gevolgd door een zelfstandig naamwoord om de relatieve positie van objecten of locaties aan te geven.
> **Tip:** Oefen met het beschrijven van de weg naar bekende plekken in jouw stad met behulp van deze voorzetsels. Dit helpt om de toepassing ervan in de praktijk te onthouden.
---
# Grammaticale structuren en woordenschat
Dit hoofdstuk behandelt diverse grammaticale concepten en bijbehorende woordenschat, waaronder lidwoorden, vraagzinnen, bijvoeglijke naamwoorden, bijwoorden, voornaamwoorden en voorzetsels.
### 4.1 Lidwoorden
#### 4.1.1 Het samengestelde lidwoord (l’article contracté)
Het samengestelde lidwoord ontstaat wanneer een bepaald lidwoord (`le`, `la`, `les`) samensmelt met een voorzetsel (`à`, `de`).
**Formule:**
- `à + le` wordt `au`
- `à + les` wordt `aux`
- `de + le` wordt `du`
- `de + les` wordt `des`
**Let op:** `à + la` en `de + la` veranderen niet en blijven `à la` en `de la`.
**Voorbeelden:**
- `Je vais à le parc` wordt `Je vais au parc` (Ik ga naar het park).
- `Il parle de le professeur` wordt `Il parle du professeur` (Hij spreekt over de leraar).
- `Nous pensons à les enfants` wordt `Nous pensons aux enfants` (Wij denken aan de kinderen).
- `Elle revient de les vacances` wordt `Elle revient des vacances` (Zij komt terug van de vakantie).
#### 4.1.2 Het partitief lidwoord (l’article partitif)
Het partitief lidwoord wordt gebruikt om een onbepaalde hoeveelheid van iets aan te geven, vergelijkbaar met "wat", "enige" of "een beetje van" in het Nederlands.
**Vorming:**
- Mannelijk enkelvoud: `du`
- Vrouwelijk enkelvoud: `de la`
- Voor een klinker of stomme 'h': `de l'`
- Meervoud: `des`
**Voorbeelden:**
- `Je mange du pain.` (Ik eet brood.)
- `Elle boit de la soupe.` (Zij drinkt soep.)
- `Nous achetons des pommes.` (Wij kopen appels.)
- `Il prend de l’eau.` (Hij neemt water.)
Het partitief wordt gebruikt voor stoffen, onbepaalde hoeveelheden, abstracties en niet-telbare zaken.
#### 4.1.3 Belangrijk onderscheid
Het is cruciaal om onderscheid te maken tussen het samengestelde lidwoord (altijd `à` of `de` + bepaald lidwoord) en het partitief lidwoord (onbepaalde hoeveelheid). Het meervoud (`des`) wordt gebruikt bij zowel het partitief als bij samengestelde lidwoorden (`aux`, `des`).
### 4.2 Vraagzinnen (l’interrogation)
Er zijn verschillende manieren om een vraag te stellen in het Frans:
#### 4.2.1 Intonatie
Dit is de meest eenvoudige methode, waarbij de zinsvolgorde van een gewone zin behouden blijft en enkel de intonatie aan het einde van de zin omhoog gaat. Deze methode is enkel geschikt voor gesproken, informeel Frans.
**Voorbeelden:**
- `Tu vas à l’école ?` (Ga je naar school?)
- `Il parle français ?` (Spreekt hij Frans?)
#### 4.2.2 Est-ce que
Plaats `est-ce que` aan het begin van een gewone zin. De volgorde van onderwerp en werkwoord blijft ongewijzigd. Dit is een veilige en correcte optie in zowel formele als informele situaties.
**Voorbeelden:**
- `Est-ce que tu viens ce soir ?` (Kom je vanavond?)
- `Est-ce que vous avez fini vos devoirs ?` (Hebben jullie je huiswerk af?)
> **Tip:** `Est-ce que` fungeert als een vraagmarkering die de zin niet structureel verandert.
#### 4.2.3 Inversie
Hierbij worden het onderwerp en het werkwoord omgewisseld. Deze methode wordt voornamelijk gebruikt in geschreven Frans of formeel taalgebruik.
**Structuur:** Werkwoord - onderwerp
**Voorbeelden:**
- `Tu viens` wordt `Viens-tu ?` (Kom je?)
- `Elle a fini ses devoirs` wordt `A-t-elle fini ses devoirs ?` (Heeft zij haar huiswerk af?)
**Speciale regel bij klinkers:** Voeg een `-t-` toe tussen het werkwoord en het onderwerp om de uitspraak te vergemakkelijken, indien het werkwoord op een klinker eindigt en het onderwerp een persoonlijk voornaamwoord is.
- `Il aime` wordt `Aime-t-il ?` (Houdt hij van?)
#### 4.2.4 Vraagwoorden (mots interrogatifs)
Vraagwoorden worden gebruikt om specifieke informatie op te vragen. Ze kunnen gecombineerd worden met intonatie, `est-ce que` of inversie.
**Veelvoorkomende vraagwoorden:**
- `Qui`: wie (onderwerp of lijdend voorwerp)
- `Que / Qu’`: wat (lijdend voorwerp)
- `Où`: waar (plaats)
- `Quand`: wanneer (tijd)
- `Comment`: hoe (manier)
- `Pourquoi`: waarom (reden)
- `Combien de`: hoeveel
- `Lequel / Laquelle / Lesquels / Lesquelles`: welke (keuze)
**Voorbeelden met vraagwoorden:**
- `Qui vient ce soir ?` (Wie komt vanavond?)
- `Où est la bibliothèque ?` (Waar is de bibliotheek?)
- `Pourquoi est-ce que tu étudies le français ?` (Waarom studeer je Frans?)
- `Où vas-tu ?` (Intonatie)
- `Où est-ce que tu vas ?` (`Est-ce que`)
- `Où vas-tu ?` (Inversie)
> **Belangrijke tips:**
> - Intonatie is enkel geschikt voor gesproken taal.
> - `Est-ce que` is een veilige keuze in elke situatie.
> - Inversie is formeel en wordt vaker in geschreven taal gebruikt.
> - Let bij inversie op klinkers: voeg `-t-` toe tussen werkwoord en onderwerp indien nodig.
### 4.3 Bijvoeglijke naamwoorden (l’adjectif)
Het bijvoeglijk naamwoord beschrijft een zelfstandig naamwoord (nom) en geeft informatie over kleur, grootte, vorm, karakter, hoeveelheid, enz.
#### 4.3.1 Plaats van het bijvoeglijk naamwoord
Meestal staat het bijvoeglijk naamwoord na het zelfstandig naamwoord:
- `un livre intéressant` (een interessant boek)
- `une voiture rapide` (een snelle auto)
Sommige korte of veelgebruikte bijvoeglijke naamwoorden worden echter voor het zelfstandig naamwoord geplaatst:
- `un beau tableau` (een mooi schilderij)
- `un jeune homme` (een jonge man)
**Regel:** Bepaalde bijvoeglijke naamwoorden veranderen van betekenis afhankelijk van hun positie:
- `ancien` (voor) → vroeger: `un ancien professeur` (een voormalig leraar)
- `ancien` (na) → oud: `un professeur ancien` (een oude leraar)
#### 4.3.2 Mannelijk / Vrouwelijk / Meervoud
Het bijvoeglijk naamwoord past zich aan het geslacht (mannelijk/vrouwelijk) en getal (enkelvoud/meervoud) van het zelfstandig naamwoord aan.
**Basisregels:**
- Voeg `-e` toe voor vrouwelijk (tenzij het al op `-e` eindigt).
- Voeg `-s` toe voor meervoud.
- Voeg `-es` toe voor vrouwelijk meervoud.
**Voorbeelden:**
- `un chat noir` (een zwarte kater) → `une chatte noire` (een zwarte poes)
- `un grand garçon` (een grote jongen) → `une fille intelligente` (een slim meisje)
- `des chats noirs` (zwarte katers) → `des chattes noires` (zwarte poezen)
> **💡 Tip:** Leer de bijvoeglijke naamwoorden met hun vrouwelijke en meervoudsvormen.
### 4.4 Bijwoorden (l’adverbe)
Het bijwoord geeft extra informatie over een werkwoord, bijvoeglijk naamwoord of ander bijwoord. Het beantwoordt vragen als hoe, wanneer, waar, hoeveel of in welke mate.
#### 4.4.1 Vorming van het bijwoord
Meestal wordt `-ment` toegevoegd aan de vrouwelijke vorm van het bijvoeglijk naamwoord:
- `vrai` → `vraiment` (werkelijk)
- `lent` → `lentement` (langzaam)
- `facile` → `facilement` (gemakkelijk)
**Uitzonderingen:** Sommige korte bijvoeglijke naamwoorden blijven onveranderd:
- `bon` → `bien` (goed)
- `mauvais` → `mal` (slecht)
#### 4.4.2 Plaats van het bijwoord
- **Bij een werkwoord:** meestal erachter, behalve bij korte, frequente bijwoorden die er vaak voor geplaatst worden.
- `Il parle bien.` (Hij spreekt goed.)
- `Elle mange souvent des fruits.` (Zij eet vaak fruit.)
- **Bij een bijvoeglijk naamwoord of ander bijwoord:** ervoor.
- `Elle est très intelligente.` (Zij is zeer slim.)
- `Il court trop vite.` (Hij loopt te snel.)
> **💡 Tip:** Let op de plaats van het bijvoeglijk naamwoord/bijwoord in de zin.
### 4.5 Persoonlijke voornaamwoorden (les pronoms personnels)
#### 4.5.1 COD (Complément d’objet direct)
Het COD vervangt een direct object en beantwoordt de vragen "wie?" of "wat?". Het wordt gebruikt om herhaling te vermijden.
**Vormen:**
- `me / m’` (mij)
- `te / t’` (jou)
- `le / l’` (hem / het)
- `la / l’` (haar / het)
- `nous` (ons)
- `vous` (jullie / u)
- `les` (hen / ze)
**Plaatsing:**
- Voor een enkel werkwoord: `Je le vois.` (Ik zie het.)
- Voor een infinitief: `Je vais le faire.` (Ik ga het doen.)
- Bij samengestelde tijden: voor het hulpwerkwoord: `Je l’ai vu.` (Ik heb het gezien.)
#### 4.5.2 COI (Complément d’objet indirect)
Het COI vervangt een indirect object, dat meestal gevolgd wordt door `à`. Het beantwoordt de vragen "aan wie?" of "voor wie?".
**Vormen:**
- `me / m’` (mij)
- `te / t’` (jou)
- `lui` (hem / haar)
- `nous` (ons)
- `vous` (jullie / u)
- `leur` (hen)
**Plaatsing:** Zelfde regels als COD, voor het werkwoord, de infinitief of het hulpwerkwoord.
- `Je lui parle.` (Ik spreek met hem/haar.)
- `Je lui ai parlé.` (Ik heb met hem/haar gesproken.)
#### 4.5.3 EN (Deelvoornaamwoord / partitief)
`EN` vervangt:
- Een voorwerp voorafgegaan door `de` of een partitief lidwoord (`du`, `de la`, `des`, `de l'`).
- Een deel of hoeveelheid.
**Plaatsing:** Zelfde regels als COD/COI.
- `J’achète des pommes.` → `J’en achète.` (Ik koop er.)
- `Il parle de son projet.` → `Il en parle.` (Hij spreekt erover.)
- `Je vais en acheter.` (Ik ga er kopen.)
- `J’en ai acheté.` (Ik heb er gekocht.)
#### 4.5.4 Y (Plaatsvervangend voornaamwoord)
`Y` vervangt:
- Een plaats (stad, land, gebouw).
- Een ding voorafgegaan door `à` (maar niet bij personen).
**Plaatsing:** Zelfde regels als EN.
- `Je vais à Paris.` → `J’y vais.` (Ik ga erheen.)
- `Il pense à son travail.` → `Il y pense.` (Hij denkt eraan.)
- `Je vais y aller.` (Ik ga erheen gaan.)
- `J’y suis allé.` (Ik ben erheen gegaan.)
#### 4.5.5 Réfléchi (Pronom réfléchi)
Dit voornaamwoord wordt gebruikt bij pronominale werkwoorden (zoals `se laver`, `se réveiller`) en geeft aan dat de handeling op het onderwerp zelf gericht is.
**Vormen:**
- `me / m’` (mij)
- `te / t’` (jou)
- `se` (zich)
- `nous` (ons)
- `vous` (jullie / u)
- `se` (zich)
**Plaatsing:**
- Voor een enkel werkwoord: `Je me lève.` (Ik sta op.)
- Voor een infinitief: `Je vais me laver.` (Ik ga me wassen.)
- Bij samengestelde tijden met `être`: `Je me suis lavé(e).` (Ik heb me gewassen.)
**Let op:** Bij gebruik van `être` in samengestelde tijden, moet het participe passé overeenkomen met het onderwerp.
> **💡 Belangrijkste tips:**
> - **COD:** wie/wat (direct object)
> - **COI:** aan wie/voor wie (indirect object)
> - **EN:** deel/hoeveelheid/ `de` + iets
> - **Y:** plaats / `à` + ding
> - **Réfléchi:** pronominale werkwoorden, handeling op jezelf
> - Deze voornaamwoorden staan altijd voor het werkwoord of voor het hulpwerkwoord.
### 4.6 Bezittelijke bijvoeglijke naamwoorden en voornaamwoorden (l’adjectif et le pronom possessifs)
#### 4.6.1 Het bezittelijk bijvoeglijk naamwoord (l’adjectif possessif)
Dit bijvoeglijk naamwoord staat vóór een zelfstandig naamwoord en geeft aan wie iets bezit. Het past zich aan in geslacht en getal van het zelfstandig naamwoord.
**Vormen:**
| Bezitter | Mannelijk enkelvoud | Vrouwelijk enkelvoud | Meervoud |
|---|---|---|---|
| je | mon | ma | mes |
| tu | ton | ta | tes |
| il/elle/on | son | sa | ses |
| nous | notre | notre | nos |
| vous | votre | votre | vos |
| ils/elles | leur | leur | leurs |
**Let op:** Bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord dat begint met een klinker of stomme 'h', wordt de mannelijke vorm gebruikt (`mon amie`, `son histoire`).
**Voorbeelden:**
- `C’est mon livre.` (Het is mijn boek.)
- `Voici ta maison.` (Hier is jouw huis.)
- `Il a perdu ses clés.` (Hij heeft zijn sleutels verloren.)
- `Notre professeur est gentil.` (Onze leraar is aardig.)
#### 4.6.2 Het bezittelijk voornaamwoord (le pronom possessif)
Dit voornaamwoord vervangt een zelfstandig naamwoord + bezittelijk bijvoeglijk naamwoord, waardoor het zelfstandig naamwoord niet herhaald hoeft te worden. Het past zich aan in geslacht en getal van het te vervangen zelfstandig naamwoord.
**Vormen:**
| Bezitter | Mannelijk enkelvoud | Vrouwelijk enkelvoud | Meervoud |
|---|---|---|---|
| je | le mien | la mienne | les miens / les miennes |
| tu | le tien | la tienne | les tiens / les tiennes |
| il/elle/on | le sien | la sienne | les siens / les siennes |
| nous | le nôtre | la nôtre | les nôtres |
| vous | le vôtre | la vôtre | les vôtres |
| ils/elles | le leur | la leur | les leurs |
**Voorbeelden:**
- `C’est mon livre.` → `C’est le mien.` (Het is het mijne.)
- `Voici ta maison.` → `Voici la tienne.` (Hier is het jouwe.)
- `Ce sont nos chiens.` → `Ce sont les nôtres.` (Dat zijn de onze.)
- `Ces chaussures sont les siennes.` (Die schoenen zijn van hem/haar.)
> **💡 Tips:**
> - Het bezittelijk bijvoeglijk naamwoord staat vóór het zelfstandig naamwoord.
> - Het bezittelijk voornaamwoord vervangt het gehele zelfstandig naamwoord en staat alleen.
> - Let altijd op het geslacht en getal van het zelfstandig naamwoord.
### 4.7 Vragende bijvoeglijke naamwoorden (l’adjectif interrogatif)
Het vragende bijvoeglijk naamwoord staat vóór een zelfstandig naamwoord en bepaalt over welk specifiek ding een vraag wordt gesteld. Het past zich aan in geslacht en getal van het zelfstandig naamwoord.
**Vormen:**
| Geslacht / Getal | Vorm |
|---|---|
| Mannelijk enkelvoud | `quel` |
| Vrouwelijk enkelvoud | `quelle` |
| Mannelijk meervoud | `quels` |
| Vrouwelijk meervoud | `quelles` |
**Plaatsing in de zin:**
- **Voor het zelfstandig naamwoord:**
- `Quel livre lis-tu ?` (Welk boek lees je?)
- `Quelle maison est la tienne ?` (Welk huis is het jouwe?)
- `Quels films aimez-vous ?` (Welke films vinden jullie leuk?)
- `Quelles chaussures veux-tu ?` (Welke schoenen wil je?)
- **Met inversie (formeel):**
- `Quel livre as-tu choisi ?` (Welk boek heb je gekozen?)
- **Met `est-ce que` (neutraal):**
- `Quel livre est-ce que tu lis ?` (Welk boek lees je?)
> **💡 Tips:**
> - Kijk altijd naar het geslacht en meervoud van het zelfstandig naamwoord om de juiste vorm te kiezen.
> - Het verschil met `qu’est-ce que` is dat `qu’est-ce que` het COD vervangt, terwijl `quel` altijd voor een zelfstandig naamwoord staat.
### 4.8 Aanwijzende bijvoeglijke naamwoorden (l’adjectif démonstratif)
Het aanwijzend bijvoeglijk naamwoord staat vóór een zelfstandig naamwoord en wijst iets aan. Het betekent in het Nederlands: deze, dit, die, dat, deze/dié, die daar. Het past zich aan in geslacht en getal van het zelfstandig naamwoord.
**Vormen:**
| Geslacht / Getal | Vorm | Voorbeeld |
|---|---|---|
| Mannelijk enkelvoud | `ce` | `Ce livre est intéressant.` (Dit boek is interessant.) |
| Mannelijk enkelvoud (voor klinker of stomme 'h') | `cet` | `Cet arbre est ancien.` (Deze boom is oud.) |
| Vrouwelijk enkelvoud | `cette` | `Cette maison est grande.` (Dit huis is groot.) |
| Meervoud (mannelijk en vrouwelijk) | `ces` | `Ces chaussures sont belles.` (Deze schoenen zijn mooi.) |
**Plaatsing in de zin:** Altijd direct vóór het zelfstandig naamwoord.
**Nadruk:** Voor extra nadruk of contrast, of om "daar" aan te geven, kan `-là` of `-ci` toegevoegd worden:
- `Ce livre-là` (dat boek daar)
- `Ces chaussures-ci` (deze schoenen hier)
> **💡 Tips:**
> - `Ce` voor mannelijk enkelvoud (voor medeklinker)
> - `Cet` voor mannelijk enkelvoud (voor klinker/stomme h)
> - `Cette` voor vrouwelijk enkelvoud
> - `Ces` voor meervoud (zowel mannelijk als vrouwelijk)
> - Voeg `-ci` (hier) of `-là` (daar) toe voor meer specificiteit.
### 4.9 Voorzetsels (les prépositions)
Een voorzetsel is een woord dat een relatie aangeeft tussen twee elementen in een zin, vaak met betrekking tot plaats, tijd, reden, doel of middel.
#### 4.9.1 Plaats / richting
* `à` (naar / in): `J’habite à Paris.` (Ik woon in Parijs.)
* `en` (in / naar):
* Vrouwelijk land, continent, regio: `Elle habite en France.` (Zij woont in Frankrijk.)
* Mannelijk land beginnend met klinker: `Il va en Iran.` (Hij gaat naar Iran.)
* `au` (naar): Mannelijk land: `Ils vont au Portugal.` (Zij gaan naar Portugal.)
* `aux` (naar): Meervoud land: `Elle part aux États-Unis.` (Zij vertrekt naar de VS.)
* `à la / à l’ / au` (naar): Voor specifieke plaatsen: `Je vais à la maison.` (Ik ga naar huis.)
* `chez` (bij iemand thuis / bij een bedrijf): `Je travaille chez IBM.` (Ik werk bij IBM.)
* `dans` (in, tijdelijk of letterlijk): `Les clés sont dans la boîte.` (De sleutels zijn in de doos.)
* `sur` (op): `Le livre est sur la table.` (Het boek ligt op de tafel.)
* `sous` (onder): `Le chat est sous la chaise.` (De kat is onder de stoel.)
* `devant` (voor): `La voiture est devant la maison.` (De auto staat voor het huis.)
* `derrière` (achter): `Le jardin est derrière la maison.` (De tuin is achter het huis.)
* `entre` (tussen): `Le banc est entre les arbres.` (Het bankje staat tussen de bomen.)
* `à côté de` (naast): `La chaise est à côté de la table.` (De stoel staat naast de tafel.)
* `près de` (dichtbij): `La gare est près de l’hôtel.` (Het station is dichtbij het hotel.)
#### 4.9.2 Tijd
* `à` (om, tijdstip): `Le cours commence à 9 heures.` (De les begint om 9 uur.)
* `en` (in, duur): `Il arrive en deux heures.` (Hij komt binnen twee uur aan.)
* `depuis` (sinds / vanaf): `J’habite ici depuis 2015.` (Ik woon hier sinds 2015.)
* `pendant` (gedurende): `Il a dormi pendant 8 heures.` (Hij heeft 8 uur geslapen.)
* `pour` (voor, duur): `Elle part pour une semaine.` (Ze vertrekt voor een week.)
* `la veille` (de dag ervoor)
#### 4.9.3 Reden / doel / middel
* `pour` (voor / om te): `Ce cadeau est pour toi.` (Dit cadeau is voor jou.)
* `avec` (met): `Je parle avec mon ami.` (Ik spreek met mijn vriend.)
* `sans` (zonder): `Il est parti sans son sac.` (Hij is vertrokken zonder zijn tas.)
* `par` (door / via): `Le colis a été envoyé par avion.` (Het pakket is per vliegtuig verstuurd.)
* `grâce à` (dankzij): `Il a réussi grâce à son travail.` (Hij is geslaagd dankzij zijn werk.)
#### 4.9.4 Andere veelvoorkomende voorzetsels
* `de` (van / over): `Le livre de Marie.` (Het boek van Marie.)
* `depuis` (sinds)
#### 4.9.5 Plaatsing van voorzetsels
Een voorzetsel staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord of voornaamwoord dat het begeleidt.
#### 4.9.6 Combinaties van werkwoorden met voorzetsels
Sommige werkwoorden vereisen een specifiek voorzetsel:
* `parler à` (praten met): `Je parle à mon professeur.`
* `rêver de` (dromen van): `Je rêve de partir.`
* `dépendre de` (afhangen van): `Ça dépend de toi.`
* `s’intéresser à` (zich interesseren voor): `Je m’intéresse à l’histoire.`
* `penser à` (denken aan): `Je pense à mes vacances.`
> **💡 Tips:**
> - Sommige werkwoorden hebben vaste voorzetselcombinaties (bv. `penser à`, `rêver de`).
> - Let op het verschil tussen `à` en `de`.
> - Plaats het voorzetsel vóór het zelfstandig naamwoord of voornaamwoord.
---
# Werkplek en bedrijfscultuur
Dit deel van de studiehandleiding focust op de eerste dag in een bedrijf, de verwachtingen die daarbij komen kijken, arbeidsomstandigheden, bedrijfsreglementen, de interne organisatie van een bedrijf en de verschillen tussen kleine en grote ondernemingen.
### 5.1 De eerste dag in een bedrijf
De eerste dag in een nieuw bedrijf kan vergeleken worden met de eerste schooldag. Men ervaart een mix van enthousiasme en nervositeit. Het is cruciaal om een goede eerste indruk te maken. Het principe van succes op deze dag ligt in het vinden van een balans: gemotiveerd zijn zonder te overdrijven.
#### 5.1.1 Voorbereiding en eerste indruk
* **Voorbereid aankomen:** Informeer je over de dresscode en kies professionele kledij. Kom op tijd, of zelfs iets vroeger. Neem je rol serieus.
* **Verwachtingen begrijpen:** Je wordt ontvangen door een verantwoordelijke of collega, krijgt een rondleiding en wordt voorgesteld aan het team. Het is belangrijk de verwachtingen en instructies te begrijpen.
> **Tip:** Het is beter om vragen te stellen dan fouten te maken.
* **Het juiste evenwicht vinden:** Vermijd gedrag dat als overdrijving kan worden opgevat, zoals proberen collega's te imponeren, want dit kan negatief worden opgevat. Blijf bescheiden en pas je aan het ritme van het bedrijf aan.
* **De dag evalueren:** Evalueer je dag door na te denken over wat je hebt geleerd, de prioriteiten te bepalen en feedback te vragen. Dit toont betrokkenheid en motivatie.
* **Ernstige fouten vermijden:** Zorg ervoor dat je geen respectloos gedrag vertoont, de regels niet overtreedt of je imago schaadt. Dergelijke fouten kunnen leiden tot sancties of zelfs ontslag.
#### 5.1.2 Kernvocabulaire voor de eerste werkdag
* Faire bonne impression: een goede indruk maken
* Un conseil / conseiller: een raad / aanraden
* La veille: de dag ervoor
* Le réveil / se réveiller: de wekker / wakker worden
* Le poste: functie (niet te verwarren met 'la poste', wat post betekent)
* Arriver à l’heure / en retard: op tijd / te laat komen
* La rentrée: schoolstart
* Le responsable: verantwoordelijke
* L’équilibre: evenwicht
* Dès le départ: vanaf het begin
* Faire le point: evalueren
#### 5.1.3 Grammatica: De gebiedende wijs (l'impératif présent)
De gebiedende wijs wordt gebruikt om advies of bevelen te geven. De vormen zijn gebaseerd op de eerste persoon van het meervoud van de tegenwoordige tijd, zonder onderwerp.
* **Vormen:**
* 'tu'-vorm: enkelvoud, informele aanspreking (bv. `Arrive!`)
* 'nous'-vorm: meervoud, inclusief de spreker (bv. `Partons!`)
* 'vous'-vorm: meervoud, formele aanspreking of meerdere personen (bv. `Soyez!`)
* **Onregelmatige vormen:**
* Être: `sois / soyons / soyez`
* Avoir: `aie / ayons / ayez`
* Savoir: `sache / sachons / sachez`
* **Negatieve vorm:** Plaats `ne` voor het werkwoord en `pas` erna. Bijvoorbeeld: `N'arrive pas à l'heure!` (Kom niet op tijd!) of `Ne soyez pas en retard!` (Kom niet te laat!).
### 5.2 Bedrijfsstructuur en organisatie
#### 5.2.1 Kernvocabulaire van het bedrijf
* Le bureau: kantoor
* La réunion: vergadering
* La comptabilité: boekhouding
* L’employé / l’ouvrier: bediende / arbeider
* Le client / la société: klant / bedrijf
* Le service / le SAV (Service Après-Vente): dienst / klantendienst
* L’informatique: IT
* Le travail: werk
* Le patron / la direction: baas / directie
#### 5.2.2 Organigram en hiërarchie
Een organigram visualiseert de structuur en hiërarchie binnen een bedrijf.
* **Diriger:** leiden
* **Gérer:** beheren
* **Être responsable de:** verantwoordelijk zijn voor
* **Le PDG (Président-Directeur Général):** CEO
* **Les RH (Ressources Humaines):** personeelsdienst
* **La paie:** loon
#### 5.2.3 Het arbeidsreglement (le règlement intérieur)
Het arbeidsreglement bevat de belangrijkste regels binnen een bedrijf. Deze kunnen variëren, maar typische regels omvatten:
* Respect voor de werktijden.
* De gepaste tenue vestimentaire (kledij).
* Correcte melding van afwezigheden.
* Het verbod op alcohol.
* Gebruik van materiaal enkel voor werkdoeleinden.
* Een respectvol gedrag.
* Veiligheid op het werk.
> **Tip:** Het arbeidsreglement definieert de rechten en plichten van zowel de werknemer (`le salarié`) als de werkgever (`l'employeur`). Het regelt wat is toegestaan (`autoriser`) en wat verboden (`interdire`) is, en kan ook bepalingen bevatten over bijvoorbeeld `le harcèlement` (pesterij) en `la discrimination`.
### 5.3 Klein versus groot bedrijf
#### 5.3.1 Kenmerken en verschillen
* **Grote onderneming:**
* **Voordelen:** Biedt vaak meer opleidingsmogelijkheden, meer carrièremogelijkheden, kansen voor internationale projecten en een sterk netwerk.
* **Nadelen:** Kan meer concurrentie hebben en het kan lastiger zijn om je te onderscheiden (`sortir du lot`).
* **Kleine onderneming (PME - Petite et Moyenne Entreprise / TPE - Très Petite Entreprise):**
* Vaak meer flexibiliteit en een directere communicatielijn.
* Kan een persoonlijkere werksfeer bieden.
#### 5.3.2 Belangrijke vocabulaire
* Une PME / une TPE: KMO / zeer klein bedrijf
* Un avantage / un inconvénient: voordeel / nadeel
* Un package salarial: loonpakket
* Avoir pignon sur rue: een goede reputatie hebben / gevestigd zijn
### 5.4 Arbeidsomstandigheden
Arbeidsomstandigheden hebben betrekking op diverse aspecten van het werk, waaronder:
* **Werktijd:** De dagelijkse (`la durée journalière`) of wekelijkse (`la durée hebdomadaire`) duur van de werkuren.
* **Verlof:** Betaald verlof (`les congés payés`) en eventuele inhaalrustdagen (`les RTT - récupération du temps de travail`).
* **Feestdagen:** Nationale en lokale feestdagen (`un jour férié`).
* **Verschillen tussen landen:** De regels en praktijken rond werktijd en verlof kunnen aanzienlijk verschillen per land.
> **Tip:** Let op het correcte gebruik van hoofdletters. Nationaliteiten en inwoners van landen worden met een hoofdletter geschreven (bv. `un Français`, `une Allemande`), terwijl de taal of het bijvoeglijk naamwoord met een kleine letter wordt geschreven (bv. `français`, `allemand`).
#### 5.4.1 Kernwoordenschat arbeidsomstandigheden
* Les conditions de travail: arbeidsomstandigheden
* S'absenter: afwezig zijn
* Un jour férié: feestdag
* Les congés payés: betaald verlof
* Les RTT (récupération du temps de travail): inhaalrustdagen
* La durée journalière / hebdomadaire: dagelijkse / wekelijkse duur
* En moyenne: gemiddeld
* Rarement: zelden
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Se présenter | Zichzelf voorstellen met basisinformatie zoals naam, leeftijd en woonplaats. |
| Faire la navette | Dagelijks reizen tussen woonplaats en werk of studie. |
| Bénévolat | Vrijwilligerswerk doen voor een organisatie of groep. |
| Passe-temps | Hobby's of activiteiten die men in de vrije tijd uitoefent. |
| Article partitif | Een lidwoord (du, de la, de l’, des) dat een onbepaalde hoeveelheid van iets aangeeft. |
| Speed dating | Een methode voor snelle kennismaking, waarbij men in korte gesprekken nieuwe mensen leert kennen. |
| Corps du mail | Het hoofdgedeelte van een e-mail, waar de eigenlijke boodschap wordt geformuleerd. |
| Formule de politesse | Een beleefde slotgroet aan het einde van een e-mail of brief. |
| Handtekening | Informatie aan het einde van een e-mail die de afzender identificeert, zoals naam, functie en contactgegevens. |
| Statut | De juridische of professionele status van iemand, bijvoorbeeld werknemer, zelfstandige of student. |
| Auto-entrepreneur / Micro-entrepreneur | Een ondernemer die werkt onder een vereenvoudigd belastingstelsel, vergelijkbaar met een freelancer. |
| FLE (français langue étrangère) | Frans als vreemde taal, de discipline die zich richt op het onderwijzen van Frans aan niet-moedertaalsprekers. |
| Gérer / la gestion | Verantwoordelijk zijn voor of het leiden van een project, team of bedrijf; het beheer ervan. |
| Visioconferentie | Een vergadering die via video- en audiocommunicatie op afstand wordt gehouden, vaak via gespecialiseerde software. |
| Compte rendu / PV | Een schriftelijk verslag van een vergadering, met daarin de besproken punten, besluiten en actiepunten. |
| Arbeidsomstandigheden | De omstandigheden waaronder werknemers hun werk uitvoeren, zoals werktijden, verlof en werkplekinrichting. |
| Congés payés | Betaalde vakantiedagen die werknemers wettelijk toebehoren. |
| RTT (récupération du temps de travail) | Inhaalrustdagen die werknemers kunnen opnemen als compensatie voor overuren. |
| CDI (contrat à durée indéterminée) | Een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. |
| CDD (contrat à durée déterminée) | Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. |
| Annonce immobilière | Een advertentie voor een woning die te koop of te huur staat. |
| Locataire | Een persoon die een woning huurt. |
| Colocation | Het delen van een woning met één of meerdere huisgenoten. |
| Loyer | De maandelijkse huurprijs voor een woning. |
| Charges | Bijkomende kosten bovenop de huurprijs, zoals voor gas, water, elektriciteit of onderhoud. |
| Bail | Een huurcontract dat de rechten en plichten van huurder en verhuurder vastlegt. |
| Pièce d’identité | Een officieel identiteitsbewijs, zoals een paspoort of identiteitskaart. |
| Dossier | Een verzameling documenten die nodig zijn voor een specifieke aanvraag, zoals een huuraanvraag. |
| Digicode | Een elektronisch codeslot dat toegang verleent na het invoeren van een geheime code. |
| Préposition de lieu | Een voorzetsel dat de plaats of locatie van iets aangeeft (bv. à, en, au, aux). |
| Se repérer dans une ville | Zich oriënteren en de weg vinden in een stad. |
| Préposition | Een woord dat een relatie aangeeft tussen twee elementen in een zin, zoals plaats, tijd of reden. |
| L’article contracté | Een samengesteld lidwoord dat ontstaat door de samentrekking van een voorzetsel (à, de) met een bepaald lidwoord (le, les). |
| L’adjectif | Een woord dat een zelfstandig naamwoord beschrijft en informatie geeft over kenmerken zoals kleur, grootte of vorm. |
| L’adverbe | Een woord dat extra informatie geeft over een werkwoord, bijvoeglijk naamwoord of ander bijwoord, en antwoordt op vragen als hoe, wanneer, waar. |
| Les pronoms personnels | Voornaamwoorden die in de zin de functie van een zelfstandig naamwoord vervangen (bv. COD, COI, EN, Y, Réfléchi). |
| COD (Complément d’objet direct) | Het lijdend voorwerp dat direct aan het werkwoord gekoppeld is, zonder voorzetsel. |
| COI (Complément d’objet indirect) | Het indirect lijdend voorwerp dat via een voorzetsel (meestal ‘à’) aan het werkwoord gekoppeld is. |
| EN | Een deel- of plaatsvervangend voornaamwoord dat vaak verwijst naar een hoeveelheid, een deel van iets, of iets waar ‘de’ voor staat. |
| Y | Een plaatsvervangend voornaamwoord dat verwijst naar een plaats of naar iets dat voorafgegaan wordt door het voorzetsel ‘à’ (niet bij personen). |
| Pronom réfléchi | Een wederkerend voornaamwoord dat gebruikt wordt bij wederkerende werkwoorden, waarbij de handeling op het onderwerp zelf gericht is. |
| L’adjectif possessif | Een bezittelijk bijvoeglijk naamwoord dat aangeeft wie iets bezit en voor een zelfstandig naamwoord staat. |
| Le pronom possessif | Een bezittelijk voornaamwoord dat een zelfstandig naamwoord en het bijbehorende bezittelijk bijvoeglijk naamwoord vervangt. |
| L’adjectif interrogatif | Een vragend bijvoeglijk naamwoord dat voor een zelfstandig naamwoord staat en gebruikt wordt om specifieke informatie te vragen. |
| L’adjectif démonstratif | Een aanwijzend bijvoeglijk naamwoord dat voor een zelfstandig naamwoord staat en iets aanwijst (deze, dit, die, dat). |
| Les séries | Televisieprogramma's die uit meerdere afleveringen bestaan, opgedeeld in seizoenen. |
| Addiction aux séries | Een sterke drang of afhankelijkheid om continu series te kijken. |
| Sous-titres | Tekst die onderaan het scherm verschijnt en de gesproken dialoog vertaalt of weergeeft. |
| VF (Version Française) | Een film of serie die in het Frans is nagesynchroniseerd. |
| VO (Version Originale) | Een film of serie in de oorspronkelijke taal, vaak met ondertiteling. |
| Clichés comiques / stéréotypes amusants | Grappige karikaturen of vereenvoudigde voorstellingen van groepen mensen of situaties. |
| Clichés négatifs / stéréotypes incorrects | Schadelijke of onjuiste vooroordelen over groepen mensen. |
| Grammaire : l’impératif présent | De gebiedende wijs in de tegenwoordige tijd, gebruikt om advies of bevelen te geven. |
| L’organigramme | Een diagram dat de hiërarchische structuur en de onderlinge relaties binnen een bedrijf weergeeft. |
| La hiérarchie | Het systeem van rangen of graden binnen een organisatie. |
| Le règlement intérieur | Het interne reglement van een bedrijf, waarin de gedragsregels en procedures staan beschreven. |
| PME (Petite et Moyenne Entreprise) | Een klein tot middelgroot bedrijf. |
| TPE (Très Petite Entreprise) | Een zeer klein bedrijf. |
| Sortir du lot | Opvallen tussen anderen, zich onderscheiden. |
| Package salarial | Het totale pakket aan beloning en secundaire arbeidsvoorwaarden dat een werknemer ontvangt. |
| Avoir pignon sur rue | Een gevestigde reputatie of zichtbare aanwezigheid hebben in de markt. |
| Connecteurs | Woorden of zinsdelen die gebruikt worden om ideeën en zinnen met elkaar te verbinden en de tekst structuur te geven. |
| Les prépositions | Woorden die een relatie aangeven tussen elementen in een zin, zoals plaats, tijd, reden of middel. |
| L’article partitif | Een bepaald lidwoord (du, de la, de l’, des) dat een onbepaalde hoeveelheid van iets aangeeft. |
| L’article contracté | Een samengesteld lidwoord dat ontstaat wanneer een voorzetsel (à, de) samensmelt met een bepaald lidwoord (le, les). |
| Vragzinnen | Zinnen die gebruikt worden om informatie op te vragen. |
| Intonatie | De variatie in toonhoogte van de stem bij het spreken, die in het Frans kan worden gebruikt om een vraag te vormen. |
| Est-ce que | Een vaste uitdrukking die aan het begin van een zin wordt geplaatst om er een vraagzin van te maken. |
| Inversie | Het omkeren van de volgorde van onderwerp en werkwoord om een vraagzin te vormen, vaak gebruikt in formele contexten. |
| Mots interrogatifs | Vraagwoorden zoals qui, que, où, quand, comment, pourquoi. |
| Adjectief | Een woord dat een zelfstandig naamwoord beschrijft. |
| Adverbe | Een woord dat een werkwoord, bijvoeglijk naamwoord of ander bijwoord beschrijft. |
| Pronom personnel | Een woord dat een zelfstandig naamwoord vervangt. |
| COD | Complément d’objet direct (direct lijdend voorwerp). |
| COI | Complément d’objet indirect (indirect lijdend voorwerp). |
| Pronom réfléchi | Wederkerend voornaamwoord. |
| Adjectif possessif | Bezittelijk bijvoeglijk naamwoord. |
| Pronom possessif | Bezittelijk voornaamwoord. |
| Adjectif interrogatif | Vragend bijvoeglijk naamwoord. |
| Adjectif démonstratif | Aanwijzend bijvoeglijk naamwoord. |
| Préposition | Voorzetsel. |
| Série | Een reeks van afleveringen van een televisieprogramma. |
| Addiction | Verslaving. |
| Sous-titres | Ondertitels. |
| VF | Version Française (Franse versie). |
| VO | Version Originale (originele versie). |
| Clichés | Stereotypen of vastgeroeste opvattingen. |
| L’impératif présent | De gebiedende wijs, tegenwoordige tijd. |
| Organigramme | Organigram. |
| Hiërarchie | Hiërarchie. |
| Règlement intérieur | Intern reglement. |
| PME | Petite et Moyenne Entreprise (KMO). |
| TPE | Très Petite Entreprise (zeer klein bedrijf). |
| Sortir du lot | Opvallen. |
| Package salarial | Salarispakket. |
| Avoir pignon sur rue | Goede reputatie hebben. |
| Connecteurs | Verbindingswoorden. |
| L’article partitif | Partitief lidwoord. |
| L’article contracté | Samengesteld lidwoord. |
| Vraagzinnen | Vraagzinnen. |
| Intonatie | Intonatie. |
| Est-ce que | Is het zo dat. |
| Inversie | Inversie. |
| Mots interrogatifs | Vraagwoorden. |
| Adjectif | Bijvoeglijk naamwoord. |
| Adverbe | Bijwoord. |
| Pronom personnel | Persoonlijk voornaamwoord. |
| COD | Direct object. |
| COI | Indirect object. |
| Pronom réfléchi | Wederkerend voornaamwoord. |
| Adjectif possessif | Bezittelijk bijvoeglijk naamwoord. |
| Pronom possessif | Bezittelijk voornaamwoord. |
| Adjectif interrogatif | Vragend bijvoeglijk naamwoord. |
| Adjectif démonstratif | Aanwijzend bijvoeglijk naamwoord. |
| Préposition | Voorzetsel. |