Japanese History
Cover
3 - History of Japan new Summary Lecture 3.pdf
Summary
# Ontwikkeling van de keizerlijke controle en de opkomst van de Soga-clan
Dit onderwerp behandelt de verschuiving van religieuze naar seculiere politieke macht, de rol van uji en kabane, en de toenemende dominantie van de Soga-clan in de politiek van de 5e tot vroege 7e eeuw.
### 1.1 De vijfde eeuw tot 603 n.Chr.
#### 1.1.1 Uji, kabane en de vorm van keizerlijke controle
In de vijfde eeuw was de tendens tot secularisatie, die reeds zichtbaar was in het strafrecht, ook merkbaar in de algemene politiek. De betekenis van de "keizer" verschoof van het vermogen om de wil van de goden te kennen naar het vermogen om informatie te verkrijgen uit rapporten van keizerlijke ambtenaren. Deze secularisatie weerspiegelde de opkomst van een complexer en verfijnder administratief apparaat [2](#page=2).
De keizerlijke administratie bestond uit diverse ambtenarenposten, wier houders hun taken en privileges verkregen als een mandaat van de troon. Omdat alleen personen met erfelijke titels, bekend als \_kabane (of "bone ranks" in Koreaanse stijl), in aanmerking kwamen voor deze posten, werden de posten zelf ook erfelijk. Een \_kabane kwalificeerde de houder echter slechts om een ambt te bekleden; niet elke houder werd automatisch benoemd in de keizerlijke administratie [2](#page=2).
Naarmate de \_kabane een integraal onderdeel van de administratie werden, verleende het hof vaak \_kabane aan \_uji (clans) of promoveerde het \_uji ter erkenning van hun verdiensten, daden of om politieke redenen. Ook kwamen demoties of het ontnemen van \_kabane voor [2](#page=2).
Met de groeiende politieke macht, privileges en invloed die steeds meer gebaseerd waren op de keizerlijke administratie, nam de status van een \_uji-hoofd steeds meer afhankelijk van de keizer. Hierdoor daalde de autoriteit van de beschermgoden van de diverse \_uji. In plaats daarvan werd het centrale element in de nalatenschap van een \_uji-hoofd en zijn opvolgers de verantwoordelijkheid om namens hun \_uji de taken en verplichtingen (\_waza) jegens de keizer na te komen [2](#page=2).
* **Voorbeelden van taken:**
* De \_Ōtomo en \_Kume uji waren belast met het bewaken van het hof [2](#page=2).
* De \_Nakatomi en \_Inbe uji waren verantwoordelijk voor de correcte uitvoering van de religieuze ceremonies van het hof [2](#page=2).
De achtervoegsels "-tomo" en "-be" in \_uji-namen gaven aan dat een \_uji belast was met dergelijke taken en de bijbehorende privileges genoot. Volgens de kronieken waren de \_uji ook verantwoordelijk voor het innen van belastingen op arbeid (\_edachi-tax) en producten (\_mitsugi-tax) uit de gebieden onder hun controle. Deze arbeid en producten vormden de basis waarop het gehele politieke leven en de administratie zich ontvouwden [2](#page=2).
In deze periode kan het politieke leven worden gekarakteriseerd als dat van een archaïsche staat gebaseerd op \_kabane-rangen [3](#page=3).
#### 1.1.2 De rol van de keizer en de opkomst van de Soga
De keizer speelde een cruciale rol in het hanteren van de betrekkingen met externe machten en het legitimeren van de uitoefening van politieke macht door concurrerende groepen thuis. Van de vroege vijfde tot de vroege zesde eeuw stuurde Japan boodschappers en tribuut naar de opeenvolgende dynastieën van het Zuidelijke hof in China, en ontving in ruil erkenning in de vorm van benoemingen voor lokale gouverneurs op het Koreaanse schiereiland en in Japan. Dit duidde erop dat de relatie tussen Japan en China niet gelijkwaardig was. In 562 n.Chr., toen Japan's bondgenoot op het Koreaanse schiereiland werd overlopen door het Koreaanse koninkrijk Silla, verloor Japan zijn invloed op het continent [3](#page=3).
Thuis werd de hoofdstad, die zich op Mount Miwa bevond, verplaatst naar Asuka, en de lokale leiders van Asuka werden benoemd tot belangrijke posten in de administratie. Eerst bekleedden de \_Katsuragi uji de meest machtige posities, daarna verschoof de macht naar de \_Ōtomo, en later naar de \_Mononobe en de \_Soga clans. De \_Soga-clan verwierf uiteindelijk een monopolie op politieke macht, mede door hun dochters succesvoller dan andere \_uji aan de keizers uit te huwelijken [3](#page=3).
Het proces van administratieve consolidatie diende om opeenvolgende leiders van de \_Soga-familie te versterken, met name Iname en Umako, die vooraanstaande rollen in de Asuka-regio verwierven. Cruciaal was dat zij een sleutelrol verkregen als belangrijkste schoonfamilieleden van de heerser. Umako consolideerde zijn macht en in 592 n.Chr. werd zijn nicht Suiko aangesteld als hoofd van het regerende huis. Bovendien werd de jonge prins Shōtoku, een achterkleinzoon van Umako, verheven tot een onduidelijk gedefinieerde rol als impliciete opvolger. Keizerin Suiko behield haar monarchale positie tot 628 n.Chr., waarmee haar regeerperiode langer was dan die van enige opvolger gedurende de volgende twaalf eeuwen. Tijdens deze regeerperiode en daarna domineerden Umako, zijn zoon Emishi en zijn kleinzoon Iruka de staatszaken totdat rivalen hen in 645 n.Chr. vernietigden in een gewelddadige coup [3](#page=3).
### 1.2 De regering van Prins Shōtoku en de 17-Artikelen-Grondwet
Aan het einde van de proto-historische periode waren de \_Soga zo machtig geworden dat ze niet terugdeinsden voor de moord op keizer Sushun. Hij werd opgevolgd door keizerin Suiko, die het jaar daarop, 593 n.Chr., haar neef, Prins Umayado, die later bekend zou worden als Prins Shōtoku, tot kroonprins benoemde. Soga no Umako was verantwoordelijk voor de regering als opperste minister (\_ōmi). In het jaar 603 n.Chr. werd een twaalfdelig systeem van hofrangen geïntroduceerd, ter vervanging van het voorgaande \_kabane-systeem [4](#page=4).
Voorheen was de voorwaarde voor het verkrijgen van een post in de administratie een erfelijke \_kabane. Onder het nieuwe systeem werden rangen echter, althans in tendens, toegekend op basis van de verdiensten en bekwaamheid van de ontvanger. De oppositie van degenen die profiteerden van het oude \_kabane-systeem was sterk, en het nieuwe systeem werd pas in 701 n.Chr. volledig ingevoerd. De rivaliteit over hofrangen bepaalde waarschijnlijk een groot deel van het politieke leven in de eerste eeuw van de zogenaamde Oude Periode van de Japanse geschiedenis. Het nieuwe rangensysteem was echter geen poging om de \_kabane te vernietigen, maar eerder om het recht om rangen toe te kennen stevig bij het hof te leggen en zo de soevereine macht van de keizer te versterken [4](#page=4).
In 604 n.Chr. vaardigde Prins Shōtoku de zogenaamde "17-Artikelen-Grondwet" uit, waarvan de voornaamste strekking van gelijke aard was. Verre van een grondwet in de moderne zin, kunnen de 17 artikelen worden beschouwd als een reeks morele voorschriften en politieke principes voor de ambtenaren. Geleerden betwijfelen tegenwoordig of de kroonprins werkelijk de auteur was van de "Grondwet". Het is waarschijnlijker dat deze na zijn dood werd samengesteld ter erkenning van zijn rol bij de introductie van Chinese principes van bestuur en moreel gedrag, die de geest vormden van latere hervormingen [4](#page=4).
Artikel 12 stelde dat "er geen staat is met twee heersers, en geen volk met twee meesters". De "Grondwet" benadrukte met andere woorden het continentale idee dat de enige legitieme bron van politieke autoriteit de keizerlijke troon was. In dit opzicht is de "17-Artikelen-Grondwet" indicatief voor de veranderingen die plaatsvonden ten tijde van het Soga-bewind [4](#page=4).
De decennia van Soga-dominantie kenden opmerkelijke ontwikkelingen. Soga-leiders slaagden erin hun betrokkenheid bij Koreaanse aangelegenheden te beperken, ook al brachten nieuwe dynastieke strijd meer onrust op het schiereiland, wat leidde tot meer vluchtelingen en de instroom van continentale culturele invloeden in Japan. Deze instroom droeg bij aan de verdere secularisatie van de politieke macht [4](#page=4).
* * *
# De regering van prins Shōtoku en de 17-artikelen-grondwet
Dit gedeelte behandelt de bestuurlijke hervormingen onder prins Shōtoku, inclusief de introductie van een nieuw rangensysteem en de principes van de 17-artikelen-grondwet, met een focus op de invloed van Chinese bestuursprincipes.
### 2.1 Overgang van proto-historie naar oudheid
Aan het einde van de proto-historische periode werd de macht van de Soga zo groot dat zij niet aarzelden om keizer Sushun te vermoorden. Keizerin Suiko volgde hem op en benoemde in 593 haar neef, Prins Umayado (later bekend als Prins Shōtoku), tot kroonprins. Soga no Umako trad op als minister-president (ōomi) en was verantwoordelijk voor het bestuur [4](#page=4).
### 2.2 Het twaalf-tier systeem van hof-rangen
In het jaar 603 werd een nieuw twaalf-tier systeem van hof-rangen ingevoerd, ter vervanging van het voorgaande \_kabane-systeem. Vóór deze hervorming was een erfelijke \_kabane de voorwaarde voor een functie in de administratie. Onder het nieuwe systeem werden rangen in theorie toegekend op basis van verdienste en bekwaamheid. De weerstand van degenen die profiteerden van het oude \_kabane-systeem was aanzienlijk, waardoor het nieuwe systeem pas in 701 volledig werd ingevoerd. De concurrentie om hof-rangen speelde waarschijnlijk een grote rol in het politieke leven van de eerste eeuw van de Oude Periode van de Japanse geschiedenis. Het nieuwe rangensysteem was niet bedoeld om de \_kabane te vernietigen, maar om de bevoegdheid om rangen toe te kennen bij het hof te leggen en zo de soevereine macht van de keizer te versterken [4](#page=4).
### 2.3 De 17-artikelen-grondwet
In 604 publiceerde Prins Shōtoku (Shōtoku taishi) de "17-artikelen-grondwet". Dit document was geen grondwet in de moderne zin, maar eerder een verzameling morele voorschriften en politieke principes voor ambtenaren. Hedendaagse geleerden betwijfelen of de kroonprins zelf de auteur was. Het document werd waarschijnlijk na zijn dood samengesteld ter erkenning van zijn rol bij de introductie van Chinese principes van bestuur en moreel gedrag, die de basis vormden voor latere hervormingen [4](#page=4).
**Kernpunten van de 17-artikelen-grondwet:**
* **Artikel 12** benadrukte dat er "geen staat is met twee heersers, en geen volk met twee meesters". Dit onderstreepte het Chinese idee dat de enige legitieme bron van politieke autoriteit de keizerlijke troon was [4](#page=4).
* De "grondwet" weerspiegelde de veranderingen die plaatsvonden tijdens het Soga-bewind [4](#page=4).
> **Tip:** Hoewel de "17-artikelen-grondwet" de naam draagt van Prins Shōtoku, is het belangrijk te beseffen dat de auteurschap door hedendaagse historici ter discussie staat. De kernboodschap van Chinese invloed op het Japanse bestuur is echter onbetwistbaar.
### 2.4 Invloed van Chinese bestuursprincipes
De decennia van Soga-overheersing kenden belangrijke ontwikkelingen. Soga-leiders slaagden erin hun betrokkenheid bij Koreaanse aangelegenheden te beperken, ondanks toenemende onrust op het schiereiland. Dit leidde tot een grotere instroom van vluchtelingen en continentale culturele invloeden in Japan. Deze invloed stimuleerde een snelle groei van boeddhistische instellingen en religieuze activiteiten, die in de jaren 640 een integraal onderdeel werden van het leven van de elite. De Soga-periode kenmerkte zich ook door snelle economische groei, de eerste studiereizen naar China, het begin van geletterdheid van de inheemse elite in het Chinees, het vastleggen van poëzie, en de promotie van Confucianistische principes van bestuur. Dit laatste bleek uit nieuwe stijlen van hofkleding en officiële rangen, strengere fiscale en administratieve procedures, de compilatie van wetscodes, en het samenstellen van officiële hofkronieken. De "17-artikelen-grondwet" is een duidelijk voorbeeld van deze bevordering van Confucianistische principes van bestuur [4](#page=4) [5](#page=5).
* * *
# De Taika-hervormingen en de opkomst van het Ritsuryō-systeem
Dit onderwerp behandelt de politieke transformaties in Japan na de val van de Soga-clan, inclusief landhervormingen, de herstructurering van het centrale bestuur en de introductie van het op de Chinese Tang-dynastie gemodelleerde Ritsuryō-systeem.
### 3.1 De context van de Taika-hervormingen
De periode voorafgaand aan de Taika-hervormingen kenmerkte zich door de opkomst van een archaïsche staat met een hiërarchische samenleving waarin religieuze en politieke sferen verweven waren. Een toenemende secularisatie, gedreven door de instroom van continentale cultuur, zette zich door vanaf de tweede helft van de proto-historische periode (Yayoi en Kōfun). De Soga-clan speelde een dominante rol, en hun invloed groeide met de economische ontwikkeling en de bevordering van Chinese bestuurlijke principes. De Soga-periode zag ook de eerste studiereizen naar China en de ontwikkeling van een inheemse elite die de Chinese taal beheerste. Echter, de ongebreidelde macht van de Soga leidde tot een beweging aan het hof om hen te verdrijven [1](#page=1) [5](#page=5).
### 3.2 De Taika-hervormingen (645-646)
De Taika-hervormingen, geïnitieerd na de val van de Soga in de Isshi-incidentie van 645, markeerden een fundamentele verschuiving in de Japanse staatsinrichting. Het centrale doel was de herstructurering van de keizerlijke instellingen naar het model van het Chinese Tang Ritsuryō-systeem [5](#page=5).
#### 3.2.1 De kern van de hervormingen
De hervormingen begonnen direct na de vernietiging van de Soga met de confiscatie van alle land en volgelingen die door \_uji-hoofden werden gehouden. Er werd een eed van loyaliteit aan de keizer afgelegd, met de nadruk op de uniciteit van de regering en de keizer als enige legitieme heerser. Het land werd volledig onder direct keizerlijk bestuur geplaatst, wat Japan transformeerde van losse groepen naar een gecentraliseerde staat naar Chinees model. Dit werd gevierd met de introductie van de eerste regeringsnaam (\_nengō), "Taika", wat "Grote Transformatie" betekent. Deze hervormingen worden beschouwd als de belangrijkste politieke verandering sinds de eenwording onder Sujin [5](#page=5) [6](#page=6).
#### 3.2.2 De hervormingsedicten
* **Edict van 646:** Bestond uit vier artikelen [6](#page=6).
* **Artikel 1:** Voorzag in de onteigening van cultuurvelden die eigendom waren van de keizer en de daarop tewerkgestelde slaven, met als doel een grootschalige landherverdeling [6](#page=6).
* **Artikel 2:** Specificeerde drie soorten administratieve eenheden en drie soorten ambten voor het bestuur ervan [6](#page=6).
* **Artikel 3:** Legde de basiscomponenten van het directe keizerlijke bestuur vast: huishoudregisters, een wet voor landherverdeling en een wet voor landbelasting. Het registratiesysteem werd uitgebreid over het hele land, wat een voorwaarde was voor de landherverdeling met sociale doelstellingen. Dit wordt gezien als de eerste agrarische hervorming in de Japanse geschiedenis [6](#page=6).
* **Artikel 4:** Specificeerde de jaarlijkse financiële rapportages voor een adequate belastingheffing [6](#page=6).
* **Structuur van de centrale regering:** Hoewel niet direct onderdeel van het edict van 646, werden in 649 bepalingen uitgevaardigd voor een systeem van "acht ministeries en honderd officiële posten" [6](#page=6).
### 3.3 De opkomst van het Ritsuryō-systeem
De periode na de Taika-hervormingen zag de geleidelijke invoering van het Ritsuryō-systeem, een uitgebreid wettelijk en bestuurlijk kader gemodelleerd naar de Chinese Tang-dynastie.
#### 3.3.1 Regel door de Kroonprins en de Jinshin-verstoring
Hoewel er een traditie van heerschappij door een regent bestond (zoals bij koningin Himiko), ontwikkelden de Japanners zich naar het Chinese concept van directe keizerlijke heerschappij. De heerschappij van Kroonprins Shōtoku, die soevereine macht genoot, wordt gezien als een samensmelting van deze twee concepten, en een voorloper van directe heerschappij door de kroonprins in plaats van de keizer. Kroonprins Naka no Ōe voerde de Taika-hervormingen uit, niet keizer Kōtoku. Naka no Ōe, die later keizer Tenji werd, behield de controle over de regering ook onder de opvolger van Kōtoku, keizerin Saimei [6](#page=6).
Na de dood van Tenji ontstond er een strijd om de troon tussen zijn broer (die "broeder-keizer" werd genoemd) en Prins Ōtomo, die resulteerde in de Jinshin-oorlog van 672. De broer van Tenji zegevierde en werd keizer Tenmu [7](#page=7).
#### 3.3.2 Ontwikkeling van de Ritsuryō-codes
* **Ōmi-ryō:** Uitgevaardigd door keizer Tenji, een relatief conservatief document dat het oude \_kabane-systeem respecteerde, mogelijk een uiting van Tenji's politieke zwakte na een mislukte expeditie naar Korea [7](#page=7).
* **Tenmu-ryō:** Een nieuwe code uitgevaardigd door keizer Tenmu, die na zijn dood werd gehandhaafd [7](#page=7).
* **Taihō-code (Taihō Ritsuryō):** Uitgevaardigd door keizer Monmu, de opvolger van keizerin Jitō (Tenmu's gemalin), die de voltooiing van de Ritsuryō-stijl van regering markeerde, volledig gemodelleerd naar de Tang-dynastie [7](#page=7).
#### 3.3.3 Kenmerken van het Ritsuryō-stijl bestuur
Het Ritsuryō-stijl bestuur had als doel de volksmoraal te cultiveren en de bevolking te vormen tot ideale Confucianistische burgers. Ambtenaren hadden de taak de bevolking te begeleiden, en werden zelf geleid door de keizer. Het feit dat voor de Japanse soeverein het Chinese woord \_kōtei (keizer) werd gebruikt in de wetscodes, onderstreept de ontwikkeling van het concept van de keizer tot een Chinese-stijl soeverein die persoonlijk de regering behartigde. De bouw van een nieuwe hoofdstad, gemodelleerd naar Chang'an, de hoofdstad van de Tang-dynastie, markeert de overgang naar de Nara-periode en het begin van de zogenaamde oude periode van de Japanse geschiedenis [7](#page=7).
> **Tip:** Begrijp dat het Ritsuryō-systeem niet één document was, maar een geleidelijk proces van codificatie en implementatie van wetten en administratieve structuren, sterk beïnvloed door de Chinese Tang-dynastie. De Taika-hervormingen waren de cruciale eerste stap in deze transformatie.
* * *
# De Jinshin-verstoring en de betekenis ervan voor de staatsvorming
De Jinshin-verstoring van 672 was een cruciaal keerpunt dat de opvolging van de troon beïnvloedde en de weg vrijmaakte voor de consolidatie van de keizerlijke macht, wat leidde tot de uiteindelijke vorming van de Japanse staat [8](#page=8).
### 4.1 Context: hervormingen en troonopvolging
De periode na de Taika-hervormingen (beginnend in 646) kenmerkte zich door een toenemende centralisatie en een verschuiving naar direct keizerlijk bestuur. Deze hervormingen, die onder leiding stonden van kroonprins Naka no Ōe (later keizer Tenji), hadden tot doel een landelijke herverdeling van land, de instelling van een registratiesysteem voor huishoudens, en een systeem voor landbelasting te implementeren. De structuur van de centrale regering werd verder uitgewerkt met de invoering van een systeem van "acht ministeries en honderd ambten" in 649 [6](#page=6).
De traditie van een kroonprins die soevereine macht uitoefende, zoals Prins Shōtoku eerder deed, werd doorgezet. Keizer Tenji, die de Taika-hervormingen had uitgevoerd, benoemde na zijn dood zijn jongere broer tot "broeder-keizer" en zijn zoon, Prins Ōtomo, tot minister-president (dajō daijin). Dit leidde tot een vete tussen de broer en Ōtomo, die na Tenji's dood escaleerde tot de Jinshin-oorlog van 672 [6](#page=6) [7](#page=7).
### 4.2 De Jinshin-verstoring .
De Jinshin-verstoring, ook wel Jinshin-oorlog genoemd, was een strijd om de troonopvolging die uitbrak na de dood van keizer Tenji. De "broeder-keizer", die ontevreden was met de benoeming van Prins Ōtomo, versloeg Ōtomo in deze strijd [7](#page=7) [8](#page=8).
#### 4.2.1 Gevolgen van de Jinshin-verstoring
* **Ascendentie van keizer Tenmu:** De overwinnaar van de Jinshin-oorlog besteeg de troon als keizer Tenmu [7](#page=7).
* **Consolidatie van keizerlijke macht:** De overwinning van Tenmu leidde tot een verdere consolidatie van de keizerlijke macht [8](#page=8).
* **Juridische hervormingen:** Tenmu vaardigde de Tenmu-ryō uit, een nieuwe wetgeving die na zijn dood, en onder het bewind van zijn gemalin (en opvolger) keizerin Jitō, werd gehandhaafd. Dit culmineerde in de Taihō-code (Taihō ritsuryō) uitgevaardigd door keizer Monmu, wat de voltooiing betekende van de ritsuryō-stijl van bestuur naar Tang Chinees model [7](#page=7).
> **Tip:** De Jinshin-verstoring wordt door historici, zoals Conrad Totman, beschouwd als een cruciaal keerpunt in de Japanse politieke geschiedenis, vergelijkbaar met andere belangrijke periodescheidingen zoals 1185, 1600, 1868 of 1945 [8](#page=8).
### 4.3 De betekenis voor de staatsvorming
De Jinshin-verstoring speelde een fundamentele rol in de uiteindelijke staatsvorming van Japan. De overwinnaars van deze verstoring waren verantwoordelijk voor de adoptie van titels, de afkondiging van wetten, de oprichting van instituties en de bouw van hoofdsteden die het Yamato-hof transformeerde tot de keizerlijke staat "Nihon" (Japan). In die zin articuleerden de overwinnaars de politieke contouren van het "Japan" dat het onderwerp is van de Japanse geschiedschrijving [8](#page=8).
De ritsuryō-stijl van administratie, die na de verstoring werd versterkt, streefde ernaar de moraal van het volk te cultiveren en hen te vormen tot ideale Confucianistische burgers. De keizer werd beschouwd als een Chinese-stijl soeverein die persoonlijk toezicht hield op de regering van het land. De verhuizing van de hoofdstad naar Nara, gemodelleerd naar Chang'an, de hoofdstad van de Tang-dynastie, markeerde het begin van de Nara-periode en de zogenaamde oude periode van de Japanse geschiedenis [7](#page=7).
> **Opmerking:** Torquil Duthie wijst erop dat hoewel de Jinshin-verstoring een belangrijk keerpunt was, de Nihon shoki (de primaire bron) het niet altijd in ondubbelzinnige termen presenteert, maar eerder als het sluitstuk van een complexe verhaallijn met meerdere andere belangrijke momenten. Desalniettemin wordt de verstoring algemeen erkend voor zijn bijdrage aan de transformatie naar de keizerlijke staat [8](#page=8).
* * *
# Confucianisme als seculiere ethiek en politiek
Dit onderwerp verklaart de filosofie van Confucius en de reden waarom het wordt beschouwd als seculier, met een focus op sociale ethiek en bestuurlijke principes die de Japanse staat beïnvloedden.
### 5.1 Wie was Confucius en waarom was hij een "seculiere" denker?
Confucius (officieel 551 v.Chr. – 479 v.Chr.), de gelatiniseerde versie van Kong-zi (Meester Kong, Japans: Kōshi), verwijzend naar Kung Qiu, was een denker uit de Periode van de Strijdende Staten in de late Zhou-dynastie (1027 v.Chr. – 256 v.Chr.). Hij is de grondlegger van het Confucianisme, een denkstroming die sinds de introductie in Japan in de 6e eeuw nauw verbonden was met de ontwikkeling van de Japanse staat en een enorme impact had op het intellectuele en culturele leven in Japan [9](#page=9).
#### 5.1.1 Kernprincipes van Confucius' leer
Het hoofddoel van Kongzi was het herstellen van de hiërarchische en harmonieuze feodale sociale orde, die volgens hem in het begin van de Zhou-dynastie had bestaan. Deze ideale sociale orde moest worden bereikt, niet door de handhaving van wetten, maar door het morele voorbeeld van degenen aan de macht. Zij moesten het verleden bestuderen en zichzelf cultiveren om nobele mannen (junzi, Japans: kunshi) te worden [9](#page=9).
Een junzi werd gekenmerkt door kennis van de oude liederen, de rituelen, en deugden zoals loyaliteit, rechtschapenheid, gematigdheid, en bovenal \_ren (een soort altruïstische welwillendheid). Ren is wat een mens onderscheidt van andere wezens [9](#page=9).
#### 5.1.2 De seculiere aard van het Confucianisme
Het concept "seculier" verwijst precies naar dit "humanistische" ideaal en de bijbehorende focus op sociale ethiek in plaats van op andere-wereldse aangelegenheden. De gelijktijdige invlechting van persoonlijke ethiek en politiek is niet bepaald modern, zoals het woord "seculier" in de context van de Europese geschiedenis, waaruit het is geleend, zou kunnen impliceren [9](#page=9).
De neiging tot toenemende secularisering, voortkomend uit de toenemende instroom van continentale cultuur, culmineerde in hervormingen die de overgang markeerden van de proto-historische naar de oudheid van de Japanse geschiedenis [1](#page=1).
> **Tip:** Hoewel de tekst de introductie van het Confucianisme in Japan in de 6e eeuw noemt, wordt de specifieke invloed op de hervormingen van de Taika (645 n.Chr.) uitgebreider behandeld in de context van de 17-artikelen-constitutie van Prins Shōtoku [1](#page=1).
#### 5.1.3 Historische context en overdracht
De leer van Meester Kong is ons overgeleverd in de vorm van een compilatie van uitspraken, verzameld onder de titel \_Lunyu (Japans: Rongo, Engels: Analects) door zijn discipelen. Het beeld van "Meester Kong die naar les gaat" is een fictief portret uit de Chinese Sung-periode [9](#page=9).
Het Confucianisme kwam in Japan onder aanval in de latere Edo-periode door volgelingen van de Nativistische School (zoals Motoori Norinaga) en werd uiteindelijk veranderd in "traditie" in de loop van de transformatie van Japan tot een moderne kapitalistische natiestaat [9](#page=9).
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Yayoi-periode | Een prehistorische periode in Japan, gekenmerkt door de introductie van landbouw (rijst) en metaalbewerking, die de basis legde voor sociale stratificatie. |
| Kōfun-periode | Een periode in de Japanse geschiedenis die wordt gekenmerkt door de aanleg van grote grafheuvels (kōfun) en de vorming van een meer gecentraliseerde politieke macht. |
| Secularisatie | Het proces waarbij religieuze invloeden afnemen en seculiere (niet-religieuze) factoren, zoals administratie en politiek, belangrijker worden in de samenleving en het bestuur. |
| Uji | Een soort clan of familie-eenheid in het oude Japan, vaak geassocieerd met specifieke taken of gebieden, die een belangrijke rol speelde in de sociale en politieke structuur. |
| Kabane | Een systeem van erfelijke titels of rangen in het oude Japan, dat de positie en privileges van individuen en hun uji binnen de administratie bepaalde. |
| Ritsuryō-systeem | Een Japans wettelijk en bestuurlijk systeem, gemodelleerd naar het Chinese Tang-dynastie model, dat gericht was op een gecentraliseerde staat met duidelijke wetten, bureaucratie en belastinginning. |
| Soga-clan | Een machtige clan die een cruciale rol speelde in de politiek van de Asuka-periode, vaak door middel van huwelijkspolitiek en het uitoefenen van invloed op het keizerlijke hof. |
| Prins Shōtoku | Een invloedrijke prins en regent in de Asuka-periode, die wordt geassocieerd met de invoering van Chinese bestuursprincipes en de 17-artikelen-grondwet. |
| 17-artikelen-grondwet | Een verzameling morele en politieke principes, toegeschreven aan Prins Shōtoku, bedoeld als richtlijn voor ambtenaren en ter versterking van de keizerlijke autoriteit. |
| Taika-hervormingen | Een reeks ingrijpende hervormingen in 645 die gericht waren op het centraliseren van de macht onder de keizer, het herstructureren van het landbezit en het invoeren van een nieuw administratief systeem, gemodelleerd naar de Tang-dynastie. |
| Jinshin-verstoring | Een burgeroorlog in 672 die voortkwam uit een geschil over de opvolging van de troon na de dood van keizer Tenji, en die uiteindelijk leidde tot de consolidatie van de macht onder keizer Tenmu. |
| Confucianisme | Een Chinese filosofische en ethische leer, gesticht door Confucius, die de nadruk legt op moraliteit, sociale harmonie, respect voor autoriteit en zelfverbetering, en die een grote invloed had op de Japanse cultuur en bestuur. |
| Junzi (Kunshi) | Een ideaal van de edele mens in het Confucianisme, gekenmerkt door moraliteit, wijsheid en deugdzaamheid, die door middel van zelfstudie en ethisch gedrag autoriteit en harmonie nastreeft. |
| Ren | Een centraal concept in het Confucianisme, dat vertaald kan worden als menselijkheid, welwillendheid of altruïstische liefde, en dat de basis vormt voor ethisch gedrag en sociale relaties. |
Cover
4 - History of Japan new Summary Lecture 4.pdf
Summary
# Het Ritsuryō-systeem van straf- en burgerwetten
Het Ritsuryō-systeem was een Chinese-geïnspireerde administratieve orde in Japan, gericht op gecentraliseerde controle en tribuutinning, gebaseerd op een systeem van straf- en burgerwetten [1](#page=1).
### 1.1 Oorsprong en structuur van het Ritsuryō-systeem
De oorsprong van het Ritsuryō-systeem ligt in de behoefte aan gecentraliseerde controle en efficiënte tribuutinning door de overwinnaars van lokale heersers, die hun macht uitbreidden in de Kinai-regio. Dit leidde tot de vestiging van een op wetten gebaseerde aristocratische politieke orde. Het systeem werd versterkt door de oprichting van een nieuwe hoofdstad, Heian-kyō, gemodelleerd naar de Chinese Tang-hoofdstad Changan. De kern van dit systeem bestond uit twee componenten: 'ritsu' (strafrecht) en 'ryō' (burgerrecht en administratie) [1](#page=1) [3](#page=3).
#### 1.1.1 Het 'Ritsu'-component: juridisch systeem, straffen en vergelding
Het 'ritsu'-gedeelte van de codes omvatte het juridische systeem, met onderscheid tussen civiele geschillen ('sōshō') en strafzaken ('dangoku'). Civiele zaken vonden alleen plaats in de herfst en winter, terwijl strafzaken werden geïnitieerd door de politie ('danjōdai'), klachten van slachtoffers of het publiek. Bekentenissen waren vereist voor een schuldigverklaring, waarbij marteling vaak werd gebruikt. Schuldigverklaringen moesten nauwkeurig verwijzen naar de relevante passages in de code [4](#page=4).
Het hoofddoel van de 'ritsu'-regelingen was het bestraffen en rehabiliteren van criminelen om herhaling te voorkomen, en tegelijkertijd de bevolking af te schrikken van wangedrag. Gedrag dat volgens confucianistische normen als slecht werd beschouwd, werd streng bestraft. Personen met de status van ambtenaar, boeddhistische non of monnik konden fysieke straffen vermijden. In de meeste gevallen werden hooggeplaatste personen vrijgesteld van openbare executie en marteling. De 'ritsu' voorzag ook in een tabel met equivalenten, waarbij het verlies van rang en ambt straffen kon vervangen. Ambtenaren en hun naaste familieleden konden straf ontlopen door betaling van een bedrag dat in de 'ritsu'-reglementen was vastgelegd [4](#page=4).
Familierelaties speelden een belangrijke rol. Letsel toegebracht aan kinderen werd als minder ernstig beschouwd, terwijl overtredingen tegen ouders of grootouders resulteerden in zware straffen. Familierelaties konden ook leiden tot strafrechtelijke aansprakelijkheid zonder persoonlijke schuld. In extreme gevallen, zoals verraad, was de straf 'familie-uitroeiing'. Misdaden zoals verraad vielen buiten de reikwijdte van amnestie [4](#page=4).
> **Tip:** Begrijp de prioriteit die aan familierelaties werd toegekend binnen het strafrecht, en hoe dit invloed had op de strafmaat.
#### 1.1.2 Het 'Ryo'-component: centrale en lokale overheid, belastingen en landherverdeling
Het 'ryō'-gedeelte van de codes regelde de structuur van de centrale overheid, de lokale administratie en het belastingsysteem, inclusief de herverdeling van land [2](#page=2) [5](#page=5).
##### 1.1.2.1 De centrale overheid (Dajōkan)
De centrale overheid was georganiseerd rond twee hoofdkantoren: de Dajōkan (Department of State) en de Jingikan (Department of Worship). De Dajōkan was verantwoordelijk voor alle seculiere aspecten van de regering, terwijl de Jingikan zich bezighield met Shinto-rituelen. De Dajōkan had twee leidende ambtenaren: de Minister van Links ('sadaijin') en de Minister van Rechts ('udaijin'), waarbij de 'sadaijin' de hogere positie bekleedde. Het hoogste ambt, de Chancellor ('dajō daijin'), bleef normaal gesproken onbezet. Onder de Dajōkan vielen acht ministeries die verschillende overheidsgebieden bestreken. De 'danjōdai' superviseerde het gedrag van ambtenaren [5](#page=5) [8](#page=8).
Om een ambt te verkrijgen, was een bijbehorende hof-rang vereist, die kon worden verkregen door examens af te leggen of via een 'grace rank' gebaseerd op de rang van de vader of grootvader. De examens gaven echter slechts toegang tot lagere posten; hogere posten werden gevuld door erfopvolging. Invloedrijke families, zoals de Fujiwara clan, maakten gebruik van dit systeem om belangrijke posten aan het hof te monopoliseren [5](#page=5).
> **Voorbeeld:** De Fujiwara clan wist door slim gebruik te maken van het erfrechtelijke systeem van hof-rangen alle belangrijke posities te bemachtigen, wat de oorspronkelijke bedoeling van de examens ondermijnde.
##### 1.1.2.2 De lokale administratie
Het lokale administratieve systeem verdeelde het land in drie soorten eenheden: 'kuni' (provincie), 'kōri' (district) en 'sato' (dorp). Deze werden bestuurd door drie soorten ambtenaren: 'kokushi' (civiele regering en rechtspraak in 'kuni'), 'gunji' (juridische en administratieve autoriteit op 'kōri'-niveau) en 'richō' (hoofden van 'sato') [6](#page=6).
* **Kokushi:** Werden door de centrale regering gedetacheerd voor een vaste termijn en waren verantwoordelijk voor de implementatie van het Ritsuryō-beleid. Ze ontvingen vaak een deel van de rijstoverschotten, wat hun inkomen aanzienlijk verhoogde. Sommige 'kokushi' bleven in de hoofdstad en werden 'kokushi stationed afar' genoemd, terwijl lokale functionarissen 'zaichō kanjin' heetten. Hooggeplaatste ambtenaren konden geen 'kokushi'-posten verkrijgen, maar profiteerden wel van de surplus door nominees aan te stellen en hun deel op te eisen [6](#page=6).
* **Gunji:** Waren de belangrijkste lokale ondergeschikten van de 'kokushi' en oefenden juridische en administratieve bevoegdheden uit op het niveau van de 'kōri'. Zij werden doorgaans benoemd uit de leidende families van de 'kōri' en bekleedden hun functie levenslang. Dit erfelijke bezit van 'gunji'-posten droeg bij aan de opkomst van de krijgersklasse [6](#page=6).
* **Richō:** Waren de hoofden van een 'sato', die elk uit 50 huishoudens bestonden. Zij werden benoemd uit eerlijke en valide boeren van de 'sato'. Het huishouden was de laagste administratieve eenheid, met een 'hoofd' en 'leden', geregistreerd in de huishoudregisters [6](#page=6).
##### 1.1.2.3 Belastingheffing en herverdeling van land
Het wetboek op de herverdeling van land, ingevoerd tijdens de Taika-hervorming, had tot doel de ongelijke landverdeling te corrigeren. Voorheen was land bijna exclusief in handen van grootgrondbezitters, en gewone boeren waren pachters. Mannen en vrouwen hadden recht op land na het bereiken van het zesde levensjaar, met respectievelijk ongeveer zes-tiende en vier-tiende van een acre [6](#page=6) [7](#page=7).
Het 'ryō'-systeem sanctioneerde drie belastingen in Tang-stijl. De eerste was een rijstbelasting van drie procent van de oogst, die lokaal bleef om de kosten van het lokale bestuur te dekken. De andere twee waren dwangarbeidbelastingen, geheven in natura en dienst op alle valide mannen. Deze belastingen werden gebruikt om de centrale overheid te financieren, inclusief transportkosten. Deze hoofdbelasting was een zware last voor de armen, ongeacht hun vermogen. Daarnaast was er een 'miscellaneous tax' van maximaal 60 dagen dwangarbeid, die door de 'kuni'-administratie kon worden opgelegd. Dit surplus werd vaak door de 'kokushi' voor eigen doeleinden aangewend, wat leidde tot groot lijden en soms tot het verlaten van huizen [7](#page=7).
> **Tip:** Begrijp de structuur van de drie belastingen en hoe deze de bevolking troffen, met name degenen met minder middelen.
### 1.2 De aard van het Ritsuryō-systeem
Ondanks de Chinese invloeden, die deels afkomstig waren uit het Confucianisme en Daoïsme, was de geest van de Ritsuryō-stijl administratie grondig confucianistisch en seculier. De codes, met name de Taihō-code van 701, probeerden een alomvattend systeem van geschreven wetten te creëren dat alle staatszaken kon reguleren. In de praktijk konden echter bepaalde administratieve praktijken die de geschreven wet tegenspraken niet worden voorkomen. Deze praktijken, bekend als 'toki no gyōji' (hedendaagse uitzonderingen in de praktijk), droegen significant bij aan de uiteindelijke neergang van het Ritsuryō-stijl bestuur. De effectiviteit van het systeem werd ook belemmerd door de blijvende invloed van oudere tradities, zoals de 'kabane'-traditie, die de toegang tot hoge posten monopoliseerde [3](#page=3) [5](#page=5).
---
# De structuur van de centrale en lokale overheid onder het Ritsuryō-systeem
De structuur van de centrale en lokale overheid onder het Ritsuryō-systeem was een complex netwerk van instanties met specifieke verantwoordelijkheden, waarbij functies werden verkregen via examens of erfelijke privileges [5](#page=5).
### 2.1 De centrale overheid (dajōkan en jingikan)
De centrale overheid, het *dajōkan*, bestond uit twee hoofdkantoren: het *dajōkan* zelf voor wereldlijke zaken en de *jingikan* voor Shintō-riten. De scheiding tussen religie en politiek, hoewel de religieuze dimensie serieus werd genomen, was hierin duidelijk zichtbaar [5](#page=5).
#### 2.1.1 Het dajōkan
Het *dajōkan* werd geleid door twee hoge ambtenaren: de Minister van Links (*sadaijin*), wiens positie superieur was aan die van de Minister van Rechts (*udaijin*). De hoogste functie, de Kanselier (*dajōdaijin*), bleef doorgaans onbezet. Onder het *dajōkan* ressorteerden acht ministeries (*shō*), die de verschillende overheidsgebieden bestreken. Daarnaast was er de politie-instantie (*danjōdai*) die toezicht hield op het gedrag van ambtenaren en een keizerlijke wacht ter bescherming van het paleis en de hoofdstad [5](#page=5) [8](#page=8).
**De acht ministeries waren:**
* **Ministerie van het Centrale Bureau** (*nakatsukasa*) [8](#page=8).
* **Ministerie van Ceremonieel Zaken** (*shikibushō*) [8](#page=8).
* **Ministerie van Burgerzaken** (*jibushō*) [8](#page=8).
* **Ministerie van Volkszaken** (*minbushō*) [8](#page=8).
* **Ministerie van Militaire Zaken** (*hyōbushō*) [8](#page=8).
* **Ministerie van Justitie** (*gyōbushō*) [8](#page=8).
* **Ministerie van Financiën** (*ōkurashō*) [8](#page=8).
* **Ministerie van de Keizerlijke Huishouding** (*kunaishō*) [8](#page=8).
De functionarissen van het *dajōkan* omvatten verder de Grootraden (*dainagon*) en de Kleinraden (*shōnagon*), evenals de Controleurs van Links (*sadaiben*) en Rechts (*udaiben*) [8](#page=8).
#### 2.1.2 De jingikan
De *jingikan* was verantwoordelijk voor de grote religieuze ceremonies, zoals de kroningsriten, nationale zuiveringen, festivals van de eerste vruchten en oogstdankzeggingen. Ook viel het onderhoud van heiligdommen, de discipline van priesters en het vastleggen en naleven van orakels en divinaties onder haar bevoegdheid. De *jingikan* had voorrang op het *dajōkan* [8](#page=8).
#### 2.1.3 Verkrijgen en uitoefenen van functies
Om een officiële functie te verkrijgen, was een bijbehorende hof rang vereist. Deze rang kon men verwerven door het behalen van examens, of door een zogenaamde "genaderang" op basis van de rang van vader of grootvader. Echter, de examens boden slechts toegang tot lagere functies; hogere posten werden voornamelijk gevuld door erfelijke privileges. De kabane-traditie, die verband hield met erfelijke titels, werd gebruikt om het idee van examens te omzeilen. Invloedrijke families monopoliseerden vaak hun posities, zoals de Fujiwara-clan die alle belangrijke hovelingenposten greep [5](#page=5).
### 2.2 De lokale overheid
Het lokale bestuur onder het Ritsuryō-systeem verdeelde het land in drie administratieve eenheden: *kuni*, *kōri* en *sato*. Deze eenheden werden bestuurd door drie typen ambtenaren: *kokushi*, *gunji* en *richō* [5](#page=5).
#### 2.2.1 De kokushi
De *kokushi* waren verantwoordelijk voor het burgerlijk bestuur en de rechtspraak binnen hun *kuni*. Zij werden door de centrale overheid naar hun regio's gestuurd voor een vaste termijn. Hun voornaamste taak was het implementeren van het Ritsuryō-beleid van morele verlichting. Al snel werd het gebruikelijk dat *kokushi* een percentage ontvingen van de overgebleven rijst nadat de officiële uitgaven waren gedekt, wat hun inkomen aanzienlijk verhoogde. Sommige *kokushi* wisten hun deel te verkrijgen zonder hun post daadwerkelijk te bezoeken; zij werden "ver weg gestationeerde *kokushi*" genoemd en hun posten "afwezige posten". De functionarissen die in hun plaats werkten, werden "functionarissen die daadwerkelijk in functie zijn" (*zaichō kanjin*) genoemd. Hooggeplaatste functionarissen mochten geen *kokushi*-posten bekleden vanwege hun rang, maar profiteerden wel van de surplusinkomsten door het recht te verkrijgen om kandidaten voor *kokushi*-posten te nomineren en vervolgens hun deel op te eisen als patroons [5](#page=5) [6](#page=6).
#### 2.2.2 De gunji
De *gunji* waren de belangrijkste lokale ondergeschikten van de *kokushi* en oefenden juridische en administratieve bevoegdheden uit op het niveau van de *gun*. *Gunji* werden doorgaans aangesteld uit de leidende families van de *gun* en bekleedden hun posten levenslang, in tegenstelling tot de *kokushi*. Net als de hoge hovelingenposten kwamen de lokale *gunji*-posten al snel onder exclusief beheer van bepaalde families. Dit erfelijke controlemechanisme was significant en droeg bij aan de opkomst van de krijgsklasse aan het einde van de Heian-periode [6](#page=6).
#### 2.2.3 De richō
De *gun* waren onderverdeeld in *sato* (ook gelezen als *ri*), die elk uit 50 huishoudens bestonden. De hoofden van een *sato* of *ri*, de *richō*, werden aangewezen uit de eerlijke en fitte boeren van de *sato*. Een huishouden, de laagste administratieve eenheid, bestond uit een "hoofd" en "leden", en allen werden officieel geregistreerd in de huishoudregisters [6](#page=6).
### 2.3 Belastingheffing en herverdeling van land
Het systeem voor huishoudregistratie en de wet op de herverdeling van land werden reeds tijdens de Taika-hervorming ingevoerd. Vóór de Taika-hervorming was land voornamelijk in handen van grootgrondbezitters, waarbij gewone boeren landbouwers waren op het land van anderen. Het doel van de landherverdeling was om dit te verhelpen en gewone mensen toegang te geven tot land, wat hen een minimaal levensstandaard moest garanderen. Zowel mannen als vrouwen konden vanaf het zesde levensjaar land ontvangen. De hoeveelheid toegekend land bedroeg ongeveer drie-tiende van een hectare voor mannen en twee-tiende van een hectare voor vrouwen (twee derde van een mannelijk deel). Het toegekende land bleef de eigendom van de ontvanger tot diens dood [6](#page=6) [7](#page=7).
Het Ritsuryō-systeem sanctioneerde drie belastingen in Tang-stijl. Eén hiervan was een heffing op rijst uit aangewezen belastbare velden, die drie procent van de oogst bedroeg. De belastingdruk was licht, maar het feitelijke gewicht van de rijst was aanzienlijk en moeilijk te transporteren, waardoor het in de *gun* bleef om de uitgaven van de lokale overheid te dekken. De andere twee belastingen waren dwangarbeid, opgelegd aan fitte mannen in hun productieve jaren, en werden in natura en in dienst geleverd. Deze arbeidstaxen waren gebaseerd op lokale producten anders dan rijst, die naar de hoofdstad werden gestuurd om de uitgaven van de centrale overheid te financieren. De fysieke inspanning en transportkosten waren ook onderdeel van de belasting. Deze hoofdtaxen vormden een zware last voor de armen, omdat ze onverschillig werden opgelegd aan iedereen, ongeacht rijkdom. Bovendien bestond er een zogenaamde "diverse belasting" van maximaal 60 dagen arbeid, die de *kuni*-administratie van belastingbetalers kon opeisen. Deze surplusbelasting werd vaak door *kokushi* voor eigen doeleinden gebruikt en veroorzaakte groot lijden, zodanig dat sommigen hun huizen verlieten en landlopers werden [7](#page=7).
> **Tip:** Begrijp de hiërarchie en de onderlinge relaties tussen de verschillende overheidsinstanties (dajōkan, jingikan, ministeries, kuni, gun, sato) en de ambtenaren die hen leidden (sadaijin,daijin, kokushi, gunji, richō). Let op hoe erfelijke privileges de rol van examens ondermijnden, vooral op hogere niveaus.
> **Voorbeeld:** De Fujiwara-clan gebruikte het systeem van erfelijke rangen om strategisch de belangrijkste hovelingenposten te monopoliseren, wat de meritocratische idealen van de Ritsuryō-codes tenietdeed.
> **Tip:** Houd de drie administratieve eenheden op lokaal niveau (kuni, kōri, sato) en de bijbehorende ambtenaren (kokushi, gunji, richō) uit elkaar. Merk op dat de gunji, in tegenstelling tot de kokushi, levenslang hun functie behielden en uit lokale elites kwamen.
> **Voorbeeld:** De kokushi, aangesteld door de centrale overheid, hadden een vaste termijn en waren verantwoordelijk voor het implementeren van het beleid. Echter, door het gebruik van "afwezige posten" en het claimen van surplusinkomsten, veranderden ze vaak in een bron van corruptie en privaat gewin.
> **Tip:** Wees alert op de verschillende soorten belastingen en hun impact. De rijstbelasting bleef lokaal, terwijl de arbeidstaxen de centrale overheid financierden, met aanzienlijke lasten voor de bevolking.
> **Voorbeeld:** De diverse belasting van 60 dagen arbeid kon zo zwaar wegen dat mensen genoodzaakt waren hun woonplaats te verlaten, wat de ineffectiviteit van de lokale handhaving van deze belasting aantoont.
---
# Belastingen en de herverdeling van land binnen het Ritsuryō-systeem
Dit gedeelte behandelt het landbeleid van het Ritsuryō-systeem, inclusief de herverdeling van land aan boeren en de verschillende soorten belastingen die werden geheven om de overheid te financieren.
### 3.1 Landbeleid en herverdeling
#### 3.1.1 Context voor landherverdeling
Vóór de Taika-hervormingen was landbezit voornamelijk geconcentreerd bij grootschalige landeigenaren. Gewone boeren bezaten zelden land en functioneerden in plaats daarvan als cultuurarbeiders op het land van rijke landheren [6](#page=6).
#### 3.1.2 Doel van landherverdeling
Het belangrijkste doel van de landherverdelingswet was om deze situatie te corrigeren en gewone burgers, zowel mannen als vrouwen, de mogelijkheid te geven land te bezitten. Dit zou hen moeten voorzien van een minimale levensstandaard [6](#page=6).
#### 3.1.3 Landtoewijzing
* Mannen en vrouwen waren beide gerechtigd tot landbezit na het bereiken van het zesde levensjaar [6](#page=6).
* De hoeveelheid toegekend land was ongeveer zes-tiende van een acre voor mannen [7](#page=7).
* Vrouwen ontvingen een kleiner deel, namelijk ongeveer vier-tiende van een acre, wat overeenkomt met tweederde van het aandeel van een man [7](#page=7).
* Het toegekende land bleef eigendom van de persoon tot aan diens overlijden [7](#page=7).
### 3.2 Belastingstelsel
Het Ritsuryō-systeem omvatte drie belastingen, geïnspireerd op het Tang-model [7](#page=7).
#### 3.2.1 Rijstbelasting
* Deze belasting werd geheven op rijst uit aangewezen belastbare velden [7](#page=7).
* Het tarief bedroeg drie procent van de oogst [7](#page=7).
* Ondanks het lichte percentage, was het daadwerkelijke gewicht van de afgedragen rijst aanzienlijk en moeilijk te transporteren [7](#page=7).
* De opgehaalde rijst bleef in de *gun* (districten) en werd gebruikt om de kosten van het lokale bestuur te dekken [7](#page=7).
#### 3.2.2 Arbeids- en dienstenbelastingen (Corveé)
* Er waren twee soorten corveé-belastingen die in natura en in diensten werden geheven op valide, volwassen mannen [7](#page=7).
* Deze belastingen werden geheven op lokale producten anders dan rijst [7](#page=7).
* De producten werden naar de hoofdstad gestuurd om de uitgaven van de centrale overheid te financieren [7](#page=7).
* De fysieke inspanning en de transportkosten waren eveneens onderdeel van deze belasting [7](#page=7).
#### 3.2.3 De last van belastingen
* Deze hoofdelijke belastingen vormden een zware last voor de armen, aangezien ze indiscriminatoir werden opgelegd aan alle personen, ongeacht hun vermogen [7](#page=7).
* Daarnaast bestond er een zogenaamde "diversenbelasting" van maximaal 60 dagen arbeid, die de *kuni* (provinciale) administratie van belastingbetalers kon eisen [7](#page=7).
* Deze surplusbelasting werd vaak door *kokushi* (provinciale gouverneurs) toegeëigend voor privédoeleinden [7](#page=7).
* Dit veroorzaakte groot lijden, zodanig dat sommigen besloten hun vaste woonplaats te verlaten en landlopers te worden [7](#page=7).
> **Tip:** De structuur van de belastingen in het Ritsuryō-systeem, met een focus op rijst, arbeid en diensten, weerspiegelt de agrarische aard van de samenleving en de noodzaak om zowel lokale als centrale overheidsinstanties te financieren. Merk op hoe de corveé-belastingen onevenredig zwaar drukten op de armere bevolking [7](#page=7).
---
# Boeddhisme en zijn invloed in Japan
De introductie en ontwikkeling van het boeddhisme in Japan vormden een cruciale transformerende kracht, die de religieuze, politieke en sociale structuren van het land diepgaand beïnvloedde, van de vroege import uit Korea tot de hedendaagse manifestaties.
### 4.1 Filosofische en religieuze principes van het boeddhisme
Het boeddhisme, oorspronkelijk afgeleid van de term "Buddha" (degene die tot waarheid is ontwaakt), is een praktijkgerichte wijsheid of ethiek die streeft naar het bereiken van de ideale menselijke staat conform de "ware eeuwige wet" (Skt. dharma). De oorspronkelijke Boeddha was prins Gautama Siddharta, die na een periode van ascetisme ontwaakte onder een bodhi-boom en vervolgens zijn wijsheid deelde. De kernleer van het boeddhisme beschouwt het leven fundamenteel als lijden, veroorzaakt door de voortdurend veranderende, onderling verbonden omstandigheden en oorzaken die de menselijke existentie bepalen. Dit leidt tot het inzicht in vergankelijkheid (Skt. anitya, Jpn. mujō) en de ontkenning van een onveranderlijke essentie, inclusief een zelf (Skt. ātman). Hierdoor verwerpt het boeddhisme ook de moderne subject-object dichotomie [10](#page=10) [9](#page=9).
De keten van causaliteit die leidt tot ons lijden heet pratīyasamutpāda (Jpn. engi, afhankelijk ontstaan). Door de oorzaken uit te doven, wordt de keten verbroken en eindigt het lijden. Dit vereist een diepgaand begrip van lijden, vergankelijkheid en niet-zelf (Skt. anātman), wat niet zozeer objectieve kennis is, maar een plotselinge, intuïtieve "greep" op de ware realiteit. Om dit te bereiken, moeten de worteloorzaken van onze illusies, zoals lust en gehechtheid, worden uitgedoofd door middel van "spirituele oefeningen" zoals ascetisme en meditatie. Deze praktijken helpen de middenweg te vinden tussen zelfkwelling en hedonisme, leidend tot de ultieme vrijheid van gehechtheid en beperkingen, genaamd nirwana (Jpn. nehan). Het boeddhisme benadrukt mede compassie voor alle levende wezens en stelt ethische eisen, zoals niet doden, niet stelen en niet liegen [10](#page=10).
#### 4.1.1 De Tripitaka en belangrijke boeddhistische stromingen
De boeddhistische doctrine werd oorspronkelijk mondeling overgedragen en later vastgelegd in de Tripitaka, bestaande uit drie delen: vinaya (regels voor monniken en leken), sūtra (preken van Gautama en dialogen) en abhidharma (commentaren op de sūtra). In de loop van de verspreiding ontstonden vele scholen die verschilden in hun interpretatie van de Tripitaka. Een belangrijke scheiding was die tussen "elitair" Hīnayāna (het "mindere voertuig"), waarbij monniken en nonnen het hoogste doel (nirwana) nastreefden, en Mahāyāna (het "grotere voertuig"). Mahāyāna streeft naar de redding van de gehele mensheid en benadrukt het pad van de bodhisattva (Jpn. bosatsu, de "Boeddha-in-wording") [10](#page=10) [9](#page=9).
Belangrijke Mahāyāna-scholen die ontstonden waren de Mādhyamika-school (Jpn. Chūganha), gesticht door Nāgārjuna, die de notie van sūnyatā (Jpn. ku, leegte) benadrukte, en de Yogācāra-school (Jpn. Yugagyō ha), voltooid door Vasubandhu, die een spiritueel principe als basis van onze existentie postuleerde (ālayavijñāna), waaruit alles verschijnt als "indrukken". Mahāyāna werd ook prominent in Tibet (Lamaïsme) en China, waar het minder speculatief en meer gericht werd op de alledaagse wereld en sociale relaties. Invloedrijke Chinese scholen, die ook naar Japan werden overgebracht, zijn onder meer de Pure Land school (Jpn. Jōdo), de Chan school (Jpn. Zen), de Tiantai (Jpn. Tendai) en de Zhenyan school (Jpn. Shingon) [11](#page=11).
### 4.2 Introductie en ontwikkeling van het boeddhisme in Japan
Volgens de Nihon shoki werd het boeddhisme officieel in 552 CE vanuit Korea geïntroduceerd, met geschenken zoals een gouden en koperen beeld van Śākyamuni en diverse sutra's. De Soga-clan speelde een belangrijke rol bij de verspreiding ervan. Prins Shōtoku wordt beschouwd als de ware grondlegger en eerste grote beschermheer van het boeddhisme in Japan, en stichtte belangrijke kloosters zoals het Hōryūji. Na de introductie van zes Chinese scholen (Ritsu, Kusha, Jōjitsu, Sanron, Hosshō en Kegon), begon de studie van boeddhistische leerstellingen serieus [11](#page=11).
Tijdens de Nara-periode, met name onder keizer Shōmu, werd het boeddhisme gepromoot als staatsgodsdienst, wat leidde tot de bouw van de Tōdai-tempel. In het begin van de Heian-periode werden de Shingon- en Tendai-scholen geïntroduceerd en gesteund door de heersende elite. Zen-boeddhisme bereikte Japan tijdens de Kamakura-periode (1185-1333) en werd omarmd door de militaire klasse. Tegelijkertijd bloeiden de populaire Nichiren- en Pure Land-sekten op [11](#page=11).
> **Tip:** De introductie van boeddhisme in Japan gebeurde in een periode van grote culturele uitwisseling met het vasteland, met name China en Korea [3](#page=3).
Tijdens de Tokugawa-periode (1600-1868) kwam het boeddhisme, met zijn uitgebreide tempelnetwerk, onder strikte regulering van het Tokugawa-shogunaat, wat leidde tot organisatorische en doctrinele veranderingen. Na de Meiji-restauratie vestigde de regering het Shintō als de inheemse religie van de staat, en veel boeddhistische tempels werden ontmanteld. Paradoxaal genoeg maakte deze onderdrukking de boeddhistische traditie en haar intellectuele erfgoed juist aantrekkelijker voor kritiek op de moderniseringskoers van de overheid. Tijdens de Tweede Wereldoorlog flirtte ook een deel van de boeddhistische scholen met het Japanse fascisme [11](#page=11) .
Na de Tweede Wereldoorlog werden veel "nieuwe religies" georganiseerd als boeddhistische lekenbewegingen, zoals de Sōka gakkai, en een boeddhistische partij (Kōmeitō) is vertegenwoordigd in het Japanse parlement. Statistisch gezien is Japan vandaag de dag een boeddhistisch land, met meer dan 70.000 tempels, 200.000 priesters, en waarbij 85% van de bevolking enige vorm van boeddhistische geloof aanhangt [11](#page=11).
### 4.3 Politieke en sociale impact in Japan
De introductie van het boeddhisme had een aanzienlijke politieke en sociale impact in Japan. In de Nara-periode en de eeuw daarvoor werd het boeddhistische clerus een machtige speler op het politieke toneel. De ritsuryō-stijl administratie, hoewel inherent Confucianistisch en seculier, werd beïnvloed door deze ontwikkelingen. De centrale overheid, gestructureerd volgens de Taihō-code (702 CE), bestond uit het Departement van Godsdienst (jingikan) en het Staatsdepartement (dajōkan). Het Departement van Godsdienst was verantwoordelijk voor religieuze ceremonies en had niets te maken met het boeddhisme, terwijl het Staatsdepartement alle seculiere aspecten van bestuur regelde [3](#page=3) [8](#page=8) [9](#page=9).
Het boeddhisme werd in Japan geïnstitutionaliseerd als een "staatskerk", wat de politieke invloed ervan verder vergrootte. Hoewel de ritsuryō-codes een Confucianistische en seculiere geest hadden, was de introductie van het boeddhisme een gevolg van grootschalige cultuurimport van het continent. De politieke structuur van het boeddhisme en de verwevenheid met de staat zijn terug te zien in de ontwikkeling van verschillende scholen en hun interactie met de heersende klassen door de eeuwen heen [11](#page=11) [3](#page=3) [9](#page=9).
> **Tip:** Vergelijk de rol van het boeddhisme in Japan met die van het Confucianisme in Tang-China, waarbij beide religies een autonome clerus hadden die vaak op eigen initiatief, soms zelfs in oppositie tegen de staat, handelde [2](#page=2).
De invloed van het boeddhisme manifesteerde zich ook in de taal, zoals de mogelijke Daoïstische oorsprong van de titel "tennō" (keizer), wat een teken zou zijn van Chinese, met name Daoïstische, invloed. De ontwikkeling van boeddhistische scholen, zoals Zen in de militaire klasse en Pure Land en Nichiren bij het volk, weerspiegelde de sociale dynamiek van verschillende perioden. De strikte controle van de Tokugawa-shogunaat en de latere ontmanteling na de Meiji-restauratie tonen de voortdurende politieke en sociale impact van de religie, zelfs in tijden van onderdrukking of herpositionering [11](#page=11) [3](#page=3).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Ritsuryō seidō | Een Japans politiek en juridisch systeem, gebaseerd op een reeks wetboeken (ritsu en ryō), dat gericht was op de vestiging van een gecentraliseerde, aristocratische overheidsstructuur naar Chinees voorbeeld. |
| Ritsu | Het deel van de Ritsuryō-wetboeken dat betrekking had op het strafrecht, de juridische procedures, sancties en bestraffingen, met als doel het bestrijden van onrecht en het rehabiliteren van criminelen. |
| Ryō | Het deel van de Ritsuryō-wetboeken dat de administratieve en civiele wetgeving omvatte, inclusief de structuur van de centrale en lokale overheid, belastingen en de herverdeling van land. |
| Dajōkan | Het centrale bestuurskantoor binnen het Ritsuryō-systeem, belast met alle seculiere aspecten van het bestuur, onder leiding van de minister van links (sadaijin) en de minister van rechts (udaijin). |
| Jingikan | Het Department of Worship, verantwoordelijk voor de uitvoering van grote religieuze ceremonies, riten en de verering van nationale godheden binnen het Ritsuryō-systeem, gescheiden van boeddhistische aangelegenheden. |
| Tennō | De inheemse titel voor de Japanse keizer, waarvan gesuggereerd wordt dat deze van Daoïstische oorsprong is en een kosmische heerser aanduidde die geassocieerd werd met onsterfelijkheid. |
| Taihō code | De eerste officiële Japanse wetboek uitgevaardigd in 701, die zowel strafrechtelijke (ritsu) als administratieve (ryō) bepalingen bevatte, ter ondersteuning van een gecentraliseerd bestuurssysteem. |
| Yōrō code | Een aanvulling op de Taihō-code uit 757, samengesteld in 718, die het oudst bewaarde juridische wetboek in Japan vormt en de Ritsuryō-wetgeving verder uitwerkte. |
| Kyaku | Individuele amendementen of aanvullingen op de Ritsuryō-wetboeken (ritsu en ryō) die nodig waren om veranderingen in sociale omstandigheden en vereisten op te vangen. |
| Shiki | Kleine reglementen die de implementatie van de Ritsuryō-wetboeken en kyaku-amendementen beheerden en specificeerde hoe de wetten praktisch moesten worden toegepast. |
| Toki no gyōji | Hedendaagse afwijkingen van de geschreven wet in de praktijk; administratieve praktijken die in strijd waren met de formele Ritsuryō-wetgeving en bijdroegen aan de uiteindelijke neergang ervan. |
| Sōshō | Civiele rechtszaken binnen het Ritsuryō-systeem, die alleen in de herfst en winter werden behandeld, waarbij klachten konden worden ingediend en geschillen werden opgelost. |
| Dangoku | Strafrechtelijke rechtszaken binnen het Ritsuryō-systeem, geïnitieerd door een politieorgaan of officiële rechtbank, met als doel schuldigen te bestraffen en algemeen wangedrag te ontmoedigen. |
| Danjōdai | Een politieorgaan of officiële rechtbank binnen het Ritsuryō-systeem, belast met het initiëren van strafrechtelijke vervolgingen en het handhaven van de openbare orde. |
| Kokushi | Lokale overheidsfunctionarissen die verantwoordelijk waren voor civiel bestuur en rechtspraak in hun kuni (administratieve eenheid), aangesteld door de centrale overheid voor een vaste termijn. |
| Gunji | Lokale ondergeschikte functionarissen van de kokushi, die juridische en administratieve autoriteit uitoefenden op het niveau van de gun (een administratieve eenheid bestaande uit meerdere sato), vaak benoemd uit leidende lokale families. |
| Sato | De laagste administratieve eenheid in het lokale bestuursstelsel, bestaande uit ongeveer 50 huishoudens, geleid door een richō; ook wel aangeduid met het Chinese leenwoord 'ri'. |
| Richō | De hoofden van een sato (of ri), aangesteld uit eerlijke en capabele boeren, verantwoordelijk voor het beheer van de huishoudens binnen hun gemeenschap. |
| Anitya | Een fundamenteel boeddhistisch concept dat de universele vergankelijkheid van alle verschijnselen beschrijft; alles wat geboren wordt, zal sterven en niets blijft onveranderd. |
| Pratīyasamutpāda | Het boeddhistische concept van onderling afhankelijke oorsprong (in het Japans engi), dat beschrijft hoe alle verschijnselen ontstaan uit een keten van oorzaken en gevolgen, wat leidt tot lijden. |
| Anātman | Het boeddhistische concept van "niet-zelf", dat stelt dat er geen permanente, onveranderlijke kern of essentie is in personen of verschijnselen, en verwerpt de idee van een afzonderlijk "zelf". |
| Nirvāna | De ultieme staat van bevrijding in het boeddhisme, bereikt door het uitdoven van de oorzaken van lijden (lust en gehechtheid), wat leidt tot het einde van verwarring en lijden. |
| Hīnayāna | Een boeddhistische term, letterlijk "kleiner voertuig", gebruikt door Mahāyāna-boeddhisten om scholen aan te duiden die geloofden dat alleen monniken en nonnen nirvana konden bereiken, in tegenstelling tot de massa. |
| Mahāyāna | Een boeddhistische stroming, letterlijk "groter voertuig", die stelt dat het pad naar verlossing openstaat voor zowel monniken als leken, en streeft naar de redding van alle levende wezens. |
| Bodhisattva | Een boeddhistische term voor een persoon die de verlichting heeft bereikt maar ervoor kiest om zijn of haar eigen uiteindelijke verlossing uit te stellen om andere wezens te helpen. |
| Sūnyatā | Een kernconcept in het Mahāyāna-boeddhisme, wat "leegte" betekent, en verwijst naar het gebrek aan inherente, onafhankelijke existentie van alle fenomenen. |
| Ālayavijñāna | In de Yogācāra-school van het boeddhisme, het 'opslagbewustzijn' dat dient als de basis van alle bestaan, waaruit alle ervaringen en fenomenen ontstaan als "indrukken". |
| Boeddha | Een titel die "ontwaakt tot de waarheid" betekent, oorspronkelijk toegepast op prins Gautama Siddharta, de stichter van het boeddhisme, die zijn wijsheid deelde na zijn ontwaking. |
| Dharma | Het concept van de "ware eeuwige wet" in het boeddhisme, die de fundamentele principes van de werkelijkheid en de ethische richtlijnen voor het leven omvat. |
| Tripitaka | De canonieke teksten van het boeddhisme, bestaande uit drie secties: Vinaya (regels voor monniken en leken), Sutra (leringen van de Boeddha) en Abhidharma (commentaren en verhandelingen). |
| Sūtra | Deel van de Tripitaka; een verzameling van de preken en dialogen van de Boeddha Gautama met zijn discipelen, die de kern van zijn leer bevatten. |
| Vinaya | Deel van de Tripitaka; een verzameling van regels en hun uitleg, gericht op het gedrag van monniken en lekenbeoefenaars binnen de boeddhistische gemeenschap. |
| Abhidharma | Deel van de Tripitaka; commentaren en verhandelingen die dieper ingaan op de filosofische en psychologische aspecten van de boeddhistische leer zoals uiteengezet in de Sutra's. |
| Zen | Een boeddhistische school die de nadruk legt op meditatie en directe intuïtieve inzichten om verlichting te bereiken, oorspronkelijk uit China (Chan) en later overgebracht naar Japan. |
| Shingon | Een belangrijke boeddhistische school in Japan, behorend tot het Vajrayana-boeddhisme, bekend om zijn rituelen, mantra's en tantrische praktijken. |
| Tendai | Een invloedrijke boeddhistische school in Japan, gebaseerd op de leer van de Chinese Tiantai-school, die de nadruk legt op de eenheid van alle verschijnselen en de universaliteit van de Boeddha-natuur. |
Cover
Christendom_in_Japan_overzicht_2025 (1).pdf
Summary
# Introductie van het christendom in Japan
Dit onderwerp beschrijft de eerste pogingen tot introductie van het christendom in Japan, inclusief de linguïstische uitdagingen en de beleidsvoering van de jezuïeten.
### 1.1 De komst van Franciscus Xaverius en de jezuïeten
Franciscus Xaverius, een medestichter van de orde der Jezuïeten, begon zijn missiewerk in het oosten in 1540 met als doel het christendom te verspreiden. Hij was met name geïnteresseerd in pioniersgebieden. In Malakka ontmoette Xaverius de gevluchte Japanner Yajirō (ook wel Anjirō genoemd). In 1549 reisde Xaverius samen met drie andere missionarissen naar Japan, met Yajirō als tolk [1](#page=1).
### 1.2 Uitdagingen bij de introductie van het christendom
De introductie van een nieuwe religie in een land dat hier niet direct op zat te wachten, was een aanzienlijke uitdaging. Japan had reeds een rijke traditie van religies met theologische en filosofische diepgang. Bovendien bevond Japan zich in de Sengoku-periode, een tijd van strijdende staten, wat het geen ideaal moment maakte voor de verspreiding van een nieuwe religie [1](#page=1).
#### 1.2.1 Het beleid van accommodatie en aanpassing
Onder leiding van Alessandro Valignano voerden de jezuïeten in Japan een beleid van accommodatie en aanpassing. Zij zagen het Japans niet als een barbaarse taal die snel kon worden vervangen door het christendom. Het beleid hield in dat de uiterlijke vorm van de leer werd aangepast aan de Japanse samenleving, om vervolgens het christendom eroverheen te draperen. Dit was echter een cosmetische aanpassing, zonder afstand te doen van de superioriteit van de Europese cultuur of de christelijke religie [1](#page=1).
#### 1.2.2 Linguïstische obstakels en de vertaling van 'God'
Een groot obstakel was het taalprobleem; er was niemand die het christendom aan de Japanners kon uitleggen buiten Yajirō. Bij gebrek aan een woord voor 'God', vertaalde Yajirō dit als 'Dainichi'. Dainichi werd geïnterpreteerd als een 'opper-Boeddha', een vertegenwoordiger van het universum en tegelijkertijd de absolute leegte. De Portugezen, die uit het westen kwamen (via India), werden gezien als vertegenwoordigers uit het oorsprongsgebied van het Boeddhisme [1](#page=1).
#### 1.2.3 Gevolgen van religieuze vergelijkingen
Al snel werden het christendom en het boeddhisme gezien als verschillende religies met parallellen. 'Dainichi' werd vervangen door 'Deusu' (afgeleid van het Latijnse 'Deus'). Het christendom werd hierdoor als heidens en heterodox beschouwd. Binnen het christendom zelf ontstond er angst voor afgoderij. Zowel de parallellen als de verschillen tussen de religies maakten het christendom verdacht, wat leidde tot isolatie [1](#page=1).
### 1.3 Praktische uitvoering en reacties
#### 1.3.1 Toestemming van lokale heersers
Missionarissen verkregen toestemming van daimyō (lokale heersers) om te mogen prediken in Japan. Verboden hielden de missionarissen echter niet tegen om toch te prediken. Sommige daimyō gaven toestemming en bekeerden zich zelfs, wat vaak inhield dat een groot deel van de bevolking zich eveneens bekeerde. De aantallen christenen in deze periode moeten dan ook gerelativeerd worden (vaak geschat tussen de 100.000 en 300.000, soms oplopend tot 750.000) [1](#page=1).
#### 1.3.2 Nationale verboden en beperkte impact
Er waren ook nationale verboden op het christendom, ingesteld door de Keizer en de bakufu in 1565 en 1568. Echter, door de beperkte macht van de bakufu en het keizerlijk hof, hadden deze verboden niet veel directe impact [1](#page=1).
#### 1.3.3 Linguïstische uitdagingen in erediensten
Het ontbreken van Japanse priesters betekende dat diensten werden geleid door Portugezen die puur fonetische Japanse teksten voorlazen, doorspekt met Latijnse en Portugese leenwoorden [1](#page=1).
#### 1.3.4 Argwaan van Toyotomi Hideyoshi
Toyotomi Hideyoshi toonde argwaan tegenover het christendom en de bedoelingen van buitenlanders. Christelijke missionarissen werden gezien als een voorbode van een Europese invasie [1](#page=1).
> **Tip:** Begrijp dat de initiële verspreiding van het christendom in Japan sterk afhankelijk was van de vertalingsstrategieën en de politieke context van die tijd. De pogingen tot aanpassing, zoals het vertalen van 'God' naar 'Dainichi', tonen de complexiteit van interculturele en interreligieuze communicatie.
> **Tip:** De cijfers over het aantal christenen in Japan tijdens de beginperiode moeten met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd, gezien de invloed van bekeringen op daimyo-niveau.
* * *
# Christendom onder de Tokugawa-dynastie en vervolging
Dit gedeelte beschrijft de toenemende onderdrukking en uiteindelijke verboden op het christendom onder het Tokugawa-bewind, de daaruit voortvloeiende opstanden en de strategieën van de verborgen christenen.
### De eerste tekenen van beperking en vervolging
De Tokugawa-dynastie begon met het inperken van christelijke activiteiten al vroeg in haar bewind. In 1587 werd het \_Bateren tsuihōrei (padre-uitdrijf-bevel) uitgevaardigd, waarmee de activiteit van Portugezen werd beperkt tot handel en missionarissen 20 dagen kregen om het land te verlaten, hoewel ze in het geheim actief bleven. Een belangrijke gebeurtenis was de opstand van missionarissen (Portugezen, Spanjaarden en Japanners), waaronder Sint-Paulus Miki, in 1597. Zij werden na een mars van Kyoto naar Nagasaki gekruisigd [2](#page=2).
De reden voor deze toenemende weerstand lag in de exclusiviteit en de onvoorwaardelijke overgave aan God die het christendom eiste. Dit werd gezien als een bedreiging voor het Confucianistische seculiere systeem dat onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan de \_daimyō of shogun eiste. Voor de religieus-eclectische boeddhisten en shintoïsten was dit minder een probleem, aangezien zij hun loyaliteit konden aanpassen aan de situatie [2](#page=2).
### Consolidatie van macht en verdere onderdrukking onder de Tokugawa
Onder het bewind van Tokugawa Ieyasu en zijn opvolgers transformeerde Japan tot een afgesloten 'politiestaat' waar wetten strikt werden ingevoerd, uitgevoerd en opgevolgd. Intrigerende westerse machten droegen bij aan het argwaan tegen de missionarissen, die werden gezien als een voorhoede voor koloniale belangen [2](#page=2).
In 1614 vaardigde Tokugawa Hidetada een bevel uit dat alle missionarissen Japan moesten verlaten en christelijke volgelingen geëxecuteerd moesten worden. In de jaren 1620, onder Tokugawa Iemitsu, werden deze maatregelen verder aangescherpt. Dit omvatte een verbod op alle boeken die naar het christendom verwezen en de invoering van \_fumie (stapplaatjes) en \_terauke (tempelregistratie) [2](#page=2).
#### De Shimabara-opstand
Een dramatische uiting van het verzet tegen de onderdrukking was de \_Shimabara no ran (opstand van Shimabara) in 1636-1637. Deze opstand op het schiereiland Shimabara, nabij Nagasaki, begon oorspronkelijk als een protest tegen slechte werkomstandigheden en hoge belastingen die werden gebruikt voor de bekostiging van het kasteel van Shimabara. Al snel kregen de christelijke identiteit van veel opstandelingen en dit aspect de overhand. De \_Bakufu (het militaire bestuur) stuurde 125.000 manschappen om de opstand van ongeveer 30.000 mensen neer te slaan, wat resulteerde in een bloedbad [2](#page=2).
### Diplomatieke missies naar het Westen
Ondanks de toenemende druk op het christendom, vonden er ook diplomatieke missies plaats naar het Westen.
#### De Tenshō missie
De Tenshō missie (1582-1590), onder leiding van Itō Mansho in opdracht van \_daimyō Ōtomo Sōrin, was een expliciet religieuze missie naar het Vaticaan. Vier jonge Japanse christenen reisden naar Rome om de Paus te informeren over het succes van de missie in Japan en de superioriteit van de Europese cultuur onder het christendom te demonstreren. Deze missie vertrok vóór het verbod van Hideyoshi en keerde pas daarna terug [2](#page=2).
#### De Keichō missie
De Keichō missie (1613-1620), geleid door Hasekura Tsunenaga in opdracht van \_daimyō Date Masamune, was aanvankelijk gericht op diplomatie en handel met Nieuw-Spanje (Mexico). Tijdens deze reis bereikte de missie echter ook Rome en ontmoette zij de Paus [2](#page=2).
### Kakure kirishitan (Verborgen christenen)
Na het vertrek van de buitenlandse missionarissen moesten de Japanse christenen hun geloof in het geheim voortzetten. Rituelen en gebruiken bleven bestaan, zij het in gecondenseerde, afgeleide of geassimileerde vorm binnen andere (boeddhistische) praktijken. Na de heropening van Japan voor het christendom, keerden enkelen terug naar de Katholieke Kerk, terwijl anderen hun eigen \_Kakure-geloof bleven belijden [2](#page=2).
> **Tip:** De Shimabara-opstand is een cruciaal voorbeeld van hoe religieuze vervolging kon leiden tot grootschalige, zij het uiteindelijk neergeslagen, opstanden, waarbij de religieuze identiteit een centrale rol speelde.
>
> **Tip:** Het fenomeen van de \_Kakure kirishitan illustreert de veerkracht van religie en de aanpassingsvermogen van gelovigen onder extreme druk, waarbij geloofstradities evolueerden om te overleven.
* * *
# Herintrede en herinterpretatie van het christendom in de 19e eeuw
Dit onderwerp beschrijft de complexe terugkeer van het christendom in Japan na de opening van het land, de voortdurende vooroordelen en de verschuivende interpretatie van religieuze vrijheid in relatie tot staatsshinto.
### 3.1 Historische context en vooroordelen
In de 19e eeuw werd de perceptie van het christendom in Japan sterk beïnvloed door de historische context van de christelijke aanwezigheid in de Edo-periode. Het werd beschouwd als een heterodoxe leer die de samenleving vervreemdde en inging tegen de heersende orde, en werd gezien als een voorbode van westerse invasie. Deze vooroordelen bleven hardnekkig bestaan bij gebrek aan openlijke pro-christelijke propaganda. Voor christenen lag de primaire loyaliteit bij Christus, wat in strijd was met het feodale systeem, waar loyaliteit aan de wereldlijke heerser voorop stond. Deze gedachte werd doorgetrokken naar \_Rangaku (Nederlandse wetenschap), waarbij men aannam dat westerse wetenschap voortkwam uit de christelijke wereld en de basiselementen van het christendom bevatte [3](#page=3).
### 3.2 De opening van Japan en de herintrede van het christendom
De opening van Japan voor de buitenwereld in 1854, bewerkstelligd door de Amerikaan Mathew Perry, creëerde nieuwe mogelijkheden, maar ook nieuwe uitdagingen. In de Amerikaanse concessies werd religieuze vrijheid toegekend. Er ontstond echter een vertaalprobleem: Amerikanen spraken over religie in algemene zin, terwijl Japanners specifiek verwezen naar de Amerikaanse 'sekte' of 'school', oftewel het christendom. Dit probleem bleef tot ver in de Meiji-periode bestaan [3](#page=3).
Meer missionarissen arriveerden, aanvankelijk om buitenlanders te dienen, terwijl het christendom voor Japanners verboden bleef. Prediking vond in het geheim plaats, en ontdekte Japanse christenen werden gedeporteerd of geëxecuteerd, evenals de \_Kakure Kirishitan die contact hadden met westerlingen [3](#page=3).
#### 3.2.1 De ontdekking van de Kakure Kirishitan
Een belangrijk moment was de bouw van de Kathedraal in Oura nabij Nagasaki door de Fransen tussen 1863 en 1865. In 1865 verklaarden Japanse bezoekers dat ze, na het zien van een Mariabeeld, dezelfde religie aanhingen als de missionarissen; het bleken \_Kakure Kirishitan. Bernard Petitjean, die onderzoek deed, was verbaasd over de aantallen en de zuiverheid van de rituelen van deze christenen die 250 jaar lang ondergedoken waren geweest. De paus noemde dit "het wonder uit het oosten" [4](#page=4).
#### 3.2.2 Internationale druk en diplomatieke concessies
De \_bakufu (het toenmalige Japanse shogunaat) was zich bewust van de aanwezigheid van \_Kirishitan en organiseerde diverse razzia's (kuzure). Vaak bleef dit beperkt tot deportatie, met een enkele executie als waarschuwing. De meest extreme razzia vond plaats in 1869 onder het nieuwe Meiji-bewind, waarbij 3500 christenen uit de omgeving van Urakami werden gedeporteerd. Dit leidde tot protesten vanuit de hele wereld, maar zowel de \_bakufu als de Meiji-regering beschouwden dit als een binnenlandse aangelegenheid [4](#page=4).
Tijdens de \_bakumatsu-periode sloot Japan in de jaren 1850 en 1860 veel verdragen met buitenlandse mogendheden, waarbij Japan vaak nadeel ondervond. De \_bakufu was intern verzwakt en verdeeld over de te volgen koers. Japan begon zich te oriënteren op het westen, en na de Meiji-omwenteling wilde de nieuwe regering de ongelijke verdragen herzien [4](#page=4).
Het christendomprobleem kwam diplomatiek aan bod tijdens de Iwakura-missie (1871-1873). Het werd duidelijk dat Japan concessies moest doen inzake haar religieus beleid om de ongelijke verdragen te kunnen herzien. De diplomatieke druk leidde ertoe dat Japan in 1873 de borden met het verbod op het christendom verwijderde. Hoewel de religie officieel nog verboden was, nam de tolerantie geleidelijk toe [4](#page=4).
### 3.3 Vrijheid van religie en de vorming van staatsshinto
In de jaren 1870 klonk er vanuit binnen- en buitenland steeds meer vraag naar religieuze vrijheid en een scheiding van politiek en religie. De Meiji-regering was zich hiervan bewust, maar wilde de nieuwe legitimiteit van het bewind, geworteld in de afstamming van de zonnegodin (\_kokutai), niet opgeven. De nieuwe ideologie moest buiten het domein van religie gehouden worden door de afstamming van de Keizer als historisch feit te bevestigen en de verering van de Keizer en zijn voorouders als staatsritueel te bestempelen. Shinto-schrijnen waar deze staatsrituelen plaatsvonden, werden zo als \_hi-shukyo (niet-religieus) bestempeld, wat de geboorte van staatsshinto markeerde [5](#page=5).
Nu staatsshinto uit de sfeer van religie was getrokken, kon de Japanse regering een religieus beleid voeren zonder de staatsideologie aan te tasten. In de tweede helft van de Meiji-periode en na de grondwet van 1889, kreeg Japan een westers en liberaal religieus beleid met volledige godsdienstvrijheid, mits de 'verplichtingen' van het niet-religieuze staatsshinto werden nageleefd [5](#page=5).
De vorming van staatsshinto dwong veel shintoïsten tot een keuze: zich aansluiten bij de nieuwe staatsgesteunde structuur met compromissen, of verdergaan als religie. Als religieuzen konden zij kiezen voor het christendom, boeddhisme, of een vorm van religieus shinto, dat diende als verzamelbak voor alles wat niet boeddhistisch of christelijk was, zoals Shugendo, Kurozumi-kyo, Tenrikyo en Omotokyo [5](#page=5).
#### 3.3.1 Religieuze vrijheid na de Tweede Wereldoorlog
De scheiding tussen kerk en staat die na de Tweede Wereldoorlog in Japan werd ingevoerd, had tot doel de invloed van religieuze organisaties in de politiek te vermijden, en, meer dan in het Westen, de politieke inmenging in religieuze organisaties en de persoonlijke levenssfeer te voorkomen [5](#page=5).
In de late Meiji- en Taisho-periodes stabiliseerde de politieke organisatie van religie zich, wat meer ruimte bood voor religieuze vrijheid. Het christendom maakte een gestage maar bescheiden opmars. In de vooroorlogse periode was het in gegoede kringen populair om westers over te komen, wat het christendom kon omvatten, mede uit interesse. Dit laatste geldt deels nog steeds; hoewel er oprechte christenen zijn, sluiten sommigen zich uit interesse aan bij een kerk of sturen ouders hun kinderen naar zondagsscholen voor een goede opvoeding [5](#page=5).
* * *
# Huidige status en invloedrijke figuren van het christendom in Japan
Dit gedeelte biedt een overzicht van de huidige aantallen christenen in Japan en beschrijft de rol van belangrijke individuen zoals Uchimura Kanzo, Joseph Hardy Neesima en Tsuda Umeko.
### 4.1 Huidige status van het christendom in Japan
Het christendom heeft in Japan een aanzienlijke, zij het relatief kleine, aanhang. De verdeling onder de verschillende denominaties is als volgt:
* Katholieken: 500.000 [6](#page=6).
* Protestanten: 500.000 [6](#page=6).
* Orthodoxen: 30.000 [6](#page=6).
* Mormonen (Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen): 125.000 [6](#page=6).
* Jehova's getuigen: 200.000 [6](#page=6).
Naast de traditionele christelijke kerken bestaan er ook religieuze bewegingen die inspiratie putten uit het christendom, vaak in combinatie met andere religies. Een voorbeeld hiervan is Kōfuku no Kagaku (wetenschap van het geluk) [6](#page=6).
### 4.2 Invloedrijke figuren binnen het Japanse christendom
Verschillende individuen hebben een cruciale rol gespeeld in de verspreiding en ontwikkeling van het christendom in Japan.
#### 4.2.1 Uchimura Kanzo
Uchimura Kanzo was een agrarisch wetenschapper en onderwijzer. Hij ondervond uitdagingen met het "Rescript on Education" vanuit zijn christelijke overtuiging. Hij uitte publieke kritiek op de secularisering en de verbinding tussen de staat en het Shintoïsme. Daarnaast was hij journalist en pacifist [6](#page=6).
#### 4.2.2 Joseph Hardy Neesima (Niijima Jo)
Joseph Hardy Neesima, ook bekend als Niijima Jo, was de oprichter van de Doshisha Universiteit. Hij reisde in 1864 naar de Verenigde Staten, waar hij zich bekeerde tot het christendom. Tijdens het bezoek van de Iwakura-missie aan de VS trad Niijima op als vertaler en adviseur. In 1875, in een periode van religieuze tolerantie in Japan, keerde hij terug en stichtte de Doshisha Universiteit, waar hij het christendom openlijk predikte [6](#page=6).
#### 4.2.3 Tsuda Umeko
Tsuda Umeko reisde op achtjarige leeftijd mee met de Iwakura-missie om deel te nemen aan een onderwijsprogramma in de Verenigde Staten. Daar werd zij gedoopt. Na haar terugkeer in Japan richtte zij een school op en wordt zij beschouwd als een van de eersten die een feministische beweging in Japan initieerde. Haar school bestaat nog steeds onder de naam Tsuda College (Tsuda juku), met een focus op meisjes en jonge vrouwen uit de gegoede klasse met een christelijke inslag [6](#page=6).
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Franciscus Xaverius | Een jezuïetische missionaris en medestichter van de orde der Jezuïeten, die vanaf 1540 actief was in het oosten met als doel het christendom te verspreiden, met name in pioniersgebieden zoals Japan. |
| Alessandro Valignano | Een jezuïetische visitator die in Japan een beleid van accommodatie en aanpassing voerde om het christendom te integreren in de Japanse samenleving, waarbij de uiterlijke vorm werd aangepast zonder de superioriteit van de Europese cultuur op te geven. |
| Dainichi | Een Boeddhistische term die door Yajirō werd gebruikt als vertaling voor God, verwijzend naar een 'opper-Boeddha' die het universum vertegenwoordigt en de absolute leegte belichaamt. |
| Deusu | De Portugese en Latijnse term voor God, die geleidelijk de Boeddhistische term Dainichi verving naarmate het christendom als een aparte religie werd erkend, wat later tot verdachtmakingen leidde. |
| Daimyō | Lokale feodale heersers in Japan die toestemming moesten geven aan missionarissen om te mogen prediken; hun bekering kon leiden tot de bekering van een groot deel van hun bevolking. |
| Bateren tsuihōrei | Een decreet uit 1587 dat de activiteiten van Portugese missionarissen beperkte tot handel en hen beval Japan binnen twintig dagen te verlaten, hoewel velen in het geheim actief bleven. |
| Tokugawa Ieyasu | De grondlegger van het Tokugawa-shogunaat, onder wiens bewind Japan een periode van isolatie inging en wetten strenger werden toegepast, wat leidde tot vervolging van christenen. |
| Fumie | Een ritueel waarbij vermeende christenen gedwongen werden op afbeeldingen van heiligen of Christus te stappen om hun geloof te verloochenen, als onderdeel van de onderdrukking van het christendom. |
| Terauke | Een registratiesysteem waarbij huishoudens werden geregistreerd bij Boeddhistische tempels, bedoeld om de identiteit van christenen te controleren en hen te isoleren van de samenleving. |
| Shimabara no ran | Een grootschalige opstand op het schiereiland Shimabara in 1636-1637, die begon als een protest tegen slechte werkomstandigheden en belastingen, maar al snel een religieus karakter kreeg en bloedig werd neergeslagen door het shogunaat. |
| Tenshō missie | Een missie die in 1582 door vier jonge Japanse christenen onder leiding van Itō Mansho naar het Vaticaan werd gestuurd om de Paus te informeren over de voortgang van de missie en de superioriteit van de Europese cultuur te tonen. |
| Keichō missie | Een missie onder leiding van Hasekura Tsunenaga die in 1613-1620 werd ondernomen, aanvankelijk gericht op diplomatie en handel met Nieuw Spanje, maar uiteindelijk ook Rome bereikte. |
| Kakure kirishitan | Letterlijk 'verborgen christenen', dit zijn Japanse christenen die hun geloof in het geheim bleven belijden na het vertrek van buitenlandse missionarissen, waarbij rituelen werden gecondenseerd of geassimileerd in andere gebruiken. |
| Kokugaku | Een Japanse academische beweging in de Edo-periode die zich richtte op de studie van de 'echte' Japanse cultuur, onafhankelijk van Chinese en westerse invloeden, met focus op taal, literatuur en geschiedenis. |
| Shinto | Een inheemse Japanse religie die gericht is op de verering van kami (goden of geesten) en vaak verbonden is met natuurverschijnselen en voorouders; het werd in de Edo-periode geassocieerd met de 'pure' Japanse cultuur. |
| Hirata Atsutane | Een belangrijke figuur binnen kokugaku die een theologie ontwikkelde gebaseerd op Japanse geschriften, waarbij hiaten werden opgevuld met elementen uit het boeddhisme, confucianisme en met name het christendom. |
| Jaaku | Een concept dat in de 19e eeuw het beeld van het christendom in Japan vormde, waarbij het werd gezien als een heterodoxe leer die de samenleving vervreemdde, inging tegen de heersende orde en een voorbode was van westerse invasie. |
| Rangaku | Letterlijk 'Nederlandse leer', dit verwijst naar de studie van westerse wetenschappen in Japan tijdens de Edo-periode, die vanwege hun oorsprong uit de christelijke wereld met argwaan werd bekeken. |
| Mathew Perry | Een Amerikaanse marineofficier die in 1854 naar Japan kwam en de opening van het land voor buitenlandse handel en contacten bewerkstelligde, wat leidde tot religieuze vrijheid voor Amerikanen in hun concessies. |
| Meiji-omwenteling | De politieke en sociale revolutie in Japan in 1868 die leidde tot de herstelling van de keizerlijke macht en de afschaffing van het shogunaat, gevolgd door een periode van snelle modernisering en westificatie. |
| Iwakura missie | Een Japanse diplomatieke missie die van 1871 tot 1873 de wereld rondreisde om internationale relaties te verkennen en de ongelijke verdragen met westerse mogendheden te herzien; tijdens deze missie werd de kwestie van religieuze tolerantie belangrijk. |
| Jinja-shinto | 'Schrijn-Shinto', een vorm van Shinto die gericht is op staatsrituelen en de verering van de keizer en zijn voorouders, wat door de Meiji-regering als niet-religieus werd bestempeld om de scheiding tussen staat en religie te bewerkstelligen. |
| Hi-shukyo | Letterlijk 'niet-religieus', de term die werd gebruikt om Jinja-shinto te definiëren om het te onderscheiden van ware religie en de staatsideologie te beschermen tegen religieuze inmenging. |
| Staatsshinto | Een door de staat gesteunde ideologie gebaseerd op Shinto-principes, bedoeld om nationale eenheid en de legitimiteit van het keizerlijke bewind te versterken, en werd als niet-religieus beschouwd. |
| Uchimura Kanzo | Een invloedrijke Japanse intellectueel, academicus en pacifist die kritisch stond tegenover het 'Rescript on Education' en de link tussen staat en Shinto, en een belangrijke stem was in de ontwikkeling van het Japanse christendom. |
| Joseph Hardy Neesima (Niijima Jo) | Een Japanse christen die in de VS werd opgeleid en na zijn terugkeer in Japan in 1875 de Doshisha Universiteit stichtte, een instelling met een christelijke inslag, en openlijk het christendom predikte. |
| Tsuda Umeko | Een pionier op het gebied van feministisch onderwijs in Japan, die in de VS werd gedoopt en na haar terugkeer een school stichtte die zich richtte op meisjes en jonge vrouwen met een christelijke achtergrond, die nog steeds bestaat als Tsuda College. |