Early Modern History
Cover
6) Geschiedenis H6.docx
Summary
# Ontwikkeling van de soevereine nationale staat
Dit topic beschrijft de transitie van patrimoniumbezit naar staatsbezit en de opkomst van absolute monarchen in de vroegmoderne tijd, met een focus op de centralisatie van macht en de ontwikkeling van de natiestaat en volkssoevereiniteit.
## 1. De overgang van patrimoniumbezit naar staatsbezit en de opkomst van de absolute monarchie
### 1.1 De evolutie van het overheidsgezag: van privébezit naar staatsbezit
De vroegmoderne tijd kenmerkte zich door een fundamentele verschuiving in het concept van overheidsgezag. Vorsten evolueerden van het beheren van hun gebieden als persoonlijk erfgoed (patrimonium) naar het beschouwen van deze gebieden en hun middelen als eigendom van de staat. Dit proces, dat zich grotendeels na 1700 voltrok, legde de basis voor de moderne natiestaat door de centralisatie van macht en middelen onder een steeds sterker wordende centrale overheid.
### 1.2 De opkomst van de absolute monarchie
Rond 1648, met een verdere consolidatie rond 1700, zag men de opkomst van de absolute monarchie. Vorsten claimden en verkregen een bijna onbeperkte macht, waarbij hun gezag als hoogste autoriteit binnen het rijk werd beschouwd. Deze centralisatie van macht werd ondersteund door verschillende factoren:
* **Verschriftelijking van wetten en administratie:** De ontwikkeling van schriftelijke wetgeving en administratieve procedures maakte een meer gestructureerde en efficiënte uitoefening van overheidsmacht mogelijk. Dit versterkte de controle van de monarch over zijn territorium.
* **Centralisatie van bestuur:** De oprichting van centrale instellingen, zoals raden voor politiek, rechtspraak en financiën, diende ter ondersteuning van de monarch en om de bestuurlijke uniformiteit in de verschillende gewesten te bevorderen.
* **De Zonnekoning als symbool:** Lodewijk XIV van Frankrijk, de "Zonnekoning", wordt vaak gezien als het ultieme voorbeeld van een absolute monarch. Zijn heerschappij illustreerde de concentratie van macht en de nadruk op de persoon van de vorst als centrum van de staat.
#### 1.2.1 Invloed van de Verlichting op het absolutisme
Hoewel de kern van de absolute macht van de monarchie behouden bleef, werden in de loop van de 18e eeuw, onder invloed van de Verlichting, hervormingen doorgevoerd. Deze 'verlichte despoten' voerden selectieve wijzigingen door op gebieden als onderwijs, rechtspraak en volkswelzijn. Het principe was "alles voor het volk, niets door het volk", waarbij de monarch zelf initiatief nam tot hervormingen ten gunste van zijn onderdanen, zonder echter de fundamentele principes van zijn absolute macht op te geven.
### 1.3 Het ontstaan van de natiestaat
De ontwikkeling van de soevereine nationale staat is nauw verbonden met het proces van centralisatie. Een natiestaat kenmerkt zich door:
* Een centrale overheid met een effectief gezag.
* Gedefinieerde territoriale grenzen.
* Een gemeenschappelijk rechtssysteem en vaak ook een gedeelde cultuur.
De soevereiniteit evolueerde hierbij van het idee dat de vorst het hoogste gezag bezat, naar het concept van volkssoevereiniteit, waarbij het volk als de uiteindelijke bron van legitimiteit en macht wordt beschouwd. Dit laatste principe zou echter pas echt gevestigd worden na de revolutionaire omwentelingen van het einde van de 18e eeuw.
> **Tip:** Het concept van 'patrimonium' tegenover 'staatsbezit' is cruciaal om de verschuiving in de vroegmoderne tijd te begrijpen. Denk aan de vorst die zijn gebieden niet meer beheert als zijn persoonlijke eigendom, maar als onderdeel van een groter staatsgeheel.
## 2. De uitbouw van de staatsmacht: theoretische onderbouwing en praktische uitingen
### 2.1 Theoretische onderbouwing van het absolutisme
Verschillende denkers hebben bijgedragen aan de theoretische rechtvaardiging van het absolutisme.
#### 2.1.1 Machiavelli en het staatsbehoud
Niccolò Machiavelli, met zijn werk "Il Principe", populariseerde de notie van de staat als een autonoom politiek entiteit. Hij betoogde dat het doel (het behoud en de versterking van de staat) de middelen heiligt. Macht, zowel via wetten als via geweld, is een noodzakelijk middel voor de vorst om de ideale staat te creëren en het algemeen belang te beschermen. De vorst moet bereid zijn om niet altijd deugdelijk te handelen indien de staatsbelangen dit vereisen.
#### 2.1.2 Jean Bodin en soevereiniteit
Jean Bodin, in zijn werk "Les six livres de la République", definieerde soevereiniteit als de absolute en eeuwige macht van een staat. Hij beschreef soevereiniteit als onbeperkt in macht, lastgeving en tijd. Kenmerken van deze soevereiniteit omvatten het recht op wetgeving, oorlogs- en vredesbeslissingen, het benoemen en ontslaan van ambtenaren, het verlenen van gratie, het ontvangen van diplomaten, en het munten van geld. Bodin pleitte voor een sterke, gecentraliseerde macht om anarchie en interne conflicten, zoals de Hugenotenoorlogen in Frankrijk, te voorkomen. Hij onderscheidde interne soevereiniteit (geen concurrerende machten binnen de staat) en externe soevereiniteit (geen hogere instanties die het gezag van de vorst controleren).
#### 2.1.3 Vorstenspiegels en hun rol
Vorstenspiegels, een literair genre dat teruggaat tot de oudheid, dienden als gidsen voor vorsten over hoe zij moesten regeren. Ze benadrukten deugden als gematigdheid, voorzichtigheid en religiositeit, en putten inspiratie uit de bijbel en de oudheid. Hoewel deze werken een morele component boden, boden ze zelden concrete juridische adviezen of politieke strategieën, en hun directe invloed op de feitelijke uitoefening van macht is moeilijk te bewijzen.
### 2.2 Het absolutisme in de praktijk
De theoretische principes van het absolutisme vonden hun weerslag in de praktijk door verschillende middelen:
* **Stijging van wetgeving 'motu proprio':** Vorsten namen steeds vaker zelf initiatief tot wetgeving, wat leidde tot een uniformering van het recht en een afname van de invloed van gewoonterecht en lokale privileges. De uitspraak "l'état c'est moi" (de staat dat ben ik) van Lodewijk XIV illustreert deze centrale rol van de vorst.
* **Centralisatie van gerechtelijke en bestuurlijke instellingen:** De oprichting van centrale rechtbanken en administratieve organen versterkte de controle van de vorst over het hele grondgebied.
* **Opbouw van een sterk leger:** Een centraal geleid beroepsleger diende ter handhaving van de orde en ter verdediging van het rijk.
* **Binding van wetenschappers en cultuurpolitiek:** Vorsten stimuleerden wetenschap en kunst, vaak via academies, om hun macht te legitimeren en hun bewind te propageren. De "Zonnekoning" maakte van zijn hof en cultuurpolitiek een instrument van charismatische legitimatie.
* **Binding met de Kerk:** De monarchie cultiveerde nauwe banden met de Kerk, waarbij de vorst zich vaak presenteerde als beschermer van het geloof (zoals de Franse titel "roi très chrétien"). Dit kon variëren van dominantie over de kerk (Gallicanisme) tot de onderdrukking van religieuze minderheden.
#### 2.2.1 Beperkingen op de vorstelijke macht
Ondanks het streven naar absolute macht, bleven er in de praktijk beperkingen bestaan:
* **Laat-Middeleeuwse machtstemperingen:** Staten-Generaal en gewestelijke staten bleven, zij het met verminderde invloed, bestaan en konden nog steeds financiële of andere toegevingen vragen van de vorst.
* **Regionalisme en privileges:** Bepaalde gewesten behielden hun eigen instellingen, wetten en privileges, wat de uniformisering van het recht bemoeilijkte.
* **Financiële toestand:** De kosten van oorlogen, de hofhouding en slechte administratie leidden vaak tot lege staatskassen, wat de mogelijkheden van de vorst beperkte.
* **Intolerantie en emigratie:** Religieuze intolerantie kon leiden tot de emigratie van getalenteerde onderdanen, wat de economische en intellectuele ontwikkeling van het land schaadde.
### 2.3 Het verlicht absolutisme en het natuurrecht (18e eeuw)
In de 18e eeuw ontwikkelde zich het verlicht absolutisme, waarbij vorsten vrijwillig hun macht aanspraken beperkten op basis van rede en natuurrecht.
* **Invloed van de Verlichting:** Filosofen als Diderot, D'Alembert en Voltaire verspreidden ideeën over rede, tolerantie en universele rechten. Dit leidde tot de ontwikkeling van het natuurrecht, een universeel rechtssysteem gebaseerd op onvervreemdbare basisrechten van de mens.
* **Natuurrecht als basis:** Vertegenwoordigers als Samuel von Pufendorf, Christian Thomasius en Christian Wolff ontwikkelden het Vernunftrecht, een rationeel en deductief opgebouwd rechtssysteem dat diende als alternatief voor het willekeurige wettenrecht van absolute heersers.
* **De vorst als beheerder:** Onder invloed van het natuurrecht werd de vorst gezien als een beheerder van de staat, die moest zorgen voor de algemene welvaart en de bescherming van de basisrechten van zijn burgers.
* **Hervormingen door verlichte despoten:** Vorsten als Frederik II de Grote van Pruisen schaften de pijnbank af, humaniseerden het strafrecht en scheidden kerk en staat (laïcisering). Maria Theresia en Jozef II van Oostenrijk introduceerden ook hervormingen op gerechtelijk en administratief gebied, hoewel Jozef II's te snelle hervormingen tot de Brabantse Omwenteling leidden.
## 3. De ontwikkeling van de soevereine nationale staat in de Nederlanden
De Nederlanden kenden een complexe ontwikkeling in de richting van de soevereine nationale staat, gekenmerkt door perioden van eenmaking en scheuring.
### 3.1 De Bourgondische en Habsburgse Nederlanden
* **De Bourgondische hertogen:** Begonnen met de centralisatie van de Nederlanden via erfenis, huwelijk en koop. Ze moderniseerden het bestuur en rechtspraak, en streefden naar eenmaking, wat leidde tot de oprichting van centrale instellingen als de Staten-Generaal en het Parlement van Mechelen.
* **Keizer Karel V:** Bouwde een enorm rijk uit en probeerde de Nederlanden verder te verenigen door de Pragmatieke Sanctie (1549), die de 17 provincies als één ondeelbaar geheel liet overgaan op zijn erfgenamen. Ondanks pogingen tot centralisatie, behielden de gebieden grotendeels hun eigen instellingen en wetten. De relatie met steden als Gent bleef gespannen door de pogingen van Karel V om stedelijke autonomie in te perken.
* **De Zeventien Provincies:** Een concept dat verwees naar de verschillende gebieden onder het Habsburgse bewind, maar zonder volledige institutionele of juridische eenheid. De eenheid werd vooral bewerkstelligd door de persoon van de monarch en enkele gemeenschappelijke instellingen.
### 3.2 De scheuring van de Nederlanden (1568-1648)
De Tachtigjarige Oorlog leidde tot de definitieve scheiding van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden.
* **Oorzaken:** Fiscale druk, religieuze intolerantie (met de Beeldenstorm als hoogtepunt) en de tirannieke heerschappij van Filips II waren de voornaamste oorzaken.
* **Fundamenten van de Republiek:** De Pacificatie van Gent (1576), de Unie van Utrecht (1579) en het Plakkaat van Verlatinghe (1581) legden de basis voor de Noordelijke Republiek door de afzwering van Filips II en de oprichting van een confederale structuur.
* **Internationale erkenning:** De Vrede van Münster (1648), onderdeel van de Vrede van Westfalen, erkende de Confederale Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden als een onafhankelijke staat, wat de geboorte van het moderne internationaal publiekrecht markeerde. De grenzen werden vastgelegd en het protestantisme kreeg officiële erkenning.
### 3.3 Het tijdperk van de Aartshertogen en de latere Spaanse en Oostenrijkse periodes
* **Albrecht en Isabella (1598-1621):** Hoewel formeel soeverein, was hun macht grotendeels schijnsoevereiniteit, gebonden aan Spaanse belangen en verplichtingen.
* **Spaanse en Oostenrijkse Nederlanden (17e-18e eeuw):** Na de Vrede van Utrecht (1713) kwamen de Zuidelijke Nederlanden onder Oostenrijks bewind. De periode werd gekenmerkt door conservatief bestuur, maar ook door pogingen tot hervormingen onder Maria-Theresia en Jozef II, die echter op verzet stuitten.
## 4. De verschriftelijking en eenmaking van het recht
### 4.1 De verschriftelijking van het recht
De vroegmoderne tijd zag een exponentiële groei van schriftelijke documenten in het juridische domein.
* **Verschriftelijking de facto:** Beslissingen van stadsbesturen en andere overheden werden routinematig vastgelegd en gearchiveerd, ook al was dit nog niet wettelijk verplicht. Parochieregisters werden verplicht bijgehouden, wat ook door de wereldlijke overheid werd overgenomen voor burgerlijke staten.
* **Verschriftelijking de iure:** Het recht ging de plicht opleggen om rechtsregels op te tekenen. Dit omvatte de formele rechtsbronnen (wetgeving, costumen) en de bewijsmiddelen. Het geschreven bewijs kreeg steeds meer voorrang boven getuigenbewijs, met name voor transacties boven een bepaalde waarde.
* **Ontwikkeling van het notariaat en tabellionaat:** De invoering van een wereldlijk notariaat door Keizer Karel V zorgde voor de officiële vastlegging van aktes, wat bijdroeg aan rechtszekerheid en de verschriftelijking van het recht.
* **Rol van de drukpers:** De uitvinding van de boekdrukkunst maakte de verspreiding van juridische teksten, zoals modelboeken en wetgeving, mogelijk, wat leidde tot een grotere uniformiteit en toegankelijkheid.
### 4.2 Gevolgen: Eenmaking van het recht
De verschriftelijking was een drijvende kracht achter de eenmaking van het recht, zowel de iure als de facto.
* **Wetgeving en Costumen:** Vorsten vaardigden steeds meer wetten uit, vaak met de bedoeling om bestaande costumen (gewoonterecht) te harmoniseren, te codificeren of te vervangen door uniforme regels. Dit proces werd versterkt door de homologatie van costumen, waarbij het gewoonterecht door de vorst wetgevende kracht kreeg.
* **Rechtspraak en hogere rechtbanken:** De ontwikkeling van hogere rechtbanken (zoals de Grote Raad van Mechelen) en de invoering van de romano-canonieke procedure (met schriftelijke processtukken) bevorderden de standaardisering van rechtspraak. Rechtspraakverzamelingen speelden een rol in de verspreiding van juridische kennis en de uniformisering van de rechtspraak.
* **Rechtsleer:** Juristen zoals Franciscus Zypaeus en Hugo de Groot droegen bij aan de eenmaking door handboeken te schrijven die het recht van verschillende gewesten beschreven en probeerden te harmoniseren.
## 5. De evolutie en humanisering van het strafrecht
### 5.1 Inhuman strafrecht (tot midden 18e eeuw)
Tot midden 18e eeuw werd het strafrecht gekenmerkt door wreedheid, met gebruik van tortuur, schand-, lijf- en doodstraffen.
* **Oorzaken van hardheid:** Het absolutisme, religieuze intolerantie, invloeden van het geleerde recht (libri terribiles), de tijdsgeest van de Renaissance, sociale rivaliteiten en een lagere waardering voor het leven droegen bij aan de hardheid van het strafrecht.
* **Codificatie van het strafrecht:** Ondanks de hardheid, werden er in de 16e eeuw ook ordonnanties uitgevaardigd die materieel en formeel strafrecht probeerden te uniformeren en codificeren. De criminele ordonnanties van Filips II (1570) waren hier een voorbeeld van, hoewel deze later onder druk werden ingetrokken.
### 5.2 Humanisering van het strafrecht (vanaf 18e eeuw)
Vanaf de 18e eeuw kwam er een tendens tot humanisering van het strafrecht, sterk beïnvloed door de ideeën van de Verlichting.
* **Cesare Beccaria en "Over misdaden en straffen":** Beccaria's invloedrijke werk pleitte voor straffen die evenredig waren aan het misdrijf, de afschaffing van de doodstraf en tortuur, en het legaliteitsbeginsel (nulla poena sine lege - geen straf zonder wet).
* **Invloed op wetgeving:** De ideeën van Beccaria hadden een grote impact op de Franse, Amerikaanse en Belgische revoluties en vormden de basis voor de moderne strafwetgeving.
* **Hervormingen in de Nederlanden:** In de Zuidelijke Nederlanden probeerden Maria-Theresia en Jozef II het strafrecht te humaniseren, hoewel deze hervormingen niet altijd standhielden. De invoering van het legaliteitsbeginsel, personaliteit en proportionaliteit in strafzaken werd langzaam doorgevoerd.
> **Tip:** De overgang van een 'patrimoniaal' bestuur, waarbij het rijk als privébezit werd beschouwd, naar een 'statelijk' bestuur, waarbij de middelen van de staat centraal werden beheerd, is een sleutelconcept in de ontwikkeling van de soevereine nationale staat.
---
# De Bourgondische, Spaanse en Oostenrijkse Nederlanden en de scheuring
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding over de Bourgondische, Spaanse en Oostenrijkse Nederlanden en de scheuring, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 2. De Bourgondische, Spaanse en Oostenrijkse Nederlanden en de scheuring
Dit deel behandelt de opkomst en consolidatie van de Bourgondische, Spaanse en Oostenrijkse invloed in de Nederlanden, de gebeurtenissen die leidden tot de scheuring, en de vorming van de Republiek der Verenigde Nederlanden.
### 2.1 De Bourgondische Nederlanden
#### 2.1.1 De Bourgondische hertogen en de Nederlanden
De Bourgondische periode in de Nederlanden begon met Margareta van Male, die in 1384 Vlaanderen erfde. Door haar huwelijk met Filips de Stoute, hertog van Bourgondië, kwam Vlaanderen onder Bourgondische invloed. Dit markeerde het begin van een periode waarin de Bourgondische hertogen geleidelijk verschillende gebieden in de Nederlanden, zoals Artesië, Namen en Luikse gebieden, integreerden in hun groeiende hertogdom. Deze gebieden werden ook wel de "Landen van Herwaarts-over" genoemd, ter onderscheiding van het hertogdom Bourgondië zelf.
Het Bourgondische Rijk was aanvankelijk een conglomeraat van territoria verenigd in een personele unie, waarbij de vorst elk gebied met een andere titel bestuurde. De uitbreiding van het rijk gebeurde voornamelijk via erfenis, huwelijk, koop en pand. De Bourgondiërs streefden naar modernisering van bestuur en recht, zowel op provinciaal als op centraal niveau, sterk beïnvloed door het Franse model.
Belangrijke centrale instellingen die ten behoeve van de vorst werden opgericht, waren onder meer:
* De **Raad van State**: Een politiek en raadgevend orgaan.
* De **Geheime Raad**: Een juridisch en administratief orgaan.
* De **Raad van Financiën**: Voor het beheer van de financiën.
Vanaf 1464 werden de **Staten-Generaal** opgericht als opperste volksvertegenwoordiging voor de gehele Nederlanden. De oprichting van het **Parlement van Mechelen** in 1473, dat later de **Grote Raad van Mechelen** werd, diende als opperste rechtbank.
De dood van Karel de Stoute in 1477 leidde tot een reactie tegen de centralisatie en stijgende vorstelijke macht. Maria van Bourgondië moest in 1477 het **Groot Privilege** verlenen, waarbij het Parlement van Mechelen werd afgeschaft en pogingen tot vernederlandsing werden gedaan om de verfransing tegen te gaan. Desondanks was er rond 1500 opnieuw een tendens naar verdere centralisatie. Filips de Goede wordt vaak beschouwd als de "stichter" van België vanwege zijn rol in de centralisatie en professionalisering van het bestuur in de verschillende gewesten.
#### 2.1.2 Keizer Karel V en de zeventien provincies
Keizer Karel V erfde een uitgestrekt rijk dat onder meer de Nederlanden, Spanje en de Oostenrijkse gebieden omvatte. Hij consolideerde de heerschappij over de zeventien provincies, die een juridisch meer samenhangend geheel vormden. De Pragmatieke Sanctie van 1549 stelde de opvolgingsrechten van deze zeventien provincies gelijk, met als doel ze als één ondeelbaar geheel te laten overgaan op zijn erfgenamen. Dit was een belangrijke stap in de verdere centralisatie en eenmaking van de Nederlanden.
Ondanks de groeiende centralisatie en de oprichting van gemeenschappelijke instellingen, bleef de eenheid van de Nederlanden kwetsbaar. Juridische en culturele verschillen, talen, en later religieuze verdeeldheid, zouden leiden tot verdere spanningen. De relatie van Karel V met zijn geboortestad Gent was gespannen, wat leidde tot de **Karolijnse Concessie** (1540), waarbij veel stedelijke privileges werden ingetrokken.
De bestuurlijke structuur onder Karel V kenmerkte zich door een **monarch die regeerde als absolute vorst**. De gebieden werden verbonden door een **personele unie**, maar ook door gemeenschappelijke instellingen zoals de Staten-Generaal. De feodale verhoudingen begonnen te verzwakken. Juridisch werden de banden met Frankrijk definitief verbroken door de Vrede van Madrid (1526) en de Damesvrede van Kamerijk (1529). De **Transactie van Augsburg** (1548) bracht de Nederlandse gebieden samen in de Bourgondische Kreits, waardoor ze juridisch zelfstandiger werden binnen het Heilige Roomse Rijk.
De zeventien provincies waren niet altijd eenduidig gedefinieerd en kenden onderlinge verschillen. Enkele centrale instellingen, zoals de Staten-Generaal, probeerden de eenheid te bewaren, ondanks de versnippering van grondgebied en rechtspraak. De Reformatie, beginnend in 1517 met Maarten Luther, begon de religieuze eenheid te ondermijnen, wat leidde tot de reactie van Karel V met strenge straffen op ketterij, zoals het **Bloedplakkaat** (1550).
### 2.2 De scheuring van de Nederlanden (1568-1648)
De scheuring van de Nederlanden, die culmineerde in de Tachtigjarige Oorlog, had diverse oorzaken:
#### 2.2.1 Oorzaken van de scheuring
* **Fiscale druk**: Verhoogde belastingen om oorlogen te financieren en de uitgaven van het hof te dekken.
* **Religieuze intolerantie**: De strenge vervolging van protestanten, met name calvinisten, onder Filips II. Dit leidde tot de **Beeldenstorm** (1566), een volksopstand tegen de religieuze onderdrukking.
* **Autoritair regime**: De heerschappij van Filips II werd als tiranniek ervaren, mede door zijn afstandelijke regeerstijl en de strenge handhaving van zijn beleid via vertegenwoordigers zoals de Hertog van Alva.
* **Nieuwe belastingen en criminele ordonnanties**: Deze werden als een schending van bestaande privileges en autonomie gezien.
* **Raad van Beroerten**: Een uitzonderingsrechtbank ingesteld door Alva om opstandelingen te bestraffen, wat als een schending van het juridische proces werd beschouwd.
#### 2.2.2 Juridische onderbouwing van de scheuring
De opstandelingen organiseerden zich juridisch en politiek om hun afscheiding te onderbouwen:
* **Pacificatie van Gent (1576)**: Een overeenkomst tussen opstandige en niet-opstandige gewesten, gericht op het verdrijven van de Spaanse troepen en het verkrijgen van religieuze tolerantie. Hierin werden onder andere het intrekken van de ketterplakkaten en de "vrijheid" van godsdienst beloofd, hoewel Filips II deze beloftes niet volledig nakwam.
* **Unie van Utrecht (1579)**: Een militair en politiek verbond tussen opstandige gewesten, gericht op onderlinge bijstand en samenwerking op buitenlands- en veiligheidsbeleid. Dit vormde de basis voor een confederale structuur. De unie werd gesloten tegenover de **Unie van Atrecht**, waar de meer katholiek-gezinde gewesten (Artesië en Henegouwen) de kant van de koning kozen.
* **Plakkaat van Verlatinge / Akte van Afzwering (1581)**: Dit document was de juridische basis voor de afzetting van Filips II. Het beriep zich op verschillende rechtsbronnen:
* **Feodaal weerstandsrecht**: Het recht van onderdanen om zich te verzetten wanneer de vorst zijn verplichtingen schendt.
* **Bijbel, natuurrecht en ius gentium**: Religieuze en universele normen die de afzwering legitimeerden.
* **Positief recht**: Eed en verdragen, zoals de Blijde Inkomst, die de rechten en plichten van de vorst en de provincies vastlegden.
Het Plakkaat van Verlatinge maakte de weg vrij voor de keuze voor een nieuwe vorst of een republiek.
#### 2.2.3 De Republiek der Verenigde Nederlanden
Na de afzwering van Filips II ontwikkelden de Noordelijke Nederlanden zich tot de **Confederale Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden**.
* **Twaalfjarig Bestand (1609-1621)**: Een tijdelijke onderbreking van de oorlog op basis van het principe van "uti possidetis" (ieder behoudt wat hij feitelijk in handen heeft).
* **Vrede van Münster (1648)**: Dit verdrag, onderdeel van de Vrede van Westfalen, erkende de onafhankelijkheid van de Verenigde Nederlanden internationaal en besliste definitief over de grenzen. Dit markeerde het ontstaan van de Republiek der Verenigde Nederlanden en het hedendaags internationaal publiekrecht.
De Republiek der Verenigde Nederlanden was een confederale republiek waar de macht primair bij de gewesten lag. De **Staten-Generaal** fungeerden als centraal bestuursorgaan voor zaken als defensie, buitenlandse zaken, buitenlandse handel en het beheer van de generaliteitslanden (gebieden die niet volledig veroverd waren).
### 2.3 Albrecht en Isabella: het tijdperk van de aartshertogen (1598-1621)
Na de afzwering van Filips II en de mislukte pogingen om een nieuwe vorst te vinden, werden Albrecht van Oostenrijk en Isabella van Spanje, een dochter van Filips II, vorsten van de Nederlanden. Hoewel zij in theorie soeverein waren, was hun macht in de praktijk beperkt. Ze sloegen vredesverdragen en het Twaalfjarig Bestand. Deze periode bracht militaire rust en bevorderde de kunst, cultuur en de contrareformatie, maar de soevereiniteit was schijn, aangezien ze militair en op buitenlands beleid afhankelijk bleven van Spanje.
### 2.4 De latere Spaanse en Oostenrijkse periodes in de Zuidelijke Nederlanden (17de-18de eeuw)
Na de Vrede van Münster bleven de Zuidelijke Nederlanden onder Spaans Habsburgs gezag. Na de Spaanse Successieoorlog (1700-1713) kwamen de Zuidelijke Nederlanden bij de Oostenrijkse Habsburgers terecht. Deze periode werd gekenmerkt door een relatieve rust en economische heropleving, met hervormingen onder Maria Theresia en Jozef II, geïnspireerd door de Verlichting. Echter, de snelle en ingrijpende hervormingen van Jozef II leidden tot de **Brabantse Omwenteling** (1790), een poging tot onafhankelijkheid die uiteindelijk mislukte.
#### 2.4.1 Het verlicht absolutisme en het natuurrecht (18e eeuw)
Het verlicht absolutisme, dat opkwam in de 18e eeuw, trachtte de vorstelijke macht te combineren met ideeën van rede en natuurrecht. Vorsten beperkten vrijwillig hun machtsaanspraken en erkenden constitutionele afspraken en natuurlijke vrijheden. Het **natuurrecht** (Vernunftrecht) streefde naar een universeel rechtssysteem gebaseerd op inherente mensenrechten en de welvaart van het volk. Dit had grote invloed op de latere codificaties, zoals de Code Civil. Belangrijke vertegenwoordigers waren onder meer Hugo De Groot, Samuel Pufendorf, en Christian Wolff.
> **Tip:** De verlichte monarchie stelde de algemene welvaart centraal, met het motto "tout pour le peuple, rien par le peuple" (alles voor het volk, niets door het volk).
### 2.5 De uitbouw van de staatsmacht
#### 2.5.1 Theoretische onderbouwing van het absolutisme
Het absolutisme, dat in de 16e tot 18e eeuw opkwam, stelde dat de hoogste macht bij één persoon lag, die zijn macht niet beperkt zag door wetten of feodale contracten. Sleutelfiguren als Niccolò Machiavelli en Jean Bodin theoretiseerden over staatsmacht en de noodzaak van een sterke, gecentraliseerde vorst. Bodin benadrukte de ondeelbare en eeuwige soevereiniteit van de vorst. In Frankrijk leidde dit tot het centralisme onder Lodewijk XIV, de "Zonnekoning", die de macht van de Staten-Generaal afschafte en de staatsmacht centraliseerde op alle vlakken: recht, administratie, defensie, economie en cultuur.
#### 2.5.2 Het absolutisme in de praktijk
Het absolutisme uitte zich in een toename van wetgeving *motu proprio* (uit eigen beweging), centralisatie van gerechtelijke en bestuurlijke instellingen, de opbouw van een sterk leger, en de binding van wetenschappers aan de staat. De kerk werd ondergeschikt gemaakt aan de staat (gallicanisme). Er was een tendens tot codificaties, waarbij de vorst ingreep waar zijn belangen lagen. Hoewel er beperkingen aan de vorstelijke macht bleven bestaan door middel van parlementarisme en regionalisme, werd de macht van de volksvertegenwoordiging en lokale instellingen steeds verder ingeperkt.
#### 2.5.3 Verschriftelijking en codificatie
De periode kenmerkt zich door een significante **verschriftelijking** van het recht, zowel de facto (door het bijhouden van archieven) als de jure (verplichting om recht neer te schrijven). Dit leidde tot een stijgende rol van de wetgeving en de ontwikkeling van het notariaat en tabellionaat. Codificatie en homologatie van costumen (gewoonterecht) zorgden voor meer eenmaking en rechtszekerheid. De **pragmatieke sanctie** en de **Karolijnse Concessie** zijn voorbeelden van pogingen tot juridische eenmaking en centralisatie.
#### 2.5.4 Evolutie en humanisering van het strafrecht
Het strafrecht in de 16e en 17e eeuw was grotendeels inhumaan, met wrede lijf- en doodstraffen, foltering, en uitzonderingsrechtbanken zoals de Raad van Beroerten. De oorzaken hiervan lagen in het absolutisme, religieuze intolerantie, de invloed van het geleerde recht en de maatschappelijke context. Vanaf de 18e eeuw begon een proces van **humanisering**, mede geïnspireerd door Cesare Beccaria's werk "Over misdaden en straffen". Dit pleitte voor proportionaliteit van straffen, het legaliteitsbeginsel (*nulla poena sine lege*), en de afschaffing van de doodstraf en foltering. De Franse en Amerikaanse revoluties speelden een cruciale rol in de verspreiding van deze humaniserende ideeën.
---
Deze samenvatting biedt een gedetailleerd overzicht van de complexe politieke, juridische en sociale ontwikkelingen die leidden tot de vorming en scheuring van de Nederlanden, en de opkomst van soevereine staten.
---
# De uitbouw van de staatsmacht en het absolutisme
Dit topic behandelt de uitbouw van staatsmacht en het absolutisme, met een focus op de theoretische onderbouwing en de praktische uitingen ervan.
## 3. De uitbouw van de staatsmacht en het absolutisme
Het centrale idee is de evolutie van vorstelijke soevereiniteit naar het ontstaan van de soevereine natiestaat, gekenmerkt door centralisatie van macht en grondgebied, vaak onder absolute monarchen. Deze ontwikkeling werd theoretisch onderbouwd door denkers als Machiavelli en Bodin en had concrete uitingen in wetgeving, bestuur, rechtspraak en het militaire apparaat. De rol van de kerk en propaganda was hierbij significant.
### 3.1 Theoretische onderbouwing van absolutisme
#### 3.1.1 Beschrijving en concepten
* **Soevereiniteit**: Het hoogste gezag binnen een rijk, dat bij de vorst ligt.
* **Soevereine natiestaat**: Een staat met een centraal gezag, gedefinieerde grenzen, gemeenschappelijke wetten en cultuur, waarin de soevereiniteit oorspronkelijk bij de vorst lag, maar later evolueerde naar volkssoevereiniteit.
* **Patrimoniumgedachte**: Het idee dat een gebied of land als erfgoed binnen een familie wordt doorgegeven, wat kenmerkend was voor de vroegmoderne periode en de basis legde voor territoriale uitbreiding via erfenis, huwelijk, koop of pand.
* **Absolute monarchie**: Een regeringsvorm waarin de vorst bijna onbeperkte macht bezit, gecentraliseerd en schriftelijk vastgelegd.
* **Verlicht absolutisme**: Vorsten voerden onder invloed van de Verlichting selectieve hervormingen door (bv. onderwijs, rechtspraak, humanisering strafrecht), maar hun kerntaak bleef machtsbehoud en het bevorderen van algemene welvaart zonder de macht volledig op te geven. Dit paste binnen de Verlichtingsideeën van natuurrecht en rationeel bestuur.
#### 3.1.2 Politiek-rechtsfilosofische componenten
##### 3.1.2.1 Niccolò Machiavelli (1469-1527)
Machiavelli, Florentijns diplomaat en schrijver, populariseerde de notie "staat". Zijn werk "Il principe" (De vorst) kan worden gezien als een parodie op de vorstenspiegel.
* **Kernidee**: Het doel heiligt de middelen. De vorst moet streven naar het beschermen van het algemeen belang en de staat.
* **Macht als middel**: Alles draait om macht, die dient als middel om een ideale staat te creëren.
* **Gebruik van dwang en geweld**: Om de goede einddoelen te bereiken, mag de vorst gebruikmaken van wetten (dwang) en wapens. Hij moet leren niet goed te zijn en geweld te gebruiken indien noodzakelijk.
##### 3.1.2.2 Jean Bodin (1529-1596)
Bodin, adviseur van de Franse vorst, pleitte voor een sterke, soevereine macht om anarchie te voorkomen, mede onder invloed van de Hugenotenoorlogen. Zijn belangrijkste werk is "Les six livres de la république".
* **Kernidee**: De vorstelijke macht moet superieur zijn, niet beperkt in macht, tijd of lastgeving. Er mogen geen concurrerende machten binnen de staat zijn.
* **Attributen van staatsmacht**: Bodin benoemde specifieke bevoegdheden van de vorst, waaronder:
* Wetgeving
* Oorlog en vrede verklaren
* Ambtenaren benoemen en ontslaan
* Vonnissen vellen
* Gratie verlenen
* Honneurs ontvangen (diplomaten ontvangen)
* Muntrecht
* Ijkrecht (controleren van maten en gewichten)
* Belastingen heffen
* **Soevereiniteit**: Bodin definieerde soevereiniteit als "superioritas: limitée ni en puissance, ni en charge, ni à certain temps". Dit betekende dat de vorst absolute en ondeelbare macht had, zonder interne of externe beperkingen.
##### 3.1.2.3 Invloed op absolutistische vorsten
Bodin's ideeën hadden grote invloed op absolutistische vorsten, met name Lodewijk XIV van Frankrijk. Dit leidde tot:
* Geen samenkomsten van Staten-Generaal meer.
* Na het overlijden van Mazarin in 1661, nam Lodewijk XIV zelf de teugels in handen zonder eerste minister.
* Wetgeving "motu proprio" (uit eigen beweging), waarbij de vorst het initiatief nam en er geen voorstellen van onderaf kwamen.
* Het adagium "L'état c'est moi" (De staat dat ben ik).
* Centralisatie op het gebied van recht, administratie, wetenschappen (via academies), defensie (centraal geleid beroepsleger) en economie (colbertisme).
* Cultuurpolitiek in het teken van de Zonnekoning, met nadruk op een "zichtbare goddelijkheid" (charismatische legitimatie).
#### 3.1.3 Morele component: Vorstenspiegels
Vorstenspiegels, ook wel "specula principum" genoemd, waren teksten die de vorst spiegelden aan historische heersers en idealen om zijn machtsuitoefening te sturen.
* **Invloeden**: Deze geschriften werden beïnvloed door de kerkvaders (bv. Isidorus van Sevilla) en de klassieke oudheid (bv. levensbeschrijvingen van keizers).
* **Inhoud**: Ze legden de nadruk op deugden als gematigdheid en voorzichtigheid, en op religie en moraal. De focus lag minder op concrete juridische adviezen.
* **Voorbeeld**: Erasmus' "Institutio principis christiani" (Onderricht voor de christelijke vorst) gaf aan hoe een christelijke vorst zich moest gedragen.
* **Kritiek**: De effectiviteit van vorstenspiegels is betwist; het is niet duidelijk in hoeverre vorsten deze leken en ernaar handelden. Het belang van wijsheid, kennis en deugdzaamheid voor een vorst werd wel benadrukt, zoals in het citaat "rex illiteratus est quasi asinus coronatus" (een ongeletterde koning is als een gekroonde ezel).
### 3.2 Het absolutisme in de praktijk
Dit deel bekijkt de concrete uitingen van absolutisme, met name in Frankrijk en de Zuidelijke Nederlanden.
#### 3.2.1 Uitingen van absolutisme
* **Stijging van wetgeving "motu proprio"**: De vorst nam zelf initiatieven tot wetgeving, wat leidde tot eenmaking van het recht en aanpassing of afschaffing van lokale costumen ("slechte costumen"). Dit gebeurde vaak uit "raison d'état" (staatsbelang), waarbij het heersende recht voorrang kreeg op het gewoonterecht.
* **Centralisatie van gerechtelijke en bestuurlijke instellingen**: Dit proces werd versterkt door de oprichting van centrale raden en de verdere ontwikkeling van het juridische apparaat.
* **Sterk leger**: Een centraal geleid, professioneel leger was essentieel voor de macht van de absolutistische vorst.
* **Binding van wetenschappers**: De oprichting van academies (zoals de Académie française en de Académie des sciences) diende om intellectuele krachten te bundelen en te sturen ten dienste van de staat.
* **Propaganda**: De verheerlijking van de vorst (bv. "roi soleil", "divinité visible") was cruciaal voor charismatische legitimatie.
* **Binding met de kerk**: De vorst domineerde de kerk en stelde zich op als "le roi très chrétien". De kerk werd een staatskerk, en bijvoorbeeld het Edict van Nantes werd herroepen om een sterke, nationale katholieke kerk te creëren. De oprichting van bisdommen stond onder controle van de vorst.
* **Codificaties**: Doorheen de 16e tot 18e eeuw vonden er codificaties plaats, die chronologisch drie fasen kenden:
1. **Rond 1600**: Codificaties met diverse thema's, niet systematisch of uitputtend behandeld.
2. **Rond 1700 (ordonnanties van Lodewijk XIV)**: Codificaties met één thema, meer systematiek en completer, maar nog niet uitputtend.
3. **Rond 1800 (wetboeken, bv. Code civil)**: Codificaties met één thema, systematisch, quasi volledig en vaak met nieuw, rechtsvernieuwend en teleologisch recht, gericht op het plannen van de maatschappij en democratisering.
#### 3.2.2 Laat-Middeleeuwse machtstemperingen beperkt
Hoewel de macht van de vorst toenam, bleven er restanten van eerdere beperkingen, die echter sterk verzwakt werden.
* **Parlementarisme**: De Staten-Generaal kwamen vrijwel niet meer samen, of belastingen werden apart aan de verschillende vorstendommen gevraagd ("particuliere propositie") om de macht van de Staten-Generaal te breken. Gewestelijke Staten bleven wel bestaan, maar hun rol beperkte zich vaak tot financiële administratie en soms openbare werken.
* **Vorstelijke inmenging in samenstelling Staten**: De vorst oefende invloed uit op de samenstelling van de Staten door benoemingen van bisschoppen en de opkomst van de "noblesse de (longue) robe" (ambtsadel) die de oude adel verving, en door invloed uit te oefenen op de stadsraden.
* **Constitutionalisme**: Juridische verzwakking trad op door het bevriezen van bestaande privileges (bv. de Blijde Inkomst) en het verlies van stadsprivileges (bv. Concessio Carolina in Gent).
* **Strafrechtelijke macht**: De vorst beschikte over een vrijwel onbeperkte strafrechtelijke macht, onder meer via "lettres de cachet" (brieven om zonder proces gevangen te zetten) en uitzonderingsrechtbanken (bv. Raad van Beroerten).
* **Feitelijke verzwakking van potentiële tegenstanders**:
* **Steden**: Verdedigingsmuren werden gesloopt, dwangburchten gebouwd en garnizoenen ingezet om steden te controleren.
* **Adel**: Hun militaire rol nam af, en ze werden vaak ingeschakeld aan het hof.
* **Kerk**: Hoewel vaak een staatskerk, werd haar zelfstandigheid beperkt door censuur en het vorstelijk "placet" recht, dat controle uitoefende op kerkelijke wetten en benoemingen.
#### 3.2.3 Feitelijke beperkingen
Ondanks de centralisatie en machtsconcentratie waren er nog feitelijke beperkingen aan de absolute macht van de vorst:
* **Regionaal bestuur en rechtspraak**: Het regionale karakter bleef bestaan, met eigen gewestelijke instellingen en rechtbanken. De vorst moest rekening houden met regionale wetten en privileges.
* **Remonstrantierecht**: Parlementen (in Frankrijk) en justitieraden (in de Zuidelijke Nederlanden) konden koninklijke wetten terugsturen naar de vorst en verzoeken tot amendering. Hoewel de vorst de wet uiteindelijk kon doordrukken, moest hij rekening houden met deze regionale machten.
* **Weigering tot uitlevering**: Regionalisme uitte zich ook in de weigering om delinquenten uit te leveren naar andere regio's.
* **Afstand centrum-periferie**: De grote geografische afstand tussen het centrum van de macht en de periferie bemoeilijkte een absolute controle.
* **Financiële toestand**: Oorlogen, een dure hofhouding (bv. het paleis van Versailles) en slechte administratie leidden vaak tot lege staatskassen.
* **Intolerantie**: Religieuze intolerantie leidde tot emigratie van geschoolde bevolkingsgroepen, wat economische en intellectuele schade toebracht.
### 3.3 De evolutie van het recht
#### 3.3.1 Verschriftelijking van wetgeving, rechtspraak en juridische bronnen
De verschriftelijking was een cruciaal proces dat de rechtszekerheid vergrootte en het recht uniformiseerde.
* **Verschriftelijking de facto**: Beslissingen werden spontaan bewaard en gearchiveerd, hoewel dit nog niet verplicht was. Registratie van stedelijke en landelijke boeken, en parochieregisters werden belangrijk.
* **Verschriftelijking de iure**: Wetgeving werd verplicht op schrift gesteld en verspreid. Geschreven bewijsmiddelen kregen voorrang boven getuigenbewijs, zeker bij transacties boven een bepaald bedrag. Archivering werd verplicht en het notariaat en tabellionaat ontwikkelden zich.
* **Stijgende rol van de wetgeving**: Meer wetgeving kwam "motu proprio" (uit eigen beweging) van de vorst, wat leidde tot eenmaking van het recht en de invoering van concepten als verjaring.
* **Codificaties en homologatie**: Gewoonterecht werd opgetekend (codificatie) en kracht van wet gegeven (homologatie). Dit leidde tot meer eenmaking, rechtszekerheid en minder versnippering. Grote ordonnanties (bv. van Lodewijk XIV) en latere wetboeken (bv. Code Civil) systematiseerden het recht.
* **Verschriftelijking van de rechtspraak**: De romano-canonieke procedure, met zijn uitgebreide schriftelijke processen, adviezen van rechtsgeleerden en het neerschrijven van getuigenverklaringen, droeg bij aan de verschriftelijking. Rechtspraakverzamelingen werden gepubliceerd.
* **Ontwikkeling rechtsleer**: De invloed van de drukkunst en de ontwikkeling van juridische handboeken (bv. door Zypaeus, Hugo de Groot, Pothier) droegen bij aan de verspreiding en interpretatie van het recht.
* **Eenmaking van het recht**: De ontwikkeling van instellingen, de verspreiding van wetten en costumen, de rol van hogere rechtbanken en de groeiende rechtsleer leidden tot een geleidelijke eenmaking van het recht, zowel de facto als de iure.
#### 3.3.2 De evolutie / humanisering van het strafrecht
Vanaf de 18e eeuw vond er een geleidelijke humanisering van het strafrecht plaats, als reactie op het voorheen wrede en inhumane systeem.
* **Inhumane strafrecht (tot midden 18e eeuw)**: Kenmerkend waren foltering, schand-, lijf- en doodstraffen. Uitzonderingsrechtbanken zoals de Raad van Beroerten werden ingevoerd om ketterij en opstand te vervolgen. De codificatie van strafrechtelijke ordonnanties, hoewel bedoeld voor eenmaking, handhaafde vaak het harde regime. Oorzaken hiervan waren absolutisme, religieuze intolerantie, sociologische breuklijnen, psychologische factoren (lage levensverwachting) en juridische tekortkomingen (geen beroepsmogelijkheid, geen motivering).
* **Humanisering (vanaf 18e eeuw)**: Dit proces werd geïnspireerd door Verlichtingsdenkers als Cesare Beccaria.
* **Kernprincipes**: Gelijkheid van straffen voor iedereen, straffen in verhouding tot het misdrijf, het legaliteitsbeginsel ("nulla poena sine lege" - geen straf zonder wet), en de afschaffing van de doodstraf en foltering.
* **Invloed**: Deze ideeën beïnvloedden de Franse, Amerikaanse en Belgische revoluties en leidden tot strafrechtelijke hervormingen in de Zuidelijke Nederlanden onder Maria-Theresia en Jozef II, hoewel deze met de Brabantse Omwenteling deels werden teruggedraaid.
### 3.4 De uitbouw van de staatsmacht in de praktijk: Bourgondiërs, Karel V, en de Republiek
#### 3.4.1 Bourgondische centralisatie
De Bourgondische hertogen, beginnend met Filips de Goede, legden de basis voor een gecentraliseerd bestuur in de Nederlanden.
* **Patrimoniumgedachte**: Gebieden werden verworven via erfenis, huwelijk, koop en pand.
* **Centralisatie**: Oprichting van centrale instellingen zoals de Staten-Generaal (vanaf 1464) en het Parlement van Mechelen (later Grote Raad van Mechelen) als hoogste rechtbank.
* **Modernisering van bestuur en recht**: Gevolg van de centralisatie en professionalisering.
#### 3.4.2 Keizer Karel V
Karel V bouwde een enorm rijk op, wat leidde tot verdere centralisatie en conflicten, met name met Gent.
* **Omvangrijk rijk**: Omvatte de Nederlanden, Spaanse gebieden, Amerikaanse bezittingen en het Heilige Roomse Rijk.
* **Relatie met Gent**: De opstand van Gent in 1540 werd hardhandig neergeslagen (Concessio Carolina), wat leidde tot verlies van stedelijke autonomie.
* **Pragmatieke Sanctie (1549)**: Stelde de opvolgingsrechten van de 17 provincies gelijk om de eenheid van de Nederlanden te bewaren.
#### 3.4.3 De scheuring van de Nederlanden (1568-1648)
De Tachtigjarige Oorlog leidde tot de definitieve splitsing van de Nederlanden.
* **Oorzaken**: Fiscale druk, religieuze intolerantie (protestantisme) en het autoritaire regime van Filips II.
* **Belangrijke documenten**:
* **Pacificatie van Gent (1576)**: Akkoord tussen opstandige en niet-opstandige gewesten om Spaanse troepen te verdrijven en de positie van het calvinisme te erkennen.
* **Unie van Utrecht (1579)**: De basis voor de latere Republiek der Verenigde Nederlanden, met een confederale structuur voor defensie, buitenlands beleid en financieel beleid.
* **Plakkaat van Verlatinghe (1581)**: Afzwering van Filips II, gebaseerd op feodaal recht, natuurrecht en religieuze ideeën.
* **Gevolg**: Ontstaan van de Confederale Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden in het Noorden en voortzetting van het Spaans bestuur in het Zuiden.
#### 3.4.4 Albrecht en Isabella: schijnsoevereiniteit (1598-1621)
Albrecht en Isabella regeerden de Zuidelijke Nederlanden, maar hun macht was beperkt door Spaanse voorwaarden, wat resulteerde in een schijnsoevereiniteit.
* **Voorwaarden**: Geen eigen koningskroon, eeuwig bondgenootschap met Spanje, geen handel met de Nieuwe Wereld, en Spaanse garnizoenen onder Spaans bevel.
#### 3.4.5 Spaanse en Oostenrijkse periodes in de Zuidelijke Nederlanden (17e-18e eeuw)
Na de Spaanse Successieoorlog kwamen de Zuidelijke Nederlanden onder Oostenrijks bestuur.
* **Oostenrijkse periode (vanaf 1713)**: Gekenmerkt door pogingen tot hervorming vanuit de Verlichting, met name onder Jozef II. Deze hervormingen stuitten op verzet (bv. Brabantse Omwenteling).
#### 3.4.6 Verlicht absolutisme (18e eeuw)
Vorsten als Frederik II van Pruisen en Maria Theresia en Jozef II in Oostenrijk beperkten vrijwillig hun machtsaanspraken, omarmden natuurrecht en rationaliseerden bestuur en rechtspraak.
* **Rol van de Verlichting**: Nadruk op rede, universele mensenrechten, en de staat als dienaar van het algemeen welzijn ("tout pour le peuple, rien par le peuple").
* **Natuurrecht (Vernunftrecht)**: Universeel rechtssysteem gebaseerd op onvervreemdbare basisrechten, leidend tot een rationeel opgebouwd rechtssysteem.
* **Hervormingen**: Afschaffing van foltering, humanisering van het strafrecht, staatsfuncties i.p.v. patrimonium, en scheiding van kerk en staat.
### 3.5 Codificatie en eenmaking van het recht
De evolutie van het recht werd sterk beïnvloed door de verschriftelijking, wat leidde tot eenmaking van het recht op verschillende niveaus. De ontwikkeling van de instellingen, wetgeving, rechtspraak en rechtsleer droegen bij aan een grotere rechtszekerheid en uniformiteit.
> **Tip:** Let goed op de verschillende fasen van codificatie: van losse ordonnanties naar meer systematische wetboeken. Begrijp het verschil tussen "de facto" (spontaan) en "de iure" (wettelijk verplicht) verschriftelijking.
### 3.6 Humanisering van het strafrecht
De overgang van wreed naar humaan strafrecht was een lange evolutie, sterk beïnvloed door de Verlichting en denkers als Beccaria. Het legaliteitsbeginsel, proportionaliteit en de afschaffing van foltering en de doodstraf waren centrale concepten.
> **Tip:** Vergelijk de kenmerken van het inhumane strafrecht met die van de humanisering om de transformatie duidelijk te maken. De invloed van internationale denkers zoals Beccaria is hierbij cruciaal.
---
# Het verlicht absolutisme en de evolutie van het recht
Dit gedeelte behandelt de 18e-eeuwse opkomst van het verlicht absolutisme, de concepten van natuurrecht en de verschriftelijking van recht, evenals de juridische en menselijke hervormingen die voortvloeiden uit deze tendensen.
### 4.1 De theoretische onderbouwing van absolutisme en het verlicht absolutisme
#### 4.1.1 Absolutisme
Absolutisme, dat zich ontwikkelde vanaf de 16e tot de 18e eeuw, kenmerkt zich door de concentratie van soevereiniteit bij één persoon of groep, waarbij de macht als absoluut, ongebonden en ongelimiteerd wordt beschouwd. De vorst stond boven de wet (princeps legibus absolutus est) en was niet gebonden door feodale contracten. Dit ging gepaard met een afname van de macht van volksvertegenwoordigingen en ministeriële verantwoording.
##### 4.1.1.1 Kenmerken van absolutisme
* **Ongebonden en ongelimiteerde macht:** De vorstelijke macht kent geen goddelijke of juridische beperkingen.
* **Vorst boven de wet:** De vorst is niet gebonden door het recht.
* **Geen feodale contracten:** De vorst is niet gebonden door oude feodale verplichtingen.
* **Verzwakking van volksvertegenwoordiging:** Staten-Generaal en andere vergaderingen verliezen grotendeels hun invloed.
* **Onderwerping van ministers:** Ministers functioneren als dienaren van de vorst.
* **Centralisatie:** Streven naar eenmaking van wetgeving, administratie en bestuur.
* **Staatsbehoud:** Bescherming van het algemeen belang en de staat wordt als hoogste doelstelling gezien.
##### 4.1.1.2 Politiek-rechtsfilosofische componenten
* **Niccolò Machiavelli:** Populariseerde de notie "staat" in "Il Principe". Hij stelde dat het doel de middelen heiligt voor het beschermen van het algemeen belang en de staat. Macht is een middel om de ideale staat te creëren, waarbij zowel wetten als geweld nodig zijn.
* **Jean Bodin:** Pleitte voor een soevereiniteit die niet beperkt is in macht, tijd of lastgeving. De vorst bezit bevoegdheden zoals wetgeving, oorlogs- en vredesbeslissingen, benoemen en ontslaan, gratie verlenen, etc. Hij zag de vorst als almachtig binnen een sterke staat, zonder concurrerende machten. Dit had grote invloed op absolute monarchen zoals Lodewijk XIV.
##### 4.1.1.3 Uitingen van absolutisme
* **Stijging van wetgeving 'motu proprio':** De vorst neemt zelf het initiatief tot wetgeving, wat leidt tot eenmaking van het recht.
* **Centralisatie van gerechtelijke en bestuurlijke instellingen:** Opbouw van een sterk centraal gezag.
* **Sterk leger:** Oprichting van een centraal geleid beroepsleger.
* **Binding van wetenschappers:** Oprichting van academies (bv. Académie française, Académie des sciences) ter bevordering van centraal gestuurde wetenschap en cultuur.
* **Propaganda:** Bevordering van het imago van de vorst als "roi soleil" of goddelijke figuur.
* **Binding met de kerk:** De vorst domineert de kerk (bv. Gallicanisme) en soms wordt een staatskerk ingesteld.
* **Codificaties:** Systematische optekening van recht, evoluerend van losse ordonnanties tot complete wetboeken.
#### 4.1.2 Het verlicht absolutisme en het natuurrecht (18e eeuw)
Het verlicht absolutisme, een product van de Verlichting, kenmerkt zich door vorsten die vrijwillig hun macht aanspraken beperkten op basis van rede. Ze erkenden constitutionele afspraken en natuurlijke vrijheden, met als doel de algemene welvaart ("tout pour le peuple, rien par le peuple").
* **Rol van de Verlichting:** De Verlichting (Siècle des Lumières, Aufklärung, Enlightment) bracht een focus op rede, wetenschap en universele rechten. De "Encyclopédie" van Diderot en D’Alembert, en het werk van Voltaire, zijn hier voorbeelden van.
* **Natuurrecht (Vernunftrecht):** Dit universele rechtssysteem is gebaseerd op onvervreemdbare basisrechten die aan elke mens van nature gegeven zijn. Het stond in contrast met het willekeurige wettenrecht van absolute heersers en het plaats- en tijdsgebonden Romeinse recht.
* **Basisgedachte:** Recht kan de ideale maatschappij creëren met regels die overal geldig en direct toepasbaar zijn. Rede leidt tot universele basisrechten en de staat dient de welvaart van het volk te waarborgen.
* **Belangrijkste vertegenwoordigers:**
* **Hugo De Groot (Republiek der Verenigde Nederlanden):** Grondlegger van het volkenrecht met werken als "De iure belli ac pacis".
* **Samuel Pufendorf, Christian Thomasius, Christian Wolff (Heilig Roomse Rijk):** Wegbereiders van de Centraal-Europese codificaties en het idee dat recht een gesloten systeem is.
* **Jean Domat (Frankrijk):** Had grote invloed op de Code Civil, met name op privaatrecht.
* **Verlichte despoten:** Vorsten zoals Frederik II de Grote van Pruisen schaften de pijnbank af, humaniseerden het strafrecht en scheidden kerk en staat. De staatsfunctie verving het patrimoniumbeginsel.
* **Rationalisering van instellingen:** Hervormingen in het gerechtelijk en administratief bestel, zoals onder Jozef II in de Zuidelijke Nederlanden. Deze hervormingen waren echter soms te snel en leidden tot weerstand (bv. de Brabantse Omwenteling).
### 4.2 De evolutie van het recht: verschriftelijking, codificatie en humanisering
#### 4.2.1 Verschriftelijking van recht
Vanaf de late middeleeuwen en vooral in de vroegmoderne tijd nam de verschriftelijking van recht een vlucht, zowel de facto (spontaan) als de iure (verplicht).
* **Verschriftelijking de facto:**
* **Registratie en archivering:** Beslissingen van rechtbanken en stadsmagistraten werden bewaard.
* **Parochieregisters:** Bijgehouden door de kerk, later ook door de wereldlijke overheid voor burgerlijke stand.
* **Invloeden:** Humanisme (centrale rol van de mens) en de uitvinding van de boekdrukkunst bevorderden de verspreiding van geschriften.
* **Verschriftelijking de iure:**
* **Verplichting tot neerschrijven:** Formele rechtsbronnen (wetten, costumen) en kenbronnen werden verplicht op schrift gesteld.
* **Bewijsmiddelen:** Schriftelijk bewijs kreeg voorrang boven getuigenbewijs, vooral bij transacties boven een bepaalde waarde.
* **Instellingen:** Archiefwetgeving en de ontwikkeling van het notariaat en tabellionaat versterkten de verschriftelijking.
* **Stijgende rol van wetgeving:** Meer wetgeving kwam tot stand 'motu proprio' van de vorst, wat leidde tot eenmaking van het recht.
* **Privaatrecht:** Groeiende rol van de wet in het privaatrecht, met invloed van grote ordonnanties.
* **Verschriftelijking van de rechtspraak:** Romano-canonieke procedures resulteerden in lange geschreven processen. Getuigenverklaringen werden opgeschreven en medegedeeld aan de tegenpartij. Rechtspraakverzamelingen werden gepubliceerd.
#### 4.2.2 Codificatie en homologatie van costumen
Het proces van codificatie (optekening) en homologatie (bekrachtiging tot wet) van gewoonterecht was cruciaal voor de eenmaking van het recht.
* **Oorzaken:** Gewoonterecht was moeilijk te bewijzen (bv. via turbe), versnipperd en niet altijd wetenschappelijk gefundeerd. De vorst greep in om rechtszekerheid en eenmaking te bevorderen.
* **Proces:** Gewoonterecht werd opgetekend en door de vorst bekrachtigd, waardoor het de kracht van wet kreeg. Het geleerde recht diende als subsidiaire rechtsbron.
* **Resultaat:** Meer rechtszekerheid en eenmaking van het recht op verschillende niveaus (dorp, stad, kasselrij, gewest).
#### 4.2.3 De evolutie/humanisering van het strafrecht
Vanaf de 18e eeuw begon een proces van humanisering van het strafrecht, na een periode van inhumaan en wreed strafrecht.
##### 4.2.3.1 Inhumane strafrecht (tot midden 18e eeuw)
Dit strafrecht werd gekenmerkt door tortuur, schand-, lijf- en doodstraffen. De Bloedraad, ingesteld door de Hertog van Alva, is een voorbeeld van een uitzonderingsrechtbank. Het geleerde recht en de heersende tijdsgeest droegen bij aan deze hardheid.
* **Kenmerken:**
* **Tortuur en uitzonderingsrechtbanken:** Gebruikt als middel tot macht en vervolging.
* **Lijf- en doodstraffen:** Vaak verbrandingen als zuivering.
* **Geen beroepsmogelijkheid in strafzaken:** Gevolg was gebrek aan motivering en mensenrechten.
* **Criminaliteitswetgeving:** Codificatie van materieel en formeel strafrecht, met behoud van harde elementen.
##### 4.2.3.2 Humanisering van het strafrecht (vanaf 18e eeuw)
De Verlichting bracht een beweging naar een humaner strafrecht, met de nadruk op rede en proportionaliteit.
* **Cesare Beccaria:** Zijn werk "Over misdaden en straffen" was cruciaal. Hij pleitte voor:
* **Gelijkheid voor de wet:** Straffen gelijk voor iedereen, ongeacht stand.
* **Proportionaliteit:** Straf in verhouding tot het misdrijf.
* **Nulla poena sine lege:** Geen straf zonder wet (legaliteitsbeginsel).
* **Afschaffing doodstraf en tortuur:** Deze werden als onnodig en onredelijk beschouwd.
* **Invloed:** Beccaria's ideeën beïnvloedden de Franse, Amerikaanse en Belgische revoluties en vormden de basis voor het moderne strafrecht.
* **Praktische hervormingen:** Onder Maria Theresia en Jozef II werden stappen gezet naar afschaffing van tortuur en legalisering van het strafrecht, hoewel deze hervormingen niet altijd standhielden.
### 4.3 Eenmaking van het recht
De verschriftelijking en codificatie van het recht, in combinatie met de ontwikkeling van centrale instellingen, leidden tot een toenemende eenmaking van het recht in de Nederlanden.
* **Rol van hogere rechtbanken:** Hoger beroep en de ontwikkeling van rechtspraakverzamelingen droegen bij aan de uniformisering van de rechtspraak.
* **Rechtsleer:** Werken zoals "Notitia iuris Belgici" van Franciscus Zypaeus en "Inleiding tot de Hollandse rechtsgeleerdheid" van Hugo de Groot beschreven en trachtten het recht van specifieke regio's te ordenen en te fuseren met geleerd recht.
* **Impact van wetgeving en gewoonterecht:** De gelijkstelling van wetgeving in verschillende gebieden en de homologatie van costumen zorgden voor eenmaking de iure en de facto.
### 4.4 Verlicht absolutisme en de evolutie van het recht in de Zuidelijke Nederlanden
De 18e eeuw zag een verschuiving naar een meer verlicht absolutisme, met vorsten die hervormingen doorvoerden, al dan niet gedreven door de ideeën van het natuurrecht en de Verlichting.
* **Habsburgse Nederlanden:** Onder Maria Theresia en Jozef II werden pogingen ondernomen om het bestuur en rechtssysteem te rationaliseren.
* **Jozef II's hervormingen:** Gericht op centralisatie en modernisering, maar soms te snel doorgevoerd en leidend tot weerstand, zoals de Brabantse Omwenteling in 1790.
* **Juridische vernieuwingen:** Pogingen tot aanpassing van gerechtelijke procedures en codificaties.
* **Rol van het natuurrecht:** De ideeën van het natuurrecht beïnvloedden het streven naar universele en rationele wetgeving, met een focus op de welvaart van het volk.
* **Tolerantie-edicten:** De toelating van andere godsdiensten en de afschaffing van niet-nuttige kloosterorden waren uitingen van een meer tolerante houding.
* **Revoluties:** De late 18e eeuw werd gekenmerkt door de Amerikaanse en Franse revoluties, die voortkwamen uit de ideeën van volkssoevereiniteit en democratische principes.
**Tip:** De evolutie van het recht in deze periode laat zien hoe de macht van de vorst, hoewel soms absoluut, toch werd beïnvloed door intellectuele stromingen en maatschappelijke veranderingen, wat uiteindelijk leidde tot hervormingen en een geleidelijke, zij het moeizame, humanisering van het rechtssysteem.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Patrimoniumbezit | Het idee dat een gebied of land als erfgoed binnen een familie wordt doorgegeven, meestal van vader op zoon of dochter, en als privé-eigendom wordt beschouwd. |
| Staatsbezit | Territorium en middelen die onder centrale staatscontrole vallen en niet langer als privé-eigendom van de vorst worden beschouwd, kenmerkend voor de transitie naar moderne staten. |
| Soevereiniteit | Het hoogste gezag binnen een bepaald territorium; in de vroegmoderne tijd evolueerde dit van het gezag van de vorst naar het gezag van het volk (volkssoevereiniteit). |
| Natiestaat | Een staat die wordt gekenmerkt door een centrale overheid, afgebakende grenzen, en een gemeenschappelijke cultuur en wetgeving die de bevolking verenigt. |
| Absolute monarchie | Een regeringsvorm waarbij de vorst bijna onbeperkte macht bezit, die gecentraliseerd en vaak schriftelijk vastgelegd is, zonder significante beperkingen door andere machten. |
| Volkssoevereiniteit | Het principe dat de hoogste macht uitgaat van het volk, dat zijn gezag kan uitoefenen via vertegenwoordigers of rechtstreeks, in tegenstelling tot vorstelijke soevereiniteit. |
| Patrimoniumgedachte | Het concept dat een gebied of land als erfgoed binnen een familie wordt doorgegeven, wat de basis vormde voor de territoriale uitbreiding door huwelijken, erfenissen en aankopen. |
| Personele unie | Een politieke toestand waarbij een vorst meerdere territoria met verschillende titels regeert, waarbij de vorst persoonlijk de verbindende schakel is tussen de gebieden. |
| Staten-Generaal | De opperste volksvertegenwoordiging voor de ganse Nederlanden, opgericht vanaf 1464, die een cruciale rol speelde in het politieke landschap, hoewel hun macht in de loop der tijd afnam. |
| Parlement van Mechelen | Een opperste rechtbank, opgericht in 1473, die diende als voorloper van het Hof van Cassatie en een centrale rol speelde in de rechtspraak in de Nederlanden. |
| Ancien Régime | De politieke en sociale orde in Frankrijk vóór de Franse Revolutie, gekenmerkt door monarchale overheersing en een standensysteem. |
| Raad van State | Een politiek en raadgevend orgaan dat de vorst bijstaat in bestuurlijke en politieke aangelegenheden, een belangrijke instelling in de centralisatie van het bestuur. |
| Geheime Raad | Een juridisch en administratief orgaan dat de vorst adviseert en ondersteunt bij juridische en administratieve taken, een sleutelonderdeel van de gecentraliseerde staat. |
| Raad van Financiën | Een orgaan belast met het financieel beheer van het rijk, essentieel voor de centrale controle over de staatsinkomsten en -uitgaven. |
| Beeldenstorm | Een golf van vernielingen van katholieke heiligenbeelden en religieuze objecten door protestanten in de Lage Landen, die begon in 1566 en een belangrijke oorzaak was van de Opstand. |
| Raad van Beroerten | Een uitzonderingsrechtbank opgericht door de Hertog van Alva in de 16e eeuw om opstandelingen en ketters te vervolgen, wat leidde tot wijdverbreide repressie. |
| Pacificatie van Gent | Een akkoord gesloten in 1576 tussen opstandige en niet-opstandige gewesten om de Spaanse overheersing te bestrijden, met beloftes van religieuze tolerantie en de terugtrekking van Spaanse troepen. |
| Unie van Utrecht | Een verbond gesloten in 1579 tussen opstandige gewesten in de Nederlanden, gericht op militaire samenwerking, een gemeenschappelijke munt en gecoördineerd buitenlands beleid. |
| Plakkaat van Verlatinge (Akte van Afzwering) | Een document uit 1581 waarin de Staten-Generaal Filips II afzwoeren als vorst, gebaseerd op het principe van feodaal weerstandsrecht en natuurrecht, en de weg vrijmaakte voor een nieuwe regering. |
| Uti possidetis | Een juridisch principe dat stelt dat men behoudt wat men daadwerkelijk in handen heeft tot er een formele overeenkomst is, toegepast tijdens het Twaalfjarig Bestand. |
| Verdrag van Münster (Vrede van Westfalen) | Een reeks verdragen uit 1648 die de Tachtigjarige Oorlog beëindigden en leidden tot de internationale erkenning van de Republiek der Verenigde Nederlanden en de geboorte van het internationaal publiekrecht. |
| Absolutisme | Een politieke doctrine en regeringsvorm waarbij de vorst absolute, ongebonden en ongelimiteerde macht bezit, zonder verantwoording verschuldigd te zijn aan andere instanties. |
| Vorstenspiegel | Een literair genre dat advies geeft aan vorsten over hoe zij moeten regeren, vaak met nadruk op deugden, moraal en voorbeelden uit de geschiedenis. |
| Niccolò Machiavelli | Een Florentijnse diplomaat en schrijver wiens werk, met name 'Il Principe', de notie van de staat populariseerde en de gedachte verdedigde dat het doel de middelen heiligt in de politiek. |
| Jean Bodin | Een Franse politiek filosoof die in zijn werk 'Les Six Livres de la République' pleitte voor een sterke, onbeperkte vorstelijke macht als middel om anarchie te voorkomen. |
| Lodewijk XIV (de Zonnekoning) | Koning van Frankrijk die het absolutisme perfectioneerde, gekenmerkt door centralisatie van macht, cultuurpolitiek en de beroemde uitspraak "l'état c'est moi" ("de staat dat ben ik"). |
| Colbertisme | Economisch beleid in Frankrijk tijdens het bewind van Lodewijk XIV, gericht op mercantilisme, exportbevordering en protectionisme om de nationale rijkdom te vergroten. |
| Gallicanisme | Een beweging in de Franse kerk die de autonomie van de Franse kerk ten opzichte van de paus nastreefde en de invloed van de koning op kerkelijke zaken benadrukte. |
| Codificaties | Het systematisch vastleggen van wetten en rechtsregels in wetboeken, wat leidde tot meer rechtszekerheid en eenmaking van het recht. |
| Verlicht absolutisme | Een vorm van absolutisme in de 18e eeuw waarbij verlichtingsideeën werden toegepast door monarchale heersers die vrijwillig hun macht beperkten en hervormingen doorvoerden ten bate van het volk. |
| Natuurrecht (Vernunftrecht) | Een universeel rechtssysteem gebaseerd op rede en onvervreemdbare basisrechten die van nature aan elke mens zijn gegeven, in tegenstelling tot het willekeurige wettenrecht van de absolute heerser. |
| Hugo De Groot (Grotius) | Een Nederlandse jurist en diplomaat die als grondlegger van het internationaal publiekrecht wordt beschouwd, met werken als 'De jure belli ac pacis'. |
| Humanisering van het strafrecht | Een tendens vanaf de 18e eeuw om straffen menselijker te maken, met nadruk op proportionaliteit, afschaffing van foltering en de doodstraf, en de invoering van het legaliteitsbeginsel. |
| Legaliteitsbeginsel (Nullum crimen, nulla poena sine lege) | Het principe dat er geen straf kan zijn zonder een voorafgaande wettelijke bepaling die het misdrijf en de straf vastlegt. |
| Verschriftelijking | Het proces van het vastleggen van juridische teksten, documenten en procedures op schrift, wat leidde tot meer rechtszekerheid, controle en verspreiding van recht. |
| Romano-canonieke procedure | Een rechtsgang gebaseerd op Romeins en canoniek recht, kenmerkend voor de periode na de Middeleeuwen, die vaak leidde tot lange, geschreven processen met veel documentatie. |
| Homologatie | De officiële bekrachtiging en goedkeuring door de vorst van opgetekend gewoonterecht, waardoor het de kracht van wet kreeg. |
| Ius proprium | Het eigen, specifieke recht van een bepaald gebied of gewest, in tegenstelling tot het 'geleerde recht' (ius commune) dat gebaseerd was op Romeins en canoniek recht. |
| Inhumane strafrecht | Het strafrecht zoals toegepast tot midden 18e eeuw, gekenmerkt door wrede straffen zoals tortuur, lijfstraffen en doodstraffen, vaak gebruikt als middel tot machtsuitoefening. |
| Inquisitoire procedure | Een gerechtelijke procedure waarbij de rechter zelf actief onderzoek doet naar de feiten, in tegenstelling tot de accusatoire procedure waarbij de partijen het bewijs aanleveren. |
| Uitzonderingsrechtbanken | Rechtbanken die buiten de normale rechtsgang opereerden, vaak opgericht om specifieke groepen of misdrijven te vervolgen, zoals de Raad van Beroerten. |
| Cesare Beccaria | Een Italiaanse jurist wiens werk 'Over misdaden en straffen' een grote invloed had op de humanisering van het strafrecht en de invoering van het legaliteitsbeginsel. |
Cover
GePuPo_Hfdst06_VroegmodernPDF_251104_111018.pdf
Summary
# Bourgondische, Spaanse en Oostenrijkse Nederlanden
Dit onderwerp behandelt de periode van de Bourgondische hertogen tot aan de latere Spaanse en Oostenrijkse overheersing van de Nederlanden, inclusief de eenmaking, de scheuring en de bestuurlijke ontwikkelingen.
### 1.1 De Bourgondische hertogen (tot 1482)
De Bourgondische hertogen regeerden in Vlaanderen vanaf 1384 en hun gebieden werden aangeduid als de “Landen van Herwaarts-over”. Deze stonden tegenover de “landen van derwaarts-over”, bestaande uit het hertogdom Bourgondië en het vrijgraafschap Bourgondië. Ondanks pogingen tot eenmaking bleef dit een conglomeraat van territoria in een personele unie. De eenmaking werd bewerkstelligd via erfenis, huwelijk, koop, pand (patrimoniumgedachte) en militair ingrijpen, alsook door de aanvaarding van de vorst door de staten. Er vond een modernisering plaats van bestuur en recht, zowel binnen de aparte territoria (provincies/gewesten) als op centraal niveau, vaak naar Frans model en het vroegst in het graafschap Vlaanderen. Centralisatie-instellingen, zoals de Staten-Generaal, de Rekenkamer en het Parlement (later de Grote Raad van Mechelen), werden opgericht voor meerdere of alle gewesten [3](#page=3).
#### 1.1.1 Het Groot Privilege van Maria van Bourgondië
In 1477 was er een belangrijke, zij het tijdelijke, reactie tegen de centralisatie met het Groot Privilege van Maria van Bourgondië. Dit omvatte een algemeen privilege voor alle gewesten, naast specifieke privileges voor de verschillende gewesten [6](#page=6).
### 1.2 Keizer Karel V
Het rijk van Karel V omvatte meer dan enkel de Nederlanden en was eveneens gebaseerd op een personele unie met een patrimoniumgedachte. Er was een verdere publiekrechtelijke vastlegging van de eenmaking: met Frankrijk via de Vrede van Madrid en de Damesvrede en met het Heilige Roomse Rijk via de Transactie van Augsburg die de Bourgondische Kreits instelde. De Pragmatieke Sanctie zorgde ervoor dat de Nederlanden als geheel bleven behouden. De modernisering van het bestuur (infrabureaucratisering) en de centralisatie (infracollaterale raden) werden verder doorgezet [8](#page=8).
#### 1.2.1 De zeventien provinciën
De zeventien provinciën of gewesten vormden geen eenheid van “staten” of “raden”, maar waren vaak 17 feodale titels. Ze werden samengehouden door enkele centrale instellingen, ondanks het gebrek aan een aaneengesloten grondgebied, weinig gemeenschappelijk recht (veel verschillend gewoonterecht), meerdere talen en religieuze verschillen (zoals de opkomst van het lutheranisme). De stedelijke macht was echter gebroken, zij het tegen aanzienlijke financiële lasten [10](#page=10).
### 1.3 De scheuring van de Nederlanden (1568-1648)
#### 1.3.1 Oorzaken van de scheuring
De oorzaken van de scheuring waren divers: fiscale druk, religieuze intolerantie (leidend tot de Beeldenstorm), de afwezigheid van koning Filips II en zijn vertegenwoordiger, hertog van Alva, die nieuwe belastingen oplegde en criminele ordonnanties invoerde, wat resulteerde in de Raad van Beroerten [13](#page=13).
#### 1.3.2 "Grondwetten" in de Noordelijke Nederlanden
Publiekrechtelijke verankering van de scheuring gebeurde via de Pacificatie van Gent de Unie van Utrecht het Plakkaat van Verlatinge het Twaalfjarig Bestand en de Vrede van Münster [14](#page=14) .
##### 1.3.2.1 De Pacificatie van Gent .
Deze pacificatie omvatte onder meer de intrekking van de ketterijplakkaten en de criminele ordonnanties [15](#page=15).
##### 1.3.2.2 De Unie van Utrecht .
De Unie van Utrecht legde afspraken vast tussen (ook Zuidelijke) gewesten om zich tegen de vorst te verzetten. Dit stond tegenover de katholieke gewesten Artesië en Henegouwen, die de Unie van Atrecht vormden [15](#page=15).
##### 1.3.2.3 Het Plakkaat van Verlatinge/Akte van Afzwering .
Dit document paste in de praktijk de Calvinistische “monarchomachen” toe, wat neerkwam op het afzweren van de vorst of het vestigen van een republiek. Het steunde op feodaal weerstandsrecht, bijbel, natuurrecht en “ius gentium”, aangevuld met positief recht zoals de eed (Blijde Inkomst) [15](#page=15).
##### 1.3.2.4 Twaalfjarig Bestand .
Dit bestand werd gesloten volgens het principe van “uti possidetis” [17](#page=17).
##### 1.3.2.5 Verdrag van Münster (Westfalen) .
Dit verdrag zorgde voor internationale erkenning en de definitieve vastlegging van de noordgrens [17](#page=17).
#### 1.3.3 Confederale Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden
De Noordelijke Nederlanden vormden tot 1795 een confederale republiek. Dit was de Republiek der (zeven) Verenigde Nederlanden, bestaande uit Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Groningen, Overijssel en Gelderland-Zutphen. Er was een permanente Staten-Generaal die gezamenlijk verantwoordelijk was voor defensie, buitenlandse zaken, buitenlandse handel en de “generaliteitslanden”. De stadhouders uit het huis Oranje speelden hierin een belangrijke rol [18](#page=18).
### 1.4 Albrecht en Isabella: het tijdperk van de aartshertogen (1598-1621)
Deze periode wordt gekenmerkt door een quasi-soevereiniteit in de Zuidelijke Nederlanden. Voor en na hun bewind was de vorst niet in de Nederlanden aanwezig, waardoor een landvoogd werd aangesteld. Spanje richtte het “Consejo de Flandes” op in 1588 [19](#page=19).
Tijdens het bewind van Albrecht en Isabella (1598-1621) waren er positieve ontwikkelingen, waaronder militaire rust (Vrede van Vervins, Vrede van Londen, Twaalfjarig Bestand). Er was geen “consejo”, geen landvoogd en geen gevolmachtigd minister, enkel een ambassadeur. Er was eigen wetgeving, rechtspraak en bestuur, althans formeel. Verder waren er veel graties, homologaties en propagandadiensten via kunst, cultuur en de Contrareformatie [19](#page=19).
#### 1.4.1 Voorwaarden van de soevereiniteit
Ondanks deze schijn van soevereiniteit, waren er talrijke voorwaarden aan verbonden in de Akte van Afstand: geen koningskroon, opvolging via kinderen met terugkeer bij kinderloosheid, eeuwig bondgenootschap met Spanje, geen handel met de Nieuwe Wereld, en Spaanse garnizoenen onder Spaans bevel. De conclusie is dat het ging om een schijnsoevereiniteit, met name niet op militair vlak, voor buitenlands beleid of voor echte staatszaken [21](#page=21).
### 1.5 De latere Spaanse en Oostenrijkse periode in de Zuidelijke Nederlanden
#### 1.5.1 Territoriale veranderingen
De noordgrens bleef ongewijzigd (officieel vanaf 1648). De zuidgrens onderging talrijke veranderingen door veroveringsoorlogen van Lodewijk XIV, waaronder de Spaanse Successieoorlog (1700-1713). Na deze oorlog kreeg de Franse pretendent Filips V Spanje, terwijl de Oostenrijkse Habsburgers de Zuidelijke Nederlanden verkregen via verschillende (bilaterale) vredesverdragen, zoals het Verdrag van Utrecht [22](#page=22).
#### 1.5.2 Wetgeving, rechtspraak en bestuur
Deze periode was zeer conservatief, met een landvoogd en, vanaf de Oostenrijkse periode, ook een gevolmachtigd minister [22](#page=22).
##### 1.5.2.1 De Oostenrijkse periode (1713/1714-1795)
Onder de Katholieke/Oostenrijkse Habsburgers (Maria-Theresia, Jozef II) verminderde de rol van de landvoogd ten gunste van de gevolmachtigd minister. Er vonden gerechtelijke en administratieve hervormingen plaats onder Maria-Theresia en Jozef II, wat leidde tot de Brabantse omwenteling in 1789 [24](#page=24).
---
# De uitbouw van de staatsmacht en absolutisme
Dit deel behandelt de theoretische fundamenten van het absolutisme, de praktische realisatie ervan door het inperken van middeleeuwse machtsstructuren, en de invloed van het verlicht absolutisme en natuurrecht [25](#page=25) [26](#page=26).
### 2.1 De theoretische onderbouwing van het absolutisme
Het absolutisme, waarbij de hoogste macht bij één persoon berust, vond zijn voedingsbodem in het concept van soevereiniteit. Dit betekende dat controlerende machten verdwenen en constitutionalisme en parlementarisme werden beknot. Het fenomeen deed zich voor in onder andere Frankrijk, Spanje en staten binnen het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie. De macht van de vorst werd als "absoluut" beschouwd, hetgeen inhield dat deze ongebonden en ongelimiteerd was op diverse vlakken [28](#page=28):
* geen goddelijke gebondenheid
* niet gebonden door het recht (princeps legibus absolutus est) [28](#page=28).
* niet gebonden via een feodaal contract (rex imperator in regno suo) [28](#page=28).
* niet gebonden aan volksvertegenwoordiging (geen parlementarisme) [28](#page=28).
* niet gebonden aan ministers, die slechts als adviseurs werden beschouwd [28](#page=28).
De theoretische onderbouwing van het absolutisme kent twee hoofdbestanddelen: de morele component (vorstenspiegel) en de politiek-rechtsfilosofische component [27](#page=27).
#### 2.1.1 De morele component: de vorstenspiegel
De vorstenspiegel (speculum principum) behelsde een morele leidraad voor de vorst, beïnvloed door de kerk (geschriften van kerkvaders) en de oudheid (levensbeschrijvingen van keizers). Een voorbeeld hiervan is Erasmus' "Institutio principis christiani". Deze vorstenspiegels waren echter een literair genre en legden de nadruk op de cultus van deugden zoals gematigdheid en voorzichtigheid, religie, moraal en cultuur, met voorbeelden uit de bijbel, oudheid en nationale geschiedenis. Er was weinig aandacht voor recht of concrete juridische adviezen, en de daadwerkelijke invloed ervan is niet bewezen. Een bekende uitspraak uit de Policraticus, IV, 6 luidt: “rex illiteratus est quasi asinus coronatus” (een ongeletterde koning is als een gekroonde ezel), wat het belang van wijsheid voor de vorstelijke macht benadrukt [29](#page=29).
#### 2.1.2 De politiek-rechtsfilosofische component
De politiek-rechtsfilosofische component werd gevormd door denkers als Niccolò Machiavelli en Jean Bodin [27](#page=27).
##### 2.1.2.1 Niccolò Machiavelli (1469-1527)
Machiavelli, een Florentijns diplomaat en schrijver, schreef in "Il Principe" (met Cesare Borgia als voorbeeld) een werk dat soms als een parodie op de vorstenspiegel wordt gezien. De kern van zijn betoog is dat het doel de middelen heiligt, met als goede einddoelen voor de vorst het algemeen belang en staatsbehoud. Hij stelde vast dat alles om macht draait en dat er mistoestanden bestaan. Om zijn doelen te bereiken, moest de heerser gebruikmaken van zowel wetten als wapens. Machiavelli stelde dat een heerser moet leren om niet goed te zijn en dit vermogen moet toepassen naar gelang de omstandigheden hem daartoe dwingen. Geweld dat wordt gebruikt om te vernietigen is veroordeeld, maar geweld dat wordt gebruikt om op te bouwen, niet [30](#page=30) [31](#page=31).
##### 2.1.2.2 Jean Bodin (1529-1596)
Jean Bodin, adviseur van de Franse vorst, publiceerde "Les six livres de la république" tijdens de Hugenotenstrijd. Gedreven door vrees voor anarchie, definieerde hij soevereiniteit als "superioritas: limitata in puissance, ni en charge, ni à certain temps". De belangrijkste elementen van deze soevereiniteit waren [32](#page=32):
1. Wetgeving
2. Oorlog en vrede
3. Benoemen en ontslaan
4. Vonnissen hervormen
5. Gratie verlenen
6. Honneurs ontvangen
7. Muntrecht
8. Ijkrecht
9. Belastingen heffen
### 2.2 Het absolutisme in de praktijk
Het absolutisme manifesteerde zich in de praktijk voornamelijk in Frankrijk en de Zuidelijke Nederlanden. Dit ging gepaard met uitingen van absolutisme, de inperking van laatmiddeleeuwse machtstemperingen, en het voortbestaan van enkele machtsbeperkingen [35](#page=35).
#### 2.2.1 Uitingen van het absolutisme
De uitingen van absolutisme omvatten onder meer [36](#page=36):
* Het niet (vaak) samenroepen van de Staten-Generaal [36](#page=36).
* Het niet bevestigen, uitbreiden of respecteren van constituties [36](#page=36).
* Een stijging van wetgeving *motu proprio* (uit eigen beweging), wat leidde tot rechtseenmaking door het aanpassen of afschaffen van "slechte costumen" en uiteindelijk alle costumen. De *raison d'état* ging hierbij voor op *ius ordinarium* [36](#page=36).
* Centralisatie van gerechtelijke en bestuurlijke instellingen [36](#page=36).
* Het opbouwen van een sterk leger [36](#page=36).
* Het binden van wetenschappers via academies [36](#page=36).
* Propaganda, zoals de "roi soleil" (zonnekoning) en "divinité visible" (zichtbare godheid) [36](#page=36).
* Binding met de kerk, zoals het Gallicanisme in Frankrijk en de *ecclesia belgica* [36](#page=36).
#### 2.2.2 Inperking van laatmiddeleeuwse machtstemperingen
De laatmiddeleeuwse machtstemperingen, zowel op parlementair als constitutioneel vlak, werden beperkt [38](#page=38) [40](#page=40).
##### 2.2.2.1 Parlementarisme
De Staten-Generaal kwamen bijna niet meer samen. Gewestelijke staten (zoals Staten van Vlaanderen of Brabant) beperkten hun rol tot financiële administratie (beden) en soms openbare werken. De vorst greep in bij de samenstelling van deze staten, bijvoorbeeld door bisschoppen te benoemen. De "noblesse de (longue) robe" verving de zwakke "noblesse d'épée", al bleef dit buiten de samenstelling van de Staten. De vorstelijke inmenging bij benoemingen in steden nam toe. Door territoriumwijzigingen en het verlies van bepaalde steden en gebieden, verloren de gewestelijke staten aan invloed [38](#page=38).
##### 2.2.2.2 Constitutionalisme
Het constitutionele karakter werd aangetast door de bevriezing van de Blijde Inkomst in Brabant. Voor Vlaanderen bestonden er geen specifieke constitutionele teksten (verwijzing naar 1790). Stadsprivileges gingen verloren, zoals de Concessio Carolina in Gent. In het strafrecht werd de maxime "iura regis mors est" (het recht van de koning is de dood) toegepast, met gebruik van *lettres de cachet* en uitzonderingsrechtbanken zoals de Raad van Beroerten [40](#page=40).
##### 2.2.2.3 Feitelijke beperkingen
Potentiële tegenstanders van de vorst werden uitgeschakeld [41](#page=41).
* **Steden:** Sloop van vestingmuren, dwangburchten, en het plaatsen van garnizoenen [41](#page=41).
* **Adel:** Militaire rol verminderde, opkomst van nieuwe ambtsadel, en hofverleidingen [41](#page=41).
* **Kerk:** De kerk werd een verdediger van het staatsgeloof (anglicanisme, gallicanisme) en de staatskerk. Censuur door zowel kerkelijke als vorstelijke overheid (index) werd ingesteld. Een verplicht vorstelijk "placet" was vereist voor disciplinaire kerkelijke wetten, en het "recursus ad principem" (beroep op de vorst) werd toegepast [41](#page=41).
#### 2.2.3 Voortbestaande machtsbeperkingen
Ondanks de absolutistische tendensen bleven er echter beperkingen bestaan aan de soevereiniteit en het vorstelijk absolutisme [42](#page=42).
##### 2.2.3.1 Parlementarisme en Regionalisme
Er bleef enig parlementarisme bestaan, zoals in Frankrijk met het onderscheid tussen *pays d’élection* en *pays d’états*. Het constitutionalisme manifesteerde zich via regionalisme, wat bleek uit de titulatuur van de vorst, eigen gewestelijke instellingen (provinciale staten, provinciale justitieraden), de Soevereine Raad van Brabant, het principe van niet-extraditie uit Brabant, en het remonstrantierecht van de parlementen (Frankrijk) en justitieraden (Zuidelijke Nederlanden) [42](#page=42).
##### 2.2.3.2 Feitelijke Beperkingen
Feitelijke beperkingen waren onder meer de afstand tussen centrum en periferie, de financiële toestand (oorlog, hofhouding, slechte administratie), en de gevolgen van intolerantie die kon leiden tot emigratie [42](#page=42).
### 2.3 Het verlicht absolutisme en het natuurrecht
Het verlicht absolutisme, dat zich ontwikkelde in de 18e eeuw, kenmerkte zich door monarchale heersers die vrijwillig hun machtsaanspraken beperkten op basis van de rede. Dit hield in dat zij een aantal constitutionele afspraken en natuurlijke vrijheden erkenden, met als doel algemene welvaart. Het motto was "tout pour le peuple, rien par le peuple" (alles voor het volk, niets door het volk) of "the greatest happiness for the greatest number". Deze beweging kadert binnen de Verlichting (Siècle des Lumières, Aufklärung, Enlightenment) [44](#page=44).
#### 2.3.1 Cultureel-wetenschappelijke en juridische elementen van de Verlichting
Cultureel-wetenschappelijk werd de Verlichting gekenmerkt door de "Encyclopédie", loges en denkers als Voltaire met zijn "traité de la tolérance". Juridisch vond dit zijn uitwerking in het natuurrecht of *Vernunftrecht* [45](#page=45) [46](#page=46).
##### 2.3.1.1 Basisgedachte van het Vernunftrecht
De basisgedachte van het *Vernunftrecht* was dat recht de ideale maatschappij kon creëren. De rede leidde tot universele basisrechten, in tegenstelling tot willekeurig wettenrecht, geopenbaarde teksten of het vastgeroeste Romeinse recht. Het recht werd rationeel opgebouwd (deductief) met de ontwikkeling van rechtstakken, schema's en tabellen [47](#page=47).
##### 2.3.1.2 Belangrijkste vertegenwoordigers van het Vernunftrecht
Belangrijke vertegenwoordigers van het *Vernunftrecht* waren:
* **Republiek der Verenigde Nederlanden:** Hugo De Groot (1583-1645), bekend van "De mare liberum" en "De jure belli ac pacis", die algemene principes voor staatsrelaties formuleerde, los van politieke, religieuze en economische overwegingen, en grondlegger was van het volkenrecht [48](#page=48).
* **Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie:** Samuel Pufendorf (1632-1694), Christian Wolff (1679-1754) en Christian Thomasius (1655-1728), die wegbeleiders waren van de Centraal-Europese codificaties. Zij stelden dat recht een gesloten systeem was waarbij juridische uitspraken perfect wiskundig uit hoogste basisnormen konden worden afgeleid [48](#page=48).
* **Frankrijk:** Jean Domat (1625-1696), auteur van "Les loix civiles dans leur ordre naturel", wat grote invloed had op de Code civil [48](#page=48).
##### 2.3.1.3 Publiekrechtelijke uitwerking van het Vernunftrecht
De publiekrechtelijke uitwerking van het *Vernunftrecht* omvatte [50](#page=50):
* Fundamentele mensenrechten.
* Humanisering van het strafrecht, mede door Cesare Beccaria [50](#page=50).
* De verschuiving van de staatsfunctie van patrimonium (kroondomein) naar staatsdomein [50](#page=50).
* Het doorknippen van de band tussen Kerk en Staat, met laïcisering van het huwelijk, registers van de Burgerlijke Stand, staatsscholen, tolerantie-edicten, en de afschaffing van niet-nuttige kloosterorden [50](#page=50).
* Rationalisering van instellingen (gerecht en bestuur) en codificaties [50](#page=50).
#### 2.3.2 Jozef II in de Zuidelijke Nederlanden
Keizer Jozef II voerde in de Zuidelijke Nederlanden administratieve en gerechtelijke hervormingen door, waaronder de afschaffing van "onnodige" kloosters. Dit leidde tot reacties van alle staten, met name Brabant, wat resulteerde in de "Brabantse omwenteling" en de onafhankelijkheidsverklaring. De basis hiervoor werd gevormd door de Blijde Inkomst (voor Brabant), stadsprivileges en vredesverdragen. De evaluatie hiervan laat de vraag open of het redelijkheid of egoïsme betrof [52](#page=52).
---
# De evolutie van het recht
Dit onderwerp onderzoekt de verschriftelijking en eenmaking van het recht, evenals de humanisering van het strafrecht, met aandacht voor codificatie, homologatie en de invloed van het natuurrecht [56](#page=56).
### 3.1 Verschriftelijking van het recht
Verschriftelijking is een centraal thema in de evolutie van het recht in de Vroegmoderne Tijd, zowel de facto als de iure. Het omvat de stijgende rol van wetgeving en de verschriftelijking van de rechtspraak en rechtsleer [57](#page=57) [59](#page=59) [61](#page=61).
#### 3.1.1 Verschriftelijking de facto
De facto verschriftelijking werd beïnvloed door het humanisme en de renaissance, wat zich uitte in de handtekening in plaats van zegeling, het gebruik van papier in plaats van perkament, en de opkomst van de boekdrukkunst. Uitingen hiervan waren de registratie en archivering door de overheid (hoewel niet altijd verplicht), evenals de invoering van wijk- en landboeken en parochieregisters [57](#page=57).
#### 3.1.2 Verschriftelijking de iure
De iure verschriftelijking had betrekking op formele rechtsbronnen, kenbronnen en bewijsmiddelen. Dit was zichtbaar in de optekening van plakkaten, costumen, en de ontwikkeling van het notariaat en tabellionaat. De romano-canoniek procedure, met zijn nadruk op geschreven processtukken, was eveneens een uiting van deze verschriftelijking [59](#page=59).
#### 3.1.3 Verschriftelijking van de formele rechtsbronnen
De wetgevende rol nam toe, met een grotere frequentie van motuproprio-beslissingen door de vorst, hoewel de terminologie van deze wetgevende akten (edict, decreet, ordonnantie, plakkaat, etc.) nog onvast was. Er was een toenemende focus op privaatrechtelijke kwesties zoals discussies, verjaring en procedures. Grote ordonnanties, zoals die van Lodewijk XIV en d’Aguesseau in Frankrijk, en het 'Eeuwig Edict' in de Nederlanden, markeerden deze ontwikkeling, hoewel het 'Eeuwig Edict' minder omvangrijk was dan zijn faam deed vermoeden. Het recht werd ook meer nationaal georiënteerd door de stijgende rol van het ius proprium [61](#page=61).
#### 3.1.4 Verschriftelijking van de rechtspraak
De romano-canoniek procedure bevorderde de verschriftelijking van de rechtspraak. Procureurs, griffiers, notarissen en gerechtsdeurwaarders speelden een belangrijke rol in dit proces. Procedures in scriptis werden gangbaar, met het oog op mogelijke beroepsprocedures. Verplichte consultatie van rechtsgeleerden en de "communicatie" of publicatie van getuigenverhoren droegen verder bij aan de schriftelijke vastlegging. Ook het drukken van rechtspraakverzamelingen werd belangrijker [61](#page=61).
#### 3.1.5 Ontwikkeling van de rechtsleer
De invloed van de boekdrukkunst zorgde voor een bredere verspreiding en ontwikkeling van de rechtsleer [61](#page=61).
#### 3.1.6 Codificatie en homologatie van de costumen
Codificatie en homologatie van het gewoonterecht waren belangrijke stappen in de verschriftelijking [61](#page=61).
* **Codificatie**: het optekenen van het gewoonterecht [63](#page=63).
* **Homologatie**: het geven van wettelijke kracht aan de opgetekende costumen [63](#page=63).
Oorzaken voor de behoefte aan codificatie waren de moeilijkheid en de kosten van het bewijzen van gewoonte (bv. via TURBE), de versnipperdheid, het gebrek aan wetenschappelijke uniformiteit en het ontbreken van een duidelijke machtsgreep. Diverse bevelen in Frankrijk (vanaf 1454) en de Nederlanden (vanaf Karel V in 1531, met verdere ontwikkelingen in 1567, 1570, 1611) stimuleerden dit proces. Het resultaat was verhoogde rechtszekerheid en eenmaking van het recht op verschillende niveaus, van dorp tot gewest [63](#page=63).
**Voorbeeld:** Het decretement van Gent. Dit bevatte een authentiek uittreksel (later een druk) van de costumen, die kracht van wet kregen voor de stad en het schependom van Gent. Het bepaalde dat deze costumen bewezen konden worden door een authentiek extract, zonder verdere bewijslevering. Wat niet in de costumen stond, bleef onderworpen aan het gemeen geschreven recht. De interpretatie, wijziging, amplificatie en restrictie van deze artikelen werd voorbehouden aan de graaf en gravinnen van Vlaanderen [63](#page=63) [65](#page=65) [66](#page=66).
> **Tip:** Let op de terminologie: codificatie verwijst naar het vastleggen, homologatie naar het bekrachtigen van de opgetekende gewoonte.
### 3.2 Eenmaking van het recht
Eenmaking van het recht was eerder een gevolg dan een expliciet doel van de juridische ontwikkelingen in deze periode. Dit gebeurde via verschillende formele rechtsbronnen [67](#page=67).
* **Wet en Costume**: door het invoeren van dezelfde of vergelijkbare wetgeving en costumen [67](#page=67).
* **Rechtspraak**: de rol van hogere rechtbanken en de publicatie van rechtspraakverzamelingen droegen bij aan een uniformere rechtspraak [67](#page=67).
* **Rechtsleer**: de invloed van het ius civile op het ius proprium, geïllustreerd door werken van Zypaeus, Grotius en Pothier, bevorderde de eenheid in de rechtsgeleerdheid [67](#page=67).
### 3.3 Humanisering van het strafrecht
De evolutie van het strafrecht kende een duidelijke tweedeling tussen het inhumane strafrecht en de humanisering ervan [68](#page=68).
#### 3.3.1 Inhumane strafrecht
Het strafrecht in de late Middeleeuwen en vroege Nieuwe Tijd werd gekenmerkt door wreedheid, met het gebruik van tortuur, schand-, lijf- en doodstraffen. Dit was het toppunt van een systeem dat door diverse factoren werd gevoed [68](#page=68):
* **Absolutisme**: vervolging als middel tot machtsuitoefening (bv. de Bloedraad) [68](#page=68).
* **Geleerd recht**: de invloed van het Romeinse recht met zijn "libri terribiles" en specifieke bewijsregels [68](#page=68).
* **Renaissance**: de link tussen gerechtigheidstaferelen, demonologie en verhalen die de gruwelijkheid van straffen rechtvaardigden [68](#page=68).
* **Sociologisch**: de bevestiging van sociale breuken en rivaliteiten [68](#page=68).
* **Psychologisch**: een mogelijke lagere waardering van het menselijk leven [68](#page=68).
* **Institutioneel**: de venaliteit (verkoopbaarheid) van lagere ambten in de rechtspraak [68](#page=68).
* **Juridisch**: het ontbreken van beroepsmogelijkheden in strafzaken, het gebrek aan motivering van vonnissen en het ontbreken van erkenning van mensenrechten [68](#page=68).
De criminele ordonnanties van Filips II (door Alva, 1570-1576) waren een poging tot codificatie die ondanks verzet, de inquisitoire procedure in het strafrecht betonneren [68](#page=68).
#### 3.3.2 Humanisering
De humanisering van het strafrecht werd sterk beïnvloed door de ideeën van Cesare Beccaria in zijn werk "Over misdaden en straffen". Zijn ideeën, geworteld in de Rede van de Verlichting, pleitten voor [70](#page=70):
* Gelijke toepassing van straffen voor iedereen [70](#page=70).
* Proportionaliteit van straf ten opzichte van het misdrijf [70](#page=70).
* Het principe "nulla poena sine lege" (geen straf zonder wet) [70](#page=70).
* Afschaffing van de doodstraf [70](#page=70).
* Afschaffing van wettelijke bewijzen en tortuur [70](#page=70).
Deze ideeën vonden politieke weerklank, onder meer bij de Habsburgers. In de Zuidelijke Nederlanden had Goswin Defontaine, lid van de Geheime Raad, een belangrijke invloed in deze richting, met name via de justitieraden onder Maria-Theresia en Jozef II [70](#page=70).
> **Tip:** De werken van Beccaria worden gezien als een mijlpaal in de geschiedenis van het strafrecht en de mensenrechten. Ze legden de basis voor modernere strafrechtsystemen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Soevereine nationale staat | Een staat die wordt gekenmerkt door een centrale overheid met absolute en onbeperkte macht binnen zijn territorium, zonder externe inmenging of interne beperkingen door andere machtsinstanties. |
| Personele unie | Een staatkundige toestand waarbij twee of meer afzonderlijke staten dezelfde monarch delen, maar hun eigen instellingen en wetgeving behouden. |
| Conglomeraat van territoria (Compositestate) | Een staat die is samengesteld uit verschillende, vaak historisch gegroeide, gebieden die door erfenis, huwelijk, koop of pand bij elkaar zijn gevoegd, en die hun eigen identiteit en bestuur behouden. |
| Centralisatie | Het proces waarbij de macht en de besluitvorming zich concentreren bij een centraal gezag, vaak ten koste van regionale of lokale autonomie. |
| Staten-Generaal | Een vergadering van vertegenwoordigers van de verschillende gewesten of standen van een land, die vaak geraadpleegd werd over financiële en politieke aangelegenheden. |
| Rekenkamer | Een instelling die belast is met het toezicht op de staatsfinanciën en de controle op de uitgaven en inkomsten van de overheid. |
| Parlement en Grote Raad van Mechelen | Hogere gerechtelijke en administratieve instellingen die belast waren met de rechtspraak en het bestuur over meerdere gewesten, en die probeerden de eenheid te bewaren. |
| Groot Privilege | Een document dat in 1477 door Maria van Bourgondië werd verleend aan de gewesten, als reactie op de centralisatiepolitiek van haar vader, en dat de rechten en vrijheden van de gewesten garandeerde. |
| Pragmatieke Sanctie | Een keizerlijk of koninklijk besluit dat de erfopvolging regelt binnen een dynastie en de onverdeeldheid van de erflanden vastlegt. |
| Commissie | Een groep personen die is aangesteld om een specifieke taak uit te voeren of een bepaald vraagstuk te onderzoeken. |
| Beeldenstorm | Een periode van massavernietiging van religieuze kunstwerken en beelden, vaak ingegeven door religieuze en sociale onrust, zoals die plaatsvond in de Nederlanden in de 16e eeuw. |
| Raad van Beroerten | Een speciale rechtbank, ingesteld door de Hertog van Alva in 1567, die werd belast met het berechten van degenen die betrokken waren bij de opstand tegen het Spaanse gezag in de Nederlanden. |
| Pacificatie van Gent | Een overeenkomst, gesloten in 1576, tussen de noordelijke en zuidelijke Nederlanden om de Spaanse overheersing te bestrijden en religieuze vrede te bewerkstelligen. |
| Unie van Utrecht | Een bondgenootschap, gesloten in 1579, tussen de noordelijke Nederlandse gewesten dat de basis vormde voor de latere Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. |
| Plakkaat van Verlatinge (Akte van Afzwering) | Een document uit 1581 waarin de Staten-Generaal van de opstandige Nederlandse gewesten Filips II afzwoeren als hun vorst, wat de basis legde voor onafhankelijkheid. |
| Twaalfjarig Bestand | Een wapenstilstand, gesloten in 1609, tussen de Spaanse kroon en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, die de wapenstilstand gedurende twaalf jaar garandeerde. |
| Verdrag van Münster (Westfalen) | Een reeks vredesverdragen die in 1648 werden gesloten en de Tachtigjarige Oorlog tussen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en Spanje officieel beëindigden, evenals de Dertigjarige Oorlog. |
| Confederale Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden | Een staat die bestond uit zeven semi-autonome gewesten die een nauwe samenwerking aangingen op het gebied van defensie, buitenlandse zaken en handel. |
| Stadhouders | De hoogste magistraat in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, die oorspronkelijk werd aangesteld door de Staten en vaak een belangrijke politieke en militaire rol speelde. |
| Quasi-soevereiniteit | Een vorm van souvereiniteit die weliswaar de schijn van onafhankelijkheid heeft, maar in werkelijkheid beperkt wordt door afhankelijkheid van een andere machthebber. |
| Spaanse Successieoorlog | Een Europese oorlog die werd uitgevochten van 1701 tot 1713-1714, over de opvolging van de kinderloze Karel II van Spanje, wat leidde tot het overdragen van de Zuidelijke Nederlanden aan de Oostenrijkse Habsburgers. |
| Absolutisme | Een staatsvorm waarin de vorst absolute en onbeperkte macht bezit, niet gebonden aan wetten, parlement of andere instellingen. |
| Vorstenspiegel | Een literair genre uit de middeleeuwen en renaissance dat adviezen gaf aan vorsten over hoe zij zich moesten gedragen om een goede heerser te zijn, vaak met een morele en religieuze insteek. |
| Niccolò Machiavelli | Een Italiaanse filosoof en politicus uit de Renaissance, bekend van zijn werk "Il Principe", waarin hij analyseerde hoe macht wordt verworven en behouden, vaak met pragmatische en soms meedogenloze middelen. |
| Jean Bodin | Een Franse politiek filosoof uit de 16e eeuw, bekend van zijn werk "Les Six Livres de la République", waarin hij het concept van soevereiniteit nader definieerde als de hoogste en permanente macht in een republiek. |
| Verlicht absolutisme | Een vorm van absolutisme waarin de monarch, geïnspireerd door de Verlichting, hervormingen doorvoerde om de algemene welvaart te bevorderen, maar de absolute macht behield. |
| Natuurrecht (Vernunftrecht) | Een filosofische stroming die stelt dat er universele rechtsprincipes bestaan die voortkomen uit de rede en de menselijke natuur, en die onafhankelijk zijn van positieve wetten. |
| Codificatie | Het systematisch vastleggen van wetten en rechtsregels in een samenhangend wetboek, met als doel rechtszekerheid en eenmaking van het recht te bewerkstelligen. |
| Homologatie | De officiële goedkeuring en bekrachtiging van een wet, verdrag of gewoonte door een hogere autoriteit, waardoor deze de kracht van wet krijgt. |
| Humanisering van het strafrecht | Het proces waarbij het strafrecht milder en humaner wordt, met nadruk op de bescherming van de rechten van verdachten en veroordeelden, en het afschaffen van wrede straffen. |
| Inquisitoire procedure | Een strafprocedure waarbij de rechter actief betrokken is bij het onderzoek naar de feiten en het verzamelen van bewijsmateriaal, in tegenstelling tot een meer accusatoire procedure. |
| Cesare Beccaria | Een Italiaanse jurist en filosoof uit de 18e eeuw, wiens werk "Dei delitti e delle pene" (Over misdaden en straffen) een grote invloed had op de ontwikkeling van het humanere strafrecht, door het pleiten voor gelijkheid, proportionaliteit en het afschaffen van marteling. |
| Volksrecht (ius proprium) | Het recht dat specifiek geldt voor een bepaald volk of gewest, in tegenstelling tot het Romeins recht of ander universeel recht. |
Cover
GePuPo_Hfdst06_Vroegmodern.pptx
Summary
# De Bourgondische, Spaanse en Oostenrijkse Nederlanden
Dit document behandelt de politieke en bestuurlijke evolutie van de Nederlanden onder de heerschappij van de Bourgondiërs, Spanjaarden en Oostenrijkers, met een focus op de eenmaking, centralisatie en de uiteindelijke scheuring van de Nederlanden.
## 1. Bourgondische, Spaanse, Oostenrijkse en bijna onafhankelijke Nederlanden
### 1.1 De Bourgondische hertogen en Keizer Karel V
De Bourgondische hertogen regeerden over de "Landen van Herwaarts-over", die een conglomeraat van territoria vormden in een personele unie. Deze eenmaking werd bereikt via erfopvolging, huwelijken, koop en soms militair. Bestuur en recht werden gemoderniseerd, zowel op lokaal als op centraal niveau. Centraal kwamen instellingen zoals de Staten-Generaal en de Rekenkamer tot stand, die bevoegd waren voor meerdere of alle gewesten. De belangrijkste reactie tegen de centralisatie kwam na 1477 met het Groot Privilege van Maria van Bourgondië.
Keizer Karel V breidde het rijk verder uit en consolideerde de eenmaking door middel van publiekrechtelijke vastleggingen, zoals de Vrede van Madrid en de Damesvrede ten opzichte van Frankrijk, en de Transactie van Augsburg ten opzichte van het Heilige Roomse Rijk. De Pragmatieke Sanctie in 1549 zorgde voor de blijvende eenheid van de zeventien provinciën. Karel V zette de modernisering van het bestuur en de centralisatie voort, onder meer via de Collaterale Raden.
De zeventien provinciën vormden echter geen aaneengesloten grondgebied en hadden weinig gemeenschappelijk recht of taal. Religieuze verschillen, zoals de opkomst van het lutheranisme, zorgden voor verdere spanningen.
### 1.2 De scheuring van de Nederlanden
De oorzaken van de scheuring lagen in de fiscale druk, religieuze intolerantie en de afwezige vorst Filips II, vertegenwoordigd door de landvoogd Hertog van Alva. Nieuwe belastingen en de criminele ordonnanties leidden tot verzet, met als hoogtepunt de Beeldenstorm en de oprichting van de Raad van Beroerten.
De publiekrechtelijke verankering van de scheuring gebeurde via verschillende documenten:
* **Pacificatie van Gent (1576):** Intrekking van ketterijplakkaten en criminele ordonnanties.
* **Unie van Utrecht (1579):** Samenwerkingsverband tussen verschillende gewesten tegen de vorst, tegenover de katholieke gewesten die de Unie van Atrecht sloten.
* **Plakkaat van Verlatinge / Akte van Afzwering (1581):** In de praktijk gebrachte theorie van de monarchomachen, waarbij het feodaal weerstandsrecht werd toegepast.
* **Twaalfjarig Bestand (1609):** Een wapenstilstand gebaseerd op het principe van "uti possidetis".
* **Verdrag van Münster (Westfalen) (1648):** Internationale erkenning van de onafhankelijkheid van de Noordelijke Nederlanden.
De Noordelijke Nederlanden ontwikkelden zich tot een **confederale republiek der Zeven Verenigde Nederlanden**, met een permanente Staten-Generaal die bevoegd was voor defensie, buitenlandse zaken en handel. De rol van de stadhouders, zoals die van het huis van Oranje, was hierin significant.
### 1.3 Albrecht en Isabella: het tijdperk van de aartshertogen (1598-1621)
Dit was een periode van quasi-soevereiniteit voor de Zuidelijke Nederlanden. Zonder directe aanwezigheid van de vorst was er sprake van een landvoogd en een "Consejo de Flandes" vanuit Spanje. Tijdens het bewind van Albrecht en Isabella was er sprake van militaire rust en meer autonomie op het gebied van wetgeving, rechtspraak en bestuur. Echter, deze schijnsoevereiniteit kende vele beperkingen, zoals het ontbreken van een koningskroon, de verplichting tot eeuwig bondgenootschap met Spanje, en verboden op handel met de Nieuwe Wereld.
### 1.4 De latere Spaanse en Oostenrijkse periode in de Zuidelijke Nederlanden
Na de Spaanse Successieoorlog (1700-1713) kwamen de Zuidelijke Nederlanden, na diverse vredesverdragen zoals die van Utrecht, onder Oostenrijks Habsburgs bewind. De grenzen aan de zuidkant werden beïnvloed door de veroveringsoorlogen van Lodewijk XIV.
In de **Oostenrijkse periode (1713/1714-1795)**, onder keizers als Maria-Theresia en Jozef II, verminderde de rol van de landvoogd ten gunste van de gevolmachtigde minister. Er vonden gerechtelijke en administratieve hervormingen plaats, die in 1789 leidden tot de Brabantse omwenteling.
> **Tip:** Let goed op het onderscheid tussen de personele unie en een echte staatkundige eenheid. De Bourgondische en Habsburgse Nederlanden bleven lange tijd een lappendeken van verschillende territoria met eigen rechten en privileges.
> **Tip:** De term "17 provinciën" verwijst niet naar 17 gelijkwaardige staten, maar eerder naar een verzameling van gebieden met hun eigen bestuurlijke en juridische entiteiten.
## 2. De uitbouw van de staatsmacht
### 2.1 Theoretische onderbouwing van het absolutisme
Het absolutisme, waarbij de hoogste macht bij één persoon ligt, werd theoretisch onderbouwd door concepten als soevereiniteit. Dit fenomen verspreidde zich in Europa en kenmerkte zich door ongebonden en ongelimiteerde vorstelijke macht.
* **Morele component:** Vorstenspiegels, met invloeden uit de kerk en de oudheid, gaven morele richtlijnen aan de vorst, met nadruk op deugden, religie en cultuur.
* **Politiek-rechtsfilosofische component:**
* **Niccolò Machiavelli** beschreef in "Il Principe" dat het doel de middelen heiligt, met algemeen belang en staatsbehoud als einddoelen. Machtstoornij en geweld werden gezien als noodzakelijke middelen.
* **Jean Bodin** definieerde soevereiniteit als de "superioritas, limitée ni en puissance, ni en charge, ni à certain temps" en benoemde acht elementen van deze soevereiniteit: wetgeving, oorlog en vrede, benoemingen en ontslagen, hervormen van vonnissen, gratie verlenen, ontvangen van honneurs, muntrecht, ijkrecht en belastingen heffen.
### 2.2 Het absolutisme in de praktijk
De uitingen van absolutisme omvatten onder andere het niet samenroepen van de Staten-Generaal, de stijging van wetgeving *motu proprio* (uit eigen beweging), centralisatie van gerechtelijke en bestuurlijke instellingen, en de binding van wetenschappers en propaganda. Laat-middeleeuwse machtstemperingen werden ingeperkt:
* **Parlementarisme:** Staten-Generaal kwamen zelden bijeen; gewestelijke staten verloren aan invloed en de vorst greep in bij hun samenstelling.
* **Constitutionalisme:** Privileges werden ingeperkt, met bijvoorbeeld de bevriezing van de Blijde Inkomst in Brabant en het verlies van stadsprivileges. Het strafrecht kende uitzonderingen en de *lettres de cachet*.
* **Feitelijke beperkingen:** Tegenstanders zoals steden en adel werden uitgeschakeld; de kerk werd onder controle gebracht (gallicanisme, anglicanisme).
Toch bleven er beperkingen bestaan:
* **Parlementarisme:** In Frankrijk bestonden nog *pays d'élection* en *pays d'états*.
* **Regionalisme:** Eigen gewestelijke instellingen en remonstrantierecht van parlementen en justitieraden bleven bestaan.
* **Feitelijke beperkingen:** De afstand tussen centrum en periferie, financiële tekorten en intolerantie die tot emigratie leidde, belemmerden het absolutisme.
### 2.3 Het verlicht absolutisme en het natuurrecht (18e eeuw)
Het verlicht absolutisme kenmerkte zich door de vrijwillige beperking van vorstelijke machtsaanspraken op basis van de rede. Dit kadert binnen de Verlichting, met een focus op algemene welvaart ("tout pour le peuple, rien par le peuple").
Het **natuurrecht of Vernunftrecht** werd de juridische uitwerking hiervan. De basisgedachte was dat de rede universele basisrechten leidt, die een ideale maatschappij kunnen creëren. Belangrijke vertegenwoordigers waren Hugo De Groot (volkenrecht) in de Republiek, en in het Heilige Roomse Rijk Samuel Pufendorf en Christian Wolff. Jean Domat had grote invloed op de Franse Code Civil.
De publiekrechtelijke uitwerking omvatte:
1. Fundamentele mensenrechten.
2. Humanisering van het strafrecht (o.a. Cesare Beccaria).
3. De staatsfunctie werd belangrijker dan het patrimonium.
4. Rationalisering van instellingen en codificaties.
Jozef II voerde in de Zuidelijke Nederlanden verregaande administratieve en gerechtelijke hervormingen door, wat leidde tot de Brabantse omwenteling.
> **Tip:** Begrijp het verschil tussen Machiavelli's realisme en Bodin's focus op soevereiniteit. Beide droegen bij aan de theoretische onderbouwing van absolutisme, maar vanuit een andere invalshoek.
> **Tip:** Wees alert op de spanning tussen de idealen van het verlicht absolutisme en de feitelijke machtsuitoefening van de verlichte vorsten.
## 3. De evolutie van het recht
### 3.1 Verschriftelijking
De verschriftelijking van het recht voltrok zich zowel de facto als de iure.
* **De facto:** Dit werd beïnvloed door het humanisme en de renaissance, met de opkomst van papier, de boekdrukkunst en de praktijk van registratie en archivering (bv. wijk- en landboeken, parochieregisters).
* **De iure:** Dit betrof de formele rechtsbronnen, de kenbronnen, de bewijsmiddelen en de instellingen. De rol van wetgeving nam toe, met een stijging van *motu proprio* wetgeving en een toenemende focus op privaatrecht. De rechtsspraak werd verschriftelijkt, mede door de romano-canonieke procedure. De rechtsleer ontwikkelde zich, mede dankzij de boekdrukkunst.
### 3.2 Codificatie en homologatie van gewoonten
Gewoonterecht was moeilijk te bewijzen en versnipperd, wat leidde tot de behoefte aan codificatie (optekening) en homologatie (kracht van wet). Dit proces vond plaats vanaf Karel V, met als resultaat rechtszekerheid en eenmaking op verschillende niveaus. Het Gentse decreet is een voorbeeld van zo'n codificatie, waarbij de opgetekende costumen de kracht van wet kregen.
### 3.3 Eenmaking
De eenmaking van het recht gebeurde de facto en de iure via vergelijkbare wetgeving, de rol van hogere rechtbanken en rechtspraakverzamelingen, en de inwerking van *ius civile* op *ius proprium*. Rechtsgeleerden zoals Zypaeus en Grotius droegen hieraan bij.
### 3.4 Humanisering van het strafrecht
Het strafrecht evolueerde van een inhumaan, wreed systeem met tortuur, schand-, lijf- en doodstraffen, naar een meer humaan systeem.
* **Inhumaan strafrecht:** Dit bereikte een hoogtepunt in de late middeleeuwen en vroege nieuwe tijd, gevoed door absolutisme, geleerd recht en maatschappelijke factoren. De Criminele Ordonnanties van Filips II (1570) betonneren de inquisitoire procedure.
* **Humanisering:** Dit werd sterk beïnvloed door Cesare Beccaria's werk "Over misdaden en straffen". Zijn ideeën over gelijkheid van straffen, verhouding tot het misdrijf, *nulla poena sine lege*, en de afschaffing van de doodstraf en tortuur, kregen invloed in de Habsburgse Nederlanden onder Maria-Theresia en Jozef II, mede door toedoen van figuren als Goswin De Fierlant.
> **Tip:** Het onderscheid tussen *de facto* en *de iure* verschriftelijking is cruciaal om de evolutie van juridische documentatie te begrijpen.
> **Tip:** Houd de oorzaken van de verschuiving van gewoonterecht naar gecodificeerd recht in gedachten: de behoefte aan bewijsbaarheid, eenmaking en wetenschappelijke benadering.
---
# De uitbouw van de staatsmacht en het absolutisme
Dit deel behandelt de theoretische fundamenten en de praktische manifestaties van het absolutisme, de beperkingen ervan, en de opkomst van het verlicht absolutisme en natuurrecht.
### 2.1 De theoretische onderbouwing van het absolutisme
De basis voor het absolutisme ligt in het concept van soevereiniteit, waarbij de hoogste macht bij één persoon berust, zonder controlerende instanties. Dit fenomeen deed zich voor in landen als Frankrijk, Spanje, en delen van het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie, evenals in Engeland onder de Tudors. De macht van de vorst werd als "absoluut" beschouwd, wat inhield dat deze ongebonden en ongelimiteerd was: niet gebonden aan goddelijke geboden, het recht (`princeps legibus absolutus est`), feodale contracten (`rex imperator in regno suo`), volksvertegenwoordiging, of ministers die slechts adviseurs waren.
#### 2.1.1 De morele component: vorstenspiegels
De morele component van de absolute macht kwam tot uiting in "vorstenspiegels" (`specula principum`), die beïnvloed werden door de kerk en de oudheid. Een bekend voorbeeld is Erasmus' `Institutio principis christiani`. Deze geschriften benadrukten de cultus van deugden zoals gematigdheid en voorzichtigheid, religie, moraal en cultuur, vaak met voorbeelden uit de bijbel, de oudheid en nationale geschiedenis. Ze boden echter weinig concrete juridische adviezen en hun praktische invloed op vorsten is niet eenduidig bewezen. De uitspraak "`rex illiteratus est quasi asinus coronatus`" onderstreepte de noodzaak van wijsheid voor een vorst.
#### 2.1.2 De politiek-rechtsfilosofische component
* **Niccolò Machiavelli (1469-1527)**
Machiavelli, bekend van `Il principe`, stelde dat het doel de middelen heiligt voor de vorst, met als goede einddoelen het algemeen belang en staatsbehoud. Hij constateerde dat macht centraal stond en dat om deze doelen te bereiken, zowel wetten als wapens noodzakelijk waren. Hij beargumenteerde dat een heerser die zich wil handhaven, moet leren om niet altijd goed te zijn en geweld mag gebruiken om op te bouwen, niet om te vernietigen.
* **Jean Bodin (1529-1596)**
Als adviseur van de Franse koning schreef Bodin `Les six livres de la république` in een tijd van religieuze strijd, vanuit vrees voor anarchie. Hij definieerde soevereiniteit als "superioritas: limitée ni en puissance, ni en charge, ni à certain temps". De soevereine macht omvatte de volgende elementen: 1. wetgeving, 2. oorlog en vrede, 3. benoemen en ontslaan, 4. vonnissen hervormen, 5. gratie verlenen, 6. honneurs ontvangen, 7. muntrecht, 8. ijkrecht, 9. belastingen heffen.
### 2.2 Het absolutisme in de praktijk
Het absolutisme kende diverse uitingen, waarbij laatmiddeleeuwse machtsbeperkingen werden ingeperkt, maar er bleven ook machtsbeperkingen bestaan. De analyse richt zich voornamelijk op Frankrijk en de Zuidelijke Nederlanden.
#### 2.2.1 Uitingen van het absolutisme
De uitingen van absolutisme omvatten:
* Het zelden of niet meer samenroepen van de Staten-Generaal.
* Het niet langer bevestigen, uitbreiden of respecteren van constituties.
* Een toename van wetgeving `motu proprio` (uit eigen beweging), wat leidde tot eenmaking van het recht (aanpassen of afschaffen van "slechte costumen") vanwege `raison d’état`, waarbij `ius dominationis` voorrang kreeg op `ius ordinarium`.
* Centralisatie van gerechtelijke en bestuurlijke instellingen.
* De opbouw van een sterk leger.
* De binding van wetenschappers aan academies.
* Gebruik van propaganda (bv. de "roi soleil", "divinité visible").
* Binding met de kerk (gallicanisme in Frankrijk, ecclesia belgica).
#### 2.2.2 Laat-middeleeuwse machtstemperingen ingeperkt
* **Parlementarisme:** De Staten-Generaal werden bijna niet meer samengeroepen. Gewestelijke staten hielden zich voornamelijk bezig met financiële administratie en soms openbare werken. De vorst greep in bij de samenstelling van deze staten, bijvoorbeeld door bisschoppen te benoemen. De opkomst van de "noblesse de (longue) robe" verving de zwakkere "noblesse d’épée". Vorstelijke inmenging bij benoemingen in steden en territoriale veranderingen verminderden de invloed van de staten.
* **Nationalisme:** De Blijde Inkomst in Brabant werd bevroren. In Vlaanderen ontbraken specifieke teksten hierover. Stadsprivileges werden verloren, zoals de `Concessio Carolina` in Gent in 1540. In het strafrecht gold het principe "`ira regis mors est`", en `lettres de cachet` en uitzonderingsrechtbanken zoals de Raad van Beroerten kwamen voor.
* **Feitelijke beperkingen:** Potentiële tegenstanders van de vorst werden uitgeschakeld. Steden verloren aan macht door het slopen van vestingmuren en de aanleg van dwangburchten en garnizoenen. De militaire rol van de adel nam af en zij raakten verweven met het hof. De kerk werd een staatskerk (anglicanisme, gallicanisme), met censuur door zowel kerkelijke als vorstelijke overheden. Een vorstelijk "placet" was vereist voor disciplinaire kerkelijke wetten, en het "`recursus ad principem`" werd toegepast.
#### 2.2.3 Toch beperkingen aan soevereiniteit en vorstelijk absolutisme
Ondanks de absolute claims, bleven er beperkingen bestaan:
* **Parlementarisme:** In Frankrijk bestond nog steeds het onderscheid tussen `pays d’élection` en `pays d’états`.
* **Nationalisme:** Dit uitte zich in regionalisme via de titulatuur van de vorst, eigen gewestelijke instellingen (provinciale staten, provinciale justitieraden), de Soevereine Raad van Brabant, het principe van niet-extraditie uit Brabant, en het remonstrantierecht van de parlementen (Frankrijk) en justitieraden (Zuidelijke Nederlanden).
* **Feitelijke beperkingen:** De afstand tussen centrum en periferie, de financiële toestand (oorlogen, hofhouding, inefficiënte administratie), en intolerantie die tot emigratie leidde, vormden eveneens beperkingen.
### 2.3 Het verlicht absolutisme en het natuurrecht (18e eeuw)
In de 18e eeuw beperkte de verlichte monarch vrijwillig zijn machtsaanspraken op basis van de rede. Hij erkende constitutionele afspraken en natuurlijke vrijheden, met als doel de algemene welvaart ("`tout pour le peuple, rien par le peuple`", "the greatest happiness for the greatest number"). Dit kadert binnen de Verlichting (Siècle des Lumières, Aufklärung, Enlightenment).
#### 2.3.1 Cultureel-wetenschappelijke elementen van de Verlichting
De Verlichting werd gekenmerkt door werken als de `Encyclopédie`, de opkomst van loges, en denkers als Voltaire (`traité de la tolérance`).
#### 2.3.2 Juridische uitwerking: natuurrecht of Vernunftrecht
Het natuurrecht of `Vernunftrecht` stelde dat recht de ideale maatschappij kon creëren. De rede leidde tot universele basisrechten, in tegenstelling tot willekeurig wettenrecht, geopenbaarde teksten of vastgeroest Romeins recht. Het recht werd rationeel en deductief opgebouwd, met ontwikkeling van rechtstakken en schema's.
* **Belangrijkste vertegenwoordigers:**
* **Republiek der Verenigde Nederlanden:** Hugo De Groot (1583-1645) met `De jure belli ac pacis`, legde de basis voor het volkenrecht.
* **Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie:** Samuel Pufendorf, Christian Wolff, Christian Thomasius (niet te kennen), die wegwijzers waren voor Centraal-Europese codificaties.
* **Frankrijk:** Jean Domat (1625-1696) met `Les loix civiles dans leur ordre naturel`, wat grote invloed had op de `Code civil`.
* **Publiekrechtelijke uitwerking van het Vernunftrecht:**
1. Fundamentele mensenrechten.
2. Humanisering van het strafrecht, mede dankzij Cesare Beccaria.
3. De staatsfunctie verving het patrimonium (van kroondomein naar staatsdomein).
Dit leidde tot de doorbreking van de band tussen kerk en staat, laïcisering van het huwelijk, invoering van registers van de burgerlijke stand, staatscholen, tolerantie-edicts en de afschaffing van niet-nuttige kloosterorden. Ook de rationalisering van instellingen (gerecht/bestuur) en codificaties vonden plaats.
#### 2.3.3 Jozef II in de Zuidelijke Nederlanden
Jozef II voerde administratieve en gerechtelijke hervormingen door, waaronder de afschaffing van "onnuttige" kloosters. Dit leidde tot weerstand van alle staten, met name Brabant, wat resulteerde in de Brabantse omwenteling en de onafhankelijkheidsverklaring van de Staten van Vlaanderen op 4 januari 1790. De basis hiervoor was de Blijde Inkomst, stadsprivileges en vredesverdragen. De evaluatie hiervan blijft discutabel: was het redelijk of egoïsme?
---
# De evolutie van het recht
Dit onderwerp bespreekt de verschriftelijking van wetgeving en rechtspraak, de eenmaking van het recht, en de humanisering van het strafrecht in de vroegmoderne tijd.
### 3.1 Verschriftelijking
De vroegmoderne tijd kenmerkte zich door een toenemende verschriftelijking, die zowel de facto als de iure plaatsvond en zowel wetgeving, rechtspraak als bewijsmiddelen beïnvloedde.
#### 3.1.1 Verschriftelijking de facto
Deze verschriftelijking was aanvankelijk een informele ontwikkeling, beïnvloed door het humanisme en de renaissance.
* **Invloeden:**
* Het gebruik van handtekeningen in plaats van zegels.
* De overgang van perkament naar papier.
* De opkomst van de boekdrukkunst, die de verspreiding van teksten versnelde.
* **Uitingen:**
* **Registratie en archivering:** Hoewel niet altijd verplicht, begon men documenten te registreren en te archiveren.
* **Wijk- en landboeken:** Deze werden eerst in steden ontwikkeld.
* **Parochieregisters:** Aanvankelijk een kerkelijke plicht, werden deze registers later ook wereldlijk gekopieerd.
#### 3.1.2 Verschriftelijking de iure
De verschriftelijking kreeg later ook een formele basis, zowel in de rechtsbronnen zelf als in de manier waarop recht werd toegepast en vastgelegd.
* **Formele rechtsbronnen:** De rol van wetgeving (wet, edict, decreet, ordonnantie, plakkaat, privilege, pragmatieke sanctie) nam toe, vaak uitgaande van de vorst zelf ($ \text{"car ainsi nous plaît-il" } $). Dit gold zowel voor privaatrechtelijke kwesties als voor zaken die de staatsmacht betroffen. De term "nationaal" recht (ius proprium) won terrein ten koste van het gewoonterecht.
* **Rechtspraak:** De romano-canonieke procedure, met zijn schriftelijke karakter, bevorderde verschriftelijking. Advocaten, procureurs, griffiers en notarissen speelden een sleutelrol. Schriftelijke procedures waren noodzakelijk voor eventuele beroepsprocedures. Verplichte consultatie van rechtsgeleerden en de "communicatie" (publicatie) van getuigenverhoren droegen bij aan de formalisering. Het drukken van rechtspraakverzamelingen werd ook gangbaar.
* **Rechtsleer:** De invloed van de boekdrukkunst zorgde voor een bredere verspreiding en systematische ontwikkeling van de rechtsgeleerdheid.
#### 3.1.3 Codificatie en homologatie van costumen
Een belangrijk aspect van de verschriftelijking was de codificatie en homologatie van gewoonterecht (costumen).
* **Terminologie:** Codificatie verwijst naar de optekening van gewoonterecht, terwijl homologatie de bekrachtiging ervan als wet inhoudt.
* **Oorzaken:** Gewoonterecht was moeilijk te bewijzen (bv. middels een turbem), versnipperd, wetenschappelijk minder gefundeerd en bood geen duidelijke machtsgreep voor de vorst.
* **Proces:** Diverse bevelen, zoals die van Karel V in de Nederlanden (vanaf 1531), leidden tot optekening en bekrachtiging van costumen. Dit resulteerde in rechtszekerheid en eenmaking op lokaal niveau (dorp, stad, kasselrij, gewest).
* **Voorbeeld (Groot Privilege van Maria van Bourgondië):** De optekening en bekrachtiging van costumen gaven deze een formele status, waarbij authentieke uittreksels als bewijs konden dienen zonder verdere verificatie. Wat niet in de costumen was opgenomen, viel onder het algemene geschreven recht. De vorst behield echter het recht tot interpretatie, wijziging, ampliatie en restrictie.
### 3.2 Eenmaking van het recht
De eenmaking van het recht was eerder een gevolg van de toenemende verschriftelijking en centralisatie dan een doel op zich. Dit gebeurde via verschillende formele rechtsbronnen.
* **Wet en gewoonte:** De invoering van uniforme wetgeving en de homologatie van costumen leidden tot een grotere gelijkvormigheid.
* **Rechtspraak:** De rol van hogere rechtbanken en de publicatie van rechtspraakverzamelingen bevorderden eenvormigheid.
* **Rechtsleer:** De invloed van juridische werken, zoals die van Zypaeus en Grotius, en de overname van principes uit het Romeinse recht in het lokale recht (ius proprium), droegen bij aan eenmaking.
### 3.3 De humanisering van het strafrecht
In de vroegmoderne tijd onderging het strafrecht een evolutie van een inhumaan naar een meer gehumaniseerd systeem, mede onder invloed van de Verlichting.
#### 3.3.1 Inhumaan strafrecht
Het strafrecht in de late middeleeuwen en het begin van de nieuwe tijd werd gekenmerkt door wreedheid en onmenselijkheid.
* **Kenmerken:**
* Gebruik van tortuur.
* Schand-, lijf- en doodstraffen.
* **Oorzaken:**
* **Absolutisme:** De vorst gebruikte straffen als middel tot machtsuitoefening (bv. de Raad van Beroerten).
* **Geleerd recht:** Wrede straffen en bewijssystemen uit juridische teksten (libri terribiles).
* **Renaissance:** Interesse in demonologie en verhalen over gerechtigheid die de wreedheid verheerlijkten.
* **Sociologische factoren:** Bestendiging van sociale breuken en rivaliteiten.
* **Psychologische factoren:** Mogelijk een lagere waardering van het menselijk leven.
* **Institutionele factoren:** De venaliteit (verkoopbaarheid) van bepaalde lagere ambten.
* **Juridische factoren:** Geen beroepsmogelijkheden in strafzaken, gebrek aan motivering van vonnissen en de afwezigheid van mensenrechten.
* **Codificatie:** De Criminele Ordonnanties van Filips II (Alva) uit 1570-1576 consolideerden ondanks verzet de inquisitoire procedure.
#### 3.3.2 Humanisering
De humanisering van het strafrecht kwam vanaf de 18e eeuw op gang, sterk beïnvloed door de ideeën van de Verlichting.
* **Cesare Beccaria:** Zijn werk "Over misdaden en straffen" was cruciaal. Hij pleitte voor:
* Gelijkheid voor de wet.
* Straffen die in verhouding stonden tot het misdrijf.
* Het principe $ \text{nulla poena sine lege } $ (geen straf zonder wet).
* Afschaffing van de doodstraf.
* Afschaffing van wettelijke bewijssystemen en tortuur.
* **Goswin De Fierlant:** Hij was voorzitter van de Geheime Raad en had invloed op de justitieraden in de Zuidelijke Nederlanden onder Maria-Theresia en Jozef II, waar de ideeën van Beccaria werden toegepast.
De humanisering van het strafrecht hing nauw samen met de bredere ontwikkeling van het natuurrecht en de verlichte politieke ideeën die de rol van de staat als instrument voor algemene welvaart benadrukten.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Soevereiniteit | Het concept van hoogste, ondeelbare macht, wat de basis vormt voor absolutisme en de beknotting van controlerende machten zoals constitutionalisme en parlementarisme. |
| Absolutisme | Een regeringsvorm waarbij de macht van de vorst als absoluut, ongebonden en ongelimiteerd wordt beschouwd, zonder gebondenheid aan goddelijke wetten, recht, feodale contracten, volksvertegenwoordiging of ministers. |
| Vorstenspiegel | Een literair genre dat de vorst leidt met morele en gedragsmatige richtlijnen, vaak gebaseerd op deugden, religie, moraal en cultuur, met voorbeelden uit religieuze en historische bronnen. |
| Machiavellisme | Een politiek-filosofische stroming, beïnvloed door Niccolò Machiavelli, die stelt dat het doel de middelen heiligt, met nadruk op staatsbehoud en het algemeen belang als einddoelen, bereikt door middel van wetten en wapens. |
| Jean Bodin | Een Franse jurist en filosoof die het concept van soevereiniteit definieerde als de hoogste, onafhankelijke macht die de vorst heeft over zijn onderdanen, met specifieke elementen zoals wetgeving, oorlog en vrede, en rechtspraak. |
| Bureaucratisering | Het proces van het uitbouwen van een hiërarchisch georganiseerd administratief apparaat met gespecialiseerde ambtenaren, wat leidt tot een "boom van instellingen" binnen de staat. |
| Verlicht absolutisme | Een vorm van absolutisme waarbij de verlichte monarch vrijwillig zijn macht beperkt op basis van de rede, constitutionele afspraken en natuurlijke vrijheden, met als doel de algemene welvaart. |
| Natuurrecht (Vernunftrecht) | Een juridische stroming die stelt dat het recht rationeel kan worden opgebouwd vanuit de rede, leidend tot universele basisrechten en een ideale maatschappij, in tegenstelling tot willekeurig wettenrecht of geopenbaarde teksten. |
| Codificatie | Het systematisch vastleggen en bundelen van wetten en rechtsregels in een wetboek, met als doel rechtszekerheid en eenmaking te bevorderen. |
| Homologatie | Het bekrachtigen of bekrachtigen van wetgeving, zoals gewoonterecht, door een hogere autoriteit, waardoor het de kracht van wet krijgt. |
| Humanisering van het strafrecht | De beweging om het strafrecht milder en menselijker te maken, onder invloed van de Verlichting en denkers als Cesare Beccaria, met nadruk op proportionaliteit, legaliteit en de afschaffing van wrede straffen. |
| Plakkaat van Verlatinge | Een belangrijke akte uit 1581 waarin de Noordelijke Nederlanden hun trouw aan de Spaanse koning Filips II opzegden, gebaseerd op het feodale weerstandsrecht en politieke filosofieën zoals de monarchomachen. |
| Unie van Utrecht | Een in 1579 gesloten verbond tussen de Noordelijke provinciën van de Nederlanden, gericht tegen de Spaanse overheersing en een belangrijke stap in de vorming van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. |
| Pragmatieke sanctie | Een keizerlijke verordening die de erfopvolging regelt, in dit geval de Pragmatische Sanctie van 1549, die de indivisibiliteit van de Habsburgse erflanden, waaronder de Nederlanden, vastlegde. |
| Statuten | Wetten of reglementen die door een autoriteit zijn uitgevaardigd, vaak specifiek voor een bepaalde plaats of groep. |
| Rekenkamer | Een instelling die belast is met het controleren van de financiën en de boekhouding van de staat. |
| Grote Raad van Mechelen | Een hoog rechtscollege in de Nederlanden dat als hoogste gerechtshof fungeerde, ingesteld in de 16e eeuw. |
| Lex scripta | Geschreven wet, in tegenstelling tot ongeschreven gewoonterecht. |
| Costumen | Lokale of regionale gewoonterechten die, na codificatie, de kracht van geschreven wet kregen. |
| Romeins-canonieke procedure | Een gerechtelijke procedure die gebaseerd is op elementen uit zowel het Romeinse recht als het canoniek recht. |
| Ius proprium | Eigen recht, verwijzend naar de specifieke wetgeving en rechtstradities van een bepaald territorium of gewest. |
| Ius generale | Algemeen recht, vaak verwijzend naar het Romeinse recht of natuurrecht dat boven het eigen recht stond. |
| Vrede van Münster | Een van de vredesverdragen die in 1648 werden gesloten als onderdeel van de Vrede van Westfalen, waarmee de onafhankelijkheid van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden internationaal werd erkend. |
| Twaalfjarig Bestand | Een wapenstilstandsovereenkomst tussen Spanje en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden die liep van 1609 tot 1621. |
| Beeldenstorm | Een periode van religieus gemotiveerde vernieling van religieuze kunst en beelden in katholieke kerken, die plaatsvond in de Nederlanden vanaf 1566. |
| Raad van Beroerten | Een speciale rechtbank, ingesteld door de Hertog van Alva in 1567, die werd gebruikt om vermeende opstandelingen en ketters in de Nederlanden te berechten en te bestraffen. |
Cover
Partie 4_ Les pays du sud, 16e-19e siècles (1).pdf
Summary
# Les protagonistes et les rapports de pouvoir à l'aube de la colonisation
Ce chapitre analyse les acteurs présents et les dynamiques de pouvoir avant et au début de la période de colonisation européenne, en examinant pourquoi certains pays n'ont pas connu d'industrialisation.
### 1.1 Introduction au concept de "Sud" et aux périodes historiques
Le terme "Tiers-Monde", popularisé par A. Sauvy en 1952, fait référence au contexte de la Guerre Froide et compare ces nations au "tiers État" historique, c'est-à-dire une population exploitée et ignorée. Le "Sud" désigne une diversité de contextes ayant en commun une intégration forcée au capitalisme européen, marquant un tournant dans l'histoire de l'humanité. Les rapports "Nord-Sud" sont caractérisés par une inégalité structurelle ancrée dans une histoire impérialiste entre l'Europe et le reste du monde. Le terme "découverte", appliqué aux Amériques, est problématique car il glorifie l'arrivée des Européens tout en niant l'existence et l'histoire des populations locales avant 1492 [1](#page=1).
### 1.2 Les acteurs en présence à l'aube du XVIe siècle
#### 1.2.1 L'Europe
À la fin du XVe siècle, l'Europe, incluant la Russie, comptait environ 100 millions d'habitants, soit environ 20 % de la population mondiale. La Renaissance marque un rejet de la période médiévale et une valorisation des sources chrétiennes et de l'humanisme, avec un retour aux sources de l'Antiquité. L'ouverture sur le monde, la navigation et les explorations, initiées par les voyages au Moyen-Orient, ont ouvert la voie aux explorations puis aux conquêtes. À cette époque, le niveau de développement socioéconomique de l'Europe était similaire à celui du reste du monde, sans fossé significatif [2](#page=2).
#### 1.2.2 L'Amérique
Avant l'arrivée des Européens, l'Amérique était un "nouveau monde" sophistiqué et développé, avec un urbanisme, une architecture et un rapport à la nature considérés comme avancés par rapport à l'idée reçue d'une population sauvage et sans culture. Les civilisations du Centre et du Sud, comme les Aztèques, les Mayas et les Incas, étaient particulièrement avancées, avec des cités organisées. Cependant, l'isolement de ces civilisations a entraîné un retard technologique, notamment en matière d'armes à feu. L'effondrement démographique spectaculaire des populations autochtones, décimées à 90 %, est une conséquence directe de la conquête européenne et du besoin de main-d'œuvre pour l'exploitation. Christophe Colomb, cherchant une nouvelle route vers l'Asie, est arrivé dans les Caraïbes en 1492, menant à la soumission des cultures locales [2](#page=2) [3](#page=3).
#### 1.2.3 L'Afrique
Le Maghreb, sous l'Empire Ottoman à l'exception du Maroc, représentait 1.5 % de la population mondiale et affichait un développement technique et économique proche de celui de l'Europe en raison de son influence ottomane. L'Afrique sub-saharienne était plus morcelée, marquée par de nombreux conflits et captures entre chefs d'entités politiques, ce qui favorisait le trafic d'êtres humains. Le niveau technologique y était plus limité, avec un retard dû à des maladies affectant le bétail. Au XVIe siècle, l'Europe n'avait pas initialement l'envie de coloniser l'Afrique, préférant viser l'Inde et l'Asie en raison de la difficulté d'accès et des maladies prévalentes sur le continent africain [3](#page=3).
#### 1.2.4 Le Moyen-Orient
Le Moyen-Orient comptait de grandes cités développées et, à l'instar du Maghreb, était une région prospère sous l'Empire Ottoman. Il possédait d'importantes zones agricoles et des richesses considérables [3](#page=3).
#### 1.2.5 L'Asie
L'Asie abritait de grandes civilisations comme la Chine et l'Inde. L'Inde était un pôle économique mondial majeur, avec une industrie du coton très développée et d'importants commerces, soutenue par une puissance militaire. La Chine était au sommet de son développement technologique, berceau d'inventions comme l'imprimerie, qui a précédé Gutenberg et permis un gain de productivité massif [4](#page=4).
> **Tip:** Il est crucial de comprendre qu'en 1500, les écarts de développement entre les différentes régions du monde n'étaient pas aussi prononcés qu'on pourrait le croire, contrairement à une vision eurocentrée de l'histoire.
### 1.3 Les rapports de pouvoir et l'impact de la colonisation
Le fait colonial, au-delà de l'Europe, a eu des composantes particulièrement négatives dans la colonisation européenne. Cela inclut l'imposition d'un modèle culturel, niant les cultures, l'histoire et les religions des populations autochtones, entraînant une perte de langues autrefois parlées. Une discrimination fondée sur la race a été instaurée, visant à développer davantage les métropoles au détriment des colonies [4](#page=4).
Le choc entre les écosystèmes européen et américain a été majeur, notamment par l'introduction de maladies et de virus inconnus qui ont décimé les populations autochtones. Les Européens ont importé la syphilis, résultat de leurs relations avec des femmes autochtones, tandis que les Amérindiens n'étaient pas immunisés contre les maladies transmises par les animaux domestiqués avec lesquels vivaient les Européens [4](#page=4).
> **Example:** La conquête des Amériques par les Européens a conduit à la traite atlantique, une conséquence directe du besoin de main-d'œuvre pour exploiter les ressources du nouveau monde. Ceci a arraché des populations à leurs pays d'origine et entraîné des transformations profondes [2](#page=2).
---
# Les grandes étapes et les formes de la colonisation européenne
La colonisation européenne, particulièrement marquée à partir du XVe siècle, s'est étendue sur plusieurs siècles, transformant radicalement les territoires conquis et les sociétés autochtones, tout en redéfinissant les équilibres économiques et politiques mondiaux.
### 2.1 La conquête des Amériques et la mise en place de systèmes d'exploitation
Au début de la période coloniale, l'Amérique du Sud fut le théâtre d'une rencontre dévastatrice entre deux écosystèmes distincts, entraînant une catastrophe démographique pour les populations autochtones, en grande partie due à l'introduction de maladies et de virus inconnus pour lesquels elles n'avaient aucune immunité [4](#page=4).
#### 2.1.1 Le système des plantations
À partir du milieu du XVIe siècle et jusqu'au début du XVIIe siècle, le système des plantations s'est imposé dans les Amériques. Après la décimation de la population autochtone (estimée à 90% par les guerres, maladies et travail forcé) une main-d'œuvre nouvelle était nécessaire pour exploiter les ressources naturelles. Ce système se caractérise par [5](#page=5):
* **Produits de rente**: Culture intensive de produits tels que le sucre, le tabac et le café, destinés à l'exportation [5](#page=5).
* **Production à grande échelle**: Monoculture pratiquée sur de vastes surfaces pour une production industrielle [5](#page=5).
* **Main-d'œuvre forcée**: Initialement autochtone, elle a ensuite été remplacée par une importation massive d'esclaves africains, faisant de l'humain une marchandise [5](#page=5) [6](#page=6).
Ce modèle s'opposait aux fermes locales qui pratiquaient la polyculture pour l'autoconsommation [5](#page=5).
#### 2.1.2 Formes d'exploitation et de domination
Plusieurs systèmes ont été mis en place pour exploiter les territoires et leurs populations :
* **Encomiendas**: Instituées par les Espagnols, elles accordaient à un colon (encomendero) le droit de percevoir le travail ou le tribut d'un groupe d'autochtones, sous prétexte d'assurer leur "protection" et leur "évangélisation". En réalité, il s'agissait d'une forme de servitude déguisée qui privait les populations de leur liberté [5](#page=5).
* **Haciendas**: Grandes propriétés agricoles ou d'élevage apparues ultérieurement, où la main-d'œuvre, souvent indigène ou métisse, travaillait pour le propriétaire terrien. Les haciendas représentaient un continuum avec les encomiendas, passant d'un contrôle direct des populations à une exploitation plus "économique". Ce système permettait de perpétuer la dépendance par le biais des dettes [5](#page=5).
> **Tip:** Il est crucial de comprendre que ces systèmes, bien que variés dans leur terminologie, visaient tous à l'exploitation systématique des ressources et des populations autochtones.
#### 2.1.3 Le trafic des esclaves et la traite négrière
Le commerce triangulaire s'est développé entre l'Europe, l'Afrique et les Amériques, faisant des esclaves africains une main-d'œuvre essentielle pour les plantations. Cette pratique a transformé les êtres humains en marchandises, au même titre que les produits agricoles ou miniers. L'exploitation ne se limitait pas à l'agriculture, mais s'étendait également à l'extraction minière d'or et d'argent [6](#page=6).
#### 2.1.4 Le débat sur le génocide
La qualification de génocide pour le massacre des populations autochtones reste un sujet de débat parmi les historiens. Si la Convention de l'ONU de 1948 définit le génocide par la volonté de détruire, en tout ou en partie, un groupe national, ethnique, racial ou religieux, les critères de cette définition semblent correspondre à plusieurs aspects du traitement des autochtones, notamment la destruction de leur culture. Cependant, certains historiens préfèrent parler de catastrophe démographique ou de domination coloniale systémique [6](#page=6).
### 2.2 L'expansion européenne en Amérique du Nord
Contrairement à l'Amérique latine, l'Amérique du Nord était moins densément peuplée. Les Européens y ont également imposé leurs systèmes politiques et économiques, affectant les populations autochtones. L'arrivée du Mayflower en 1620 marque la fondation d'une colonie de peuplement par les Puritains, où l'objectif n'était pas uniquement l'exploitation économique, mais l'installation durable de populations européennes. La colonisation au XVIIe siècle restait cependant très dispersée [6](#page=6).
### 2.3 L'affirmation européenne en Asie
#### 2.3.1 La conquête maritime de l'Inde
La route maritime ouverte par Vasco de Gama en 1498 a permis un accès direct aux épices et aux tissus indiens, suscitant un vif intérêt européen. Bien que le commerce maritime soit devenu central pour l'Europe, marquant le début de la globalisation économique, il était moins profitable pour les Indiens. Jusqu'en 1760 environ, l'emprise européenne sur l'Inde était principalement maritime, avec un contrôle terrestre limité [7](#page=7).
#### 2.3.2 Le tournant après 1760
Le contexte politique indien, avec un empire moghol affaibli en 1750, a favorisé l'expansion britannique. La victoire britannique à la Bataille de Plassey en 1757 a permis un contrôle partiel du Bengale, une région très convoitée. La Compagnie des Indes orientales britannique a obtenu un monopole commercial, marquant le début de la globalisation coloniale britannique en Inde [7](#page=7).
Après 1760, l'occupation terrestre anglaise s'est étendue, profitant des faiblesses de l'empire moghol. La perte du monopole de la compagnie en 1813 a ouvert la voie à la concurrence avec les États-Unis, notamment pour l'approvisionnement en coton pour l'industrie textile britannique, créant des tensions [8](#page=8).
> **Example:** L'implantation européenne à Calcutta, sans consultation locale, a engendré des tensions. La Compagnie britannique des Indes orientales a construit des fortifications (Fort William) et imposé des infrastructures commerciales, violant la souveraineté du Nawab du Bengale. Ce dernier percevait cette présence comme une menace pour son autorité et ses revenus, menant à une confrontation directe [8](#page=8).
### 2.4 La colonisation en Afrique du Nord (Maghreb)
La région du Maghreb était sous le contrôle théorique de l'Empire ottoman, mais les autorités locales jouissaient d'une grande autonomie [9](#page=9).
* **Maroc**: Le Maroc a réussi à conserver son indépendance vis-à-vis du sultanat de Constantinople. Face à la conquête française de l'Algérie, le Maroc a négocié un protectorat avec les Européens, cherchant à préserver une partie de son pouvoir dans une démarche de colonisation plus douce qu'en Algérie [9](#page=9).
* **Algérie**: La colonisation française en Algérie fut brutale et directe, marquée par la confiscation des terres et une immigration européenne massive. Certains chefs locaux se sont ralliés à la France, méfiants envers les Ottomans et désireux de conserver leur pouvoir local, ce qui a conduit à une colonisation profonde et destructrice de la société algérienne [9](#page=9).
* **Égypte**: L'Égypte a connu une domination anglaise jusqu'en 1956 [9](#page=9).
* **Libye**: La conquête de la Libye fut tardive, mais la domination politique fut totale. Partie intégrante de l'Empire ottoman jusqu'en 1911, elle fut ensuite conquise par l'Italie, entraînant une colonisation violente et complète [9](#page=9).
---
# La traite négrière transatlantique et ses conséquences
La traite négrière transatlantique, également connue sous le nom de commerce triangulaire, fut un système économique dévastateur centré sur la déshumanisation, la capture et le transport d'Africains réduits en esclavage vers les Amériques, laissant des séquelles profondes et durables sur les sociétés et le racisme structurel [10](#page=10) [13](#page=13).
### 3.1 Le commerce triangulaire
Le commerce triangulaire décrivait un circuit commercial impliquant l'Europe, l'Afrique et les Amériques. Les navires européens partaient d'Europe chargés de produits manufacturés peu coûteux, tels que des clous, des armes et des textiles. Ces marchandises étaient utilisées comme monnaie d'échange sur les côtes africaines pour acheter des captifs africains. Un tiers des personnes capturées mouraient avant même d'être embarquées [10](#page=10) [6](#page=6).
#### 3.1.1 La traversée de l'Atlantique
Durant la traversée de l'océan Atlantique, souvent appelée le "passage du milieu", les conditions étaient inhumaines. Une moitié des esclaves périssaient durant ce voyage en raison des maladies et des conditions de vie déplorables. Les survivants étaient ensuite vendus aux planteurs américains [11](#page=11) [12](#page=12).
#### 3.1.2 L'exploitation dans les Amériques
Une fois arrivés dans les Amériques (notamment en Jamaïque, au Brésil et aux États-Unis), les esclaves étaient exploités massivement dans de grandes plantations, leur travail alimentant la production de canne à sucre, de tabac et de coton. L'exploitation était principalement agricole, mais aussi minière pour l'extraction d'or et d'argent. L'esclave était considéré comme une marchandise dont la valeur variait selon son âge, sa force physique et sa santé [10](#page=10) [6](#page=6).
> **Tip:** Il est crucial de comprendre que l'esclavage transatlantique n'était pas la première forme d'esclavage, mais c'est la plus violente, la plus massive et la plus racialisée [13](#page=13).
#### 3.1.3 La rentabilité économique
Ce système était cyniquement rentable, caractérisé par un faible coût d'achat, des productions vendues cher et un renouvellement continu de la main-d'œuvre. La demande américaine croissante auto-alimentait ce système. L'Afrique subsaharienne fut considérée comme un réservoir de "main-d'œuvre", et une théorie raciale se développa pour justifier cette exploitation. L'esclave devenait une marchandise, une force de travail, et non un être humain [10](#page=10) [11](#page=11).
### 3.2 La déshumanisation des Africains
La traite européenne a introduit une justification raciale, entraînant une déshumanisation systématique des Africains noirs. L'humain est devenu une marchandise au même titre que la canne à sucre ou le café [10](#page=10) [6](#page=6).
> **Définition de l'esclavage (selon Ibrahima Thioub):** Est esclave l'individu que l'on considère comme un objet, un outil, une marchandise dénuée d’existence propre, notamment parce que, dès lors qu’il devient la propriété de son maître, le lien est rompu avec ses ancêtres, il ne peut plus assurer leur culte; l’esclave est un étranger déraciné, un être arraché à ses attaches familiales et sociales, ce qui lui interdit de retrouver sa propre parenté, le déconnectant de leurs racines [11](#page=11).
La déshumanisation totale impliquait que l'esclave n'avait ni droits ni statut juridique [12](#page=12).
### 3.3 L'impact durable sur les sociétés et le racisme structurel
La traite transatlantique a marqué durablement les sociétés, engendrant le racisme structurel, des inégalités économiques et la formation d'identités afro-descendantes. L'infériorisation des personnes noires est devenue institutionnalisée [11](#page=11) [13](#page=13).
#### 3.3.1 La transmission héréditaire de l'esclavage
La traite européenne a imposé une logique nouvelle, notamment la transmission héréditaire de l'esclavage, où l'on naît esclave. Une hiérarchisation raciale s'est établie, suggérant que les Africains seraient naturellement faits pour le travail forcé. L'esclavage est devenu une institution inscrite dans les lois [12](#page=12).
#### 3.3.2 Résistance et abolition
Malgré l'oppression, des révoltes et le marronnage (fuite et formation de communautés libres, notamment au Brésil) ont eu lieu. En Angleterre, sur le sol britannique, l'esclavage n'avait pas de statut légal, mais l'empire britannique le maintenait dans ses colonies jusqu'en 1833. Certains États américains ont accordé la liberté aux esclaves qui combattaient militairement [12](#page=12) [13](#page=13).
#### 3.3.3 Les politiques de réparation contemporaines
De nos jours, en Amérique du Sud et notamment au Brésil, être identifié comme Afro-descendant peut donner accès à des politiques de réparation, telles que des bourses ou des quotas universitaires [13](#page=13).
> **Exemple:** Le "Mayflower", arrivé en 1620, a marqué la fondation d'une colonie de peuplement par les Puritains en Amérique du Nord, où l'objectif n'était pas seulement l'exploitation économique, mais l'installation durable de populations européennes, imposant leurs systèmes politiques et économiques au détriment des populations autochtones [6](#page=6).
Environ 12 millions d'esclaves sont partis d'Afrique, avec 8 à 10 millions supplémentaires morts durant le processus. Moins de la moitié des esclaves survivent à la première année en Amérique, l'esclave étant vu comme une ressource jetable [11](#page=11) [12](#page=12).
---
# Les causes de la non-transmission de la révolution industrielle aux pays du Sud
La non-industrialisation des pays du Sud est le résultat direct de mécanismes coloniaux et d'un pacte colonial conçus pour empêcher leur développement industriel, créant une dépendance économique persistante et des échanges inégaux. Il ne s'agit pas d'un retard naturel, mais d'un système colonial intentionnellement établi [14](#page=14).
### 4.1 Le partage de l'Afrique et le but de l'exploitation
Le partage de l'Afrique, formalisé lors de la Conférence de Berlin, avait pour objectif principal l'exploitation des ressources naturelles et non le développement industriel des colonies elles-mêmes [14](#page=14).
### 4.2 Le pacte colonial et ses règles
Le pacte colonial était un ensemble de règles imposées par les métropoles pour structurer l'économie des colonies à leur avantage. Ces règles étaient :
* **Imposition du modèle économique:** Les métropoles imposaient leur propre modèle économique aux colonies [14](#page=14).
* **Division internationale du travail:** Les colonies étaient réduites à la production de matières premières, tandis que les métropoles conservaient les biens manufacturés et le contrôle de la chaîne de valeur [14](#page=14).
Les quatre règles fondamentales du pacte colonial étaient :
1. **Relation exclusive d'importation depuis la métropole:** Les colonies devaient importer leurs biens industriels exclusivement de la métropole, créant ainsi une dépendance totale pour ces produits [14](#page=14).
2. **Exportation exclusive vers la métropole:** Les colonies n'avaient pas le droit de commercer avec d'autres pays, ce qui limitait leur accès à un marché libre pour leur propre développement [14](#page=14).
3. **Interdiction de la production manufacturière locale:** Les colonies étaient interdites de développer leurs propres industries manufacturières afin d'éviter toute concurrence avec les industries de la métropole [14](#page=14).
4. **Commerce contrôlé par les métropolitains:** Le commerce était géré par les ressortissants des métropoles, garantissant que les profits étaient rapatriés vers la métropole et non réinvestis dans le développement local [14](#page=14).
### 4.3 Les résultats du pacte colonial
L'application de ce pacte colonial a eu des conséquences directes et négatives pour les pays du Sud :
* **Impossibilité de s'industrialiser:** Les règles du pacte colonial rendaient toute tentative d'industrialisation locale pratiquement impossible [14](#page=14).
* **Spécialisation dans les produits bruts:** Les colonies étaient contraintes de se spécialiser dans la production de matières premières et de produits agricoles non transformés [14](#page=14).
* **Échange inégal:** Ce système a engendré des échanges inégaux, où les métropoles s'enrichissaient grâce à l'exploitation des colonies, qui restaient dépendantes et appauvries [14](#page=14).
La colonisation a ainsi mis en place une mondialisation hiérarchisée, dont les effets persistent aujourd'hui sous forme de dépendance économique, d'inégalités structurelles et de conflits identitaires. Comprendre ce passé colonial est essentiel pour expliquer les déséquilibres actuels entre le Nord et le Sud, ainsi que les enjeux de justice et de développement au XXIe siècle [14](#page=14).
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Tiers-Monde | Terme apparu en 1952, en référence à la Guerre Froide, pour désigner un ensemble de pays souvent exploités et ignorés, comparés au Tiers État de la Révolution française. Il évoque un bloc avec des caractéristiques communes de mépris et d'exploitation. |
| Traite atlantique | Commerce d'êtres humains arrachés à leurs pays d'origine en Afrique pour être déportés vers les Amériques, devenant une main-d'œuvre essentielle dans les plantations et les mines. L'humain y est traité comme une marchandise. |
| Renaissance | Période historique en Europe marquant un rejet de la période médiévale, une valorisation des sources chrétiennes et de l'humanisme, et un retour aux textes et à la pensée de l'Antiquité classique. |
| PNB | Produit National Brut, mesure de la richesse créée par un pays sur une période donnée, incluant la valeur de tous les biens et services produits. Dans le contexte asiatique, il indique la faible proportion de l'économie locale captée par les Européens. |
| Globalisation économique | Processus d'intégration croissante des économies mondiales, caractérisé par l'augmentation des échanges commerciaux et financiers internationaux, le mouvement des capitaux et la diffusion des technologies. |
| Compagnie des Indes orientales britannique | Compagnie commerciale britannique ayant joué un rôle majeur dans la colonisation de l'Inde, bénéficiant d'un monopole commercial et acquérant progressivement un contrôle territorial et politique sur certaines régions. |
| Nawab | Titre de noblesse porté par des souverains ou des gouverneurs dans certaines régions de l'Inde, notamment dans le Bengale, dont l'autorité a été contestée et progressivement érodée par la Compagnie britannique des Indes orientales. |
| Protectorat | Forme de domination coloniale où un État reconnaît la suprématie d'une autre puissance, qui lui assure une protection en échange d'une partie de son autonomie, notamment en matière de politique étrangère. |
| Conférence de Berlin (1884-1885) | Réunion des puissances européennes visant à organiser le partage de l'Afrique, établissant les règles de colonisation et délimitant les zones d'influence, dans le but d'exploiter les ressources du continent. |
| Commerce triangulaire | Système économique basé sur trois routes commerciales reliant l'Europe, l'Afrique et les Amériques, impliquant l'échange de produits manufacturés, d'esclaves africains et de matières premières issues des colonies. |
| Marronnage | Action de s'échapper de l'esclavage, notamment pour les esclaves africains déportés aux Amériques. Les marrons formaient des communautés libres dans des zones isolées, souvent dans des forêts ou des montagnes. |
| Pacte colonial | Ensemble de règles imposées par la métropole aux colonies, visant à assurer l'exclusivité commerciale et à empêcher le développement industriel des colonies au profit de la métropole. |
| Division internationale du travail | Organisation économique où les pays se spécialisent dans la production de certains biens ou services, créant une interdépendance. Dans le cadre colonial, cela impliquait que les colonies produisent des matières premières et les métropoles des produits manufacturés. |
| Échange inégal | Relation commerciale déséquilibrée où la valeur des exportations d'un pays est systématiquement inférieure à celle de ses importations, entraînant un appauvrissement relatif et une dépendance économique. |