Cover
Zacznij teraz za darmo Definitieve samenvatting orthopedagogie.docx
Summary
# Definities en theoretische kaders binnen de orthopedagogiek
Dit document schetst de fundamenten van de orthopedagogiek, beginnend met kerndefinities en de verschillende soorten kennis die essentieel zijn voor professioneel handelen, om vervolgens in te gaan op theoretische kaders en modellen die de evolutie en praktijk van het vakgebied bepalen.
## 1. Definities en theoretische kaders binnen de orthopedagogiek
### 1.1 Kernbegrippen: pedagogie, orthopedagogie en orthoagogie
* **Pedagogie**: Verwijst naar het leiden, vormen of opvoeden van een kind met als doel een normale ontwikkeling. Het woord is afgeleid van het Griekse 'pais' (kind) en 'ago' (leiden, vormen).
* **Orthopedagogie**: Richt zich specifiek op de opvoeding van een kind in een moeilijke opvoedingssituatie. Het prefix 'ortho' (recht, normaal) impliceert dat de opvoeding 'rechtgetrokken' dient te worden.
* **Orthoagogie**: Legt de nadruk op de relatie tussen een begeleider en volwassenen. 'Agogiek' (veranderkunde) duidt hier op een vorm van afhankelijkheid en verantwoordelijkheid bij volwassenen.
### 1.2 Orthopedagogiek versus orthopedagogie
Binnen het veld wordt een onderscheid gemaakt:
* **Orthopedagogiek**: De wetenschap die zich bezighoudt met opvoeding en de verzameling van theorieën hieromtrent.
* **Orthopedagogie**: Verwijst naar de handelspraktijk van het opvoeden, uitgevoerd door orthopedagogische begeleiders, praktijkgerichte orthopedagogen (bachelor) en orthopedagogen (master).
### 1.3 Orthopedagogiek als wetenschap
De orthopedagogiek als wetenschap richt zich op opvoedings- en onderwijsprocessen en kent diverse theoretische modellen. Een orthopedagogisch theoretisch bouwwerk bestaat uit begrippen, concepten en hun onderlinge verbindingen. Deze theorieën zijn cruciaal voor opvoeders om:
* Meer kennis over opvoeden te verwerven.
* Kennis te actualiseren en toe te passen.
* De opvoedingspraktijk te verbeteren.
* Opvoedingssituaties te beschrijven, analyseren en ondersteunen.
* Een gedeelde taal binnen het vakgebied te ontwikkelen.
### 1.4 Typen kennis binnen de orthopedagogiek
Professioneel handelen vereist een combinatie van verschillende soorten kennis:
#### 1.4.1 Maatschappelijke visies
Deze visies op mens, ziekte, handicap en armoede zijn historisch bepaald door economische, politieke, sociale en culturele factoren. Ze beïnvloeden grondhoudingen ten opzichte van kwetsbare mensen, de uitbouw van voorzieningen, de ontwikkeling van methodes en de houding van hulpverleners. Een kritische houding ten opzichte van deze visies is essentieel.
#### 1.4.2 Praktijkkennis
Praktijkkennis omvat:
* Individuele voorkennis en intuïtie.
* Ervaringen van de begeleider en van anderen.
* Gangbare aanpakken, waarden en normen in het werkveld (praktijktheorieën).
Het is belangrijk om deze kennis kritisch te toetsen door reflectie, bijscholing en discussie met collega's.
#### 1.4.3 Wetenschappelijke kennis
Wetenschappelijke kennis is het resultaat van systematisch, rationeel gefundeerd en navolgbaar onderzoek. Kennis wordt hierbij beschouwd als een geheel van betekenissen, begrippen, vaardigheden en werkwijzen die als juist en waar worden gehouden en richting geven aan het handelen. Dit staat in contrast met praktijktheorieën.
### 1.5 Paradigmaverschuivingen in de orthopedagogiek
#### 1.5.1 Het concept paradigma
Een paradigma omvat een geheel van ideeën, theorieën en onderzoeken die de manier waarop naar de maatschappij en haar problemen wordt gekeken, bepalen. Het stuurt wetgeving, de organisatie van zorg en het concrete handelen. Paradigmawissels ontstaan wanneer een bestaand paradigma faalt om gepaste antwoorden te bieden op nieuwe problemen, en een nieuw paradigma meer bijval krijgt.
#### 1.5.2 Het defectparadigma
* **Mensbeeld**: Personen met een beperking verschillen kwantitatief en kwalitatief van mensen zonder beperking. De focus ligt op neurologische defecten.
* **Zorgorganisatie**: Gekenmerkt door totale zorg in afgelegen instituten met een ziekenhuisachtig karakter (segregatie).
* **Kritiek**: Eenzijdige focus op lichamelijke defecten, statische diagnose, en een hiërarchische relatie tussen hulpverlener en patiënt.
#### 1.5.3 Het ontwikkelingsparadigma
* **Mensbeeld**: Kinderen met een beperking doorlopen dezelfde ontwikkelingsfasen, maar doen er langer over. Omgevingsfactoren en socio-emotionele aspecten spelen een belangrijke rol. Er is een multidimensionale benadering, met nadruk op het normalisatieprincipe.
* **Zorgorganisatie**: Streven naar een zo normaal mogelijke leefomgeving (community care), kleinschaliger en geïntegreerd in de samenleving. Burgerrechtenbeweging en symbolisch interactionisme beïnvloeden dit paradigma.
* **Kritiek**: Gedragsprocedures worden als mechanisch gezien, en de-institutionalisatie leidt niet altijd tot volledige integratie.
#### 1.5.4 Het burgerschapsparadigma
* **Mensbeeld**: De beperking is mede een verantwoordelijkheid van de samenleving. Een verschuiving van een individueel naar een sociaal perspectief. Een persoon met een beperking wordt gezien als burger met rechten en plichten.
* **Zorgorganisatie**: Focus op ondersteuning in de samenleving, toegankelijkheid, inclusie en empowerment. De hulpverlener ondersteunt de cliënt, die eigen regie heeft.
* **Kenmerken**: Mensenrechten als leidraad, streven naar een hoge kwaliteit van bestaan.
### 1.6 Het proces van opvoeden volgens Kok
Jacobus Fredericus Wilhelmus Kok benadrukt dat opvoeden een proces is, geen eindproduct, en dat de dialoog centraal staat. Wanneer het opvoedingsproces stilvalt, wordt het 'specifiek' opvoeden (orthopedagogisch) noodzakelijk.
#### 1.6.1 Opvoeden als proces
Opvoeding wordt gekenmerkt door een wederzijdse relatie en beïnvloeding waarin de jonge mens kansen krijgt om zich in zijn eigenheid te ontplooien. Het schenken van kansen garandeert optimale individuele zelfontplooiing.
#### 1.6.2 Componenten in het opvoedingsproces
Het opvoedingsproces omvat twee hoofdelementen:
* **Ontwikkelen**: Belang van drie hoofdaspecten:
* **Affectief aspect**: Gevoelens, menselijk contact, veiligheid.
* **Cognitief aspect**: Waarnemen, denken, leren.
* **Conatief aspect**: De eigenheid, streven naar ontplooiing en 'kiezen van zichzelf uit'.
* **Opvoeden**:
* In ruime zin: het proces als geheel.
* In enge zin: het handelen van de opvoeder gericht op procesoptimalisering en de optimale ontwikkeling van het kind.
#### 1.6.3 Specifiek opvoeden
Dit richt zich op de specifieke opvoedingsbehoefte (orthopedagogische vraagstelling) van het kind, bekeken vanuit ontwikkeling en opvoedingsdimensies. Drie strategieën worden gehanteerd:
1. **Eerstegraadsstrategie**: Antwoord op de vraagstelling binnen de leefsituatie, gericht op het in gang zetten van een vastgelopen proces door middel van een pedagogisch klimaat, relatie en situatiehantering.
2. **Tweedegraadsstrategie**: Aanvullende en aansluitende strategie door specialisten (therapieën) ter ondersteuning, oefening en onderhoud, met focus op transfer naar de leefsituatie.
3. **Derdegraadsstrategie**: Individuele bijkleuring en accentuering van de eerste- en tweedegraadsstrategieën, gericht op de optimale ontplooiing van de eigenheid van het kind, rekening houdend met draagkracht, ritme en persoonlijke voorkeuren.
### 1.7 Het Bruininks-methodiekmodel
Dit model richt zich op het creëren van een effectieve orthopedagogische omgeving door aandacht voor klimaat, situaties en relatie.
#### 1.7.1 Klimaat creëren
Het klimaat is wat men ervaart in de omgeving en wordt gevormd door:
* **Ruimte**: Inrichting en gebruik van de fysieke ruimte.
* **Basisregels**: Omgangs-, spel- en verkeersregels die leefbaarheid garanderen, duidelijk moeten zijn en bij voorkeur gezamenlijk worden opgesteld.
* **Ritme**: Regelmaat in dag, week en weekend voor zekerheid en voorspelbaarheid.
* **Materiaal**: Bewustzijn van gebruikscriteria en de functie van materialen.
#### 1.7.2 Situaties hanteren
Dit omvat het omgaan met diverse soorten situaties:
* **Vrijetijdssituaties**: Geschikte activiteiten aanbieden rekening houdend met interesse en draagkracht.
* **Spelsituaties**: Spelend ontdekken en leren, met verschillende speltechnieken en indelingen.
* **Eetsituaties**: Een prettig en gezellig moment creëren met aandacht voor rituelen en normen.
* **Werk-/taaksituaties**: Taken zinvol laten uitvoeren, met duidelijke afspraken over inhoud, overdracht en uitvoering.
* **Gesprekssituaties**: Gestructureerde en incidentele gesprekken met aandacht voor technieken als actief luisteren en confronteren.
* **Lichamelijke contact situaties**: Bewust omgaan met nabijheid en afstand, met aandacht voor grenzen.
* **Bijzondere situaties**: Gevaarlijke, overgangs-, nieuwe en onverwachte situaties die specifieke aandacht vereisen.
#### 1.7.3 Relatie presenteren
Dit omvat de pedagogische houding en het pedagogisch handelen van de begeleider:
* **Jezelf blijven**: Authentiek en professioneel handelen, met een evenwicht tussen persoon en functie.
* **Accepteren van de persoon achter het gedrag**: Gedrag zien als signaal en de onderliggende behoeften onderzoeken.
* **Vriendelijk-zakelijk/persoonlijk**: Grondhoudingen die afhankelijk van de cliënt en de situatie worden ingezet om vertrouwen en betrouwbaarheid te werven.
* **Zorg**: Aandacht voor geestelijk en lichamelijk welbevinden, stimuleren van eigenheid.
* **Stellen van grenzen**: Voor individueel belang, met aandacht voor ontwikkeling, verduidelijking en preventie.
* **Helderheid in handelen**: Begrijpelijk, voorspelbaar en betrouwbaar handelen, met duidelijke afspraken en communicatie.
* **Volgen en bevestigen van initiatieven**: Initiatieven tot contact herkennen, stimuleren en ondersteunen.
### 1.8 De problematische opvoedingssituatie (POS) en de dialogische grondvormen van Ter Horst
#### 1.8.1 Problematische opvoedingssituatie (POS)
Ter Horst definieert POS als een opvoedingssituatie die door de betrokkenen als perspectiefloos wordt ervaren en waarin deskundige hulp van buitenaf nodig is om verandering te bewerkstelligen. De visie is holistisch en de opvoeding wordt gezien als een dialoog.
#### 1.8.2 Dialogische grondvormen
Opvoeden wordt gekenmerkt door verschillende grondvormen van contact en dialoog met de werkelijkheid:
* **Aanraken**: Fundamentele behoefte aan veiligheid en vertrouwen.
* **Verzorgen**: Onderlinge vertrouwensrelatie door samen zorg te dragen.
* **Samen spelen**: Plezier maken, sociale ontwikkeling, rekening houden met elkaar.
* **Eten en drinken**: Levensnoodzakelijk, gezellig moment, barometer voor welbevinden.
* **(Feest) vieren**: Bijdrage tot gezond met elkaar omgaan, deugddoende momenten.
* **Er op uit trekken**: Nieuwe ervaringen opdoen, verruimen van de omgeving, integratie bevorderen.
* **Werken**: Zelfverwezenlijking, contact met anderen, zinvol werk.
* **Leren**: Wederzijds proces van kennis-, houding- en vaardigheidsverwerving.
* **Praten**: Functionele en wezenlijke vorm van contact, leren verwoorden en aanvoelen van gevoelens.
### 1.9 Het gezinsopvoedingskader van Hellinckx
#### 1.9.1 Pedagogische vraag en pedagogisch aanbod
Opvoeden wordt gezien als een complementair en circulair proces tussen de pedagogische vraag van het kind (ontwikkelingsnoden uitgedrukt in gedrag) en het pedagogisch aanbod van de opvoeder. Een goede afstemming is cruciaal voor optimale opvoeding. De pedagogische vraag wordt indirect afgeleid uit het gedrag van het kind, terwijl het aanbod direct waarneembaar is.
#### 1.9.2 Factoren die opvoeding beïnvloeden
Verschillende factoren spelen een rol:
* **Kenmerken van gezinsleden**: Gezondheid, persoonlijkheid, vitaliteit, opvoedingsgeschiedenis van ouders.
* **Kenmerken van subsystemen**: Echtelijke relatie, sibling-groep (broers/zussen).
* **Kenmerken van het gezin**: Gezinsorganisatie (kluw/loszand gezin, allianties), gezinscultuur, gezinsdynamiek (fasen).
* **Kenmerken van de context**: Materiële mogelijkheden, familiale omgeving, buurt/vriendenkring, institutionele omgeving.
* **Factoren die het pedagogisch aanbod van ouders beïnvloeden**: Opvoeding van andere kinderen, opvoedingsverantwoordelijkheid, opvoedingsbeschikbaarheid (tijd), opvoedingsbetrokkenheid (contact), visie op opvoeden, beleving van opvoeding, inzicht in kinderontwikkeling, plaats van opvoeding naast andere functies.
### 1.10 Opvoeding in de praktijk gebracht
#### 1.10.1 Persoonlijke opvoedingsgeschiedenis
De eigen geschiedenis, hoe deze is ervaren, de kijk op het leven en de maatschappelijke context bepalen het referentiekader van een opvoeder. Het 'legaat' (erfenis) van de eigen opvoeding dient te worden voortgezet of verbeterd.
#### 1.10.2 Voorwaarden voor een opvoedingsrelatie
* **Bij de opvoeder**: Aanvaarding, intentie tot kanscreatie, betrokkenheid, beschikbaarheid, relationele bekwaamheid, kennis en vaardigheden.
* **Bij de cliënt**: Relatiebekwaamheid en een basis van vertrouwen zijn noodzakelijk.
#### 1.10.3 Opvoedingsdoelen
Bepaald door mens- en maatschappijbeeld, cultuur en historie. Onderscheid tussen algemene en concrete doelen.
#### 1.10.4 Opvoedingsstijlen
Gebaseerd op de dimensies warmte (emotionele nabijheid) en dominantie (structurering, normering). Vier stijlen:
* **Autoritair**: Veel regels, weinig uitleg, straf, nadelen: angst, opstandigheid, weinig zelfvertrouwen.
* **Toegeeflijk (permissief)**: Kind krijgt vaak zijn zin, weinig grenzen, nadelen: weinig feedback, rekening houden met anderen.
* **Democratisch**: Regels met oog voor wensen, leiding vanuit liefde, overleg, voordelen: zelfvertrouwen, respect, minder gedragsproblemen.
* **Verwaarlozend**: Weinig regels, geborgenheid, steun, nadelen: kind aan lot overgelaten, risico op verkeerde vrienden, eenzaamheid.
#### 1.10.5 Opvoedingspiramide
Een model om positief gedrag te stimuleren en negatief gedrag af te bouwen, met vijf lagen:
1. **Basisversterking**: Meevoelen, aandacht, spelen, luisteren, praten.
2. **Stimulatie**: Prijzen, aanmoedigen, belonen.
3. **Structuur**: Duidelijke grenzen, huisregels, consequent volhouden.
4. **Gedragsmanagement**: Negeren, afleiden.
5. **Consequenties**: Time-out, wegnemen van privileges, logische consequenties.
#### 1.10.6 Spelregels en basisprincipes
* **Basisregels**: Luisteren, emotionele betrokkenheid, positieve benadering, opbouwende kritiek, voorbeeldfunctie, geduld, relativeren, geborgenheid bieden, voorspelbaarheid, consistente opvoedkundige lijn.
* **Valkuilen**: Dwingen, machtsstrijd, achtervolgen, waarschuwen, dreigen, schreeuwen, versterken van gedrag, verwennen, vage boodschappen.
#### 1.10.7 Conclusie
Bewustzijn van de uniciteit van elk individu en het belang van hulp op maat. Continu reflecteren en differentiëren is essentieel.
**Tabel 1: Paradigma's in de orthopedagogiek**
| Defectparadigma | Ontwikkelingsparadigma | Burgerschapsparadigma |
| :---------------------------------------------- | :---------------------------------------------------------- | :-------------------------------------------------------------- |
| Mensen met een beperking | Mens met moeilijkheden | Mensen met rechten & plichten |
| Segregatie (scheiding) | Normalisatie en integratie | Volwaardige burger in maatschappij |
| Patiënten met defecten | ‘leerling’ met mogelijkheden | Inclusie |
| Focus op verzorging in instituut | Focus op ontwikkeling | Fundamentele gelijkwaardigheid |
| | Speciale voorzieningen in de maatschappij | Ondersteuning op vraag |
| | | Eigen regie in handen |
**Tabel 2: Opvoedingsstijlen (Warmte vs. Dominantie)**
| | Weinig dominantie | Veel dominantie |
| :--------------- | :----------------------------------------------- | :----------------------------------------------- |
| Weinig warmte | Verwaarlozend | Autoritair |
| Veel warmte | Toegeeflijk (permissief) | Democratisch |
---
# Paradigmaverschuivingen in de orthopedagogiek
Dit deel onderzoekt de evolutie van de orthopedagogiek door de lens van paradigmaverschuivingen, met specifieke aandacht voor het defect-, ontwikkelings- en burgerschapsparadigma.
## 2. Paradigmaverschuivingen in de orthopedagogiek
Een paradigma omvat een geheel van ideeën, theorieën en onderzoeken en laat zien hoe een wetenschap groeit en evolueert. Het is een manier om naar de maatschappij en bijhorende problemen te kijken, een kader dat vanuit een bepaalde visie oplossingen biedt. Een paradigma wordt krachtiger naarmate het ondersteund wordt door een grote groep wetenschappers gedurende een lange periode en is ingebed in de historisch-maatschappelijke context. Wanneer een heersend paradigma geen gepast antwoord meer kan bieden, ontstaat er weerwerk van wetenschappers die een eigen of nieuw theoretisch model onderbouwen. Een paradigmawissel vindt plaats wanneer een nieuw paradigma succesvoller oplossingen biedt voor de huidige problemen en brede bijval krijgt.
Elk paradigma vertrekt vanuit een bepaalde mensvisie en heeft invloed op de organisatie van de zorg en het concrete handelen op de werkvloer.
### 2.1 Het defectparadigma
Dit paradigma hanteert de visie dat mensen met een beperking kwantitatief en kwalitatief verschillen van mensen zonder beperking. Het vertrekt vanuit een strikt medisch denkkader en ziet personen met een beperking als neurologisch verschillend van de 'normale' mens. De nadruk ligt op de neurologische defecten.
* **Mensvisie:** Personen met een beperking hebben minder capaciteiten en leveren minder kwaliteit. Het verschil tussen werkelijke en mentale leeftijd wordt benadrukt.
* **Behandeling/begeleiding:** Gedragsproblemen werden gezien als defecten die bestraft of afgeleerd moesten worden, wat aan de basis ligt van straffen en belonen.
* **Organisatie van de zorg:** Dit paradigma leidde tot de ontwikkeling van totale zorg voor een breed publiek in totaal-instituten, vaak afgelegen gelegen met een hoog ziekenhuisgehalte. Dit impliceerde segregatie.
* **Kritiek (begin jaren '70):** Er ontstond maatschappelijke kritiek op de interpretatie van verstandelijke beperking en de totaalinstituten. De beperking werd louter bij de patiënt gelegd en gezien als een lichamelijk defect, wat te eenzijdig was. De relatie begeleider-cliënt was die van heelmeester-patiënt, met een duidelijke hiërarchie. Diagnoses en prognoses waren statisch en slecht.
* **Status:** Was vernieuwend in de 19e eeuw, maar verouderd in de 20e eeuw. Elementen ervan bestaan nog steeds in de medische sector en bepaalde hulpverleningsaspecten (bv. dokter-patiëntverhouding, genetische counseling).
### 2.2 Het ontwikkelingsparadigma
Dit paradigma bekijkt kinderen met een beperking door de bril van de normale ontwikkeling, vanuit de ontwikkelingstheorie. Het principe is dat kinderen met een beperking dezelfde ontwikkelingsfasen doorlopen, maar hier langer over doen.
* **Mensvisie:** Personen met een beperking worden gezien als mensen met mogelijkheden. Het functioneren is het resultaat van aangeboren capaciteiten én de omgeving. Omgeving en socio-emotionele factoren (aanmoedigen) spelen een belangrijke rol. De focus ligt op de mentale leeftijd en verder dan alleen cognitieve aspecten (emotie en contact zijn belangrijk).
* **Behandeling/begeleiding:** Kennis van de normale ontwikkeling is noodzakelijk om mensen te stimuleren in ontwikkelingstaken. Begeleiding wordt consulterend, trainend en onderwijzend. Er is meer nadruk op de beschadiging van het leervermogen.
* **Organisatie van de zorg:** De leefomgeving van personen met een beperking moest zo normaal mogelijk zijn. Vanuit het idee dat ze dezelfde kansen verdienen als personen zonder beperking. Institutional care werd vervangen door community care. Voorzieningen werden kleinschaliger en bevonden zich binnen de samenleving.
* **Maatschappelijke invloeden:** De opkomst van de burgerrechtenbeweging en het symbolisch interactionisme (afwijkend gedrag veroorzaakt door eisen van de samenleving) droegen bij aan deze verschuiving. Er ontstond een beweging die ijverde voor een goede kwaliteit van bestaan (quality of life).
* **Kritiek:** Negatieve ervaringen met de-institutionalisatie, waarbij het instituutkarakter werd behouden in kleinschalige zorg. Het labelen bleef aanwezig.
* **Status:** Bevat een positieve kijk op de persoon en wil deze stimuleren om een zo normaal mogelijk leven te leiden. Vindt echter moeizaam de weg in de maatschappij en komt onder druk te staan door nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen.
### 2.3 Het burgerschapsparadigma
Dit paradigma maakt een verschuiving van een individuele naar een sociale visie. Een beperking wordt niet langer enkel bij de persoon gelegd, maar is ook de verantwoordelijkheid van de samenleving.
* **Mensvisie:** De persoon met een beperking wordt in de eerste plaats gezien als een burger in de maatschappij met dezelfde rechten en plichten. Het hebben van een beperking wordt gezien als een participatieprobleem, waarbij de omgeving en externe factoren bijdragen. De focus ligt bij ondersteuning bieden in de samenleving en het toegankelijk maken van de omgeving en sociale situaties.
* **Behandeling/begeleiding:** Richt zich op het bieden van ondersteuning, het vergroten van de autonomie en controle over het eigen leven en de hulpverlening. Empowerment (opkomen voor jezelf) en inclusie (erbij horen, volwaardig deel uitmaken van de samenleving) staan centraal. De positie van de begeleider is onder of achter de cliënt.
* **Organisatie van de zorg:** Mensenrechten vormen het richtinggevende kader. Kwaliteit van bestaan ontstaat wanneer men als volwaardig burger keuze en controle heeft.
* **Verschuiving tov ontwikkelingsparadigma:** Ericson benadrukt het verschil tussen het competentieperspectief (ontwikkelingsparadigma), waar een bepaald competentieniveau een voorwaarde is voor participatie, en het burgerschapsperspectief, waar de persoon primair als burger met rechten en plichten wordt gezien.
* **Status:** Staat nog in de kinderschoenen en zal naar verwachting een overheersend paradigma worden. Stelt de hulpverlener en hulpverlening volledig in vraag en botst op oude, hardnekkige visies. Biedt veel mogelijkheden voor alle groepen die door de maatschappij als zwak worden beschouwd. De vertaling naar de praktijk is nog moeizaam.
**Tabel: Vergelijking van Paradigma's**
| Defectparadigma | Ontwikkelingsparadigma | Burgerschapsparadigma |
| :--------------------------------------------- | :----------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------ |
| Mensen met een beperking | Mens met moeilijkheden | Mensen met rechten & plichten |
| Segregatie (scheiding) | Normalisatie en integratie | Volwaardige burger in maatschappij |
| Patiënten met defecten | 'Leerling' met mogelijkheden | Inclusie |
| Focus op verzorging in instituut | Focus op ontwikkeling | Fundamentele gelijkwaardigheid |
| | Speciale voorzieningen in de maatschappij | Ondersteuning op vraag, Eigen regie in handen |
---
# Opvoeden als proces en de componenten ervan
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding over "Opvoeden als proces en de componenten ervan", gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 3. Opvoeden als proces en de componenten ervan
Opvoeden wordt door J.F.W. Kok beschouwd als een dynamisch proces, waarbij de ontwikkeling van het kind centraal staat en de opvoeder een cruciale rol speelt in het creëren van kansen voor zelfontplooiing.
### 3.1 Opvoeden als proces
Opvoeding wordt gedefinieerd als een proces waarin, door middel van wederzijdse relatie en beïnvloeding, de jonge mens kansen krijgt om in zijn eigenheid te ontplooien. Het schenken van deze kansen binnen het proces garandeert een optimale individuele zelfontplooiing. Een opvoedingssituatie is dynamisch; wanneer het proces tot stilstand komt, transformeert het van ‘gewoon’ opvoeden naar ‘specifiek’ opvoeden.
#### 3.1.1 De component ‘ontwikkelen’
De ontwikkeling van een persoon binnen het opvoedingsproces kan worden beschouwd vanuit drie hoofdaspecten:
* **Affectief aspect:** Dit omvat menselijke gevoelens en het ervaren van affectieve inbedding in menselijk contact. Een veilige affectieve relatie vormt het fundament voor sociale ontwikkeling en het durven verkennen van de wereld. Emotionele verwaarlozing kan leiden tot moeilijkheden in sociaal worden en een gevoel van onveiligheid. Affectief welbevinden is een voorwaarde voor verdere ontwikkeling en ter preventie van emotionele stoornissen.
* **Cognitief aspect:** Dit betreft het kennende vermogen van mensen, inclusief waarnemen, fantaseren, concreet denken, ordenen, schematiseren en abstract denken. Het cognitieve aspect bevordert of belemmert de persoonlijkheidsontwikkeling en is cruciaal voor zowel formeel leren op school als levensleren uit ervaringen.
* **Conatief aspect:** Dit verwijst naar de eigenheid van het kind, de aangeboren mogelijkheden om zijn unieke persoon-zijn te ontplooien. Het uit zich in het streven naar ontplooiing en voltooiing, en laat zich zien wanneer een kind iets van zichzelf laat zien, zich blootgeeft, en aangeeft wat het wil bereiken of waar het op gericht is.
#### 3.1.2 Component opvoeden
Het begrip ‘opvoeden’ heeft een dubbele betekenis:
* **Ruimere betekenis:** Het aanduiden van het proces als geheel.
* **Enge betekenis:** Het specifieke handelen van de opvoeder binnen dat proces.
Het handelen van de opvoeder is gericht op procesoptimalisering: wat kan de opvoeder doen om het kind optimaal te laten ontwikkelen? De aangeboden pedagogische werkelijkheid is de kern waaraan het kind zich ontwikkelt. De opvoeder geeft de relatie vorm door het creëren van een pedagogisch klimaat en door situaties zo te hanteren dat het kind zich daaraan kan ontwikkelen.
### 3.2 Specifiek opvoeden
Specifiek opvoeden richt zich op de specifieke opvoedingsbehoefte van het kind, ook wel de orthopedagogische vraagstelling genoemd. Dit wordt bekeken vanuit de ontwikkeling van het kind (affectief, cognitief, conatief) en vanuit opvoedingsdimensies (relatie, kwaliteit, situatie). Er worden drie strategieën gehanteerd die niet in belangrijkheid van elkaar verschillen, maar verschillende manieren van doordacht handelen vertegenwoordigen:
#### 3.2.1 Eerstegraadsstrategie
Deze strategie is een antwoord op de vraagstelling van het kind en omvat het geheel van orthopedagogisch handelen binnen de leefsituatie. De specifieke leefwereld wordt op een orthopedagogische wijze opgebouwd, waarbij de opvoeder zich bewust is van het leefmilieu en zichzelf continu bijstuurt. Het doel is om een vastgelopen proces van opvoeden en ontwikkelen weer in gang te zetten door de relatie, het klimaat en de situatiehantering op specifieke wijze vorm te geven. Hierbij wordt ingezet op:
* **Pedagogisch klimaat:** De sfeer, leefruimte en de fysieke ruimte. Er is niet één typisch pedagogisch klimaat; elke vraagstellingstype heeft een eigen klimaat.
* **Pedagogische relatie:** Spontaan optreden en pedagogisch handelen gericht op opvoedingsdoelen, in relatie treden.
* **Situatiehantering:** De omgeving en dagruimte voorspelbaar maken, duidelijke grenzen en verwachtingen hanteren, en voorspelbaar handelen als opvoeder.
#### 3.2.2 Tweedegraadsstrategie
Deze strategie is aanvullend en aansluitend op de vraagstelling en de eerstegraadsstrategie. Ze wordt uitgevoerd door specialisten, maar vereist ook ondersteuning, oefening en/of onderhoud door opvoeders en/of ouders. De opvoeder moet het kind de gelegenheid geven om nieuwe geleerde aspecten te oefenen en de transfer naar de leefsituatie te helpen maken. Voorbeelden van tweedegraadsstrategieën zijn therapieën zoals psychotherapie, fysiotherapie, ergotherapie, logopedie en functietrainingen (sensorisch, psychomotorisch, verbaal).
#### 3.2.3 Derdegraadsstrategie
Deze strategie omvat het individueel inkleuren van het tweedegraads strategisch handelen en het licht individueel accentueren van het eerstegraads strategisch handelen, altijd in functie van het individuele kind. Het doel is de optimale ontplooiing van de eigenheid van het kind. Dit omvat aandacht voor draagkracht en eigenheid van de cliënt, differentiëren, inspelen op persoonlijke voorkeuren en interesses, het eigen ritme van het kind volgen, en concreet leren zien van en rekening houden met de eigenheid van het kind.
### 3.3 De componenten van de relatie presenteren
De manier waarop een opvoeder zich presenteert, de pedagogische houding en het pedagogisch handelen, is essentieel voor de opvoedingsrelatie.
#### 3.3.1 Pedagogische houding
Dit betreft de manier waarop de opvoeder zichzelf presenteert:
* **Jezelf blijven:** Elke opvoeder geeft een eigen betekenis aan leefsituaties, gevormd door eigen ervaringen. Er dient een balans te zijn tussen de persoonlijke visie en die van de organisatie/het team. Professioneel handelen vereist echtheid (eigen persoonlijke stijl binnen de afgesproken aanpak) en bewust en integer handelen (emoties benoemen, waarden en normen duidelijk maken, afspraken nakomen).
* **Accepteren van de persoon achter het gedrag:** Gedrag dient als signaal te worden bekeken, waarbij men zoekt naar de problemen en behoeften erachter. Het is belangrijk om het gedrag af te keuren, niet de persoon, alternatieven te bieden, en te vragen naar de bedoelingen achter het gedrag.
* **Vriendelijk-zakelijk/persoonlijk:** Beide houdingen zijn middelen om doelen te bereiken. Een vriendelijk-zakelijke houding creëert betrouwbaarheid (men kan op iemand rekenen), terwijl een persoonlijke houding vertrouwen wekt (men kan zaken toevertrouwen). De keuze voor een houding hangt sterk af van de doelgroep en de specifieke situatie, bijvoorbeeld bij geschaad vertrouwen of cognitief disfunctioneren.
#### 3.3.2 Pedagogisch handelen
Dit is de manier waarop de opvoeder handelt en zich presenteert:
* **Zorg:** Dit omvat aandacht voor zowel geestelijk als lichamelijk welbevinden, waardoor een persoon zich de moeite waard voelt om voor gezorgd te worden. Dit stimuleert de ontwikkeling van eigenheid. Zorg voor het verleden (bv. fotoalbums) en de toekomst (bv. toekomstperspectief) is hierbij relevant.
* **Stellen van grenzen:** Grenzen worden gesteld in het belang van het kind, om ontwikkeling mogelijk te maken en te voorkomen dat het kind nog niet aankan. Grenzen kunnen worden verlegd of aantrekkelijk gemaakt. Bij grensoverschrijding zijn er consequenties.
* **Helderheid in handelen:** Het doel van het handelen moet overeenkomen met hoe het handelen wordt ervaren. Dit betekent voorspelbaar en betrouwbaar handelen, met duidelijke afspraken en zonder dubbele boodschappen. Middelen hiervoor zijn onder andere overlegvormen, overdracht en rapportage.
* **Volgen en bevestigen van initiatieven:** Initiatieven tot contact, zowel positief als negatief, dienen te worden opgepikt, bevestigd en, indien nodig, gecorrigeerd. De bedoeling achter het gedrag moet worden achterhaald.
### 3.4 De componenten van de situatie hanteren
Het hanteren van diverse situaties is een essentieel onderdeel van het opvoedingsproces. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende typen situaties:
#### 3.4.1 Vrijetijdssituaties
Het inzicht hebben in geschikte activiteiten voor de doelgroep, rekening houdend met interesse en draagkracht, is belangrijk. Dit kan variëren van coaching en leidinggeven tot improvisatie.
#### 3.4.2 Spelsituaties
Spel is een fundamentele manier waarop kinderen zichzelf en de wereld ontdekken. De opvoeder kan verschillende rollen spelen, zoals het initiëren, bijsturen of meespelen. Spellen kunnen worden ingedeeld naar individueel/samenspel, vrij/geleid spel, met/zonder speelgoed, buiten/binnen spel, en naar functie (denkspel, fantasie spel, etc.).
#### 3.4.3 Eetsituaties
Eten en drinken is levensnoodzakelijk en kan een barometer zijn voor welbevinden. Een prettige, gezellige gebeurtenis met oog- en spreekcontact, rust en ontspanning is belangrijk. Rituelen en normen rondom maaltijden kunnen positief werken, maar dienen goed ingesteld te zijn.
#### 3.4.4 Werk-/taaksituaties
Hierbij worden taken uitgevoerd met een bepaald doel, zoals het bevorderen van zorg voor elkaar of zelfstandigheid. Keuzes met betrekking tot de uitvoering, verantwoordelijkheid, timing en wie de taak uitvoert, zijn hierbij cruciaal. Het uitschrijven van taken en taakoverdracht kan misverstanden voorkomen.
#### 3.4.5 Gesprekssituaties
Gesprekken, zowel met een vooraf bepaald doel als incidenteel, zijn vormen van contact. Hierbij zijn aspecten als taalgebruik, duidelijkheid van onderwerp en doel, en gesprekstechnieken (zoals actief luisteren, confronteren, open/gesloten vragen) van belang.
#### 3.4.6 Lichamelijke contact situaties
Deze situaties, die maatschappelijk ter discussie kunnen staan, variëren van verzorgende tot conflictsituaties. Het bewust nadenken over afstand en nabijheid, en het gericht uitlokken van lichamelijk contact binnen een veilig kader, is van belang.
#### 3.4.7 Bijzondere situaties
Dit zijn situaties die bijzondere aandacht vereisen, zoals:
* **Gevaarlijke situaties:** Waarbij een cliënt zichzelf of anderen kan verwonden.
* **Overgangssituaties:** Bijvoorbeeld van school naar groep.
* **Nieuwe situaties:** Die cliënten voor het eerst meemaken.
* **Onverwachte situaties:** Zoals stroomuitval of crisisplaatsing.
### 3.5 Ter Horst: Opvoeden als dialoog
Ter Horst ziet opvoeden als een dialoog, zowel verbaal als non-verbaal, waarin het kind zich ontwikkelt. De opvoeder reikt betekenissen aan en bemiddelt tussen het kind en de omgeving. Het ‘gewone leven’ staat centraal, en wanneer deze dialoog met de werkelijkheid vastloopt, is het vaak voldoende om kleine veranderingen in het alledaagse aan te brengen.
#### 3.5.1 Dialogische grondvormen
Deze vormen van contact bevorderen de dialoog tussen het kind en de wereld:
* **Aanraken:** Een fundamentele vorm van contact die leidt tot veiligheid.
* **Verzorgen:** Een oorspronkelijke dialoogvorm die leidt tot wederzijds vertrouwen.
* **Samen spelen:** Plezier maken en leren in sociale interactie.
* **Eten en drinken:** Een levensnoodzakelijke, gezellige gebeurtenis.
* **(Feest) vieren:** Momenten van samenzijn en deugddoende belevingen.
* **Er op uit trekken:** Samen nieuwe ervaringen opdoen en de omgeving ontdekken.
* **Werken:** Zichzelf verwezenlijken en in contact komen met anderen.
* **Leren:** Een wederzijds proces van kennis- en vaardigheidsverwerving.
* **Praten:** Een wezenlijke vorm van contact die veiligheid en vertrouwen schept.
### 3.6 Hellinckx: Pedagogische vraag en pedagogisch aanbod
Walter Hellinckx ontwikkelde een gezinspedagogisch kader dat de interactie tussen de pedagogische vraag van het kind en het pedagogisch aanbod van de opvoeder analyseert. Opvoeden wordt gezien als een complementair en circulair proces.
#### 3.6.1 Pedagogische vraag
Dit zijn de ontwikkelingsnoden van het kind (cognitief, affectief, conatief), die zich uiten in gedrag. Factoren zoals genetische aanleg, neurobiologische factoren, temperament en persoonlijkheid bepalen mede de pedagogische vraag.
#### 3.6.2 Pedagogisch aanbod
Dit is de manier waarop de opvoeder concreet gestalte geeft aan zijn opvoedend handelen, vanuit de verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van het kind. De harmonie tussen de pedagogische vraag en het pedagogisch aanbod is cruciaal voor optimale opvoeding. Een gebrek aan overstemming kan leiden tot een problematische opvoedingssituatie (POS).
#### 3.6.3 Factoren die opvoeding beïnvloeden
Diverse factoren beïnvloeden de opvoeding en het welzijn van het kind:
* **Kenmerken van de gezinsleden:** Gezondheid, persoonlijkheid, vitaliteit, en opvoedingsgeschiedenis van ouders.
* **Kenmerken van subsystemen:** De echtelijke relatie, de sibling-groep (broers en zussen).
* **Kenmerken van het gezin:** Gezinsorganisatie (kluwengezin/loszandgezin), gezinscultuur, gezinsdynamiek en allianties.
* **Kenmerken van de context:** Materiële mogelijkheden, familiale omgeving, buurt en vriendenkring, institutionele omgeving (school, hulpverleners).
* **Factoren die het pedagogisch aanbod van ouders beïnvloeden:** Opvoeden van andere kinderen, opvoedingsverantwoordelijkheid, -beschikbaarheid en -betrokkenheid, visie op opvoeden, beleving van opvoeding, inzicht in kinderlijke ontwikkeling, en de plaats van opvoeding naast andere gezinsfuncties.
### 3.7 Opvoedingsstijlen
Opvoedingsstijlen kunnen worden ingedeeld op basis van twee dimensies: warmte (emotionele nabijheid) en dominantie (sturend, structurerend, normerend).
* **Autoritair:** Veel regels, ouder is baas, weinig uitleg, straf bij overtreding. Kan leiden tot angst, opstandigheid, weinig zelfvertrouwen.
* **Toegeeflijk (permissief):** Veel aandacht voor wensen kind, kind is baas, weinig grenzen, weinig feedback. Kan leiden tot onvoldoende leren rekening houden met anderen.
* **Democratisch:** Stellen regels, maar houden rekening met wensen kind; leiding vanuit liefde, overleg, ondersteuning. Stimuleert zelfvertrouwen, zelfstandigheid, weerbaarheid.
* **Verwaarlozend:** Weinig regels, weinig geborgenheid of betrokkenheid. Kind wordt aan lot overgelaten, voelt zich eenzaam en niet geliefd.
Het is belangrijk te beseffen dat deze stijlen elkaar kunnen raken en dat de effectiviteit afhangt van het kind en de leeftijd.
### 3.8 De opvoedingspiramide
Deze piramide biedt handvatten om positief gedrag te stimuleren en negatief gedrag af te bouwen:
* **Eerste laag (basis):** Meevoelen, aandacht, spelen, problemen oplossen, luisteren, praten. Gericht op het opbouwen van een sterke band en het oplossen van problemen.
* **Tweede laag:** Prijzen, aanmoedigen, belonen. Gericht op het motiveren en stimuleren van sociale vaardigheden.
* **Derde laag:** Duidelijke grenzen, huisregels, consequent volhouden. Gericht op voorspelbaarheid, gehoorzaamheid en verantwoordelijkheid.
* **Vierde laag (bij storend gedrag):** Negeren, afleiden, aandacht verleggen. Gericht op het verminderen van storend gedrag.
* **Vijfde laag (als laatste redmiddel):** Stellen van consequenties zoals time-out, wegnemen van privileges, natuurlijke en logische consequenties. Gericht op het verminderen van agressief gedrag.
Het hanteren van basisregels, zoals luisteren naar het kind, emotionele betrokkenheid, positieve benadering, opbouwende kritiek, voorbeeldfunctie, geduld, relativeren, geborgenheid bieden, voorspelbaarheid en het hanteren van een gezamenlijke opvoedkundige lijn, is essentieel. Valkuilen zoals dwingen, machtsstrijd, achtervolgen, waarschuwen, dreigen, schreeuwen, versterken van gedrag, verwennen en vage boodschappen dienen vermeden te worden.
---
# Methodieken en situaties hanteren in de orthopedagogische praktijk
Hier volgt een gedetailleerde studiehandleiding voor het onderwerp "Methodieken en situaties hanteren in de orthopedagogische praktijk", gebaseerd op de verstrekte tekst, met een focus op de pagina's 17-32.
## 4 Methodieken en situaties hanteren in de orthopedagogische praktijk
Dit hoofdstuk verkent de praktische benaderingen binnen de orthopedagogiek, waaronder het creëren van een ondersteunend klimaat, het effectief omgaan met diverse dagelijkse situaties, en het presenteren van een pedagogische relatie.
### 4.1 Het creëren van een klimaat
Het concept 'klimaat' verwijst naar de sfeer en de ervaren omgeving waarin men zich bevindt. Orthopedagogisch begeleiders creëren dit klimaat door bewust vorm te geven aan ruimte, basisregels, ritme en materiaal.
#### 4.1.1 De ruimte
De fysieke inrichting en het gebruik van de ruimte zijn cruciaal. Aandachtspunten hierbij zijn kleurgebruik, lichtgebruik, opstelling van meubilair, geluid en aankleding. Een functionele inrichting kan de cliënt ondersteunen in zijn ontwikkeling.
#### 4.1.2 Basisregels
Basisregels garanderen de leefbaarheid en veiligheid binnen een groep of instelling. Ze dienen duidelijk te zijn, het 'waarom' van de regel moet begrepen worden, en idealiter worden ze samen met de cliënten opgesteld om gedeelde verantwoordelijkheid te bevorderen. Consequenties bij overtreding moeten in verhouding staan tot de regel en consistent worden toegepast. Regels kunnen worden gecategoriseerd als groepsregels, omgangsregels, of huisregels. Kenmerken van effectieve regels zijn dat ze niet individueel af te wijken zijn, vaste gevolgen hebben, gezamenlijk worden opgesteld, en aanpasbaar zijn.
#### 4.1.3 Het ritme
Regelmaat in dag, week en weekend, zoals vaste eettijden of schooltijden, biedt zekerheid en veiligheid. Dit voorspelbare ritme geeft cliënten grip op hun leven. Orthopedagogisch begeleiders kunnen dit ritme expliciet vormgeven door bijvoorbeeld schema's te gebruiken.
#### 4.1.4 Materiaal
Het aanbieden van geschikt materiaal voor koken, spelen, knutselen of sporten is essentieel. De orthopedagogisch begeleider dient zich bewust te zijn van de gebruikscriteria van materialen en na te gaan of ze nog hun beoogde functie vervullen. Cliënten moeten ook leren hoe ze met materialen moeten omgaan.
### 4.2 Situaties hanteren
Het effectief omgaan met diverse dagelijkse situaties is een kernonderdeel van de orthopedagogische praktijk.
#### 4.2.1 Vrijetijdssituaties
Vrijetijdssituaties omvatten activiteiten die ondernomen worden tussen de vaste onderdelen van de dag of als vast onderdeel van de dag. De orthopedagogisch begeleider dient inzicht te hebben in geschikte activiteiten voor de doelgroep, rekening houdend met hun interesses en draagkracht. Technieken zoals coachen, leidinggeven en improviseren zijn hierbij belangrijk.
#### 4.2.2 Spelsituaties
Spel is cruciaal voor de ontdekking van het kind zelf en de wereld. Het stelt kinderen in staat zich lichamelijk te uiten, indrukken te verwerken en leerervaringen op te doen. De orthopedagogisch begeleider kan verschillende rollen spelen, zoals het initiëren van spel, het bijsturen ervan, of het voordoen van speltechnieken. Spellen kunnen worden ingedeeld naar functie (gezelschapsspel, denkspel, etc.) en criteria zoals duurzaamheid en gebruiksgemak zijn relevant.
#### 4.2.3 Eetsituaties
Eetsituaties kunnen een positieve of negatieve uitwerking hebben, afhankelijk van de instelling. Rituelen en normen rondom maaltijden zijn hierbij belangrijk. De plaatsing van de begeleider aan tafel kan de sfeer beïnvloeden.
#### 4.2.4 Werk-/taaksituaties
In werk- of taaksituaties worden taken met een bepaald doel uitgevoerd, zoals het bevorderen van zelfstandigheid of zorg voor elkaar. Taken kunnen variëren van huishoudelijke taken tot het onderhoud van de leefomgeving. De orthopedagogisch begeleider maakt keuzes over de uitvoering, inhoud, overdracht en roulatie van taken.
#### 4.2.5 Gesprekssituaties
Gesprekken, of ze nu een bepaald doel hebben (bv. mentorgesprek) of incidenteel plaatsvinden, zijn essentieel voor communicatie. Technieken zoals actief luisteren, confronteren, samenvatten en doorvragen zijn van belang. Voorwaarden voor een goed gesprek zijn onder andere het taalgebruik en de geboden sfeer. Structurele groepsgesprekken en individuele begeleidingsgesprekken zijn veelvoorkomende vormen.
#### 4.2.6 Lichamelijk contact situaties
Lichamelijk contact komt voor in diverse situaties zoals verzorging of conflicthantering. Het is belangrijk om hierin bewust na te denken over afstand en nabijheid, en de hoeveelheid van dit contact te analyseren. Maatschappelijk kan dit onderwerp discussie oproepen.
#### 4.2.7 Bijzondere situaties
Deze categorie omvat gevaarlijke situaties (waarbij zelf- of anderzijdschade kan ontstaan), overgangssituaties (bv. van school naar groep), nieuwe situaties (die cliënten voor het eerst meemaken), en onverwachte situaties (die cliënten overvallen). In deze situaties is extra aandacht en voorbereiding vereist.
### 4.3 Een pedagogische relatie presenteren
Het presenteren van een pedagogische relatie omvat de orthopedagogische houding en het handelen van de begeleider.
#### 4.3.1 Pedagogische houding
De pedagogische houding draait om jezelf presenteren vanuit een bepaalde grondhouding. Dit omvat:
* **Jezelf blijven:** Authentiek handelen, waarbij persoonlijke ervaringen meegenomen worden, maar ook rekening gehouden wordt met de visie van de organisatie.
* **Accepteren van de persoon achter het gedrag:** Het gedrag zien als een signaal en op zoek gaan naar de onderliggende behoeften en problemen van de cliënt. Het gedrag afkeuren, niet de persoon.
* **Vriendelijk-zakelijk/persoonlijk:** Dit zijn grondhoudingen die gericht zijn op het winnen van vertrouwen en het aangaan van een betrouwbare relatie. De keuze tussen vriendelijk-zakelijk en persoonlijk hangt af van de cliënt en de situatie.
#### 4.3.2 Pedagogisch handelen
Pedagogisch handelen omvat concrete acties gericht op het welzijn en de ontwikkeling van de cliënt. Dit omvat:
* **Stellen van grenzen:** Grenzen bepalen wat een kind nog niet aankan, om zo verdere ontwikkeling mogelijk te maken. Duidelijkheid en consequentie zijn hierbij essentieel.
* **Helderheid in handelen:** Het handelen van de opvoeder moet begrijpelijk, voorspelbaar en betrouwbaar zijn. Dit wordt bereikt door consequent te zijn, duidelijke afspraken te maken en dubbele boodschappen te vermijden.
* **Volgen en bevestigen van initiatieven:** Initiatieven tot contact van de cliënt, zowel positief als negatief, worden opgepikt en bevestigd. De bedoeling achter het gedrag wordt achterhaald.
#### 4.3.3 Zorg
Zorg omvat aandacht voor zowel het geestelijk als lichamelijk welbevinden, waarbij de persoon het gevoel krijgt dat de volwassene er voor hem is. Dit stimuleert de ontwikkeling van eigenheid en omvat ook zorg voor het verleden en de toekomst van de cliënt.
### 4.4 Specifiek opvoeden (Kok)
Volgens J.F.W. Kok is opvoeden een proces. Wanneer dit proces stilvalt, spreken we van 'specifiek opvoeden', gericht op de orthopedagogische vraagstelling van het kind.
#### 4.4.1 Opvoeden als proces
Opvoeden is een wederzijdse relatie en beïnvloeding, waarbij de jonge mens kansen krijgt om zich in zijn eigenheid te ontplooien. Het schenken van kansen garandeert optimale individuele zelfontplooiing.
#### 4.4.2 Componenten in het opvoedingsproces
Het ontwikkelingsproces van een persoon kent drie hoofdaspecten:
* **Affectief aspect:** Gevoelens en het welbevinden in menselijk contact, essentieel voor sociale ontwikkeling en het creëren van veiligheid.
* **Cognitief aspect:** Het kennende vermogen, inclusief waarnemen, denken en leren, wat de persoonlijkheidsontwikkeling bevordert of belemmert.
* **Conatief aspect:** De eigenheid, de aangeboren mogelijkheden om het unieke persoon-zijn te ontplooien, wat zich uit in het 'kiezen van zichzelf uit'.
Het 'opvoeden' zelf kan zowel het gehele proces aanduiden als het specifieke handelen van de opvoeder gericht op procesoptimalisering. Dit gebeurt door het creëren van een pedagogisch klimaat, het hanteren van situaties en het aangaan van een pedagogische relatie.
#### 4.4.3 Strategieën van specifiek opvoeden
Er worden drie strategieën gehanteerd:
* **Eerstegraadsstrategie:** Antwoord op de vraagstelling van het kind in de leefsituatie, gericht op het weer in gang zetten van een vastgelopen proces door middel van een pedagogisch klimaat, relatie en situatiehantering.
* **Tweedegraadsstrategie:** Aanvullende specialistische ondersteuning, zoals therapieën, die de cliënt moet oefenen om transfer naar de leefsituatie te bevorderen.
* **Derdegraadsstrategie:** Individuele afstemming van de eerder genoemde strategieën, gericht op de optimale ontplooiing van de eigenheid van het kind, rekening houdend met diens draagkracht, ritme en voorkeuren.
### 4.5 Het Bruininks-orthopedagogisch methodiekmodel
Dit model belicht de interactie tussen de pedagogische vraag van het kind en het pedagogisch aanbod van de opvoeder, beïnvloed door diverse factoren.
#### 4.5.1 Pedagogische vraag en pedagogisch aanbod
De **pedagogische vraag** van het kind uit zich in zijn gedrag en weerspiegelt zijn ontwikkelingsnoden (cognitief, affectief, conatief). Factoren zoals genetische aanleg, temperament en persoonlijkheid bepalen mede deze vraag. Het **pedagogisch aanbod** is de manier waarop de opvoeder concreet invulling geeft aan zijn handelen om de ontwikkeling van het kind te ondersteunen. Harmonieuze afstemming tussen vraag en aanbod leidt tot optimale opvoeding.
#### 4.5.2 Factoren die opvoeding beïnvloeden
Verschillende factoren beïnvloeden de opvoeding:
* **Kenmerken van de gezinsleden:** Gezondheid, persoonlijkheid, vitaliteit en opvoedingsgeschiedenis van zowel het kind als de opvoeder.
* **Kenmerken van subsystemen:** De echtelijke relatie, de sibling-groep (broers en zussen) en eventuele allianties of coalities binnen het gezin.
* **Kenmerken van het gezin:** Gezinsorganisatie (kluwengezin versus loszandgezin), gezinscultuur (opvattingen, waarden) en gezinsdynamiek (doorlopen van fasen).
* **Kenmerken van de context van het gezin:** Materiële mogelijkheden, familiale omgeving, buurt en vriendenkring, en de institutionele omgeving (school, hulpverleners).
* **Factoren die bij ouders het pedagogisch aanbod beïnvloeden:** De opvoeding van andere kinderen, het gevoel van verantwoordelijkheid, opvoedingsbeschikbaarheid (tijd), opvoedingsbetrokkenheid (contact), visie op opvoeden, beleving van opvoeding, inzicht in kinderlijke ontwikkeling en de plaats van opvoeding naast andere gezinsfuncties.
### 4.6 Opvoeden in de praktijk gebracht
Dit deel richt zich op de praktische toepassing van orthopedagogische methodieken, inclusief de persoonlijke opvoedingsgeschiedenis van de begeleider, voorwaarden voor een opvoedingsrelatie, opvoedingsdoelen en -stijlen, en de opvoedingspiramide.
#### 4.6.1 Persoonlijke opvoedingsgeschiedenis
De huidige bril waarmee een opvoeder naar situaties kijkt, wordt gevormd door zijn eigen opvoedingsgeschiedenis. Dit 'legaat' bepaalt welke positieve aspecten worden voortgezet en welke verbeterd kunnen worden. Het referentiekader, gebaseerd op normen en waarden, is cruciaal in het hanteren van ervaringen.
#### 4.6.2 Voorwaarden voor een opvoedingsrelatie
* **Bij de opvoeder:** Acceptatie van de cliënt als persoon, intentie om kansen te scheppen voor zelfontwikkeling, betrokkenheid, beschikbaarheid, relatiebekwaamheid en de nodige kennis en vaardigheden.
* **Bij de cliënt:** Relatiebekwaamheid en een basis van vertrouwen zijn essentieel. Indien deze ontbreken, blijft de opvoeder proberen het nodige te bieden.
#### 4.6.3 Opvoedingsdoelen
Opvoedingsdoelen zijn bepaald door het geldende mens- en maatschappijbeeld, en de cultuur en geschiedenis. Er wordt onderscheid gemaakt tussen algemene doelen (bv. respect) en concrete doelen (bv. dankjewel zeggen).
#### 4.6.4 Opvoedingsstijlen
Er worden vier opvoedingsstijlen onderscheiden, gebaseerd op de dimensies warmte en dominantie:
* **Autoritair:** Veel regels, ouder is baas, weinig uitleg, consequenties bij overtreding.
* **Toegeeflijk (permissief):** Veel aandacht voor wensen kind, kind is bijna altijd baas, weinig grenzen.
* **Democratisch:** Regels stellen met oog voor wensen kind, leiding vanuit liefde, overleg, ondersteuning.
* **Verwaarlozend:** Weinig regels, geborgenheid, steun en betrokkenheid; kind wordt aan lot overgelaten.
De keuze voor een stijl hangt af van het kind en de leeftijd, en een combinatie van stijlen is vaak wenselijk.
#### 4.6.5 Opvoedingspiramide
Deze piramide biedt handvatten om positief gedrag te stimuleren en negatief gedrag af te bouwen. De onderste lagen (mee-voelen, aandacht, spelen, luisteren, praten) leggen de basis voor een sterke band en positief gedrag. Hogere lagen (prijzen, belonen, grenzen stellen, negeren, consequenties) worden ingezet wanneer de basis niet volstaat.
#### 4.6.6 Spelregels en basisprincipes in de opvoeding
Basisregels omvatten luisteren naar het kind, emotionele betrokkenheid, positieve benadering, opbouwende kritiek, voorbeeldfunctie, geduld, relativeren, geborgenheid bieden, voorspelbaarheid, een eenduidige lijn hanteren, grenzen stellen en gezag uitoefenen. Valkuilen voor opvoeders zijn onder andere dwingen, machtsstrijd, achtervolgen, waarschuwen, dreigen, schreeuwen, verwennen en vage boodschappen geven.
### 4.7 Paradigmaverschuivingen en hun invloed op de orthopedagogiek
De orthopedagogiek heeft door de geschiedenis heen verschillende paradigma's gekend die de kijk op mensen met een beperking en de organisatie van zorg hebben beïnvloed.
#### 4.7.1 Het defectparadigma
Dit paradigma zag mensen met een beperking als kwalitatief en kwantitatief verschillend van mensen zonder beperking, met een focus op neurologische defecten. Zorg was gericht op totale instituten en segregatie.
#### 4.7.2 Het ontwikkelingsparadigma
Met dit paradigma werd de focus gelegd op de normale ontwikkeling en de mogelijkheden van het individu. Normalisatie, community care en meer nadruk op de omgeving speelden een rol.
#### 4.7.3 Het burgerschapsparadigma
Dit paradigma benadrukt de persoon als burger met rechten en plichten. De focus ligt op inclusie, empowerment en het toegankelijk maken van de omgeving, waarbij de samenleving mede verantwoordelijk is voor de beperking.
#### 4.7.4 Het dialogisch concept (Ter Horst)
Dit concept stelt het 'gewone leven' en de dialoog centraal. De orthopedagogiek wordt gezien als het bevorderen van de dialoog tussen het kind en de werkelijkheid, via diverse dialogische grondvormen zoals aanraken, verzorgen, spelen, eten, vieren, uitstapjes, werken en leren.
#### 4.7.5 Het gezinspedagogisch kader (Hellinckx)
Dit kader analyseert de interactie tussen de pedagogische vraag van het kind en het pedagogisch aanbod van de opvoeder, binnen de complexiteit van gezinsfactoren en de bredere context.
**Samenvattende Tabel: Paradigma's in de Orthopedagogiek**
| Kenmerk | Defectparadigma | Ontwikkelingsparadigma | Burgerschapsparadigma |
| :------------------------ | :----------------------------------- | :------------------------------------- | :------------------------------------ |
| **Mens met beperking** | Patiënt met defect | Leerling met mogelijkheden | Burger met rechten en plichten |
| **Zorgorganisatie** | Instituut, segregatie | Speciale voorzieningen, normalisatie | Inclusie, volwaardig burgerschap |
| **Focus** | Verzorging, behandeling defecten | Ontwikkeling, stimuleren mogelijkheden | Eigen regie, participatie |
**Samenvattende Tabel: Opvoedingsstijlen**
| | Weinig dominantie | Veel dominantie |
| :---------- | :-------------------------------- | :----------------------------------- |
| Weinig warmte | Verwaarlozend | Autoritair |
| Veel warmte | Toegeeflijk (permissief) | Democratisch |
---
# Het gezinsgerichte kader en de dynamiek van opvoeding
Dit deel van de studiehandleiding behandelt het gezinspedagogische kader van Hellinckx, de pedagogische vraag en het aanbod, factoren die opvoeding beïnvloeden, en de praktische toepassing van opvoedingsprincipes en -stijlen.
## 5. Het gezinspedagogische kader en de dynamiek van opvoeding
Het gezinspedagogische kader, zoals ontwikkeld door Hellinckx, biedt een raamwerk voor het analyseren van de interactie tussen het kind (pedagogische vraag) en de opvoeder (pedagogisch aanbod). Dit kader is essentieel voor het in kaart brengen en herstellen van vastgelopen opvoedingssituaties, door de focus te leggen op de dynamiek van opvoeding als een wederkerig en circulair proces.
### 5.1 Het gezinspedagogische kader van Hellinckx
#### 5.1.1 De kernconcepten: pedagogische vraag en pedagogisch aanbod
Gezinsopvoeding wordt beschouwd als een complex fenomeen dat verweven is met alle aspecten van het gezinsleven. De kern van dit proces ligt in de interacties tussen kind en opvoeder, waarbij opvoeden wordt getypeerd als een **complementair** en **circulair proces**.
* **Complementair:** Opvoeder en kind dragen in gelijke mate bij aan het proces en maken daarbij aannames over elkaar.
* **Circulair:** De bijdrage van de één wordt grotendeels beïnvloed door de bijdrage van de ander, wat leidt tot een continu **afstemmingsproces** tussen de pedagogische vraag en het pedagogisch aanbod.
#### 5.1.2 De pedagogische vraag van het kind
De pedagogische vraag van het kind omvat diens ontwikkelingsnoden op **cognitief, affectief en conatief** vlak. Deze noden worden geuit in gedrag.
* **Ontwikkelingsnoden:** Dit zijn de behoeften van het kind op het gebied van kennisverwerving, emotionele ontwikkeling en de ontwikkeling van de eigen wil en persoonlijkheid.
* **Uitingen:** Kinderen drukken hun noden uit via hun gedrag, zoals het slaan van een ander kind door een anderstalige kleuter of het overtreden van regels door een puber.
* **Vertaling naar interactie:** De pedagogische vraag is de vertaling van de ontwikkelingsnoden van het kind naar de concrete interactie met zijn opvoeder. Elk kind wil op zijn eigen manier opgevoed worden.
**Factoren die mede de pedagogische vraag van het kind bepalen:**
* Genetische factoren (bv. aangeboren oogproblemen, syndroom van Down)
* Neurobiologische factoren (bv. autisme, ADHD)
* Temperament (bv. introvert/extrovert)
* Persoonlijkheid (bv. karakter)
#### 5.1.3 Het pedagogisch aanbod van de opvoeder
Het pedagogisch aanbod is de manier waarop de opvoeder, die zich verantwoordelijk voelt voor de ontwikkeling van het kind en zich daartoe engageert in een duurzame relatie, zijn opvoedend handelen concreet vormgeeft.
* **Harmonie tussen vraag en aanbod:** Hoe meer harmonie er is tussen de pedagogische vraag van het kind en het pedagogisch aanbod van de opvoeder, hoe groter de kans op een optimale opvoeding.
* **Problematische opvoedingssituatie (POS):** Een gebrek aan overstemming tussen de pedagogische vraag en het aanbod leidt tot een problematische opvoedingssituatie, waarin de opvoeding vastgelopen is. Het doel is om het opvoedingsproces hierin weer op gang te brengen.
* **Waarneming:**
* **Pedagogisch aanbod:** Rechtstreeks waarneembaar via observatie in de natuurlijke omgeving en gesprekken.
* **Pedagogische vraag:** Enkel indirect te achterhalen door het gedrag van het kind te 'lezen' en te analyseren op welke manier het kind opgevoed wil worden om optimaal te ontwikkelen.
* **Adequaat gedrag:** Gedrag dat aangepast is aan de eisen van de situatie en de mogelijkheden van het kind. Het kind reageert adequaat op de pedagogische handelingen waarop het wordt opgevoed.
#### 5.1.4 Factoren die de opvoeding beïnvloeden
De opvoeding wordt beïnvloed door een complexe wisselwerking van dynamische factoren, die sterk gerelateerd zijn aan het pedagogisch aanbod en inhoud krijgen vanuit de pedagogische interacties.
##### 5.1.4.1 Kenmerken van de verschillende gezinsleden
* **Gezondheid/fysieke gesteldheid:** Zowel de gezondheid van het kind als die van de opvoeder of andere gezinsleden heeft invloed op de pedagogische vraag en het aanbod. Ziekte of beperking kan leiden tot verminderde opvoedingsbeschikbaarheid.
* **Persoonlijkheid en vitaliteit (opvoeder):** De stabiliteit van de persoonlijkheid van ouders en hun energielevel zijn bepalend voor het pedagogisch aanbod. Een opvoeder moet open kunnen staan voor en gericht kunnen zijn op kinderen.
* **Opvoedingsgeschiedenis (opvoeder):** De eigen opvoeding en schoolervaringen van de opvoeder beïnvloeden de manier waarop zij hun eigen kinderen opvoeden, bijvoorbeeld door het volgen van het ouderlijke voorbeeld of juist door zich ervan af te zetten.
##### 5.1.4.2 Kenmerken van de verschillende subsystemen
* **De echtelijke relatie:** Een bevredigende en stabiele partnerrelatie heeft een positieve invloed op het pedagogisch aanbod van ouders. Gebrek aan emotionele uitwisseling of communicatie kan een negatieve invloed hebben.
* **De sibling-groep (broers en zussen):** Aantal kinderen, geslacht, plaats in de kinderrij, leeftijdsverschillen en de onderlinge omgang tussen broers en zussen spelen een belangrijke rol in socialisatie, agressieregulatie en identiteitsvorming.
##### 5.1.4.3 Kenmerken van het gezin
* **Gezinsorganisatie:** De wijze waarop gezinsleden met elkaar omgaan (bv. kluwengezin vs. loszandgezin), en de aanwezigheid van allianties of coalities tussen gezinsleden.
* **Gezinscultuur:** Het eigen kader van opvattingen, expressieve symbolen en waarden binnen een gezin (bv. hoe gevoelens worden uitgedrukt).
* **Gezinsdynamiek:** De fasen en overgangen die een gezin doorloopt, kunnen leiden tot problemen (bv. puberteit van een kind).
##### 5.1.4.4 Kenmerken van de context van het gezin
* **Materiële mogelijkheden:** Financiële middelen, huisvesting, inrichting van de woonruimte en de aanwezigheid van speelgoed beïnvloeden de opvoeding.
* **Familiale omgeving:** Contacten met de ruimere familie en de posities die daarin ingenomen worden.
* **Buurt en vriendenkring:** Advies en invloed vanuit de omgeving kunnen de opvoeding positief of negatief beïnvloeden.
* **Institutionele omgeving:** School, kerk, gerecht of andere hulpverleners signaleren over opvoeding.
##### 5.1.4.5 Factoren die bij ouders het pedagogisch aanbod beïnvloeden
* **Het opvoeden van andere kinderen:** Vergelijkingen en ervaringen met de opvoeding van andere kinderen kunnen zowel positieve als negatieve rollen spelen.
* **Opvoedingsverantwoordelijkheid:** Het gevoel van persoonlijke verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van kinderen bepaalt hoe ouders met hun kinderen omgaan.
* **Opvoedingsbeschikbaarheid:** De tijd die een ouder beschikbaar heeft voor pedagogische interacties beïnvloedt het aanbod.
* **Opvoedingsbetrokkenheid:** Het daadwerkelijke contact met het kind en de bereidheid om er voor het kind te zijn wanneer het nodig is.
* **Visie op opvoeden:** Ouders' denkbeelden over opvoeding, het kind-zijn, het opvoeder-zijn en de einddoelen van opvoeding.
* **Beleving van opvoeding:** Hoe ouders het opvoeden ervaren (bv. sturen, zorgen, verbonden zijn; herkenning en acceptatie).
* **Inzicht in de ontwikkeling van het kind:** Dit heeft een sterke invloed op de concrete vormgeving van het opvoeden.
* **Plaats van opvoeding naast andere functies:** De rol van opvoeding naast andere gezinsfuncties (beroep, sociale contacten) beïnvloedt het pedagogisch aanbod.
### 5.2 Paradigmaverschuivingen en hun impact op de orthopedagogiek
De orthopedagogiek is door de geschiedenis heen beïnvloed door paradigmaverschuivingen, die de manier waarop naar mens, beperking en zorg wordt gekeken, hebben veranderd.
#### 5.2.1 Het defectparadigma
Dit paradigma ziet mensen met een beperking als kwantitatief en kwalitatief verschillend van mensen zonder beperking. De nadruk ligt op neurologische defecten en een medisch denkkader.
* **Visie:** Mensen met een beperking worden gezien als patiënten met defecten.
* **Zorgorganisatie:** Totale zorg in afgelegen instituten met een ziekenhuis-achtig karakter (segregatie).
* **Kritiek:** Te eenzijdig door beperking enkel bij de patiënt te leggen; relatie was die van heelmeester-patiënt.
* **Hedendaagse sporen:** Medische sector, genetische counseling.
#### 5.2.2 Het ontwikkelingsparadigma
Dit paradigma beschouwt kinderen met een beperking vanuit de bril van de normale ontwikkeling. Het erkent dat deze kinderen dezelfde ontwikkelingsfasen doorlopen, maar langer over bepaalde fasen doen. Factoren als omgeving en socio-emotionele factoren worden toegevoegd.
* **Visie:** Mensen met een beperking worden gezien als 'leerlingen' met mogelijkheden.
* **Zorgorganisatie:** Normalisatieprincipe, streven naar een zo normaal mogelijke leefomgeving, community care, kleinschalige voorzieningen binnen de samenleving.
* **Kernidee:** Het functioneren van een persoon is het resultaat van aangeboren capaciteiten en de omgeving.
* **Kritiek:** De-institutionalisatie heeft instituutkarakter behouden in kleinschalige zorg; focus op trainbaarheid.
#### 5.2.3 Het burgerschapsparadigma
Dit paradigma legt de nadruk op de sociale dimensie en ziet de beperking als een participatieprobleem, waarbij de samenleving mede verantwoordelijk is.
* **Visie:** Mensen met een beperking worden gezien als burgers met rechten en plichten.
* **Zorgorganisatie:** Mensenrechten als richtinggevend kader, inclusie (erbij horen), empowerment (opkomen voor jezelf), ondersteuning in plaats van hulpverlening.
* **Kernidee:** Toegankelijk maken van omgeving en sociale situaties, aanpassen aan behoeften.
* **Status:** Staat nog in de kinderschoenen, maar zal naar verwachting een overheersend paradigma worden.
> **Tip:** Begrijpen van deze paradigmaverschuivingen is cruciaal voor het duiden van de evolutie binnen de orthopedagogiek en de huidige praktijk.
### 5.3 Praktische toepassing van opvoedingsprincipes en -stijlen
#### 5.3.1 Opvoeden als proces en de rol van de opvoeder
Opvoeden wordt gezien als een proces van wederzijdse beïnvloeding, waarbij het kind kansen krijgt om zich in zijn eigenheid te ontplooien. De opvoeder speelt een cruciale rol door het creëren van een pedagogisch klimaat, het hanteren van situaties en het bieden van een pedagogische relatie.
#### 5.3.2 Specifiek opvoeden en strategieën
Wanneer het opvoedingsproces vastloopt, is er sprake van specifiek opvoeden, gericht op de specifieke opvoedingsbehoefte van het kind. Hierbij worden drie strategieën gehanteerd:
* **Eerstegraadsstrategie:** Gericht op het direct in de leefsituatie aanpakken van de vastgelopen vraag door een bewust ingerichte pedagogische relatie, een passend pedagogisch klimaat en heldere situatiehantering.
* **Tweedegraadsstrategie:** Aanvullende en aansluitende ondersteuning, vaak via specialisten (therapieën). De opvoeder faciliteert de transfer naar de leefsituatie.
* **Derdegraadsstrategie:** Individuele aanpassing en accentuering van de eerste- en tweedegraadsstrategieën, gericht op de optimale ontplooiing van de eigenheid van het kind.
#### 5.3.3 Het Bruininks-model: klimaat creëren, situaties hanteren en relatie presenteren
Het model van Bruininks biedt een praktisch raamwerk voor orthopedagogisch handelen, gericht op het creëren van een positief klimaat, het adequaat hanteren van situaties en het effectief presenteren van de pedagogische relatie.
##### 5.3.3.1 Klimaat creëren
Dit omvat het creëren van een omgeving die gebaseerd is op:
* **Ruimte:** Functionele inrichting van de leefruimte, aandacht voor kleur, licht, opstelling en aankleding.
* **Basisregels:** Duidelijke, consequent toegepaste regels ten dienste van de leefbaarheid, met aandacht voor het 'waarom'.
* **Ritme:** Het bieden van regelmaat en voorspelbaarheid in dag, week en weekend (bv. eettijden, schooltijden).
* **Materiaal:** Het bewust inzetten van materiaal dat functioneel en passend is voor de doelgroep.
##### 5.3.3.2 Situaties hanteren
Dit betreft het omgaan met verschillende soorten situaties:
* **Vrijetijdssituaties:** Passende activiteiten aanbieden rekening houdend met interesse, draagkracht en groepsgrootte.
* **Spelsituaties:** Spel faciliteren als ontdekking, verwerking en leerervaring, met verschillende rollen voor de opvoeder (bv. meespelen, bijsturen).
* **Eetsituaties:** Zorgen voor een prettige, gezellige en ontspannen sfeer rond maaltijden.
* **Werk-/taaksituaties:** Taken duidelijk formuleren, overdragen en eventueel laten rouleren om zelfstandigheid en verantwoordelijkheid te bevorderen.
* **Gesprekssituaties:** Effectief communiceren via actief luisteren, confronteren, vragen stellen, samenvatten, etc., met aandacht voor taalgebruik en het doel van het gesprek.
* **Lichamelijk contact situaties:** Bewust omgaan met de afstand en nabijheid in contact, met aandacht voor de maatschappelijke discussie hierover.
* **Bijzondere situaties:** Adequaat reageren op gevaarlijke, overgangs-, nieuwe en onverwachte situaties.
##### 5.3.3.3 Relatie presenteren
Dit gaat over de pedagogische houding en het handelen van de opvoeder:
* **Jezelf blijven:** Een evenwicht vinden tussen de persoonlijke en professionele identiteit, waarbij echtheid en bewust integer handelen centraal staan.
* **Accepteren van de persoon achter het gedrag:** Gedrag als signaal zien en zoeken naar de onderliggende problemen en behoeften, waarbij het gedrag wordt afgekeurd, niet de persoon.
* **Vriendelijk-zakelijk/persoonlijk:** Een grondhouding die afhangt van de doelgroep en gericht is op het werven van betrouwbaarheid en vertrouwen.
* **Zorg:** Aandacht hebben voor zowel geestelijk als lichamelijk welbevinden, met een focus op de zorg voor het verleden en de toekomst.
* **Stellen van grenzen:** Duidelijke grenzen stellen om ontwikkeling te faciliteren, met aandacht voor de reden achter de grens en mogelijke consequenties bij overschrijding.
* **Heldere communicatie:** Handelen dat begrijpelijk, voorspelbaar en betrouwbaar is door consequent te zijn, duidelijke afspraken te maken en teamafspraken te hanteren.
* **Volgen en bevestigen van initiatieven:** Initiatieven tot contact, zowel positief als negatief, oppikken, begrijpen en passend reageren.
#### 5.3.4 Opvoedingsstijlen
Opvoedingsstijlen worden gekenmerkt door twee dimensies: warmte (emotionele nabijheid/afstand) en dominantie (sturend/structurerend). Dit leidt tot vier veelvoorkomende stijlen:
* **Autoritair:** Veel regels, ouder als baas, geen uitleg, straf bij overtreding. Kan leiden tot angst, opstandigheid, weinig zelfvertrouwen.
* **Toegeeflijk (permissief):** Veel aandacht voor wensen kind, kind bijna altijd zijn zin, kind is baas. Kan leiden tot gebrek aan grenzen en rekening houden met anderen.
* **Democratisch:** Regels stellen met oog voor wensen kind, leiding vanuit liefde, overleg. Stimuleert zelfvertrouwen, zelfstandigheid en weerbaarheid.
* **Verwaarlozend:** Weinig regels, weinig geborgenheid, steun of betrokkenheid. Kind wordt aan lot overgelaten. Kan leiden tot eenzaamheid en het in aanraking komen met verkeerde vrienden.
> **Tip:** Geen enkele stijl is per definitie 'goed' of 'fout'. Een effectieve opvoeder combineert en differentieert stijlen op basis van de noden van het kind en de situatie.
#### 5.3.5 De opvoedingspiramide
De opvoedingspiramide biedt handvatten om positief gedrag te stimuleren en negatief gedrag af te bouwen, door eerst de basis te versterken (positieve relatie, zelfvertrouwen) en pas daarna indien nodig in te zetten op ingrijpende consequenties.
* **Eerste drie lagen:** Gericht op het versterken van de band, zelfvertrouwen en sociale vaardigheden (bv. mee-voelen, prijzen, duidelijke grenzen).
* **Bovenste twee lagen:** Inzet bij gedrag dat niet hanteerbaar is met de onderste lagen (bv. negeren, afleiden, stellen van consequenties).
#### 5.3.6 Basisregels en valkuilen in de opvoeding
* **Basisregels:** Luisteren naar het kind, emotionele betrokkenheid, positief benaderen, opbouwende kritiek, voorbeeldfunctie, geduld, relativeren, geborgenheid bieden, voorspelbaarheid, gezamenlijke lijn, grenzen stellen, gezag.
* **Valkuilen:** Dwingen, machtsstrijd, geen ontwikkelingsruimte bieden, achtervolgen/controleren, waarschuwen, dreigen, schreeuwen, versterken van gedrag, verwennen, vage boodschappen.
Het is essentieel om als opvoeder bewust te zijn van deze principes, stijlen en valkuilen om op maat gesneden hulp te bieden voor de maximale ontwikkeling van elk uniek kind.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Pedagogie | Het leiden, vormen of opvoeden van een kind, gericht op een normale opvoeding. Het woord is afgeleid van het Griekse "pais" of "paidos" (kind) en "agoo" (leiden, vormen, opvoeden). |
| Orthopedagogie | Richt zich specifiek op de opvoeding van kinderen die zich in een moeilijk lopende opvoedingssituatie bevinden. Het doel is om de opvoeding weer op het juiste spoor te krijgen. |
| Orthoagogiek | Een vorm van begeleiding die de nadruk legt op de relatie tussen de begeleider en volwassenen, waarbij de term 'agogiek' verwijst naar veranderkunde of volwasseneneducatie. |
| Orthopedagogiek (wetenschap) | De wetenschap die zich bezighoudt met de verzameling van theorieën over opvoeding en de daarbij horende processen in verschillende situaties en contexten. |
| Orthopedagogie (praktijk) | De handelspraktijk van het opvoeden, de concrete uitvoering van de orthopedagogische principes en methoden. |
| Maatschappelijke visies | Ideologieën en heersende opvattingen binnen een samenleving over mens, ziekte, handicap en armoede, die worden beïnvloed door economische, politieke, sociale en culturele factoren en die de grondhouding ten opzichte van kwetsbare groepen bepalen. |
| Praktijkkennis | Kennis die voortkomt uit individuele voorkennis, intuïtie, en ervaringen, vaak onbewust toegepast en soms bekritiseerbaar, maar zelden actief in twijfel getrokken in de werkveld. |
| Wetenschappelijke kennis | Kennis die het resultaat is van systematisch, rationeel gefundeerd en navolgbaar wetenschappelijk onderzoek, die als juist en waar wordt beschouwd en richting geeft aan het handelen. |
| Paradigma | Een geheel van ideeën, theorieën en onderzoeken dat bepaalt hoe een wetenschap groeit en evolueert en hoe naar maatschappelijke problemen wordt gekeken, vaak fungerend als een kader voor het oplossen van problemen. |
| Defectparadigma | Een historisch paradigma in de orthopedagogiek dat personen met een beperking als kwantitatief en kwalitatief verschillend van anderen zag, uitgaande van een strikt medisch denkkader met nadruk op neurologische defecten en segregatie. |
| Ontwikkelingsparadigma | Een paradigma dat de ontwikkeling van kinderen met een beperking bekijkt door de bril van normale ontwikkelingstheorieën, waarbij de omgeving een belangrijke rol speelt en normalisatie en integratie centraal staan. |
| Burgerschapsparadigma | Een paradigma dat verschuift van een individuele naar een sociale visie, waarbij een beperking wordt gezien als een participatieprobleem en de nadruk ligt op mensenrechten, inclusie, empowerment en ondersteuning op vraag. |
| Affectief aspect | Het aspect van ontwikkeling dat te maken heeft met gevoelens, emoties en het aangaan van sociale contacten, cruciaal voor het vormen van een gevoel van veiligheid en sociaal welbevinden. |
| Cognitief aspect | Het aspect van ontwikkeling dat betrekking heeft op waarnemen, fantaseren, denken, ordenen, schematiseren en abstract redeneren, wat de persoonlijkheidsontwikkeling bevordert of belemmert. |
| Conatief aspect | Het aspect van ontwikkeling dat gerelateerd is aan de eigenheid van een persoon, het streven naar ontplooiing en voltooiing, en het tonen van persoonlijke ambities en doelen. |
| Pedagogisch klimaat | De sfeer, leefruimte en aankleding van een omgeving die een bepaalde indruk wekken en invloed hebben op cliënten; een essentieel onderdeel van het creëren van een veilige en stimulerende omgeving. |
| Situatiehantering | De manier waarop een opvoeder omgaat met verschillende situaties, zoals vrijetijds-, spel-, eet-, werk-, gespreks- en lichamelijk contact situaties, om optimale ontwikkeling en welzijn van de cliënt te bevorderen. |
| Pedagogische vraag | De vertaling van de ontwikkelingsnoden (cognitief, affectief, conatief) van een kind, uitgedrukt in gedrag, naar concrete interacties met de opvoeder, wat aangeeft hoe het kind opgevoed wil worden. |
| Pedagogisch aanbod | De manier waarop een opvoeder concreet gestalte geeft aan zijn of haar opvoedend handelen, verantwoordelijk voelend voor de ontwikkeling van het kind en zich engagerend tot een duurzame relatie. |
| Problematische opvoedingssituatie (POS) | Een opvoedingssituatie die door de betrokkenen als perspectiefloos wordt ervaren en waarin men zonder deskundige hulp van buitenaf niet slaagt om deze zodanig te veranderen dat deze weer perspectiefbiedend wordt. |
| Dialogische grondvormen | Manieren van interactie en contact, zoals aanraken, verzorgen, samen spelen, eten, vieren, er op uit trekken, werken en leren, die essentieel zijn voor de dialoog tussen kind en omgeving en voor ontwikkeling. |
| Gezinsdynamiek | De processen en veranderingen die plaatsvinden binnen een gezin, inclusief de interacties tussen gezinsleden, de doorlopen fasen en overgangen, en mogelijke problemen die hierdoor ontstaan. |
| Opvoedingsstijlen | Verschillende manieren waarop ouders of opvoeders hun kinderen benaderen, gebaseerd op dimensies als warmte en dominantie, leidend tot stijlen zoals autoritair, toegeeflijk, democratisch en verwaarlozend. |
| Opvoedingspiramide | Een model dat aangeeft hoe opvoeders positief gedrag kunnen stimuleren en negatief gedrag kunnen afbouwen, door middel van verschillende lagen van interventies die gebaseerd zijn op het versterken van de relatie en het stellen van consequenties. |