Cover
Zacznij teraz za darmo Pedagogisch - didactische basis - didactiek - cursustekst.docx
Summary
# Het didactisch model
Dit onderwerp introduceert de fundamentele concepten van het didactisch model, inclusief de definitie van didactiek, de historische evolutie van het didactisch proces en de kerncomponenten van hedendaagse onderwijsmodellen.
## 1.1 Wat is didactiek?
Didactiek kan gedefinieerd worden als de systematische studie van het plannen en uitvoeren van onderwijsgerichte activiteiten in een leergerichte omgeving waaraan één of meerdere leerlingen deelnemen. Het is de wetenschap van het leren en onderwijzen, inclusief alles wat hiermee noodzakelijk samenhangt. Voorafgaand aan het lesgeven is er een denkproces dat het plannen van onderwijsgerichte activiteiten omvat, gericht op het bijbrengen van kennis en aangepast aan het doelpubliek.
## 1.2 Het ontstaan van het didactisch proces
De algemene didactiek is door de jaren heen geanalyseerd en aangepast, wat heeft geleid tot de ontwikkeling van didactische modellen die de essentiële componenten van het didactisch proces omvatten.
### 1.2.1 Klassieke didactiek (19e eeuw)
In de 19e eeuw stond de leerstof centraal. Onderwijs was gericht op kennisoverdracht van de ene generatie op de andere, met een maatschappelijke behoefte aan geschoolde arbeidskrachten en basisvaardigheden zoals lezen, schrijven en rekenen. De leerkracht was de alleswetende kennisdrager. Tegen het einde van de 19e eeuw, met meer schoolgaande kinderen en professioneel opgeleide onderwijzers, groeide het idee van concreet-aanschouwelijke lessen. De leerstof werd begrijpelijker gemaakt en trapsgewijs ingeoefend. De leerkracht nam een centrale rol in, en de leerlingen waren voornamelijk passieve ontvangers die moesten luisteren, herhalen en memoriseren. Dit model wordt "klassiek" genoemd omdat het lange tijd dominant was en overgenomen werd in lerarenopleidingen. Hoewel het een stap was naar gestructureerd onderwijs, bood het weinig aandacht voor individuele verschillen, de actieve rol van de leerling, spel of kinderinteresses.
### 1.2.2 Hedendaagse onderwijsmodellen (vanaf de 20e eeuw)
Vanaf de 20e eeuw groeide de kritiek op de klassieke didactiek. Pedagogische stromingen, zoals die van Freinet, Montessori en Dewey, plaatsten het "kind zelf" centraal. Onderwijs werd opgevat als een leerschool voor en door kinderen, waarbij het kind zelf tot leren moest komen. De leerkracht werd een facilitator die de leeromgeving zo inrichtte dat leerlingen uitgedaagd werden om te leren, en aansluiting zocht bij hun leefwereld. Leren gebeurt hierdoor actief en met betrokkenheid van de kinderen.
Hedendaags onderwijs combineert vaak verschillende focuspunten: soms staat de leerstof centraal, soms de leerkracht, en vaak het kind. De kunst van de leerkracht ligt in het bewust schakelen tussen deze modellen, afhankelijk van de pedagogische context en behoeften.
## 1.3 Wat is een didactisch model?
Een didactisch model is een vereenvoudigde, schematische en min of meer abstracte weergave van de relaties tussen fundamentele componenten van het didactisch proces. Het model dat gebruikt wordt in deze opleiding is gebaseerd op het didactisch model van De Corte, maar krijgt een eigen invulling met een metafoor van een luchtballon.
De kerncomponenten van dit model zijn:
* **Het anker (sociaal-constructivisme):** De onderliggende leertheorie die de basis vormt voor het model.
* **De vlam (empathie/X-factor):** De passie en betrokkenheid van studenten en lectoren.
* **De beginsituatie, doelstellingen en evaluatie:** Noodzakelijke verbindingen die het model doen "opstijgen".
* **De balloninhoud (inhouden, vormen en relaties):** De kern van wat aangeleerd wordt.
* **De omgeving (krachtige, inclusieve leeromgeving):** Zorgt ervoor dat maximale ontwikkelingskansen worden nagestreefd.
## 1.4 Kerncomponenten van het didactisch model
### 1.4.1 Sociaal-constructivisme ('het mandje')
Het sociaal-constructivisme is de leidende leertheorie in deze opleiding. Het ziet het leerproces als een actief proces van kennisverwerving, waarbij kennis ontstaat en gedeeld wordt met anderen. Leren is een proces van kennis construeren, waarbij voortgebouwd wordt op bestaande kennis en de leerling steeds meer verantwoordelijkheid neemt voor het eigen leerproces, bij voorkeur in een rijke leeromgeving en in context.
**Kenmerken van sociaal-constructivisme:**
* **Leren is constructief en cumulatief:** Leerlingen bouwen zelf kennis op door nieuwe informatie te interpreteren en te toetsen aan bestaande kennis. De leerkracht sluit aan bij wat leerlingen al weten en bouwt daarop voort.
* **Leren is doelgericht en contextgericht:** Leren is gericht op specifieke doelen en vindt plaats binnen een realistische context die betekenis geeft aan de inhoud.
* **Leren is actief en zelfgestuurd:** Leerlingen nemen verantwoordelijkheid voor hun leerproces (zelfregulatie) door actief met de leerstof bezig te zijn en informatie op te zoeken.
* **Leren is coöperatief en interactief:** Leren gebeurt in samenwerking en uitwisseling met anderen en de leeromgeving. Interactie brengt nieuwe informatie of vaardigheden tot leren.
* **Leren is individueel verschillend:** Het leerproces en resultaat zijn uniek voor elke leerling, wat erkenning en stimulering van deze unieke processen vereist voor maximale ontwikkelingskansen.
### 1.4.2 De beginsituatie
De beginsituatie is het geheel van persoonlijke kenmerken en omgevingskenmerken die het verloop en de resultaten van onderwijsleerprocessen beïnvloeden. Dit omvat de klascontext, de school en de bredere maatschappij.
* **Belang:** Bij het uitwerken van onderwijsaanbod is het cruciaal om rekening te houden met de beginsituatie, die voortdurend verandert door nieuwe ervaringen en inzichten van leerlingen.
* **In kaart brengen:** Leerkrachten baseren zich op groei- en leerlijnen en observeren leerlingkenmerken zoals welbevinden, betrokkenheid, spelkwaliteit en ontwikkelingsdomeinen.
* **Afstemming:** Didactisch handelen wordt afgestemd op de beginsituatie om brede basiszorg en maximale ontwikkelingskansen te garanderen, rekening houdend met de diversiteit van de klasgroep.
* **Leerkrachtreferentiekader:** De leerkracht brengt ook eigen persoonlijkheid en ervaringen mee.
* **Schoolcontext:** Kenmerken van de school (locatie, infrastructuur, beleid, methoden) maken deel uit van de beginsituatie.
* **Documentatie:** Informatie uit beginsituatieanalyses en observatie-instrumenten wordt gebruikt om de beginsituatie te schetsen, met focus op relevante gegevens voor een specifieke activiteit en de vooropgestelde doelen.
### 1.4.3 Doelen
Doelstellingen zijn een essentieel onderdeel van het didactisch model en bepalen mede hoe de leeromgeving vormgegeven wordt. Er is een wenselijke afstemming tussen doelen, beginsituatie, evaluatie en leerinhouden (constructive alignment).
* **Minimumdoelen:** Door de Vlaamse regering opgesteld doelen (kennis, inzicht, vaardigheden) die noodzakelijk en bereikbaar worden geacht aan het einde van het kleuteronderwijs, 4e jaar lager onderwijs en einde lager onderwijs. Ze zorgen voor een gelijke kennisbasis voor de start van het lager onderwijs, met focus op Nederlands (woordenschat, luistervaardigheden) en wiskunde (getalbegrip), en ook STEM.
* **Leerplandoelen:** Deze concretiseren de minimumdoelen en worden uitgewerkt door onderwijsverstrekkers. Ze geven kleuterleerkrachten aan welke doelstellingen nagestreefd moeten worden. Ze verschillen per onderwijsnet.
* **Lesdoelen:** Specifieke doelen die de leerkracht zelf formuleert voor een bepaalde activiteit. Ze worden afgeleid van minimum- en leerplandoelen.
**Procesdoelen vs. Productdoelen:**
* **Procesdoelen:** Focussen op de weg die een kind aflegt tijdens het leren (zoeken, experimenteren, communiceren). Het proces is overwegend van belang, zoals het leren begrijpen, aanvaarden en uitdrukken van emoties. Dit is vaak het geval bij emotionele doelen, maar kan ook cognitief zijn.
* **Productdoelen:** Focussen enkel op het eindresultaat, ongeacht de manier waarop het bereikt is.
**Open vs. Gesloten doelen:**
* **Open doelen:** Resultaten zijn heterogeen en zonder norm; de leerkracht nodigt uit maar heeft een algemeen idee van het te bereiken resultaat (bv. na het vertellen van een verhaal).
* **Gesloten doelen:** Concreet en operationeel geformuleerd, met ondubbelzinnige normen en een duidelijk beeld van het beoogde gedrag (bv. een specifiek begrip correct gebruiken in taal). Beheersingsdoelen worden in het kleuteronderwijs niet als dusdanig nagestreefd.
**Eigenschappen van (concrete, operationele) lesdoelen:**
* **Operationeel:** Het eindgedrag van de leerling is waarneembaar, of het product dat eruit voortvloeit (bv. "De kleuter benoemt de kleuren" i.p.v. "De kleuter kent de kleuren").
* **Concreet:** De inhoud, de leerstof waarop het eindgedrag betrekking heeft, is nauwkeurig en ondubbelzinnig beschreven (bv. "De kleuter benoemt de standaardhoofdkleuren: Rood, blauw, geel, groen").
Voor het kleuteronderwijs volstaan deze twee criteria meestal. Volledigheidshalve worden ook twee extra criteria vermeld: toegelaten informatie en hulpmiddelen, en minimumprestatie (graad/mate van prestatie).
### 1.4.4 Inhouden
Inhouden zijn de kennis, vaardigheden en attitudes die aan kleuters worden aangeleerd. Ze worden afgeleid uit de geselecteerde leerplandoelen.
* **Verkennen en selecteren:**
1. **Brainstorm vanuit het thema:** Eerste verkenning van een thema om tot een bewuste keuze van inhouden te komen. Vragen als "Waar denk je aan bij het horen van het thema?", "Welke subthema's kan je bedenken?", "Wat kan het thema voor kleuters betekenen?" helpen hierbij.
2. **Brainstorm vanuit kernleerplandoelen:** Per geselecteerd kernleerplandoel wordt nagedacht over mogelijke leerinhouden (kennis, inzicht, vaardigheden, attitudes). Dit gebeurt aan de hand van een vereenvoudigde Taxonomie van Romiszowski.
**Analyse volgens de vereenvoudigde taxonomie (gebaseerd op Romiszowski):**
* **Kennis:**
* **Geheugenkennis (weten):** Informatie (her)kennen of herinneren. Bijvoorbeeld woordenschat, kleuren, regels, feiten.
* **Inzichtelijke kennis (begrijpen & toepassen):** De aangeboden informatie begrijpen en er betekenis aan geven binnen een specifieke context. Bijvoorbeeld begrijpen hoe een verrekijker werkt om dieren te zien.
* **Vaardigheden:** Handelingen of acties die een kleuter leert uitvoeren. Dit omvat:
* **Motorische / technische vaardigheden:** Gebruik van het lichaam voor grove of fijne motoriek.
* **Cognitieve vaardigheden:** Denkvaardigheden voor informatieverwerking, probleemoplossing, planning (bv. een stappenplan volgen).
* **Sociale vaardigheden:** Positief omgaan met anderen, essentieel voor samenwerking en communicatie.
* **Muzische vaardigheden:** Creatief en expressief omgaan met muziek, drama, dans en beeldende kunst.
* **Taalvaardigheden:** Begrijpen en gebruiken van taal (spreken, luisteren, 'lezen', 'schrijven').
* **Attitudes:** De manier waarop een kleuter zich opstelt tegenover anderen, materiaal of het leerproces (bv. geduld, empathie).
Na het brainstormen worden kernleerinhouden geselecteerd op basis van de leerkansen, wat kinderen inhoudelijk moeten leren, en wat ze meer moeten zijn, kunnen, weten. Deze geselecteerde inhouden worden later geïntegreerd in de lesdoelen.
### 1.4.5 Vormen (werkvormen en groeperingsvormen)
Vormen verwijzen naar de bewust gekozen werkvormen en groeperingsvormen in het didactisch model.
**Groeperingsvormen:**
* **Begeleide verplichte activiteit (grote groep):** Alle kinderen nemen deel aan een door de leerkracht geleide activiteit, vaak om belangrijke doelstellingen/inhouden in te oefenen.
* **Begeleide verplichte activiteit (kleine groep):** Vergelijkbaar met grote groep, maar dan in een kleinere setting.
* **Begeleide keuze-activiteit:** Kinderen kiezen zelf of ze deelnemen, vaak in kleine groepen.
* **Vrij spel (hoekenwerk):** Kinderen nemen deel aan spelactiviteiten in specifieke hoeken.
**Groepsamenstelling:** Groepen kunnen homogeen (gelijke kenmerken) of heterogeen (verschillen gemengd) zijn, afhankelijk van doelen, inhouden en beginsituatie.
**Werkvormen:**
* **Aanbiedende werkvorm:** Leerkracht brengt actief nieuwe leerinhoud aan; kinderen luisteren passief (bv. voorlezen met uitleg). Geschikt voor kennisoverdracht.
* **Interactieve werkvorm:** Wisselwerking tussen leerkracht en kinderen of onderling; kinderen nemen actief deel (bv. kringgesprek over herfstvoorwerpen).
* **Coöperatieve werkvorm:** Kinderen werken samen aan een gemeenschappelijke opdracht, zijn wederzijds afhankelijk en bundelen inspanningen (bv. samen een herfstbos bouwen). Focus op samen leren en sociale vaardigheden.
* **Zelfstandig werk:** Kind voert opdracht uit zonder directe hulp, met als doel zelfstandig denken, plannen en werken (bv. een sorteeroefening maken).
### 1.4.6 Een krachtige inclusieve leeromgeving
Een krachtige inclusieve leeromgeving is cruciaal om maximale ontwikkelingskansen voor alle kleuters te waarborgen.
* **Rijke leeromgeving:** Het geheel aan materialen en activiteiten waarmee kinderen spelend en ontdekkend de wereld leren begrijpen.
* **Aanbod rijk basismilieu (rituelen + hoeken):** Het fundament voor spel en ontdekking.
* **Verrijkingsaanbod:** Meer specifieke aanbod dat latere in de opleiding aan bod komt.
**Basismilieu – Hoeken:**
* **Doel:** Doordacht aanbieden van materialen die vrij spel uitlokken en ondersteunen, zodat elk kind zich welkom voelt. De inrichting moet duidelijk maken welke hoeken er zijn, waar materialen horen en welk spel gespeeld kan worden.
* **Definitie:** Het geheel van materialen waartoe kinderen vrije toegang hebben, waarmee ze op vele manieren en domeinen actief kunnen zijn met beperkte afhankelijkheid van de leerkracht.
* **'Rijk' synoniem voor spelmogelijkheden:** Niet de kostprijs, maar de variatie en ontwikkelingskansen. Voldoende, maar niet te veel, materiaal.
* **Zelfstandigheid:** Kinderen nemen materialen zelf, bergen ze op, en het aanbod is afgestemd op leeftijd en niveau.
* **Variatie:** Keuze van inrichting houdt rekening met variatie over ontwikkelingsdomeinen heen en leergebiedsoverschrijdend werken.
* **Aanpak op klasniveau:** Overwegen welke hoeken aanwezig zijn, welke doelen ze nastreven, hoe ze zijn afgestemd op de doelgroep, hoe de klas is ingericht, de inzet van de buitenruimte en het aanbod van ontwikkelingsdomeinen.
* **Aanpak voor 1 specifieke hoek:** De "waarde" van de hoek (belang voor de ontwikkeling) wordt bepaald, gekoppeld aan ontwikkelingsdomeinen en leerplandoelen. Deze worden geconcretiseerd in **spelmogelijkheden** (specifiek gedrag/spel dat de leerkracht bij de kleuters wil zien). De keuze van **spelmaterialen** (nodig voor het spel) en **inspirerende/uitdagende materialen** (rollenkaarten, foto's) is cruciaal en moet rekening houden met de identiteit van de hoek, de beginsituatie en het uitlokken van vrij spel.
**Basismilieu – Rituelen:**
* **Functie:** Rituelen bieden veiligheid, zorgen voor een vlotte organisatie en dienen als "landingsbaan" voor andere leerkansen. Ze moeten herkenbaar en vertrouwd zijn.
* **Ontwikkeling:** Rituelen kunnen verrijkt worden met nieuwe leerplandoelen en andere accenten.
* **Taal:** Rituelen zijn krachtige leermomenten, vooral voor taalontwikkeling. Verwoorden van wat men doet en verwacht, helpt kinderen om het ritueel te begrijpen en uit te voeren.
* **Aanbod:** De keuze van rituelen wordt afgestemd op de beginsituatie van de klasgroep (nodige rituelen, reeds verworven rituelen). Bij jonge kinderen ligt de focus vaak op lichamelijke zorg en zelfredzaamheid.
* **Proces:** Het verwerven van rituelen is een proces dat tijd vraagt en individueel verloopt.
**Tussendoortjes en aandachtspelletjes:**
* **Doel:** Korte spelletjes, muzikale of bewegingstussendoortjes die ingezet kunnen worden bij wat vrije tijd of als de aandacht van kleuters verslapt. Aandachtspelletjes dienen om de betrokkenheid en aandacht te verhogen.
---
# Sociaal-constructivisme als leertheorie
Dit deel focust op het sociaal-constructivisme als leertheorie, de fundamentele basis van het didactisch model.
## 2. Sociaal-constructivisme als leertheorie
Sociaal-constructivisme is een leertheorie die het leerproces beschouwt als een actief proces van kennisverwerving, waarbij kennis ontstaat en gedeeld wordt met anderen. Centraal staat het principe dat leren een proces is van kennis *construeren*, waarbij voortgebouwd wordt op reeds aanwezure kennis. Het leren vindt steeds meer plaats onder de eigen verantwoordelijkheid van de leerling, bij voorkeur binnen een rijke leeromgeving en in een specifieke context. Deze stroming, die voortkomt uit de cognitieve psychologie en is ontstaan rond 1980, wordt ook wel constructivisme genoemd. De grondlegger van het sociaal-constructivisme is Lev Vygotsky.
### 2.1 Kenmerken van het sociaal-constructivisme
Het sociaal-constructivisme kent vijf kernmerken:
* **Leren is constructief en cumulatief:** Leerlingen bouwen zelf actief kennis op. Nieuwe informatie wordt geïnterpreteerd en getoetst aan reeds aanwezige kennis. Leren bouwt voort op wat er reeds is, wat resulteert in een nieuw geheel aan informatie. De leerkracht start vanuit de bestaande kennis van de leerlingen en bouwt daarop verder om nieuwe kennis te genereren.
* **Leren is doelgericht en contextgericht:** Leren is gericht op specifieke doelen, waarbij de focus op doelen belangrijker is dan op de inhoud alleen. Leren gebeurt binnen een realistische context die betekenis kan geven aan de inhoud.
* **Leren is actief en zelfgestuurd:** Leerlingen nemen toenemende verantwoordelijkheid voor hun eigen leerproces. Dit kan zich uiten in het zelfstandig opzoeken van informatie of het maken van een planning (zelfregulatie). Leren vereist actieve betrokkenheid met de leerstof.
* **Leren is coöperatief en interactief:** De nadruk ligt op interactie en samenwerking. Leren gebeurt in uitwisseling met anderen en/of de leeromgeving. Interactie leidt tot blootstelling aan nieuwe informatie of vaardigheden, wat leren bevordert.
* **Leren is individueel verschillend:** Het verloop en het eindresultaat van het leerproces zijn uniek voor elke leerling. Door deze individuele leerprocessen te erkennen, herkennen en stimuleren, worden maximale ontwikkelingskansen voor alle leerlingen nagestreefd.
> **Tip:** Begrijp dat de kern van het sociaal-constructivisme ligt in het idee dat leren geen passieve ontvangst is, maar een actieve constructie van kennis, die beïnvloed wordt door sociale interactie en de bestaande voorkennis van de lerende.
### 2.2 Sociaal-constructivisme binnen het didactisch model
Binnen het didactisch model wordt het sociaal-constructivisme voorgesteld als het anker, het "mandje" waar het model op gebaseerd is. Het is de fundamentele leertheorie die als leidraad dient. Dit concept vormt de basis van waaruit de andere componenten van het didactisch model worden ontwikkeld, zoals de beginsituatie, doelen en de leeromgeving. Het benadrukt dat leren een proces is dat voortdurend wordt opgebouwd en verfijnd, waarbij de leerling centraal staat.
### 2.3 Implicaties voor de praktijk
De principes van het sociaal-constructivisme hebben directe implicaties voor de inrichting van het onderwijs:
* **Aansluiten bij voorkennis:** Leerkrachten moeten actief peilen naar en aansluiten bij wat leerlingen al weten en kunnen.
* **Actieve deelname:** Leerlingen moeten actief betrokken worden bij het leerproces door middel van opdrachten, projecten en interactieve activiteiten.
* **Samenwerking:** Het stimuleren van groepswerk en peer-to-peer leren is essentieel.
* **Contextrijk leren:** Leren moet plaatsvinden in betekenisvolle en realistische contexten.
* **Zelfsturing:** Leerlingen moeten ondersteund worden in het ontwikkelen van zelfregulatievaardigheden en het nemen van verantwoordelijkheid voor hun leerproces.
* **Individuele differentiatie:** Erkenning en stimulering van de individuele leerwegen van leerlingen zijn cruciaal.
> **Voorbeeld:** Een leerkracht die een thema over de natuur uitwerkt, zal niet enkel feitelijke informatie over planten en dieren geven (kennisoverdracht), maar leerlingen ook stimuleren om zelf onderzoek te doen in de natuur, daarover te praten met klasgenoten, en hun bevindingen te verwerken in tekeningen of verslagen. Dit sluit aan bij de constructivistische benadering waarbij leerlingen actief kennis *construeren*.
---
# Componenten van het didactisch model: Beginsituatie, Doelen en Inhouden
Dit onderdeel van het didactisch model behandelt de essentiële componenten die ten grondslag liggen aan effectieve onderwijsleerprocessen: de beginsituatie van de lerende, de formulering en het belang van doelen, en de selectie en analyse van leerinhouden.
## 3. Het didactisch model
Didactiek wordt gedefinieerd als de systematische studie van het plannen en uitvoeren van onderwijsgerichte activiteiten in een leergerichte omgeving. Het omvat de wetenschap van het leren en onderwijzen, inclusief alles wat hier noodzakelijk mee samenhangt. Een didactisch model is een vereenvoudigde, schematische weergave van de relaties tussen fundamentele componenten van het didactische proces. Het model dat gebruikt wordt, is gebaseerd op sociaal-constructivisme als anker, met de vlam die empathie (X-factor) symboliseert. De beginsituatie, doelen en evaluatie vormen de noodzakelijke verbindingen om het leerproces te laten slagen, terwijl de inhouden zich binnen de 'ballon' bevinden en de krachtige, inclusieve leeromgeving hieromheen zorgt voor maximale ontwikkelingskansen.
### 3.1 Sociaal-constructivisme ('het mandje')
Het sociaal-constructivisme, als leertheorie, beschouwt het leerproces als een actief proces van kennisverwerving, waarbij kennis ontstaat en gedeeld wordt met anderen.
**Kenmerken van sociaal-constructivisme:**
* **Leren is constructief en cumulatief:** Leerlingen bouwen zelf kennis op, interpreteren nieuwe informatie aan de hand van bestaande kennis, en creëren zo een nieuw geheel. De leerkracht bouwt voort op wat leerlingen al weten.
* **Leren is doelgericht en contextgericht:** Leren is gericht op specifieke doelen en vindt plaats binnen een realistische context die betekenis geeft aan de inhoud.
* **Leren is actief en zelfgestuurd:** Leerlingen nemen steeds meer verantwoordelijkheid voor hun leerproces, wat zich uit in zelfregulatie zoals extra informatie opzoeken en plannen. Actieve betrokkenheid bij de leerstof is cruciaal.
* **Leren is coöperatief en interactief:** Interactie met anderen en de leeromgeving is essentieel. Samenwerking en uitwisseling leiden tot nieuwe informatie en vaardigheden.
* **Leren is individueel verschillend:** Het leerproces en de resultaten zijn uniek voor elke leerling, wat vraagt om erkenning en stimulering van deze individuele leerprocessen voor maximale ontwikkelingskansen.
### 3.2 De beginsituatie
De beginsituatie omvat het geheel van persoonlijke en omgevingskenmerken die invloed hebben op het onderwijsleerproces. Het is een cruciaal gegeven dat bij elke nieuwe activiteit of klasgroep onderzocht moet worden, aangezien het voortdurend kan veranderen door nieuwe ervaringen en inzichten van leerlingen.
**Componenten van de beginsituatie:**
* **Persoonlijke kenmerken van de leerling:** Dit omvat cognitieve, affectieve, sociale en motorische aspecten die relevant zijn voor het leren. Observatie van welbevinden, betrokkenheid, kwaliteit van spel en de ontwikkelingsdomeinen zijn hierbij belangrijk.
* **Omgevingskenmerken:**
* **Klascontext:** De interacties, de dynamiek binnen de groep en de pedagogische aanpak van de leerkracht.
* **Schoolcontext:** De locatie van de school, de infrastructuur (bv. turnzaal, speelplaats), de omvang van de school, het schoolbeleid, het schoolwerkplan en de gekozen pedagogische methoden.
* **Bredere maatschappij:** Maatschappelijke trends en verwachtingen die invloed hebben op onderwijs.
* **Leerkrachtkenmerken:** Het eigen referentiekader, persoonlijkheid en ervaringen van de leerkracht spelen ook een rol.
De leerkracht stemt het didactisch handelen af op de beginsituatie om brede basiszorg en maximale ontwikkelingskansen te realiseren, rekening houdend met de diversiteit binnen de klasgroep. Voor de analyse van de beginsituatie worden groei- en leerlijnen, observatie-instrumenten en beginsituatieanalyses gebruikt.
### 3.3 Doelen
Doelen zijn essentiële componenten van het didactisch model en bepalen mede hoe de inclusieve leeromgeving vormgegeven wordt. Er dient afstemming te zijn tussen doelen, beginsituatie, evaluatie en leerinhouden (constructive alignment).
**Verschillende niveaus van doelen:**
* **Minimumdoelen:** Deze worden door de overheid opgesteld voor specifieke onderwijsniveaus en omvatten kennis, inzicht en vaardigheden die als noodzakelijk en bereikbaar worden beschouwd. Ze zorgen voor een gelijke kennisbasis en stellen minimale kwaliteitsverwachtingen. Voor het kleuteronderwijs focussen deze doelen onder meer op Nederlands (woordenschat, luistervaardigheden) en wiskunde (getalbegrip), met extra aandacht voor STEM.
* **Leerplandoelen:** Deze worden door onderwijsverstrekkers uitgewerkt ter concretisering van de minimumdoelen. Ze geven aan welke doelstellingen nagestreefd moeten worden binnen een bepaald onderwijsniveau. Leerplannen verschillen per onderwijsnet.
* **Lesdoelen:** Dit zijn concrete, specifieke doelen die de leerkracht zelf formuleert voor een bepaalde activiteit. Ze worden afgeleid van de minimum- en leerplandoelen en vereisen een analyse van de leerinhoud.
**Soorten lesdoelen:**
* **Procesdoelen:** Focussen op het leerproces zelf, de weg die een kind aflegt (bv. zelf zoekend, experimenterend leren). Emotionele doelen zijn vaak procesdoelen.
* **Productdoelen:** Focussen op het uiteindelijke resultaat of product van het leerproces, waarbij de wijze waarop dit bereikt werd minder belangrijk is.
**Open en gesloten doelen:**
* **Open doelen:** Nodigen uit tot exploratie waarbij de resultaten heterogeen kunnen zijn en de leerkracht slechts een algemeen idee heeft van wat bereikt zal worden.
* **Gesloten doelen:** Concreet en operationeel geformuleerd, met duidelijke normen en verwacht gedrag, waardoor de evaluatie vooraf vastgelegd kan worden. Beheersingsdoelen worden in het kleuteronderwijs niet als dusdanig nagestreefd, maar eerder specifieke kennis en vaardigheden die bijdragen aan brede ontwikkeling.
**Eigenschappen van (operationele) lesdoelen:**
* **Operationeel:** Het eindgedrag van de leerling is waarneembaar of het product dat hieruit voortvloeit is meetbaar. Werkwoorden duiden waarneembaar gedrag aan.
* **Concreet:** De inhoud of leerstof waarop het eindgedrag betrekking heeft, is nauwkeurig en ondubbelzinnig beschreven.
**Aanvullende criteria (volledigheidshalve, minder relevant voor kleuteronderwijs):**
* **Toegelaten informatie en hulpmiddelen:** Vermelding van gebruikte hulpmiddelen die de moeilijkheidsgraad beïnvloeden.
* **Minimumprestatie:** De graad of mate waarin een prestatie geleverd moet worden (tijdslimiet, aantal, nauwkeurigheid).
Voor de stage worden de doelen, in het eerste semester minimumdoelen en in het tweede semester leerplandoelen, centraal gesteld.
### 3.4 Inhouden
Inhouden zijn de kennis, vaardigheden en attitudes die aan kleuters aangeleerd worden. De keuze van inhouden is afhankelijk van de geselecteerde leerplandoelen.
**Verband tussen beginsituatie, doelen en inhouden:**
De beginsituatie vormt de basis van waaruit doelen worden geformuleerd. Deze doelen leiden vervolgens tot de selectie van specifieke leerinhouden die nodig zijn om die doelen te bereiken.
**Verkennen en selecteren van kernleerinhouden:**
1. **Brainstorm vanuit het thema:** Eerst wordt een breed thema verkend, waarbij subthema's, links met de leefwereld van kinderen, interesses, en mogelijke leeromgevingen worden overwogen. Vragen als "Waar denk je aan bij het horen van het thema?" en "Welke subthema's kan je bedenken?" zijn hierbij leidend.
2. **Brainstorm vanuit kernleerplandoelen:** Vervolgens wordt per geselecteerd kernleerplandoel nagedacht over de bijbehorende kennis, inzichten, vaardigheden en attitudes.
3. **Inhoudsanalyse volgens de vereenvoudigde Taxonomie van Romiszowski (gebaseerd op Standaert en Troch):**
* **Kennis:**
* **Geheugenkennis (weten):** Informatie (her)kennen of herinneren (bv. woordenschat, kleuren kennen, regels kennen).
* **Inzichtelijke kennis (begrijpen):** De aangeboden informatie begrijpen en er betekenis aan geven, vaak toegepast in een specifieke context (bv. begrijpen waarom een verrekijker gebruikt wordt).
* **Vaardigheden:** Handelingen of acties die een kleuter leert uitvoeren.
* **Motorische/technische vaardigheden:** Gebruik van het lichaam (grove en fijne motoriek).
* **Cognitieve vaardigheden:** Denkvaardigheden voor informatieverwerking, probleemoplossing, planning (bv. een stappenplan volgen).
* **Sociale vaardigheden:** Positief omgaan met anderen (bv. mening geven, samenwerken).
* **Muzische vaardigheden:** Creatief omgaan met muziek, drama, dans, beeldende kunst.
* **Taalvaardigheden:** Begrijpen en gebruiken van taal (spreken, luisteren, lezen, schrijven).
* **Attitudes:** De manier waarop een kleuter zich opstelt ten opzichte van anderen, materiaal of het leerproces (bv. geduld, empathie).
4. **Selectie van kernleerinhouden:** Op basis van de brainstormsessies worden de meest relevante inhouden geselecteerd die effectief aangeboden zullen worden tijdens de stage. Deze selectie wordt vertaald naar lesdoelen en geïntegreerd in de activiteiten.
De uiteindelijke inhouden, die tijdens de stage aangeleerd moeten worden, worden bepaald door een gestructureerd proces van thematische en doelgerichte brainstorming en selectie.
### 3.5 Vormen
Binnen het didactisch model verwijzen 'vormen' naar de werkvormen en groeperingsvormen die de leerkracht bewust kiest.
**Groeperingsvormen:**
* **Begeleide verplichte activiteit in grote groep:** Alle kinderen nemen deel, de leerkracht stuurt actief.
* **Begeleide verplichte activiteit in kleine groep:** Alle kinderen nemen deel in kleinere groepen, de leerkracht stuurt actief. Belangrijk voor het inoefenen van essentiële doelstellingen.
* **Begeleide keuze-activiteit:** Kinderen kiezen zelf of ze deelnemen, vaak in kleine groepen.
* **Vrij spel:** Inclusief hoekenwerk, waar kinderen zelfstandig aan de slag gaan.
Groepen kunnen homogeen (bv. op basis van geslacht) of heterogeen (gemengd) samengesteld worden, afhankelijk van doelen, inhouden en de beginsituatie.
**Werkvormen:**
* **Aanbiedende werkvorm:** De leerkracht presenteert nieuwe leerinhoud, kinderen luisteren en nemen passief informatie op. Geschikt voor kennisoverdracht.
* **Interactieve werkvorm:** Wisselwerking tussen leerkracht en kinderen, of tussen kinderen onderling. Kinderen worden uitgenodigd actief deel te nemen en inzichten te delen.
* **Coöperatieve werkvorm:** Kinderen werken samen aan een gemeenschappelijke opdracht, waarbij wederzijdse afhankelijkheid en communicatie centraal staan. Focus op samen leren en sociale vaardigheden.
* **Zelfstandig werk:** Het kind voert een opdracht uit zonder directe hulp van de leerkracht, met de bedoeling zelfstandig denken, plannen en werken te bevorderen.
### 3.6 Een krachtige inclusieve leeromgeving
Een krachtige inclusieve leeromgeving is essentieel om maximale ontwikkelingskansen voor alle kleuters te waarborgen. Dit omvat een rijke leeromgeving die spelend en ontdekkend leren ondersteunt.
**Componenten van een rijke leeromgeving:**
* **Rijk basismilieu (materialen en activiteiten):** Het geheel van materialen waar kinderen vrije toegang toe hebben en waarmee ze op vele manieren en domeinen actief kunnen zijn met beperkte afhankelijkheid van de leerkracht.
* **Hoeken:** De klas wordt ingericht met verschillende hoeken die uitnodigen tot spel en ontdekking. De keuze van hoeken, materialen en hun plaatsing is intentioneel en afgestemd op de ontwikkelingsdomeinen en leerplandoelen. Een bewuste selectie van materialen, die de identiteit van de hoek ondersteunen en aansluiten bij de beginsituatie, is cruciaal. Materialen dienen zelfstandig gebruikt te kunnen worden en meerdere spelmogelijkheden te bieden.
* **Rituelen:** Wederkerende situaties gekoppeld aan een welbepaalde tijd en plaats. Rituelen bieden veiligheid, structuur en zijn krachtige leermomenten, met name voor taalontwikkeling en zelfredzaamheid. Ze worden, zeker bij jonge kinderen, zorgvuldig aangeboden en ondersteund met taal. De verwerving van rituelen is een proces dat tijd vraagt en afgestemd wordt op de beginsituatie van de klasgroep.
* **Verrijkingsaanbod:** Dit aspect wordt verder uitgediept in semester 2.
**Tussendoortjes en aandachtspelletjes:** Korte activiteiten die ingezet kunnen worden bij beschikbare tijd of wanneer de aandacht verslapt, om de betrokkenheid te verhogen. Dit omvat spelletjes, muzikale en bewegingstussendoortjes.
---
# Componenten van het didactisch model: Vormen en Leeromgeving
Hieronder volgt een studiehandleiding die de componenten van het didactisch model, specifiek 'Vormen en Leeromgeving', behandelt, gebaseerd op de verstrekte tekst.
## 4. Componenten van het didactisch model: Vormen en leeromgeving
Dit gedeelte van het didactisch model richt zich op de 'vormen' die gebruikt worden binnen het onderwijs, zoals werkvormen en groeperingsvormen, en introduceert het concept van een krachtige, inclusieve leeromgeving, inclusief het belang van hoeken en rituelen.
### 4.1 Het didactisch model: een overzicht
Een didactisch model is een vereenvoudigde, schematische en abstracte weergave van de relaties tussen de fundamentele componenten van het didactische proces. Het model dat in deze opleiding gehanteerd wordt, is geïnspireerd op dat van De Corte en heeft een speelse weergave in de vorm van een luchtballon.
* **Anker:** Het sociaal-constructivisme vormt de basis van het model.
* **Vlam:** Staat voor empathie (de 'X-factor') waarmee inhoud en voorbereidingen worden vormgegeven.
* **Noodzakelijke verbindingen:** Beginsituatie, doelstellingen en evaluatie zijn cruciaal om de 'ballon' te laten opstijgen.
* **In de ballon:** Bevatten de inhouden, vormen en relaties.
* **Rondom de ballon:** De krachtige, inclusieve leeromgeving die zorgt voor maximale ontwikkelingskansen.
### 4.2 Didactisch model: vormen
Binnen het didactisch model omvatten 'vormen' de bewust gekozen werkvormen en groeperingsvormen door de leerkracht.
#### 4.2.1 Groeperingsvormen
Dit zijn de manieren waarop een groep wordt samengesteld of hoe een activiteit wordt vormgegeven:
* **Begeleide verplichte activiteit in grote groep:** Alle kinderen nemen deel, vaak om belangrijke doelstellingen en inhouden in te oefenen. Er wordt hiervoor een activiteitenfiche gemaakt.
* **Begeleide verplichte activiteit in kleine groep:** Vergelijkbaar met de grote groep, maar dan met een beperkter aantal leerlingen. Ook hiervoor wordt een activiteitenfiche gemaakt.
* **Begeleide keuze-activiteit:** Kinderen kiezen zelf of ze deelnemen. Dit vindt meestal plaats in kleine groepen en vereist een activiteitenfiche.
* **Vrij spel:** De kinderen spelen vrij, vaak in hoeken. Hiervoor wordt een basisfiche voor een hoek gebruikt, en in het tweede semester een verrijkingsfiche.
Bij het werken in kleine groepen is de samenstelling van de groep van belang. Groepen kunnen **homogeen** (bv. enkel jongens) of **heterogeen** (gemengd) samengesteld worden. De keuze hangt af van de inhouden, doelen en de beginsituatie van de klasgroep.
#### 4.2.2 Werkvormen
Dit zijn de manieren waarop een activiteit wordt aangepakt of hoe het leren wordt aangeboden:
* **Aanbiedende werkvorm:** De leerkracht brengt actief nieuwe leerinhoud aan. Kinderen luisteren en nemen informatie op, vaak in een passieve rol. Geschikt voor het overbrengen van nieuwe kennis of vaardigheden.
> **Voorbeeld:** Een leerkracht leest een prentenboek voor over de herfst en legt tijdens het voorlezen moeilijke woorden uit zoals "kastanje" en "eikel".
* **Interactieve werkvorm:** Er is een wisselwerking tussen leerkracht en kinderen, of tussen kinderen onderling. Kinderen worden uitgenodigd actief deel te nemen, meningen te geven of samen tot inzichten te komen.
> **Voorbeeld:** Tijdens een kringmoment toont de leerkracht herfstvoorwerpen en vraagt: "Wie weet wat dit is? Waar heb je het al gezien? Wat kun je ermee doen?"
* **Coöperatieve werkvorm:** Kinderen werken samen aan een gemeenschappelijke opdracht. Ze zijn wederzijds afhankelijk, moeten communiceren, overleggen en inspanningen bundelen. De focus ligt op samen leren en sociale vaardigheden.
> **Voorbeeld:** Twee kinderen bouwen samen een herfstbos in de bouwhoek. Ze overleggen wie de bomen maakt en wie de dieren plaatst, en werken gezamenlijk aan één geheel.
* **Zelfstandig werk:** Het kind voert een opdracht uit zonder directe hulp van de leerkracht. Het doel is dat het kind leert zelfstandig denken, plannen en werken, met eventueel beperkte ondersteuning.
> **Voorbeeld:** Een kleuter maakt zelfstandig een sorteeroefening met herfstbladeren op kleur en vorm, volgens een voorbeeldkaartje.
### 4.3 Didactisch model: een krachtige inclusieve leeromgeving
Een krachtige, inclusieve leeromgeving is essentieel om maximale ontwikkelingskansen voor alle kleuters te bewaken. Dit wordt ook wel een 'rijke leeromgeving' genoemd, bestaande uit materialen en activiteiten waarin kinderen spelenderwijs de wereld leren begrijpen. Het onderscheidt zich in het **rijke basismilieu** (rituelen en hoeken) en het **verrijkingsaanbod**. Het aanbod is intentioneel en doelgericht uitgewerkt.
#### 4.3.1 Rijk basismilieu: hoeken
Het uitwerken van hoeken gaat over het doordacht aanbieden van materialen die vrij spel uitlokken en ondersteunen. De klas wordt ingericht zodat elk kind zich welkom voelt, met duidelijke informatie over waar de hoeken zich bevinden, waar materialen horen en welk spel er gespeeld kan worden.
**Definitie van een rijk basismilieu:**
Het "geheel van (1) materialen waartoe kinderen in de loop van de dag (2) vrije toegang hebben, waarmee ze op (3) vele manieren en (4) domeinen actief kunnen zijn en dit met (5) beperkte afhankelijkheid van de begeleiding van de leerkracht."
* **'Rijk'** slaat niet op de kostprijs, maar op de spelmogelijkheden en ontwikkelingskansen.
* **Zelfstandigheid:** Kinderen kunnen zelfstandig materialen nemen en opbergen. Het aanbod is afgestemd op leeftijd en ontwikkelingsniveau. Voor jonge kinderen worden materialen fragmentarisch aangeboden, voor oudere kinderen is er toegang tot het gehele basismilieu.
* **Variatie:** Er is een gevarieerd aanbod over de ontwikkelingsdomeinen heen en er wordt ingezet op leergebiedsoverschrijdend werken.
* **Functie:** Een rijk basismilieu-hoeken maakt vrij spel mogelijk en stimuleert plannen, creatief denken, zelfexpressie en zelfsturing.
**Aanpak op klasniveau:**
Bij het inrichten van de klasomgeving en het geheel aan hoeken moet nagedacht worden over:
* Welke hoeken zijn aanwezig en welke doelen worden nagestreefd?
* Hoe zijn de hoeken afgestemd op de doelgroep?
* Hoe is de klas ingericht (indeling van hoeken)?
* Is er een buitenruimte en hoe kan deze worden ingezet?
* Welke ontwikkelingsdomeinen worden gestimuleerd en is er een evenwichtig aanbod?
**Aanpak voor 1 specifieke hoek:**
Hoeken worden niet willekeurig gekozen; ze hebben een waarde met gekoppelde ontwikkelingsdomeinen en doelen. Dit wordt vastgelegd in een **hoekenfiche**, die uit een basisfiche en een verrijkingsfiche bestaat.
* **Basisfiche:** Beschrijft de waarde van de hoek, gekoppeld aan ontwikkelingsdomeinen (maximaal 3, bij voorkeur 1 of 2). Hierin wordt de gewenste situatie beschreven, de behoeften van de kleuters, de grijpbare ontwikkelingskansen en de bronnen die geraadpleegd zijn.
* **Leerplandoelen:** Geselecteerd uit de waarde van de hoek.
* **Spelmogelijkheden:** Concrete vertaling van leerplandoelen in gedrag; welk spel wil de leerkracht zien bij de kleuters. Hierbij wordt rekening gehouden met algemene inzichten in de ontwikkeling van kleuters.
* **Spelmaterialen:** Materiaal dat nodig is om de spelmogelijkheden uit te voeren.
* **Inspirerende, uitdagende materialen:** Extra materialen om kleuters te inspireren, uit te dagen of te ondersteunen (bv. rollenkaarten, stappenplannen, inspiratiefoto's).
**Richtlijnen voor materiaalkeuze:**
* **Identiteit van de hoek:** Rekening houden met de doelen en de beoogde ontwikkelingsdomeinen.
* **Beginsituatie:** Kenmerken van spelontwikkeling, weerspiegeling van diversiteit, blik op de realiteit.
* **Vrij spel uitlokken:** Materialen die zelfstandig gebruikt kunnen worden, meerdere spelmogelijkheden bieden, en waarvoor kinderen een hoek kiezen in plaats van een specifieke opdracht.
#### 4.3.2 Rijk basismilieu: rituelen
Bij de start van het jaar of de stage is het cruciaal dat kleuters kennismaken met de basisrituelen en dat deze worden geautomatiseerd. Geautomatiseerde rituelen kunnen dienen als 'landingsbaan' voor nieuwe leerkansen, waarbij de rituelen worden verrijkt met nieuwe leerplandoelen of accenten.
* **Kenmerken van rituelen:** Wederkerende situaties, gekoppeld aan een welbepaalde tijd en plaats. Herkenbaarheid en vertrouwdheid zijn essentieel.
* **Functie:** Rituelen bieden veiligheid en zorgen voor een vlotte organisatie.
* **Leermomenten:** Rituelen kunnen krachtige leermomenten zijn, met veel aandacht voor taalontwikkeling.
* **Jongste kleuters:** Rituelen zorgen voor een veilige en vertrouwde omgeving. Het voorspelbare karakter geeft houvast. Er is veel aandacht voor lichamelijke zorg (handen wassen, toiletbezoek, eten) en zelfredzaamheid. Talige interactie is cruciaal om het begrip van het ritueel te vergroten.
* **Oudste kleuters:** Hebben al meer rituelen verworven. De keuze en aandacht voor rituelen moet worden afgestemd op de beginsituatie van de klasgroep.
* **Voorbereiding:** Een **ritueelfiche** wordt gebruikt om rituelen uit te werken, met aandacht voor algemene ontwikkelingskansen en kwaliteitsvolle interactie.
#### 4.3.3 Tussendoortjes en aandachtspelletjes
Korte activiteiten die achter de hand gehouden kunnen worden bij een overschot aan tijd of verslappende aandacht:
* **Korte spelletjes:** Bijvoorbeeld 'dirigentje', 'ik zie, ik zie wat jij niet ziet', 'ik ga op reis en neem mee...'.
* **Muzikale tussendoortjes en bewegingstussendoortjes:** Verwijzen naar de lessen muziek en beweging.
* **Aandachtspelletjes:** Inzetbaar bij concentratieverlies om de betrokkenheid en aandacht te verhogen.
Door het bewust inzetten van vormen en het creëren van een krachtige, inclusieve leeromgeving, wordt gestreefd naar het maximaliseren van de ontwikkelingskansen voor elke kleuter.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Didactiek | De systematische studie van het plannen en uitvoeren van onderwijsgerichte activiteiten in een leergerichte omgeving waaraan één of meerdere leerlingen deelnemen, inclusief de wetenschap van het leren en het onderwijzen. |
| Didactisch proces | Het geheel van onderwijsgerichte activiteiten dat gepland en uitgevoerd wordt om leerlingen iets bij te brengen, aangepast aan het doelpubliek en het beoogde leerresultaat. |
| Didactisch model | Een vereenvoudigde, schematische en meer abstracte weergave van de relaties tussen de fundamentele componenten van het didactisch proces, bedoeld om het onderwijs te structureren en te sturen. |
| Klassieke didactiek | Een historische onderwijsaanpak waarin de leerstof centraal stond, de leerkracht fungeerde als kennisdrager en de leerling als passieve ontvanger die moest luisteren, herhalen en memoriseren. |
| Sociaal-constructivisme | Een leertheorie die het leerproces beschouwt als een actief proces van kennisverwerving en -deling, waarbij kennis geconstrueerd wordt door interactie met anderen en de omgeving, en voortbouwt op bestaande kennis. |
| Beginsituatie | Het geheel van persoonlijke en omgevingskenmerken van een leerling of klasgroep die invloed kunnen hebben op het verloop en de resultaten van onderwijsleerprocessen, inclusief kenmerken van de klascontext, school en maatschappij. |
| Minimumdoelen | Landelijk vastgestelde doelen op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden die de overheid noodzakelijk en bereikbaar acht voor bepaalde leerlingenpopulaties aan het einde van een onderwijsperiode. |
| Leerplandoelen | Concretiseringen van minimumdoelen die door onderwijsverstrekkers worden uitgewerkt en die de specifieke doelstellingen weergeven die nagestreefd moeten worden binnen een bepaald onderwijsnet en niveau. |
| Lesdoelen | Specifieke, operationele doelstellingen die door de leerkracht zelf worden geformuleerd voor een concrete activiteit, afgeleid van minimum- en leerplandoelen en afgestemd op de inhoud en de leerlingen. |
| Kernleerinhouden | De specifieke kennis, inzichten en vaardigheden die voortvloeien uit de analyse van kernleerplandoelen en die de leerkracht beoogt aan te leren tijdens een bepaalde periode of stage. |
| Geheugenkennis | Informatie die leerlingen kunnen herkennen of herinneren, zoals feiten, regels of woordenschat, en die reeds verworven is via begrip. |
| Inzichtelijke kennis | De betekenis die leerlingen geven aan aangeboden informatie en hoe ze deze koppelen aan de context, wat een dieper begrip van de materie impliceert. |
| Vaardigheden | Handelingen of acties die een leerling leert uitvoeren, variërend van motorische en cognitieve tot sociale, muzische en taalvaardigheden, die essentieel zijn voor probleemoplossing en interactie. |
| Attitudes | De manier waarop een leerling zich opstelt tegenover anderen, materiaal of het leerproces, omvattende waarden, gevoelens, motivatie en sociale interactie. |
| Werkvormen | De methoden en manieren waarop een leerkracht een activiteit aanpakt of het leren aanbiedt, zoals aanbiedende, interactieve, coöperatieve werkvormen en zelfstandig werk. |
| Groeperingsvormen | De manier waarop een groep wordt samengesteld of een activiteit wordt vormgegeven, waaronder begeleide verplichte activiteiten in grote of kleine groepen, begeleide keuze-activiteiten en vrij spel. |
| Krachtige inclusieve leeromgeving | Een omgeving die ontworpen is om maximale ontwikkelingskansen voor alle leerlingen te waarborgen, gekenmerkt door een rijke verzameling materialen, intentionele activiteiten en structuren zoals hoeken en rituelen die spel en ontdekking stimuleren. |
| Rijk basismilieu | Het geheel van materialen en activiteiten waarbinnen kinderen al spelend en ontdekkend leren, onderverdeeld in een basisaanbod (rituelen en hoeken) en een verrijkingsaanbod, gericht op het stimuleren van diverse ontwikkelingskansen. |
| Hoekenwerking | De inrichting van de klas in specifieke ‘hoeken’ die vrij spel uitlokken en ondersteunen, elk met een eigen focus en aanbod aan materialen, afgestemd op de leeftijd en ontwikkelingsniveau van de kleuters. |
| Rituelen | Wederkerende, herkenbare situaties op school, gekoppeld aan specifieke tijden en plaatsen, die veiligheid bieden, de organisatie in de klas vergemakkelijken en als landingsbaan dienen voor nieuwe leerkansen. |