Cover
Zacznij teraz za darmo Presentatie_methodologie_van_diergedragsonderzoek_2_2025-2026.pdf
Summary
# Biologische ritmes en hun typen
Dit onderwerp behandelt de fundamentele concepten van biologische ritmes, waaronder circadiaan, ultradiaan, infradiaan en circannuaal ritme, met uitleg over hun periodes en voorbeelden uit het dierenrijk [2](#page=2).
### 1.1 Wat zijn biologische ritmes?
Een biologisch ritme wordt gedefinieerd als de herhaling van fysiologische of gedragsprocessen met een vrij constante periode. De studie van deze ritmes wordt chronobiologie genoemd. Het is cruciaal om rekening te houden met biologische ritmes bij het observeren van gedrag, aangezien gedrag wordt beïnvloed door deze ritmes; observaties moeten op het ‘juiste’ moment plaatsvinden [2](#page=2).
### 1.2 Soorten biologische ritmes op basis van periode
Biologische ritmes kunnen worden gecategoriseerd op basis van de lengte van hun periode [2](#page=2).
#### 1.2.1 Circadiaan ritme
* **Periode:** Ongeveer 24 uur. Het Latijnse "circa diem" betekent "ongeveer een dag" [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Voorbeelden:**
* Slaap-waakritme. Paarden, die dagactief zijn (diurnaal), hebben rustmomenten vooral tijdens donkere of stille periodes, maar ook kort overdag. Bij egels, nachtactieve dieren (nocturnaal), kan het slaap-waakritme kunstmatig worden gemanipuleerd met belichting, bijvoorbeeld om nachtdieren te bestuderen [3](#page=3) [4](#page=4) [5](#page=5).
* Lichaamstemperatuur: deze is 's avonds het hoogst [6](#page=6).
* Bloeddruk: is hoger in de voormiddag en daalt in de namiddag [6](#page=6).
* Pijntolerantie: is hoger overdag en lager 's nachts en 's ochtends, met een piek in de namiddag, wat relevant kan zijn voor bijvoorbeeld tandartsbezoeken [6](#page=6).
* Hormoonconcentraties:
* Melatonine: kent hogere concentraties tijdens donkere uren [7](#page=7).
* Cortisol: vertoont een piek heel vroeg in de ochtend, wat belangrijk is voor de evaluatie van stress, waarbij bloedstalen steeds op hetzelfde uur moeten worden genomen. Een voorbeeld toont een verhoging van cortisol geassocieerd met werk-load stress bij een 12-jarig mannetje [7](#page=7) [8](#page=8).
> **Tip:** Bij het meten van hormoonconcentraties die onderhevig zijn aan circadiaanse ritmes, zoals cortisol, is het essentieel om monsters op consistente tijdstippen te verzamelen om vertekende resultaten te voorkomen.
#### 1.2.2 Ultradiaan ritme
* **Periode:** Minder dan 24 uur [2](#page=2) [9](#page=9).
* **Voorbeelden:**
* Herkauwgedrag [9](#page=9).
* Ademhalingsritme [9](#page=9).
* Hartslagritme [9](#page=9).
* Cycli tijdens de slaap, zoals de afwisseling tussen niet-REM-slaap en REM-slaap [9](#page=9).
* Getijderitme: dit ritme heeft een periode van ongeveer 12,4 uur. Strandkrabben zijn actief tijdens vloed, komen uit hun schuilplaatsen en zoeken voedsel, terwijl ze inactief zijn tijdens eb en zich terugtrekken in het zand of onder stenen [10](#page=10) [9](#page=9).
#### 1.2.3 Infradiaan ritme
* **Periode:** Meer dan 24 uur [2](#page=2).
* **Voorbeelden:**
* Oestruscycli: bij een koe is deze cyclus ongeveer 21 dagen. Deze cycli omvatten hormonale veranderingen en gedragingen zoals onrust, bestijgen en loeien bij tochtige koeien [11](#page=11).
* Kuikenverzorging bij vogels: een stadsduif kan 4 tot 7 nesten per jaar hebben, waarbij de jongen ongeveer 4 weken in het nest blijven [11](#page=11).
#### 1.2.4 Circannuaal ritme
* **Periode:** Eén jaar [2](#page=2).
* **Voorbeelden:**
* Seizoensgebonden seksueel gedrag [12](#page=12).
* Migratie [12](#page=12).
* Winterslaap [12](#page=12).
* Periodieke agressiviteit bij mannelijke makaken tijdens het voortplantingsseizoen. Mannetjes strijden om toegang tot vruchtbare vrouwtjes, wat gepaard gaat met een toename van vechtgedrag, dreighoudingen en vocalisaties, en valt samen met stijgende testosteronspiegels [13](#page=13).
* Vachtverandering, zoals een dikkere vacht in de winter [19](#page=19).
* Activatie van winterslaapgedrag bij korte dagen [19](#page=19).
### 1.3 Fysiologie van ritmes
#### 1.3.1 De centrale biologische klok
De centrale biologische klok, verantwoordelijk voor het circadiaan ritme, bevindt zich in de **suprachiasmatische kern (SCN)** van de hypothalamus. Deze kern bestaat uit ongeveer 20.000 neuronen met ritmische genexpressie. Klokgenen worden ritmisch aan- en uitgezet over een periode van 24 uur, wat leidt tot schommelingen in eiwitconcentraties. Dit ritme blijft bestaan, zelfs zonder externe prikkels [14](#page=14).
Beschadiging van de SCN leidt tot chaotische activiteitspatronen, wat de rol van de SCN in de slaap-waakcyclus benadrukt. Onderzoek met ratten toont aan dat na eliminatie van de SCN, het normale 24-uurs ritme van activiteit verdwijnt en rust en activiteit willekeurig verdeeld raken [15](#page=15).
> **Tip:** Het belang van de SCN voor het handhaven van biologische ritmes kan worden aangetoond door de gevolgen van beschadiging ervan te bestuderen, wat resulteert in een verlies van reguliere activiteitspatronen.
#### 1.3.2 Synchronisatie met de omgeving (Zeitgebers)
De centrale klok in de SCN is niet exact 24 uur lang. Daarom zijn externe signalen, genaamd **zeitgebers**, nodig om de klok te synchroniseren en bij te stellen [16](#page=16).
* **Licht:** Dit is de belangrijkste zeitgeber. Cellen in het netvlies geven informatie door aan de SCN, waardoor het interne ritme wordt gesynchroniseerd met de dag-nachtcyclus [16](#page=16).
* **Andere zeitgebers zijn:**
* Temperatuur [16](#page=16).
* Voedingsmomenten [16](#page=16).
* Sociale interacties [16](#page=16).
* Lichamelijke activiteit [16](#page=16).
Zonder zeitgebers zal het interne ritme geleidelijk verschuiven, wat bekend staat als 'free run' of 'vrijlopen'. Een experimentele opstelling waarin isolatie wordt gecreëerd met constante omgevingsfactoren (temperatuur, geluid, licht) toont aan hoe slaap en waken zonder externe synchronisatieprikkels kunnen verschuiven ten opzichte van een normale omgeving [16](#page=16) [17](#page=17).
> **Voorbeeld:** Als iemand continu wordt blootgesteld aan kunstlicht en geen natuurlijke dag-nachtcyclus ervaart, kan het slaap-waakritme verschuiven, wat leidt tot slaapproblemen en desoriëntatie.
#### 1.3.3 Signalen van de SCN naar andere systemen
De SCN stuurt via neurale en hormonale signalen andere organen en systemen aan [18](#page=18).
* **Hypothalamus-hypofyse-bijniercortex as:** Dit systeem reguleert de vrijstelling van cortisol, met een piek in de ochtend [18](#page=18).
* **Epifyse (pijnappelklier):** Deze klier scheidt melatonine af tijdens donkere periodes, wat het lichaam signaleert dat het nacht is [18](#page=18).
* **Perifere klokken:** In andere organen zoals de lever, spieren en nieren bevinden zich ook ritmische genexpressies die functioneren als perifere klokken. De SCN coördineert deze perifere klokken om alle ritmes in het lichaam onderling gesynchroniseerd te houden [18](#page=18).
#### 1.3.4 Seizoensgebonden ritmes en de SCN
De SCN is ook in staat om de duur van de lichtperiode te registreren, wat een rol speelt bij seizoensgebonden ritmes [19](#page=19).
* **Zomer:** De langere lichtperiode zorgt ervoor dat de SCN langer 'aan' blijft, wat resulteert in een langere actieve periode [19](#page=19).
* **Winter:** De kortere lichtperiode leidt tot een langere nachtfase [19](#page=19).
De SCN stuurt signalen naar de epifyse, wat de melatonine-afscheiding beïnvloedt. In de zomer, met korte nachten, is de melatonine-afgifte kort; in de winter, met lange nachten, is de afgifte langer. De duur van de melatoninepiek is een belangrijk seizoenssignaal voor het lichaam. Dit beïnvloedt onder andere seizoensgebonden bronst, vachtverandering, migratie bij afnemende daglengte en de activatie van winterslaapgedrag bij korte dagen [19](#page=19).
---
# Methoden voor dieridentificatie
Dit deel van het document behandelt diverse methoden om individuele dieren te identificeren, onderverdeeld in visuele en elektronische technieken, met aandacht voor hun specifieke kenmerken, voor- en nadelen [21](#page=21).
### 2.1 Visuele identificatie
Visuele identificatiemethoden maken gebruik van zichtbare kenmerken of markeringen die aan het dier worden aangebracht [21](#page=21).
#### 2.1.1 Methoden voor visuele identificatie
* **Verven van huid/vacht:** Het aanbrengen van verf op de huid of vacht van een dier [21](#page=21).
* **Knippen van vacht:** Specifieke delen van de vacht worden weggeknipt om een patroon te creëren [21](#page=21).
* **Ringen:** Het aanbrengen van ringen, vaak om de poten of nek van een dier [21](#page=21).
* **Oormerken:** Het plaatsen van een merkteken in het oor van een dier [21](#page=21).
* **Tatoeages:** Permanente markeringen die op de huid worden aangebracht [21](#page=21).
#### 2.1.2 Markeren met streepjescodes (varkens)
Een specifieke vorm van visuele identificatie is het gebruik van streepjescodes voor het markeren van varkens. Hierbij wordt gebruik gemaakt van strepen op verschillende posities, elk met een specifieke waarde [28](#page=28).
* **Waardensysteem:**
* Streep vooraan: waarde 10 [28](#page=28).
* Streep midden: waarde 3 [28](#page=28).
* Streep achteraan: waarde 1 [28](#page=28).
Het volgnummer van het dier wordt bepaald door de som van de waarden van de aangebrachte strepen. Een voorbeeld hiervan is `3x10 + 2x3 + 2x1 = 38`. Dit systeem kan tot 42 dieren merken [28](#page=28).
Als 42 volgnummers onvoldoende zijn, kan een horizontale streep worden toegevoegd aan de streepjescode om het aantal mogelijke identificaties uit te breiden, bijvoorbeeld `1x3 + 2x1 = T5` indien er één streep in het midden en twee achteraan zijn, plus een horizontale streep [29](#page=29).
#### 2.1.3 Invloed van visuele markeringen op gedrag
Visuele markeringen kunnen het gedrag van dieren en die van soortgenoten beïnvloeden [30](#page=30).
* **Voorbeelden:**
* Rode verf op kippen kan hun gedrag beïnvloeden [30](#page=30).
* Het knippen van veren bij kippen [30](#page=30).
* Bij zebravinken kan de kleur van ringen invloed hebben op het gedrag:
* Vrouwtjes prefereren mannetjes met rode ringen boven mannetjes zonder ringen [30](#page=30).
* Mannetjes verkiezen vrouwtjes met zwarte ringen [30](#page=30).
* Zowel mannelijke als vrouwelijke zebravinken mijden dieren van het tegenovergestelde geslacht met groene of blauwe ringen [30](#page=30).
* Het gebruik van flipperbanden bij pinguïns kan ook gedragsveranderingen teweegbrengen [31](#page=31).
#### 2.1.4 Natuurlijke individuele kenmerken
Naast aangebrachte markeringen kunnen ook natuurlijke kenmerken dienen voor visuele identificatie [42](#page=42).
* **Voorbeelden:**
* Het streeppatroon van zebra's [42](#page=42).
* De neus van gorilla's [46](#page=46).
* De snavel van ganzen en zwanen [47](#page=47).
* Kenmerkende verwondingen bij wilde dieren, zoals littekens, beschadigde staarten of oren, of dieren die manken [48](#page=48).
* De inplanting van snorharen bij leeuwen kan ook als identificatiemiddel dienen [44](#page=44).
#### 2.1.5 Foto-identificatie
Een methode die gebruik maakt van natuurlijke kenmerken is foto-identificatie. Hierbij worden dieren herkend op basis van foto's, waarbij de omgeving van de foto's wordt verwijderd om de focus op het dier te leggen [51](#page=51).
### 2.2 Elektronische identificatie
Elektronische identificatiemethoden maken gebruik van technologie om dieren te markeren en te volgen [32](#page=32).
#### 2.2.1 Microchips
Microchips zijn kleine onderhuidse implantaten die een unieke code bevatten. Deze code kan worden uitgelezen door een scanner wanneer deze zich in de buurt bevindt en een signaal uitzendt. Dit type identificatie wordt ook wel RFID (Radio Frequency Identification) tags genoemd [32](#page=32).
* **Toepassingen:**
* Het chippen van honden [32](#page=32) [35](#page=35).
* Onderzoek bij pinguïns, waarbij een robot met een RFID-lezer wordt ingezet om identificatienummers en GPS-coördinaten door te sturen [32](#page=32) [33](#page=33).
#### 2.2.2 Radio- en GPS-telemetrie
Deze technieken maken gebruik van zenders die aan het dier worden bevestigd om hun locatie en/of andere gegevens te volgen [35](#page=35).
* **Radiozenders (Very High Frequency - VHF):**
* Deze zenders zenden een radiosignaal uit op een vaste frequentie [35](#page=35).
* De onderzoeker lokaliseert het dier met een handantenne [35](#page=35).
* Componenten: kleine batterij, antenne en zendmodule, waardoor ze zeer licht zijn [35](#page=35).
* **Geschikt voor:** Kleinere diersoorten zoals kleine zangvogels, vleermuizen, knaagdieren (zenders <1 gram); middelgrote vogels en kleine zoogdieren (zenders 10-30 gram) [35](#page=35).
* Voorbeeld: Landcare Research in Nieuw-Zeeland gebruikte draadspoelen en radiozenders om de foerageerpatronen van egels te onderzoeken [37](#page=37).
* **GPS-zenders:**
* Componenten: GPS-ontvanger voor positiebepaling via satellieten, geheugen voor het opslaan van coördinaten, en vaak een zender of modem voor automatische dataoverdracht [38](#page=38).
* **Zwaarder** dan radiozenders [38](#page=38).
* **Typen en gewicht:**
* Kleine GPS-zenders: 5-15 gram (alleen data opslag) [38](#page=38).
* Zwaardere GPS-zenders: 20-100 gram (systeem met realtime datatransmissie) [38](#page=38).
* **Geschikt voor:** Middelgrote tot grote dieren zoals roofvogels, zeezoogdieren en herten [38](#page=38).
* **Algemene richtlijn:** Het gewicht van de zender mag maximaal 3-5% van het lichaamsgewicht van het dier bedragen om negatieve effecten op vlieggedrag, voortbeweging of energiehuishouding te voorkomen [38](#page=38).
* Voorbeeld: Een mannelijke zeeolifant met een satelliet-tag voor tracking over de oceaan en een kleinere VHF-tag voor herwinning op het strand [39](#page=39).
### 2.3 Algemene principes en overwegingen bij dieridentificatie
Bij het kiezen en toepassen van methoden voor dieridentificatie zijn er meerdere factoren van belang, waaronder betrouwbaarheid, duurzaamheid, diervriendelijkheid en praktische toepasbaarheid [52](#page=52).
#### 2.3.1 Criteria voor identificatiemethoden
* **Betrouwbaar:** De methode moet ondubbelzinnig zijn, zodat elk dier altijd correct kan worden herkend [52](#page=52).
* *Voorbeeld:* Een uniek ringnummer, een unieke microchipcode, of een duidelijk strepenpatroon bij een zebra [52](#page=52).
* **Duurzaam:** De markering moet zichtbaar of geldig blijven gedurende de gehele observatieperiode [52](#page=52).
* *Voorbeeld:* Tijdelijke kleurmarkering voor korte experimenten; microchip, metalen pootring of tatoeage voor langdurige studies; natuurlijke patronen (zebra strepen) voor permanente herkenning [52](#page=52).
* **Diervriendelijk:** De methode mag geen of slechts minimale pijn, stress of gedragsverandering veroorzaken [52](#page=52).
* *Voorbeeld:* Kleurmarkering met niet-toxische verf is minder ingrijpend dan oormerken of tatoeages. Het vermijden van te zware GPS-zenders om het vlieggedrag niet te beïnvloeden [52](#page=52).
* **Praktisch toepasbaar:** De methode moet uitvoerbaar en efficiënt zijn onder de specifieke onderzoeksomstandigheden [52](#page=52).
* *Voorbeeld:* In het laboratorium kan vachtkleuring eenvoudig zijn, maar in veldonderzoek zijn fotoherkenning of telemetrie vaak beter haalbaar. Bij grote veestapels is een snel leesbare markering (oormerk, streepjescode) noodzakelijk [52](#page=52).
#### 2.3.2 Uitdagingen in veldomstandigheden
* **Vangst en markering:** Het kan moeilijk zijn om dieren te vangen, bijvoorbeeld met vallen of netten, en er moet rekening worden gehouden met verdovende middelen [41](#page=41).
* **Stress:** De procedure moet tot een minimum worden beperkt vanwege wetenschappelijke en ethische redenen om stress bij de dieren te voorkomen [41](#page=41).
* **Duurzaamheid van markeringen:** Markeringen kunnen snel vervagen, onder andere door weersinvloeden [41](#page=41).
> **Tip:** Bij het uitvoeren van dieridentificatie is het cruciaal om de ethische richtlijnen nauwgezet te volgen en het welzijn van het dier altijd voorop te stellen [41](#page=41).
> **Tip:** De keuze van de identificatiemethode moet zorgvuldig worden afgewogen op basis van de diersoort, het onderzoeksdoel, de omgevingsfactoren en de beschikbare middelen [52](#page=52).
---
# Beïnvloeding van onderzoek en experimentele bias
Dit gedeelte bespreekt hoe de aanwezigheid van een observeerder en de verwachtingen van een onderzoeker het gedrag van proefdieren en de resultaten van studies kunnen beïnvloeden, inclusief oplossingen zoals blind en dubbel blind onderzoek.
### 3.1 De invloed van de observeerder
De aanwezigheid van een observeerder kan een aanzienlijk effect hebben op de studieobjecten. Dit kan variëren van het uitlokken van alarmsignalen en vluchtgedrag tot subtielere gedragsveranderingen. Bepaalde activiteiten of individuen kunnen gevoeliger zijn voor deze beïnvloeding dan andere [53](#page=53).
Om de verstoring door de observeerder te verminderen, kunnen verschillende strategieën worden toegepast [54](#page=54):
* **Schuilplaatsen of schermen:** De observeerder wordt verborgen, hoewel dit ertoe kan leiden dat bepaalde observaties worden gemist [54](#page=54).
* **Habituatie:** De proefdieren wennen aan de aanwezigheid van de onderzoekers [54](#page=54).
* **Spiegels:** Een (deels) doorzichtige spiegel kan worden gebruikt, waarbij de onderzoeker aan de niet-zichtbare kant zit. Een spiegel in een hoek boven de dieren kan ook worden geplaatst [54](#page=54).
* **Vermijden van visueel contact:** Rekening houden met geluiden en geuren kan helpen wanneer visueel contact niet mogelijk is [54](#page=54).
Om de invloed van de observeerder volledig uit te schakelen, kan men gebruik maken van beeldopnames. Voorbeelden hiervan zijn de "RockhopperCam" en de documentaire "Spy in the Huddle" [54](#page=54) [55](#page=55).
### 3.2 Experimentele bias
Experimentele bias treedt op wanneer de verwachtingen van een onderzoeker de resultaten van een studie onbewust beïnvloeden. Er zijn twee hoofdsoorten van deze bias [56](#page=56) [59](#page=59):
#### 3.2.1 Onbewust signaleren door de onderzoeker
De onderzoeker kan onbewust signalen afgeven aan de proefpersonen, wat hun gedrag kan beïnvloeden. Een klassiek voorbeeld hiervan is "Clever Hans" [56](#page=56) [59](#page=59).
* **Voorbeeld:** Een studie naar de functioneel relevante reacties op menselijke gezichtsuitdrukkingen van emotie bij paarden (Equus caballus) uit 2016 toonde aan dat paarden meer met het linker oog naar een negatieve stimulus keken en een snellere hartslagstijging vertoonden bij een negatieve stimulus in vergelijking met een positieve stimulus. Dit illustreert hoe subtiele cues, mogelijk onbewust door de onderzoeker, een effect kunnen hebben [58](#page=58).
#### 3.2.2 Bias tijdens de analyse van resultaten
Bias kan ook optreden tijdens de analyse van de verzamelde gegevens. Dit gebeurt wanneer dezelfde persoon betrokken is bij meerdere fasen van het onderzoek, zoals het toedienen van behandelingen, het testen van proefpersonen en het scoren van hun prestaties. Een voorbeeld hiervan is onderzoek naar de invloed van spel op het probleemoplossend vermogen en creativiteit van kinderen [59](#page=59).
### 3.3 Oplossingen voor experimentele bias
Om experimentele bias tegen te gaan, zijn er specifieke methoden ontwikkeld:
#### 3.3.1 Blind experiment
Een blind experiment sluit de bias uit doordat de persoon die de metingen verricht niet op de hoogte is van welke behandeling elk proefdier heeft ontvangen. Dit voorkomt dat de observeerder onbewust signalen doorgeeft die het gedrag van de proefdieren zouden kunnen beïnvloeden [60](#page=60).
#### 3.3.2 Dubbel blind experiment
Bij studieobjecten die mensen zijn, kan bias ontstaan doordat de proefpersonen zelf weten tot welke groep ze behoren of welke behandeling ze ontvangen. Om dit tegen te gaan, wordt een dubbel blind experiment toegepast. Hierbij weten noch de persoon die de metingen verricht, noch de proefpersonen zelf, welke behandeling elk subject krijgt. Dit wordt vaak toegepast bij het testen van klinische effecten van geneesmiddelen [62](#page=62).
> **Tip:** Het toepassen van blind en dubbel blind onderzoek is cruciaal om de objectiviteit van onderzoeksresultaten te waarborgen, met name wanneer menselijke proefpersonen betrokken zijn of wanneer subtiele signalen het gedrag van proefdieren kunnen beïnvloeden.
---
# Analyse en interpretatie van data
Dit onderwerp omvat de beginselen van zowel exploratieve als bevestigende data-analyse, inclusief het verzamelen, samenvatten, presenteren en analyseren van onderzoeksgegevens met behulp van statistische methoden [63](#page=63) [67](#page=67).
### 4.1 Exploratieve data-analyse (EDA)
Exploratieve data-analyse richt zich op het beschrijven van data. Dit proces omvat het verzamelen, samenvatten en presenteren van gegevens, vaak met behulp van grafische methoden. Het doel is om patronen, trends en mogelijke afwijkingen in de data te ontdekken voordat formele statistische analyses worden uitgevoerd [63](#page=63) [67](#page=67).
#### 4.1.1 Het verzamelen, samenvatten en presenteren van data
Het verzamelen van data is de eerste stap in het analyseproces. Vervolgens worden de verzamelde gegevens samengevat om een beknopt overzicht te krijgen. Het presenteren van data kan op verschillende manieren gebeuren, waarbij grafische voorstellingen een cruciale rol spelen om inzicht te verschaffen [63](#page=63).
> **Tip:** Grafische voorstellingen zijn bijzonder effectief om complexe datasets begrijpelijk te maken en om de distributie van data visueel te verkennen.
#### 4.1.2 Grafische voorstellingen
Grafische weergaven zijn een essentieel onderdeel van exploratieve data-analyse. Ze helpen bij het visualiseren van de distributie, de relaties tussen variabelen en het identificeren van uitschieters [63](#page=63).
> **Example:** Een voorbeeld van een grafische voorstelling die gebruikt kan worden, is een staafdiagram of een boxplot om de bezettingspercentages en benutting over verschillende nachten te visualiseren in het kader van een experiment naar de zitstokpositie van leghennen [65](#page=65).
### 4.2 Bevestigende data-analyse (Confirmatieve Data Analysis - CDA)
Bevestigende data-analyse, ook wel verklarende statistiek genoemd, is gericht op het toetsen van hypothesen en het bevestigen van bestaande theorieën of veronderstellingen. Dit type analyse gebruikt statistische toetsen om conclusies te trekken op basis van de verzamelde data [67](#page=67).
#### 4.2.1 Statistische toetsen
Statistische toetsen vormen de kern van bevestigende data-analyse. Ze worden gebruikt om te beoordelen of waargenomen verschillen of relaties significant zijn, of dat ze puur door toeval zijn ontstaan [67](#page=67).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Biologisch ritme | Een periodieke herhaling van fysiologische of gedragsprocessen met een vrij constante tijdsduur. De studie hiervan wordt chronobiologie genoemd. |
| Circadiaan ritme | Een biologisch ritme met een periode van ongeveer 24 uur, zoals het slaap-waakritme of de lichaamstemperatuur. |
| Ultradiaan ritme | Een biologisch ritme met een periode die korter is dan 24 uur, zoals herkauwgedrag of cycli tijdens de slaap (REM/niet-REM). |
| Infradiaan ritme | Een biologisch ritme met een periode die langer is dan 24 uur, zoals de oestruscyclus bij koeien (ongeveer 21 dagen) of de broedcyclus bij vogels. |
| Circannuaal ritme | Een biologisch ritme dat een periode van ongeveer een jaar heeft, gerelateerd aan seizoensgebonden gebeurtenissen zoals voortplanting, migratie of winterslaap. |
| Chronobiologie | De wetenschappelijke studie van biologische ritmes en de onderliggende mechanismen die deze ritmes regelen. |
| Dagactief (diurnaal) | Een dier dat voornamelijk actief is gedurende de dag en rust tijdens de nacht. |
| Nachtactief (nocturnaal) | Een dier dat voornamelijk actief is gedurende de nacht en rust gedurende de dag. |
| Suprachiasmatische kern (SCN) | Een gebied in de hypothalamus dat fungeert als de centrale biologische klok van het lichaam en voornamelijk circadiaanse ritmes reguleert, gesynchroniseerd door lichtsignalen. |
| Zeitgeber | Een externe stimulus die helpt bij het synchroniseren van de interne biologische klok van een organisme met de omgeving, zoals licht, temperatuur of voedselinname. |
| Epifyse (pijnappelklier) | Een endocriene klier in de hersenen die melatonine produceert, een hormoon dat belangrijk is voor de regulatie van slaap en seizoensgebonden ritmes, en waarvan de afscheiding wordt beïnvloed door licht. |
| Hypothalamus-hypofyse-bijniercortex (HPA) as | Een belangrijk neuro-endocrinologisch systeem dat betrokken is bij de stressrespons en de regulatie van verschillende fysiologische processen, waaronder de cortisolproductie. |
| Microchip | Een kleine onderhuidse implantatie met een unieke identificatiecode die met een scanner kan worden uitgelezen, gebruikt voor permanente identificatie van dieren. |
| RFID-tag | Een radiofrequentie-identificatietag, een type microchip die een uniek signaal uitzendt en wordt uitgelezen via radiogolven, vaak gebruikt voor automatische identificatie. |
| Telemetrie | Een techniek die wordt gebruikt om gegevens op afstand te verzamelen, vaak door middel van radio- of GPS-zenders, om de locatie, beweging of fysiologische status van dieren te volgen. |
| Experimenter bias | Een vertekening van onderzoeksresultaten die ontstaat door de verwachtingen of onbewuste handelingen van de onderzoeker, waardoor de uitkomsten worden beïnvloed. |
| Blind experiment | Een onderzoeksopzet waarbij de persoon die de metingen uitvoert niet op de hoogte is van de specifieke behandeling of groep waartoe elk subject behoort, om subjectieve interpretatie te minimaliseren. |
| Dubbel blind experiment | Een onderzoeksopzet waarbij noch de persoon die de metingen uitvoert, noch de proefpersonen zelf weten welke behandeling elk subject ontvangt, om zowel onderzoeker- als proefpersoonbias te voorkomen. |
| Exploratieve data-analyse | Een statistische benadering gericht op het samenvatten, visualiseren en ontdekken van patronen en structuren in data zonder vooraf gedefinieerde hypothesen. |
| Bevestigende data-analyse | Een statistische benadering gericht op het testen van vooraf geformuleerde hypothesen met behulp van statistische toetsen om de significantie van waargenomen effecten te bepalen. |