Cover
Zacznij teraz za darmo Fysiologie_Hfdst. 4_Histologie v.h. bewegingsstelsel en fysiologie v.h. spierweefsel_L. Matton (1).pdf
Summary
# Structuur en functie van botweefsel
Dit onderwerp behandelt de anatomische en cellulaire structuur van botweefsel, inclusief de verschillende celtypen en de samenstelling van de botmatrix, alsook de functies en mechanische eigenschappen van botten in het menselijk lichaam [1](#page=1).
### 1.1 Functie en eigenschappen van botweefsel
Het beenderstelsel bestaat uit beenderen, kraakbeen, botverbindingen, banden en andere bindweefsels die beenderen stabiliseren en verbinden. Botten vervullen vijf hoofdfuncties [2](#page=2):
1. **Ondersteuning en raamwerk:** ze bieden ondersteuning aan zachte weefsels en organen [2](#page=2).
2. **Bescherming van inwendige organen:** bijvoorbeeld de ribben beschermen het hart en de longen, de schedel beschermt de hersenen, de wervels beschermen het ruggenmerg en het bekken beschermt de spijsverterings- en voortplantingsorganen [2](#page=2).
3. **Hefboomwerking:** spiercontracties zorgen voor bewegingen, variërend van nauwkeurige vingerbewegingen tot het veranderen van de positie van het hele lichaam [3](#page=3).
4. **Vorming van bloedcellen (hematopoëse):** dit vindt plaats in het rode beenmerg [3](#page=3).
5. **Opslag:** botten slaan mineralen op, zoals calcium en fosfaat, en fungeren als energiereserve door vetopslag in het gele beenmerg [3](#page=3).
Botweefsel bezit unieke structurele en mechanische eigenschappen:
* **Dynamische structuur:** oud bot wordt voortdurend vervangen door nieuw bot door middel van remodellering [3](#page=3).
* **Groot aanpassingsvermogen:** de vorm en eigenschappen van bot kunnen zich aanpassen aan veranderende stofwisselingsbehoeften en activiteitsbehoeften [3](#page=3).
* **Hoog reparatievermogen:** botten kunnen zichzelf goed herstellen [3](#page=3).
### 1.2 Samenstelling van botweefsel
Botweefsel is een gespecialiseerd bindweefsel met soliede eigenschappen, wat essentieel is voor zijn beschermende en steunende functie. Bindweefsel bestaat uit drie basale onderdelen: gespecialiseerde cellen, extracellulaire eiwitvezels en grondsubstantie (vloeistof), die samen de matrix vormen [3](#page=3).
In botweefsel is de extracellulaire matrix opmerkelijk: deze is in volume klein, verkalkt, en bevat zowel buigzame collageenvezels als harde calciumverbindingen. Deze combinatie zorgt voor stevigheid, stijfheid, flexibiliteit, veerkracht en weerstand tegen versplintering [4](#page=4).
Er zijn drie typen gespecialiseerde cellen in botweefsel:
1. **Osteoblasten:**
* Deze cellen bevinden zich aan het botoppervlak [4](#page=4).
* Ze zijn verantwoordelijk voor de vorming van nieuw botweefsel (osteogenese) en de calcificatie van bot door de afzetting van calciumzouten in de botmatrix [4](#page=4).
* Osteoblasten kunnen transformeren tot osteocyten [4](#page=4).
2. **Osteocyten:**
* Dit zijn volwassen botcellen die zich in lacunae (holtes) binnen de verkalkte botmatrix bevinden [4](#page=4).
* Ze staan via canaliculi (kanaaltjes) in contact met andere lacunae of met bloedvaten, wat intercellulaire uitwisseling van ionen en moleculen mogelijk maakt, evenals de uitwisseling van voedingsstoffen en metabolieten tussen osteocyten en bloed [4](#page=4).
* Osteocyten spelen een cruciale rol bij het handhaven van de normale botstructuur [4](#page=4).
3. **Osteoclasten:**
* Deze grote cellen bevinden zich aan het botoppervlak en breken botweefsel af ('clast' betekent afbreken) [5](#page=5).
* Samen met osteoblasten en osteocyten zorgen osteoclasten voor de continue vernieuwing van botweefsel [5](#page=5).
* De prikkel voor deze activiteit is mechanische belasting [5](#page=5).
### 1.3 Structuur van botweefsel
Botten moeten zowel sterk als licht van gewicht zijn, wat wordt bereikt door twee hoofdtypen botweefsel [7](#page=7):
* **Corticaal bot (compact bot):** Dit type is vrij massief en heeft een poreusheid van 5% tot 30% [7](#page=7).
* **Trabeculair bot (spongieus bot):** Dit bestaat uit een netwerk van benige staafjes en stutten, gescheiden door holtes, met een poreusheid van 30% tot 90% [7](#page=7).
Bij belasting richten de trabeculae zich naar de lijn van inwerkende kracht, wat een optimale bijdrage levert aan de sterkte van het bot [8](#page=8).
Belangrijke structurele componenten van bot zijn onder andere:
* Endosteum [8](#page=8).
* Haversiaanse kanalen (kanaal van Haver) [8](#page=8).
* Concentrische lamellen [8](#page=8).
* Lacunae [8](#page=8).
* Periost (botvlies) [8](#page=8).
* Sharpey's vezels [8](#page=8).
Het periost, het botvlies, heeft een drieledige functie [9](#page=9):
1. **Voeding:** het bevat bloedvaatjes die het bot van voeding voorzien [9](#page=9).
2. **Bescherming:** het vormt een stevig, elastisch omhulsel (stratum fibrosum) en fungeert als alarmsysteem [9](#page=9).
3. **Herstel:** het bevat het stratum osteogeneticum, dat actief is bij botgroei, herstel en remodellering [9](#page=9).
* Het endost bekleding van lange beenderen speelt ook een rol bij botgroei, herstel en remodellering [9](#page=9).
Botten kunnen ook worden ingedeeld naar vorm in vier categorieën [9](#page=9).
### 1.4 Anatomische bouw van het bot
### 1.5 Ontwikkeling van bot en botgroei
De groei van het skelet, die bepaalt hoe lang iemand wordt en de lichaamsverhoudingen, start ongeveer zes weken na de bevruchting met een kraakbeenmodel en gaat door tot ongeveer 25-jarige leeftijd [10](#page=10).
**Verbening** is het proces waarbij andere weefseltypes door beenweefsel worden vervangen. Er zijn twee hoofdtypen [11](#page=11):
1. **Intramembraneuze verbening** (endesmale of directe verbening): Beenweefsel ontstaat direct uit bindweefsel. Dit is het geval bij de schedel, onderkaak en sleutelbeenderen [11](#page=11).
2. **Enchondrale verbening:** Dit proces vindt plaats bij een kraakbeenmodel van hyalien kraakbeen [11](#page=11).
* Het begint met een klein kraakbeenmodel van de toekomstige beenderen [11](#page=11).
* Rond de zesde embryonale week vindt vervanging door botweefsel plaats: kraakbeencellen worden afgebroken door chondroclasten, het kraakbeenweefsel verkalkt, en osteoblasten vormen botweefsel rond een gepenetreerd bloedvat [11](#page=11).
* Er is geen directe verandering van kraakbeen in bot; beenweefsel ontstaat uit bindweefsel [11](#page=11).
**Botgroei** kent twee vormen [11](#page=11):
1. **Lengtegroei:**
* Dit gebeurt via de epifysaire schijven, waar kraakbeenvorming sneller gaat dan osteoblastenactiviteit [11](#page=11).
* Tijdens de puberteit zorgen geslachtshormonen voor een snellere osteoblastenactiviteit, waardoor de epifysaire schijven sluiten en de lengtegroei stopt [11](#page=11).
2. **Diktegroei (appositionele groei):**
* De diameter van het bot wordt groter [12](#page=12).
* Aan de buitenkant van de schacht vormen de cellen van het periost additionele botmatrix [12](#page=12).
* Aan de binnenkant van de schacht wordt beenweefsel afgebroken door osteoclasten, waardoor de mergholte groter wordt [12](#page=12).
De lengtegroei stopt meestal rond 18 tot 20 jaar door de verbening van de groeikraakbeenschijven. De botmassa kan nog enkele jaren toenemen en bereikt een piekbotmassa rond de 30 jaar [12](#page=12).
**Voorwaarden voor normale botgroei en onderhoud:**
* **Voldoende mineralen:** calciumzouten zijn essentieel [13](#page=13).
* Tijdens de zwangerschap kan de botmassa van de moeder afnemen als de voeding niet voldoende is [13](#page=13).
* **Opname en transport van mineralen:**
* **Vitamine D** is cruciaal voor een gezonde calciumstofwisseling. UV-stralen op de huid produceren vitamine D, dat vervolgens in lever en nieren wordt omgezet in calcitriol, wat de opname van calcium- en fosfaationen uit het spijsverteringskanaal stimuleert [13](#page=13).
* **Vitamine A en C:** essentieel voor normale groei en onderhoud van beenderen [13](#page=13).
* **Hormonen:** waaronder groeihormoon, schildklierhormonen, geslachtshormonen en hormonen die de calciumstofwisseling reguleren [13](#page=13).
### 1.6 Botvernieuwing of botremodellering
Bot is een dynamische structuur waarbij oud bot voortdurend wordt vervangen door nieuw bot. De "turn-over"-snelheid is bij volwassenen ongeveer 18% van het eiwit en de mineralen per jaar, en dit varieert per locatie. Dit proces stelt botten in staat zich aan te passen aan veranderende belastingen, waarbij lichaamsbeweging een belangrijke prikkel is [13](#page=13).
* **Vroege volwassenheid:** Een maximale botmassa wordt bereikt met een evenwicht tussen botaanmaak en botresorptie [14](#page=14).
* **Vanaf 30-40 jaar:** Het evenwicht kan verstoord raken: de activiteit van osteoblasten neemt af, terwijl de activiteit van osteoclasten toeneemt. Dit leidt tot een progressief verlies van botweefsel, wat kan resulteren in osteopenie en uiteindelijk osteoporose [14](#page=14).
---
# Kraakbeenweefsel en bindweefsels
Dit deel van het document behandelt de aard, structuur en de verschillende typen kraakbeenweefsel, evenals de rol en opbouw van pezen, gewrichtskapsels en ligamenten binnen het bewegingsstelsel.
### 2.1 Kraakbeenweefsel
Kraakbeenweefsel is een gespecialiseerde vorm van bindweefsel die gekenmerkt wordt door een hoge waterinhoud, een witachtige kleur en de aanwezigheid van collagene en elastische vezels. Het is flexibel en kan druk weerstaan zonder permanente vervorming, hoewel de trekkracht beperkt is. Kraakbeen vormt onderdelen van het bewegingsstelsel die buigzamer moeten zijn dan bot [15](#page=15).
#### 2.1.1 Samenstelling en structuur
Kraakbeenweefsel bestaat uit drie hoofdbestanddelen:
1. **Gespecialiseerde cellen:** Chondrocyten, de volwassen kraakbeencellen, bevinden zich in lacunae (holtes). Chondroblasten zijn verantwoordelijk voor de vorming van nieuw kraakbeen, terwijl chondroclasten kraakbeenweefsel afbreken [15](#page=15).
2. **Extracellulaire eiwitvezels:** Dit zijn voornamelijk collagene en elastische vezels, waarvan de verhouding varieert per type kraakbeen [15](#page=15).
3. **Grondsubstantie:** Een stevige gel die de vezels bevat en waarin de cellen zijn ingebed [15](#page=15).
Kraakbeenweefsel is vaak bedekt met een perichondrium, dat een binnenste cellenlaag en een buitenste vezelige laag heeft [15](#page=15).
#### 2.1.2 Typen kraakbeen
Er worden drie hoofdtypen kraakbeen onderscheiden, gebaseerd op de samenstelling van de vezels:
##### 2.1.2.1 Hyalien kraakbeen
* **Kenmerken:** Dit is het meest voorkomende type kraakbeen. Het bevat dicht opeengepakte collagene vezels, wat het taai maar enigszins buigzaam maakt. Het is doorzichtig en vertoont geen opvallende vezels [15](#page=15).
* **Functie:** Biedt stevigheid aan zachte weefsels [15](#page=15).
* **Voorbeelden:**
* Bedekking van tegenover elkaar gelegen botoppervlakken in gewrichten, wat zorgt voor een glijvlak [15](#page=15).
* Verbinding tussen ribben en sternum, wat zorgt voor sterke en elastische verbindingen tussen botten [15](#page=15).
* Versteviging van de vertakkingen van de luchtwegen en het neustussenschot [15](#page=15).
##### 2.1.2.2 Elastisch kraakbeen
* **Kenmerken:** Vergelijkbaar met hyalien kraakbeen, maar met minder collagene en meer elastische vezels. Dit geeft het buitengewone veerkracht en buigzaamheid. De elastische vezels liggen dicht opeengepakt tussen de kraakbeencellen [16](#page=16).
* **Functie:** Speelt een vormgevende en veerkrachtige rol [16](#page=16).
* **Voorbeelden:**
* Oorschelp [16](#page=16).
* Epiglottis (strottenklepje) [16](#page=16).
* Externe gehoorgang [16](#page=16).
##### 2.1.2.3 Vezelig kraakbeen (bindweefselkraakbeen)
* **Kenmerken:** De matrix bestaat voornamelijk uit collagene vezels, met aanzienlijk minder cellen dan andere kraakbeentypen. De dikke, nauw verbonden collagene vezels maken dit type buitengewoon duurzaam en sterk, waardoor het grote trekkrachten kan weerstaan met behoud van draagvermogen. De kraakbeencellen liggen vrij ver uit elkaar [16](#page=16).
* **Functie:** Biedt weerstand tegen samendrukking en absorbeert schokken. Het voorkomt het tegen elkaar stoten van beenderen en daaruit voortvloeiende beschadigingen [17](#page=17).
* **Voorbeelden:**
* Kussentjes tussen de wervels van de wervelkolom (discus intervertebralis) [17](#page=17).
* Tussen de schaambeenderen van de bekkengordel [17](#page=17).
* Rond of binnen enkele gewrichten (bv. meniscus) of pezen [17](#page=17).
#### 2.1.3 Regeneratie van kraakbeen
Kraakbeen heeft geen eigen bloedvaten, wat resulteert in een slechte doorbloeding. Voedingsstoffen worden opgenomen en afvalstoffen verwijderd via diffusie door de matrix, mogelijk gemaakt door bloedvaten in het perichondrium. Hierdoor kan kraakbeen slechts in beperkte mate herstellen na beschadiging. Grote beschadigingen leiden vaak tot de vorming van littekenweefsel, wat minder elastisch en drukbestendig is, en de normale bewegingsmogelijkheden kan verstoren (bv. in de knie) [17](#page=17).
### 2.2 Pezen, gewrichtskapsel en ligamenten
Deze structuren bevatten hoofdzakelijk collagene vezels, met een aanzienlijk lager aandeel elastische vezels. Het uiteinde van een spier, inclusief de verschillende bindweefsellagen (endomysium, perimysium, epimysium, fascia), vormt samen met de pees een bundel of, bij een brede plaat, een aponeurose [17](#page=17).
#### 2.2.1 Pezen
* **Functie:** Pezen verbinden verschillende skeletspieren onderling en hechten skeletspieren aan beenderen [17](#page=17).
* **Structuur:** De vezels van een pees zijn verweven met het periost van het bot, wat zorgt voor een stevige hechting. De richting van de vezels is afgestemd op de belasting, waardoor de pees als een verlengde spier functioneert. Wanneer een spier samentrekt, wordt er een trekkracht op de pees uitgeoefend, die vervolgens deze trekkracht overbrengt op het aangehechte bot [18](#page=18).
#### 2.2.2 Gewrichtskapsels en ligamenten
* **Functie:** Deze structuren zijn essentieel voor bewegingsbeperking en stabilisatie van gewrichten. Ze vormen dwarse verbindingen tussen de lange vezels van andere structuren [18](#page=18).
* **Structuur:**
* Het **gewrichtskapsel** loopt door in het periost van de verbonden beenderen [18](#page=18).
* **Ligamenten** zijn banden die buiten het gewrichtskapsel lopen en beenderen met elkaar verbinden [18](#page=18).
* **Voorbeeld:** De knie bevat diverse ligamenten die de stabiliteit waarborgen [18](#page=18).
---
# Spierweefsel: soorten, structuur en aansturing
Dit onderwerp bespreekt de drie soorten spierweefsel, hun structurele en functionele eigenschappen, en de mechanismen achter skeletspiercontractie.
### 3.1 Soorten spierweefsel, functie en eigenschappen
Er zijn drie hoofdtypen spierweefsel: skeletspierweefsel, glad spierweefsel en hartspierweefsel [20](#page=20).
#### 3.1.1 Skeletspierweefsel (dwarsgestreept spierweefsel)
Skeletspierweefsel wordt gekenmerkt door zijn lange, cilindervormige, meerkernige eenheden die dwarse streping vertonen. Het is meestal verbonden met het skelet en staat onder willekeurige controle, wat snelle contracties mogelijk maakt die echter ook snel vermoeid raken. Er zijn ongeveer 700 skeletspieren in het menselijk lichaam, met uitzonderingen zoals aangezichtsspieren, middenrifspieren, kringspieren, tongspieren en oogspieren [20](#page=20).
#### 3.1.2 Glad spierweefsel
Glad spierweefsel bestaat uit kleine, korte, spoelvormige cellen met één centrale kern en vertoont geen dwarsstreping of vertakkingen. Het bekleedt de wanden van bloedvaten en de meeste organen, zoals de darm, baarmoeder, maag, blaas en bronchiën. Glad spierweefsel wordt autonoom aangestuurd, contracteert langzamer dan skeletspierweefsel en wordt minder snel vermoeid [20](#page=20).
#### 3.1.3 Hartspierweefsel (myocardium)
Hartspierweefsel combineert eigenschappen van zowel dwarsgestreept als glad spierweefsel. Het heeft dwarsstreping, evenwijdig gerangschikte cellen en één celkern. De sterk vertakte structuur met stevige contacten (intercalaire schijven) en de vezels van Purkinje zorgen voor synchrone en ritmische contracties van het hart. Hartspierweefsel staat niet onder willekeurige controle, is krachtig en ritmisch [21](#page=21).
#### 3.1.4 Functies van spierweefsel
Spierweefsel vervult vijf belangrijke functies [21](#page=21):
1. **Beweging:** Dit omvat bewegingen van het lichaam (zoals stappen en grijpen) door skeletspiercontracties, bloedcirculatie door hartspiercontracties, en vasoconstrictie of maagcontracties door gladde spiercontracties [21](#page=21).
2. **Lichaamshouding en -positie + controle orgaanvolumes:** Skeletspieren stabiliseren gewrichten en handhaven lichaamshouding, terwijl gladde spieren de opslag van voedsel en urine mogelijk maken [21](#page=21).
3. **Warmteproductie:** Spiercontracties zijn verantwoordelijk voor ongeveer 85% van de lichaamswarmte [22](#page=22).
4. **Ondersteuning en bescherming weke delen:** Spierweefsel vormt beschermende wanden en absorbeert schokken [22](#page=22).
5. **Openen en sluiten van in- en uitgangen:** Skeletspieren controleren bewust de toegang tot het spijsverteringskanaal en de urinewegen [22](#page=22).
#### 3.1.5 Eigenschappen van spierwerking
Vier fundamentele eigenschappen liggen ten grondslag aan spierwerking [22](#page=22):
1. **Elektrische prikkelbaarheid:** Net als zenuwcellen kunnen spiercellen reageren op stimuli en actiepotentialen genereren [22](#page=22).
2. **Contractiliteit:** Het vermogen om samen te trekken, te verdikken en kracht te leveren voor het verrichten van arbeid als reactie op actiepotentialen, neurotransmitters of hormonen [22](#page=22).
3. **Rekbaarheid:** Spieren kunnen worden uitgerekt zonder beschadiging, wat essentieel is voor de agonist-antagonist werking [23](#page=23).
4. **Elasticiteit:** De mogelijkheid om na contractie of rekking terug te keren naar de oorspronkelijke vorm [23](#page=23).
### 3.2 Samenstelling en structuur skeletspier
Skeletspieren bestaan uit contractiele elementen (spiervezels) en niet-contractiele elementen (bindweefsel), aangevuld met bloedvaten en zenuwen [23](#page=23).
#### 3.2.1 Bindweefselstructuren
Bindweefsel, bestaande uit collageen- en elastische vezels, biedt stevigheid, dient als transmissieweg voor kracht (spier → pees → bot) en speelt een rol bij de globale krachtontwikkeling door samentrekking en rekking. Verschillende bindweefsellagen omringen de spiervezels en bundels [24](#page=24):
* **Endomysium:** Omgeeft individuele spiervezels en bevat capillairen en zenuwvezels [23](#page=23).
* **Perimysium:** Omgeeft spierbundels (fasciculi) en bevat grotere lymfevaten, bloedvaten en zenuwen [23](#page=23).
* **Epimysium:** Vormt de buitenste laag van de spier en gaat over in de fascia [23](#page=23).
* **Fascia:** Bindweefselplaten die spieren, spiergroepen en spiercompartimenten omvatten [23](#page=23).
Deze bindweefsellagen zijn onderling verbonden en vermengen zich geleidelijk met de pees, die de spier aan het bot verbindt [23](#page=23).
#### 3.2.2 De spiervezel
Een spiervezel is een lange, cilindrische cel, de basiseenheid van de spier, met een diameter van 40-50 micron en een lengte van 0,5 tot 32 cm. De spiervezel bevat vitale structuren voor celmetabolisme en energieproductie, zoals celkernen, mitochondriën, ribosomen, glycogeen- en vetdruppels [24](#page=24).
#### 3.2.3 Structuren voor contractie
Voor de omzetting van chemische energie naar mechanische energie bevat de spiervezel:
1. **Tubulair systeem:**
* **Sarcoplasmatisch reticulum:** Een netwerk van kanalen rond myofibrillen dat calciumionen opslaat, essentieel voor spiercontracties [25](#page=25).
* **Transversaal tubulair systeem (T-systeem):** Smalle kanalen die de elektrische impuls van het celoppervlak (sarcolemma) naar het inwendige van de spiervezel geleiden, wat leidt tot de vrijzetting van calciumionen uit het sarcoplasmatisch reticulum. De terminale cisternen van het sarcoplasmatisch reticulum, die veel calciumionen bevatten, onderbreken de longitudinale kanalen van het T-systeem en vormen zo een triade [25](#page=25).
2. **Myofibrillen:** De kleinste contractiele eenheden van skeletspierweefsel, bestaande uit lange, cilindervormige bundels van proteïnefilamenten die verantwoordelijk zijn voor contractie en relaxatie [25](#page=25).
#### 3.2.4 Het sarcomeer en filamenten
Het sarcomeer is de functionele eenheid van de spier. Onder de lichtmicroscoop vertonen sarcomeren in ontspannen toestand dwarsstreping, met lichte (isotrope) en donkere (anisotrope) banden. Onder de elektronenmicroscoop zijn de volgende filamenten zichtbaar [26](#page=26):
* **Dunne actinefilamenten:** Deze filamenten (diameter 5 nm) vormen de I-banden. Ze bestaan uit twee rond elkaar gedraaide actinemoleculen, met op regelmatige afstand gebonden tropomyosine [26](#page=26).
* **Dikke myosinefilamenten:** Deze filamenten (diameter 15 nm) vormen de A-banden. Elk myosinefilament is opgebouwd uit ongeveer 200 myosinemoleculen, een complexer molecuul [26](#page=26).
### 3.3 Aansturing van spiercontracties
De contractie van skeletspieren wordt aangestuurd door het zenuwstelsel via de neuromusculaire junctie [28](#page=28).
#### 3.3.1 De motorische eenheid
Een motorisch neuron, samen met alle spiervezels die het bezenuwt, vormt een motorische eenheid. De grootte van een motorische eenheid varieert; fijne bewegingen (zoals in de ogen) worden aangestuurd door kleine motorische eenheden (2-3 spiervezels), terwijl grotere bewegingen (zoals in de biceps) door grotere motorische eenheden (tot 2000 spiervezels) worden aangestuurd. De spiervezels van een motorische eenheid zijn verspreid, maar alle vezels binnen een eenheid zijn identiek qua type (bijv. trage of snelle vezels) [28](#page=28) [29](#page=29).
#### 3.3.2 De neuromusculaire junctie
De neuromusculaire junctie is de verbinding tussen het zenuwstelsel en de spiervezel. Een actiepotentiaal die vanuit de hersenen of het ruggenmerg via een motorisch neuron wordt geleid, bereikt de synapsknop aan het uiteinde van het axon [28](#page=28).
#### 3.3.3 Synaps en neurotransmissie
De synapsknop bevat blaasjes gevuld met acetylcholine, de neurotransmitter die de communicatie met de spiervezel verzorgt. Wanneer het actiepotentiaal de synapsknop bereikt, worden deze blaasjes vrijgegeven in de synapsspleet. Acetylcholine bindt aan acetylcholinereceptoren op de motorische eindplaat van het sarcolemma [28](#page=28) [29](#page=29).
#### 3.3.4 Actiepotentiaal en contractie
De binding van acetylcholine aan receptoren maakt het membraan van de spiervezel doorlaatbaar voor natriumionen, wat leidt tot een plotselinge instroom en depolarisatie van het sarcolemma, resulterend in een actiepotentiaal. Het enzym acetylcholinesterase in de synapsspleet breekt acetylcholine af om de contractie te beëindigen [29](#page=29).
#### 3.3.5 Rekrutering van motorische eenheden
De krachtontwikkeling van een spier kan worden verhoogd door meer motorische eenheden te activeren, een proces dat bekend staat als rekrutering. Dit leidt tot een geleidelijke toename van de spierspanning en kracht [29](#page=29).
#### 3.3.6 Vasculaire voorziening
Skeletspieren zijn rijk doorbloed met een uitgebreid netwerk van arteriën, capillairen en venen, wat zorgt voor de aanvoer van voedingsstoffen en zuurstof, en de afvoer van afvalstoffen [30](#page=30).
### 3.4 Spiercontracties
Spiercontractie is gebaseerd op de sliding filament theory, waarbij dunne actinefilamenten over dikke myosinefilamenten glijden, wat leidt tot verkorting van het sarcomeer [31](#page=31).
#### 3.4.1 Veranderingen in het sarcomeer tijdens contractie
Tijdens contractie:
* De I-banden worden kleiner [31](#page=31).
* De Z-lijnen schuiven dichter naar elkaar toe [31](#page=31).
* De H-banden worden kleiner [31](#page=31).
* De overlappingszones tussen actine en myosine worden groter [31](#page=31).
* De A-banden behouden hun lengte, omdat de lengte van de actine- en myosinefilamenten zelf niet verandert [31](#page=31).
#### 3.4.2 Stappen van het contractieproces
Het spiercontractieproces omvat meerdere stappen: aanhechten, draaien, losmaken en terugkeren [32](#page=32).
1. **Blootleggen actieve bindingsplaats:** Na activering door een actiepotentiaal komt calciumionen (Ca²⁺) vrij uit de terminale cisternen. Calcium bindt aan troponine, waardoor de actieve bindingsplaats op actine wordt blootgelegd. In rust zijn de myosinehoofdjes gebonden aan ADP en een fosfaatgroep, en is er energie opgeslagen die vrijkomt bij ATP-afbraak. Actine en myosine zijn dan niet gekoppeld [32](#page=32).
2. **Excitatie-contractie koppeling:** De myosinekruisbrug vormt zich en hecht zich aan de vrijgelegde bindingsplaats op actine [32](#page=32).
3. **Draaien van het myosinehoofdje (power stroke):** Het aangehechte myosinehoofdje klapt om naar het centrum van het sarcomeer, waarbij ADP en fosfaatgroep vrijkomen en de opgeslagen energie wordt gebruikt [33](#page=33).
4. **Losmaken kruisbrug:** Een nieuwe ATP-molecule bindt aan het gebogen myosinehoofdje, waardoor de kruisbrug tussen actine en myosine wordt verbroken [33](#page=33).
5. **Reactivering myosine:** ATP wordt gesplitst in ADP en fosfaat, waarbij energie wordt opgeslagen voor een volgende cyclus [33](#page=33).
#### 3.4.3 Duur van contractie en relaxatie
De spier blijft gecontracteerd zolang er Ca²⁺ aanwezig is in het sarcoplasma. Aan het einde van de contractie wordt Ca²⁺ actief teruggepompt naar het sarcoplasmatisch reticulum, wat energie vereist voor zowel contractie als relaxatie [34](#page=34).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Botweefsel | Een gespecialiseerd bindweefsel met soliede eigenschappen dat zorgt voor bescherming en ondersteuning. Het bestaat uit gespecialiseerde cellen, extracellulaire eiwitvezels en een verkalkte grondsubstantie (matrix). |
| Osteoblasten | Cellen aan het botoppervlak die verantwoordelijk zijn voor de vorming van nieuw botweefsel (osteogenese) en de afzetting van calciumzouten in de botmatrix. Ze kunnen transformeren tot osteocyten. |
| Osteocyten | Volwassen botcellen die zich in lacunae bevinden binnen de verkalkte botmatrix. Via canaliculi communiceren ze met andere lacunae en bloedvaten, en spelen ze een rol bij het uitwisselen van ionen, moleculen en voedingsstoffen. |
| Osteoclasten | Grote cellen die botweefsel afbreken, wat essentieel is voor botvernieuwing en remodellering. Hun activiteit wordt gestimuleerd door belasting. |
| Corticaal bot | Massief botweefsel met een lage poreusheid (5-30%), ook wel compact bot genoemd (substantia compacta). Het biedt stevigheid en bescherming aan de buitenkant van beenderen. |
| Trabeculair bot | Spongieus botweefsel bestaande uit een netwerk van benige staafjes en stutten met holtes ertussen, gekenmerkt door een hoge poreusheid (30-90%). Het richt zich naar de inwerkingslijn van belastingen voor optimale sterkte. |
| Periost | Het stevige, elastische omhulsel van botweefsel dat bloedvaten bevat voor voeding, fungeert als alarmsysteem en draagt bij aan herstel dankzij het stratum osteogeneticum. |
| Enchondrale verbening | Het proces waarbij kraakbeenweefsel wordt vervangen door botweefsel. Dit begint met een kraakbeenmodel dat door chondroclasten wordt afgebroken en verkalkt, waarna osteoblasten botweefsel vormen rond ingedrongen bloedvaten. |
| Epifysaire schijven | Gebieden van kraakbeen in de lengtegroei van botten, waar de snelheid van kraakbeenvorming groter is dan die van osteoblasten. Tijdens de puberteit wordt dit proces beïnvloed door geslachtshormonen. |
| Botremodellering | Het continue proces waarbij oud botweefsel wordt afgebroken en vervangen door nieuw botweefsel. Dit proces zorgt ervoor dat bot zich kan aanpassen aan veranderende belastingen. |
| Osteopenie | Een aandoening waarbij de botmassa afneemt als gevolg van onvoldoende verbening, wat de voorloper kan zijn van osteoporose. |
| Osteoporose | Een aandoening waarbij botmassa progressief afneemt, gekenmerkt door een verstoord evenwicht tussen botaanmaak en botresorptie, waarbij de activiteit van osteoclasten toeneemt ten opzichte van osteoblasten. |
| Kraakbeenweefsel | Een gespecialiseerde vorm van bindweefsel dat veel water bevat, rijk is aan collageen- en elastische vezels, en flexibel is. Het weerstaat druk zonder blijvende vervorming en bedekt botoppervlakken in gewrichten. |
| Chondrocyten | Volwassen kraakbeencellen die zich in lacunae binnen de kraakbeenmatrix bevinden. |
| Chondroblasten | Cellen die verantwoordelijk zijn voor de vorming van nieuw kraakbeencelweefsel. |
| Hyalien kraakbeen | Het meest voorkomende type kraakbeen, gekenmerkt door dicht opeengepakte collageenvezels. Het is taai maar enigszins buigzaam en komt voor op botoppervlakken in gewrichten en in de luchtwegen. |
| Elastisch kraakbeen | Kraakbeen met meer elastische vezels dan collageenvezels, wat zorgt voor buitengewone veerkracht en buigzaamheid. Het is te vinden in de oorschelp en de epiglottis. |
| Vezelig kraakbeen | Een zeer duurzaam en sterk type kraakbeen met een matrix die voornamelijk uit dikke, onderling verbonden collageenvezels bestaat. Het is bestand tegen grote trekkrachten en bevindt zich in structuren zoals de tussenwervelschijven en menisci. |
| Perichondrium | Het bindweefsel dat kraakbeen bedekt, bestaande uit een binnenste cellenlaag en een buitenste vezelige laag. Het speelt een rol bij de diffusie van voedingsstoffen naar het kraakbeen. |
| Pezen | Bindweefselstructuren die hoofdzakelijk uit collagene vezels bestaan en skeletspieren aan beenderen hechten. Ze zorgen voor de stevige overdracht van trekkrachten van spieren naar botten. |
| Ligamenten | Banden die beenderen met elkaar verbinden, voornamelijk in gewrichten. Ze dragen bij aan de stabiliteit en bewegingsbeperking van het gewricht. |
| Skeletspierweefsel | Dwarsgestreept spierweefsel dat meestal vastzit aan het skelet en onder controle staat van de wil. Het is verantwoordelijk voor beweging, lichaamshouding en warmteproductie. |
| Glad spierweefsel | Spierweefsel met spoelvormige cellen zonder dwarsstreping, dat zich bevindt in de wanden van bloedvaten en organen. Het werkt autonoom en is langzamer in contractie dan skeletspierweefsel. |
| Hartspierweefsel | Dwarsgestreept spierweefsel met vertakte cellen en intercalaire schijven, dat zorgt voor de ritmische en krachtige contractie van het hart. Het werkt autonoom en is niet onderworpen aan de wil. |
| Sarcomeer | De functionele eenheid van het skeletspierweefsel, begrensd door Z-lijnen, die de basis vormt voor spiercontractie door de interactie van actine- en myosinefilamenten. |
| Actinefilamenten | Dunne proteïnefilamenten in sarcomeren die, samen met myosinefilamenten, verantwoordelijk zijn voor spiercontractie volgens de sliding filament theory. |
| Myosinefilamenten | Dikke proteïnefilamenten in sarcomeren die, samen met actinefilamenten, spiercontractie mogelijk maken door het glijden van actinefilamenten. |
| Sliding filament theory | De theorie die verklaart hoe spiercontractie plaatsvindt door het over elkaar heen glijden van actine- en myosinefilamenten binnen het sarcomeer, zonder dat de lengte van de filamenten zelf verandert. |
| Neuromusculaire junctie | De verbinding tussen een motorisch zenuwcel (motor neuron) en een spiervezel, waar de overdracht van signalen plaatsvindt via neurotransmitters zoals acetylcholine. |
| Motorische eenheid | Een motorisch neuron samen met alle spiervezels die het bezenuwt. De grootte van een motorische eenheid varieert afhankelijk van de benodigde fijnheid van beweging. |
| Acetylcholine | Een neurotransmitter die vrijkomt bij de neuromusculaire junctie en ervoor zorgt dat het membraan van de spiervezel doorlaatbaarder wordt voor natriumionen, wat leidt tot depolarisatie en contractie. |
| Calciumionen ($Ca^{2+}$) | Essentieel voor spiercontractie. Vrijkomen uit het sarcoplasmatisch reticulum maakt bindingsplaatsen op actine vrij, waardoor myosine kan binden en de contractiecyclus kan starten. |
| Sarcoplasmatisch reticulum | Een netwerk van kanalen binnen de spiervezel dat calciumionen opslaat en vrijgeeft, cruciaal voor de regulatie van spiercontractie en relaxatie. |
| ATP (Adenosinetrifosfaat) | De energierijke verbinding die nodig is voor spiercontractie en relaxatie. De afbraak van ATP levert de energie voor het "klappen" van het myosinehoofdje en het losmaken van de kruisbrug. |