Cover
Zacznij teraz za darmo Deel1_Visueel_tekst_def.pdf
Summary
# De anatomie en functie van het oog
Het menselijk oog werkt als een optisch systeem om beelden van de buitenwereld te vormen door licht op te vangen en te focussen op het netvlies, waar deze lichtenergie wordt omgezet in neurale signalen voor interpretatie door de hersenen [3](#page=3) [7](#page=7).
### 1.1 De structuur van het oog
Het oog is opgebouwd uit verschillende lagen en structuren die samenwerken om het zicht mogelijk te maken. Van buiten naar binnen zijn dit de belangrijkste componenten:
#### 1.1.1 Hoornvlies (cornea)
Het hoornvlies is het eerste transparante weefsel waar licht mee in aanraking komt. Het is transparant door de geordende structuur van zijn vezels en het ontbreken van bloedvaten die licht zouden absorberen. Het bevat sensorische zenuwuiteinden die reageren op beschadiging, wat leidt tot knipperen en tranenproductie. Het hoornvlies is het krachtigste brekende oppervlak van het oog en levert ongeveer twee derde van het focusvermogen [3](#page=3) [4](#page=4) [6](#page=6).
#### 1.1.2 Voorste oogkamer en kamerwater
De ruimte achter het hoornvlies is de voorste oogkamer, gevuld met kamerwater. Dit kamerwater voorziet het hoornvlies en de lens van zuurstof en voedingsstoffen. Het kamerwater draagt ook bij aan de breking van licht [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 1.1.3 Iris en pupil
De iris is een spierstructuur die het oog zijn kleur geeft en de pupilgrootte regelt. De pupil is een opening in de iris waardoor licht de lens bereikt. De pupilgrootte past zich automatisch aan de lichtsterkte aan (pupilreflex) om de hoeveelheid licht die het netvlies bereikt te reguleren. Een grotere pupil bij weinig licht vermindert de scherptediepte, wat leidt tot een slechtere beeldkwaliteit [3](#page=3).
#### 1.1.4 Lens
De lens is een transparante structuur die, net als het hoornvlies, geen bloedtoevoer heeft. De vorm van de lens kan veranderen door de activiteit van de ciliaire spieren, een proces genaamd accommodatie. Dit stelt het oog in staat om op objecten van verschillende afstanden scherp te stellen. De lens heeft een veranderlijk brekingsvermogen [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 1.1.5 Achterste oogkamer en glasvocht
Na de lens komt het licht in de achterste oogkamer (glasvochtkamer), die gevuld is met het glasvocht. Het glasvocht is gelatineus en transparant [3](#page=3).
#### 1.1.6 Netvlies (retina)
Het netvlies is de plaats waar lichtenergie wordt omgezet in elektrische zenuwsignalen, het proces van transductie. Hier begint het zien werkelijk [3](#page=3) [7](#page=7).
### 1.2 Lichtbreking en focus
Het oog heeft vier optische componenten die licht breken: het hoornvlies, kamerwater, de lens en het glasvocht. De brekingskracht van het oog moet perfect overeenkomen met de lengte van de oogbol voor een scherp beeld op het netvlies [4](#page=4) [5](#page=5).
#### 1.2.1 Accommodatie
Accommodatie is het proces waarbij de lens van vorm verandert om op objecten van verschillende afstanden scherp te stellen. Dit wordt bewerkstelligd door de samentrekking van de ciliaire spier, die via de zonulae van Zinn (ophangbanden) aan de lens is bevestigd [4](#page=4).
* **Ontspannen ciliaire spier:** De zonulae zijn uitgerekt, de lens is plat, en het oog focust op verre objecten [4](#page=4).
* **Samentrekken ciliaire spier:** De spanning op de zonulae vermindert, de lens wordt boller, en het oog kan dichterbij gelegen objecten focussen [4](#page=4).
De power van de lens (P) wordt uitgedrukt in dioptrieën en is gerelateerd aan de brandpuntsafstand (f) in meters volgens de formule:
$$P = \frac{1}{f}$$ [4](#page=4).
#### 1.2.2 Leeftijdsgebonden veranderingen
Het vermogen om te accommoderen neemt af met de leeftijd. Tot ongeveer 30 jaar verliest men circa 1 dioptrie per 5 jaar, en daarna nog meer. Rond de leeftijd van 40-50 jaar ervaren veel mensen presbyopie (ouderdomsverziendheid) doordat ze de benodigde 2,5 dioptrie voor scherp zicht op 40 cm niet meer kunnen accommoderen. Dit komt door het harder worden van de lens en het verlies van elasticiteit van het lenskapsel [4](#page=4) [5](#page=5).
### 1.3 Refractieafwijkingen en correcties
Refractieafwijkingen treden op wanneer het brekingsvermogen van het oog niet overeenkomt met de lengte van de oogbol [5](#page=5).
#### 1.3.1 Emmetropie
Emmetropie is de perfecte match tussen het brekingsvermogen van het oog en de oogbollengte, waardoor geen corrigerende lenzen nodig zijn voor scherp zicht op afstand [5](#page=5).
#### 1.3.2 Myopie (bijziendheid)
Bij myopie is de oogbol te lang ten opzichte van de brekingssterkte. Het beeld van een object op afstand wordt vóór het netvlies gefocusseerd, wat resulteert in een wazig beeld van verre objecten. Myopie kan gecorrigeerd worden met negatieve ('min') lenzen die het licht divergeren voordat het het oog binnenkomt [5](#page=5) [6](#page=6).
#### 1.3.3 Hyperopie (verziendheid)
Bij hyperopie is de oogbol te kort. Het beeld wordt achter het netvlies gefocusseerd. Als accommodatie de verziendheid niet kan corrigeren, is het beeld wazig. Verziendheid kan gecorrigeerd worden met positieve ('plus') lenzen die het licht convergeren voordat het het oog binnenkomt [6](#page=6).
#### 1.3.4 Astigmatisme
Astigmatisme ontstaat wanneer het hoornvlies niet perfect bolvormig is, maar een rugbybalvorm heeft met verschillende krommingen in verschillende meridianen. Dit kan ertoe leiden dat verticale en horizontale lijnen op verschillende afstanden vóór of achter het netvlies worden gefocusseerd. Lenzen met twee brandpunten kunnen dit corrigeren [6](#page=6).
### 1.4 Andere oogaandoeningen
#### 1.4.1 Cataract
Cataract is een troebeling van de ooglens. Congenitaal cataract is aanwezig bij de geboorte en kan de visuele ontwikkeling ernstig belemmeren. Verworven cataract neemt toe met de leeftijd en kan behandeld worden door de troebele lens te vervangen door een implantaat [5](#page=5).
### 1.5 Factoren die de prevalentie van bijziendheid beïnvloeden
Hoewel de oorzaken van bijziendheid complex zijn en zowel genetische als omgevingsfactoren omvatten, wordt een verband gesuggereerd tussen opleidingsniveau en de ontwikkeling ervan. De toename in bijziendheid wordt mogelijk gerelateerd aan de hoeveelheid tijd die besteed wordt aan digitale apparaten zoals smartphones en computers [6](#page=6).
---
# De structuur en functie van het netvlies
Hier is de gedetailleerde studiegids voor "De structuur en functie van het netvlies", gebaseerd op de verstrekte documentinhoud.
## 2. De structuur en functie van het netvlies
Het netvlies, een meerlagige neurale structuur achterin het oog, is verantwoordelijk voor de conversie van lichtenergie naar neurale signalen en de initiële verwerking van visuele informatie [10](#page=10) [9](#page=9).
### 2.1 Anatomie van de oogbodem en het netvlies
De oogbodem (fundus) is het achterste deel van het oog dat zichtbaar is met een ofthalmoscoop [8](#page=8).
* **Papil (blinde vlek):** Het punt waar bloedvaten het oog binnenkomen en verlaten, en axonen van ganglioncellen het oog verlaten. Het bevat geen fotoreceptoren en is daarom blind [8](#page=8).
* **Fovea:** Een klein gebied (ongeveer 1,5 mm) nabij het centrum van de macula, gespecialiseerd voor scherp zicht en fijne details. Het centrale deel van de fovea (ongeveer 0,5 mm) bevat geen bloedvaten en is dunner, wat de holte in het centrum verklaart [8](#page=8) [9](#page=9).
* **Macula:** Het gebied waarin de fovea zich bevindt [8](#page=8).
* **Bloedvaten:** Karakteristiek vertakte slagaders en aders zijn zichtbaar in de fundus, maar stoppen net voor de fovea [9](#page=9).
### 2.2 De lagen van het netvlies en hun volgorde
Het netvlies bestaat uit meerdere lagen en ligt direct naast het pigmentepitheel. De volgorde van de lagen, met de fotoreceptoren aan de achterzijde, is logisch omdat dit de dichtstbijzijnde positie is tot zowel het pigmentepitheel (voor voeding en recycling) als de andere neuronen (voor signaaloverdracht) [10](#page=10) [9](#page=9).
De belangrijkste neuronen van het netvlies, van achter naar voren, zijn:
1. **Fotoreceptoren:** Detecteren licht en initiëren de signaaltransductie [10](#page=10) [11](#page=11).
2. **Horizontale cellen:** Zorgen voor laterale inhibitie [18](#page=18).
3. **Bipolaire cellen:** Fungeren als intermediair en geven signalen door van fotoreceptoren naar ganglioncellen [10](#page=10) [19](#page=19).
4. **Amacriene cellen:** Maken deel uit van de laterale route [18](#page=18).
5. **Ganglioncellen:** Verwerken de visuele informatie verder en hun axonen vormen de oogzenuw [10](#page=10) [20](#page=20).
Deze neuronen vormen een "minicomputer" die visuele informatie begint te interpreteren [10](#page=10).
### 2.3 Fotoreceptoren: staafjes en kegeltjes
Er zijn ongeveer 100 miljoen fotoreceptoren in elk netvlies, die licht opvangen en chemische signalen produceren. Het menselijk netvlies bevat twee hoofdtypen: staafjes en kegeltjes [11](#page=11).
#### 2.3.1 Aantal en verdeling
* **Staafjes:** Ongeveer 90 miljoen per oog. Ze zijn afwezig in het centrum van de fovea en bereiken hun piek dichtheid op ongeveer 20 graden excentriciteit [12](#page=12).
* **Kegeltjes:** Ongeveer 4-5 miljoen per oog. Ze zijn het meest geconcentreerd in het centrum van de fovea en hun dichtheid neemt drastisch af met de afstand tot de fovea [12](#page=12).
In het foveale centrum zijn de kegeltjes kleiner en dichter opeengepakt dan in andere delen van het netvlies. Dit staafjesvrije gebied is ongeveer 300 vierkante micrometer en komt overeen met een visuele hoek van ongeveer 1 graad. Buiten de fovea worden de kegeltjes groter en schaarser, terwijl staafjes de dominante fotoreceptoren worden [12](#page=12) [13](#page=13).
#### 2.3.2 Functies en lichtgevoeligheid
* **Staafjes:**
* Fungeren optimaal bij zwakke verlichting (scotopisch zicht of nachtzicht) [13](#page=13).
* Bevatten één type fotopigment (rhodopsine) en kunnen geen kleurverschillen signaleren [13](#page=13).
* Leveren informatie voor navigatie bij weinig licht [13](#page=13).
* Vanwege de hoge convergentie in het staafjessysteem, functioneren ze goed in schemerige omstandigheden maar leiden ze tot een lagere gezichtsscherpte in de periferie [19](#page=19).
* **Kegeltjes:**
* Vereisen helderdere verlichting om efficiënt te functioneren (fotopisch zicht) [13](#page=13).
* Bevatten één van de drie verschillende fotopigmenten die gevoelig zijn voor lange, middellange of korte golflengten. Dit maakt kleurzien mogelijk [13](#page=13).
* Zijn gespecialiseerd voor het zien van fijne details en het identificeren van objecten, wat resulteert in een hoge gezichtsscherpte, vooral in de fovea [13](#page=13) [19](#page=19).
* In de fovea ontvangen kleine midget bipolaire cellen input van individuele kegeltjes, wat een één-op-één pathway creëert met ganglioncellen, essentieel voor de hoge gezichtsscherpte in dit gebied [19](#page=19).
#### 2.3.3 Fototransductie mechanisme
Wanneer licht een foton absorbeert in een visueel pigment (rhodopsine in staafjes, drie soorten pigmenten in kegeltjes), wordt energie overgedragen aan het chromofoor (retinal, afgeleid van vitamine A). Dit proces, fotoactivatie (of 'bleaching'), initieert een biochemische cascade die leidt tot het sluiten van ionenkanalen in de celmembraan van het buitenste segment [16](#page=16) [17](#page=17).
* **Hyperpolarisatie:** Het sluiten van de kanalen zorgt ervoor dat de cel negatiever geladen wordt [17](#page=17).
* **Verminderde neurotransmitterafgifte:** Hyperpolarisatie sluit spanningsafhankelijke calciumkanalen bij de synaps, waardoor de afgifte van de neurotransmitter glutamaat afneemt [17](#page=17).
* **Signaaloverdracht:** De verandering in glutamaatconcentratie signaleert aan de bipolaire cel dat de fotoreceptor een foton heeft opgevangen [17](#page=17).
Fotoreceptoren geven hun informatie door via "graded potentials" (geleidelijke veranderingen in membraanpotentiaal), die variëren in grootte, in plaats van "all-or-none" actiepotentialen. De hoeveelheid glutamaat die wordt afgegeven is omgekeerd evenredig met het aantal geabsorbeerde fotonen [17](#page=17).
#### 2.3.4 Specifieke kegeltypen
* **S-kegeltjes:** Gevoelig voor korte golflengten (blauw), vormen 5-10% van de kegeltjespopulatie [18](#page=18).
* **M-kegeltjes:** Gevoelig voor middellange golflengten (groen) [18](#page=18).
* **L-kegeltjes:** Gevoelig voor lange golflengten (rood), vormen ongeveer tweemaal zoveel als M-kegeltjes, hoewel de verhouding individueel sterk kan variëren [18](#page=18).
Er is ook een ander type fotoreceptor geïdentificeerd dat melanopsine bevat en betrokken is bij het reguleren van biologische ritmes, onafhankelijk van staafjes en kegeltjes [17](#page=17) [21](#page=21).
### 2.4 Informatieverwerking binnen het netvlies
Het netvlies verwerkt visuele informatie door middel van verschillende celtypen en hun interacties [16](#page=16).
#### 2.4.1 Horizontale cellen en laterale inhibitie
Horizontale cellen leggen contact tussen nabijgelegen fotoreceptoren en vormen een laterale route. Ze spelen een sleutelrol in laterale inhibitie, een proces dat de signalen die ganglioncellen bereiken, versterkt op basis van verschillen in activatie tussen nabijgelegen fotoreceptoren. Dit proces is cruciaal voor visuele perceptie en verklaart visuele illusies zoals Mach-banden [18](#page=18) [22](#page=22) [23](#page=23).
#### 2.4.2 Bipolaire cellen: convergentie en divergentie
Bipolaire cellen zijn intermediair in de verticale route [19](#page=19).
* **Convergentie (perifere netvlies):** In het perifere zicht ontvangt een bipolaire cel input van wel 50 fotoreceptoren, wat leidt tot een bundeling van informatie. Dit mechanisme, kenmerkend voor de staafjesroute, verhoogt de visuele gevoeligheid, essentieel voor nachtzicht, maar vermindert de gezichtsscherpte [19](#page=19).
* **Divergentie (fovea):** In de fovea ontvangen kleine midget bipolaire cellen input van individuele kegeltjes. Elke foveale kegel maakt contact met twee bipolaire cellen: een ON-bipolaire cel (depolariseert bij toename licht) en een OFF-bipolaire cel (hyperpolariseert bij toename licht). Dit creëert een één-op-één pathway met ganglioncellen, wat de hoge gezichtsscherpte verklaart [19](#page=19) [20](#page=20).
Het ON/OFF-onderscheid, ingebouwd in de anatomie van het netvlies, geeft informatie over toenames of afnames in belichting [20](#page=20).
#### 2.4.3 Ganglioncellen: communicatie met de hersenen
Ganglioncellen vormen de laatste laag van het netvlies en hun axonen vormen de oogzenuw. Er zijn ongeveer 1.250.000 ganglioncellen in het menselijk netvlies [10](#page=10) [20](#page=20).
* **M-ganglioncellen:** Ontvangen input van diffuse bipolaire cellen en projecteren naar de magnocellulaire laag van de LGN. Ze hebben grotere receptieve velden, zijn gevoeliger bij weinig licht en reageren tijdelijk op veranderingen in het beeld. Ze geven voornamelijk informatie door over hoe het beeld in de loop van de tijd verandert [20](#page=20) [23](#page=23) [24](#page=24).
* **P-ganglioncellen:** Ontvangen input van midget bipolaire cellen en projecteren naar de parvocellulaire laag van de LGN. Ze hebben kleinere receptieve velden, bieden een hogere resolutie (scherpte) bij voldoende licht, en reageren met aanhoudende activiteit op licht. Ze geven voornamelijk informatie door over het contrast in het netvliesbeeld [20](#page=20) [23](#page=23) [24](#page=24).
* **Koniocellulaire cellen:** Projecteren naar de koniocellulaire lagen van de LGN, mogelijk betrokken bij de blauw-gele kleurroute [21](#page=21).
#### 2.4.4 Center-surround receptieve velden
Receptieve velden van ganglioncellen zijn georganiseerd met een "center" en een "surround" dat tegengesteld reageert op lichtstimuli [22](#page=22).
* **ON-center cellen:** Vuren sneller wanneer licht in het center valt, en langzamer wanneer licht in de surround valt [22](#page=22).
* **OFF-center cellen:** Vuren langzamer wanneer licht in het center valt, en sneller wanneer licht in de surround valt [22](#page=22).
Dit concentrische "center-surround" antagonisme, deels gemedieerd door horizontale cellen, zorgt ervoor dat ganglioncellen het best reageren op vlekken van een specifieke grootte en het meest gevoelig zijn voor verschillen in lichtintensiteit (contrast) in plaats van de algehele lichtniveau. Dit helpt het visuele systeem om effectief te werken onder sterk variërende lichtomstandigheden [22](#page=22) [23](#page=23).
> **Tip:** Het center-surround ontwerp benadrukt veranderingen in luminantie, wat cruciaal is voor het detecteren van randen en contrasten in een visueel beeld, eerder dan het vastleggen van de exacte lichtsterkte.
### 2.5 Zichtsscherpte en contrast
* **Contrast:** Het verschil in luminantie tussen een object en de achtergrond, of tussen lichtere en donkerdere delen van hetzelfde object [23](#page=23) [25](#page=25).
* **Zichtsscherpte (visual acuity):** Het kleinste ruimtelijke detail dat kan worden waargenomen bij 100% contrast [25](#page=25).
* **Visuele hoek:** De kleinste hoek waaronder twee punten of twee gelijkaardige patronen nog onderscheiden kunnen worden. Mensen met goed zicht kunnen patronen onderscheiden waarbij één cyclus (een zwart-wit streep) een hoek van ongeveer 0,017 graden (1 boogminuut) beslaat [25](#page=25) [27](#page=27) [28](#page=28).
De ruimtelijke resolutie wordt primair bepaald door de dichtheid en afstand van de fotoreceptoren in het netvlies. In de fovea zorgen individuele kegeltjes en de daaruit voortvloeiende één-op-één pathways voor een hoge gezichtsscherpte, terwijl in de periferie de hogere dichtheid van staafjes en de hoge mate van convergentie leiden tot een slechtere gezichtsscherpte maar een hogere lichtgevoeligheid [19](#page=19) [25](#page=25) [28](#page=28).
#### 2.5.1 Snellen-test
Oogartsen meten gezichtsscherpte met behulp van de Snellen-test, waarbij patiënten letters lezen die steeds kleiner worden [28](#page=28).
### 2.6 Ziekten van het netvlies
Ziekten waarbij de staafjes en/of kegeltjes degenereren, kunnen leiden tot visuele beperkingen:
* **Leeftijdsgebonden maculadegeneratie (LMD):** Aantasting van de macula, wat leidt tot vernietiging van het scherpe centrale zicht [16](#page=16).
* **Retinitis pigmentosa:** Progressieve degeneratie van het netvlies die nachtzicht en perifere zicht aantast [16](#page=16).
---
# Visuele aanpassing en verwerking in de hersenen
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding over visuele aanpassing en verwerking in de hersenen:
## 3. Visuele aanpassing en verwerking in de hersenen
Dit onderwerp behandelt de mechanismen waarmee het visuele systeem zich aanpast aan variërende lichtomstandigheden en de route en verwerking van visuele informatie van het netvlies tot de primaire visuele cortex [1](#page=1).
### 3.1 Aanpassing aan verschillende lichtomstandigheden (adaptatie)
Het visuele systeem past zich aan een enorm bereik in helderheid aan, variërend van zeer donker tot extreem fel licht. Dit aanpassingsvermogen is cruciaal voor onze perceptie [14](#page=14).
#### 3.1.1 Donkeradaptatie
Wanneer men van fel licht naar een donkere ruimte gaat, neemt het aantal fotonen dat het oog binnenkomt drastisch af. Aanvankelijk is de gevoeligheid laag, maar na ongeveer 20-30 minuten verbetert deze aanzienlijk [14](#page=14).
#### 3.1.2 Mechanismen van lichtadaptatie
Er zijn vier primaire mechanismen die het visuele systeem gebruikt om zich aan te passen aan veranderingen in verlichting:
1. **PupilgrooƩe**: De pupil kan variëren in diameter van ongeveer 2 mm bij helder licht tot 8 mm in het donker. Een viervoudige vergroting van de diameter leidt tot een 16-voudige toename van de hoeveelheid licht die het oog binnenkomt. Dit mechanisme is echter relatief snel en draagt slechts beperkt bij aan de totale aanpassing over lange perioden [15](#page=15).
2. **FotopigmentregeneraƟe**: Fotopigmenten in de receptorcellen worden gebruikt bij het detecteren van fotonen en moeten daarna geregenereerd worden. Bij weinig licht zijn er voldoende fotopigmenten beschikbaar en absorberen staven en kegeltjes zoveel mogelijk fotonen. Bij toenemend licht kunnen fotopigmenten niet snel genoeg worden geregenereerd, wat leidt tot een afname van de gevoeligheid om overbelasting te voorkomen [15](#page=15).
3. **Het ‘duplex’ netvlies**: Het netvlies bevat twee soorten receptoren: staven en kegeltjes [15](#page=15).
* **Staven**: Bieden uitstekende gevoeligheid bij weinig licht, maar raken overbelast bij matig fel licht. Ze herstellen hun gevoeligheid langzaam [15](#page=15).
* **Kegeltjes**: Zijn minder gevoelig bij zwak licht, maar hebben een veel groter werkingsbereik. Ze herstellen hun gevoeligheid snel bij aanpassing aan fel licht [15](#page=15).
Deze complementariteit stelt ons in staat om zowel in het donker als in fel licht te zien. In volledige donkeradaptatie lijken lichtstimuli die dicht bij de detectiedrempel liggen kleurloos [15](#page=15).
4. **Neurale circuits**: Hoewel niet direct uitgewerkt op de specifieke pagina's voor dit onderwerp, wordt vermeld dat neurale circuits een rol spelen in adaptatie [15](#page=15).
> **Tip:** De langzame regeneratie van fotopigmenten en de rol van staven en kegeltjes zijn essentieel voor de brede gevoeligheidsbereik van ons visuele systeem.
### 3.2 Visuele informatieverwerking
#### 3.2.1 De nucleus geniculatus lateralis (LGN)
De LGN is een structuur in de thalamus die fungeert als een cruciaal schakelstation tussen het netvlies en de visuele cortex. De axonen van retinale ganglioncellen maken synapsen in de LGN's, één in elke hersenhelft [29](#page=29).
* **Structuur**: De LGN van primaten heeft een zes-lagige structuur. De onderste twee lagen zijn de magnocellulaire lagen (groter), en de bovenste vier zijn de parvocellulaire lagen (kleiner). Tussen deze lagen bevinden zich de koniocellulaire lagen [30](#page=30).
* **Input**:
* Magnocellulaire lagen ontvangen input van M-ganglioncellen [30](#page=30).
* Parvocellulaire lagen ontvangen input van P-ganglioncellen [30](#page=30).
* Koniocellulaire lagen lijken signalen van S-kegeltjes te verwerken en maken deel uit van een "primordiale" blauw-gele pathway [30](#page=30).
* **Topografische mapping**: De LGN is georganiseerd volgens een topografische kaart van het gezichtsveld. De linker LGN ontvangt projecties van de linker visuele velden van beide ogen, en de rechter LGN van de rechter visuele velden. Informatie van de twee ogen wordt gescheiden in verschillende lagen gehouden. Lagen 1, 4 en 6 van de rechter LGN ontvangen input van het linker (contralaterale) oog, terwijl lagen 2, 3 en 5 input ontvangen van het rechter (ipsilaterale) oog [31](#page=31).
* **Functie**: Naast het doorgeven van informatie, moduleert de LGN de input vanuit de ogen door middel van verbindingen met andere delen van de hersenen. Tijdens de slaap wordt de thalamus geremd, waardoor de input van de netvliezen de cortex niet bereikt, tenzij het licht fel genoeg is om wakker te worden [31](#page=31) [32](#page=32).
#### 3.2.2 De primaire visuele cortex (V1)
De primaire visuele cortex, ook bekend als V1, Brodmann area 17, of striate cortex, ontvangt voornamelijk input vanuit de LGN [32](#page=32).
* **Locatie en structuur**: V1 bevindt zich in de occipitale kwab en bestaat uit zes hoofdlagen. Vezels van de LGN projecteren voornamelijk naar laag IVC, waarbij magnocellulaire axonen naar IVCα en parvocellulaire axonen naar IVCβ gaan. De brede aanwezigheid van input vanuit de LGN in laag IV is kenmerkend voor V1. De "stria van Gennari" (een zichtbare streping door gemyeliniseerde axonen) is kenmerkend voor V1 [32](#page=32) [33](#page=33).
* **Verwerking van visuele informatie**: V1 bevat meer dan 100 keer zoveel cellen als de LGN. Hier vindt een complexe transformatie van visuele informatie plaats [34](#page=34).
* **Topografische mapping**: Net als in de LGN is er een systematische topografische weergave van het gezichtsveld [34](#page=34).
* **Corticale vergroting**: Informatie uit verschillende delen van het gezichtsveld wordt drastisch opgeschaald. Gebieden rond de fovea worden verwerkt door een groter deel van V1 dan de perifere gebieden. Dit resulteert in een afname van de gezichtsscherpte met de excentriciteit (afstand tot de fovea) [34](#page=34) [35](#page=35).
* **RecepƟeve velden in V1**: David Hubel en Torsten Wiesel ontdekten baanbrekende eigenschappen van neuronen in V1 [35](#page=35).
* **Oriëntatietuning**: Neuronen in V1 hebben langwerpige receptieve velden en reageren selectief op specifieke oriëntaties van lijnen, randen en strepen. Ze reageren het best op een optimale oriëntatie en nemen af in activiteit bij afwijkingen [35](#page=35).
* **Simple cells**: Dit zijn neuronen met duidelijk gedefinieerde exciterende en inhiberende gebieden binnen hun receptieve veld, die reageren op specifieke breedtes en oriëntaties van lichtstrepen [37](#page=37).
* **Complex cells**: Deze neuronen hebben receptieve velden zonder duidelijk gedefinieerde exciterende en inhiberende gebieden. Ze reageren op een specifieke oriëntatie en ruimtelijke frequentie, ongeacht waar de stimulus zich binnen het veld bevindt [37](#page=37).
* **Bewegingsgevoeligheid**: Veel corticale cellen reageren sterk op bewegende lijnen en andere stimuli, soms selectief voor de bewegingsrichting [37](#page=37).
* **Filters**: Neuronen in V1 functioneren als filters voor specifieke delen van het beeld, afgestemd op bepaalde ruimtelijke frequenties [36](#page=36).
> **Tip:** De transformatie van circulaire receptieve velden in het LGN naar de langwerpige velden in V1 wordt verklaard door de organisatie van LGN-inputs, waarbij cellen in een rij staan [36](#page=36).
#### 3.2.3 Kolommen en hyperkolommen
#### 3.2.3.1 Kolommen
Hubel en Wiesel ontdekten dat neuronen met vergelijkbare oriëntatievoorkeuren gerangschikt zijn in verticale kolommen die zich door de cortex uitstrekken. Tangentiële penetraties toonden een systematische verandering in voorkeursoriëntatie binnen een afstand van ongeveer 0,5 mm. Informatie van beide ogen wordt ook in kolommen verwerkt (oculaire dominantie); neuronen die dezelfde oogvoorkeur delen zijn in kolommen gerangschikt, waarbij de oogvoorkeur ongeveer elke 0,5 mm verandert [38](#page=38).
#### 3.2.3.2 Hyperkolommen
Een hyperkolom wordt voorgesteld als een blok van ongeveer 1 mm V1 dat alle benodigde machinerie bevat om een specifiek, klein deel van de visuele wereld te verwerken. Een hyperkolom bevat ten minste twee sets kolommen die elke mogelijke oriëntatie (0-180 graden) bestrijken, waarbij één set input van het linkeroog en de andere van het rechteroog prefereert [39](#page=39).
* **CO-blobs**: Naast oriëntatie en oculaire dominantie, onthult kleuring met cytochroomoxidase (CO) regelmatige reeksen CO-blobs op een afstand van ongeveer 0,5 mm. Deze blobs lijken betrokken te zijn bij de verwerking van kleur, terwijl de interblobgebieden beweging en oriëntatie verwerken [40](#page=40).
> **Tip:** V1 analyseert oriëntatie, grootte, vorm, snelheid en bewegingsrichting van objecten door middel van hyperkolommen, die functioneren als een grote verzameling filters [40](#page=40).
#### 3.2.4 Neurale plasticiteit en ontwikkeling
#### 3.2.4.1 Kritieke periode
Er is een kritieke periode in de vroege visuele ontwikkeling (ongeveer de eerste 3-8 jaar bij mensen) waarin normale binoculaire visuele stimulatie essentieel is voor de normale ontwikkeling van de cortex. Gedurende deze periode is er neurale plasticiteit, waarbij abnormale visuele ervaringen het bedradingsproces kunnen veranderen [40](#page=40).
#### 3.2.4.2 Amblyopie
Als één oog tijdens de kritieke periode geen normale stimulatie ontvangt, worden de bijbehorende corticale neuronen niet goed verbonden. Onbehandelde cataracten of andere aandoeningen zoals strabisme (scheelzien) en anisometropie (verschillende refractieafwijkingen) kunnen leiden tot amblyopie, een verminderde gezichtsscherpte in één oog (amblyopie) en een gebrek aan binoculaire dieptewaarneming (stereopsis). De behandeling, zoals het afplakken van het goede oog, is meestal effectief bij jonge kinderen. Correctie van cataract op latere leeftijd heeft weinig effect omdat de informatie van het nu functionerende oog niet goed kan worden verwerkt door de cortex [40](#page=40) [41](#page=41).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definitie |
|------|------------|
| Elektromagnetisch spectrum | Het gehele bereik van elektromagnetische straling, inclusief radiogolven, microgolven, infraroodstraling, zichtbaar licht, ultraviolet licht, röntgenstraling en gammastraling, gedefinieerd door hun golflengtes. Zichtbaar licht vormt een klein deel van dit spectrum. |
| Golflengte | De afstand tussen twee opeenvolgende toppen of dalen van een golf, een fundamentele eigenschap van elektromagnetische straling die bepaalt welke kleur we waarnemen in het zichtbare spectrum. |
| Netvlies (retina) | De lichtgevoelige laag aan de achterkant van het oog die lichtenergie omzet in elektrische neurale signalen. Dit is waar het proces van zien begint. |
| Transductie | Het proces waarbij energie van de ene vorm wordt omgezet in een andere vorm, in dit geval de omzetting van lichtenergie in elektrische neurale energie door gespecialiseerde cellen in het netvlies. |
| Hoornvlies (cornea) | Het transparante buitenste laag van het oog dat het licht helpt focussen en het oog beschermt. Het bevat geen bloedvaten om transparantie te garanderen. |
| Iris | De gekleurde ring rond de pupil die de grootte van de pupil regelt, waardoor de hoeveelheid licht die het netvlies bereikt wordt aangepast, vergelijkbaar met het diafragma van een camera. |
| Pupil | Het gat in het midden van de iris dat de hoeveelheid licht regelt die het oog binnenkomt. De grootte van de pupil past zich aan de lichtomstandigheden aan. |
| Lens | Een transparant, flexibel structuur achter de iris die het licht verder focust op het netvlies. De vorm van de lens kan worden aangepast (accommodatie) om scherp te stellen op objecten op verschillende afstanden. |
| Accommodatie | Het vermogen van de ooglens om van vorm te veranderen om scherp te stellen op objecten op verschillende afstanden. Dit proces wordt geregeld door de ciliaire spieren. |
| Presbyopie | Een leeftijdsgebonden aandoening waarbij de lens harder wordt en het vermogen om te accommoderen afneemt, wat leidt tot moeite met het scherpstellen op nabije objecten. |
| Cataract | Een troebeling van de ooglens die het zicht belemmert. Het kan op verschillende leeftijden voorkomen en wordt vaak veroorzaakt door veroudering, maar kan ook aangeboren zijn. |
| Emmetropie | De toestand waarin het oog de juiste brekingskracht heeft ten opzichte van de lengte van de oogbol, waardoor objecten op het netvlies scherp worden gefocusseerd zonder de noodzaak van corrigerende lenzen. |
| Myopie (bijziendheid) | Een refractieafwijking waarbij de oogbol te lang is of de brekingskracht van de lenzen te sterk is, waardoor objecten in de verte wazig lijken. |
| Hyperopie (verziendheid) | Een refractieafwijking waarbij de oogbol te kort is of de brekingskracht van de lenzen te zwak is, waardoor objecten van dichtbij wazig lijken. |
| Astigmatisme | Een refractieafwijking waarbij het hoornvlies of de lens niet perfect rond is, wat resulteert in wazig zicht op alle afstanden doordat licht niet gelijkmatig wordt gefocust. |
| Fundus | De achterkant van het oog, inclusief het netvlies, de oogzenuwkop (papil) en de macula, die kan worden bekeken met een oftalmoscoop. |
| Papil (optische schijf) | Het punt waar de oogzenuw het oog verlaat en waar bloedvaten het netvlies binnenkomen en verlaten. Dit gebied bevat geen fotoreceptoren en wordt de blinde vlek genoemd. |
| Blinde vlek | Een gebied op het netvlies zonder fotoreceptoren, waardoor het ongevoelig is voor licht. Het brein compenseert dit meestal door informatie van het andere oog of door context aan te vullen. |
| Fovea | Een kleine holte in het centrum van de macula die gespecialiseerd is in het zien van scherpe details en kleur. Het is rijk aan kegeltjes en bevat geen bloedvaten. |
| Macula | Een klein gebied in het netvlies dat verantwoordelijk is voor scherp, centraal zicht, inclusief kleuren en details. |
| Fotoreceptoren | Gespecialiseerde neuronen in het netvlies (staafjes en kegeltjes) die licht absorberen en omzetten in elektrische signalen. |
| Staafjes | Fotoreceptoren die zeer gevoelig zijn voor licht en belangrijk zijn voor zicht bij weinig licht (scotopisch zicht) en bewegingsdetectie. Ze zijn niet gevoelig voor kleur. |
| Kegeltjes | Fotoreceptoren die verantwoordelijk zijn voor kleurenzicht en scherp, gedetailleerd zicht bij helder licht (fotopisch zicht). Er zijn drie soorten kegeltjes, elk gevoelig voor verschillende golflengtes. |
| Scotopisch zicht | Zicht bij weinig licht, voornamelijk verzorgd door de staafjes, wat resulteert in zwart-wit zien en verminderde details. |
| Fotopisch zicht | Zicht bij helder licht, voornamelijk verzorgd door de kegeltjes, wat zorgt voor kleurenzicht en hoge resolutie. |
| Donkeradaptatie | Het proces waarbij het visuele systeem zijn gevoeligheid verhoogt in het donker, waardoor we steeds meer kunnen zien naarmate we langer in een donkere omgeving zijn. Dit omvat veranderingen in pupilgrootte, fotopigmentregeneratie en neurale aanpassingen. |
| Lichtadaptatie | Het proces waarbij het visuele systeem zijn gevoeligheid verlaagt in helder licht om overbelasting te voorkomen en een duidelijk beeld te behouden. |
| Fotopigmentregeneratie | Het proces waarbij fotopigmentmoleculen, die door licht worden "uitgebleekt" na het detecteren van een foton, worden hersteld zodat ze opnieuw kunnen worden gebruikt om licht te detecteren. |
| Duplex netvlies | Het concept dat het netvlies twee verschillende systemen bevat: staafjes voor zicht bij weinig licht en kegeltjes voor zicht bij helder licht, die samen een groot bereik aan lichtomstandigheden overbruggen. |
| Neurale circuits | De netwerken van neuronen in het visuele systeem die informatie verwerken en doorgeven. In het netvlies zijn dit de verbindingen tussen fotoreceptoren, bipolaire cellen, horizontale cellen, amacriene cellen en ganglioncellen. |
| Ganglioncellen | De laatste laag neuronen in het netvlies, wiens axonen de oogzenuw vormen en de visuele informatie naar de hersenen transporteren. |
| Receptieve veld | Het specifieke gebied op het netvlies (en de corresponderende ruimte in de visuele wereld) waar visuele prikkels de vuurfrequentie van een neuron kunnen beïnvloeden. |
| Center-surround receptieve velden | Een organisatie van receptieve velden in retinale ganglioncellen en LGN-neuronen, waarbij een centraal gebied en een omringend gebied tegengesteld reageren op lichtstimuli (bijv. ON-center of OFF-center cellen). |
| Laterale inhibitie | Een proces waarbij naburige neuronen elkaars activiteit remmen, wat leidt tot verhoogd contrast en verbeterde detectie van randen en details in visuele beelden. |
| P-ganglioncellen | Ganglioncellen die projecteren naar de parvocellulaire lagen van de LGN en voornamelijk informatie over kleur en fijne details doorgeven. |
| M-ganglioncellen | Ganglioncellen die projecteren naar de magnocellulaire lagen van de LGN en voornamelijk informatie over beweging en contrast doorgeven. |
| Nucleus geniculatus lateralis (LGN) | Een structuur in de thalamus die fungeert als een belangrijk relaisstation voor visuele informatie tussen het netvlies en de visuele cortex. |
| Visuele cortex (V1) | Het primaire visuele verwerkingsgebied in de hersenen, gelegen in de occipitale kwab, waar visuele informatie verder wordt geanalyseerd op kenmerken zoals oriëntatie, beweging en vorm. |
| Topografische mapping | De geordende weergave van ruimtelijke informatie van het netvlies op de LGN en de visuele cortex, waardoor de locatie van objecten in de ruimte wordt behouden. |
| Corticale vergroting | De disproportionatele representatie van het centrale deel van het gezichtsveld (de fovea) in de visuele cortex, wat resulteert in een hogere resolutie en meer verwerkingscapaciteit voor dit gebied. |
| Oriëntatie tuning | De selectieve responsiviteit van neuronen in de visuele cortex op lijnen of randen met een specifieke oriëntatie. |
| Simple cells | Neuronen in de visuele cortex met duidelijk gedefinieerde exciterende en inhiberende gebieden in hun receptieve veld, die reageren op specifieke oriëntaties van lijnen of randen. |
| Complex cells | Neuronen in de visuele cortex die reageren op lijnen of randen met een specifieke oriëntatie, ongeacht waar deze zich binnen hun receptieve veld bevinden, en vaak ook op beweging reageren. |
| Oculaire dominantie | De voorkeur van neuronen in de visuele cortex om te reageren op visuele input van het ene oog boven het andere. |
| Hyperkolom | Een functionele eenheid in de primaire visuele cortex die alle benodigde verwerkingsmachinerie bevat voor een klein deel van de visuele wereld, inclusief verwerking van oriëntatie, oculaire dominantie en mogelijk kleur. |
| Amblyopie ('lui oog') | Een vermindering van de gezichtsscherpte in één oog als gevolg van abnormale vroege visuele ervaring, vaak veroorzaakt door onbehandeld cataract, strabisme of anisometropie tijdens de kritieke ontwikkelingsperiode. |
| Stereopsis | Het vermogen om diepte waar te nemen, gebaseerd op de vergelijking van beelden van de twee ogen; binoculair dieptezicht. |