Cover
Start nu gratis criminologie victimologie .docx
Summary
# Leer theorieën en sociale controle
Dit overzicht behandelt theorieën over leerprocessen en sociale controle, en verklaart hoe gedrag wordt aangeleerd en waarom mensen zich aan regels houden.
## 1. Leer theorieën en sociale controle
### 1.1 Leertheorieën
Leertheorieën richten zich op de processen waardoor gedrag wordt verworven, met name binnen de sociale omgeving van het individu. Er worden drie hoofdvormen van leren onderscheiden:
* **Klassieke conditionering:** Ontwikkeld door Pavlov, waarbij een neutrale stimulus (bijvoorbeeld een bel) herhaaldelijk wordt gekoppeld aan een ongeconditioneerde stimulus die een natuurlijke reactie uitlokt (bijvoorbeeld eten dat kwijlen veroorzaakt). Uiteindelijk zal de neutrale stimulus alleen de reactie uitlokken.
* **Operante conditionering:** Gedrag wordt gevormd door de gevolgen die het in de omgeving teweegbrengt. Gedrag dat wordt gevolgd door positieve gevolgen (bekrachtiging) wordt waarschijnlijker herhaald, terwijl gedrag met negatieve gevolgen (straf) minder waarschijnlijk wordt.
* **Sociaal leren:** Gedrag wordt aangeleerd door observatie en imitatie van anderen in de sociale omgeving.
#### 1.1.1 Differentiële associatietheorie (Sutherland)
Edwin Sutherland stelde in 1947 dat crimineel gedrag wordt aangeleerd via interactie en communicatie met anderen. Dit leerproces omvat niet alleen de technieken om crimineel gedrag te plegen, maar ook de motieven, rationalisaties en attitudes die dit gedrag ondersteunen. Iemand wordt crimineel wanneer de associaties met positieve definities van regelovertredingen de associaties met negatieve definities overtreffen. De frequentie, duur, prioriteit en intensiteit van deze associaties bepalen de uiteindelijke impact.
* **Kernprincipes:**
* Crimineel gedrag is aangeleerd, niet aangeboren.
* Het leerproces vindt plaats in interactie met anderen.
* Het leerproces omvat technieken, motieven, rationalisaties en attitudes.
* Positieve definities van regelovertredingen leiden tot criminaliteit wanneer ze negatiever gedefinieerde regels overtreffen.
* Associaties variëren in frequentie, duur, prioriteit en intensiteit.
#### 1.1.2 Sociale leertheorie (Burgess & Akers)
Robert Burgess en Ronald Akers bouwden in 1966 voort op de differentiële associatietheorie en conditionering. Zij stelden dat gedrag, inclusief crimineel gedrag, wordt aangeleerd en afgeleerd gedurende de levensloop door beïnvloeding vanuit de omgeving. Dit proces omvat:
* **Differentiële associaties:** Blootstelling aan definities die regelovertreding ondersteunen.
* **Differentiële bekrachtiging:** Het versterken van gedrag door positieve gevolgen (bekrachtiging) en het verzwakken door negatieve gevolgen (straf).
* **Imitatie en conditionering:** Leren door observatie en de koppeling van prikkels aan reacties.
Deze theorie verklaart niet alleen hoe criminaliteit ontstaat, maar ook waarom het voortduurt. Gedrag met positieve gevolgen wordt herhaald.
> **Tip:** De theorie van Burgess en Akers benadrukt dat niet alleen de inhoud van de associaties, maar ook de gevolgen van het gedrag cruciaal zijn voor het voortbestaan ervan.
#### 1.1.3 Neutralisatietechnieken (Matza & Sykes)
David Matza en Gresham Sykes identificeerden in 1957 vijf neutralisatietechnieken die individuen gebruiken om hun criminele gedrag te rationaliseren en te rechtvaardigen, waardoor ze de interne spanning tussen hun acties en de geldende normen verminderen:
1. **Ontkenning van de verantwoordelijkheid:** Het gedrag wordt toegeschreven aan externe factoren (bijvoorbeeld slechte vrienden, omstandigheden).
2. **Ontkenning van schade of nadeel:** De gedragingen worden als onschuldig voorgesteld omdat er geen serieuze schade is aangericht.
3. **Ontkenning van het slachtoffer:** Het slachtoffer wordt gedegradeerd of gezien als iemand die het verdient heeft, waardoor de daad als gerechtvaardigd wordt beschouwd.
4. **Veroordeling van de veroordelaars:** Degenen die het gedrag veroordelen (bijvoorbeeld de politie, het gerecht) worden zelf als hypocriet of corrupt afgeschilderd.
5. **Beroep op hogere plichten of loyaliteit:** Het gedrag wordt gerechtvaardigd door te verwijzen naar hogere loyaliteiten, zoals loyaliteit aan vrienden of familie.
> **Voorbeeld:** Een zestienjarige student die samen met vrienden vandalisme pleegt, kan dit later rechtvaardigen door te zeggen: "Het was maar een grapje" (ontkenning van schade), "Bovendien is die bewoner verzekerd" (ontkenning van schade), en "Als ik niet meedeed, had ik mijn vrienden verraden" (beroep op hogere loyaliteit).
### 1.2 Bindingstheorie (Hirschi)
Travis Hirschi's bindingstheorie, ontwikkeld in 1969, richt zich op de controlebenadering en stelt dat mensen zich aan de regels houden omdat ze op verschillende manieren verbonden zijn met hun sociale omgeving. Criminaliteit ontstaat wanneer deze banden verzwakken, wat individuen de vrijheid geeft om af te wijken van de normen. De theorie onderscheidt vier elementen van deze sociale binding:
* **Attachment (Hechting):** De emotionele band die een individu voelt met andere mensen (ouders, vrienden, leraren).
* **Commitment (Betrokkenheid):** De rationele investering die een individu heeft in conventionele activiteiten en doelen (bijvoorbeeld opleiding, carrière).
* **Involvement (Betrokkenheid):** De mate waarin een individu deelneemt aan conventionele activiteiten (bijvoorbeeld hobby's, sport, werk).
* **Belief (Geloof):** Het geloof in de geldigheid van de maatschappelijke normen en waarden.
Hoe sterker deze bindingen, hoe kleiner de kans op crimineel gedrag.
> **Voorbeeld:** Een 17-jarige jongen met zwakke bindingen (lage hechting aan ouders, weinig interesse in school of toekomstplannen, veel rondhangen op straat zonder club of werk, en een ongeloof in de eerlijkheid van regels) loopt een groter risico op crimineel gedrag. Dit staat in contrast met een meisje van 17 met sterke bindingen (hoge hechting aan ouders en leraren, goede schoolresultaten, betrokkenheid bij sport en werk, en een sterk geloof in de moraliteit van regels).
#### 1.2.1 Leeftijdsgebonden informele sociale controletheorie (Sampson & Laub)
Robert Sampson en John Laub breidden Hirschi's theorie in 1993 uit door te stellen dat bindingen belangrijk blijven gedurende de levensloop. Ze benadrukten dat de meeste adolescenten met delinquent gedrag niet uitgroeien tot antisociale volwassenen. De kwaliteit van levensgebeurtenissen en transities (zoals trouwen, werk vinden) kan de bindingen met de samenleving versterken of verzwakken, en zo invloed uitoefenen op het voortduren van crimineel gedrag.
### 1.3 Sociale structurele theorieën
Deze theorieën richten zich op macroniveau-factoren, zoals algemene sociale condities en maatschappelijke structuren, als oorzaken van gedrag.
#### 1.3.1 Anomietheorie (Durkheim)
Emile Durkheim stelde in de late 19e eeuw dat criminaliteit een normaal en zelfs functioneel verschijnsel is binnen elke samenleving. Hij introduceerde het concept **anomie**, wat verwijst naar een staat van normloosheid of het ontbreken van duidelijke maatschappelijke normen en regels. Dit treedt met name op tijdens periodes van snelle maatschappelijke verandering (zoals de Franse en industriële revolutie). Anomie creëert onzekerheid en kan leiden tot een toename van deviant gedrag. Hij zag straffen als een manier om de solidariteit onder degenen die zich wel aan de regels houden te versterken.
* **Relatie met zelfdoding:** Durkheim zag een verband tussen anomie en zelfdoding, waarbij de angst voor het wegvallen van sociale cohesie en maatschappelijke bindingen een indicator was.
#### 1.3.2 Strain theorie (Merton)
Robert Merton bouwde in de 20e eeuw voort op Durkheim's anomietheorie en paste deze toe op de Amerikaanse samenleving. Hij stelde dat anomie ontstaat door een spanning tussen culturele maatschappelijke doelen (zoals succes en rijkdom) en de legitieme middelen die beschikbaar zijn om deze doelen te bereiken. Wanneer de nadruk sterk ligt op het bereiken van materiële doelen zonder gelijke nadruk op legitieme middelen, kan dit leiden tot anomie. Merton identificeerde verschillende reacties op deze spanning:
* **Conformiteit:** Acceptatie van zowel culturele doelen als legitieme middelen. Dit is de meest voorkomende reactie.
* **Innovatie:** Acceptatie van culturele doelen, maar het gebruik van illegitieme middelen om deze te bereiken (dit leidt tot de meeste criminaliteit).
* **Ritualisme:** Beperkte culturele doelen, maar vasthouden aan legitieme middelen.
* **Terugtrekking:** Afwijzing van zowel culturele doelen als legitieme middelen (bijvoorbeeld thuislozen).
* **Rebellie:** Afwijzing van zowel culturele doelen als legitieme middelen, met de intentie om een alternatieve samenleving te creëren.
> **Voorbeeld:** Iemand uit een sociaal lagere klasse met beperkte toegang tot legale middelen (zoals goed onderwijs of een goedbetaalde baan) kan zich genoodzaakt voelen om crimineel gedrag te vertonen om materiële doelen te bereiken.
#### 1.3.3 Delinquent boys theory (Cohen)
Albert Cohen reageerde in 1955 op de theorieën van Merton en Sutherland en richtte zich specifiek op jeugdcriminaliteit. Hij stelde dat jeugddelinquentie niet simpelweg te verklaren is door het nastreven van status. Volgens Cohen ontwikkelen jongeren uit de lagere middenklasse, die geconfronteerd worden met de dominante middenklassewaarden, een gevoel van **statusfrustratie**. Als reactie hierop vormen ze subculturen met omgekeerde waarden, wat leidt tot delinquent gedrag. Hij onderscheidde drie reactievormen op middenklassewaarden:
* **College boys:** Streven de middenklassewaarden na, maar zullen deze waarschijnlijk nooit volledig bereiken.
* **Corner boys:** Accepteren hun sociale positie en koesteren geen hoge aspiraties, maar breken ook niet met hun sociale omgeving. Dit lijkt op Mertons ritualisme.
* **Delinquent boys:** Reageren collectief op de heersende normen door deze af te wijzen en zich te gedragen op manieren die strijdig zijn met de middenklassewaarden. Dit gedrag is vaak niet utilitair maar kwaadaardig.
#### 1.3.4 Differentiële opportuniteitstheorie (Cloward & Ohlin)
Richard Cloward en Lloyd Ohlin voegden in 1960 een extra dimensie toe aan de strain theorie door de **differentiële opportuniteit** te introduceren. Zij stelden dat criminaliteit niet alleen afhangt van de spanning tussen doelen en middelen, maar ook van de toegang tot illegale middelen en de specifieke subculturen die zich in een wijk ontwikkelen. Ze onderscheidden drie soorten subculturen:
* **Criminele subcultuur:** Gekenmerkt door georganiseerde criminaliteit, waar geleerd wordt hoe illegale activiteiten succesvol uitgevoerd kunnen worden.
* **Conflict subcultuur:** Gekenmerkt door geweld en strijd om status binnen de subcultuur. Geweld is noodzakelijk om een plaats te verwerven.
* **Terugtrekking subcultuur:** Deelnemers aan deze subcultuur trekken zich terug uit zowel legale als illegale activiteiten.
### 1.4 Sociaal-ecologische benadering
De sociaal-ecologische benadering, sterk beïnvloed door de Chicago School, beschouwt de fysieke en sociale omgeving als belangrijke factoren die criminaliteit beïnvloeden.
#### 1.4.1 Theorie van sociale desorganisatie (Shaw & McKay)
Clifford Shaw en Henry McKay ontwikkelden in 1942 de sociale desorganisatietheorie. Zij stelden dat criminaliteit, met name jeugdcriminaliteit, een gevolg is van stedelijke groei en de daaruit voortvloeiende sociale desorganisatie in bepaalde buurten, met name in de "transitzones" (zone 2 van het concentrische zone-model). Door de hoge mate van verloop onder bewoners in deze zones, is er weinig sociale controle en een zwakke overdracht van conventionele normen en waarden. Dit creëert een voedingsbodem voor criminaliteit.
> **Tip:** De theorie benadrukt dat de **toestand en kwaliteit van de omgeving** direct van invloed zijn op de spreiding en concentratie van criminaliteit.
#### 1.4.2 Concentrische zone-model (Burgess)
Ernest Burgess ontwikkelde in 1925 het concentrische zone-model om de ruimtelijke structuur van steden te verklaren. Hij deelde de stad op in vijf concentrische cirkels:
* **Zone 1 (Central Business District):** Het commerciële centrum.
* **Zone 2 (Transitional Zone):** Een zone van fabrieken en gemengde residentiële en commerciële bebouwing, gekenmerkt door veel verloop en lage sociale controle. Hier wordt de meeste criminaliteit geconstateerd.
* **Zone 3 (Zone of Workingmen's Homes):** De woonwijk van de arbeidersklasse.
* **Zone 4 (Zone of Better Residences):** De woonwijk van de middenklasse.
* **Zone 5 (Commuter Zone):** De buitenwijken, waar mensen wonen en naar de stad pendelen om te werken.
Naarmate men verder van het centrum verwijderd is (hogere zones), neemt de criminaliteit doorgaans af.
### 1.5 Bindingstheorie en sociale controle
Travis Hirschi's bindingstheorie (1969) focust op de vraag waarom mensen zich aan de regels houden. De theorie stelt dat individuen zich houden aan sociale normen omdat ze op verschillende manieren verbonden zijn met de samenleving. Criminaliteit ontstaat wanneer deze bindingen verzwakken. De vier elementen van deze binding zijn:
1. **Attachment (Hechting):** Emotionele banden met anderen (ouders, vrienden, leraren).
2. **Commitment (Betrokkenheid/Investering):** Rationele investering in conventionele doelen (carrière, opleiding).
3. **Involvement (Betrokkenheid/Activiteit):** De mate van deelname aan conventionele activiteiten.
4. **Belief (Geloof):** Geloof in de juistheid van maatschappelijke normen en wetten.
Hoe sterker deze bindingen, hoe kleiner de kans op afwijkend gedrag.
#### 1.5.1 Leeftijdsgebonden informele sociale controletheorie (Sampson & Laub)
Robert Sampson en John Laub breidden in 1993 de theorie van Hirschi uit. Zij stelden dat de kwaliteit van sociale bindingen gedurende de levensloop cruciaal is en dat belangrijke levensgebeurtenissen (transities) zoals huwelijk of werk kunnen leiden tot een versterking of verzwakking van deze bindingen, wat de kans op crimineel gedrag beïnvloedt. De meeste adolescente delinquenten groeien uit tot niet-delinquente volwassenen, wat suggereert dat positieve levensgebeurtenissen een beschermende rol spelen.
---
# Sociaal- structurele en sociaal- ecologische benaderingen van criminaliteit
Hier is een samenvatting van de sociaal-structurele en sociaal-ecologische benaderingen van criminaliteit, opgesteld als een studiehandleiding.
## 2. Sociaal- structurele en sociaal- ecologische benaderingen van criminaliteit
Deze benaderingen onderzoeken hoe bredere maatschappelijke structuren en de ecologie van stedelijke gebieden bijdragen aan criminaliteit, waarbij de focus ligt op macro-niveau verklaringen.
### 2.1 Sociaal- structurele theorieën
Sociaal- structurele theorieën plaatsen de oorzaken van criminaliteit op macroniveau, en stellen dat algemene maatschappelijke condities, zoals werkloosheidscijfers, gedrag van individuen bepalen. De maatschappijstructuur wordt gezien als de primaire factor die iemands gedrag vormgeeft.
#### 2.1.1 De anomietheorie van Émile Durkheim
Émile Durkheim beschouwde criminaliteit niet als een individueel probleem, maar als een inherent onderdeel van de samenleving.
* **Anomie:** Durkheim introduceerde het concept *anomie* om de afwezigheid of zwakte van maatschappelijke normen en regels te beschrijven. Dit fenomeen is vooral prominent in periodes van maatschappelijke transitie, zoals de overgang naar moderniteit na de Franse en Industriële Revolutie.
* **Criminaliteit als sociaal fenomeen:** Volgens Durkheim is criminaliteit onvermijdelijk, omdat er altijd individuen zullen zijn die afwijken van de sociale normen. Straf dient als middel om de solidariteit van degenen die zich wel aan de regels houden te versterken.
* **Anomie en zelfdoding:** Durkheim zag een verband tussen anomie en zelfdoding, waarbij de angst voor het verlies van sociale cohesie een indicator is voor zelfmoordgedrag.
* **Tijdsgeest:** Durkheim schreef in een periode van grote maatschappelijke veranderingen, van de stabiele Belle Époque naar de economische crisis na de beurscrash van 1929, wat de basis legde voor de verzorgingsstaat en toenemende overheidsinterventie.
> **Tip:** Begrijpen dat Durkheim criminaliteit zag als een normaal en zelfs functioneel aspect van de samenleving is cruciaal. Straf dient niet alleen om individuen te bestraffen, maar ook om de sociale cohesie te herstellen.
#### 2.1.2 Merton's anomietheorie en de spanning tussen doelen en middelen
Robert Merton bouwde voort op Durkheims werk en paste het concept anomie toe op de Amerikaanse samenleving, met een focus op cultureel bepaalde doelen en de middelen om deze te bereiken.
* **Anomie als spanning tussen doelen en middelen:** Merton definieerde anomie als een spanning die ontstaat wanneer culturele maatschappelijke doelen (zoals rijkdom en succes) niet in overeenstemming zijn met de legitieme middelen die individuen ter beschikking staan om deze doelen te bereiken. Dit leidde tot de "materialisatie" van de Amerikaanse samenleving.
* **Reactietypes op anomie:** Merton identificeerde vijf reactietypes op anomie:
1. **Conformiteit:** Het accepteren van zowel de culturele doelen als de legitieme middelen om deze te bereiken. Dit is de meest voorkomende reactie.
2. **Innovatie:** Het accepteren van de culturele doelen, maar het gebruik van illegitieme middelen om deze te bereiken. Dit leidt tot de meeste criminaliteit.
3. **Ritualisme:** Het beperken van de culturele doelen en aspiraties, maar het vasthouden aan de legitieme middelen. Dit wordt vaak gezien bij mensen die zich vastklampen aan routines en regels, zelfs als de oorspronkelijke doelen niet meer relevant zijn.
4. **Terugtrekking:** Het afwijzen van zowel de culturele doelen als de legitieme middelen. Dit type omvat individuen die zich terugtrekken uit de maatschappij, zoals thuislozen.
5. **Rebellie:** Het afwijzen van zowel de culturele doelen als de legitieme middelen, met de intentie om een alternatieve samenleving te creëren.
> **Voorbeeld:** Een persoon uit een sociaal lage klasse met beperkte toegang tot legale middelen (zoals goed onderwijs of een goedbetaalde baan) kan zich gedwongen voelen om illegale middelen te gebruiken (innovatie) om materieel succes te bereiken, wat Merton's theorie illustreert.
#### 2.1.3 Cohen's reactie op Merton en de delinquentie van jongens
Albert Cohen reageerde op Merton en onderzocht specifiek de jeugdcriminaliteit, waarbij hij de nadruk legde op statusfrustratie en middenklassewaarden.
* **Jeugdcriminaliteit en middenklassewaarden:** Cohen stelde dat jeugdcriminaliteit niet alleen verklaard kan worden door de spanning tussen doelen en middelen, maar ook door de competitiedrang en statusfrustratie die voortkomen uit de reactie op middenklassewaarden.
* **Waardeoriëntaties:** Hij onderscheidde drie reactievormen van jongens uit de lagere klasse ten opzichte van de middenklassewaarden:
1. **College boys:** Deze jongens proberen zich te conformeren aan de middenklassewaarden, maar bereiken de culturele doelen niet, wat leidt tot frustratie.
2. **Corner boys:** Deze jongens aanvaarden hun lot en breken niet met hun sociale omgeving, maar koesteren ook geen aspiraties. Dit sluit aan bij Merton's ritualisme.
3. **Delinquent boys:** Deze jongens passen zich collectief aan en reageren door de doelen en legitieme middelen van de middenklasse af te wijzen. Hun gedrag is vaak contra-cultureel, niet utilitair en gericht op rebellie en kwaadwilligheid.
#### 2.1.4 Cloward en Ohlin's differentiële opportuniteitstheorie
Richard Cloward en Lloyd Ohlin mengden zich in de discussie over gang-criminaliteit en voegden de rol van differentiële toegang tot illegale middelen toe aan de theorie van Cohen.
* **Differentiële toegang tot illegale middelen:** Ze betoogden dat de oorzaak van criminaliteit ligt in het materiële gewin en de ongelijke toegang tot illegale middelen, waarbij achterstandswijken als broedplaatsen voor criminaliteit fungeren vanwege deze grotere toegang.
* **Subculturen:** Ze onderscheidden drie soorten subculturen die gebaseerd zijn op de toegang tot en de aard van de illegale middelen:
1. **Criminele subcultuur:** Kenmerkt zich door een georganiseerde structuur waar criminaliteit vreedzaam verloopt en succesvol is.
2. **Conflict subcultuur:** Hier zorgt geweld voor een plaats binnen de subcultuur, en is er sprake van een probleem met instroom van geweld dat nodig is voor illegaal succes.
3. **Terugtrekking:** Individuen keren zich af van enig succes, zowel legaal als illegaal, en bevinden zich vaak in een staat van drugsverslaving of marginaliteit.
### 2.2 Sociaal- ecologische benaderingen
De sociaal-ecologische benadering, voortkomend uit de ecologie (de studie van de aanpassing van organismen aan hun omgeving), analyseert criminaliteit vanuit de ruimtelijke en omgevingsfactoren van stedelijke gebieden.
#### 2.2.1 De Chicago School: Park, Burgess, Shaw en McKay
De Chicago School was een invloedrijke stroming die zich richtte op het bestuderen van het dagelijks leven in stedelijke wijken en de relatie tussen de stedelijke omgeving en criminaliteit.
* **Stedelijke ecologie:** Robert Park en Ernest Burgess pasten ecologische principes toe op stedelijke gebieden, en stelden dat steden groeien en zich organiseren als natuurlijke ecosystemen.
* **Het concentrische zone-model (Burgess):** Burgess ontwikkelde een model van stedelijke expansie in concentrische cirkels:
* **Zone 1 (Central Business District):** Het commerciële centrum.
* **Zone 2 (Zone of Transition):** Het gebied direct grenzend aan Zone 1, gekenmerkt door veel verloop, armoede en gebrek aan sociale controle. Dit gebied kent de hoogste criminaliteit.
* **Zone 3 (Zone of Workingmen's Homes):** De woonwijk van de arbeidersklasse.
* **Zone 4 (Zone of Better Residences):** De woonwijk van de hogere middenklasse.
* **Zone 5 (Commuters' Zone):** De buitenwijken waar mensen wonen en naar de stad pendelen voor werk.
Naarmate de stad groeit, worden de zones naar buiten toe verdrongen.
* **Sociale desorganisatietheorie (Shaw & McKay):** Clifford Shaw en Henry McKay stelden dat jeugdcriminaliteit een gevolg is van stedelijke groei en het hoge verloop onder bewoners. Dit gebrek aan identificatie met de buurt leidt tot sociale desorganisatie in Zone 2, wat de criminaliteit bevordert.
* **Oplossingen:** Ze pleitten voor het versterken van gezins- en buurtinstellingen om conventionele normen en waarden over te dragen, en benadrukten sociaal herstel boven individueel herstel.
> **Voorbeeld:** Een buurt die voortdurend te maken heeft met een hoge instroom en uitstroom van bewoners (sociale desorganisatie) zal waarschijnlijk minder sociale controle hebben, wat criminaliteit kan faciliteren, zoals beschreven door Shaw en McKay.
#### 2.2.2 Differentiële associatie en sociale leertheorieën
Deze theorieën richten zich op hoe gedrag, inclusief crimineel gedrag, wordt aangeleerd door interactie en associatie met anderen.
* **Differentiële associatietheorie (Sutherland):** Edwin Sutherland's theorie stelt dat crimineel gedrag wordt aangeleerd in interactie met anderen, vooral binnen intieme groepen. Dit leren omvat technieken, motieven, rationalisaties en attitudes. Iemand wordt crimineel wanneer hij overmatig blootgesteld wordt aan positieve definities van regelovertreding ten opzichte van negatieve definities.
* **Sociale leertheorie (Burgess & Akers):** Deze theorie bouwt voort op Sutherland en voegt principes van conditionering toe. Gedrag wordt aangeleerd en afgeleerd door bekrachtiging (positieve gevolgen) en straf (negatieve gevolgen). Imitatie en associatie met crimineel gedrag en positieve definities van regelovertreding spelen hierbij een cruciale rol.
> **Tip:** Het concept van "definities" bij Sutherland is belangrijk: het gaat om de houding die iemand ontwikkelt ten opzichte van wetten en regels. Positieve definities van regelovertreding verhogen de kans op crimineel gedrag.
#### 2.2.3 Neutralisatietechnieken (Matza & Sykes)
David Matza en Gresham Sykes identificeerden technieken die individuen gebruiken om hun criminele gedrag te rechtvaardigen en te rationaliseren, waardoor ze zich kunnen losmaken van sociale normen.
* **Vijf neutralisatietechnieken:**
1. **Ontkenning van de verantwoordelijkheid:** "Ik kon er niets aan doen."
2. **Ontkenning van schade of nadeel:** "Niemand is echt benadeeld."
3. **Ontkenning van het slachtoffer:** "Het slachtoffer verdiende het."
4. **Veroordeling van de veroordelaars:** "Ze zijn hypocriet en zelf niet beter."
5. **Beroep op hogere plichten/loyaliteit:** "Ik moest mijn vrienden helpen."
> **Voorbeeld:** Een jongere die betrokken is bij vandalisme kan denken: "Het was maar een grapje" (ontkenning van schade) en "Als ik niet meedoe, verraad ik mijn vrienden" (beroep op hogere plicht).
#### 2.2.4 Bindingstheorie (Hirschi)
Travis Hirschi's controlebenadering richt zich op de vraag waarom mensen zich *niet* aan de regels houden. Criminaliteit vindt plaats wanneer de band tussen het individu en de sociale omgeving verzwakt.
* **Vier elementen van sociale binding:**
1. **Attachment (Hechting):** Emotionele band met anderen (ouders, leraren).
2. **Commitment (Betrokkenheid/Ratio):** Investeringen in legitieme doelen (onderwijs, carrière).
3. **Involvement (Betrokkenheid/Activiteit):** Tijd en energie besteden aan conventionele activiteiten (werk, hobby's).
4. **Belief (Geloof):** Geloof in de geldigheid en rechtvaardigheid van maatschappelijke normen en waarden.
Hoe sterker deze bindingen, hoe kleiner de kans op criminaliteit.
> **Voorbeeld:** Een jongere met lage scores op alle vier de elementen van Hirschi's theorie (weinig hechting aan ouders, geen interesse in school, veel rondhangen op straat, en ongeloof in eerlijke regels) loopt een groter risico op crimineel gedrag dan een jongere met sterke bindingen op al deze gebieden.
#### 2.2.5 Leeftijdsgebonden informele sociale controletheorie (Sampson & Laub)
Robert Sampson en John Laub bouwden voort op Hirschi's theorie en benadrukten de rol van levensgebeurtenissen en transities in het sociale controlemechanisme.
* **Levenslooptransities:** Ze stelden dat de kwaliteit van bindingen gedurende de levensloop kan veranderen door belangrijke levensgebeurtenissen (zoals trouwen, een baan vinden). Deze transities kunnen leiden tot een versterking of verzwakking van sociale bindingen en daarmee de kans op criminaliteit beïnvloeden.
* **Leeftijdsgebonden patronen:** Ze identificeerden dat veel adolescenten die delinquent gedrag vertonen, niet per se als volwassenen crimineel blijven, wat wijst op leeftijdsgebonden patronen in sociale controle.
---
# Kritische en realistischere criminologische perspectieven
Dit gedeelte behandelt kritische criminologische stromingen die de nadruk leggen op sociale structuren, machtsverhoudingen en labelingprocessen, evenals realistischere perspectieven die zowel macro- als microfactoren en de ervaring van slachtofferschap integreren.
### 3.1 Kritische criminologische perspectieven
Kritische criminologie ontstond in de jaren '60, een periode van maatschappelijke veranderingen zoals studentenprotesten en burgerrechtenbewegingen. Deze stroming reageert op klassieke en positivistische benaderingen door de focus te verleggen naar maatschappelijke structuren, machtsverhoudingen, sociale ongelijkheid en conflicten. Criminaliteit wordt niet gezien als een individueel probleem, maar als een maatschappelijk fenomeen geworteld in sociale, economische en politieke relaties. Het strafrecht wordt beschouwd als een uitdrukking van ideologische keuzes en machtsverhoudingen, niet als neutraal.
#### 3.1.1 Labelingbenadering
De labelingbenadering bouwt voort op het symbolisch interactionisme, waarbij het zelfbeeld wordt gevormd door interactie met anderen. Het centrale idee is dat gedrag niet inherent crimineel is, maar dat crimineel gedrag wordt geconstrueerd door de reactie van de samenleving en het toepassen van labels.
* **Definitie van crimineel gedrag:** Iemand is crimineel wanneer handelingen als slecht worden bestempeld door wetgevers, politici, de gemeenschap, media of politie.
* **Howard Becker en het concept 'outsider' (1963):** Becker stelt dat deviantie geen inherente kwaliteit van een handeling is, maar een gevolg van de toepassing van regels en sancties door anderen op een overtreder. Het gaat dus niet zozeer om het gedrag zelf, maar om de reactie van anderen op dat gedrag en op de persoon. Sociale groepen creëren regels en passen deze toe op specifieke individuen. Een "morele ondernemer" is iemand die op basis van eigen ideologieën labels plakt op producten of gebruikers, zonder strikte wetenschappelijke onderbouwing.
* **Edwin Lemert: Primaire vs. Secundaire deviantie:**
* **Primaire deviantie:** De eerste keer dat iemand een delict pleegt, waarbij de maatschappelijke reactie nog niet direct leidt tot een crimineel label.
* **Secundaire deviantie:** Ontstaat na een zware maatschappelijke reactie en het verkrijgen van een crimineel label. Dit leidt tot stigma, waardoor de persoon zwaardere delicten gaat plegen, het label internaliseert en zich gedraagt naar dit label.
* **Erving Goffman en stigma:** Goffman beschrijft hoe negatieve labels een blijvende invloed hebben op de sociale identiteit van personen. Door de reactie van de omgeving wordt deviant gedrag versterkt. Stigma, de sociale definitie die aan iemand wordt toegekend, kan leiden tot secundaire deviantie.
> **Voorbeeld:** Een 15-jarige jongen wordt betrapt op het stelen van een fiets (primaire deviantie). De politie arresteert hem ruw, buurtbewoners bestempelen hem als "dief" en de lokale krant noemt hem een "veelpleger" (labeling). Op school wordt hij met wantrouwen behandeld, wat leidt tot frustratie en acceptatie door "foute" vrienden. Hij begint zwaardere delicten te plegen (secundaire deviantie) omdat hij zich gedraagt naar het opgeplakte label.
* **John Braithwaite's verfijning van stigma:**
* **Desintegrative shaming:** Een reactie die leidt tot stigma en secundaire deviantie.
* **Reintegrative shaming:** Een reactie die gericht is op herstel en hulp, waarbij het individu niet direct gestigmatiseerd wordt en er minder kans is op recidive.
#### 3.1.2 Neomarxistische criminologie
Neomarxistische criminologie, met Karl Marx als voorloper, ziet criminaliteit als onlosmakelijk verbonden met de kapitalistische samenleving en klassenverhoudingen.
* **Karl Marx's klassenstrijd:** Marx analyseerde de samenleving op basis van de strijd tussen de bourgeoisie (bezitters van productiemiddelen) en het proletariaat (arbeiders). De economische structuur (onderbouw) bepaalt de maatschappelijke instellingen zoals recht, religie en onderwijs (bovenbouw). De bourgeoisie gebruikt het recht om het proletariaat te onderdrukken en het kapitalistische systeem in stand te houden.
* **Willem Bonger:** Bonger breidde Marx's theorie uit door criminaliteit te zien als een sociaal fenomeen, voortkomend uit kapitalistische ongelijkheid, egoïsme, concurrentie en economisch eigenbelang. Dit leidt tot vervreemding en sociale ongelijkheid. Hij onderscheidde criminaliteit door armen (overleven) en door rijken (uitbuiting, fraude), waarbij laatstgenoemde vaak geneutraliseerd of gelegitimeerd wordt. Bonger stelde dat socialisme criminaliteit zou verminderen.
* **Richard Quinney (Class, State and Crime, 1977):** Quinney betoogde dat het rechtssysteem is ontworpen om de bourgeoisie te beschermen en criminaliteit een gevolg is van sociale ongelijkheid en uitbuiting.
* **Ian Taylor, Paul Walton & Jock Young (The New Criminology, 1973):** Zij ontwikkelden een geïntegreerde theorie die structurele ongelijkheid, machtsverhoudingen en individuele ervaringen samenvoegt. Criminaliteit is een product van de sociale structuur én van het bewuste handelen van individuen binnen die structuur.
#### 3.1.3 Feministische Criminologie
Opkomend in de jaren '70 en '80 als reactie op het androcentrisme (mannelijke focus) binnen de criminologie.
* **Focus:** De feministische criminologie onderzoekt hoe gender de criminaliteit beïnvloedt, zowel bij daders als slachtoffers.
* **Selectiviteit van het strafrecht:** Het strafrechtssysteem toont selectiviteit in verschillende fasen (opsporing, vervolging), waarbij vrouwen soms anders worden behandeld dan mannen (bv. de "ridderlijkheidshypothese"). Vrouwen worden vaak gestereotypeerd als dader of slachtoffer.
* **Reproductie van patriarchale structuren:** Het strafrechtssysteem draagt bij aan het in stand houden van patriarchale structuren.
* **Belangrijke thema's:** Huiselijk geweld, verkrachting binnen het huwelijk en de rol van politie en justitie bij de beslissing tot vervolging.
### 3.2 Realistische criminologische perspectieven
Na de Tweede Wereldoorlog, met de opbouw van de welvaartsstaat en toenemende overheidsinterventie, zag men een invloed van sociaal positivisme binnen de criminologie, die criminaliteit begreep vanuit sociale oorzaken zoals uitsluiting en armoede. De economische crises van de jaren '70 leidden echter tot besparingen, verminderde overheidsbemoeienis en stijgende criminaliteit, wat resulteerde in een focus op veiligheidsbeleid en de "law and order" filosofie.
#### 3.2.1 Rechts-realisme
Rechts-realisme, beïnvloed door politieke figuren als Margaret Thatcher en Ronald Reagan, legt de nadruk op strenge wetshandhaving en zware straffen.
* **Kernidee:** Criminaliteit is een individuele morele kwestie, veroorzaakt door individuele keuzes en moreel falen. Het systeem of sociale ongelijkheid zijn minder relevant.
* **Focus op de rationele actor:** Individuen zijn rationele wezens die een kosten-batenanalyse maken bij het plegen van een misdaad. De focus ligt op de dader en diens redeneringen.
* **Invloed op veiligheidsbeleid:** De nadruk ligt op repressie, strengere straffen, verhoogde pakkans en preventieve opsluiting. Dit leidde tot concepten als "zero tolerance" en massale opsluiting.
* **James Wilson:** Stelt dat het individu de belangrijkste bron van criminaliteit is, niet het systeem. Individuen moeten verantwoordelijkheid nemen.
* **Derek Cornish en Ronald Clarke (Rationele Keuzetheorie):** Criminaliteit is een bewuste beslissing gebaseerd op een afweging van baten (winst, status) en kosten (pakkans, strafmaat).
* **Routine activiteitentheorie (Cohen & Felson):** Criminaliteit ontstaat wanneer drie elementen samenkomen: een gemotiveerde dader, een geschikt doelwit en het ontbreken van adequaat toezicht. Dit verklaart waarom criminaliteit kon stijgen tijdens periodes van economische welvaart (meer gelegenheden).
* **Broken Windows-benadering (Wilson & Kelling):** Het idee dat kleine tekenen van verval (bv. vandalisme) leiden tot meer criminaliteit als ze niet aangepakt worden. Dit vormde de basis voor "zero tolerance" beleid.
> **Tip:** Rechts-realisme ziet de overheid als enerzijds terugtrekkend uit sociale domeinen (economisch liberalisme) maar anderzijds sterk nadruk leggend op ordehandhaving en controle (paradoxaal).
#### 3.2.2 Links-realisme
Links-realisme ontstaat als kritiek op zowel rechts-realisme (te theoretisch, te weinig oog voor oorzaken) als op kritische criminologie (te abstract, te weinig oog voor de concrete ervaring van slachtoffers).
* **Focus:** Belangstelling voor de "lived reality" van criminaliteit, inclusief de concrete ervaringen van slachtoffers en de angst voor criminaliteit.
* **Criminaliteit als product van:** Structurele factoren én individuele keuzes binnen een specifieke context.
* **Het criminologisch vierkant:** Een holistische benadering die dader, slachtoffer, staat en publiek (burgermaatschappij) in relatie tot elkaar ziet. Criminaliteit wordt begrepen als een product van de interactie tussen deze vier elementen.
* **Dader:** Brede definitie van dader, inclusief de economische productiewijze die criminaliteit kan faciliteren (bv. overlevingscriminaliteit).
* **Slachtoffer:** Centraal in de analyse, aandacht voor victimisatie en de gevolgen daarvan.
* **Staat:** De formele instantie die criminaliteit definieert en controleert via het strafrecht.
* **Publiek/Burgermaatschappij:** Structuren buiten de overheid die sociale normen en waarden beïnvloeden en controleren (bv. buurtnetwerken).
* **Empirisch onderbouwd:** Belangrijke vertegenwoordigers als John Lea en Jock Young leggen de nadruk op empirisch onderzoek.
* **Beleid:** Naast repressie (zoals bij rechts-realisme) ook inzet op gemeenschapsverbetering, het verbeteren van levensomstandigheden en het verminderen van sociale frustratie. Dit sluit aan bij de slogan "tough on crime, tough on the causes of crime".
#### 3.2.3 Victimologie
Een subdiscipline van de criminologie die zich richt op het slachtoffer, de wetenschappelijke studie van slachtofferschap, inclusief oorzaak, vorm en gevolg/reactie.
* **Historische context:** Pas vanaf de jaren '70, mede door burgerrechtenbewegingen, kwam er meer aandacht voor slachtoffers.
* **Invloeden:** Victimologie put uit diverse theoretische benaderingen, waaronder kritische criminologie, herstelrecht en realisme.
* **Onderzoek naar victimisatie:**
* **Hans von Hentig:** Stelt dat bepaalde individuen, door hun eigenschappen, gedrag of sociale positie, een hogere kans hebben om slachtoffer te worden ("victim proneness").
* **Benjamin Mendelsohn:** Ontwikkelde typologieën van slachtoffers, variërend van volstrekt onschuldig tot (deels) schuldig, wat leidde tot discussies over victim blaming.
* **Marvin Wolfgang:** Onderzocht moordzaken en identificeerde "victim precipitation", waarbij het slachtoffer een conflict initieerde.
* **Guido Cuyvers:** Maakt een onderscheid tussen primaire victimisatie (eerste keer slachtoffer) en secundaire victimisatie (herhaaldelijk slachtoffer, wat kan leiden tot een "slachtoffer label").
> **Tip:** Secundaire victimisatie sluit nauw aan bij de labelingtheorie: de reactie van de omgeving kan minstens zo bepalend zijn voor de ontwikkeling als het oorspronkelijke gedrag.
#### 3.2.4 Hedendaagse benaderingen (vanaf eind 20e eeuw)
Door de toenemende complexiteit van criminaliteit (cybercriminaliteit, terrorisme, milieuschade) volstaat de focus op de traditionele dader- of individugerichte benadering niet meer.
* **Verandering in criminaliteitsaanpak:** Neoliberalisme leidt tot een focus op repressie en zero tolerance, mede beïnvloed door rationele keuzetheorie en routine activiteitentheorie (situationele preventie).
* **Zemiologie (Schadeleer):** Een bredere invulling die zich richt op schadelijk gedrag, ook als dit niet strikt strafbaar is. Legt de nadruk op de gevolgen van gedrag, ook van staten en multinationals, die buiten het strafrecht vallen.
* **Groene criminologie:** Richt zich specifiek op schadelijke interacties tussen mens en natuur, zoals milieumisdrijven.
* **Culturele criminologie:** Ziet criminaliteit als een cultureel product, naast juridische en sociale fenomenen. Benadrukt de rol van emotie, etnografie en narratieve elementen.
* **Convict criminologie:** Pleit voor participatie van ex-gedetineerden in het onderzoek en beleid ("Nothing about us, without us").
> **Voorbeeld:** De ramp in Bhopal in 1984, waarbij een gaslek duizenden doden eiste, illustreert hoe ernstige schade buiten het bereik van het traditionele strafrecht kan vallen, een punt dat door de zemiologie wordt aangekaart.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Sociale interactie-theorieën | Deze theorieën stellen dat gedrag, inclusief crimineel gedrag, wordt gevormd door directe interacties en communicatieprocessen met andere individuen binnen de sociale omgeving. |
| Sociale structurele theorieën | Deze theorieën benadrukken de invloed van grootschalige maatschappelijke condities, zoals werkloosheidscijfers of sociale ongelijkheid, op het gedrag van individuen en de maatschappij als geheel. |
| Klassieke conditionering | Een vorm van leren waarbij een neutrale stimulus herhaaldelijk wordt geassocieerd met een ongeconditioneerde stimulus die een natuurlijke reactie oproept, totdat de neutrale stimulus zelf de reactie opwekt. |
| Operante conditionering | Een leerproces waarbij gedrag wordt versterkt of verzwakt door de gevolgen die erop volgen, zoals positieve of negatieve bekrachtiging, waardoor het gedrag wordt aangepast aan de consequenties. |
| Sociaal leren | Een theorie die stelt dat individuen leren door observatie, imitatie en het modelleren van het gedrag van anderen, evenals door de gevolgen die zij waarnemen bij anderen. |
| Differentiële associatietheorie | Ontwikkeld door Edwin Sutherland, deze theorie postuleert dat crimineel gedrag wordt aangeleerd door associatie met personen die positieve definities hebben ten opzichte van regelovertreding. |
| Differentiële bekrachtiging | Een concept binnen de sociale leertheorie dat stelt dat gedrag wordt herhaald wanneer het positieve gevolgen heeft en wordt afgeleerd wanneer het negatieve gevolgen heeft, met een belangrijke rol voor degene die bekrachtigt. |
| Neutralisatietechniek | Een reeks rationalisaties en excuses die criminelen gebruiken om hun gedrag te rechtvaardigen en de schuldvraag te ontwijken, zoals ontkenning van verantwoordelijkheid of van schade. |
| Bindingstheorie | Travis Hirschi's theorie die verklaart waarom mensen zich aan de regels houden door te focussen op de vier elementen van sociale binding: gehechtheid, commitment, betrokkenheid en geloof in normen. |
| Anomietheorie | Emile Durkheim's theorie die stelt dat de afwezigheid of ontregeling van maatschappelijke normen en regels (anomie) leidt tot een toename van criminaliteit, vooral tijdens periodes van snelle sociale verandering. |
| Merton's reacties op anomie | Robert Merton's classificatie van hoe individuen reageren op de spanning tussen culturele doelen en legitieme middelen, inclusief conformiteit, innovatie, ritualisme, terugtrekking en rebellie. |
| Concentrische cirkels model | Ernest Burgess' model dat de ruimtelijke organisatie van een stad beschrijft in concentrische zones, waarbij criminaliteit geconcentreerd is in de transitiezone (zone 2) vanwege sociale desorganisatie en hoge doorstroming. |
| Sociale desorganisatietheorie | Deze theorie, ontwikkeld door Shaw en McKay, stelt dat criminaliteit ontstaat in wijken met een hoge doorstroming van bewoners, wat leidt tot een gebrek aan sociale controle en identificatie met de buurt. |
| Labelingbenadering | Een theoretische stroming die stelt dat criminaliteit niet zozeer een eigenschap van de daad is, maar een gevolg van de manier waarop anderen regels toepassen en sancties opleggen aan een persoon, waardoor een crimineel label ontstaat. |
| Primaire deviantie | Het initiële criminele gedrag dat een persoon vertoont, waarbij de maatschappelijke reactie nog beperkt is en er nog geen sprake is van een diepgaand crimineel zelfbeeld. |
| Secundaire deviantie | Criminaliteit die voortvloeit uit de reactie van de maatschappij op primaire deviantie; door het ontvangen van een crimineel label en stigma, internaliseert de persoon dit en gaat hij zich meer gedragen naar het label. |
| Stigma | Een negatief sociaal label dat aan een persoon wordt toegekend en dat de sociale identiteit blijvend beïnvloedt, met potentieel negatieve gevolgen voor het zelfbeeld en de gedragspatronen. |
| Neomarxistische criminologie | Deze benadering ziet criminaliteit als een product van de kapitalistische samenleving en klassenverhoudingen, waarbij het rechtssysteem wordt gebruikt om de belangen van de bourgeoisie te beschermen. |
| Feministische criminologie | Een stroming binnen de criminologie die kritiek uit op het androcentrisme van traditionele theorieën en zich richt op de specifieke ervaringen van vrouwen als daders en slachtoffers. |
| Rechts-realisme | Een benadering die na WO II opkwam en de nadruk legt op een strenger veiligheidsbeleid, 'law and order' filosofie en de rationele keuze van de dader als verklaring voor criminaliteit. |
| Rationele keuzetheorie | Deze theorie stelt dat individuen bewuste beslissingen nemen om criminaliteit te plegen door een kosten-batenanalyse te maken, waarbij de verwachte baten de kosten moeten overtreffen. |
| Routine activiteitentheorie | Deze theorie suggereert dat criminaliteit ontstaat wanneer er drie elementen samenkomen: een gemotiveerde dader, een geschikt doelwit en het ontbreken van toezicht. |
| Links realisme | Een benadering die kritiek levert op zowel het rechtse realisme als de kritische criminologie, door te pleiten voor een meer holistische kijk op criminaliteit die zowel structurele factoren als de concrete ervaringen van slachtoffers en de maatschappij omvat. |
| Zemiologie | De studie van schade (harm), die een bredere invulling geeft dan traditionele criminologie door ook schadelijk gedrag buiten het strafrecht om te onderzoeken, zoals milieuschade en schade veroorzaakt door staten of multinationals. |
| Groene criminologie | Een subdiscipline die zich richt op schadelijke interacties tussen mens en natuur, zoals milieucriminaliteit, klimaatschade en ecologische misdrijven. |
| Culturele criminologie | Deze benadering beschouwt criminaliteit niet alleen als een juridisch en sociaal fenomeen, maar ook als een cultureel product, waarbij de nadruk ligt op de rol van emoties, etnografie en narratieve elementen. |
| Victimologie | Een subdiscipline van de criminologie die zich richt op het slachtoffer, de studie van de oorzaken, vormen en gevolgen van slachtofferschap, en de relatie tussen dader en slachtoffer. |
| Victim proneness | Het concept dat bepaalde individuen, door hun eigenschappen, gedrag of sociale positie, een verhoogde kans hebben om slachtoffer te worden van criminaliteit. |
| Victim precipation | Het idee dat het slachtoffer zelf een rol heeft gespeeld in het ontstaan of de escalatie van een criminele gebeurtenis, wat kan leiden tot victim blaming. |
| Secundaire victimisatie | De victimisatie die optreedt als gevolg van de reactie van de omgeving of instanties op het initiële slachtofferschap, waarbij het slachtoffer verder wordt beschadigd of gestigmatiseerd. |