Cover
Start nu gratis 4. Mensenrechten.pptx
Summary
# Mensenrechten als referentiekader voor sociaal werk
Sociaal werk neemt mensenrechten als fundamenteel referentiekader aan, wat resulteert in een paradigmaverschuiving van een 'gunst'-benadering naar een 'recht'-gebaseerde praktijk.
## 1. Mensenrechten als referentiekader voor sociaal werk
### 1.1 De rol van mensenrechten in sociaal werk
Sociaal werk is geen neutrale praktijk, maar een normatieve discipline die streeft naar een menswaardig bestaan, gebaseerd op principes van sociale rechtvaardigheid en mensenrechten. Deze principes vormen de ideologische basis voor de verzorgingsstaat en garanderen minimumvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Artikel 23 van de Belgische Grondwet, met zijn erkenning van onder andere het recht op arbeid, sociale zekerheid, huisvesting, een gezond leefmilieu, en culturele ontplooiing, illustreert de verankering van deze rechten.
### 1.2 Historische erkenning van mensenrechten
De internationale erkenning van mensenrechten begon met de Amerikaanse en Franse Revoluties. De Amerikaanse Revolutie legde de nadruk op bezit en eigendom, terwijl de Franse Revolutie een nieuwe samenlevingsordening nastreefde met een sterke focus op burgerlijke en politieke rechten. Deze rechten, zoals vrijheid van meningsuiting, gelijke behandeling voor de wet en vrijheid van vereniging, beschermden het individu tegen ongeoorloofde overheidsinvloed.
Na de Tweede Wereldoorlog werd de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens (UVRM) aangenomen, die een cruciaal moreel kompas is geworden en de basis vormt voor diverse mensenrechtenverdragen. De UVRM omvat zowel burgerlijke en politieke rechten als economische, sociale en culturele rechten, vaak aangeduid als 'generaties mensenrechten'.
#### 1.2.1 Generaties mensenrechten
* **Eerste generatie:** Burgerlijke en politieke rechten, gericht op individuele vrijheidsrechten die de burger beschermen tegen inmenging van de staat en deelname aan het politieke proces mogelijk maken.
* **Tweede generatie:** Economische, sociale en culturele rechten, gericht op gelijkheid en het bieden van kansen voor alle burgers om zich volwaardig te ontwikkelen. Deze vloeien voort uit de sociale kwestie en de arbeidersbeweging.
* **Derde generatie:** Collectieve solidariteitsrechten die slechts in collectiviteit gerealiseerd kunnen worden, met focus op ongelijkheid tussen landen en zaken als het recht op een gezonde leefomgeving, vrede en bescherming van culturele identiteit.
Mensenrechten zijn onlosmakelijk verbonden met sociale strijd, zoals de verlichtingsrevoluties, de vrouwenbeweging en de strijd voor globale rechtvaardigheid. Sociaal werk speelt een cruciale rol in het streven naar erkenning van mensenrechten en de realisatie ervan.
### 1.3 De paradigmashift van ‘gunst’ naar ‘recht’ in het sociaal werk
De verschuiving van een 'gunst'-paradigma naar een 'recht'-paradigma heeft de architectuur en de grammatica van het sociaal werk fundamenteel veranderd. Deze transformatie is zichtbaar in verschillende aspecten:
#### 1.3.1 Van tekortkomingen naar mogelijkheden
* **Vóór WOII:** Het sociaal werk hanteerde vaak een medisch model, een deficit-benadering die uitging van 'sociale tekortkomingen' van individuen of groepen ten opzichte van burgerlijke waarden. Het 'beschavingsoffensief' had als doel om deze groepen, zoals de 'classe dangereuse', bij te brengen. Wetten op kinderarbeid, kinderbescherming en leerplicht uit deze periode vallen hieronder.
* **Na WOII:** Er is een verschuiving naar een ondersteunende benadering die start vanuit de mogelijkheden van mensen, zoals eigen kracht, herstelgericht werken en het inzetten van ervaringsdeskundigen. Er is ook aandacht voor structurele aanpassingen om participatie van mensen met een beperking mogelijk te maken. De vraag blijft echter of de aandacht voor tekortkomingen volledig verdwenen is.
#### 1.3.2 Van sociale controle naar emancipatie
* **Vóór WOII:** Sociaal werk richtte zich op sociale controle, met methoden als heropvoedingsmaatregelen en programma's voor sociale hygiëne. Dit diende de sociale cohesie en reintegratie, maar kon leiden tot instrumentalisering van sociaal werk voor externe doelen.
* **Na WOII:** De jaren zestig brachten een maatschappelijke contestatiebeweging teweeg. Er is een verschuiving naar horizontale ondersteuningsrelaties en een focus op onderhandeling. Het doel van sociaal werk wordt emancipatie: het kritisch analyseren en ombuigen van machtsrelaties die het recht van mensen belemmeren, met als doel een groter respect voor menselijke waardigheid.
* **Spanningsveld:** Sociaal werk begeeft zich in een spanningsveld tussen sociale controle en emancipatie. Dit dubbele karakter is zichtbaar in bijvoorbeeld sociale huisvesting, waar het recht op wonen (emancipatie) contrasteert met de verantwoordelijkheid om taal te leren voor integratie (sociale controle).
#### 1.3.3 Van (overheids)paternalisme naar gebruikersparticipatie
* **Vóór WOII:** De sociaal werker trad op als expert en vertegenwoordiger van een superieure moraal. Cliënten werden gezien als 'objecten' van zorg, en de logica was aanbodgericht: de cliënt moest zich aanpassen aan de structuren van het sociaal werk.
* **Na WOII:** Het recht op zelfbeschikking en de democratische welzijnsbenadering staan centraal. Cliënten worden mede-actoren in een dialogische relatie. Dit leidde tot een participatieve opvatting en vraaggerichte praktijken. Echter, de vraag blijft of vraaggericht werken altijd respectvol is en of de afwezigheid van een zorgvraag niet wijst op een onvervulde zorgbehoefte, wat kan leiden tot nieuwe vormen van paternalisme zoals 'bemoeizorg' of 'aanklampende zorg'.
#### 1.3.4 Van privaat naar publiek
* **Vóór WOII:** Sociaal werk ontstond vanuit private initiatieven zoals caritas en filantropie, wat een gunstkarakter met zich meebracht.
* **Na WOII:** De ontwikkeling van de verzorgingsstaat maakte de overheid verantwoordelijk voor sociale arrangementen. Kenmerken hiervan zijn sociale gelijkheid en rechtvaardigheid, zoals vastgelegd in wetgeving. Ondanks deze publieke verankering, is er een stijgend aantal mensen dat afhankelijk is van bijvoorbeeld voedselbanken, wat de vraag oproept of het gunstkarakter volledig verdwenen is.
#### 1.3.5 Van selectiviteit naar universaliteit
* **Vóór WOII:** Sociaal werk richtte zich vaak op specifieke groepen, zoals de stedelijke arbeidersklasse, kinderen en jongeren, of mensen in armoede. Dit leidde tot selectieve, categoriale maatregelen.
* **Na WOII:** Vanuit mensenrechten wordt sociale ondersteuning gezien als een recht voor iedereen. Dit evolueerde van materiële bijstand naar psychosociale dienstverlening en sociaal-culturele ontplooiing, en van een residueel naar een structureel welzijnsbeleid. Sociaal werk werd een basisvoorziening, naast onderwijs, arbeid en sociale zekerheid.
* **Actuele discussie:** De discussie tussen selectiviteit en universaliteit blijft actueel. Universele maatregelen kunnen leiden tot het Mattheus-effect, terwijl selectieve maatregelen stigmatiserend en kwalitatief minderwaardig kunnen zijn ("services for the poor are poor services"). Een antwoord hierop is **proportioneel of progressief universalisme**, waarbij universele diensten worden aangeboden met bijzondere aandacht voor zwakkere groepen, ook wel 'targeting within universalism' genoemd. Een voorbeeld hiervan is een universeel kinderbijslagsysteem met een aanvullende tegemoetkoming voor kinderen uit gezinnen met een lagere sociaaleconomische status.
De verschuiving van 'gunst' naar 'recht' heeft het sociaal werk een nieuwe configuratie gegeven. Het DNA van het sociaal werk is gewijzigd, maar niet radicaal. De introductie van sociale rechtvaardigheid heeft het gunstparadigma niet volledig uitgebannen. Er ontstaat een **hybride vorm van sociaal werk**, een kruising van het gunstdenken en het rechtendenken, wat leidt tot voortdurende spanningsvelden binnen de discipline.
---
# De erkenning van mensenrechten doorheen de geschiedenis
De erkenning van mensenrechten doorheen de geschiedenis markeert een fundamentele verschuiving van een concept van 'gunst' naar een paradigma van 'recht', met een blijvende impact op de ontwikkeling en de normatieve grondslag van sociaal werk.
### 2.1 De historische ontwikkeling van mensenrechten
De internationale erkenning van mensenrechten kreeg een belangrijke impuls met de Amerikaanse Revolutie in 1776 en de Franse Revolutie in 1789.
#### 2.1.1 De Amerikaanse en Franse revoluties
* **Amerikaanse Revolutie (1776):** De nadruk lag sterk op het recht op bezit en eigendom. Dit had echter ook zijn beperkingen, zoals zichtbaar was in het voortbestaan van slavernij.
* **Franse Revolutie (1789):** Deze revolutie beoogde een fundamenteel andere samenlevingsordening en richtte zich op het inperken van de macht van de vorst. Er was een sterke focus op burgerlijke en politieke rechten, die bedoeld waren om het individu te beschermen tegen onrechtmatig overheidsoptreden. Voorbeelden hiervan zijn het recht op vrije mening, het recht op gelijke behandeling voor de wet, het recht op vrijheid van godsdienst, het recht op vrijheid van vereniging en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
#### 2.1.2 De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM)
De context van de periode na de Tweede Wereldoorlog was cruciaal voor de verdere ontwikkeling van mensenrechten. Op 10 december 1948 werd de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) aangenomen, die sindsdien fungeert als een belangrijk moreel kompas. De UVRM vormde de basis voor talloze andere mensenrechtenverdragen die nadien volgden, zoals het Kinderrechtenverdrag, het Vrouwenrechtenverdrag en het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.
De UVRM omvat zowel burgerlijke en politieke rechten als economische, sociale en culturele rechten, wat leidde tot de conceptualisering van de 'generaties mensenrechten'.
### 2.2 De generaties mensenrechten
Het concept van mensenrechten wordt vaak ingedeeld in drie generaties, die elk een specifieke focus hebben op verschillende aspecten van menselijke waardigheid en rechtvaardigheid.
#### 2.2.1 Eerste generatie: Burgerlijke en politieke rechten
Deze rechten worden ook wel individuele vrijheidsrechten genoemd en kwamen sterk naar voren bij de Amerikaanse en Franse revoluties. Ze hebben twee hoofdfuncties:
1. **Bescherming tegen buitensporige inmengingen:** Ze beschermen het privéleven van individuen tegen ongewenste inmenging van de staat of andere actoren.
2. **Deelname aan het politieke proces:** Ze waarborgen de mogelijkheid voor burgers om deel te nemen aan het politieke leven en de besluitvorming.
Voorbeelden zijn het recht op vrijheid van meningsuiting, het recht op privacy en het recht op een eerlijk proces.
#### 2.2.2 Tweede generatie: Economische, sociale en culturele rechten
Deze rechten, ook wel gelijkheidsrechten genoemd, kwamen sterker op de voorgrond met de sociale kwestie en de arbeidersbeweging aan het begin van de 20e eeuw. Het doel is om alle burgers de kans te bieden zich volwaardig te ontwikkelen door middel van basisvoorwaarden voor welzijn.
Voorbeelden zijn het recht op arbeid, het recht op sociale zekerheid, het recht op onderwijs en het recht op gezondheidszorg.
#### 2.2.3 Derde generatie: Collectieve solidariteitsrechten
Deze rechten, ook wel solidairiteitsrechten genoemd, kunnen enkel in collectiviteit en solidariteit worden gerealiseerd en richten zich op ongelijkheden op wereldschaal. Ze benadrukken de onderlinge afhankelijkheid van mensen en de noodzaak van internationale samenwerking.
Voorbeelden zijn het recht op een gezonde leefomgeving, het recht op vrede en het recht op bescherming van de culturele identiteit.
### 2.3 De verbondenheid met sociale strijd en sociaal werk
Mensenrechten zijn nauw verweven met diverse sociale strijdvaardigheden en bewegingen doorheen de geschiedenis, zoals de verlichtingsrevoluties, de aanpak van de sociale kwestie, de vrouwenbeweging, de strijd voor globale rechtvaardigheid en de klimaatbeweging.
Sociaal werk speelt een dubbele rol in dit proces:
* **Streven naar erkenning:** Sociaal werkers dragen bij aan het streven naar de erkenning van mensenrechten.
* **Realiseren van rechten:** Sociaal werk fungeert als een instrument voor de realisatie van erkende mensenrechten, wat een fundamentele paradigmawissel na WOII markeert: de verschuiving van 'gunst' naar 'recht'.
### 2.4 De paradigmashift van ‘gunst’ naar ‘recht’ in het sociaal werk
Na de Tweede Wereldoorlog heeft er een significante verschuiving plaatsgevonden in de benadering binnen het sociaal werk, weg van een model van 'gunst' en naar een model gebaseerd op 'recht'. Deze verschuiving is zichtbaar in verschillende aspecten:
#### 2.4.1 Van tekortkomingen naar mogelijkheden
* **Vóór WOII (18e-19e eeuw):** De focus lag op een deficit-benadering, waarbij sociaal werk zich richtte op de 'sociale tekortkomingen' van individuen of groepen die niet voldeden aan de burgerlijke waarden en normen. Dit werd soms gekenmerkt door een 'beschavingsoffensief' of de aanpak van de 'classe dangereuse'. Wetgeving zoals de Wet op het Verbod op Kinderarbeid (1889), de Wet op de Kinderbescherming (1912) en de Wet op de Leerplicht (1914) illustreren deze benadering.
* **Na WOII:** De benadering werd ondersteunender, met de mogelijkheden van mensen als startpunt. Concepten als eigen kracht, herstelgericht werken, ervaringsdeskundigen en zelforganisaties bij armoedebestrijding kwamen op. Er is ook aandacht voor het aanpassen van maatschappelijke structuren om deelname van personen met een beperking te faciliteren.
> **Tip:** De vraag of de aandacht voor tekortkomingen volledig verdwenen is, blijft een punt van debat, met concepten als 'probleemjongeren' die de discussie levendig houden.
#### 2.4.2 Van sociale controle naar emancipatie
* **Vóór WOII (18e-19e eeuw):** Het doel van sociaal werk was vaak gericht op sociale controle. Dit kon gebeuren via heropvoedingsmaatregelen, programma's voor sociale hygiëne of arbeidsmarktbegeleiding, met als doel sociale cohesie of re-integratie in de samenleving. Dit werd gezien als een 'sociale controle-logica' waarbij sociaal werk geïnstrumentaliseerd werd voor doelen buiten haar eigen praktijk.
* **Na WOII (jaren '60):** Met de maatschappelijke contestatiebeweging verschoof de focus naar emancipatie. Er ontstond een beweging van verticale naar horizontale ondersteuningsrelaties, met nadruk op onderhandeling. Het doel van sociaal werk werd het kritisch analyseren van machtsrelaties die mensen belemmeren om tot hun recht te komen, en deze relaties om te buigen ten gunste van menselijke waardigheid.
> **Voorbeeld:** In de sociale huisvesting kan enerzijds het recht op wonen (emancipatie) centraal staan, terwijl anderzijds de verantwoordelijkheid om de Nederlandse taal te leren als middel tot sociale integratie (sociale controle) een rol speelt. Dit illustreert het dubbelkarakter van sociaal werk.
#### 2.4.3 Van (overheids)paternalisme naar gebruikersparticipatie
* **Vóór WOII (18e-19e eeuw):** De sociaal werker werd gezien als de expert en vertegenwoordiger van een superieure moraal. Cliënten werden als 'objecten' van zorg beschouwd, en er heerste een aanbodgerichte logica waarbij de cliënt zich aanpaste aan de structuren van het sociaal werk.
* **Na WOII:** Het recht op zelfbeschikking werd centraal gesteld. De democratische welzijnsbenadering kenmerkt zich door mede-acteurschap van cliënten, een dialogische relatie tussen sociaal werker en cliënt, en een participatieve opvatting. Dit leidde tot vraaggerichte praktijken in het sociaal werk.
> **Tip:** De vraag of vraaggericht werken altijd respectvoller is, blijft open. De afwezigheid van een zorgvraag betekent niet de afwezigheid van een zorgbehoefte, en concepten als 'bemoeizorg' en 'aanklampende zorg' kunnen nieuwe vormen van paternalisme introduceren.
#### 2.4.4 Van privaat naar publiek
* **Vóór WOII (18e-19e eeuw):** Sociaal werk ontstond vanuit private initiatieven zoals caritas en filantropie, met een gunstkarakter.
* **Na WOII:** Met de ontwikkeling van de verzorgingsstaat werd de overheid verantwoordelijk voor de uitbouw van sociale arrangementen, met als kenmerken sociale gelijkheid en rechtvaardigheid. Artikel 23 van de Belgische Grondwet (dat het recht op een menswaardig leven garandeert) en artikel 1 van de OCMW-wet (dat recht op maatschappelijke dienstverlening bepaalt) zijn hier voorbeelden van.
> **Voorbeeld:** Artikel 23 van de Belgische Grondwet garandeert onder andere het recht op arbeid, sociale zekerheid, gezondheidszorg, een behoorlijke huisvesting en een gezond leefmilieu. Artikel 1 van de OCMW-Wet stelt dat elke persoon recht heeft op maatschappelijke dienstverlening gericht op een leven dat beantwoordt aan menselijke waardigheid.
> **Tip:** De vraag of het gunstkarakter volledig verdwenen is, blijft actueel, gezien het stijgend aantal mensen dat afhankelijk is van bijvoorbeeld voedselbanken.
#### 2.4.5 Van selectiviteit naar universaliteit
* **Vóór WOII (18e-19e eeuw):** Sociaal werk richtte zich voornamelijk op specifieke groepen, zoals de stedelijke arbeidersklasse, kinderen en jongeren, en mensen in armoede. Dit gebeurde via selectieve, categoriale maatregelen.
* **Na WOII:** Vanuit mensenrechtenperspectief wordt sociale ondersteuning gezien als een recht voor eenieder. Dit evolueerde van materiële bijstand naar psychosociale dienstverlening en sociaal-culturele ontplooiing. Er is sprake van een verschuiving van een residueel naar een structureel welzijnsbeleid, waarbij sociaal werk een basisvoorziening wordt naast onderwijs, arbeid en sociale zekerheid.
> **Tip:** De discussie over selectiviteit versus universaliteit blijft relevant. Universele maatregelen kunnen soms leiden tot het Mattheus-effect (de rijken krijgen meer), terwijl selectieve maatregelen stigmatiserend en van lagere kwaliteit kunnen zijn ('services for the poor are poor services'). Een antwoord hierop is **proportioneel of progressief universalisme**, waarbij universele diensten worden aangeboden met extra aandacht voor zwakkere groepen.
> **Voorbeeld:** Een universeel systeem voor kinderbijslag, waarbij elk kind recht heeft op een basisbedrag, aangevuld met een extra tegemoetkoming voor kinderen uit gezinnen met een lagere sociaaleconomische status, is een voorbeeld van proportioneel universalisme.
#### 2.4.6 Hybride vorm van sociaal werk
Ondanks de verschuiving van 'gunst' naar 'recht', is het gunstparadigma niet volledig verdwenen. De introductie van sociale rechtvaardigheid heeft geleid tot een verstrengeling van 'oude' en 'nieuwe' opvattingen, resulterend in een hybride vorm van sociaal werk. Dit weerspiegelt de kruising van het gunstdenken en het rechtendenken, wat leidt tot spanningen binnen de praktijk van het sociaal werk.
---
# De paradigmashift van 'gunst' naar 'recht' in sociaal werk
Hier is een gedetailleerde samenvatting over de paradigmaverschuiving van 'gunst' naar 'recht' in sociaal werk, gebaseerd op de verstrekte documentinhoud.
## 3. De paradigmashift van ‘gunst’ naar ‘recht’ in sociaal werk
Dit onderwerp analyseert de fundamentele verschuiving in het sociaal werk, van een benadering gebaseerd op tekortkomingen, sociale controle en paternalisme, naar een model van mogelijkheden, emancipatie en participatie, en de transitie van privaat naar publiek en van selectiviteit naar universaliteit.
### 3.1 Een korte terugblik naar de vorige lessen
Sociaal werk wordt gedefinieerd als een praktijkgebaseerd beroep en een academische discipline die sociale verandering, ontwikkeling, cohesie, empowerment en bevrijding bevordert. Centraal hierbij staan principes van sociale rechtvaardigheid, mensenrechten, collectieve verantwoordelijkheid en respect voor diversiteit. Sociaal werk is geen neutrale praktijk, maar een normatieve praktijk die streeft naar wat goed sociaal werk is, met name datgene wat de principes van mensenrechten als uitgangspunt neemt. Mensenrechten definiëren wat een menswaardig bestaan inhoudt. De verzorgingsstaat kent vier basistechnieken: sociale zekerheid, sociale bijstand, sociale voorzieningen en sociale rechten, die minimumvoorwaarden voor welvaart en welzijn garanderen en een door de overheid gegarandeerde inspanningsverbintenis inhouden om grotere gelijkheid en menselijke waardigheid te realiseren. Artikel 23 van de Belgische Grondwet onderstreept het recht op een menswaardig leven, met inbegrip van het recht op arbeid, sociale zekerheid, bijstand, huisvesting, een gezond leefmilieu en culturele ontplooiing.
### 3.2 De erkenning van mensenrechten
De internationale erkenning van mensenrechten nam een vlucht met de Amerikaanse en Franse revoluties. De Amerikaanse Revolutie (1776) focuste op bezit en eigendom, terwijl de Franse Revolutie (1789) streefde naar een andere samenlevingsordening met een inperking van de macht van de vorst. Beide revoluties legden een sterke nadruk op burgerlijke en politieke rechten, gericht op de bescherming van het individu tegen onrechtmatig overheidsoptreden, zoals het recht op vrije mening, gelijke behandeling voor de wet, en vrijheid van godsdienst en vereniging.
Na de Tweede Wereldoorlog, op 10 december 1948, werd de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens (UVRM) aangenomen, die tot op heden een belangrijk moreel kompas vormt en de basis legde voor vele latere mensenrechtenverdragen. De UVRM omvat zowel burgerlijke en politieke rechten als economische, sociale en culturele rechten, ook wel aangeduid als 'generaties mensenrechten'.
* **Eerste generatie:** Burgerlijke en politieke rechten (individuele vrijheidsrechten) die bescherming bieden tegen overheidsinmenging en participatie aan het politieke proces mogelijk maken.
* **Tweede generatie:** Economische, sociale en culturele rechten (gelijkheidsrechten) die burgers de kansen bieden zich volwaardig te ontwikkelen. Dit sluit aan bij de sociale kwestie en de opkomst van de arbeidersbeweging aan het begin van de 20e eeuw.
* **Derde generatie:** Collectieve solidariteitsrechten die enkel in collectiviteit en solidariteit gerealiseerd kunnen worden en zich richten op ongelijkheid tussen landen, zoals het recht op een gezonde leefomgeving of het recht op vrede.
Er is een sterke verbondenheid tussen mensenrechten en sociale strijd, zichtbaar in verlichtingsrevoluties, de sociale kwestie, de vrouwenbeweging, en streven naar globale rechtvaardigheid en klimaatactie. Sociaal werk speelt een cruciale rol in het streven naar erkenning van mensenrechten en, vice versa, in de uitvoering van erkende mensenrechten, waardoor sociaal werk een instrument wordt voor de realisatie van rechtvaardigheid. Dit vormt een fundamentele paradigmawissel na WOII: de verschuiving van 'gunst' naar 'recht'.
### 3.3 De paradigmashift van ‘gunst’ naar ‘recht’ in het sociaal werk
Deze verschuiving kenmerkt zich door meerdere transformaties:
#### 3.3.1 Van tekortkomingen naar mogelijkheden
* **Voor WOII (18e-19e eeuw):** Sociaal werk was gebaseerd op een medisch of deficit-model, gericht op de 'sociale tekortkomingen' van individuen of groepen die niet voldeden aan burgerlijke waarden en normen. Dit leidde tot een 'beschavingsoffensief' gericht op de 'classe dangereuse', waarbij sociaal werk de taak had beschaving bij te brengen, zoals blijkt uit de eerste kinderwetten (kinderarbeid, kinderbescherming, leerplicht).
* **Na WOII:** Er ontstond een ondersteunende benadering met de mogelijkheden van mensen als startpunt. Dit uit zich in concepten als 'eigen kracht', 'herstelgericht werken', 'ervaringsdeskundigen' en 'zelforganisaties'. Er is ook een structurele focus op het aanpassen van maatschappelijke structuren om deelname van mensen met een beperking te faciliteren.
> **Tip:** Hoewel de focus op tekortkomingen is afgenomen, is het belangrijk om te beseffen dat dit niet volledig verdwenen is. Concepten als 'probleemjongeren' kunnen nog steeds wijzen op een onderliggende deficit-benadering.
#### 3.3.2 Van sociale controle naar emancipatie
* **Voor WOII (18e-19e eeuw):** Het doel van sociaal werk was sociale controle. Maatregelen zoals heropvoedingsprogramma's in de jeugdzorg, sociale hygiëne of arbeidsmarktbegeleiding dienden de sociale cohesie en re-integratie. Dit werd ook wel de 'sociale controle-logica' genoemd, waarbij sociaal werk werd geïnstrumentaliseerd voor doelen buiten haar eigen praktijk.
* **Na WOII (vanaf de jaren '60):** De maatschappelijke contestatiebeweging leidde tot een verschuiving naar horizontale ondersteuningsrelaties met een focus op onderhandeling. Het doel van sociaal werk werd emancipatie: een kritische analyse van machtsrelaties die de ontplooiing van mensen belemmeren, met als doel deze machtsrelaties om te buigen ten gunste van menselijke waardigheid.
> **Tip:** Sociaal werk begeeft zich historisch gezien op het spanningsveld tussen sociale controle en emancipatie. Dit 'dubbelkarakter' betekent dat sociaal werk zowel controlerend als emanciperend kan zijn. Een voorbeeld is het recht op wonen (emancipatie) versus de verantwoordelijkheid om een taal te leren voor integratie (sociale controle).
#### 3.3.3 Van (overheids)paternalisme naar gebruikersparticipatie
* **Voor WOII (18e-19e eeuw):** De sociaal werker werd gezien als expert en vertegenwoordiger van een hogere moraal. Cliënten werden behandeld als 'objecten' van zorg. De praktijk was aanbodgericht: de cliënt moest zich aanpassen aan de structuren van het sociaal werk.
* **Na WOII:** Het recht op zelfbeschikking werd belangrijker. De democratische welzijnsbenadering benadrukt mede-acteurschap van cliënten en een dialogische relatie tussen sociaal werker en cliënt. Er is een ontwikkeling naar vraaggerichte praktijken, waarbij de cliënt centraal staat.
> **Tip:** Vraaggericht werken is niet altijd per definitie respectvoller. De afwezigheid van een zorgvraag betekent niet de afwezigheid van een zorgbehoefte. Praktijken als 'bemoeizorg' of 'aanklampende zorg' kunnen wijzen op nieuwe vormen van paternalisme.
#### 3.3.4 Van privaat naar publiek
* **Voor WOII (18e-19e eeuw):** Sociaal werk ontstond vanuit private initiatieven zoals caritas en filantropie. Dit had een sterk gunstkarakter.
* **Na WOII:** Met de ontwikkeling van de verzorgingsstaat nam de overheid de verantwoordelijkheid voor sociale arrangementen op zich. Kenmerkend hiervoor zijn de principes van sociale gelijkheid en rechtvaardigheid, verankerd in wetgeving zoals artikel 1 van de OCMW-wet en artikel 23 van de Grondwet.
> **Tip:** Hoewel de verzorgingsstaat de rol van de overheid heeft vergroot, is het gunstkarakter niet volledig verdwenen. Het stijgende aantal mensen dat afhankelijk is van bijvoorbeeld voedselbanken, kan hier een indicator van zijn.
#### 3.3.5 Van selectiviteit naar universaliteit
* **Voor WOII (18e-19e eeuw):** Sociaal werk richtte zich voornamelijk op de stedelijke arbeidersklasse en specifieke groepen zoals kinderen, jongeren en mensen in armoede. Dit gebeurde via selectieve, categoriale maatregelen gericht op bijvoorbeeld 'onaangepaste' individuen.
* **Na WOII:** Vanuit het perspectief van mensenrechten werd sociale ondersteuning een recht voor iedereen (artikel 1 OCMW-wet). De focus verschoof van materiële bijstand naar psychosociale dienstverlening en sociaal-culturele ontplooiing. Dit impliceerde een transitie van een residueel naar een structureel welzijnsbeleid, waarbij sociaal werk een basisvoorziening werd naast onderwijs, arbeid en sociale zekerheid.
> **Tip:** De discussie tussen selectiviteit en universaliteit blijft actueel. Universele maatregelen kunnen leiden tot het Mattheus-effect, terwijl selectieve maatregelen stigmatiserend kunnen werken ('services for the poor are poor services'). Een antwoord hierop wordt gevonden in proportioneel of progressief universalisme.
> **Example:** Proportioneel of progressief universalisme houdt in dat er een universele dienstverlening wordt aangeboden aan alle burgers, maar met bijzondere aandacht voor de ondersteuningsnoden van zwakkere groepen binnen deze universele dienstverlening. Dit wordt ook wel 'targeting within universalism' genoemd. Een voorbeeld is een universeel systeem van kinderbijslag waarbij kinderen uit gezinnen met een lagere sociaal-economische status recht hebben op een extra, aanvullende tegemoetkoming.
De verschuiving van 'gunst' naar 'recht' heeft geleid tot een nieuwe architectuur voor sociaal werk. Hoewel het DNA van het sociaal werk is gewijzigd, is het gunstparadigma niet volledig verdwenen met de introductie van sociale rechtvaardigheid. Er is sprake van een verstrengeling van oude en nieuwe opvattingen, wat resulteert in een hybride vorm van sociaal werk waarin het gunstdenken en het rechtdenken elkaar kruisen. Dit thema wordt verder uitgediept in de context van spanningsvelden in het sociaal werk.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Sociaal werk | Een praktijkgebaseerde beroep en academische discipline die sociale verandering, ontwikkeling, cohesie, empowerment en bevrijding van mensen bevordert, met principes als sociale rechtvaardigheid, mensenrechten en respect voor diversiteiten centraal. |
| Mensenrechten | Fundamentele principes die aangeven wat een menswaardig bestaan inhoudt en waarop elk individu aanspraak kan maken, ongeacht afkomst of status. |
| UVRM | De Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens, aangenomen op 10 december 1948, die een belangrijk moreel kompas vormt voor mensenrechten en de basis legt voor vele latere verdragen. |
| Sociale rechtvaardigheid | Een concept dat streeft naar een eerlijke en rechtvaardige verdeling van middelen, kansen en privileges binnen een samenleving, waarbij iedereen de mogelijkheid heeft om zich volledig te ontplooien. |
| Burgerlijke en politieke rechten | Deze rechten, ook wel eerste generatie mensenrechten genoemd, omvatten individuele vrijheidsrechten zoals vrijheid van meningsuiting en het recht op gelijke behandeling voor de wet, en beschermen burgers tegen onrechtmatig overheidsoptreden. |
| Economische, sociale en culturele rechten | Deze rechten, de tweede generatie mensenrechten, zijn gelijkheidsrechten die burgers de kansen bieden zich volwaardig te ontwikkelen, zoals het recht op arbeid en sociale bescherming. |
| Collectieve solidariteitsrechten | De derde generatie mensenrechten, die rechten omvatten die enkel in collectiviteit en solidariteit gerealiseerd kunnen worden, gericht op ongelijkheid tussen landen en het welzijn van de planeet, zoals het recht op een gezonde leefomgeving. |
| Paradigmashift | Een fundamentele verandering in de manier van denken en de basisassumpties binnen een discipline of praktijk, zoals de verschuiving in sociaal werk van een 'gunst'-benadering naar een 'recht'-benadering. |
| Verzorgingsstaat | Een staatsinrichting waarin de overheid een actieve rol speelt in het waarborgen van het welzijn van haar burgers door middel van sociale zekerheid, bijstand en voorzieningen. |
| Beschavingsoffensief | Een historische benadering, vaak in de 19e eeuw, waarbij sociaal werk werd ingezet om de zogenaamde 'klasse der gevaarlijken' (stedelijke arbeidersklasse) te beschaven en te integreren in de heersende burgerlijke waarden en normen. |
| Emancipatie | Het proces waarbij mensen bevrijd worden van onderdrukking en beperkingen, en de mogelijkheid krijgen om hun eigen rechten en waardigheid volledig te realiseren; in sociaal werk staat dit centraal na de jaren '60. |
| Gebruikersparticipatie | Een benadering in sociaal werk waarbij cliënten actief betrokken worden bij de besluitvorming en uitvoering van hun eigen hulp- en dienstverlening, vanuit het principe van zelfbeschikking. |
| Universaliteit (in sociaal werk) | Het principe dat sociale ondersteuning en voorzieningen een recht zijn voor iedereen, ongeacht sociale achtergrond of specifieke problemen, wat een contrast vormt met eerdere selectieve benaderingen. |
| Proportioneel of progressief universalisme | Een strategie die universele diensten aanbiedt aan alle burgers, maar tegelijkertijd extra aandacht besteedt aan de specifieke ondersteuningsbehoeften van kwetsbare groepen binnen die universele dienstverlening. |